Neerlandia. Jaargang 28

bron Neerlandia. Jaargang 28. Geuze & Co, Dordrecht 1924

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_nee003192401_01/colofon.php

© 2017 dbnl 1

[Nummer 1]

Volk en Stam.

Doel van ons Verbond is: verhooging van de zedelijke en stoffelijke kracht van den stam. De vraag rijst: wat is daarbij de rol van het Nederlandsche volk? Wat moet en kan die zijn? Op welke wijze kunnen wij hier in Nederland het stoffelijk en zedelijk welzijn van den stam bevorderen? We kunnen dat in de eerste plaats natuurlijk doen door innerlijke zelfversterking. De pijlenbundel, die het zinnebeeld is van onbreekbaarheid in gemeenschap, terwijl elke pijl op zich zelf vrij broos is, wordt uiteraard versterkt, indien men de pijlen in den bundel versterken kan. Elke Groep van het A.N.V. moet dus in haar eigen deel zoeken naar hetgeen eigen kracht kan vergrooten onder volstrekte eerbiediging van de andere stamdeelen. In dat opzicht onderscheidt zich de Nederlandsche Groep van geen der andere en wij gelooven ook niet, dat er grond is voor de bewering, die men wel eens hoort, als zou de Groep Nederland een recht op overwicht over andere stamdeelen meenen te hebben. Wij beweren niet, dat er misschien niet hier en daar uitingen te vinden zijn, die den schijn van deze aanmatiging wekken, maar nòch Hoofdbestuur, nòch Neerlandia geven grond voor deze beschuldiging. We hebben hier te doen met volkomen gelijkgerechtigde deelen van één verbond, die behoefte hebben aan elkanders steun tot verhooging der zedelijke en stoffelijke kracht van den stam. We zijn ons ook in Nederland volkomen bewust, en het is in Neerlandia in den laatsten tijd nog herhaaldelijk gezegd, dat het gebrek aan nationaal bewustzijn in Nederland beschamend is en dat Nederlanders in dit opzicht heel wat kunnen leeren van stamgenooten, die onder druk leven en dank verdienen, omdat zij in hun forschen strijd niet slechts een voorbeeld zijn, maar ook moed geven, dat hun stamgenooten binnen de grenzen van het kerngebied, als het er op aankomt, ook nog wel in staat zijn tot daden. De taak van Groep Nederland is dus, zeiden we, in de eerste plaats eigen innerlijke versterking na te streven, niet slechts, omdat zij daardoor den pijlenbundel sterker maakt en aldus den strijd der verdrukte Groepen verlicht, maar ook omdat daardoor voor hen, die leven op de grens van twee beschavingen, de aantrekkelijkheid van het Nederlandsche stamgebied wordt versterkt. Neerlandia heeft bij het zilveren feest der Koningin doen uitkomen, dat wij in deze richting alleen dàn werkelijk meer dan gewone diensten aan den stam kunnen bewijzen, indien we hier de grondwettelijke en feitelijke voorwaarden scheppen voor een eigenlijke stampolitiek. Dat is alleen te bereiken, indien wij de Nederlanders kunnen doordringen van de beteekenis, die voor Nederland een dergelijke stampolitiek heeft. We kunnen daartoe alleen komen, indien we de verplichting, die voor ons voortvloeit uit de voorrechten, die wij hier hebben, aan het volk doen gevoelen; indien wij de neiging van het volk, zich als zoodanig te handhaven, weten op te wekken en te versterken.

Neerlandia. Jaargang 28 Dit laatste nu zal alleen mogelijk zijn, wanneer wij goed in het oog houden, dat een dergelijke stampolitiek zekere gevaren met zich brengt. We denken hier, om bij de allerjongste geschiedenis te blijven, aan het voorbeeld van Griekenland. Hier heeft een stampolitiek, die met de nationale mogelijkheden niet voldoende rekening hield, haar eigen graf gegraven. Het doel, dat de Grieksche stam zich had gesteld, kon het niet zelfstandig bereiken. Het heeft vreemde hulp moeten aanvaarden, die natuurlijk niet om niet werd gegeven en omdat men ver boven zijn kracht reikte ten gevolge van den schijn van kracht, door deze vreemde hulp verleend, heeft men het aanzien van het Grieksche volk en den Griekschen stam in hooge mate geschaad. Dit voorbeeld gaat natuurlijk niet ten volle op. Het Nederlandsch Verbond is er zich ten volle van bewust, dat elke stampolitiek is gebonden aan zedelijke maatstaven, die niet straffeloos uit het oog kunnen worden verloren en het is volmaakt ondenkbaar, dat het A.N.V. een staatkunde zou volgen van de soort als die door de Grieksche regeering ten aanzien van Klein-Azië

Neerlandia. Jaargang 28 2 gevolgd, omdat elke veroveringsgezindheid in den zin van uitbreiding van gebied aan het A.N.V. en aan het Nederlandsche volk te eenenmale vreemd is. Dat beteekent evenwel geenszins, dat elke werkdadige buitenlandsche staatkunde onmogelijk is. Integendeel. Het beteekent alleen, dat die voor ons alleen waarde heeft, wanneer zij rekening houdt met zedelijke maatstaven en feitelijke krachten, wanneer ze uitvloeisel is van den volkswil, dien zij omgekeerd kan versterken. Met volkomen inachtneming van de werkelijkheid en den eerbied verschuldigd aan het recht van anderen hun eigen leven in te richten naar hun opvatting, kan een Nederlandsche politiek stampolitiek zijn. Zij beteekent dan verleening van krachtige hulp aan een cultuurbeweging; Nederlandsch onderwijs in den vreemde, wat geenszins enkel taalonderwijs beteekent, maar ook onderricht in geschiedenis, dat het bewustzijn der overlevering versterkt; het plichtsgevoel, dat daaruit voorvloeit, verlevendigt. Daarnaast kan men kennis verbreiden van de econonmische en staatkundige mogelijkheden voor het Nederlandsche volk en den Nederlandschen stam. Maar tegelijkertijd kan men in het kerngebied kennis verspreiden ten aanzien van de ontwikkeling der Nederlandsche beschaving buiten de grenzen van staatkundig Nederland. In de Maatschappij van Nederlandsche letterkunde heeft op 7 December Prof. Dr. Geyl critiek geoefend op de opvatting, die Prof. H.T. Colenbrander in de Koninklijke Academie te had verdedigd over ‘De grenzen der vaderlandsche geschiedenis’. Een dergelijke wetenschappelijke strijd is voor ons Verbond stellig van beteekenis. Maar men overschatte dien niet! Wetenschap is iets, dat gediend wordt om zich zelf. Men kan aan de resultaten van de studie dezer wetenschap wapenen ontleenen voor een strijd, ook als dien van ons en men zou, gelooven wij, Prof. Geyl onrecht doen, indien men in zijn betoog de bedoeling zou willen zoeken, de wetenschap dienstbaar te maken aan een bepaalde staatkunde. Wanneer Prof. Geyl het betreurt, dat de overlevering onzer geschiedkundige opvattingen ons volk stijft in zijn particularistische neigingen, dan beteekent dat allerminst, dat hij de overgeleverde opvatting alleen op dien grond wetenschappelijk onhoudbaar zou achten. Wij zijn hier geen scheidsrechters in den strijd tusschen twee wetenschappelijke opvattingen, wij kunnen er ons alleen over verheugen, dat in de wetenschappelijke tuigkamer blijkens de opvattingen van Prof. Geyl wapenen te vinden zijn voor de Grootnederlandsche cultuurbeweging.

In zoover was zijn lezing dus voor ons Verbond van beteekenis en in nog een opzicht gelooven wij: de particularistische neigingen, waarop hij doelde, kunnen er toe leiden, dat mogelijkheden, die zich te dien aanzien ontwikkelen, zonder dat wij door stuwing in de eene of andere richting daartoe iets bijdragen, door ons worden verwaarloosd.

Al mogen we in onzen eerbied voor het geschiedkundig gewordene geen mogelijkheden van dezen aard scheppen, eerbied voor ons zelf moet ons verhinderen de ontwikkeling daarvan te belemmeren.

Neerlandia. Jaargang 28 We meenden dit nog eens te moeten laten uitkomen, omdat er steeds weer wordt gezegd: bewust of onbewust streeft gij naar aanhechting, bijv. van Vlaanderen. Die bewering is niet juist, dat ligt volkomen buiten de Nederlandsche geestesgesteldheid, het ligt er zoo volkomen buiten, dat een waarschuwing van pas schijnt te zijn: uw angstvallige onthouding van elke werkzaamheid in de richting van aanhechting van een ander volksdeel mag er niet toe leiden, dat gij geen medewerking geeft aan andere stamdeelen in hun streven naar versterking der zedelijke en stoffelijke kracht van den stam. Wanneer ooit een staatkundige eenheid van Nederland en Vlaanderen tot stand komt, mag niet met reden kunnen worden beweerd, dat ons Verbond daarvoor aansprakelijk is. Een dergelijke aanhechting zou gevolg zijn van omstandigheden, waarop ons Verbond geen invloed heeft kunnen of willen oefenen. Een ambtelijke Nederlandsche stampolitiek zou daarop o.i. niet mogen aansturen, al zou zij ook met deze mogelijkheid moeten rekening houden. Wij, in Nederland, kunnen dus door propaganda en door andere middelen het bewustzijn verlevendigen, dat de natie aan zich zelf verplichtingen heeft, die aan den stam ten goede komen. Wij kunnen het geheel van dien stam versterken door zelfversterking en uitgaande op dezen dienst aan het stamgeheel, behalen wij winst voor het volk. Wij kunnen ons daarbij bedienen van de wapenen, die een bepaalde geschiedkundige opvatting ons aan de hand doet, al vermogen onze Nederlandsche wenschen niet de wetenschap der geschiedenis te knechten. We kunnen de grens tusschen volk en stam geheel en zorgvuldig eerbiedigen en beider belang dienen door onze kennis te vergrooten over hetgeen bij andere stamdeelen omgaat en zich aan mogelijkheden daarvoor opent en door elders de kennis te verspreiden van hetgeen voor ons volk aan mogelijkheden bestaat.

Mr. Theodoor J.A. Nuyens. †

De oud-Gouverneur van Curaçao, Mr. Nuyens, eerelid onzer Groep Antillen, is de vorige maand hier te lande overleden. Elders zullen zijne verdiensten als Gouverneur ongetwijfeld gehuldigd worden. Hier herdenken wij met weemoed den warmen voorstander van ons Verbond, die van de oprichting der Groep af op Curaçao lid was, en steeds, ook als Gouverneur, de vergaderingen trouw bezocht. Aan de stichting van het ‘Ondersteuningsfonds der Nederlandsche Antillen’, nam hij een werkzaam deel.

Vlaamsche toestanden.

In verband met de groeiende belangstelling welke, in Nederland en elders in het Nederlandsche taalgebied, voor de huidige stroomingen in de Vlaamsche beweging bestaat, zal de heer M.J. Liesenborghs, secretaris van groep Vlaanderen, op verzoek van de redactie-commissie van Neerlandia, in de eerstkomende nummers van ons maandblad eenige artikelen wijden aan het Vlaamsche vraagstuk. Deze bijdragen zullen zuiver documenteerend en voorlichtend zijn; zij zijn bedoeld als een middel om den lezers van Neerlandia een juiste voorstelling te geven van de verhoudingen, toestanden en verwachtingen in Vlaanderen. Het eerste artikel van den heer Liesenborghs verschijnt in het Februarinummer.

Neerlandia. Jaargang 28 3

Over Indische handelsbetrekkingen en bevoorrechting van Nationale Nijverheid.

Een tweetal dagbladberichten trokken onze aandacht. Het eerste bericht bracht de mededeeling, dat de Regeering besloten zou hebben de tot dusverre aan de Ned.-Indische Kamer van Koophandel te New-York toegekende steun uit zuinigheidsoverwegingen in te trekken. Hetgeen tengevolge zou hebben, dat het bestaan van deze K.v.K. wordt bedreigd en dat de uitgifte zou moeten worden gestaakt van het door genoemd lichaam onder redactie van dr. Neil van Aken uitgegeven tijdschrift, Holland and her Colonies, hetwelk tot dusverre op uitnemende wijze heeft bijgedragen tot het verspreiden van meer kennis in Amerika van Ned.-Indië en haar volkeren. In de oorlogsjaren, toen uit Middeneuropeesche landen niets, uit Holland weinig kon worden betrokken; deze landen, niet als tevoren, tot de vaste afnemers van Ned.-Indische uitvoerproducten konden worden gerekend en de Indische handel zocht deels naar gelegenheid zijn bestellingen elders te plaatsen, deels goederen ten behoeve van Indië te betrekken, wendde men zich tot Amerika en Australië. Was, ten opzichte van Australië, de uitslag niet bijster groot, beter slaagden de pogingen in Amerika. Onze voortbrengselen als rubber, kinine, coprah en later olie had Amerika noodig en het zond zijn schepen om deze te halen. Omgekeerd legden wij verbindingen in tusschen Java en San Francisco; en toen bovendien, door de drooglegging van Amerika het gebruik van thee aldaar belangrijk toenam, was de weg voor onze theeplanters gebaand, om in Amerika de daar niet overbekende Javathee ter markt te brengen. Wil echter het handelsverkeer tot grooten bloei komen, dan is het op de eerste plaats noodig, dat Indië, het Indische volksleven en de Indische voortbrengselen in de V. St. bekend en naar waarde geschat worden. Het is nu de groote verdienste geweest, zoowel van onze vertegenwoordigers in Amerika en van de aldaar gevestigde Nederlanders, als van de voornaamste mannen op handelsgebied in Indië, dat zij in vorige, zoo moeilijke jaren hebben gepoogd, Indië in ruimen kring in Amerika bekend te maken De oprichting van de Kamer van Koophandel in N.-York was het eerste gevolg van dit pogen; daarna volgde de uitgifte van een in zeer doelmatig kleed gestoken tijdschrift en geleidelijk heeft men sedert de handelsbetrekkingen tusschen beide landen zien toenemen. En met den handel het scheepvaartverkeer om niet te spreken van een zich uitbreidend bezoek van Amerikanen aan Indië. Voegen we hieraan nog toe, dat het voor een groot deel te danken is geweest aan de krachtige inmenging van hoogergenoemde K.v.K. dat Nederland heeft kunnen deelnemen aan de Conferentie te Washington (aanvankelijk was ons land l.w. niet daartoe uitgenoodigd!) dan zal men het wel met ons betreuren, dat de Regeering heeft gemeend, de bijdrage te moeten intrekken en het met ons eens zijn, dat de gevolgen daarvan alleen kunnen worden voorkomen, indien thans belanghebbenden in Nederland en in Indië de handen ineen slaan. Want men moge bedenken, dat Indië - dus ook Nederland - handelsbetrekkingen met Amerika broodnoodig heeft voor den wederopbloei van handel, scheepvaart en landbouw. Een Indisch en een Nederlandsch belang van de eerste orde, ook omdat op onze plaats te midden der volken daardoor meer en beter licht valt.

Neerlandia. Jaargang 28 Het heeft bij enkelen bevreemding gewekt, dat zoo dikwerf leveringen voor Indië werden en worden gegund aan buitenlandsche fabrieken of handelslichamen, terwijl dezelfde artikelen ook in Nederland vervaardigd worden of door Nederland zouden kunnen worden geleverd. Het komt ons voor, dat zij, die den door de Regeering te dezen vaak gevolgden weg veroordeelen, zich niet steeds op het juiste standpunt stellen. Wanneer de Nederlandsche Staat iets moet aanschaffen, is het logisch dat, wanneer dat ‘iets’ evengoed in eigen land als in het buitenland verkrijgbaar is, de aankoop in Nederland, dus bij Nederlandsche fabrieken of handelaren plaats heeft, mits men daarvoor bij de eigen nijverheid niet of althans weinig meer betaalt. Vooropgesteld - en zulks moge onderlijnd worden - dat het eigen fabrikaat even deugdzaam is als het buitenlandsche. Indien Indië moet aanschaffen en het te koopen artikel kan in Indië worden vervaardigd of verkregen, dan geldt geheel dezelfde redeneering. Naar onze meening staat dan Nederland tegenover Indië bijna op hetzelfde plan als het buitenland. Daar de Indische en de Nederlandsche geldmiddelen geheel gescheiden zijn, de Indische begrooting niets met de Hollandsche heeft uit te staan en een tekort op de eerste moet worden aangezuiverd door - althans uitsluitend drukt op - den Indischen belastingbetaler, bestaat er geen enkele reden om, wanneer men een levering van het buitenland even goed of beter, evenwel vrij belangrijk goedkooper kan verkrijgen dan van Nederland, deze hier te lande te doen uitvoeren. Zeker dus niet. wanneer de hoedanigheid van het buitenlandsche voortbrengsel beter is. Hoewel nu bij aanschaffing van regeeringswege voor Indië de prijzen van binnenlandsche fabrikaten bij gelijke hoedanigheid reeds tot 15% hooger mogen zijn dan die van het buitenland, is het zeer goed denkbaar, dat toch aan buitenlandsch fabrikaat de voorkeur wordt gegeven indien dit aanzienlijk goedkooper blijkt te zijn en wel ook, en vooral, in het belang van den Indischen belastingbetaler. Dit verklaart, waarom - en o.i. terecht - nog zoo dikwijls bij het buitenland artikelen worden besteld, welke ook in Nederland zijn te verkrijgen. W.A.T.H.

Tisje Tasje's Almanak, 1924.

Ziet hier, lezers van Neerlandia, een daad! Een klein boekske van 96 bladzijden druks, - maar tòch een daad van zoo vèrstrekkende beteekenis, voor de kracht en het leven van onze Nederlandsche beschaving, - omdat dit, bijkans nietige, boekje wordt uitgegeven door een moedig en voortvarend man, door den heer G. Plancke, te Haezebroek, midden in het, sedert meer dan twee eeuwen, geestelijk-bezet gebied, - dat het feit van het weeropnieuw-verschijnen van Tisje-Tasje niet onopgemerkt mag worden voorbijgegaan, door onze leden van het Algemeen Nederlandsch Verbond. Wij, Nederlanders, hebben een zware eereschuld tegenover de bewoners van dit aloude Zee-Vlaanderen, dat in Frankrijk ligt, omdat de bewoners van deze streken, sedert den slag van Bouvines in 1214, sedert den moedigen Zannekyn, steeds op de bres hebben gestaan voor onze Dietsche beschaving, totdat wij, Hollanders, hen als lekker hapje hebben toegeworpen aan den vraatzuchtigen Bourbon, bij den vrede van Nijmegen! - Maar geen geschiedenisles voor heden; - ‘Tisjes Almanak erleeft! Tisjes Almanak is verreezen! - Duerend de droevige oorlogsjaaren, door de menige andere moeyelyke jaaren gevolgd, was er geen middel om het op voet te stellen. God

Neerlandia. Jaargang 28 zy gedankt die slechte tyden zyn voorby!’ - aldus schrijft de uitgever in een korte voorrede aan zijn lezers. - Behalve wat een almanakje in den regel bevat, staat het vol met geestige Vlaamsche moppen, meestal met een Fransch bovenschrift, - want ach, de bewoners van Hazebroek, Duinkerke, Belle, Mereghem, Meteren, enz. enz., zij leerden in de scholen hun moedertaal nimmer, en kennen hun taal slechts van moeder en biechtvader, en dan is het héél moeilijk, om ons beschaafd ‘Vlaamsch’ zèlf te leeren lezen. - Lezers, steunt den dapperen drukker Plancke, en bestelt bij hem zoo'n almanakje; - of, wat nog gemakkelijker is: zendt 35 Hollandsche centen, in postzegels, aan den heer E.L. Gijselinck, medeopsteller van het boekje. Calonegracht, Veurne (West-Vlaanderen) en deze zal U Tisje-Tasje doen toekomen. Gij steunt zoodoende een goed en belangrijk cultuurwerk. Groningen, December '23. H.P. SCHAAP.

Neerlandia. Jaargang 28 4

Dietsche Kantteekeningen.

Dreigend gevaar.

Toen men in Afrika de herdenkingsdagen van ons Verbond vierde, heeft te Stellenbosch professor Joh. J. Smith een rede gehouden, die ons aanleiding gaf tot een kantteekening, welker opschrift was: ‘Niet gelukkig’. Die kenschetsing gold de wijze, waarop bij deze gelegenheid de hooggeleerde spreker vonnis velde over de Nederlandsche taal. Hij meende, dat het Nederlandsch in Zuid-Afrika voortaan ten hoogste de rol zou kunnen spelen van een vreemde taal en dat de overgangstoestand, waarin Afrika zich ten aanzien van het talenvraagstuk bevindt, onherroepelijk moest uitloopen op een zich afwenden van het Nederlandsch. Er zijn er in Afrika, die verder gaan, die door hun liefde tot het Afrikaansch worden gedreven tot een houding, die het ‘algemeen beschaafd’ Nederlandsch geheel en al uitwerpt. Nu zij het verre van ons, ons te willen mengen in een strijd, die in Afrika en door de Afrikaanders moet worden beslist. Wij kunnen hier enkel melding maken van den stand der zaken, al zal dat ons niet behoeven te beletten uitdrukking te geven aan ons leedwezen in het eene, aan onze vreugd in een ander geval. Tot verheuging stemde het ons, dat bij het feestmaal, onlangs voor Dr. Viljoen in Amsterdam aangericht, de algemeene voorzitter van ons verbond, geheel in de lijn van wat wij hierboven zeiden, de aandacht vestigde op dien strijd. Tot verheuging stemde het ons in Bergopwaarts van de hand van Prof. Engelbrecht een opstel te lezen over de bijbelvertaling, waaruit wij de hiervolgende regelen meenden te mogen knippen:

‘Zal het Afrikaans de strijd tegen het Engels kunnen volhouden? Zolang het Afrikaans zijn moeder, het Nederlands, niet verloochent, is er geen gevaar; zolang de Afrikaanse taalbeweging van het beginsel uitgaat dat “Afrikaans en Neerlands nie soseer twee afsonderlike tale as twee afsonderlike standaarde van dieselfde hollandse en dietse taal” is, kunnen wij zeggen “het is wel”! Maar wee ons, wanneer wij de moeder gaan verloochenen, wanneer wij het Nederlands als 'n vreemde taal gaan beschouwen evenals het Engels, want dan zijn wij verloren. Het Afrikaans is 'n jonge taal, met 'n beperkte woordeschat, en moet dan ook gevoed worden. Nu zijn er twee mogelikheden: dat de afrikaanse taal gevoed wordt uit de moedertaal, het Nederlands, of dat hij gevoed wordt uit 't Engels. In dit land met zijn grote engelse bevolking is het laatste natuurlik gemakkeliker, maar dan lost ons volk zich op in het engelse volk. Daarom kunnen wij niet genoeg vasthouden aan het Nederlands om daaruit gevoed te worden. Doen wij dit niet, dan begaan wij zelfmoord, en zal onze afrikaanse taal verdwijnen.’

En met blijdschap zagen wij dat opstel vermeld in een ingezonden stuk van ‘Nicodemus Sjaalman’ in De Zuid Afrikaan. Daar werd het gebezigd in een gedachtenwisseling, die aanknoopte aan de rede van den heer Smith. en die eenige weken lang pennen in beweging bracht. Onze indruk van die gedachtenwiseling is, dat men goed zal doen niet al te spoedig te rekenen op een ommekeer, zooals men

Neerlandia. Jaargang 28 die in Vlaanderen heeft bespeurd. De taalgeschillen hebben een staatkundig kleurtje gekregen en daarmede zijn de kansen op waardeering van beide talen naar eigen verdiensten er niet beter op geworden. Daardoor is tevens voor ons de mogelijkheid, ons daarover te uiten beperkt. Art. 137 van de Grondwet der Unie van Zuid-Afrika noemt Engelsch en Hollandsch de ambtelijke talen der Unie, die op voet van volkomen gelijkheid moeten worden behandeld. De Grondwet - aldus de Zuid Afrikaan van 7 Aug. - zwijgt omtrent den vorm van Hollandsch, maar op 19 Maart 1918 werd op voorstel van minister De Wet een uitlegging dienaangaande gegeven.

‘Dit huis beschouwt, dat Afrikaans inbegrepen wordt onder Hollands als een van de officiële talen van de Unie, en dat dit beginsel erkend behoort te worden voor alle Staats- en officiële doeleinden, behalve in gevallen van wetsontwerpen en wetten van het Parlement en van officiële dokumenten van een van de Huizen van Parlement, in welke gevallen slechts de vereenvoudigde vorm van Hollands gebezigd zal worden.’

Regel is thans, dat in wetten, wetsontwerpen en ambtelijke stukken van het parlement de vereenvoudigde vorm van Hollandsch wordt gebezigd. Ook in de Kaapprovincie besloot de provinciale raad in dien zin. Thans evenwel werd een uitzondering daarop gemaakt voor de notulen, die voortaan in het Afrikaansch zullen worden bijgehouden. Het blad, waaraan wij deze mededeelingen ontleenen en dat in het Nederlandsch wordt geschreven, teekent daarbij aan:

‘Het Afrikaans is dus weer een stapje vooruit in deze Provincie. In de Vrijstaat en Transvaal is het reeds verder vooruit. Bij het openbare onderwijs komt het snel in de plaats van Hollands in zijn nederlandse vorm zoals wij het in de vereenvoudigde spelling schrijven. Het lijdt geen twijfel dat Afrikaans later de enige algemeen gangbare vorm van de hollandse taal in ons land zal zijn. Op taalgebied maken wij beslist een overgangstijdsperk door.

Dat ligt dus geheel in de lijn van de slotsom door Prof. Smith getrokken. Wij zijn desalniettemin nog niet overtuigd. De tijd zal ongetwijfeld komen, dat men zich bewust wordt van het gevaar, waarop Prof. Engelbrecht doelt en dat men aanleuning zal zoeken bij het Nederlandsch, om te verhinderen, dat het Afrikaansch met zijn jonge overlevering het slachtoffer wordt van het Engelsch. De uitdrukkelijke erkenning, die het hierboven vermelde uitleggingsbesluit geeft van het Afrikaansch als een vorm van Hollandsch bewijst opnieuw, dat wij hier niet te doen hebben met een eigen taal, maar met een streektaal van het Nederlandsch. Nu stellen wij uitdrukkelijk op den voorgrond, dat het behoud en de ontwikkeling dezer streektalen voor de verrijking van het Nederlandsch van belang en beteekenis is, maar ook het omgekeerde is waar, omdat hoezeer het Nederlandsch ook door de streektalen wordt behoed voor vervlakking en verarming, het omgekeerd met zijn overlevering en ontwikkeling voor de streektalen een bron is van vernieuwing en verruiming. Wij meenen dan ook, dat er voor al te groote ongerustheid geen reden bestaat. Zoodra de zaak haar staatkundige beteekenis verloren heeft, zal men de

Neerlandia. Jaargang 28 noodzakelijkheid gaan inzien, terug te keeren tot den oorsprong, en dat te meer en te eer, naarmate de thans reeds bespeurbare verschillen tusschen de taal, zooals die gesproken wordt, grooter worden, de behoefte aan woorden buiten de betrekkelijk kleine lijst voor dagelijksch gebruik in een land met niet zeer veel verkeer, sterker worden gevoeld. Het gevaar is alleen, dat dan het Engelsch zijn invloed zoo sterk zal hebben doen gelden, dat het zeer veel moeite zal kosten, om de taal daarvan weer te zuiveren. In Vlaanderen is de ontwikkeling een anderen weg gegaan, dan men thans in de Unie voor waarschijnlijk houdt, en desalniettemin zijn daar door de nabuurschap van een sterke taal met een lange overlevering allerlei zinswendingen en uitdrukkingen ingeslopen, die een Nederlander, zelf steeds blootgesteld aan het gevaar van Duitsche doordringing, treffen als vertaald Fransch. Dat gevaar kunnen wij verkleinen in zekere mate door niet slechts zelf de taal zoo zuiver mogelijk te houden, maar ook er voor te zorgen, dat men in Afrika van het Nederlandsche boek kennis blijft nemen.

Neerlandia. Jaargang 28 5

Brieven, die ons bereiken.

Er komen ten kantore van ons Verbond zoo nu en dan brieven in, die wij niet heelemaal voor ons kunnen houden. We hebben er hier een voor oogen uit Zuid-Dakota van een Nederlander, die, sedert 10 jaren in de Vereenigde Staten vertoevend, tot de slotsom komt:

‘Over het algemeen kan ik u zeggen, dat, naar mijn indruk, de achting voor Nederland en zijn volk de laatste jaren er hier op is vooruitgegaan. Het gehalte der Nederlanders, dat de laatste 10 jaar naar Amerika kwam, is aanmerkelijk verbeterd.’

De schrijver voegt er aan toe, dat hij zelf nooit een gelegenheid voorbij laat gaan, om Nederland en zijn overlevering zoo vaak het pas geeft, naar voren te brengen en vestigt onze aandacht op een opstel in de Ministers' Monthly, door den President der Amerikaansche Republiek. Daarin schrijft de heer Coolidge over de Nederlandsche kolonisten in Amerika:

‘Van de kolonisten had geen enkele groep een grooteren en meer aangeboren drang tot vrijheid en onafhankelijkheid dan die der Nederlandsche kooplieden, die zich het eerst vestigden in Nieuw-Amsterdam. Hun geschiedenis en hun overlevering is na te gaan tot de voorvaderen, die op het eiland der Batavieren woonden en nog daarvoor. Zij werden nooit door de Romeinen overwonnen, maar werden hun onafhankelijke bondgenooten. Het waren de Bataafsche ruiters, die voor Caesar te Pharselea den slag beslisten. Hun woonplaats was voor staatkundige en handelsontwikkeling goed gelegen en zij groeiden op door de eeuwen met een natuurlijke gave voor zelfregeering en handelswelvaart. De kunsten bloeiden en daarmee de beschaving. Het was het land van den beroemden Erasmus, een geleerde van diepe kennis en van Grotius, een van de beroemdste namen in de rechtswetenschap. De oude vrijheden van het land werden neergelegd in een groot “privilege,” dat omstreeks 1477 den souverein was afgedwongen. Daardoor kregen niet alleen de Provinciale Staten zeggenschap over belasting, wetgeving en oorlog, maar wat het belangrijkste was, hierdoor kwam de souverein onder het gezag van de wet. Haarlem strijdt nog met de woonplaats van Gutenberg om de eer van de uitvinding der boekdrukkunst, die zich snel ontwikkelde. De eerste Engelsche bijbel werd in Antwerpen in 1535 gedrukt. De openbare school gaf gelegenheid tot verbreiding der ontwikkeling. Niet slechts was dientengevolge het land reeds vroeg een middelpunt voor bijbelsche geleerden, maar nergens werd de bijbel algemeener door het volk gelezen dan in dit land.’

In dit opstel wordt voorts gewezen op de verdraagzaamheid der Nederlanders; de geschiedenis der Pilgrim Fathers en de beteekenis, die de Nederlandsche beschaving ook daardoor voor Amerika had.

Neerlandia. Jaargang 28 Onze briefschrijver is door deze opmerking van den President buitengewoon getroffen en vindt daarin aanleiding zich af te vragen, of men in Nederland de voorrechten wel indachtig is, die men er heeft.

Een andere brief, waarvan we hier met een enkel woord even melding willen maken, komt uit Chaparra op Cuba, waar heel wat in Nederland vervaardigde suikermolens loopen en dientengevolge ook enkele Nederlanders vertoeven. Onze briefschrijver had het voorrecht van een Nederlandsch bezoek gehad en daarbij ervaren, wat het beteekent de moedertaal te kunnen spreken en met een landgenoot zich te kunnen onderhouden over het vaderland en de Nederlanders. Het feit, dat hij daarin aanleiding vindt tot een brief aan het kantoor van ons Verbond is een nieuwe aanwijzing, wat het bestaan van een dergelijke vereeniging als de onze voor het gedachtenleven van de Nederlanders in den vreemde beteekent. Daarom vestigen we ook op dezen brief, die overigens verhaalt, wat zeer vele andere even welkome brieven vertellen, de aandacht.

En Gent?

Hoe gaat het nu eigenlijk in Gent? De boycot der Vlaamsche afdeeling werkt door, terwijl een 140 tal studenten, die thans de Fransche leergangen volgen, verklaard hebben, dat zij enkel daarom in het Fransch studeeren, omdat zij geen genoegen kunnen nemen met de slechts gedeeltelijke vernederlandsching der universiteit, en aldus willen bewijzen, dat de Vlaamsche jeugd iedere andere oplossing dan de volledige vervlaamsching van de Gentsche universiteit van de hand wijst. Deze verklaring is blijkbaar bestemd om het sprookje in een deel der Fransche pers verspreid, als zou het geringe aantal studenten der Vlaamsche leergangen bewijzen, dat er voor Vlaamsch Hooger onderwijs geen belangstelling bestaat, te weerleggen en de motie van de Assemblée Wallonne te weerleggen, die in den opzet een bewijs van trouw aan de Fransche beschaving wil zien. Het is voor Nederlanders en ook voor de Vlamingen beschamend te zien, dat de Fransche instelling voor hooger onderwijs, die in het Fransch de aan de universiteit in het Vlaamsch gegeven leergangen geeft, beschikt over zeer ruim vloeienden geldelijken steun. Op een in Luik gehouden vergadering van den Nationalen Bond voor de verdediging der (Fransche) Universiteit van Gent bleek, dat voor deze instelling de heer Solvay uit Brussel 1/2 millioen francs had geschonken, de gewezen liberale senator Degrez een jaarlijksche rente van 50 duizend francs toezeide enz. De openingsrede van Prof. Verschaffelt gaf hem gelegenheid er de aandacht op te vestigen, dat de enge grenzen van Nederland en Denemarken deze landen niet belette groot te zijn op natuurkundig en algemeen wetenschappelijk gebied. Tegenover Walen en Franskiljons kan dit niet genoeg worden herhaald en het moet hun eenigermate beschamend in de ooren hebben geklonken, toen deze hoogleeraar de verwachting uitsprak, dat ook België weldra een goede plaats zal innemen in de rij der wetenschappelijk-groote naties. Thans is de vraag van het Nederlandsch in het leger aan de orde. Zal men ook dáár een middel vinden van de soort als voor Gent gevonden werd, om den wagen op dood spoor te zetten?

Neerlandia. Jaargang 28 Geestdrift en nuchterheid.

De invrijheidstelling van Dr. A. Jacob, na vijf jaren kerker, heeft aanleiding gegeven tot een betooging voor Dr. August Borms, die nog steeds te Leuven gevangen zit. Dr. Ritter uit Utrecht heeft er blijkens enkele courantenverslagen gezegd, dat hij Dr. Jacob een groet bracht van geheel intellectueel Holland, daartegen komt M. in de Gazette de Hollande op. Hetgeen zich in Vlaanderen afspeelt, is inderdaad de aandacht van de Nederlandsche intellectueelen meer dan waard, of zij het aangenaam vinden of niet. Het aantal menschen, die bij ons zich bezig houden met de vraagstukken, die in verband staan met de stambelangen en hunne beteekenis voor Nederland, is nog niet groot, al groeit de belangstelling. En dezen stellen zich dan in groote meerderheid op het standpunt van ons Verbond. M. behandelt in zijn artikel in de Gazette wel de beweging, zooals die door het Verbond wordt geleid, maar waarom dan dit niet uitdrukkelijk genoemd, terwijl de Dietsche Bond wèl wordt vermeld. Zulks verwondert te meer, daar M. blijkbaar niet antipathiek staat tegenover de beweging van het Verbond. Maar in geen geval is het aantal van en namens wie Dr. Ritter recht heeft te spreken, van eenige beteekenis. Nederland heeft grooten eerbied voor Dr. Jacob persoonlijk, ook voor de kracht, waarmee hij en de zijnen den strijd voeren, maar wenscht zich in geschillen in den boezem der Vlaamsche beweging geen partij te stellen. Dit geldt voor de intellectueelen evenzeer als voor ieder ander.

Neerlandia. Jaargang 28 6

Valsche schaamte.

In het hart van geestelijk Parijs, in de Sorbonne, heeft een zeer waardige Nederlandsche betooging plaats gevonden, uitnemend voorbereid door vrienden van Nederland in Frankrijk onder wie de verdienstelijke vertegenwoordiger der Vereeniging ‘Nederland in den Vreemde’ te Parijs, de heer F. Vreede. Prof. Salverda de Grave, die eershalve den doctorshoed der Sorbonne ontving, Dr. Berlage en de heer Roland Holst hebben er getuigd, onder toenemende belangstelling, van Nederland en de Nederlandsche beschaving. De Nederlandsche letteren hebben helaas in dit koor ontbroken, omdat de heer Johan de Meester, die de zorg daarvoor op zich had genomen, verhinderd was naar Parijs te gaan. Er is hier ongetwijfeld zeer goed werk voor de Nederlanders gedaan. De vereeniging ‘Nederland in den Vreemde’, die de kosten daarvan voor een belangrijk deel droeg, kan aanspraak maken op Nederlands dankbaarheid voor het werk, dat zij deed. Een wanklank was er helaas, nl. in de rede van den heer Roland Holst, wanklank in dien zin, dat hij onnoodig in deze omgeving op een z.i. bestaand tekort wees, waarover men overigens twisten kan. Juist tegenover Fransche vrienden van Nederland was dat een fout. Kan men zich voorstellen, dat een Franschman, die aan zich de gelegenheid verschaft zag, welke aan den heer Roland Holst werd gegeven, die zou hebben gebezigd, om op dergelijke tekorten, die er toch ook wel in de Fransche beschaving te vinden zijn, de aandacht te vestigen van vreemdelingen? Wij willen erkennen, dat wij dat ondenkbaar achten. Terecht doet de Haagsche Post uitkomen, dat hierin een soort van valsche schaamte tot uitdrukking komt.

Goede propaganda.

Goede propaganda voor Nederland maakt in Duitschland het Niederländisches Jahrbuch 1923 samengesteld door Dr. Metz, secretaris der Nederl. Kamer van Koophandel te Frankfurt a.M. (München, Richard Pflaum Verlag A.G.). Hier wordt den Duitschen lezer gelegenheid geboden uit de eerste hand kennis omtrent ons land te vergaren en het zijn niet alleen feitelijke gegevens zooals die, welke zich in statistische overzichten laten samenvatten, er zijn naast welsprekende cijfers, menschen aan het woord met een eigen opvatting omtrent de dingen, met belangstelling daarvoor, kennis daarvan. Het is al dadelijk zeer juist gezien van den samensteller, dat hij tegenover de neiging Nederlanders en Duitschers over één kam te scheren als kinderen van een zelfden stam, het licht laat vallen op de groote innerlijke verschillen tusschen beide, verschillen, die veel meer beteekenen dan schijnbare, d.w.z. uiterlijke overeenstemming. Ten aanzien van de menschen zelf komt dit op uitnemende wijze aan den dag in het opstel van Dr. Franz Duelberg, die den Nederlander kent en waardeert, over ‘Der holländische Mensch.’ Over onze aardrijkskundige gesteldheid, staatsinrichting, rechtspleging, bankwezen, handel, nijverheid, verkeer, landbouw, pers, techniek, sociale staatkunde, wetenschap,

Neerlandia. Jaargang 28 reismogelijkheden, kunst, sport en koloniën is een 23 tal schrijvers aan het woord, terwijl de voorrede van het boekje belooft, dat in een volgenden jaargang andere terreinen van het Nederlandsche geestelijk en economisch leven zullen worden besproken. Een gelukkige opzet, waarvan we hopen dat de tenuitvoerlegging ten volle mogelijk zal blijken.

Klein stamnieuws.

Een staaltje van goed zeemanschap is de geslaagde overbrenging van een 8000-tonsdroogdok van Rotterdam naar Tandjong-Priok. De zeesleepbooten Humber en Poolzee, onder leiding van kapitein Willem Verschoor, hebben het er goed afgebracht, al was de reis, die in Rotterdam onder zoo groote moeilijkheden begon, geenszins gemakkelijk. Reeds dadelijk in het Kanaal en in de Golf van Biskaye had men met zwaar weer te kampen. In New-York poogt Elisabeth Kuyper, die in Berlijn vóór den oorlog een vrouwenorkest in elkaar zette en leidde, een dergelijke instelling in het leven te roepen; de belangstelling voor dit streven schijnt groot te zijn.

De Russische Regeering heeft blijkbaar meer vertrouwen in het Fokkervliegtuig dan de Nederlandsche; terwijl de laatste voor Indië onlangs weer Engelsche vliegtuigen bestelde, zag Fokker zich een bestelling van een groot aantal, men zegt 500, vliegtuigen voor Rusland toegewezen.

Verkade heeft met een Hamletvoorstelling in den Koninklijken Vlaamschen Schouwburg te Brussel en daarna ook te Antwerpen, groote belangstelling gewekt en is er warm toegejuicht. De verslagen der pers zijn geestdriftig. Onder Herman Teirlincks leiding is een vereeniging opgericht tot bevordering van het Hollandsch tooneel, die Verkade en Royaards zal uitnoodigen gastvoorstellingen in Vlaanderen te geven.

Zuid-Afrika

Dingaansfeest.

De vorige maand is op vele plaatsen in Zuid-Afrika Dingaansdag 16 December met groote opgewektheid gevierd. Wij geven hier een afbeelding van het in 1922 opgerichte gedenkteeken op ‘Golgotha’ door de Boeren teekenend ook wel Doodslaanplek genoemd, geflankeerd door de namen der martelaren: Piet Retief en zijn 65 manschappen. Links onder ziet men het onaanzienlijke graf, zooals het zich tot in 1922 vertoonde, rechts het graf, zooals het nu is afgezet.

Holland in Kaapstad.

Neerlandia. Jaargang 28 De bewoners van Plumstead, een van de nieuwere voorsteden van het uitgestrekte Kaapstad, hebben een groot kermisfeest gevierd en daarbij een uitgestrekt terrein in ‘a little bit of old Holland’ herschapen. Windmolens waren overal verspreid, terwijl de tulpen als door tooverkracht uit den grond waren opgeschoten. Er waren Hollandsche kramen en Hollandsche koopwaar, terwijl bijna geheel Plumstead in nationale kleederdracht was, waarbij de Markers den boventoon schenen te voeren. Er waren verschillende Hollandsche dames in haar werkelijke vaderlandsche dracht; de dames Howe, Steinmeyer, Rijss en anderen waren prachtige boerinnen. Onder de heeren was de heer H. Duveen, van ‘Den Haag’ Plumstead, de leidende Marker boer. Onze plaat geeft den grooten molen te zien, waarvan de wieken bestaan uit tusschen rails schuivende oude zonneblinden, die, naar gelang de wieken draaien, op elkander vallen en een luid klepperend geraas veroorzaken. De molen moest stopgezet worden om den EdelAchtb. Joël Kriege, ‘Speaker’ van den Volksraad, gelegenheid te geven zijn stem te doen hooren. Hij opende de verrichtingen met een zeer luimige toespraak, waarin de voortreffelijkheden van Holland op zeer afwisselend gebied ten zeerste werden geroemd. Hij maakte ook melding van het ‘pinken’, dat hij in Holland gezien en bewonderd had. Als na de kermis de verschillende paren het eens geworden waren, en de jongedochters en jongelingen besloten hadden samen door het leven te gaan, traden zij den volgenden dag blijmoedig voorwaarts, om met de pinken in elkander gehaakt, bekendheid aan het groote feit te geven. Hij raadde onze ‘jongemense’ aan, aanstonds hetzelfde te doen. Naast den heer Kriege staat links Sir Walter Gurney en rechts de heer J.L. Schoeler. Links van den heer Gurney, staat, met het papier in de hand, de Hollandsche verslaggever van The Cape Times, de heer Leenderts. Men lette toch vooral op de tulpen op den voorgrond. Het feest slaagde in alle opzichten.

Neerlandia. Jaargang 28 7

Hollandsche kermis te Plumstead (Kaapstad) November 1923.

Neerlandia. Jaargang 28 8

Nederland.

Groepsraadsvergadering.

Te Utrecht vergaderde 8 Dec. de Groepsraad. Het Dag. Bestuur was voltallig aanwezig. Vertegenwoordigd waren de Afdeelingen Amsterdam, Arnhem, Breda, Deventer, Dordrecht, 's-Gravenhage, (Burger- en Jongel.-Afd.), Groningen, Haarlem, 's-Hertogenbosch, Rotterdam (Burger- en Jongel.-Afd.), Utrecht en Wageningen De vergadering werd ook bijgewoond door Mr. De Gaay Fortman, algem. secret.-penningm. van het Hoofdbestuur en Dr. P. Vrijlandt van Zwolle. De voorzitter, Prof. Dr. A.A. van Schelven, opent de vergadering en wijdt eenige woorden aan de nagedachtenis van den heer Emants, vele jaren ondervoorzitter en later in moeilijken tijd, voorzitter der Groep. De hulde wordt door de vergadering staande aangehoord.

Punt I. Notulen der vergadering van 31 Maart.

Deze worden goedgekeurd, nadat de secretaris dankbaar melding heeft gemaakt van de uitvoerige aanvulling door de Jongel.-Afd. Den Haag ingezonden, welker voorzitter, de heer W.J. van den Bergh, er op aandringt, dat ook de meening der minderheden voortaan in de notulen worde opgenomen.

Punt II. Ingekomen stukken en mededeelingen, o.m.:

Groepsbestuur en Taalcommissie hebben de aandacht der Regeering gevestigd op de wenschelijkheid het Ministerie van Defensie voortaan te noemen Ministerie van (Lands) verdediging.

Punt III. Verkiezing van 2 leden van het Hoofdbestuur.

Herkozen worden de heeren P.J. de Kanter en Mr. K.M. Phaff.

Punt IV. Verkiezing van leden van het Groepsbestuur.

Herkozen wordt de heer S. van Lier Ez., gekozen de heeren Mr. Ch.M. Herckenrath Jr. (secretaris) Amsterdam Prinsengracht 674, Ds. J.N. Pattist, Middelburg en J. Daman Willems, Rotterdam. De voorzitter verwelkomt Mr. Herckenrath als nieuwen en spreekt woorden van dank tot den afgetreden secretaris. Een uitvoerige gedachtenwisseling heeft plaats over de wijze van candidaatstelling en de wenschelijkheid om zoowel verschillende richtingen als provinciën in het

Neerlandia. Jaargang 28 Groepsbestuur vertegenwoordigd te zien, ook voor de vrouw in het Bestuur werden lansen gebroken.

Punt V. Goedkeuring van het nieuwe Groepsreglement.

De enkele wijzigingen, die op verzoek van het Hoofdbestuur nog zijn voorgesteld, worden aangenomen. Besloten wordt het nieuwe reglement 1 Jan. 1924 in werking te doen treden. Alle Afdeelingbesturen zullen eenige exemplaren ontvangen en zijn verplicht binnen 3 maanden de Afdeelings-Reglementen te herzien en ter goedkeuring aan het Groepssecretariaat te zenden.

Punt VI. Op welke wijze kan Groep Nederland, meer dan tot heden bevorderen, dat de Nederlandsche Toonkunst tot haar recht kome bij muziekuitvoeringen in het openbaar enz.

Mr. Schaap (Groningen) licht dit punt toe, komt op tegen de klakkelooze voorkeur aan muziek uit den vreemde, betoogt dat onze Grootnederlandsche toondichters ook werk van beteekenis hebben geschreven en noodigt het Dag. Best. uit om op den Groepsdag in het voorjaar met omlijnde voorstellen te komen tot bevordering van de uitvoering van Nederlandsche muziek. De voorzitter deelt mee, dat reeds een bevoegde is uitgenoodigd hierover een artikel in Neerlandia te schrijven.

Punt VII. Op welke wijze kan Groep Nederland, beter dan tot nu toe, het werk der Taalcommissie steunen en bevorderen?

Mr. Schaap licht ook dit punt toe, dringt op medewerking van alle Afdeelingen en leden aan en geeft de Taalcommissie in overweging eens een samenspreking te hebben met het Bestuur van den Nederlandschen Journalistenkring.

Punt VIII. De werkzaamheden der Afdeelingen.

De voorzitter leidt dit punt in en geeft de Afdeelingen in de academiesteden in overweging de Afrikaansche studenten in nauwere aanraking te brengen met Nederlandsche beschaving, familieleven en nijverheid, zooals dat tot uiting kwam op den Studentendag in het voorjaar te 's-Gravenhage gehouden. Uit de gedachtenwisseling blijkt, dat enkele Afdeelingen (Amsterdam en Groningen) reeds in dien geest werkzaam zijn. Eenige sprekers dringen aan op propaganda onder de jeugd om het getal bloeiende Jongel.-Afdeelingen weer op peil te brengen.

Neerlandia. Jaargang 28 Punt IX. Mededeelingen van het Bestuur: voorstellen en plannen voor den winter.

De voorzitter ontwikkelt het volgende werkprogramma:

a. Bevorderen, dat de Nederlandsche gedachte ook op de Volksuniversiteiten wordt behandeld; b. Het onderwijs op de Lagere School, vooral dat in vaderlandsche geschiedenis in nationale richting stuwen en daarvoor vertelavonden voor schoolkinderen inrichten; c. Onderzoek instellen naar hetgeen buitenlandsche studie- en leerboeken over ons land en zijn geschiedenis meedeelen; d. Het tegengaan der Duitsche indringing in den Nederlandschen handel, in de eerste plaats door een onderzoek in te stellen naar den omvang van het kwaad.

Na de gedachtenwisseling over deze plannen, waarmee het Groepsbestuur bij de uitwerking zijn voordeel hoopt te doen, verkrijgt de heer Vrijlandt uit Zwolle gelegenheid zijn denkbeelden te ontwikkelen over jeugdorganisatie, welke hij in een vlugschrift heeft neergelegd. De Groepsraadsleden en de Afdeelingsbesturen ontvangen van deze vergadering uitgebreider notulen.

C. VAN SON.

Geldelijke tegemoetkoming van het Groepsbestuur.

De plannen, waarover op de laatste vergadering van den Groepsraad mededeeling is gedaan, zullen hooge eischen stellen aan de kas. Vandaar dat het Groepsbestuur zich in zake geldelijke tegemoetkoming aan de Afdeelingen vaste regelen heeft moeten stellen. Teneinde teleurstelling te voorkomen, geven wij daarvan hier bericht. Vooreerst zal dan voortaan in het geheel geen tegemoetkoming meer worden verleend aan Afdeelingen, die niet stipt haar verplichtingen tegenover de Groepskas zullen hebben nagekomen of geen overzicht zullen hebben ingezonden van haar beheer gedurende het loopende boekjaar. En voorts zullen slechts in zeer bijzondere gevallen verzoeken om geldelijke hulp worden ingewilligd. Het Groepsbestuur stelt zich in het algemeen op het standpunt, dat - wanneer een Afdeeling aan het haar toekomende bedrag niet genoeg heeft - hetgeen zij daarboven noodig heeft, in haar eigen omgeving moet worden gezocht. Volgden wij deze regels niet, dan zouden de genoemde plannen reeds op geldelijke bezwaren onverbiddelijk schipbreuk moeten lijden.

Voor het Groepsbestuur: A.A. VAN SCHELVEN, Voorzitter. CH. M. HERCKENRATH Jr., Secretaris.

Neerlandia. Jaargang 28 9

Van de Afdeelingen.

Haarlem.

Grooten bijval verwierf 17 December prof. dr. F.A. Stoet, voorzitter dezer Afdeeling, toen hij voor leden en genoodigden optrad met een geestige verhandeling over ‘het ontstaan en de geschiedenis onzer spreekwoorden’.

Utrecht.

De heer Philip Botha heeft 20 December voor deze Afdeeling een lezing over Jopie Foerie gehouden, negen jaar geleden voor zijn ideaal in Z.-A. gevallen. De heer Dils wisselde de voordracht af met oud-Nederlandsche liederen zich zelf begeleidend op de theorbefluit.

Wageningen en Omstreken.

Deze Afdeeling heeft getracht avonden te geven ten bate van de Nederlandsche kinderen in den vreemde, met het oog op den wanhopigen toestand, waarin onze landgenooten in Duitschland verkeeren en die nog veel erger is dan die der Duitschers, omdat zij daar geen andere ondersteuning krijgen dan f 1.- voor ongehuwden en f 1.50 voor gehuwden in de week en geen werk, daar de Duitschers natuurlijk voorgaan. Te Renkum werd deze poging verijdeld door een turnclub-uitvoering en te Wageningen wegens gevreesd nadeel voor een concert en komedie, die gegeven zouden worden, te Ede door het Nederlandsche Roode Kruis, dat een inzameling hield voor de Duitschers en weigerde samen te werken met het Nederlandsch Verbond om ook aan onze landgenooten hulp te brengen. Alleen te Bennekom ging het feest door en slaagde schitterend door eendrachtige samenwerking van vele kringen, van burgemeester tot arbeider. De avond kwam tevens ten goede aan noodlijdende kunstenaars, daar hun werk verkocht werd en de provisie kwam aan de arme hongerlijdertjes. De netto-opbrengst kan zeker op f 500.-, zegge vijfhonderd gulden geschat worden, voor een plaats als Bennekom een reusachtig bedrag, maar de zedelijke bate is even belangrijk, daar het doel van het A.N.V. volkomen bereikt werd en het vaderlandsch gevoel, het besef van samenhoorigheid wakker en warm werd gemaakt en in eendrachtige en gepaste vreugde de gespannen verhoudingen dezer tijden werden vergeten in de gezamenlijke beoefening der weldadigheid, die soms den vorm van een wedstrijd aannam.

Vlaanderen.

Ledenlijst Groep Vlaanderen.

Neerlandia. Jaargang 28 In den loop van 1923 moest de ledenlijst van Groep Vlaanderen wegens aanwinst, vertrek en adresveranderingen zoo vaak worden gewijzigd, dat het practisch onmogelijk was de reeds vroeger in Neerlandia verschenen naamlijst geleidelijk aan te vullen. De nieuwe en definitieve lijst van Groep Vlaanderen wordt nu aangelegd en zal onmiddellijk nadat alle bijdragen voor 1924 zullen zijn geïnd, broksgewijze in Neerlandia worden opgenomen.

Voor de Vlaamsche leden.

Om gezondheidsredenen wordt Dr. W. van Eeghem, penningmeester van Groep Vlaanderen en van Afdeeling Brussel, in deze hoedanigheid tijdelijk vervangen door den heer Marcel Stijns, 2de secretaris van Afdeeling Brussel, Koninklijk Sinte Mariastraat 98, Schaarbeek. Als waarnemend 2de secretaris voor Tak Brussel is aangesteld mevr. S. Liesenborgh-De Snerck, Eug. Demolderlaan 2, Schaarbeek.

Antwerpen... niet boven?

De fiere Sinjorenleus: Antwerpen boven! beantwoordt niet steeds aan de werkelijkheid: Zoo wil het nog altijd maar niet vlotten met de hervatting der werkzaamheden van den vroeger zoo bloeienden tak Antwerpen van het A.N.V. - de sterkste afdeeling van de toenmalige groep België - en zijn Brussel en zelfs het betrekkelijk kleine Lokeren de groote Scheldestad alweer een heel eind voor op het gebied der cultureele toenadering tusschen Noord en Zuid. Na herhaalde pogingen, in het werk gesteld, èn door leden van het vroegere bestuur, èn door het huidige bestuur van groep Vlaanderen, moest wel worden vastgesteld dat het gemis aan eendrachtszin onder de Antwerpsche Vlamingen en hun politieke verdeeldheid voorloopig nog, althans voor eenigen - laat ons hopen, zeer korten - tijd het samengaan, zelfs op zuiver cultureel gebied, in den weg blijft staan. Ten einde de Antwerpsche leden van het Verbond in de gelegenheid te stellen in voeling te blijven met de andere afdeelingen en leden van het A.N.V., in Vlaanderen en elders, heeft het dagel. bestuur van de Groep, in zijn jongste vergadering, besloten het bestuur van Tak Brussel voorloopig met de verzending van Neerlandia, het innen der jaarlijksche bijdragen enz. voor Antwerpen te belasten. Intusschen zal naar middelen worden uitgezien om te Antwerpen een nieuw bestuur samen te stellen en met verschen moed van wal te steken.

Afdeeling Brussel.

De oude theorbe-luit, waarmede de minnezangers, in de middeleeuwen, hunne liederen en balladen wisten te begeleiden, is, sedert lang reeds, in Vlaanderen niet meer bekend. Door de zorgen van Afd. Brussel zal binnenkort een feestavond worden belegd, waarop de heer Geert Dils, kunstzanger te Utrecht, oude en moderne liederen, met begeleiding van de theorbe-luit ten gehoore zal brengen. Deze uitvoering zal gepaard gaan met een lezing. Verder worden nog aangekondigd: 1ste. Een lezing van Prof. Houben over ‘De noodzakelijkheid van een algemeen beschaafd Nederlandsch in Vlaanderen’, met voordracht van werk van Vlaamsche en Hollandsche dichters door een Nederl. kunstenares:

Neerlandia. Jaargang 28 2de. Een uitvoering van een A capella-koor met lezing door den heer Wattez.

Adressen van secretarissen.

Algemeen Secretaris: Mr. B. de Gaay Fortman, Groenmarkt 9, Dordrecht. Groep Nederland: Mr. Ch.M. Herckenrath, Prinsengracht 674, Amsterdam. Groep Vlaanderen: M.J. Liesenborghs, Eug. Demolderlaan 2, Schaarbeek-Brussel. Groep Nederlandsch Indië: P.J. Gerke, Laan Trivelli 2, Weltevreden. Groep Suriname: Fred. Oudschans Dentz, Adm. Militair Hospitaal, Bus 220, Paramaribo. Groep Nederl. Antillen: J.H. Perret Gentil, Berg Altena 51, Curaçao. Groep Noord-Amerika: F.E.H. Gebhardt, 179 South Trenchard Str., Yonkers N.-Y.

Vraag om inlichting.

Wie kan het juiste adres meedeelen van: Mevr. Annie Pienaar-De Klerk, vroeger postkant. Alpha (Natal) Zuid-Afrika. H. Pienaar, vroeger postkantoor Alpha (Natal) Z.-Afrika. Cachet, vroeger Bethulie (O.V.S.) Zuid-Afrika. B. Derksen, vroeger Driehoekjes 4, Den Haag. J.v.d. Gracht, vroeger Rabaul (New Britain). A.J. de Bruyn, vroeger N. Binnenweg 151, Rotterdam (thans Nieuw-York).

Neerlandia. Jaargang 28 10

Mededeelingen.

Aan vele aanvragers.

Voor dit jaar is geen A.N.V.-kalender verschenen. Schaft U in plaats daarvan ons Gedenkboek aan, een standaardwerk over den Nederlandschen stam van blijvende waarde (prijs voor de leden f 5.-). Voor 1925 wordt een A.N.V.-kalender ontworpen, die beelden en woorden zal geven uit alle oorden van ons stamgebied.

Amsterdam.

15 Jan. geeft deze Afdeeling in het Gebouw van den Werkenden Stand een Vlaamschen avond. De heer Pol de Mont zal spreken over ‘het kunstlied in Vlaanderen’; ook zullen Vlaamsche liederen worden gezongen.

Bericht voor de Afdeelingen.

De Afd. Wageningen en Omstreken zoekt samenwerking met een of meer Afdeelingen om Mr. Van Dieren uit Leuven, die bij de feestviering in Dordt allen door zijn gloeiende geestdrift bezielde, over te laten komen, b.v. in Februari.

Boekarest.

Het vertrek van Dr. Hendrik Muller, den Nederlandschen Gezant in Boekarest, naar Praag heeft voor de ambtgenooten van den Gezant en de Nederlandsche kolonie in Roemenië, even als voor de Roemeensche Regeering de gelegenheid geschapen om hem te huldigen. De Nederlandsche kolonie deed dat aan een feestmaal op 8 Dec. in Boekarest. Een groot aantal Nederlanders uit alle hoeken des lands had gevolg gegeven aan de roepstem van het bestuur. Een grootere Nederlandsche vergadering zag men er nooit. Hier heeft de voorzitter de heer Dozy, Consul-Generaal, in een uitvoerige rede herdacht wat Dr. Muller voor Nederland en de kolonie gedaan heeft. Het is deze zijde van de werkzaamheid van Dr. Muller, die ons voor Neerlandia in het bijzonder belang inboezemt. Dr. Hendrik Muller heeft inderdaad in de 5 jaren, die hij in Boekarest heeft doorgebracht, Nederland en de Nederlandsche gedachte groote diensten bewezen. Dat blijkt ook bij deze huldiging, waar een vertegenwoordiger van een groote Nederlandsche onderneming en een onzer Consuls den Gezant dank brachten voor hetgeen hij in dit opzicht had kunnen en willen doen. Een aandenken van blijvenden aard zal den vertrekkenden Gezant ongetwijfeld een aangename herinnering zijn aan de jaren in Roemenië doorgebracht, waarvan hij verzekert, dat ze ‘tot de mooiste zullen behooren van zijn leven.’

Neerlandia. Jaargang 28 De wijze, waarop de pers van Boekarest zich uit over het vertrek van onzen Gezant, bewijst, dat zijn opvolger geen gemakkelijke taak zal hebben.

Administrateur van Groep Nederlandsch Indië.

Tot administrateur dezer Groep is benoemd de heer C. Hillebron, Gep. Kapt. der inf., Kebon Sirih 83, Weltevreden.

Verbetering.

Dr. D.B. Bosman, thans in Zuid-Afrika, verzoekt ons een storende drukfout in zijn Neerlandia-bijdrage, blz. 129, 2de kolom, regel 22 v.o. te herstellen: feile moet zijn feite.

Bericht.

Tot secretaris van Groep Nederland is benoemd, de heer Mr. Ch.M. Herckenrath. Stukken voor het Secretariaat van Groep Nederland zende men voortaan aan zijn kantoor adres: Prinsengracht 674, Telefoon 44263, Amsterdam, uitgezonderd alle opgaven betreffende de ledenlijsten, verhuizingen, adresveranderingen e.d. Deze blijve men zenden aan het Hoofdkantoor Groenmarkt 9, Dordrecht.

Taalcommissie.

WEDSTRIJD voor leden van Jongel.-Afdeelingen en kinderen van leden (leeftijd 15-21 jaar). Inzending verwacht de Taalcommissie aan haar adres (Den Haag, Joan v. Hoornstr. 3). Het papier mag slechts aan één zijde beschreven zijn; net en duidelijk schrift verdient aanbeveling, terwijl den inzenders gevraagd wordt naam en woonplaats zeer duidelijk op te geven. En nu aan het werk, jonge vrienden en vriendinnen.

Tekst met fouten (ter verbetering):

Aan den Staat behoort bij uitsluiting het recht om binnen het Rijk in Europa te vervaardigen alle in bijlage III van de in het volgende artikel bedoelde ontwerpovereenkomst genoemde of daarin later te noemen buskruit- en springstofsoorten. Onze Ministers van Oorlog, Marine, Landbouw, Nijverheid en Handel en Financiën zijn gemachtigd de in artikel 1 genoemde bevoegdheid over te dragen aan de op te richten Naamlooze Vennootschap ‘Nederlandsche Springstoffenfabrieken’ voor den duur, op de voorwaarden en overeenkomstig de bepalingen, in de bij deze wet behoorende ontwerp-overeenkomst met hare bijlagen omschreven, en daartoe die

Neerlandia. Jaargang 28 overeenkomst met de genoemde vennootschap aan te gaan. Heeft een zoodanige overdracht plaats gehad, dan behoeven wijzigingen van de door bovengenoemde Ministers met de Naamlooze Vennootschap ‘Nederlandsche Springstoffenfabrieken’ aangegane overeenkomst en hare bijlagen II en III de goedkeuring bij de wet.

Prijzen voor de beste verbeteringen, ten getale van ten hoogste 30 f 1.50. Voorwaarde: In den verbeterden tekst mag geen woord worden gebezigd in de dubbele hoedanigheid van bijvoeglijk naamwoord en werkwoord. In alle zinnen, gevormd op de manier van ‘de van de door de haag gekropen Jan gescheurde broek’, moeten de woorden dus opnieuw worden gerangschikt.

De Taalcommissie heeft er moeite mee, om niet ijdel te worden: nauwelijks komt een onzer grootste fabrieken haar met welwillendheid en hulp tegemoet, of een lid van het A.N.V. in Zuid-Afrika zendt haar een flinke som, om voor den hierboven staanden wedstrijd prijzen te kunnen uitloven, En toen dit bericht persklaar werd gemaakt, verblijdde een derde (nu Nederlandsch) lid de T.C. eveneens met een flinke geldelijke bijdrage. Alle goede dingen bestaan in drieën; maar de vriendelijke gevers willen, naar de T.C. hoopt, wel uit dit ééne bericht voor elk hunner afzonderlijk den hartelijken dank der T.C. (en der aanstaande prijswinners?) aanvaarden.

Hulde aan de Koninklijke Stearine-kaarsenfabriek te Gouda.

Op verzoek van een lid van het A.N.V maakte het bestuur dier fabriek van den tekst op de inlegbriefjes in haar artikelen beter Nederlandsch. Wie deze briefjes in handen krijgt, vergelijke maar eens een nieuw met een oud. De T.-C. brengt gaarne den Directeur, den heer IJsel de Schepper, haar hartelijken dank voor deze van echt Nederlandschen zin getuigende medewerking en beveelt gaarne de artikelen der Goudsche kaarsenfabriek ten gebruike bij de leden van het A.N.V. aan. Een tweede bewijs van waardeering van het werk der T.-C. is, dat een buitenlandsch lid, wiens aandacht onze eerste wedstrijd had getrokken, nu zelf een stukje ter verbetering bij ons inzendt en daarbij f 50.- voegt, om die te verdeelen onder de leden der Jongel.-Afdeelingen en kinderen van leden (leeftijd van 15-21 jaar), die goede

Neerlandia. Jaargang 28 11 oplossingen inzenden aan de T.C. (Joan-van-Hoornstraat 3, 's-Gravenhage). Gaarne zal de T.-C. zich de moeite getroosten, om de prijswinners aan een prijs te helpen, als dezen haar den tekst in goed Nederlandsch toezenden. Mag de T.-C. den hartelijken belangstellende in het werk der T.-C. haar warmen dank voor zijn sympathieke daad brengen? En nu, jongeren, aan het werk! Beschaamt ouderen van dagen, die òf uit sleur òf uit lakschheid òf in waanwijsheid voortgaan met onze taal te bederven, die, zooals dezer dagen een vreemdeling, welke onze taal heeft geleerd en nu goed meester is, aan een lid der T.-C. zeide, ‘zoo'n grooten woordenschat heeft, welken velen ongebruikt laten, omdat ze zich zoo gaarne voor schijngeleerdheid met vreemden tooi pronken, d.w.z. onnoodig vreemde woorden bezigen.’

Een vraag.

Weet de Maasbode niet, dat de Nederlandsche naam voor de Gudulekerk (te Brussel) is de Goedelenkerk?

Domme Rare Praat.

Tot het verder regelen der warmte dienen de handels(!) ‘warm-koud’ in de afdeelingen. (Onderteekend D.R.P.). Het bovenstaande las ik in de gangen van onze Dwagens; zijt gij niet van oordeel, dat deze taal onnederlandsch klinkt? (w.g.) H.P.S. Die taal klinkt niet alleen onnederlandsch, maar is dit zelfs. (T.-C.).

Ingezonden.

Steun voor Ned. Kinderen in Duitschland.

De Afdeeling Haarlem van het Algemeen Nederlandsch Verbond meent goed te doen met aan hare zusterafdeelingen kennis te geven, dat zij, ten zeerste ontroerd door het lijden der Nederlandsche kinderen in Duitschland, door eenige aankondigingen in de plaatselijke bladen te Haarlem er in geslaagd is voor een dertigtal kinderen onderdak te krijgen, benevens een som aan geld. Steunende op dezen goeden uitslag harer pogingen, zoude zij gaarne zien, dat de zusterafdeelingen, voor zooverre deze nog niet in deze richting werkzaam zijn geweest, dergelijke of andere, dit doel bevorderende, pogingen in het werk stellen. Er behoeft hierbij zeer zeker niet in het licht gesteld te worden, dat onze stamverwanten zeker evenveel, zoo niet meer recht hebben op onze hulp, dan zij van andere nationaliteit.

Neerlandia. Jaargang 28 Zooals bekend verondersteld mag worden, moeten de resultaten bericht worden aan den heer S. van Lier Ez., Nassaukade 358, Amsterdam. VAN DER PLAATS, Secretaris Afdeeling Haarlem, Heerenweg 213, Heemstede.

Comité voor Ned. kinderen in den Vreemde.

Wij zijn weer op den goeden weg, de ontvangsten bedroegen in de afgeloopen maand f 5461.34 (maakt met vorige opgaven f 491045.86 en Mrk. 3173323.50), waartegenover stonden de uitgaven in November van f 3653.-, zoodat wij het tekort der laatste maanden eenigszins konden zien verminderen, doch bovendien kregen wij beschikking over een aantal huisvestingen, in hoofdzaak te danken aan den krachtigen steun van eenige Afdeelingen van het A.N.V., in de eerste plaats Haarlem en Dordrecht. De giften vloeien over het algemeen regelmatiger dan in langen tijd is geschied. Nu kunnen wij met meer kracht en meer vertrouwen onzen nationalen arbeid voortzetten, overtuigd, dat die opleving van belangstelling niet van voorbijgaanden aard zal zijn Het leed, dat onze kleine stamgenootjes in Duitschland lijden, is niet te beschrijven (in Aken o.a. moest een pasgeboren kindje in papier worden gewikkeld) en daarom komt onze vermeerderde hulp, al kan deze in verhouding tot het verschrikkelijk lijden, slechts bescheiden zijn, bijzonder gelegen. Nieuwe kindertransporten kwamen dezer dagen aan en andere staan tot vertrek gereed. Wij smeeken voor onze kleine Nederlandertjes in Duitschland dringend om hulp, in den vorm van huisvesting, kleeding, melk in bussen en in giften, die gaarne in ontvangst zullen worden genomen door den Penningmeester S. VAN LIER Ez., Nassaukade 358, Amsterdam. Gemeentegiro L. 569. N.S. Van H.M. de Koningin mochten wij ook weder een gift ontvangen.

De Hongaarsch-Hollandsche Revue.

Nu de eerste jaargang van de Hongaarsch-Hollandsche Revue voltooid is, en het Hongaarsch-Nederlandsch Genootschap te Budapest mijne medewerking inroept om dat blad in wijder kring bekend te maken, doe ik volgaarne een beroep op landgenooten, op besturen van leeszalen, van genootschappen enz., om dit voor Nederland zoo belangrijke, in onze eigen taal te Budapest opgestelde, en daar maandelijks verschijnende blad door een inteekening te willen steunen. Het hoofddoel van de Hongaarsch-Hollandsche Revue is: de tusschen Nederland en Hongarije bestaande geestelijke, maatschappelijke en economische betrekkingen te bevorderen, de Nederlanders nader met Hongarije bekend te maken, en bovendien dient zij óók de belangen van het Nederlandsch-Hongaarsch vreemdelingenverkeer, zoowel tot gerief van den gewonen reiziger als van den handel. In den eersten jaargang is reeds menig artikel van rijken inhoud verschenen: Over Hongaarsche dichters van de hand van Wallis; over Hongaarsche Taal, Geschiedenis, Kunst, Wetenschappen, Handel, Industrie, van gezaghebbenden op die verschillende gebieden. Hongarije's verknochtheid aan ons land en volk spreekt op treffende wijze uit het - voor een groot deel aan het regeeringsjubileum onzer Koningin gewijde - Septembernummer, hetwelk, behalve natuurlijk het portret van H.M., ook eene afbeelding geeft van de prachtige glasschilderij, door het Hongaarsche volk ter

Neerlandia. Jaargang 28 plaatsing in het Koninklijke paleis aangeboden, en waarop o.a. twee tafereelen vereeuwigd zijn uit de geschiedenis der Nederlandsch-Hongaarsche betrekkingen. (z.o.z. Red.). In het Februarinummer dezer Revue besloot Dr. W.C.A. baron van Vredenburch zijn artikel: ‘De roeping van Hongarije’ met de volgende regelen: ‘Het heden heeft aan Hongarije eene schoone roeping opgelegd; regeering en volk aanvaarden, zij het in zwaar te dragen omstandigheden, de daaraan verbonden taak; vol vertrouwen schrijdt het de toekomst tegemoet. Het moge dan niet beschaamd worden in zijne verwachting, dat het buiten zijne grenzen, steeds beter gekend en daardoor steeds meer gewaardeerd, sympathie en steun voor zijn streven zal vinden’. Moge de wensch van de Redactie der Hongaarsch-Hollandsche Revue vervuld worden en zij, nu haar arbeid en streven - tot nog toe te weinig gekend en dus te weinig gewaardeerd - uiteengezet is, de binnen onze grenzen zoo zeer gewenschte sympathie en den zoo noodigen steun ondervinden! Men toone die door zich, met bijvoeging van 2½ gulden als inteekenprijs voor het heele jaar, voor den volgenden jaargang als inteekenaar op te geven, rechtstreeks aan Marcel Vidor, VIII, Ullöi út 4, Budapest, of aan: Mevr. H.A.C. BEETS-DAMSTE, Witte Singel 29, Leiden.

Neerlandia. Jaargang 28 12

Afbeelding van de, door het Hongaarsche volk aan H.M. Koningin Wilhelmina ter gelegenheid van Haar 25-jarig regeeringsjubileum aangeboden glasschildering.

Hongaarsche hulde.

De vorige maand is ten paleize in Den Haag het huldeblijk der Hongaren ter gelegenheid van H. M.'s zilveren regeeringsjubileum vervaardigd, aangeboden. Het is een Gedenkraam, aangebracht in de beeldenzaal van het Paleis. De glasschildering werd naar het ontwerp van den kunstschilder Alexander Nagy in het atelier van den heer M. Róth te Budapest vervaardigd. De hoofdfiguur van het beschilderd raam is Koningin Wilhelmina, in nationaal kostuum op haar troon zittend en vriendelijk op een schare Hongaarsche kinderen ziende, die haar hulde brengen. In het midden der glasschildering staat een gedeelte uit het gedicht ‘Het Hollandsche Hart’ van den Hongaarschen dichter Andor Kozma, luidend:

Gij Hollanders, Overwinnaars der zee. Die land maaktet en land kondt behouden,

Neerlandia. Jaargang 28 Gij zijt groot, niet in getal, maar van hart, Gij zijt helden te land en ter zee! Trouw en sterk van hart en gemoed En wij op wie Uw goedheid afstraalt, Wij begroeten U en huldigen U, Wij arme, beroofde, gekwelde Hongaren.

In het midden van het onderste gedeelte der schildering is het Hongaarsche wapen afgebeeld en links en rechts hiervan een tweetal geschiedkundige voorstellingen uit de geschiedenis der Hollandsch-Hongaarsche betrekkingen: Admiraal Michiel Adriaansz. de Ruyter, de door den Oostenrijkschen keizer tot de galeien veroordeelde Hongaarsche predikanten bevrijdend te Messina op 11 Februari 1676 en Frans Rákóczi II de Nederlandsche afgezanten in 1704 te Nagyszombat ontvangend.

Begrooting van het Hoofdbestuur voor 1924.

Ontvangsten:

Batig slot van het vorig jaar Memorie. Bijdragen: a. Groepen: Nederland f 5512.- Vlaanderen f 600.- Oost-Indië f 1000.- Suriname f 250.- Ned. Antillen f 350.- Noord-Amerika f 500.- b. Zelfst. Afdeelingen f 600.- Bijdr. Groep Nederland voor kantoorwerkz. f 2000.- Achterstallige bijdragen Memorie. Rente in rek. crt. f 100.- Steunfonds f 5000.- Regeeringssteun f 9975.- Opbrengst Uitgaven f 100.- Onvoorzien f 200.- Te kort f 581.90 _____ f 26768.90

Neerlandia. Jaargang 28 Uitgaven:

Salarissen f 7265.- Kantoorhuur enz. f 900.- Drukwerk enz. f 1000.- Onkosten van het Hoofdbestuur f 1500.- Neerlandia f 6500.- Boekencommissie f 2400.- Druk en Herdruk f 200.- Lidmaatschappen f 400.- Pensioenpremie f 1003.90 Werkzaamheden volgens art. 3 f 5000.- Onvoorzien f 500.- Rentezegels f 100.- _____ f 26768.90

Neerlandia. Jaargang 28 13

[Nummer 2]

Voor den eigen aard.

Een merkwaardig boekje ‘Aan het ontwakende Nederland een woord van liefde voor het Vaderland’ schreef Dr. P. Vrijlandt, de nieuw-benoemde rector van het gymnasium te Alkmaar, onder den titel Moederaarde. Het is de uiting van een warm vaderlander, die ‘in den heiligen onloochenbaren band, die er is tusschen Moederaarde en Menschenkind’ vastheid en zekerheid vindt. Het komt op tegen de alleenheerschappij van het verstand dat ‘zonder meer .... kleurloos, reukeloos, smakeloos en gevoelloos’ wordt genoemd; het sluit zich aan bij die strooming in onzen tijd, die het bovenzinnelijke weer meer tot zijn recht wil laten komen. Het is een pleit voor de beteekenis van de geschiedenis, voor het belang van de taal: ‘Kind van Vader Begrip en Moeder Gevoel’. Het is een geestdriftige uiting van liefde voor Holland en voor de Nederlandsche taal. Om deze en om andere redenen zouden we dit boekje (dat bij de firma L.J.C. Boucher in Den Haag is verschenen) in zéér vele handen wenschen. Men vindt er inderdaad uitdrukking gegeven aan gevoelens en opvattingen, die, wanneer ze algemeen in ons volk werden beseft en gehuldigd, de taak van ons Verbond in Nederland vrijwel zouden beperken tot de stambeweging, het wekken van belangstelling voor en steun geven aan de stamgenooten buiten Nederland. Natuurlijk rijzen er bij de lezing bedenkingen. Als veel geestdriftigen houdt ook Dr. Vrijlandt met hetgeen op het oogenblik mogelijk is niet steeds voldoende rekening. Bang voor ‘aanstellerij’ als ons volk nu eenmaal is, versterkt een geschrift als dit helaas bij velen eer de neiging, om hetgeen wèl mogelijk is tot de ondoenlijke dingen te rekenen, dan omgekeerd, omdat de schrijver tusschen beide niet voldoende onderscheid maakt, ze te veel op één lijn stelt. Inmiddels achten we de verschijning van dit geschrift, behoudens een bedenking, die we daartegen moeten maken, zeer gelukkig. Het zijn de geestdriftigen, die ten slotte de stuwkracht leveren. Hoe lang zij ook schijnbaar in het ongelijk worden gesteld, ten langen laatste winnen zij ongetwijfeld het pleit, indien zij den moed hebben de vlam binnen in zich brandende te houden, ondanks alle pogingen, die verstandelijke nuchterheid doet, om haar te dooven. Er zijn zinsneden, in dit boekje, die ons uit het hart zijn geschreven. Wij laten er hier enkele volgen. Wij willen een nieuwen Vaderlandschen Geest onder de menschen brengen en verwachten alleen daaruit heil voor het benauwde Vaderland. Wij willen een alomvattende Vaderlandsche Beweging. Wij willen geen nieuwe staatkundige partij; maar wij willen de goede vaderlanders onder de verschillende partijen vereenigen. Maar mocht in de Staatkunde het waarachtig Vaderlandsche zoek zijn, dan zullen wij met onzen invloed ook weten door te dringen tot de regeeringstafel. Wij willen ons zelf zijn. Er is voor een Nederlander niets hoogers te bereiken dan op ende op Nederlander te zijn. Hiervoor moet men allereerst zuiver en fijn voelen wat Nederlandsch is, daarnaast ook begrijpen dat er voor enkeling en vaderland geen

Neerlandia. Jaargang 28 waarachtig heil is en geen waarachtig geluk mogelijk is, indien zij niet zichzelf zijn, onbesmet en onbelemmerd ... Wij willen een nieuwe Nederlandsche kunst, bouwkunst, schilderkunst, letterkunde, muziek voortgekomen uit ons Nederlandsche wezen. Wij willen een onderwijs gedrenkt in Nederlandschen geest. Wij willen ons volk weer doen zingen in zijn eigen taal en zijn eigen wijzen, krachtens onzen aard en wezen en krachtens ons verleden ... Vrijheid willen wij, en wij willen de vreugde der vrijheid in zooverre, dat wij geheel Nederlandsch zijn. Daarnaast willen wij sterke gebondenheid, tucht, zelfbeheersching, ondergeschiktheid. Een ieder wete zijn plaats en bedenke, dat men ook op een nederige plaats gelukkig kan zijn. Versterking willen wij van de natuurlijke en van zelf sprekende Liefde, die ieder voor zijn Vaderland is ingeboren, versterking van het zelfbewustzijn en gevoel van eigenwaarde bij alle Nederlanders, van het bewustzijn en het begrip, dat wij als Nederlanders iets zijn en iets kunnen: een roemrijk volk dat een eervolle plaats in de rij der volken kan innemen, mits het uit zichzelf put, zijn Nederlandschen geest zuiver en krachtig houdt en niet verbastert.

Neerlandia. Jaargang 28 14

We zeiden het reeds, dat we één bepaalde bedenking hadden. Dr. Vrijlandt meent het aantal vereenigingen nog te moeten uitbreiden. Hetgeen hij wil kan binnen de lijst van bestaande vereenigingen geheel en al worden gedaan. De Tuchtunie, de Padvinderij en andere vereenigingen pogen dingen tot stand te brengen, die Dr. Vrijlandt ook wil, maar bovenal verliest hij uit het oog, dat het Alg. Ned. Verbond ruim genoeg is, om een werk, van de soort als hij onmisbaar acht, op zich te nemen. De versterking van de zedelijke en stoffelijke kracht van den stam staat in de statuten van het Verbond als doel. Daardoor wordt een wijd veld bestreken en in dat wijde veld is ten volle plaats voor den arbeid, dien Dr. Vrijlandt gedaan wil zien en waarom hij zijn roep om medewerking richt tot ‘alle ontwaakte en ontwakende, alle bekeerde en zich bekeerende waarachtige Nederlanders, wetenschappelijken en kunstenaars, nijverheids- en handelsgrooten (en kleinen), boeren, burgers en arbeiders’. Niets behoeft Dr. Vrijlandt en zijn geestverwanten te beletten hun stuwende kracht in dienst te stellen van het Alg. Ned. Verbond of van de Nederlandsche groep in het bijzonder. Nog steeds geldt de leus, dat eendracht sterk maakt en nog steeds blijft het waar, dat versnippering van krachten leidt tot verspilling. De vereenigingen in stad en dorp, die Dr. Vrijlandt gesticht wil zien, kunnen afdeelingen zijn van ons Verbond. De Hollandsche jongen en het Hollandsche meisje kunnen ruimte voor hun drang tot Nederlandsche daden vinden in Jongeliedenafdeelingen. Neerlandia wil gaarne zich verder ontwikkelen in de richting van strijdblad, indien het slechts tegelijk kan blijven een band voor al die Nederlanders naar taal en bloed, die ver van het kerngebied, uit den aard der zaak een eenigszins anders gerichte Nederlandsche belangstelling aan den dag leggen, dan de Nederlanders thuis. Voor hen beteekent hetgeen ons allen hier verbindt belangrijk meer dan ons onderling geschil over de wenschelijkste wijze van streven naar ons doel. Wetenschappelijke vereeniging kan ook ons Verbond zijn; zijn naam duidt reeds op den wijden omvang van het werk, dat het zich voornam, van de middelen, die het daarvoor aanwenden wil en indien men meent de leiding in een bepaalde richting te moeten stuwen, dan staan daarvoor andere middelen ter beschikking dan de stichting van weer nieuwe vereenigingen, die degenen, die naar eenzelfde doel streven, gescheiden doet optrekken, met het gevolg, dat iedere groep voor zich, zich geplaatst ziet voor moeilijkheden, die men gezamenlijk zonder moeite zou kunnen overwinnen. ‘We staan in de rij tusschen voorouders en nakomelingen’ zegt Dr. Vrijlandt. Datzelfde is nog kort geleden in Neerlandia betoogd, toen we deden uitkomen, dat wij met de talenten, die ons zijn toevertrouwd, moeten weten te woekeren, opdat wij de erfenis onzer vaderen aan onze kinderen vermeerderd en vergroot kunnen nalaten. De hier geopperde bedenking tegen Dr. Vrijlandt's boekje mogen we niet voor ons houden, omdat we het zouden betreuren, indien een geestdriftige poging, als die van Dr. Vrijlandt, in plaats van ten goede te komen aan de reeds bestaande vereeniging tot verheffing van de zedelijke en stoffelijke kracht van onzen stam zou leiden tot verbrokkeling en versplintering, waar alleen eendrachtige samenwerking den waarborg in zich sluit, althans de kans vergroot, dat het doel zal worden bereikt.

Virginie Loveling. †

Neerlandia. Jaargang 28 Nog voor het jaar 1923 ten einde was gespoed, had de Vlaamsche letterkunde het verlies te betreuren van een harer voornaamste figuren, de bekende schrijfster Virginie Loveling, o.m. vermaagschapt aan Cyriel Buysse en wijlen de Professoren Paul Fredericq en Mac Leod. Zij werd geboren in 1836, kreeg met haar twee jaar oudere zuster een door en door Vlaamsche opvoeding in het stadje Nevelle en beoefende reeds op jeugdigen leeftijd de dichtkunst. Potgieter waardeerde haar verzen, welke ook in Nederland bekendheid verwierven.

We herinneren aan:

Daar was een grafje gedolven, De scholieren stonden er rond .... en het ‘Liedje mijner Kindsheid’:

Wat in de kinderjaren Het harte boeit en tooit, Blijft eeuwig in 't geheugen, En men vergeet het nooit

Na 1870 hebben de gezusters zich echter voornamelijk op proza toegelegd. Vele novellen van hare hand verschenen in Vlaamsche en Nederlandsche tijdschriften, waarin zij volgens Max Rooses de waarheid gadesloegen ‘met onbevangen blik maar niet met onbewogen gemoed.’ De novelle zette zich weldra uit tot den roman, vooral toen Virginie na het overlijden van haar zuster in 1879 zich te Gent vestigde Haar meest gelezen roman: ‘Een dure Eed’, werd bekroond in den vijfjaarlijkschen prijskamp voor Nederlandsche letterkunde (tijdvak 1889-1894). Verschillende onderscheidingen vielen Virginie ten deel. Zoo werd zij o.m. benoemd tot lid van de Leidsche Maatschappij der Letterkunde en van de Vlaamsche Academie, het Willemsfonds bood haar in 1882 haar borstbeeld aan en zij werd ridder in de Leopoldsorde, welke ambtelijke onderscheiding in 1920 gevolgd werd door het commandeurskruis der Kroonorde. Te Gent werd een straat naar haar genoemd en een Lovelingkring gesticht en een Gentsche bloemkweeker noemde een nieuwe witte azalea naar de gevierde schrijfster. Hoe de Vlamingen kunnen huldigen, blijkt wel uit het voor haar aangerichte feest op 28 April 1912. Een ontzaglijke stoet van vereerders nam er aan deel. Zij werd op het Stadhuis gehuldigd, ontving een gouden gedenkpenning, werd bevorderd tot officier in de Leopoldsorde en H.M. de Koningin der Nederlanden vereerde haar het ridderkruis der Oranje-Nassau-orde. Onze tijd stelt andere eischen aan letterkundige kunst, maar wat Virginie Loveling in de dagen der kindsheid van de Vlaamsche Beweging voor de geestelijke ontwikkeling van haar volk heeft gedaan, blijft van onschatbare waarde. In de geschiedenis dier ontwikkeling zal haar naam altijd een eereplaats blijven bekleeden.

Lijst der Secretarissen van zelfstandige Afdeelingen.

Berlijn: M.J. Knoops Cottbuserdamm 69, Berlijn-Neukölln S. 59. Bloemfontein (O.V.S.): Fred. P. Schuur, P.B. 127, Bremen: P.J.C. van de Loo, Herderstr. 76.

Neerlandia. Jaargang 28 Kaapstad: Mevrouw E.M.C. Loopuyt-Maas, Huize ‘Eendragt’ Rondebosch (De Kaap) Z. Afr. Keulen: Jos. Borjans, Karlstr. 15, Keulen - Deutz. Leipzig: Alfred van Emden, Kaiser Wilhelmstr. 30, Potchefstroom: M. Wartena. Roemenië: E.A.J. Boode, p/a. Soc. ‘Astra Romana S.A. Strada Paris 10, Boekarest.

Neerlandia. Jaargang 28 15

Vlaamsche toestanden.

I.

Het is, in deze tijden, voorwaar geen dankbare en aangename taak, zonder vooringenomenheid, kalm en onpartijdig te schrijven of te spreken over Vlaanderen, Vlaamsche toestanden, verhoudingen en verwachtingen. Hoe onpartijdig men het ook tracht te doen - onpartijdigheid wordt u door sommigen, bij voorbaat reeds als een gemis aan geestdrift en overtuiging aangewreven - aan kritiek, meestal van zeer vinnigen, vaak van persoonlijken aard ontsnapt toch niemand, die het wagen durft dit stekelige onderwerp aan te raken. Het zou me dan ook ten zeerste verwonderen zoo ik om deze, als voorlichting van de leden van het A.N.V. bedoelde en op verzoek van mijn medeleden uit de redactie-commissie van Neerlandia geschreven korte bijdrage, en de andere stukken welke er op zullen volgen, niet werd aangevallen. Hoe zuiver de inzichten ook mogen zijn, hoe trouw men, met een kritisch oog gewapend, oorzaken en gevolgen ook trachte na te gaan, toch komt er kritiek, men zou haast zeggen om het genoegen alleen van iets af te keuren of te hekelen. De Hollandsche of Zuidafrikaansche lezer verwondere zich dan ook niet buitenmate over dezen ongunstigen trek van het Vlaamsche karakter: wie de Vlamingen en hun geschiedenis kent weet, dat zij, in hun bloeitijdperken, steeds het meest onder elkaar gekibbeld hebben, welke kibbelingen meer dan eens van bloedigen aard waren. Alleen in den tegenspoed, zuchtend onder den hiel van een gemeenschappelijken vijand, werden zij het weder eens. Veel van dit euvel - want een euvel is het, trots alles, toch - is ook den Vlaming van onzen tijd bijgebleven. Lange jaren, van Jan Frans Willems af tot omstreeks 1895, toen de Vlaamsche Beweging de kinderschoenen van de romantische taalstrijdperiode nog niet was ontwassen, heerschte - behalve dan in de letterkundige kapelletjes, waar eendracht een onbekend woord is en wel eeuwig zal blijven - zooniet de volmaaktste dan toch een vrij groote eensgezindheid. Te zamen met het groeien van de democratische denkbeelden in Vlaanderen drong vervolgens geleidelijk ook de Vlaamsche gedachte welke totdusver hoofdzakelijk door uit het volk gesproten geestelijk ontwikkelden was gedragen, tot de breedere en diepere lagen van dit volk door: de Vlaamsche beweging werd meer en meer een sociale beweging. Toen was het, dat de voorbereiders van de hedendaagsche Vlaamsche beweging op het voorplan traden: Vermeylen en De Raedt, Vercoullie en H. Meert, Mac. Leod en Van Cauwelaert, benevens zoovele anderen leidden de beweging in hare nieuwe banen. De godsdienstige en wijsgeerige schakeeringen bleken geen beletselen te zijn tot samenwerking op Vlaamsch terrein; zonder eenige bepaalde afspraak wisten de Vlaamsche leiders het, op dit terrein, practisch, tot een soort van Godsvrede te brengen, een des te merkwaardiger verschijnsel, daar de staatkundige partijen toenmaals in België, en vooral in welk ander Westeuropeesch land ook. Trots de verruiming van het kader waarbinnen de beweging zich liet gelden, was, dank zij deze verheffing, boven de engere partijpolitiek, van het Vlaamsche ideaal, de eensgezindheid onder de Vlamingen - eenige schommelingen en afwijkingen niet te na gesproken - vrijwel onaangetast gebleven. Om de theoretische ontwikkeling van de Vlaamsche beweging, in de toekomst, bleek men zich minder te bekommeren

Neerlandia. Jaargang 28 dan om de meer onmiddellijke verwezenlijking van het toenmalige hoofdpunt van het Vlaamsche programma: de vernederlandsching van de. in den Hollandschen tijd te Gent opgerichte maar in 1835 door de Belgische regeering verfranschte Universiteit, een der twee Rijksuniversiteiten van België. Het was een natuurlijk uitvloeisel van het veldwinnen der democratische beginselen dat het gelijkheidsargument ook op het universitair onderwijs zou worden toegepast; trouwens tot op onze dagen is deze bewijsreden een der sterkste wapenen gebleven in de handen der Vlamingen. Het democratisch-voelende volk kan niet aanvaarden, dat het als minderwaardig moet blijven doorgaan, omdat het een andere taal spreekt en tot een ander ras behoort dan de Walen. Het weet, dat de Vlaamschsprekende bevolking in België het, wat het aantal betreft, van de Waalsche en verfranschte helft wint, dat Vlaanderen ruim evenveel aan belastingen opbrengt als het Walenland en het vordert dus een van de twee bestaande staatsuniversiteiten voor zich op. Eenvoudiger en logischer kan het niet en geen drogreden van de tegenpartij, hoe aanlokkelijk ook ingekleed, vermocht het tot nog toe, deze opvatting te doen wankelen. Het gelijkheidsbeginsel, dat reeds vroeger, op het gebied van het lager en het middelbaar onderwijs, eenig voordeel had mogen boeken, zou eveneens op de openbare besturen en later op de magistratuur en het leger worden toegepast; tot een duidelijk uitgewerkte omschrijving bracht men het alsdan, voorloopig, nog niet. De leuze: In Vlaanderen Vlaamsch’ was vaag genoeg om iedereen nog te voldoen, al was er geleidelijk ook reeds een radicale vleugel, die stilaan meer samenhang begon te vertoonen, ontstaan. Over het beoogde doel: Vlaamsch in Vlaanderen, en de middelen om dit doel te bereiken: volkspetitionnementen, straatbetoogingen, optreden in het parlement, was men het, in het algemeen gesproken, nog immer eens gebleven. De oorlog en zijn nasleep ten goede of ten kwade, (al naar het standpunt, waarop men zich plaatst), de onbetwisbare verdieping en verbreeding van het inzicht in het streven der Vlamingen naar het behoud van eigen aard, taal en beschaving, welke ermede gepaard gingen, het activisme, de beweging onder de Vlaamsche soldaten aan den IJzer, het verblijf, tijdens den oorlog, in Nederland en elders, van vele uitgeweken Vlamingen, brachten echter een grondige wijziging, niet alleen van het uitzicht maar ook van het wezen van den Vlaamschen strijd te weeg. De eensgezindheid maakte plaats voor tweedracht, of juister nog, voor splitsing. Zoowel over het doel van den Vlaamschen strijd als over de middelen waren radicalen en gematigden het niet meer met elkander eens en steeds verder dreven zij van elkander af. Thans heeten de eersten: Vlaamsche Nationalisen en de anderen, welke nog steeds het gros der Vlaamsche kiezers achter zich hebben: Vlaamsche Verbonders. Hun programma's en beginselverklaringen zijn zóó verschillend van aard, dat men, mijns inziens, terecht - hoezeer men het ook betreuren moge - op het bestaan van twee Vlaamsche bewegingen heeft kunnen wijzen. Vlaanderen treeds aldus iederen dag nader tot den driesprong, waar het tusschen twee wegen zal hebben te kiezen.

M.J. LIESENBORGHS.

Een Nederlandsche zege.

Neerlandia. Jaargang 28 De overwinning van Euwe in den schaakwedstrijd van Hastings, waar hij Maroczy achter zich liet, Yates, Colle, Mieses, Seitz, Michell en anderen, moet met een enkel woord hier worden vermeld. Het was een geenszins gemakkelijk behaalde overwinning. De eer is er des te grooter om en wij mogen thans met grond hopen, dat ook een schaakkampioenschap voor dezen jongen Nederlandschen meester wel eens kon zijn weggelegd. Wij overschatten de beteekenis van een dergelijke overwinning geenszins, maar het behoeft geen betoog, dat voor den naam van ons land een overwinning op dit terrein allerminst zonder belang is. Het schaakspel vraagt eigenschappen, die voor den enkeling en het volk een bezit zijn van groote waarde.

Neerlandia. Jaargang 28 16

De 50ste verjaardag van een belangrijke gebeurtenis.

Den 24sten Januari van dit jaar was het 50 jaren geleden, dat Nederlandsche troepen, in 1873 uitgezonden om den Sultan van Atjeh te brengen tot erkenning van het Hollandsch gezag, na een reeks van inleidende gevechten, den Kraton, het in staat van verdediging gebrachte sultansverblijf, in bezit namen, en het komt ons niet ondienstig voor, met enkele woorden de beteekenis van deze gebeurtenis in herinnering te brengen. Niet, om een lofuiting te geven over dit wapenfeit; niet ter verheerlijking van de daden van het Indische leger uit die dagen; maar uitsluitend ter wille van de geschiedkundige beteekenis en ter nagedachtenis aan de velen, die ginds in Noord-Sumatra in dienst van Nederland en ter handhaving van zijn gezag den dood vonden. Een heel klein stukje geschiedenis ter inleiding. Nadat in 1873 een troepenmacht onder bevel van Gen. maj. Köhler voet aan land had gezet op Atjeh's Noordwestkust en te vergeefs had getracht den Kraton te nemen, dezen zelfs, bewust, niet had weten te bereiken en de troepen onverrichterzake en betreurende het verlies van vele menschenlevens, waaronder dat van den bevelhebber, zich weder hadden moeten inschepen, besloot de Regeering in November 1874 een tweede legerafdeeling naar Atjeh te zenden, meer dan 7000 man sterk. Deze macht stond onder de bevelen van den toen reeds in Nederland buiten dienst verwijlenden luitenant-generaal J. van Swieten. Als landingspunt werd gekozen Koewala Gigiëng, een punt aan de kust gelegen ten Noord-Oosten van de monding der Atjehrivier, van waar naar den Kraton werd opgerukt. In een reeks van gevechten wisten de Nederlanders hun vijand tot wijken te brengen, de Atjehrivier werd overschreden; op 6 December viel de goed verdedigde Missigit, het voorwerk van den Kraton in handen der aanvallers en op 24 Januari slaagden de troepen er in, de Nederlandsche vlag, thans voor goed, op het oude sultanskasteel te planten. Men had gehoopt, dat de val van den Kraton, welke werd beschouwd als het brandpunt, waaruit de verzetstralen werden afgezonden, een einde zou maken aan den Atjehkrijg; dat vorsten, rijksgrooten en daarna de geheele Atjehsche bevolking het verzet zouden opgeven. Immers, de door hen voor schier onaantastbaar gehouden historische sterkte was in Nederlandsch bezit, de macht des sultans gefnuikt, naar het heette. Maar men weet, hoe anders het is geloopen en hoe ook in de harten van menig Atjeher datzelfde gevoel schuilt, dat onze voorvaderen bewoog en sterkte om den strijd tegen het overmachtige Spanje gedurende 80 jaren vol te houden. Dat gevoel van vrijheid en onafhankelijkheid, naast verschil in geloof en daardoor, bij den Atjeher, haat tegen den ongeloovige, was het, dat dezen Sumatrabewoners ook tegen Nederland den strijd eenige tientallen jaren deed volhouden. Wij mogen daarbij echter niet uit het oog verliezen, dat Nederland fouten heeft begaan in staat- en krijgskundig beleid, vooral in den aanvang, fouten die het verzet ten goede zijn gekomen, helaas, en Holland menig kostbaar leven, menig millioen aan geld hebben gekost.

Neerlandia. Jaargang 28 Toch is de inbezitneming van den Kraton - zooals men weet is op de plaats, waar deze vroeger stond, het schoone Kota Radja verrezen - te beschouwen als de eerste schrede, gezet op den weg, welke heeft geleid tot de ontwikkeling van het gewest Atjeh, zooals men dat heden ten dage kent, en tot verheffing van het Atjehsche volk, dat nu eindelijk begint in te zien, dat een vredelievend en rechtvaardig bestuur een van de hoofdvoorwaarden is voor een geleidelijke toeneming van den bloei van het rijk. W.A.T.H.

Spoken zien.

Het schijnt bijzonder moeilijk te zijn ten aanzien van vanzelfsprekende dingen duidelijk genoeg te zijn. Bijna tegelijk met ons vorig nummer, waarin we op zeer duidelijk wijze nog eens hebben gezegd, dat ‘elke veroveringsgezindheid in den zin van vermeerdering van gebied aan het A.N.V. en aan het Nederlandsche volk ten eenenmale vreemd is’, verscheen er in de Oprechte Haarlemsche Courant van 4 Jan. en verscheiden andere plaatselijke bladen een artikel ‘Grootheidsbegeerte’, waarin gesproken wordt van een ‘curieus verkapt aarzelend in- en uitgaand nationalisme van het Alg. Ned. Verbond’ en waarin ons de bedoeling wordt aangewreven van aanhechting van vreemd gebied. Dit opstel richt zich in het bijzonder tegen de rede, die Prof. Geyl in een vergadering van de Maatschappij voor Nederlandsche Letterkunde heeft gehouden op 7 Dec. 1.1.; inzoover behoeven wij ons daarover verder niet te bekommeren. Maar wij moeten er ons van den aanvang af tegen verzetten, dat men onze beweging middellijk of onmiddellijk vereenzelvigt met een aansturen op aanhechting van vreemd gebied. Er is in geen enkel opzicht aanleiding gegeven tot het vermoeden, dat ons Verbond zich er niet ten volle bewust van zou zijn, dat ook een stampolitiek gebonden is aan zedelijke maatstaven, die niet straffeloos uit het oog zullen kunnen worden verloren. We hebben in ons vorig nummer doen uitkomen, dat zelfs een ambtelijke Nederlandsche stampolitiek niet zou mogen aansturen op aanhechting van vreemd gebied. Het is inmiddels kenschetschend voor de vrees, die men hier in Nederland koestert voor de mogelijkheid, dat zich hier een staatkunde van annexatie zou kunnen ontwikkelen. Ook te dezer plaatse is meer dan eens gezegd, dat wij een tegenhanger van het Belgische Comité voor Nationale Politiek hier niet gaarne zullen zien ontstaan. Indien men ons desalniettemin naar aanleiding van Prof. Geyl's rede annexionistische bedoeling in de schoenen schuift, kan dat alleen bewijzen, dat vrees een slechte raadgeefster is.

Gedenkboek A.N.V. 1898-1923.

Zoo is dan eindelijk ons Gedenkboek verschenen. Wij geven hieronder nog eens den rijken inhoud van het rijk verluchte werk: Inleiding, door Dr. H.J. Kiewiet de Jonge. Geschiedenis van het A.N.V., door C. van Son. Aard en wording van den Nederl. stam, door Prof. Dr. P.J. Blok. De Nederlanders in Oost-Indië, door Prof. mr. J.C. Kielstra. Suriname, door F. Oudschans Dentz. Curaçao, door Mr. B. de Gaay Fortman.

Neerlandia. Jaargang 28 Vlaanderen, door Omer Wattez. Holland en Suid-Afrika, door Dr. D.B. Bosman. Onze stam in de verstrooiing, door Prof. Dr. A.A. van Schelven. De Nederl. stam in Noord-Duitschland en de Oostzeelanden, door Prof. Dr. P.J. Blok. Onze Stamgenooten in Noord-Frankrijk, door A. Hans. De Nederlanden en Italië, door Dr. G.J. Hoogewerff. Hongarije, door Prof. Dr. A. Eekhof. Van Nederlandschen bloede - in de steppen, door Ds. F.C. Fleischer. De Nederlanders in den Levant, door Dr. K. Heeringa. Vijf en twintig jaar Hollandsch-Vlaamsch leven in Noord-Amerika, door Prof. Dr. A. Eekhof. Brazilië, door Prof. Dr. H. Wätjen. Ceilon, door Dr. W. van Geer. Leden, die dit belangrijke standaardwerk over de geschiedenis en invloed van den Nederlandschen stam reeds aanschaften, beveelt het Uw kennissen aan! Leden, die 't nog niet bestelden, schrijft nog heden om een exemplaar. Gij betaalt slechts f 5.-.

Neerlandia. Jaargang 28 17

Dietsche Kantteekeningen.

Zelfverzaking.

Het Laatste Nieuws heeft gewag gemaakt van een ergerlijk geval. In Vlaanderen verblijven tal van Nederlandsche gepensionneerden. De Pensioenraad zendt hun geregeld papieren, die ze moeten invullen, om regelmatige toezending der pensioengelden te verzekeren. Daaronder is ook een zoogenaamde attestatie de vita en nu begaat de Nederlandsche Pensioenraad den ergerlijken flater te eischen, dat die in het Fransch wordt gesteld Een stuk uit Nederland, door Nederlanders opgesteld, door een Nederlander in te vullen en door een Nederlandsch Consulaat te verzenden, in het Fransch geschreven! Begrijpt de Pensioenraad nu werkelijk niet, dat, als er iets in staat is den eerbied, dien wij het recht hebben voor ons zelf op te eischen, te verkleinen, het een dergelijk gebrek is aan eerbied voor zich zelf? Het is helaas niet het eenige verschijnsel van dien aard. De Ingenieur meldde onlangs de benoeming van een in Nederland afgestudeerd ingenieur aan de Kruisschans te ‘Oorderen lez-Anvers’. Verschillende bladen hebben dat bericht klakkeloos overgenomen, zonder te beseffen wat een malle vertooning het is om het dóór en dóór Vlaamsche Oorderen bij Antwerpen aldus aan te duiden. Het is helaas nog regel, dat op onze atlassen Tienen Tirlemont heet, St. Joost ten Oode St. Josse ten Noode, Elsene Ixelles enz. Iemand, die ridder in de Belgische Kroonorde geworden was, werd onlangs in een Haagsch blad aangeduid als ‘Chevalier de la Couronne.’ Aangeteekende zendingen uit Antwerpen en Brussel geven verschillende postkantoren aan, als afkomstig uit Anvers en Bruxelles. Indien wij op deze wijze door Nederlandsche organen de Nederlandsche taal laten verloochenen, kan het niet anders, of wij wekken den lachlust en den spot van den buitenlander en wat erger is, wij bemoeilijken den strijd dergenen, die onder zeer moeilijke omstandigheden dikwijls in eigen land onvermoeibaar kampen voor onze beschaving en onze taal.

In het Utrechtsch Dagblad vinden we een brief van een Utrechtsche familie op weg naar Indië aan boord van de Vondel van de Maatschappij ‘Nederland’. Ons treft daarin de volgende zinsnede: ‘Het ontbijt staat in het Engelsch gedrukt, lunch en diner in het Fransch. Zelfs de datum mag niet Hollandsch zijn. Maar geen woord Nederlandsch hoor! Is 't niet een schande?’ Wij hebben aan deze opmerking geen woord toe te voegen: het is inderdaad in hooge mate beschamend, dat een Nederlandsche maatschappij op een Nederlandsche boot, de in hoofdzaak toch Nederlandsche reizigers op deze wijze meent te mogen behandelen. Het verbaast ons alleen, dat reeds niet zoo lang en zoo krachtig daartegen is opkomen, dat de Maatschappij Nederland zich genoopt heeft gezien een andere houding aan te nemen.

De Romeinsche briefschrijver van het Handelsblad wijst er op, dat op de tweejaarlijksche kunsttentoonstelling in Rome Nederland een droevig figuur maakt. Er zou heelemaal geen Nederlandsche inzending zijn, indien niet W.O.J. Nieuwenkamp althans teekeningen gezonden had. De briefschrijver heeft vernomen, dat in het aanstaande voorjaar het Nederlandsche paviljoen te Venetië gesloten zal

Neerlandia. Jaargang 28 blijven. Dat zou inderdaad in hooge mate te betreuren zijn, want op het terrein der schilderkunst behoeven wij waarlijk een vergelijking met andere landen geenszins te schromen. Er is een zuinigheid, die de wijsheid bedriegt!

Gasten trekken .... en houden.

Overleg tusschen vertegenwoordigers der Nederlandsche reizigersbelangen en Amerikaansche spoorwegen en stoomvaartlijnen heeft er toe geleid, dat over het geheele gebied der Vereenigde Staten op groote schaal reclame zal worden gemaakt voor Nederland als reisdoel voor Amerikanen, voor Nederland en Nederlandsch Indië. De Nederlandsche Kamer van Koophandel in New-York wordt het uitvoerend lichaam van Nederlandschen kant, belast met het wekken van belangstelling in de Amerikaansche openbare meening voor Nederland als reisdoel. Het komt er nu op aan er voor te zorgen, dat geschikte leesstof en stalen van goede reclamekunst op groote schaal ter beschikking worden gesteld. Ieder heeft wel eens ervaren hoezeer een geslaagde reclameplaat den lust kan wekken om hetgeen dáár wordt afgebeeld te gaan zien. In Wermeland verhaalde de kapitein van de Gösta Berling ons, dat sedert de verschijning van dat boek in Nederlandsche vertaling het aantal Nederlandsche bezoekers van dit deel van Zweden geweldig is toegenomen. Het is de vraag, of wij iets van zoo sterk aantrekkingsvermogen als Selma Lagerlöf's prachtige boek tot onze beschikking hebben, of beter gezegd, dat is helaas geen vraag; maar we hebben kunstenaars, die de atmosfeer en het licht, de prachtige luchten en de blonde weiden van Nederland vermogen weer te geven met penseel en teekenstift op zoodanige wijze, dat bij tal van personen het verlangen moet worden gewekt de schoonheid, die dergelijke kunst deed geboren worden, te zien. De kans op een ruime verspreiding is door de thans gesloten overeenkomst geschapen. Moge men daarvan het juiste gebruik weten te maken, opdat in Amerika, waar nog steeds zeer velen de overgeleverde banden met Nederland in eere houden, de lust om ons land te zien wordt versterkt. Wij vreezen de kennismaking noch voor het land, noch voor het volk. De Vereeniging tot bevordering van Vreemdelingenverkeer, de Nederlandsche spoorwegen, de handelaren, die belang hebben bij vreemdelingenverkeer, en bovenal onze hotelhouders zullen dan evenwel het hunne moeten doen om er voor te zorgen, dat de naar huis terugkeerende reizigers bij anderen het verlangen wekken hun voorbeeld te volgen. Terecht of ten onrechte bestaat de indruk ginds, dat hier van Amerikanen buitensporige prijzen worden gevraagd. Tegen de gevolgen daarvan kan de beste reclame niet op.

De strijd voor 't Vlaamsch.

In den Belgischen senaat hebben de heeren Nolf, Lebon, Allewaert, Carnoy, de Blieck en Alb. Deswarte voorgesteld niet alleen de wetsontwerpen maar ook de daarop gegeven toelichting te doen drukken in het Fransch en het Nederlandsch. Ook de verslagen zouden behalve in geval van ‘hoogdringendheid’ in beide talen moeten worden rondgedeeld.

Neerlandia. Jaargang 28 De uitzondering, die hier mogelijk wordt gemaakt, wekt bij Het Laatste Nieuws de helaas maar al te begrijpelijke vrees, dat daarvan wel eens misbruik zou kunnen worden gemaakt, om het Nederlandsch toch in een hoek te dringen. Het blad wijst er op, dat de bepaling blijft bestaan, die luidt: ‘de overige stukken, in eentaligen tekst overgelegd, worden slechts vertaald op uitdrukkelijk bevel van den senaat.’

De Belgische minister van Landsverdediging neemt een proef met indeeling der manschappen in Vlaamsche en Waalsche groepen bij het vierde legercorps, dat is gelegerd in Brussel, Namen, Tienen en Tervuren. De proef zal moeten bewijzen of het Nationale wezen van het leger door een dergelijke indeeling niet zou worden geschaad. Men is geneigd zich, bij al de booze ervaringen met de Brusselsche regeering opgedaan, af te vragen, of er waarborgen worden gegeven, dat deze proef ernstig wordt genomen, of alleen maar dienen moet, om het bewijs te leveren, dat de indeeling der troepen naar de taal onmogelijk is.

Neerlandia. Jaargang 28 18

Dietsche toonkunst.

Een kabaaltje is in België ontstaan naar aanleiding van een opera door een Vlaming getoondicht. Bij een tekst van Pol de Mont heeft Jef van Hoof een opera geschreven, die, in den Koninklijken Schouwburg te Antwerpen ten gehoore gebracht, een buitengewoon warme ontvangst heeft gevonden. Vóórdat de eerste uitvoering had plaats gehad, heeft men van anti-Vlaamschen kant gepoogd de uitvoering te voorkomen, omdat Van Hoof een staatkundig veroordeelde Vlaming was. Het blijkbare doel was stemming te wekken tegen een ras-echt Vlaamsch kunstenaar. Het Hot van Verbreking had het vonnis, in de roerige dagen na den wapenstilstand over Van Hoof geveld, vernietigd, maar dat belette de Franskiljonsche pers niet om Van Hoof en zijn werk in een onaangenaam daglicht te stellen. Het kabaaltie heeft niet vermocht te voorkomen, dat Van Hoof's werk ‘Meivuur’ insloeg bij de menigte, die den schouwburg vulde. Bevoegde beoordeelaars voorspellen het werk een zeer lang leven en een ruime verspreiding. Wanneer zullen wij in Nederland dit Vlaamsche werk te hooren krijgen? Hier zullen waarschijnlijk zuiverder al zijn verdiensten kunnen worden beoordeeld, omdat geen kabaaltjes, noch volstrekt natuurlijk verzet daartegen op het oordeel over het werk eenigen invloed kan oefenen.

Goed werk en malle nadoenerij.

De wedstrijden op de schaats in St. Moritz hebben den, door den schaatsenrijdersbond daarheen gezonden, Nederlanders gelegenheid geboden te bewijzen, dat de oud-vaderlandsche kunst van schaatsenrijden nog knappe leerlingen heeft. De Nederlandsche jongelingen, die de Zwitsersche kampioenen in St. Moritz achter zich lieten, hebben in Davos voor de Noren en Finnen wel de vlag moeten strijken, toen ze kwamen te staan tegenover meesters in de kunst, die veel ruimere gelegenheid hebben gehad, om zich voor te bereiden op dergelijke wedkampen. Inmiddels hebben zij ook daar de Duitschers achter zich gelaten en de Zweden grootendeels ook. Het is een verheugend feit, dat wij eindelijk weer eens jongelui hebben, die kunnen mededingen in een dergelijken wedstrijd. Misschien zal dat den Koninklijken Nederlandschen Schaatsenrijdersbond er toe brengen, om bij de wedstrijden het sein tot vertrek niet meer in het Engelsch te geven. We zijn de Revue der Sporten dankbaar voor haar verzet tegen het feit, dat bij deze echt Nederlandsche sport in plaats van het oude ‘Klaar? .... Af!’ Engelsche uitdrukkingen zijn ingeslopen. We twijfelen niet, of het zal voldoende zijn, nu daarop de aandacht is gevestigd door den Koninklijken Nederlandschen Schaatsenrijdersbond, dit on-koninklijke, on-Nederlandsche verschijnseltje te doen verdwijnen.

Goede propaganda.

Neerlandia. Jaargang 28 Blijkens de verslagen, die zijn uitgebracht over de werkzaamheden van het Nederlandsch Ondercomité van ‘Le Retour au Foyer’, is een zeer groot belang ten koste gelegd aan dit werk. Huisraad en melkvee zijn in vrij groote hoeveelheden ter beschikking gesteld van de bevolking der in Noord-Frankrijk verwoeste gebiedsdeelen en wat dit laatste betreft, is dat geschied onder zoodanige voorwaarden, dat de Nederlandsche hulp er in belangrijke mate toe kon bijdragen de groote kindersterfte te bestrijden. Een groot deel van den veestapel, die uit het verwoeste gebied was meegenomen door den bezetter, is vervangen door uit Nederland aangevoerde dieren, 4600 stuks zijn in ons land aangekocht en behalve door het middellijke voordeel, bereikt doordien de uitnemende hoedanigheid van dezen veestapel opnieuw aan het licht trad, hebben de Nederlanders, die dit werk ondernamen, hun volk aan zich verplicht, doordien ze den Nederlandschen naam in den vreemde hoog hebben gehouden.

De toekomst van het Regionalisme.

Het is nu ruim tien jaar geleden, dat in Neerlandia een uitvoerige schets verscheen, getiteld ‘Toestand en toekomst van het Vlaamsch in Frankrijk’, waarin gewezen werd op de ontwikkeling van het Regionalisme in Frankrijk en de beteekenis daarvan voor de oplossing van het nationaliteitenvraagstuk in dat land. Het kan niet anders, of het Regionalisme ondervond van den oorlog, waarbij het vraagstuk der nationale minderheden een belangstelling genoot als nooit te voren, een prikkel tot verdere ontwikkeling. Maar aan het officieeele Frankrijk schijnt deze gedachte, die de wereld beroerde, geheel te zijn voorbijgegaan. Niets duidt er op, dat daar de idealen, welke in de buitenlandsche staatkunde de inzet heetten van ‘den Strijd der Menschheid’ ook worden aanvaard voor de binnenlandsche huishouding. Integendeel. Het schijnt zelfs, dat in Fransch-Vlaanderen sinds den oorlog kinderen der lagere school ook worden gestraft, wanneer zij Vlaamsch spreken, zelfs op straat buiten de schooluren1). Toch heeft de oorlog een nieuwe toekomst geopend. Het Regionalisme is gesterkt de beproevingen van den oorlog te boven gekomen. Ook in Fransch-Vlaanderen, en in ‘le Beffroi de Flandre’ klept de roepstem tot behoud en verdediging van het Vlaamsche Volk in Frankrijk. Maar de strijd wordt met ongelijke kracht gestreden. Aan den eenen kant staan de volledige staatsmacht en de door allen opgebrachte staatspenningen ten dienste van het door den oorlog aangewakkerd Imperialisme, aan de andere zijde staan de verspreide minderheden in Baskië, Bretagne, Catalonië, Elzas-Lotharingen, Provence en Vlaanderen, die afhankelijk zijn van eigen kracht. En dan nog zijn het slechts enkele ontwikkelde personen met ruimer blik op de toekomst, die uit een volkomen onzelfzuchtig ideëel streven, den aard en het geestesleven van hun volk willen redden van den ondergang. Den Staat, met zijn groote macht, valt het gemakkelijk het heirleger van geschiedschrijvers, opvoedkundigen en rechtsgeleerden te bekostigen, die om den 1) Indien deze oorlog tegen schoolkinderen werkelijk bestaat, verdient hij ruimer bekendheid, en zou ongetwijfeld Frankrijk in het oog van alle beschaafde volken een belachelijken en hatelijken indruk maken. Red.

Neerlandia. Jaargang 28 broode zich in dienst stellen van het imperialistisch streven, dat alle regionalistisch leven op Franschen bodem wil uitroeien. Wanneer men ziet, hoe zelfs in België, waar het Vlaamsche volk de meerderheid vormt, het Vlaamsch verongelijkt wordt, dan is kennelijk de strijd der regionalisten in Frankrijk hopeloos. Maar versaagt niet. Frankrijk's macht schijnt eindeloos groot tegenover de minderheden. Maar er is iets oneindig grooters en machtigers dan Frankrijk. En dat is het Wereldgeweten, dat ontwaakt. Wij herinneren ons, hoe de eerste slag, die aan de Vlaamsche taal werd toegebracht, plaats greep in 1664, toen het verdrag van overgaaf vastgesteld, statuut van 1658 voor Duinkerke ‘L'on continuera toujours au Magistrat de plaidoyer, exercer, et administrer la justice tant civile que criminelle en la langue Thioise ou Flamande, comme l'on a toujours fait au passé’ door Lodewijk XIV werd verkracht. Tegelijk daarmede werden toen de Protestanten uit Duinkerke verdreven. Was ooit een zaak hopeloozer in Frankrijk, dan die der Protestanten? Immers reeds bij de Hervorming wist men geen beter eind te maken aan de godsdiensttwisten dan den regel op te stellen ‘Cujus Regio, ejus Religio’, waardoor een bepaalde Godsdienst, Roomsch of Protestantsch, tot staatsgodsdienst werd verheven, terwijl de minderheid zich moest bekeeren of vervolgd werd met dood of verbanning. Het heeft eeuwen geduurd, maar eindelijk in de 19de

Neerlandia. Jaargang 28 19 eeuw is toch allerwegen langzamerhand een nieuw beginsel ontstaan: dat der Godsdienstvrijheid. En er is geen land, dat beschaafd wil heeten, dat niet godsdienstvrijheid heeft toegestaan, hoe gering ook het getal is van de aanhangers. Hoe moeten wij dit verklaren? Doordat in het internationaal Statenverkeer herhaaldelijk buitenlandsche kampioenen zijn opgetreden, zoodra een minderheid in haar godsdienst werd bedreigd of ook maar gekrenkt, zoo is na eeuwen van binnenlandsche godsdiensttroebelen en buitenlandsche tusschenkomst algemeen begrepen, dat voor de rust van den Staat het beter was om godsdienstvrijheid te erkennen. Alle godsdiensten hebben in de beschaafde staten hun eigen kerken, leeraars, opleidingsscholen. Ja zelfs zooals in Holland, hebben zij hun eigen scholen voor lager en middelbaar onderwijs, die op gelijken voet uit de staatskas worden onderhouden als de openbare scholen. Een eeuwenlange strijd is hier in alle landen aan voorafgegaan. En het was de hardnekkige wil dier minderheden, die aanvankelijk zelfs dood en verbanning moesten trotseeren, die de overwinning bracht. Om aan een meerderheid haar onrecht te bewijzen, is het in zulke zaken noodig, dat de minderheid de grootheid harer beginselen bewijst door de hoogste offers. Eerst dan ervaart het geweld, dat het machteloos staat tegenover de zielskracht der minderheid. Maar zonder wederkeerige buitenlandsche hulp zou nooit het beginsel van godsdienstvrijheid zoo algemeen zijn aanvaard en in de zeden der beschaafde wereld als Recht zijn erkend Daarin vindt de taalstrijd der minderheden haar voorbeeld. Vreemd genoeg, terwijl na aanvankelijke periodieke heftige vervolgingen, de godsdienstvrijheid al spoedig meer en meer erkend werd om in de 19de eeuw voorgoed bevestigd te worden, heeft de taalverdrukking juist pas in de 19de eeuw haar eerste scherpe uitingen gehad. Voor dien tijd werd meest aan elk burger de vrijheid gelaten, om zijn moedertaal te eeren en te leeren, zooals hem goeddocht. Dit sproot voort uit het stelsel van decentralisatie, dat medebracht, dat deelen van een staat, welker bevolking een andere taal hadden dan de meerderheid, zich zelf bestuurden. Maar ieder weet, hoe de Fransche omwenteling terwille van een sterk centraal bestuur te Parijs de taalvrijheid vernietigde, die het oude bewind nog had laten voortbestaan, welke politiek stap voor stap sindsdien wordt voortgezet. Ook in de andere landen ging het zoo. En pas in de tweede helft der 19de eeuw kwam meer en meer verzet tegen dat streven, hetwelk herhaaldelijk tot buitenlandsche tusschenkomst leidde en door den grooten oorlog uit eigenbelang door Engeland en Frankrijk tot een beginsel werd verheven, waarvoor de strijd gevoerd heette te worden. Het is aan Amerika's tusschenkomst te danken, dat het voorgoed bevestigd werd. En hiermede is het vraagstuk der nationale minderheden thans op het punt gekomen, waar men een eeuw vroeger met de godsdienstvrijheid was: Het is een vraagstuk van internationaal belang geworden en geen Staat, die beschaafd wil heeten, kan zich langer onttrekken aan den plicht, om de nationale minderheden te erkennen. Het is aan de groote massa wellicht haast onopgemerkt voorbijgegaan en zeker zal de groote Fransche pers het òf geheel verzwegen, òf verdoezeld hebben, maar Frankrijk is volkenrechtelijk verplicht aan zijn nationale minderheden vrijheid toe te kennen. Wat is er gebeurd?

Neerlandia. Jaargang 28 Bij de verdragen na den oorlog zijn een aantal nieuwe Staten, die nationale minderheden omvatten, als Polen, Tsecho-Slowakyë, Roemenië, Serbo-Kroatie, te dien aanzien onder het toezicht van den Volkenbond gesteld. Maar bij de besprekingen bleek het onmiskenbaar streven, om dit beginsel ook toe te passen op die Staten, welke reeds lang bestaan en dus niet onder die verdragen vielen. Dit is volkomen logisch. Wat recht is voor den een, is recht voor den ander. In de Volkenbondszitting in 1922 kwam het vraagstuk aan de orde en het was Frankrijk, dat zich tot het uiterste tegen de aanneming van dit beginsel verzette. Het behaalde oogenschijnlijk een overwinning. Niet als de andere nieuwe Staten, aan wie dit bij verdrag is opgelegd, kunnen de oude Staten als Frankrijk verplicht worden verslag te doen aan en geoordeeld te worden door den Volkenbond. Maar het beginsel zegevierde volkomen in het compromis, neergelegd in de besluiten van den Volkenbond, waarbij deze het recht verkrijgt bij minderheidsgeschillen, voornamelijk door vertrouwelijke officieuse besprekingen met de betrokken Regeering, tot een bevredigenden toestand te komen. Hoewel de procedure anders is en de sanctie zwakker, blijft het in beginsel plicht van elken Staat zijne minderheden vrijheid te geven en heeft de Volkenbond het recht, om zich het lot der minderheden aan te trekken. Hoe weinig dit voorloopig practisch schijnt te beteekenen, het sluit de erkenning in, dat de Volkenbond in het belang van de Wereld tusschen beide mag komen en daarmede is erkend, dat geen Staat, ook Frankrijk niet, zijn nationale minderheden mag verdrukken. Hiermede hebben de nationale minderheden in Frankrijk een volkenrechtelijk statuut verkregen, waarop zij bij hun strijd om erkenning van hun regionalistisch nationaal streven kunnen steunen. Er waakt thans boven de Staten een lichaam, waar aandacht bestaat voor het onrecht, dat een Staat zijn onderdanen aandoet. Het is een uitgemaakte zaak, dat onder dit onrecht op de eerste plaats valt de aantasting der taalvrijheid. In het Internationaal Verbond van Volkenbondsvereenigingen hebben de minderheden thans een krachtig verdediger gekregen. Wel is dit geen officieel lichaam, maar het vertegenwoordigt een krachtige openbare meening in alle landen. De moties, aangenomen op het 7de Congres te Weenen in Juni 1923, stellen vast, dat onvermijdelijk de Volkenbond zelf de regeling van het vraagstuk ter hand moet nemen en ook de nog niet door verdragen gebonden rijken daarin moet betrekken. En zeker zal hierna dit vraagstuk niet meer van de dagorde verdwijnen, totdat de regeling tot stand is gekomen. Het Regionalisme in Frankrijk heeft hiermede de gelegenheid gekregen, om zijn beginselen in werkelijkheid te veranderen. Maar het is duidelijk, dat de Volkenbond slechts helpen kan, wanneer hem klaar en duidelijk de belangen dier minderheid worden uiteengezet. Dit kan niet in korten tijd gebeuren. Ieder weet, hoe lang soms een proces voor een rechtbank duurt. Jaren kunnen voorbij gaan, eer de eindbeslissing valt. De weg zal lang zijn en veel onwetendheid, vooroordeel, vreeze en valsche schaamte zullen moeten worden op zij gezet. Men moet er op voorbereid zijn, dat het officieele centrale Frankrijk, dat reeds in 1922 trachtte de nietontvankelijkheid te betoogen eener dergelijke actie, alles in het werk zal stellen, om een beroep op den Volkenbond in de geboorte te smoren. Men zal hen, die er voor ijveren, uitmaken voor slechte staatsburgers, belagers van het vaderland, besmeurders van de eer van Frankrijk. staatsgevaarlijken, landverraders. Tegenover zulke groote woorden zal

Neerlandia. Jaargang 28 menigeen het hart in de schoenen zinken. (Niemand zal durven de eerste te zijn, die zich daaraan blootstelt). Toch is bij diep nadenken dat de eenige weg, die het Regionalisme tot de overwinning kan brengen. Te lang heeft het Regionalisme in Frankrijk verzuimd te bedenken, dat het krachtigst wapen tegen onrecht openbaarheid is. Niet de openbaarheid binnen Frankrijk, waar men, bewust van zijn meerderheid, òf het regionalisme volkomen verloochent òf ten hoogste bij verkiezingen er een beetje mede coquetteert. Deze grenzenlooze minachting, voortkomend uit een meerderheidsbesef, dat zich zelf overschat, zal met één slag uit zijn evenwicht worden gebracht, zoodra het Regio-

Neerlandia. Jaargang 28 20 nalisme een ernstige poging zou doen, om het Wereldgeweten wakker te schudden1). Hoe groot de macht van het officieele Frankrijk ook is, zij is oneindig klein in vergelijking met die van de Geheele Wereld. Dit wereldgeweten heeft in den Volkenbond een orgaan geschapen, voor welks uitspraak zelfs Frankrijk zal moeten bukken. Waar hulp kan worden gevonden, rechtmatig, in den Volkenbond, waarvan Frankrijk lid is en mede-oprichter - zij het met tegenzin - kan nooit het verwijt worden gedaan, dat zulk een beroep staatsgevaarlijk is. Het is het Recht der Minderheid en Frankrijk heeft bij voorbaat de minnelijke tuschenkomst van den Bond moeten erkennen. Alle vrees of valsche schaamte kan dus worden op zijde gezet. Misschien is het Regionalisme in Fransch-Vlaanderen nog te zwak, om dezen strijd aan te binden. Daarom zal eerst veel voorbereidend werk moeten worden gedaan. Maar het is allereerst noodig, dat het Regionalisme, dat tot dusver onopgemerkt voor de buitenwereld in de uithoeken van Frankrijk afzonderlijk den strijd aanbond tegen de overweldigende macht van het centraliseerend Imperialisme, zijn krachten vereenigt. Basken, Bretons, Catalanen, Elzassers, Provençalen en Vlamingen moeten zich vereenigen. Boven hunne afzonderlijke regionalistische vereenigingen moeten zij een centralen bond oprichten, die alle stammen omvat. Een jaarlijksch congres, om beurten in elk der stammen te houden, zoodat elk zevende jaar weder in hetzelfde nationaal gebied gehouden wordt, moet de afgevaardigden van elken stam bijeenbrengen tot het gezamenlijk beraadslagen en besluiten over den te volgen weg. Een centraal Bewind, uit de besten en voornaamsten van elken stam gekozen, zorgt voor de leiding gedurende den tusschentijd. Een onafzienbaar arbeidsveld opent zich. Een politiek statuut zou kunnen worden opgesteld, waaraan alle candidaten bij de verkiezingen voor Kamer en Senaat zich moeten onderwerpen. De gekozenen zouden, wanneer belangen van het Regionalisme op het spel staan, eenzelfde stem moeten uitbrengen, zij zouden in hunne redevoeringen de beginselen van het Regionalisme moeten verklaren en uiteenzetten, het geweld aanklagen, waaraan hunne volken onderworpen zijn. Het Centraal Bewind zou het orgaan worden, waardoor alle minderheden zich gezamenlijk uiten jegens den Staat en de buitenwereld. De buitenlandsche pers zou op de congressen moeten worden uitgenoodigd en regelmatig door het Centraal Bewind van den strijd moeten worden op de hoogte gehouden2). Langs dien weg zou in enkele jaren meer worden bereikt dan in tientallen van jaren vroeger. Dit is de nieuwe weg, dien eerst de groote oorlog voor het Regionalisme heeft geopend. Vroeger ware het nutteloos geweest zich tot eenige vreemde Regeering te

1) De Bretonsche leiders hebben dit begrepen, toen zij aan Wilson, zoodra hij voet op Franschen bodem had gezet, voor de vredesbesprekingen in 1919, een adres aanboden, aandringend op zelfbeschikking. Wilson was evenwel machteloos, niet de nu bestaande Volkenbond. 2) Hoe noodig dit is, blijkt wel hieruit, dat de Parijsche correspondent der N.R. Ct. in zijn brief van 19 Juni 1923 (‘Breiz atao’) het aanbieden van het adres aan Wilson een ‘uitwas’ noemt.

Neerlandia. Jaargang 28 wenden, daar, wanneer zij een bondgenoot was van Frankrijk of een neutraal, er niets te verwachten viel3), terwijl een beroep op een kennelijk vijandige mogendheid bij voorbaat uitgesloten was. Bovendien had voor den oorlog elk land zijn minderheden, die het lustig onderdrukte, zoodat het volslagen waanzin was, om buitenlandsche hulp te verwachten. Zelfs was geen steun bij de buitenlandsche pers te bespeuren, daar elk zijn eigen vuile wasch te verbergen had. De Idealen en Beginselen van het Regionalisme zijn thans niet langer een verborgen gehouden vraagstuk van zuiver binnenlandsche politiek van Frankrijk, evenmin als een verdrukking van eenigen godsdienst zulks zou zijn. Nog sterker staat op dit oogenblik het beginsel der nationale minderheden. Terwijl in godsdienstzaken de handhaving van het beginsel nog eenigermate aan de willekeur van elken Staat is overgelaten - men vergelijke het Combisme - staat thans een nationale minderheid onder bescherming van den Volkenbond. Hoe nietig en voorzichtig het beginsel ook is opgesteld, en hoe onzeker vooralsnog een beroep op den Volkenbond zou zijn, zeker is het dat elke botsing tusschen nationale minderheid en den onderdrukkenden Staat tot de rechtsbevoegdheid van den Volkenbond hoort en dat zijn bemiddeling, zoo hij dit wenschelijk acht, niemand, ook Frankrijk niet, kan afwijzen met de uitvlucht, dat het een binnenlandsche aangelegenheid is. En hoe is de toestand veranderd! In den Volkenbond zou een beroep van de gezamenlijke minderheden in Frankrijk op sympathie van veler zijde kunnen rekenen. Bretanjers kunnen rekenen op den steun van Engeland, waar zij door middel van hunne stamgenooten in Wales en Ierland invloed kunnen oefenen. De Vlamingen mogen rekenen op steun van Holland en over eenige jaren, als Belgisch-Vlaanderen nationaal bewust is, ook op België; de Elzassers kunnen rekenen op Oostenrijk en Zwitserland. Basken en Catalanen bevorderen tevens den vooruitgang hunner beweging in Spanje. Provence heeft door Mistral reeds aller harten gewonnen. ‘Eendracht maakt Macht’, zegt een oud Dietsch spreekwoord, dat de wapenspreuk van België geworden is. Moge het Fransch-Vlaanderen zijn, dat tot deze nieuwe richting den stoot geeft. Ware het beter geweest, dat nimmer Fransch-Vlaanderen van het eigenlijk Dietsche stamland ware losgescheurd, zooals de zaken staan, helpen geen nuttelooze verzuchtingen. Er ligt een taak vóór hen, waarmede zij zichzelf en Frankrijk een dienst bewijzen en dat is te toonen, hoe uit een slecht bestuurde gecentraliseerde eenheidsstaat een krachtig staatsbewind kan worden opgebouwd uit zelfbesturende vrije gewesten. Frankrijk is op dit oogenblik de toetssteen onzer beschaving. Van de verwerkelijking, ook in Frankrijk, van het beginsel der minderheidsrechten, hangt de toekomst van Europa af. Zonder dat geen Vrede. De Wereld heeft met hare beslising in 1922 aan het Regionalisme de hand gereikt. Zal de toegestoken hand vergeefs zijn uitgestrekt? VAN ES. Peking, najaar 1923.

Een Vlaamsch Nationaal secretariaat.

Het verbond der Vlaamsche Nationalisten ‘De Blauwvoet’ heeft een Vlaamsch-nationaal Secretariaat opgericht in Gent, Oude Houtlei 41. Het wil ‘door het aanleggen van een archief, het bestudeeren van alle vraagstukken in verband met 3) In dit geval verkeerde Wilson in 1919, toen de Bretons hun adres aanboden.

Neerlandia. Jaargang 28 de Vlaamsche nationale gedachte en het ordenen der daarvoor noodige gegevens en bescheiden’ richting helpen geven in den strijd. Aan het secretariaat is een perskantoor verbonden met het doel de regeeringen en de openbare meening in het buitenland voor te lichten over den strijd der Vlaamsche nationalisten. De rondzendbrief over deze oprichting van het secretariaat is geteekend door Dr. Alf. Depla, Dr. Jer. Leuridan, Dr. Albr. Pil, Ir. Rob. Standaert, Dr. J. de Belie, Mr. J. Struijckers, A. de Jaegher, Dr. J.O. de Gruyter, P.J. Laureys, J. Leysen en Dr. Andries de Vos.

Neerlandia. Jaargang 28 21

‘Dreigend gevaar.’

Naar aanleiding van onze kantteekening onder dit opschrift, schrijft ons de heer A.J. van Vessem: ‘Het is mijn innige overtuiging, dat het Dietsch zich in Afrika tegenover het overmachtige Engelsch slechts zal kunnen handhaven, indien het daar gedragen en voortgestuwd wordt door de onstuimige geestdrift, die de jonge Afrikaansche taal- en cultuurbeweging opwekt. Wij moeten, dunkt mij, alles vermijden, wat deze geestdrift kan omlaag duwen. Zelfs dáár, waar al te vurige Afrikaansche geestdriftigen dwalen, zullen zij toch juist door hun dwaling op den goeden weg komen: ónze terechtwijzigingen zullen hen eer, doordat zij kregelig maken, van den goeden weg afbrengen. Wat prof. Smith betreft: hem houd ik voor een der hechtste steunpilaren van onze beschaving in Zuid-Afrika. Het Afrikaansch is uit 17de eeuwsche Nederduitsche dialecten, op anderen bodem en onder andere omstandigheden dan óns Nederlandsch, ontstaan, en heeft naast óns Nederlandsch een volkomen bestaansrecht. Een vrije ontwikkeling en opbloei van het Afrikaansch zal de Afrikaansche gemoederen ontvankelijk maken voor en begeerig naar al wat Dietsch is, en de Afrikaners natuurlijk en vanzelf tot onze Europeesch-Dietsche cultuur nader brengen. Dat een Afrikaner, die nu eenmaal Afrikaansch denkt, ons boeken-Nederlandsch, (want anders dan boeken-Nederlandsch zou het niet kunnen zijn!) zou spreken en schrijven, zou ik een verwringing achten, te meer daar onze Nederlandsche schrijftaal ternauwernood om onze eigen gedachten past. En ten slotte moet men vooral niet uit het oog verliezen, dat door het aannemen van het Afrikaansch als schrijftaal, aan de ontwikkeling van de Afrikaansche spreektaal een rem wordt aangelegd, waardoor ook de van óns Nederlandsch afwijkende ontwikkeling van het Afrikaansch in het algemeen - waarbij juist de uitsluitend mondelinge overlevering zoo'n groote rol heeft gespeeld - wordt opgehouden. Daarom behoeven zij, die op zoo groot mogelijke taaleenheid tusschen Zuid-Afrika en de Nederlanden prijs stellen, in het doorvoeren van het Afrikaansch als schrijftaal geen aanleiding tot ongerustheid te vinden.’

‘Dreigend Gevaar?’ Nee, maar die Weg tot Oorwinning.

In die nougesette handhawing van sy taal het die Afrikaner nog nie geheel die hoognodige oorwinning oor homself behaal nie. Selfs Nasionaliste skiet ook nog te kort in hulle plig teenoor wat hulle as kosbaar en onmisbaar beskou vir die voortbestaan van hulle volk. Haas en gemaksug is daar oorsake van, en ook die slappe toegéwendheid en oordrewe verdraagsaamheid van die Afrikaner teenoor andersdenkendes. Hy hou nou eenmaal nie daarvan om vir andere moeilikhede te veroorsaak en beskou te word nie as 'n lastige dweper en bekrompene. Maar gelukkig besef hy, dat hy sy regte beslis met beginselvastheid moet handhaaf veral waar hy met 'n sterke geestelike oormag te doen het. Kyk maar wat die groot nasionalistiese dagblad ‘Die Burger’ dit nog op 15 Desember l.l. nodig geag het om aan die adres van sy lesers te sê: ‘En van daardie Nasionaliste kom op die spoorwegstasie en vra in Engels 'n reiskaartjie! Van daardieselfde Nasionaliste kom in die winkel en spreek in Engels die klerk toe! Dit is meermale 'n Afrikanerklerk; hy hoor die Afrikaner-klant

Neerlandia. Jaargang 28 met sy maat Afrikaans praat, maar hom in Engels toespreek, en in sy hart - ja, wat dink hy van daardie Afrikaner wat te sleg is om sy eie taal te gebruik?’ Gelukkig staan ons in hierdie opsig oneindig veel verder op die goeie weg dan tien jaar gelede. Die selfeerbied van die Afrikaner is gewek; hij is omgord geword met stam- en volkstrots, met nasionale bewussyn en saamhorigheidsgevoel. Dit het ons in hoofsaak te danke aan die Zuid-Afrikaanse Taalbond en aan die Afrikaanse Taal-Vereniging. Die eersgenoemde het met die inrigting van jaarlikse eksamens van vier verskillende grade die studie van die Hollandsche taal- en letterkunde 'n kragtige stoot vooruit gegee. Die Bond doen nou nog sy goeie werk met ryke beloning, hoewel hy 'n blote eksaminerende en prijsuitdelende liggaam is, wat sedert enige jare as eksamenkommissie behoor onder die Z.A. Akademie. Die taalbond het die studerende jeug geraak en die belangstelling vir Hollands wakker gehou. Maar die Afrikaanse Taal-Vereniging was dit wat die Afrikanervolk in die siel begryp en strydlus en geesdrif gewek het. Meer en meer koerante en tydskrifte, gedigteen prosabundels van allerlei aard is in Afrikaans uitgegee. By honderde eers, by duisende en tienduisende Afrikaners kort daarop, is die besef geskep, dat 'n volk moet behou en bevorder wat sy eie is, as hy wil bly voortbestaan. Die volk het lus gekry om te lees, omdat hy maklik kon verstaan wat hy lees. Die volk het lus gekry om te skrywe, omdat hy maklik kon sê wat hy wou in sy eie taal met eie uitdrukkingswyse, eie beelde, eie woorde, eie geestesgesteldheid. Langenhoven, Leipoldt, Celliers en sovele andere sou in Hollands nooit kon bereik wat hulle in staat was om in Afrikaans te skep nie. Die kunstenaarsiel moet vir sy uiting dié middel hê wat eie is aan sy wese. Moet ons hierdie openbaring van Dietse volkskrag nou gaan beskou as 'n ramp vir die Afrikanervolk en vir die voortbestaan van die Dietse taal en kultuur in Suid-Afrika? Op die oog lyk dit wel bedenklik vir ons, dat Engels oor die hele wereld, so te sê, een en dieselfde taal is en bly, terwyl ons Diets gesplits word in verskillende takke. Maar die afwyking is tog nog nie so erg groot nie en die verheffing van Afrikaans tot skryftaal sal juis verdere afwyking verhoed. Is die splitsing van die Dietse taalvorm die aanpassing aan verskillende nasionale behoeftes vir ons nie eerder 'n voordeel dan 'n nadeel nie? Hollands het haas niemand in Suid-Afrika meer gelees nie. Professore en predikante het dit gelees. Studente het dit ook gelees en veral sover dit hulle as eksamenwerk voorgeskrewe was. Maar as 'n nasionale geestesbehoefte was Hollands in Suid-Afrika 'n dooie taal geword. Geestdrif vir Hollands het die Afrikanervolk nie besiel nie. Hollands te praat was onnatuurlijk en aanstellerig. Die plek van Hollands was in die Kerk, in die amtelike regeringstukke en, tot kort gelede, in die koerant. Maar een Engelse diens in die Ned. Ger. kerke iedere Sondag is noodsaaklik geag, die Engelse uitgawes van die regeringstukke het die voorkeur gekry en die Hollandse koerant is as te moeilik om te geniet deur 'n menigte opsy geset. Diegene wat 'n Engelse blad ook nog kon betaal, het daarop ingeteken. 'n Menigte Afrikaners het maar liewers glad niks gelees nie. Nou is dit gelukkig alles anders in Suid-Afrika, danksy die Afrikaanse Taal-Vereniging. Weens afsondering vir meer dan 'n eeu lang was die kind van sy moeder vervreem. Hy het staande gebly uit eie weerstandsvermoë en begin nou sy krag ontplooi, die krag van sy moeder geërwe. Deur die lange verwydering het hy eie karaktertrekke verkry, maar aan sy uiterlik en sy gees is hy as die kind van sy

Neerlandia. Jaargang 28 Dietse moeder te herken. As Afrikaans sy Dietse moeder sou misken en verloën, dan was daar gevaar. Maar dit doen hy juis nie. Die leeslus deur hom gewek, kom ook die Hollandse uitgawes in steeds sterker mate ten goede. Sy nog te kleine woordeskat vul hy aan uit Hollands. Die Dietse kultuur in Suid-Afrika is gered deur die Afrikaanse taal. Hy is geen vyand van Hollands nie, maar kind en bondgenoot en verdien as sulks erkenning en steun. Om 'n stryd te verwek tussen dié twee, sou noodlottig wees vir Holland sowel as vir Suid-Afrika.

Neerlandia. Jaargang 28 22

Om 'n moeilike en ongelyke stryd vol te hou, is geesdrif en liefde eerste vereistes. As die Afrikaanse taal niks anders vir wapenrusting mag besit nie, dan kan hy tog aanspraak maak op die nodige geesdrif en die innige, jaloerse liefde van 'n volhardende en strydlustige volk. Dit doen my genoeë om uit die ingesonde stukkie van die Heer van Vessem te merk, dat daar ook in Holland mense is wat dit ten volle besef. PH. R. BOTHA. Mededeelingen.

Fransch-Vlaanderen.

In verband met de artikelen van den heer H.G.C. Cohen Stuart over zijn reis door Fransch-Vlaanderen, vestigen wij de aandacht op het belangrijk werkje ‘Fransch-Vlaanderen en Zeeuwsch-Vlaanderen’. Reisindrukken door A. Hans. Uitgave van het Julius-Vuylstekefonds, te Gent bij den uitgeved Ad. Hoste, 1913. Neerlandia gaf er in 1914, Jan.-nr., blz. 4, een uitvoerige bespreking van.

Nederl. Letterkunde in Italië.

Onder medewerking van den vertegenwoordiger der Vereeniging ‘Nederland in den Vreemde’ te Rome, den heer Dr. G.J. Hoogewerff, heeft de schrijver Giacomo Prampolini een bloemlezing uit de Nederlandsche Letterkunde samengesteld. De naam van den heer Giacomo Prampolini is er borg voor, dat dit boek een uitnemende propaganda zal zijn voor de Nederlandsche Letterkunde in Italië.

Nederlardsche Handelshoogeschool.

Tot voorzitter van het College van Curatoren der Nederl. Handelshoogeschool is aangewezen Mr. B.C.J. Loder te 's-Gravenhage, terwijl Prof. Mr. W.L.P.A. Molengraaff te Rotterdam wederom tot ondervoorzitter is aangewezen.

Gebruikte postzegels.

Zending ontvangen van Dr. M.A.v.W. te 's-Gravenhage.

Verhuist Gij?

Geeft daarvan dan onmiddellijk kennis aan de Administratie te Dordrecht (Groenmarkt 9) door middel van de bekende briefkaartformulieren. Het kost U maar 2 cent en U bespaart ons en U zelf veel ongemak.

Neerlandia. Jaargang 28 Draagteeken A.N.V.

Hebt gij al het draagteeken ‘de drie barken’, in zilver? Zoo, niet, zend 25 cent per postwissel en geef op het strookje den wensch tot toezending te kennen met Uw juist adres.

Feestrede voor het A.N.V. van Dr. De Visser.

Verkrijgbaar in mooie uitgaaf tegen toezending van 25 cent.

‘De Hollandsche Molen’.

Deze pas gestichte vereeniging heeft reeds aanstonds een bewijs van leven gegeven door de uitgifte van een Molenkalender met zes mooie kieken.

Bezweken!

De Nederlandsch-Hanseatische Kamer van Koophandel te Hamburg is bezweken. De Nederlandsch-Hamburgsche belangen zullen in Frankfort worden behartigd. Het bericht der N.R.Ct. over deze aangelegenheid vestigt den indruk, dat hier niet alléén de ongunst der tijden, maar ook gebrek aan ijver van Nederlandschen kant aansprakelijk moet worden gesteld voor deze slechte uitkomst.

Beknopt verslag der Hoofdbestuursvergadering van 22 December 1923 te 's-Gravenhage.

Aanwezig: de heeren P.J. de Kanter, Voorzitter, Jhr. Mr. J.L.W.C. von Weiler, Ondervoorzitter, Mr. B. de Gaay Fortman, Secretaris-Penningmeester, J.E. Bijlo, Philip R. Botha, Dr. H. Ferguson, S.G.L.F. Baron van Fridagh, O.L. Helfrich, Mr. P. Hofstede Crull, Dr. H.W.E. Moller, Majoor K.E. Oudendijk, Prof. Dr. A.A. van Schelven, Th.G.G. Valette en C. van Son, Administrateur. Afwezig met kennisgeving: de heeren Jhr. C.M.E.R.C. von Bose, J.S.C. Kasteleijn, Joh. Kesler, Dr. Th. Lens, M.J. Liesenborghs, Dr. W. van Lingen, Dr. N. van der Ouderaa, Mr. K.M. Phaff, L.L.W. van Soest, Mr. W. Thelen, Omer Wattez, Mr. J. van Winckel, Jhr. E.J.M. Wittert.

De Voorzitter opent de vergadering met een woord van welkom, in het bijzonder aan den heer Botha, die den heer Dr. Bosman heeft vervangen als raadgevend lid voor Zuid-Afrika. Spr. hoopt, dat hij door de bijwoning der Hoofdbestuursvergaderingen dermate sympathie voor het Verbond zal gaan gevoelen, dat hij, in Zuid-Afrika

Neerlandia. Jaargang 28 teruggekeerd, zijn krachten ook daar zal blijven wijden aan de verbreiding van onzen invloed in dat groote stamgebied.

Notulen der vergadering van 29 September. Deze worden met een enkele weglating goedgekeurd.

Ingekomen stukken en mededeelingen, o.a.: Dankbetuiging namens H.M. de Koningin voor het huldeadres op de ‘cour’ door het Hoofdbestuur aangeboden.

Dankbetuiging van Dr. Viljoen voor den hem aangeboden eeremaaltijd en de hulpvaardigheid hem bewezen.

Dankbetuiging van Dr. Kiewiet de Jonge voor den hem gezonden gelukwensch op zijn 76sten verjaardag (29 Sept.).

De heer L.L.W. van Soest heeft zijn benoeming tot raadgevend lid in het Hoofdbestuur voor het Dietsch Studenten Verbond aangenomen. Dit Verbond zond zijn statuten ter kennisneming.

Van het Genootschap ‘Pictura’ te Dordrecht werd een fraai gebonden lijst ontvangen met de handteekeningen der bezoekers van de Nederlandsch-Vlaamsch-Afrikaansche-Kunsttentoonstelling, gedurende de maand van het A.N.V.-jubileum.

Voor Vlaanderen werd een kist proefschriften ten geschenke ontvangen van Mr. Phaff te 's-Hertogenbosch.

Een verzoek van de Vereenigde Oud-Strijders te Mechelen om boeken voor een Kerstuitdeeling is op verzoek van het Hoofdbestuur ingewilligd door de Boekencommissie.

De Afd. Handel van het Departement van Arbeid, Handel en Nijverheid schonk aan het A.N.V. een partij wetenschappelijke werken voor de Hoogeschool van den Arbeid te Antwerpen.

Van de ‘3 Barken’ brengt de ‘Porseleyne Fles’ te Delft een wandschotel in den handel. De heer Oudendijk deelt mede, ter gelegenheid van zijn vijfjarig voorzitterschap der Afd. 's-Gravenhage verrast te zijn door zulk een prachtigen wandschotel.

De heer Wouter Hutschenruyter te Rotterdam zond een aantal instrumentale partijen van Ned. volksliederen ten gebruike aan Afd. Kaapstad.

Voor de a.s. Februari-jaarbeurs te Utrecht is een voorraad Z. Afr. uitgaven ingezameld.

Bericht van Prof. Smith te Stellenbosch, dat hij aan de uitnoodiging van de N.Z.A.V. en het A.N.V. om een bezoek aan Nederland te brengen, hoopt te voldoen.

Neerlandia. Jaargang 28 23

Een boekenzending voor het eiland St. Martijn wordt door de Boekencommissie voorbereid.

Verzoek van de Afd. Utrecht om op te komen tegen de opheffing van het maritiem station te Vlissingen. De Voorzitter meent, dat deze aangelegenheid bij het Bestuur van Groep Nederland thuis hoort, en stelt voor den brief door te zenden aan dat bestuur, en daarbij er op te wijzen, dat volgens het gevoelen van het Hoofdbestuur het Verbond zich met deze zaak niet mag inlaten. De heer Oudendijk zegt het hiermee niet eens te zijn. Het geldt hier de handhaving van ons grondgebied en het Nederlandsch gezag over de Schelde heeft een groote beteekenis ook voor de Vlamingen, die zich steeds vijanden van het annexionisme hebben betoond. Spr. vreest van den opheffingsmaatregel, dat men in België zal zeggen: Kijk, ze halen hun verdediging weg, ze geven niet meer om het behoud van Zeeland. Als het A.N.V. de aandacht vestigt op bedreiging van den Nederlandschen bodem, doet het zijn plicht. Verschillende leden verklaren het met den voorzitter eens te zijn. Deze merkt nog op, dat het hier gaat over het uitspreken van een oordeel over het verdedigingsstelsel van Nederland en dat ligt buiten ons arbeidsveld. Wij zouden anders met hetzelfde recht b.v. kunnen aandringen op het op een behoorlijk peil brengen van het veldgeschut bij het Nederlandsche leger. Het voorstel van den voorzitter wordt aangenomen met algemeene stemmen op één na.

De wenschelijkheid der benoeming van Nederlanders als consul. De Secretaris deelt mede, dat op den brief aan Z. Exc. den Minister van Buitenlandsche Zaken, waarbij in het algemeen op de voorkeur aan Nederlanders voor consulaire betrekkingen wordt aangedrongen, een antwoord is ingekomen, waarin Z. Exc. meedeelt, dat waar mogelijk aan een geschikt Nederlander de voorkeur wordt gegeven, en de redenen ontvouwt, waarom hij meent geen voorwaarden over het spoedig aanleeren der Nederlandsche taal aan vreemdelingen in Nederlandschen consulairen dienst te mogen stellen.

Het ontwerp van het nieuwe Reglement der Groep Vlaanderen is door de Commissie a.h. in orde bevonden. Het reglement wordt goedgekeurd.

De heer Hofstede Crull heeft zich bereid verklaard het A. N V. in het Dietsch Studenten Verbond te vertegenwoordigen.

Afd. Leipzig is door de bemoeiingen van Consul Knobel heropgericht. Voor 1924 zal zij van verplichte jaarlijksche afdracht worden vrijgesteld.

Begrooting voor het jaar 1924. (Zie 't Jan.nr. van Neerlandia). De Voorzitter zegt den penningmeester dank voor de goede zorgen aan de geldmiddelen besteed, waardoor vermoedelijk 1923 zonder te kort zal sluiten.

Neerlandia. Jaargang 28 De begrooting, sluitend in uitgaaf en ontvangst met een bedrag van f 26768,90, met een te kort van f 581,90, wordt onveranderd goedgekeurd.

Voorstel van het Dag. Bestuur om opnieuw aan de Regeeringen van Nederland en België een adres te richten, waarin wordt aangedrongen op het gebruik van de Nederlandsche taal in het diplomatieke verkeer tusschen beide landen. De vergadering machtigt het Dag. Bestuur daartoe.

Voorstel van het Dag. Bestuur om ingevolge den wensch van de Oost-Friezencommissie (zie het verslag in Neerlandia Dec. nr. blz. 176) ons in verbinding te stellen met de Vereeniging ‘De Grönneger Spraok. De Voorzitter wijst op de belangrijkheid van het verslag, al acht hij de gedachte der staatkundige eenheid, waarop gedoeld wordt, niet in de lijn van het A.N.V. Het voorstel wordt aangenomen. Voorstel van het Dag. Bestuur om in 1924 f 100.- steun te verleenen aan De Post van Holland. De Voorzitter deelt mede, dat het Dagel. Bestuur raad heeft gevraagd aan Jhr. Wittert, die het verzoek der Redactie van de Post van Holland om steun krachtig aanbeveelt. Het voorstel wordt aangenomen.

Het vaststellen van een Verbondsvlag. De Voorzitter geeft het woord aan den Administrateur. De Administrateur toont de teekening van: een groote hangvlag, een standaardvlag en een vaandel, ontworpen door den Dordtschen bouwmeester H.A. Reus en geeft een uitlegging van de gedachte, die er aan ten grondslag ligt. De eerst- en laatstgenoemde blijken de instemming der vergadering te hebben, de staande vlag wordt te overheerschend Nederlandsch geoordeeld. Besloten wordt den ontwerper te verzoeken dit bezwaar te ondervangen en het Dag. Bestuur te machtigen deze zaak verder af te wikkelen.

Aanbieding van Edelmetaalbedrijven voor de vervaardiging van een plaat en (of) gedenkpenning ter gelegenheid van de herdenking der vestiging van Nederlanders in Manhattan (1926). Het Dag. Bestuur stelt voor deze aanbieding door te zenden aan de Commissie voor deze aangelegenheid. Aldus besloten.

Verslag omtrent de bijeenkomst ter regeling van de Z. Afr. Studentendagen. De Voorzitter deelt mede, dat het D.B. en eene afvaardiging van het Hoofdbestuur der N.Z.A.V. een samenkomst hebben gehad met eenige leden van het comité voor Z. Afr. Studentendagen. Het was de bedoeling dit comité voor het vervolg in nauw verband met de genoemde vereenigingen te brengen. De heeren gaven dadelijk te kennen, liever zelfstandig te blijven, maar hebben ten slotte toch de zaak in beraad genomen. Op hun behoud stelt het A.N.V. ten zeerste prijs. De Secretaris deelt mede, dat er juist een brief is ingekomen, waaruit blijkt, dat men, als de besturen het meer in het belang der zaak achten, het comité van de genoemde vereenigingen te doen uitgaan, zich daartegen niet verzetten zal, al blijft men zelf het beter vinden, dat het comité zijn zelfstandigheid behoudt.

Neerlandia. Jaargang 28 De heer Botha zegt, dat de gehouden studentendag door de Afrikaansche studenten zeer op prijs is gesteld. Spr. acht het zeer wenschelijk, dat de studentendagen worden voortgezet, want het is van groot belang, dat de Afrikaansche studenten door nadere kennismaking met Nederland en zijn bewoners als hun vrienden naar Zuid-Afrika terugkeeren. Na eenige gedachtenwisseling wordt besloten door een nadere samenspreking te trachten tot een vergelijk te komen.

Verslag van de Commissie-Van Schelven. De heer Van Schelven herinnert aan de punten over welke de commissie zou beraadslagen. Het bleek zeer moeilijk vergaderingen bijeen te roepen. Inmiddels vertrok de heer Baak, de vertegenwoordiger der N.S.O., metterwoon naar Parijs, Prof. Casimir heeft schriftelijk enkele punten behandeld, voornamelijk de vraag der gelijkstelling van Afrikaansche en Nederlandsche examendiploma's, waarover hij ook met Dr. Viljoen heeft gesproken. De Voorzitter acht een nieuwe commissie voor dit doel noodig en noemt de heeren prof. Casimir, prof. Van Schelven en de studenten Philip R. Botha en L.L.W. van Soest. De vergadering kan zich hiermede vereenigen. De heer Van Schelven zegt toe deze commissie te zullen bijeenroepen en dan tegelijk de samenstelling van een boekje met inlichtingen voor studenten uit het buitenland ter sprake te zullen brengen. Wat hun ontvangst in Nederlandsche families betreft, hierover heeft het Bestuur van Groep Nederland een rondzendbrief gericht

Neerlandia. Jaargang 28 24 tot de Afdeelingen in academiesteden in Nederland. Een enkele bleek reeds in die richting werkzaam.

Verzoek om steun voor de leeszaal te Kaapstad. Het Dag. Bestuur stelt voor, evenals over 1922 f 300.- te geven, mits het Dag. Bestuur overtuigd is dat deze som noodig is. Aangenomen.

Voorstel van het Dag. Bestuur om een crediet van f 1000.- uit te trekken voor het doen vervaardigen van portretten der Koningin en die te doen verspreiden in Nederlandsch Oost- en West-Indië. De Voorzitter stelt voor een rondzendbrief aan de Groepen en Zelfstandige Afdeelingen te richten met de vraag hoeveel exemplaren men zou kunnen plaatsen en welke wijze van verspreiding de beste is. Zoo denkt het Dag. Bestuur voor Oost-Indië aan verkrijgbaarstelling in toko's, 't zij kosteloos of als toegift bij een koop voor een bepaald bedrag of voor een kleinigheid. Het crediet wordt verleend.

De toestand op de Bovenwindsche eilanden. De Voorzitter deelt mede, dat mej. L. Slothouwer, onderwijzeres op St. Martijn, klaagt over het overheerschend Engelsch onderwijs en het gebrek aan goed Nederlandsch onderwijs. Aan het Bestuur onzer Groep Ned. Antillen is om raad gevraagd over wat het Hoofdbestuur te doen staat om verbetering in dezen ongewenschten toestand te brengen. De heer Helfrich herinnert er aan, dat het eiland door Engelsch gebied omringd is en voor de helft Fransch. Er wordt nu ten minste gelegenheid gegeven voor Nederlandsch onderwijs, maar te gering. De aandacht van het Dag. Bestuur blijve op dit Nederlandsch belang in de West gevestigd. De Voorzitter zegt toe, dat het Dag. Bestuur dit belang verder krachtig zal voorstaan.

Rondvraag. De heer Van Schelven brengt de noodlijdende kerken op Ceilon (Galle, Colombo) ter sprake, waarvoor de predikant Dr. Harrenstein den steun van het A.N.V. heeft ingeroepen. Spr. heeft zich in verbinding gesteld met Mr. J.C. Overvoorde te Leiden, die inderdaad een bizondere studie van de Nederlandsche gedenkteekenen in het buitenland heeft gemaakt. Hij vermoedt dat indertijd gedaan heeft. Min. Kuyper voor de Wolvendaelsche kerk reeds iets De Secretaris leest nog een brief voor van onzen vertegenwoordiger voor Ceilon, den heer Reimers, die de tusschenkomst inroept van het A.N.V. voor vervulling der predikantsvacature te Colombo. Het zou voor de Nederlandsche betrekkingen gunstig zijn als een Nederlandsch predikant bereid werd bevonden deze open plaats in te nemen, hoewel vereischte is dat hij in het Engelsch preekt en catechiseert. De heer Van Schelven zegt toe over een en ander nader voorstellen te zullen doen.

De heer Moller stelt de vraag, wat kan gedaan worden om de menschen beter in te lichten over de kansen van het Nederlandsch in Zuid-Afrika tegen het Engelsch.

Neerlandia. Jaargang 28 De heer Botha verzekert, dat het Afrikaansch overwonnen heeft. Als schrijftaal is het ingevoerd en het wordt steeds meer gelezen. Het is wel afgedwaald van het Nederlandsch, maar daaraan is niets te doen. Het Engelsch staat niet zoo vijandig tegenover het Afrikaansch als tegenover het Nederlandsch en daarom zijn de kansen van het Afrikaansch, om het tegen het Engelsch vol te houden, grooter. De Voorzitter wijst op eenzelfde reeds voorbijgaand verschijnsel in Vlaanderen, waar men ten slotte toch is gaan beseffen, dat het Hooghollandsch als middel voor hoogere cultuur niet gemist kan worden. Spr. heeft hoop dat deze ontwikkeling zich ook in Afrika op den duur zal voltrekken, vooral als wij geen bemoeizucht toonen. Het eigen nationaal gevoel laat zich in Afrika zoomin als in Vlaanderen onder toezicht stellen. Men wil zichzelf zijn. Volkomen billijk is de eisch van Z.A. om een eigen taal te hebben, d.w.z. een eenvoudig Nederlandsch, tegenover het eenvoudig Engelsch. Maar men ga niet zoo ver voeding der eigen taal uit het Hoognederlandsch overbodig te achten. Dat zou de ondergang van het Afrikaansch beteekenen. Omgekeerd zou het Nederlandsch verarmen, wanneer het niet meer zou kunnen worden gevoed uit het Vlaamsch, het Afrikaansch en de gewestspraken in Nederland. De heer Oudendijk gaat geheel mee met den heer Botha en is het niet eens met hen, die het Afrikaansch een armzalig taaltje noemen. Spr. vindt Afrikaansch een mooie dichterlijke taal, die groote aantrekkelijkheid voor hem heeft. Zij behoeft niet te verdwijnen, zal integendeel blijken een der sterkste factoren te zijn voor redding en handhaving van het Hollandsche ras in Zuid-Afrika. Het is eenvoudig, welluidend en leert gemakkelijk aan, is dus een betere mededinger van het Engelsch. Door gelijk de Afd. 's-Gravenhage Dietsche avonden in te richten, nu en dan gewijd aan Afrikaansche kunst, kan het meeleven met onze stamgenooten daarginds zeer bevorderd worden. De heer Botha juicht deze beschouwing toe. Men bedenke dat het Afrikaansche volk door den oorlog zich zeer zelfstandig is gaan gevoelen en zich zelf wil zijn. De heer Moller is nog niet gerust gesteld. In Nederland hechten de verschillende gewesten ook aan hun gouwtaal maar het Hooghollandsch blijft de hoofdtaal. Het Afrikaansch snijdt echter het Nederlandsch den pas af. De eerste druk van Pienaar's Zuid-Afr. dichters had noten voor de vertaling van zuiver Afrikaansche woorden in het Nederlandsch. In den laatsten druk werd dit overbodig geacht. Spr. is het met den voorzitter eens dat het Nederlandsch als hoofdtaal in al onze taalgebieden zooveel mogelijk moet worden gehandhaafd en stelt voor een commissie te benoemen, die deze kwestie eens onderzoekt. De Voorzitter kan zich hiermee vereenigen en stelt voor in deze commissie te benoemen de heeren Botha, Moller en Valette, welke ten doel zal hebben na te gaan wat kan gedaan worden om den band tusschen het Nederlandsch en het Afrikaansch te versterken, en der commissie het recht te geven zich leden toe te voegen. Zij zal van hare bevindingen verslag hebben te doen aan het Hoofdbestuur. Aldus besloten. Nederland.

Afdeeling Amsterdam.

De Secretaris, de heer S. van Lier, Ez., schrijft ons: ‘Den 15den Januari was de groote zaal van het Gebouw van de Maatschappij voor den werkenden Stand, die ruim 650 personen kan bevatten, nagenoeg geheel bezet.

Neerlandia. Jaargang 28 Geen wonder, want de gevierde Vlaamsche dichter en letterkundige Pol de Mont zou eene lezing houden over “het Kunstlied in Vlaanderen”, waarbij Vlaamsche liederen zouden gezongen worden. Spr. beschouwde zijn lezing als “een stap op een terrein, waarop wij zelden een voet zetten, n.l. van verbroedering en toenadering tusschen het Nederland benoorden en dat bezuiden den Moerdijk en wel op het gebied der schoone kunsten.” Op zijn bekende onderhoudende, dikwijls luimige wijze schetste hij eerst de kunst in Noord-Nederland en gaf daarna een hoogst belangrijke verhandeling over de werken van verschillende Vlaamsche liederendichters en toondichters van na 1880. De liederen gezongen door Mej. B. Hamburger en den Heer L. Oudkerk, sloten zich daarbij uitstekend aan en werden op niet minder verdienstelijke wijze ten gehoore gebracht, terwijl de uitstekende begeleiding van Mevrouw R. Seyffert-van Ameringen en den heer Jef Simons zeer zeker veel er toe bijdroeg om den Vlaamschen Kunstavond uitstekend te doen slagen.’

Neerlandia. Jaargang 28 25

Vlaanderen.

Tak Brussel.

Onder groote belangstelling trad Vrijdag 25 Januari, voor de leden van Afdeeling Brussel en Omstreken, in de Salle Nouvelle, de jonge maar zeer verdienstelijke klaviervirtuoos Willem Mombaerts, uit Schaarbeek op. Achtereenvolgens werd werk van Mozart, Beethoven, Peter Benoit, de Boeck, Tinel, De Greef en Ravel ten gehoore gebracht. Het opgetogen publiek juichte dan ook herhaaldelijk en langdurig den knappen kunstenaar toe. Naast de muziek was ook aan de dichtkunst een plaats ingeruimd op het programma van dezen goed geslaagden feestavond. De heer R. Grassin, die, volgens het programma, verzen zou voordragen van Karel Van de Woestijne, Jacques Perk en Piet Paaltjens, was belet en werd staande de vergadering vervangen door den heer Omer Wattez, voorzitter van den tak, wiens korte lezing over het wezen en de ontwikkeling der muziek in de oudheid bij allen zeer in den smaak viel.

De Distel.

De hervatting der werkzaamheden van ‘De Distel’, de destijds zoo bloeiende letterkundige afdeeling van tak Brussel van het A.N.V., is bepaald op Zaterdag 9 Februari, te 8 uur 's avonds. Deze bijeenkomst zal plaats hebben in de tooneelzaal van een der meest typische Vlaamsche lokalen, welke nog te Brussel bestaan: de Halve Maan, op de Papenvest en is bedoeld als een middel tot eerste kennismaking van en met alle belangstellenden. De heer Omer Wattez, voorzitter van tak Brussel, zal een woord richten tot de vroegere leden, de heer Urbain van de Voorde, zal spreken tot de jongeren, terwijl de heer Joh. Kesler, een der oud-gedienden van den ‘Distel’, de geschiedenis der vereeniging, met daarbij passende anecdotische herinneringen, zal samenvatten. Moge deze avond de voorbode zijn van veel nieuwen, vruchtbaren arbeid!

Tak Lokeren.

Het opgewekte verbondsleven, in den schoot van tak Lokeren, bewijst, dat waar stelselmatige, volhardende menschen de leiding in handen hebben, het Alg. Ned. Verbond in Vlaanderen moet bloeien. Eenigen tijd geleden trad de volksromanschrijver A. Hans voor deze afdeeling op met een boeiende lezing over leven en werk van Hugo Verriest. Talrijke vooraanstaande Vlamingen woonden deze lezing bij. Voorzitter Van Winckel dankte den spreker. Een inzameling voor het werk van goede leesstof in de frontstreek bracht ruim 100 frank op. Een theeavond, korten tijd nadien ingericht, had eveneens veel bijval. Thans wordt een nieuwe spreekbeurt aangekondigd met Mr. Van Dieren als voordrachtgever.

Aan de Antwerpsche leden.

Neerlandia. Jaargang 28 In aansluiting bij het in ‘Neerlandia’ van Januari j.l. verschenen bericht, zullen de Antwerpsche leden van het A.N.V. voortaan geregeld ‘Neerlandia’ ontvangen door tusschenkomst van het bestuur van tak Brussel. Antwerpsche leden, welke het maandblad niet geregeld ontvangen, worden vriendelijk verzocht daarvan kennis te geven aan Mevrouw S. Liesenborghs-De Snerck, Eug. Demolderlaan 2, Schaarbeek.

NEDERLANDERS EN STAMVERWANTEN! Spreekt in Vlaamsch-België Nederlandsch! Schrijft naar Vlaamsch-België in het Nederlandsch!

Taalcommissie.

Brievenbus.

J.J.H. de R. te U. - Natuurlijk is broche een Fransch woord; het goede Nederlandsche er voor is doekspeld.

Verslag van de Taalcommissie.

Op het pas afgeloopen jaar kan de T.C. met voldoening terugzien: haar werk trekt langzamerhand meer de aandacht. In haar samenstelling onderging de T.C. nogal wijzigingen, die ten deele ook noodig werden, doordat zij met ingang van 1 October 1923 een instelling van het H.B. werd, in overeenstemming met letter d van de Statuten van het A.N.V. Van de leden traden af Mej. E. de Sonanville en Dr. L.A. Rademaker; als nieuw lid nam zitting de Heer C. van Lennep, terwijl de T.C. als vertegenwoordiger van Groep Vlaanderen den Heer Mr. Flor Heuvelmans aan het H.B. voordroeg. Bij het opmaken van dit verslag kan de T.C. nog niet vermelden, dat het H.B. Mr. Heuvelmans benoemde. Naar vertegenwoordigers van andere Groepen zoekt de T.C. nog. De afdeeling der T.C. in Neerlandia houdt de leden vrijwel maandelijks op de hoogte, van hetgeen zij openlijk verricht. De vele aanvragen om inlichtingen en woordenlijst, alsook mededeelingen omtrent schending van onze taal behandelt zij uit den aard der zaak meestal met de belanghebbenden. Enkele feiten vragen naar het inzicht der T.C. toch een afzonderlijke vermelding. Zoo b.v. zaten de H.H.K.E. Oudendijk en Dr. M.A. van Weel in het huldigingscomité te 's-Gravenhage, waardoor op 1 September 1923 op het ‘Kurhaus’ te Scheveningen H.M. de Koningin een programma met uitsluitend Nederlandsche kunst werd aangeboden. De Voorzitter der T.C. verleende zijn medewerking aan De Bas' Gedenkboek. Nadat de Burgemeester van Broek in Waterland de T.C. had geraadpleegd, verdween de aanwijzing in het Fransch voor bezichtiging der Ned. Herv. Kerk te dier plaatse en werd zij vervangen door een in het Nederlandsch. Met den Opstelraad (de Redactie) van het Maandblad voor Handelsonderwijs en Handelswetenschappen staat de T.C. thans in verbinding door een ruilnummer. Het einde van het jaar bracht de 3 verrassingen, waarvan Neerlandia in het Januarinummer (blz. 10) melding maakt. Zulke bewijzen van erkentelijkheid geven moed en, daardoor o.a. gesterkt, gaat dan ook de T.C. opgewekt het nieuwe jaar in,

Neerlandia. Jaargang 28 zich aanbevelende in de gunst en medewerking van alle leden van het A.N.V., die toch de Statuten van het Verbond, ook die onder letter d, als goed hebben aanvaard. 's-Gravenhage, Januari, 1924. De Secretaris.

Nog eens om-eletten!

De om-eletten in Neerlandia van November 1923 (blz. 165) zijn voor een enkele te machtig gebleken: hij raakte er heelemaal door van streek. Misschien zijn er nog anderen van in de war geraakt (wat de T.C. niet weet), waarom wij ze nogmaals (eenigszins anders toebereid) opdienen. Omkleeden, -bouwen, -rekenen, -zetten, -leggen zijn Germanismen, indien zij beteekenen anders kleeden, enz. In dat geval verdringen ze de goede Nederlandsche woorden verkleeden, -bouwen, enz.; omstijgen is in goed Nederlandsch overstappen. Aldus sprak wijlen Prof. Dr. J. Verdam; het Groot Nederl. Woordenboek is zeer vaag in de aanwijzing van Germanismen, waardoor velen zich ten onrechte in dezen op dit Woordenboek beroepen. Dr. Haije toonde dit onlangs in ‘De Groene’ aan. Mogen deze om-eletten iedereen heel goed bekomen; voorloopig bereiden wij ze niet opnieuw!

Neerlandia. Jaargang 28 26

Ingezonden.

Geachte Redactie. Londen, 9 Jan. 1924. Ik heb uw stukje over Dr. Ritter's rede bij de Jacobbetooging te Antwerpen met groote verwondering gelezen. Eerst was de bedoeling ervan mij niet duidelijk en ik hoopte dat gij slechts zeggen wildet, dat de meesten van onze intellectueelen zoo onverschillig zijn, voor wat er in Vlaanderen gebeurt, dat, helaas, Dr. Ritter wat al te optimistisch was, toen hij den vrijgekomene hun hulde meende te kunnen overbrengen. Bij aandachtiger bestudeering bleef mij echter geen keus over en moest ik wel aannemen, dat gij hem het recht ontzeggen wilt ook uit uw naam, uit naam van het Verbond en zijn geestverwanten, te spreken, en dat wel omdat wij ons in de geschillen in den boezem der Vlaamsche beweging geen partij behooren te stellen. Is hulde aan Dr. Jacob dan een beleediging voor andere Vlamingen? Zijn het andere Flaminganten geweest, die hem in de gevangenis gezet en vijf jaar lang gehouden hebben. Strijdt hij enkel tegen Van Cauwelaert en Huysmans, of strijdt hij evenals zij (want het is juist ons voorrecht dat wij de doelgemeenschap der oneenige Vlamingen kunnen erkennen) strijdt hij niet evenals zij in de eerste plaats tegen de verfransching en de verfranschers? Is wat hij gedurende den oorlog gedaan heeft, niet tegen de verfransching en de verfranschers bedoeld geweest? Hoe is het dan partij kiezen tusschen Vlaamsche groepen, als men hem aan het eind van een zoo moedig doorstane beproeving, hem door de vijanden van onze taal aangedaan om wat hij voor haar meende te moeten durven, hulde brengt? Is het niet veeleer partij kiezen tusschen Vlaamsche groepen, als gij een tooneel van ontroering en geestdrift, dat ieder die voor onze stamvraagstukken iets voelt het hart sneller moet doen kloppen, welbewust den rug toedraait, uit vrees dat gij er aan iemand aanstoot mee geven zoudt? Een ongegronde vrees daarenboven, als gij met iemand enkel goede stamgenooten op het oog hebt Want hoe scherp veel Vlamingen Jacob's politiek ook afkeuren, te verwachten dat zij kwalijk zouden nemen dat gij, uit naam van ons niet-staatkundig, maar algemeen-Nederlandsch voelend Verbond, hem een niet-staatkundig, maar warm woord van hulde bracht, dat is niet hem alleen maar ook hun onrecht doen. Het bedroevende van een geval als dit is, dat gij - met de beste bedoelingen, ik twijfel er niet aan, maar angstvalligheid is een slechte raadgeefster - de verdeeldheid onder de Nederlandsche stamgenooten, die het uw taak is te heelen, grooter maakt. Hoogachtend Uw dw. P. GEYL.

Wij zijn het volkomen eens met Prof Geyl, dat een woord van warme hulde voor Dr. Jacob in ons maandblad volstrekt op zijn plaats is. Maar dit raakt niet het punt, in de door Prof. Geyl aangevallen kantteekening behandeld. De huldiging van Dr. Jacob heeft er slechts zijdelings mede te maken. De kanteekening deed uitkomen, dat het eene volkomen onjuiste voorstelling der feiten is, wanneer men het doet voorkomen, alsof de Nederlandsche intellectueelen

Neerlandia. Jaargang 28 hulde willen brengen aan Dr. Jacob. Men moet de zaken zien, zooals ze zijn, al zouden wij gaarne willen, dat ze anders waren. Het geheele Nederlandsche Volk zou warme belangstelling moeten gevoelen voor de Vlaamsche beweging. In zijn eigenbelang zou het moeten begrijpen, dat een Vlaamsch Volk van hooge Nederlandsche cultureele ontwikkeling voor onzen stam in het algemeen en het Nederlandsche volk in 't bijzonder van onberekenbaar nut is; zou niemand mogen nalaten zijn medewerking te verleenen aan den arbeid van het A.N.V. voor de geestelijke ontwikkeling van het Vlaamsche Volk in zuiver Vlaamschen geest. Maar 't heeft er niets van. Zeker: het Verbond heeft ook in Nederland sympathie gewonnen in vele kringen, die daarvoor vroeger gesloten waren, en eene krachtig voortgezette propaganda zal ons wel verder brengen; maar te spreken van het meeleven van de Nederlandsche intellectueelen, getuigt van zeer sterke overdrijving. En dan is zeker onder die Nederlandsche intellectueelen, evenzeer als in de andere kringen der Nederlandsche samenleving de sympathie voor een klein gedeelte aan de zijde van hen, die zich bij uitstek de aangewezen personen achten, om de huldiging van Dr. Jacob te leiden. Men kan dit toejuichen of betreuren; dat doet hier niet te zake. Het feit staat vast, en mitsdien miste Dr. Ritter het recht te spreken namens de Nederlandsche intellectueelen. Van angst of vrees is bij het A.N.V. geen sprake. Zich houdende buiten den staatkundigen strijd onder de Vlamingen, volgt het Verbond slechts den hem aangewezij weg, d.i. buiten de binnenlandsche staatkunde, in elk gebied van onzen stam te werken voor de geestelijke en stoffelijke verheffing der bevolking, die tot onzen stam behoort. Aldus huldigt het Verbond ook in Dr. Jacob, evenals in anderen, onverschillig tot welke staatkundige groep onder de Vlamingen zij behooren, een onvermoeiden, eerlijken en onbaatzuchtigen strijder voor de Vlaamsche zaak, een van die krachtige figuren, welke voor het welslagen der Vlaamsche zaak van onschatbare waarde zijn.

Het IXde Grootnederlandsche Studentencongres te Leuven.

Het is van algemeene bekendheid, dat elke geestelijke omwenteling of baanbrekende nieuwe gedachte als voorvechters de jonge mannen en vrouwen vindt, die door hun jeugdige geestdrift langzamerhand de verschillende lagen van het volk van hun idealen doordrenken. Dat dit jonge deel van de natie onder de intellectueelen gezocht moet worden, behoeft geen betoog. Op de eerste plaats valt het oog op de studenten. In Vlaanderen zijn er dan ook velen onder onze studenten-stamgenooten, die voor hunnen - voor ònze - overtuiging een moeilijk leven en een onzekere toekomst over hebben. Dezen - doorgaans extremisten genoemd (als het mogelijk is in 't goede té ver te gaan) - zijn het, die onder de voortreffelijke leiding van een professor Daels, Dr. Jacob, e.a., steeds trachten hun volk wakker te schudden door onverdroten op hun rechten te hameren. En dat dit niet zonder offers geschiedt, getuigen de talrijke vrijheidsstraffen die enkelen ondergaan hebben en de verguizingen waaronder de geheele stam in België gebukt gaat. Wij, nuchtere Hollanders - waarvoor wij ons graag uitgeven - zien dit geestdriftig streven aan uit onzen veiligen schuilhoek en vinden meestal, dat de jongere propagandisten door hun eischen eer afbreuk aan de Vlaamsche zaak doen dan haar

Neerlandia. Jaargang 28 vooruit helpen. Men is hier vaak geneigd zich te scharen aan den kant van de gematigde Vlamingen. En toch is dat verkeerd. In België staan de Vlamingen niet tegenover een onpartijdige regeering. Deze is er altijd op bedacht om - zij het dan ook noodgedwongen - nog te beknibbelen op de eischen van de gematigdsten, in de hoop dezen in slaap te wiegen met ijdele beloften en een lokaas als de listige Nolfuniversiteit te Gent. Gelukkig dus, dat er nog Vlamingen zijn, die zich niet om den tuin laten leiden door deze vijanden van hun stam en die niet rusten, voordat hun volk een eervolle plaats inneemt temidden van de Europeesche volkeren.

Neerlandia. Jaargang 28 27

Welnu, deze Vlaamsche studenten richten het oog op de eerste plaats naar hun eigen Dietsche stamgenooten en verwachten redelijkerwijze van dien kant tenminste zedelijken steun. Om de banden tusschen Noord en Zuid nauwer aan te halen, worden de jaarlijks terugkeerende Studentencongressen ingericht, die nog nooit nagelaten hebben bij de Hollanders en Zuid-Afrikaanders de warmste geestdrift voor de Dietsche zaak op te wekken. Het vorige congres, dat in Gent meer dan duizend Grootnederlandsche studenten vereenigde onder de leiding van vooraanstaande mannen als bijv. de professoren Casimir en Daels, heeft dan ook in hooge mate bijgedragen tot het saamhoorigheidsgevoel en stambewustzijn van Holland, Vlaanderen en Zuid-Afrika. Dit jaar zal het congres plaats hebben te Leuven 12, 13 en 14 April en bedriegen de voorteekenen ons niet, dan zal het aantal deelnemers weer grooter zijn dan voorheen. Welnu, de Leuvensche inrichters hebben op 't A.N.V. hun hoop gevestigd. Niet dan met eenigen schroom zou ik willen zeggen. Bij de vooruitstrevende jongeren geldt het A.N.V. als een weinig té bedachtzaam, een bond van gezeten burgers, waarvoor een student altijd eenigszins huiverig is. Maar aangezien het A.N.V. toch ook de zorg voor de Dietsche belangen in haar vaandel schrijft, hoopt de Vlaamsch-Leuvensche studentenwereld bij haar congres in April op steun van dit machtigste Grootnederlandsche lichaam; vooral op geestelijken steun, en als het kon ook stoffelijken.... Laat het A.N.V. zich ook niet storen aan mogelijke moeilijkheden. België is een land van staatkundige hartstochten, waar geen gewicht gehecht behoeft te worden aan onvriendelijke uitlatingen van franskiljonsche kranten of van mijnheer Nothomb. Trouwens, leest men niet in deze pers, dat Walenland bij de dreigende vervlaamsching in Frankrijks armen gedreven wordt, en is het niet een feit, dat de Fransche regeering onlangs een krediet van drie millioen toegestaan heeft voor Fransche propaganda in het buitenland? Hoeveel zou hiervan in België terecht gekomen zijn? Daarom, laten wij Noordnederlanders onze stambelangen dienen dáár, waar ze het sterkst gevoeld worden en laten wij vooral niet de hulp versmaden van hen, die voor den Dietschen stam maatschappelijke achteruitzetting en miskenning over hebben om hun volk de plaats te doen innemen, die het verdient.

Scheveningen, Jan. 1924. J. LEKKERKERKER.

Comité voor Ned. kinderen in den Vreemde.

Wij kunnen met voldoening op de afgeloopen maand terugzien. In de eerste plaats vermelden wij met groote dankbaarheid, dat H.M. de Koningin opnieuw Hare hooge belangstelling in ons Nationaal Liefdewerk betoonde door eene milde gift, terwijl van verschillende zijden krachtige steun werd verleend, zoodat de teruggang onzer kasmiddelen van de laatste maanden voor een groot deel kon worden ingehaald. Bovendien verkregen wij ook de beschikking over meer vrije plaatsen. Wij konden nu onzen arbeid uitbreiden, meer kinderen aan de ellende onttrekken en ook de

Neerlandia. Jaargang 28 melkvoorziening, ten behoeve van kinderen, die nog moesten achterblijven, verder ter hand nemen. De ontvangsten bedroegen f 9293.45; (maakt met vorige opgaven f 500339.32 en Mrk. 3173323.50) waartegenover stonden de uitgaven van f 5742. Wij brachten 70 Nederlandsche kinderen naar het Vaderland terug, om hen daar te huisvesten, te kleeden, te voeden, weer gezond te maken en goed Nederlandsch onderwijs te doen geven. Zij werden geplaatst te Ter Aa, Abcoude, Brummen, Deventer, Doesburg, Eerbeek, Ede, Den Haag, Haarlem, Laag-Soeren, Rotterdam, Voorst en Zutfen. Grootere transporten zijn in voorbereiding. Het eerstvolgend transport omvat 160 kinderen. Het lijden onzer kleine landgenootjes in Duitschland is verschrikkelijk en steeds vallen meer offers. Wij moeten blijven doorwerken, zelfs met meer kracht. Het is nu ‘Worstelen tegen den dood van kinderen!’ Door die kinderen naar het Vaderland terug te brengen, redden wij niet alleen hen, doch wij stellen de achterblijvende ouders in de gelegenheid, met meer kracht de ellende het hoofd te bieden en niet als armlastig naar Nederland te komen. Dit kunnen wij alleen doen, wanneer onze middelen voldoende blijven en daarom smeeken wij het Nederlandsche Volk ons te helpen giften in geld, bussen melk, kleeding, en opgave van adressen voor onderdak, te zenden aan den Penningmeester. S. VAN LIER Ez. Nassaukade 358, Amsterdam. Gemeentegiro L. 569.

Vraag om inlichting.

Wie kan het juiste adres meedeelen van: Mej. C. Eenhoorn, vroeger 't Zand, Middelburg. E.J.A. Planjé, vroeger p.a. Het Westen, Potchefstroom. E.J. Kempes, vroeger Directeur Openb. Werken en Verkeer, Paramaribo. Mej. Lena Benink-Bos, vroeger 233 East 22nd St., Nieuw-York. K Hanhart, vroeger waarn. Rijksontvanger, Anna Paulowna. A. van Davelaar, vroeger Adj. Ref. Dep. B.B. Weltevreden.

Nieuwe leden.

Groep Nederland.

Gewone Leden.

Mevr. de Wed. J. Doornbos-Halbertsma, Groningen. opg. door het Bestuur Groningen. Afdeeling Mevr. P.M. Duyvis-van Cleeff Santpoort. R. Bets Pzn, Lagedijk 39 Zaandijk. Mr. A. Honig, Koog a/d Zaan.

Neerlandia. Jaargang 28 allen opg. door het Bestuur Zaanstreek. der Afd. Mevr. Van Kleeff, Den Haag. opg. door Dr. M.A.v. Weel Den Haag. Dr. A.C. Wittenrood, Stadhoudersplein 16, Den Haag. Mej. Schubart, Frederik Hendriklaan 4, Den Haag. N.v. Delden, Celebesstr. 91, Den Haag. Mr. G.J. Roes, L.v. Meerdervoort 246, Den Haag. Mr. G. Sicman, Frankenslag 131, Den Haag. M.G. Weisz, Fultonstr. 191, Den Haag. P.J. Boes, Weteringkade 68, Den Haag. Mej. C.v. Dijk, Jac. Gillesstr. 23, Den Haag. H.C.A.v. Beek, 2de Messstr. 17, Scheveningen. R. Bordewijk, Dir. fa. Hoogenraad & Wesseling Den Haag. T. van Draanen, Dir. Broodfabr. ‘De Zeeuw’ Den Haag. W.G.v.d. Meer, Pletterijstraat 15, Den Haag. allen opg. door het Bestuur Den Haag. der Afd. A. Louwerse, C. 194, Souburg. L.D. Labohm, Groenewoud, Vlissingen. W.L. Huson, Coosje Buskenstr. 33, Vlissingen. F. de Konink, Hellebardierstr. 21, Vlissingen. Mej. H. Joukes, Walstraat 78, Vlissingen. J.F. Brand, Verkuyl Quakkelaarstr. 11, Vlissingen. Mej. C.J.M. Verheul, Scheldestr. 38, Vlissingen. allen opg. door het Bestuur Vlissingen. der Afd. A.M. Luitwieler, Walstraat 59, Vlissingen. Jhr. C.M. Storm v. 's Gravenzande Ermelo. Mevr. Kempers-Versloot Harderwijk. P.H.v. Lonkhuyzen, Architect, Harderwijk. R. Schokker, Leeraar Chr. Lyceum, Harderwijk. H.J.M.v. Overeem, Leeraar Chr. Lyceum, J. Volgers, Uitgever, Harderwijk. allen opg. door het Bestuur Harderwijk. der Afd.

Neerlandia. Jaargang 28 28

P.L. de Gaay Fortman, Burgemeester van Dordrecht. Mevr. Germ, Rozenhof 1, Dordrecht. Duco Stadig, Singel 209, Dordrecht. M. Aalbregtse, Dordrecht. Filipse, Leerling Rijksnormaallessen Dordrecht. J. Contant, Leerling R.H.B.S. Dordrecht. W. Boogaerdt, Leerling R.H.B.S. Zuidzande. P. Dikkenberg, Leerling R.H.B.S. Zuidzande. M. Scheele, Scherpbier bij Oostburg. allen opg door het Bestuur West-Zeeuwsch-Vlaanderen. der Afd. Mevr. M.A. Beeling-Schrave, Rotterdam. Jan. W.v. Neutegem, Rotterdam. beiden opg. door den Heer Rotterdam. Kees Beeling C.v.d. Heyden, Ambtenaar Prov. Griffie Zeist. C.v. Geelkerken, Ambtenaar Prov. Griffie Zeist. K.G.v. Wijngaard, Commies Prov. Griffie Utrecht. J. de Nerée tot Babberich, Comm. Prov. Griffie Utrecht. A. van de Groenekan, Adjunct-commies Prov. Griffie Utrecht. v. Utrecht, allen opg. door het Bestuur Utrecht. der Afd. P.v. Aalten, Klein Warnsborn, Arnhem. H.J. Breyer, Bakkerstraat 46, Arnhem. J.B. Bruyn, Burg. Weertstr. 65, Arnhem. Bernard Frank, Ketelstraat 6, Arnhem. W. Jacobs, Hotel Sluis, Arnhem. Meylink's Fotohandel, Rijnstraat 17, Arnhem. H.G. Geerlings, v. Pallandtstraat 64, Arnhem. allen opg. door het Bestuur Arnhem. der Afd.

Neerlandia. Jaargang 28 Jongelieden.

A.C. Huizinga, Anth. Duyckstraat 28, Den Haag. opg. door het Bestuur der Den Haag. Jongel. Afd.

Groep Nederl. Indië.

J. Pottinga, Plaboean Ratoe (Java). opg. door den heer W.F. Tjibeber. Winckel,

Groep Noord-Amerika.

J.W. Gebhardt v. Roonburgh, Civiel Ingenieur, 73 Yonkers, N.Y. Bainton Str. Zw. Jurjens, Bloomville, N.Y. Beiden opg. door het Bestuur van Groep N. Amerika.

Groep Suriname.

J.J. Buitenweg, Chef Drukkerij ‘De Suriname’, Paramaribo. M. van der Jagt, Onderwijzer, Paramaribo. A.L. Waalwijk, Onderwijzer, Paramaribo. Izak Fernandes, Zeepfabrikant, Paramaribo. allen opg. door het Bestuur Groep Suriname.

Groep Vlaanderen.

Dr. O. Dambre, Leeraar, Thuin (Henegouwen). opg. door Mr. H.P. Schaap, Groningen.

Neerlandia. Jaargang 28 Buitenland.

Beschermend lid.

Nederlandsche Vereeniging, Elite Hotel Zurich. opg. door Dr. H.J.A.v. Zurich. Voornveld,

Gewone Leden.

J. Hamstra, Kapitein Loods, Port-Said. G. Witvoet, Kapitein Loods, Port-Said. beiden opg. door den Heer Ismaïlia. J. Boon, Henri Lampe, Maracaïbo P. Fransen, Maracaïbo A. Wagemaker, Maracaïbo allen opg. door den Heer Maracaïbo J.J. Brommer Hy. Salomons, Waarn. Consul der Nederlanden, Zurich. Van Nederop, Zolliken bij Zurich. beiden opg. door Dr. Zurich. H.J.A. van Voornveld, A. Kets, Professor Peking Unisersity, Peking. G. Müller, Lánchid u 7, Budapest. H. Krust, adres Consulaat-Generaal der Nederlanden, Budapest. Kossuth Lajos, utca 4, Beiden opg. door den Heer J. Vreede, Budapest. Nederlandsche Kring, Davos Platz. Mevr. M. Pickerill, p/a. Bloemhof, Stellenbosch. J.H. Cohen Stuart, Directeur Transvaalsche Kaapstad. Handelsbank, Mevr. Cohen Stuart, Kaapstad. L. van Oordt, Vita Nurra Kaapstad. Prof. James Boyd, Bredastraat, Kaapstad. Mevr. A. Boyd-Smulders, Bredastraat, Kaapstad.

Neerlandia. Jaargang 28 Du Preez, 8a Gordonstraat Tuinen, Kaapstad. Mevr. Preez, 8a Gordonstraat Tuinen, Kaapstad. P. Catz, Marais Rd. Zeepunt bij Kaapstad. J. Gesterkamp, p/a. de Beers, Somerset West. Mevr. Wilh. S. Holloway, Rosebank. allen opg. door het bestuur Kaapstad. der Afd. P.A.v. Buttinga Wichers, Consul der Nederl. Melbourne. opg. door den heer H.J. Melbourne. Hoppe,

Lijst van vertegenwoordigers van het A.N.V.

Ahwaz (Perzische Golf): P.P. ter Meulen, Consul der Nederlanden. Bangkok (Siam): W. Blankwaardt Jr. Baranquilla (Columbia): W.T. Pietersz., Koopman. Barcelona (Spanje): Ary Kriens, Consejo de Ciento 345. Barquisimelo (Venezuela:) H.G. Muskus. Budapest: J. Vreede, Directeur van de Ungarisch-Holländische Versicherungs Gesellschaft, VIII Ulloi ut 4, Vice-Consul der Nederlanden. Cairo (Egypte): W.J. Lugard, p.a. Société Sultanienne d'Agriculture. P.B. 63. Caracas (Venezuela): J.A. Hoekstra, m.i.c.o. The Caribbean Petroleum Company. Colombo (Ceylon): E. Reimers. Constantinopel: H. Goemans, p.a. Hollandsche Bank voor de Middellandsche Zee. Colon (Rep. Panama): J.J. Ecker Sr., Consul der Nederl. Duinkerke: Emile Descamps, Groot Sythen bij Duinkerke. Emden: George Meinen, Mittelwaldstr. 1. Frankfort a.d.M.: Prof. Dr. M.J.v.d. Meer, Steinmetzstr. 24. Genua: G.H. van Straaten, Via Edmondo De Amicis 6-6. Hongkong: J.D.F. Mulder, P. Box 249. Ismaïlia: J. Boon Kapitein Loods bij de Suez-Kanaal Mij., Rue de la Haye. La Guaira (Venezuela): A.J.F. de Veer, Vice Consul der Nederlanden. Londen: J.E.A. Reyneke van Stuwe, Ty Canol, 34 Alwyne Road Wimbledon-Londen S.W. Manaos (Brazilië) H.E. Weyting, p/a. Adelbert H. Alden Ltd. P.O.B. 13a. Manaos (Brazilië): W.E. Weytingh, Caixa No. Correio 13a. Maracaïbo (Venezuela): J. Brommer, p/a. Curaçao Trading Company. Nice: E.R. Boumeester, Villa La Source, Avenue de la Tour Lascaris. Nijlstroom (Distr. Waterberg) Transvaal: G. Bakker, Postbus 22. Philipsburg (St. Martijn) W.I.: Mej. L. Slothouwer, Puerto-Cabello (Venezuela): P.J.C. Lampe Jr., p.a.A. Calderon e hijos.

Neerlandia. Jaargang 28 Point-Fortin (Trinidad): Ir. G.E. Mathijsen Gerst, United British Oilfields of Trinidad. Rio de Janeiro: G.S. de Clercq, Caixa. Postal 1895. Rome: Pater Fr. Huisman, Penitenzeria Apostolica, Piazza Scossacavalli 145, Rome C 13. Rosario (Argentinië): J. Lanser, Barrio Belgrano. Santa Fé (Argentinië): J.A. Benraadt, Ingenieur, Calle Gobernador Vera 273. Shanghai (China) F.J. Blom. C.E. 150 Edinburghroad. Singapore: Dr. R. van Beuningen van Helsdingen, Bougainville House, River Valley Road 74. Stockholm: J. Rippe, Gep. Kap. Inf. O.I.L., Fryxellsgatan 4. Tampico (Mexico): A.C. Zur Haar, p.a. Petr. Mij ‘La Corona’.

Neerlandia. Jaargang 28 29

[Nummer 3]

Stam- en volkerengemeenschap.

Een van de bladen van onze groote koopstad aan de Maas laat nooit na er aan te herinneren, indien een kunstenaar ergens met goed gevolg is opgetreden, dat de betrokkene Rotterdammer was, of althans eenige jaren in Rotterdam heeft gewoond. Het blad wil op deze wijze iets van den roem dezer letterkundigen of kunstenaars op hun gewezen stadgenooten mede laten afstralen en ongetwijfeld zijn er vele lezers in de havenstad, die bij de lezing van een dergelijke opmerking eenzelfde streeling des gemoeds ondergaan als vele Nederlanders van volk of stam, wanneer zij lezen, dat een volksgenoot, of een stamgenoot de aandacht op zich zelf en aldus ook op zijn volk, zijn stam, heeft gevestigd, door zich, hoe dan ook, te onderscheiden. Zou men op grond daarvan nu mogen aannemen, dat het betrokken blad een tekort heeft aan vaderlandsliefde? Waarom wij die vraag stellen? Omdat tal van wereldburgers meenen, dat het onmogelijk is de belangen van, de liefde voor een bepaald volk of een bepaalden stam te dienen, aan te wakkeren en tegelijk oog en besef te hebben voor de beteekenis der saamhoorigheid van alle volken en alle stammen, althans van een gelijksoortige of evenwaardige beschaving. Daaruit vloeit een verwijt voort, dat het Algemeen Nederlandsch Verbond nog al eens te hooren krijgt: Wat gij doet, zegt men dan, komt er op neer, dat gij het besef van medeverantwoordelijkheid voor den groei van geheel de beschaving verzwakt, doordien ge zoo bijzondere aandacht vraagt voor de uitbreiding der Nederlandsche cultuurbeweging, de verdieping der Nederlandsche beschaving. We hebben er bij een korte bespreking van de betrekking tusschen volk en stam in ons Januarinummer de aandacht op gevestigd, dat de belangen van den Nederlandschen stam mede worden gediend, wanneer bijv. een Nederlander op redelijke wijze die van zijn eigen volk bevordert. Diezelfde redeneering gaat, en welhaast op dezelfde wijze, op voor de betrekking tusschen den stam ter eene en de volkerengemeenschap ter andere zijde. Wanneer men er naar streeft het bewustzijn te verlevendigen, dat men niemand iets ontneemt, door haar of hem te trekken binnen den kring der Nederlandsche beschaving, dan ligt daarin op zich zelf geenszins kleineering, dan behoeft dat geen uiting van mindere achting voor een andere beschaving te zijn. In ons geval klemt dat zeer in het bijzonder, omdat er vooral in het engere Nederland een groot tekort is aan het bewustzijn, dat wij zedelijk gesproken en gemeten met den maatstaf der beschaving van niemand de minderen zijn. Er is een zekere neiging - en die rechtvaardigt alleen al het bestaan en het pogen van het Algemeen Nederlandsch Verbond - om wat van buitenaf komt beter te achten dan het eigene. Men heeft - terecht - een open oog voor wat anderen beter kunnen dan wij; maar men vergeet daarbij, dat er ook dingen zijn, waarin wij uitblinken boven anderen. Wij hebben onlangs de aandacht gevestigd op het feit, dat Prof. Roland Holst in Parijs voor de Sorbonne sprekend, dit de gelegenheid achtte, om te wijzen op bepaalde

Neerlandia. Jaargang 28 fouten of tekortkomingen, die hij meende te zien in onze beschavingsgeschiedenis. We hebben bij die gelegenheid gezegd, dat wij het volstrekt ondenkbaar achtten, dat een Franschman, indien hem de gelegenheid was geschonken, die op deze wijze zich ten nutte zou hebben gemaakt en een sprekend voorbeeld is in de allerjongste dagen deze opvatting komen bevestigen. De Alliance française en Nederland-Frankrijk zouden hier in Nederland een nieuw Fransch stuk laten geven: ‘Le tombeau sous l'Arc de Triomphe’. Over dit stuk ontstond een scherp verschil van meening in Frankrijk zelf en terstond komt het besluit, om het nu niet naar buiten te brengen; die moeilijkheid moest eerst in den boezem van het Fransche volk worden overwonnen. Hier hebben wij nu een sprekend bewijs, dat de dragers der Fransche beschaving zich meer dan bijv. Prof. Roland Holst bewust zijn van de noodzakelijkheid, dergelijke onderlinge meeningsverschillen onderling te beslechten

Neerlandia. Jaargang 28 30 en niet aan den vreemde een schouwspel te gunnen, dat in het Fransche volk dergelijke verschillen wekt. Hier hebben wij nu, en wij erkennen het zonder voorbehoud, een bewijs, dat degenen, die zich verantwoordelijk rekenen voor de uitbreiding der Fransche beschavingsgedachte, een juistere opvatting hebben van hetgeen eigen waardigheid eischt, dan dikwijls in Nederland, bijv. ook bij de zooeven aangeduide rede in de Sorbonne tot uiting komt. Zou men op grond daarvan nu mogen beweren, dat dus degenen, die op deze wijze het belang dienen der Fransche beschaving, daardoor toonen minder oog te hebben voor de wereldbeschaving? Of ligt niet veeleer hier een aanwijzing, dat men er doordrongen is van de beteekenis, die een dergelijk vraagstuk heeft voor de waardeering van een volk door anderen? In een dergelijk aan den dag treden van de vrees, dat de Fransche beschaving minder zou worden gewaardeerd door niet-Franschen, ligt immers ook een betoon van eerbied voor de beschaving van anderen; het is niet enkel maar een verschijnsel van eigen waardigheidsbesef. De eisch, dien ons Verbond stelt aan volk en stam, is evenmin een bewijs van gebrek aan eerbied voor de wereldbeschaving, als de vermaning ‘Wees u zelf’ een bewijs zou zijn van geringschatting van anderen. Indien wij eerbied vragen voor onze beschaving, dan verplicht ons dat reeds terstond tot een houding en tot daden, die dien eerbied kunnen rechtvaardigen. Hoe men in dat feit een aanwijzing kan zien, dat wij blind zouden zijn voor de beteekenis der beschaving van anderen, van de wereldbeschaving in het algemeen, vermogen wij niet in te zien. Wij zouden immers geen enkele reden hebben er naar te streven ons in hun kring te onderscheiden, indien wij dien kring minderwaardig achtten! Strevend naar verbetering en verdieping der eigen beschaving, dienen wij dus tegelijkertijd de wereldbeschaving, streven we naar verdieping en verbetering dáárvan. Tegenover een mededinger pogen wij de beteekenis te doen uitkomen van hetgeen ons gunstig van hem onderscheidt. Dat kan op tweeërlei wijze geschieden, door kleineering van den tegenstander of door ons zelf van den allerbesten kant te laten zien. Dat kleineering van den tegenstander ons niet fraai zou staan, behoeven we niet te zeggen, we zouden ons zelf daardoor eer schaden dan baten. Indien we ons zelf evenwel van den besten kant laten kijken, dan beteekent dat een versterking van ons bewustzijn, welke zedelijke eischen aan ons te recht kunnen worden gesteld en het beteekent tegelijk de poging aan deze eischen naar onze beste krachten te voldoen. Hoe kan daarin liggen een bewijs van geringschatting voor de wereldbeschaving? De zedelijke maatstaf, dien wij onszelf aanleggen, is niet in het bijzonder een Nederlandsche maatstaf, al bepaalt onze eigen aard mede de voorwaarden, waaraan een dergelijke maatstaf moet voldoen. Een heel andere vraag is, of het gebrek aan eerbied voor zichzelf, dat in Nederland zoo dikwijls aan den dag treedt, niet ten deele uitvloeisel is van de omstandigheid, dat de prikkel van een overdreven nationalisme hier ten eenen male ontbreekt. Op zich zelf achten we dat geenszins een nadeel. Integendeel, wanneer wij ons wilden verheffen, dan zouden we een beroep kunnen doen op de omstandigheid, dat onze beschaving zoo ver gevorderd is, dat wij hier afstand kunnen doen van een dergelijk nationalisme. Van een Pan-Slavisme heeft men gehoord, over de al-Duitschers spreekt men, het was een Franschman, die peet was over het woord chauvinisme en een Britsche figuur, die het aanzien gaf aan het jingoisme. Het Pan-Neerlandisme is enkel de koortsdroom van enkelen, die eigen boos opzet daardoor bedreigd wanen.

Neerlandia. Jaargang 28 Wij zeiden, indien we ons daarop wilden verheffen, zou daarvoor een zekere rechtvaardiging zijn te vinden, althans een voorwendsel, maar er is ook reden om dit gemis ten minste in één opzicht te betreuren, omdat onze nuchterheid voldoende tegenwicht zou vormen voor een dergelijke overspanning der volks- of stamgedachte - onze nuchterheid en het bewustzijn van onze betrekkelijke onbelangrijkheid gerekend in getal en macht. Het verschijnsel van overspanning der stamgedachte zou hier dus veel minder gevaarlijk worden dan in een staat of bij een stam, die beschikt over de middelen en die de geneigdheid verraadt, anderen de zegeningen van zijn beschaving deelachtig te doen worden. Daar behoeft het gevaar niet denkbeeldig te zijn, dat men door aanwakkering der liefde voor de stamgedachte en eigen beschaving het bewustzijn verzwakt van de verplichtingen, die voortvloeien uit de volkerengemeenschap. Inzoover wordt het verklaarbaar, dat men bij ons, waar een ‘Vox’ reeds meent te moeten waarschuwen tegen het gevaar van streven naar aanhechting van vreemd gebied, indien een geleerde een rede houdt tot bestrijding eener klein-Nederlandsche opvatting der geschiedenis, ook het verwijt hoort, waarop wij in den aanvang doelden. Maar rechtvaardiging kan dat verwijt in de omstandigheden, waaronder onze stam leeft en deelneemt aan de werken der volkerengemeenschap, stellig niet vinden. Er is hier een zeer sterk besef van de noodzakelijkheid de rechten van anderen te eerbiedigen Het is mogelijk, dat dat uitvloeisel is van eigen militaire onmacht en er is dus geen reden daarop prat te gaan, maar met het feit van het bestaan van dit besef mogen en moeten wij toch rekening houden. Het gevaar, dat wij zouden streven naar uitbreiding van ons beschavingsgebied met andere dan vreedzame middelen, kan men gerust ter zijde stellen. De Nederlander van volk en stam is zich er ten volle van bewust, dat dwang het slechtst mogelijke overtuigingsmiddel is. Wij kunnen dus veilig strijden voor uitbreiding van onze beschaving. Door dat te doen, dienen wij volk en stam, verdiepen wij onze beschaving, omdat het ons noopt het beste in ons tot ontwikkeling te brengen en ons van den besten kant te vertoonen. Eigen beschaving verdiepend dienen wij de wereldbeschaving.

Neerlandia. Jaargang 28 31

Het Indische Gedenkboek.1)

Toen de redactie mij vroeg het Indische Gedenkboek in Neerlandia te bespreken, heeft zij wel niet verwacht, dat ik de 157 bijdragen, te zamen 571 bladzijden tellende, alle zou doorlezen. Dat doet men niet met zulk een boek, men legt het in ontvang- of werkkamer op tafel, en kijkt nu en dan wat prentjes of leest eens een artikel, dat om schrijver of inhoud onze belangstelling wekt. Aan die bestemming voldoet het Gedenkboek op uitnemende wijze. Het bevat een schat van illustraties, openend - een aardige gedachte - met de inhuldiging der Koningin in de Nieuwe Kerk te Amsterdam, en sluitend met de portretten der zes Gouverneurs-Generaal, die gedurende de kwarteeuw der Regeering van Koningin Wilhelmina het bestuur over Indië voerden. 't Is jammer genoeg aan de portretten, behalve aan dat van Mr. Fock, goed te zien, dat ze genomen zijn naar de schilderijen in de verzameling in het Paleis te Weltevreden. Voor dengene, die de Landvoogden niet van aangezicht tot aangezicht heeft gekend, sta hier de verzekering, dat ze er in werkelijkheid belangrijk beter uitzagen of uitzien dan op deze portretten. Al dadelijk bij het doorkijken van de illustraties, evenals bij het lezen van enkele bijdragen, kwam de gedachte bij mij op: hoe boos jammer, dat er van dit prachtige boek maar 200 stuks konden worden beschikbaar gesteld voor de verspreiding in Nederland! Wat zou het een uitnemend middel zijn om de kennis van Indië onder ons volk te verbreiden, vooral op scholen, in handen van de onderwijzers. Hoe aardig zou het zijn, den kinderen die afbeeldingen te laten zien en er bij te vertellen, waarvoor de artikelen stof in overvloed bieden. De keuze der illustraties is gelukkig geweest. De ‘man uit Merauke’ met een reusachtig beenen sieraad door den neus ontbreekt natuurlijk niet, maar de Hollander, die den ‘deftigen Javaan in dagelijksche kleedij’ en de ‘Javaansche vrouw’ en de aardige kindergroepen voor de afgebeelde schoolgebouwen ziet, die zal geen moeite meer hebben om te gelooven, dat die inlanders menschen zijn als wij, een beetje anders, nu ja, maar ‘kleur is maar veldiep’ zei Huygens al. En wie dan verder de platen ziet van fabrieken, irrigatiewerken en groote gebouwen (als ge één van de 200 stuks machtig mocht worden, lezer in Nederland!, bekijk dan eens het Hoofdkantoor van de Nederlandsch-Indische Spoorwegmaatschappij, de gebouwen van de Javasche Bank en de Levensverzekeringmaatschappij ‘Arnhem’), die zal er wel eenig besef van krijgen, dat de Hollanders in Indië niet met de handen over elkaar zitten. Wat de bijdragen betreft, een Indisch Gedenkboek moet er anders uitzien dan een Nederlandsche jubileumuitgave In Indië is haast alles geheel of voor een deel overheidszorg en de geschiedenis van al die ‘zorgen’ wordt het best verteld door degenen, die er de leiding van hebben of die leiding zeer na staan. Dat heeft op den inhoud wel een eigenaardigen stempel gedrukt. Vele bijdragen zijn niet veel anders dan een stuk Regeeringsalmanak of Koloniaal Verslag.’ Men hoore daarin geen verwijt. Als men een aanmerking wilde maken zou het zijn, dat de redactie te volledig heeft willen zijn, geen enkele uiting der werkzaamheid van staat en maatschappij heeft willen vergeten. Men vindt b.v. een vele bladzijden lange 1) Gedenkboek voor Nederlandsch-Indië, ter gelegenheid van het Regeeringsjubileum van H.M. de Koningin 1898-1923. 1923 G. Kolff & Co. Batavia-Weltevreden-Leiden.

Neerlandia. Jaargang 28 bijdrage over ‘Belastingen’. Wie kan daarover nu een smakelijk artikel schrijven? Hoort het eigenlijk wel in een jubileumuitgave? Over belastingen wordt nooit gejubeld, wel heel dikwijls gevloekt. Doch scherts ter zijde, die volledigheid geeft aan het boek wezenlijk groote waarde als raadpleegwerk. Er komen echter ook heel wat artikelen in voor, die men voor zijn genoegen leest. Ik noem b.v. het uitnemende overzicht van ‘de ontwikkeling van het Indisch onderwijs’ van Dr. G.J. Nieuwenhuis; de kostelijke bijdrage van C M. Hamaker over de verhouding van den planter in de bergen tot zijn inlandsche werkkrachten, (‘Pionierswerk in de cultures’); het aardige, zonnige stukje van Mevrouw Reitsma over ‘de Europeesche vrouw en het kind.’ Ja, van dat stukje moet ik wat meer zeggen. ‘Indië is een goed land voor jonge kinderen en voor ons, Europeesche vrouwen, omdat ons bestaan hier zooveel prettiger, rijker en voller kan zijn, dan dat van de meeste vrouwen in Nederland,’ zoo vangt zij aan. Hoort het, Hollandsche meisjes! Maar denk er aan, het is de raad van een door soms harde ervaring wijs geworden vrouw: ‘ga eerst naar de koloniale school voor vrouwen en meisjes.’ Aan het einde van het artikel wordt de schrijfster wat somber, als zij voor de moeder denkt aan den tijd, dat de kinderen voor de opvoeding weg moeten, ver weg naar Holland. Zeker, als het moet, dan is dat een donkere schaduw op het leven in Indië. Maar er zijn in de laatste kwarteeuw zooveel opleidingsgelegenheden voor verschillende betrekkingen in 't leven geroepen, dat de noodzakelijkheid van het wegzenden der kinderen veel minder is geworden. En dan is mijn raad, houd de kinderen zoolang mogelijk bij u. Ik vind ook voor een opgroeiend kind Holland een beter land dan Indië, mits met de ouders. De scheiding tusschen ouders en kinderen, de vervreemding, die daarvan zoo heel dikwijls het gevolg is, is maar niet alleen iets onprettigs voor de ouders, neen, het beteekent voor de kinderen in zoo heel veel gevallen het gemis van het leven in een gezin, en dat is immers de oefenschool voor die deugden, welke in het latere leven zoo onmisbaar zijn: orde, tucht, gevoel van saamhoorigheid, het zich naar anderen schikken, het opofferen van kleine gemakken en genoegens ter wille van anderen. Een tekort in die eigenschappen is zóó voor 't gansche leven nawerkend, dat we de vele verkeerde invloeden, waaraan volgens Mevrouw Reitsma onze kinderen in Indië blootstaan - maar die waarlijk hier ook niet ontbreken, - maar moeten aanvaarden als bij de opvoeding te bestrijden moeilijkheden. En in dien strijd staan ouders toch altijd sterker dan de beste pleegouders Ik wijs verder nog op het artikel van Mr. J.J. Schrieke over de ‘Politieke Ontwikkeling,’ waarin ik dit aardige beeld vond van het ontstaan der inlandsche beweging: ‘De slaper rijst op uit de rust van eeuwen, niet door het afloopen van een wekker, door anderen opgewonden en aan zijn oor gehouden, maar...omdat de volheid des tijds gekomen is.’ Eindelijk nog het voortreffelijke artikel over den Volksraad door den voorzitter Mr. Schumann. En zou ik het artikel over het Algemeen Nederlandsch Verbond vergeten van den onvermoeiden Bondsstrijder Roessingh van Iterson? Helaas kon hij niet door cijfers van ledental aantoonen, hoe ons Verbond in Indië is vooruitgegaan. Toen ik in 1902 penningmeester van het Groepsbestuur was, waren er ongeveer evenveel leden als

Neerlandia. Jaargang 28 nu. Maar wat de schrijver in zijn bijdrage moeilijk zelf zeggen kon, schrijf ik hier neer: zonder Roessingh was de Groep Nederlandsch-Indië al lang dood geweest. Het is te betreuren, dat het Verbond in de laatste 25 jaren in Indië niet zooveel aan kracht en invloed heeft gewonnen, als wij wel zouden wenschen, zeker, maar is dit heele boek niet een gedenkteeken voor dezen toenemenden invloed van den Nederlandschen stam? Is het niet verblijdend, dat dit fraaie, kloeke boekwerk geheel in Indië gemaakt kon worden, ook gedrukt op papier van de eerste, een paar jaar geleden opgerichte papierfabriek te Padalarang? De jaartallen 1898-1923 nopen tot vergelijking. Is in

Neerlandia. Jaargang 28 32

Indië de algemeene welvaart in die kwarteeuw toegenomen? Wanneer men het leven en werken der Europeanen in beschouwing neemt, is daaraan wel geen twijfel. Maar de welvaart der inlandsche bevolking? Ten aanzien van deze allergrootste groep der onderdanen van Koningin Wilhelmina is het antwoord op de vraag niet eenstemmig, maar daarbij komt de politiek in 't spel. Men weet, dat in 1902 naar aanleiding van berichten over de ‘inzinking’ der bevolking van Java - het woord is, meen ik, van Dr. Kuijper - een commissie werd ingesteld om de oorzaken der mindere welvaart op te sporen. Het is mij bekend, dat de toenmalige Resident van Bantam, Hardeman, werd uitgenoodigd als voorzitter van die Commissie op te treden, doch daarvoor bedankte, omdat, naar hij verklaarde, zijn gewest niet ‘ingezonken’ was. En in 1904, toen het onderzoek nog in vollen gang was, verklaarde de Gouverneur-Generaal bij gelegenheid van het openbaar gehoor op Koninginnedag, dat zich meer en meer de overtuiging vestigde, dat de berichten over de vermindering van welvaart overdreven waren geweest. In het beknopte overzicht van de uitkomsten van het onderzoek, dat de Staatsraad Hasselman samenstelde, verklaarde deze ‘dat zoowel tijdens het ingesteld onderzoek als daarna, de lijn van Java's welvaart eer stijgende dan dalende was.’ Een en ander neemt niet weg, dat het ‘welvaartonderzoek,’ waarmee de voorzitter der Commissie H.E. Steinmetz (oud-voorzitter der Groep N.I.) zich onvergankelijke verdiensten verworven heeft, aanleiding was tot verschillende maatregelen in het belang der bevolking. Dat de inlandsche bevolking economisch nog altijd zwak is, is niet te ontkennen, maar dat de Regeering daarin maar niet in zoo korten tijd - wat is 25 jaar in de geschiedenis van een volk? - verbetering kan brengen, is wel begrijpelijk, wanneer men leest, dat het onderzoek o.a. als oorzaken van mindere welvaart noemt, ‘de onafgebroken inwerking van het heete klimaat en de persoonlijke hoedanigheden van den inlander.’ Toch vinden we in het Gedenkboek over eenige onderwerpen cijfers, die onmiskenbaar op grooten vooruitgang wijzen. Het tegoed van inlanders op de Postspaarbank bedroeg in 1902 f 383.000.-, in 1922 f 5.000.000.-. Het aantal reizigers op spoor- en tramwegen was in 1898 (afgerond) 25 millioen in 1922 159 millioen. De volledig kunstmatig bevloeide gebieden op Java en Madoera hadden in 1898 te zamen een oppervlakte van 130.000 bouws (1 bouw = 0.7 H.A.), in 1920 van 1.116.000 bouws. En op geestelijk gebied: In 1898 waren er nog geen volksscholen, in 1920 genoten daar 423.000 kinderen volksonderwijs; de inlandsche scholen der 2de klasse telden in 1898 131.000, in 1920 358.000 leerlingen; de Hollandsch-Inlandsche en Hollandsch-Chineesche scholen waren er in 1998 nog niet, in 1920 telden ze 48.000 leerlingen. En dan, er zijn zooveel niet in cijfers uit te drukken feiten en omstandigheden, die op verheugende wijze aantoonen, hoe in die 25 jaren Indië nader tot ons gekomen is, en hoe de onderlinge waardeering der verschillende groepen der bevolking grooter is geworden, het nare gepraat in den Volksraad over een sini- en sana (hier en ginds) partij ten spijt.

Neerlandia. Jaargang 28 Zou iemand het zich nu nog kunnen voorstellen, dat in 1884, toen ik naar Indië ging, een deftig notaris tot mijn vader zei: ‘Ik sloeg liever mijn jongens de beenen kapot dan dat ik ze naar Indië liet gaan.’ Wie herinnert zich niet van een 25 jaren en korter geleden de advertenie in de couranten: ‘Gevraagd voor een suikerfabriek een volbloed opzichter,’ alsof het een paard of een koe gold? En wat zegt nu de heer Zaalberg, voorzitter van den Indo-Europeanenbond? ‘De vroeger opgeld doende en vaak noodeloos scherp gestelde tegenstelling Totok en Indo heeft, mag men zeggen, afgedaan.’ Wie had in 1898 gehoord van inlanders, die dokter, ingenieur en rechter werden? En volgens de thans aanhangige voorstellen tot herziening van het Regeeringsreglement zullen ook de allerhoogste landsbetrekkingen, alle betrekkingen behalve die van Gouverneur-Generaal voor inlanders toegankelijk zijn. Het Indische Gedenkboek getuigt met onmiskenbare duidelijkheid van een gestadige toeneming van den invloed van Neerlands taal, Neerlands geest, Neerlands energie in Indië, en dus van ‘verhooging van de zedelijke en stoffelijke kracht van den Nederlandschen stam.’

Rijswijk, Januari 1924. J.E. BIJLO.

Niet aldus.

Toen Dr. Jacob in de Haagsche Oranje Sociëteit voor de Jongeliedenafdeeling van het Algemeen Nederlandsch Verbond over de Vlaamsche nationale beweging sprak, werd hij ingeleid door Dr. Gerretson. In deze rede heeft Dr. Gerretson het noodig gevonden er op te wijzen, dat Nederland, wanneer het eenmaal zijn koloniën zou hebben verloren, er alle belang bij zou hebben zich tot Vlaanderen te wenden. Over de vraag, of hetgeen in Vlaanderen gebeurt voor Nederland van beteekenis is, behoeft in Neerlandia niet te worden gesproken. Maar het in uitzicht stellen van de mogelijkheid van een verlies der koloniën, hetzij in, hetzij buiten verband met de verhouding tusschen Nederland en Vlaanderen, achten wij van algemeen Nederlandsch standpunt uit, een zeer bedenkelijk iets. Wij zijn overtuigd, dat Dr. Gerretson zich niet heeft laten leiden door een on-Nederlandsche overweging, toen hij deze uitspraak deed. We begrijpen, dat het doel is geweest op sprekende wijze de aandacht te vestigen op een ernstig gevaar, maar wij gelooven ook, dat hij zich in de wijze ten eenen male heeft vergist. Men kent het verhaal van den herdersjongen, die zoo vaak ‘De wolf komt’ had geroepen, dat toen de wolf inderdaad kwam, niemand er meer aandacht aan schonk. Het verlies van de Nederlandsche koloniën zou voor geheel Groot-Nederland van zóó geweldige beteekenis zijn, dat men zelfs de mogelijkheid niet in uitzicht stellen mag. Het is juist: er is een zeer sterke neiging in Nederland om zich tot schaap te maken en het is maar al te waar, dat dit zeer groote gevaren met zich brengt. Maar men schildert den duivel niet op den muur. Dat is niet het middel om den noodigen afschrik voor deze mogelijkheid te wekken en dat is in het bijzonder niet het middel, dat in Nederland de juiste uitwerking hebben zou. We hebben de uitdrukking, van de soort als Dr. Gerretson hier bezigde, ook wel eens hooren gebruiken door een voorstander van een radicale ontvoogdingsstaatkunde in Indië. Ook hier werd de ernst van dit dreigement gebruikt tot bevordering van een bepaalde staatkunde. Wij achten dit een bedenkelijk spel, omdat het de

Neerlandia. Jaargang 28 ruggegraatloozen in Nederland min of meer gewent aan het denkbeeld van een dergelijk verlies, dat niet alleen voor Nederland, maar voor geheel den stam een ramp van beteekenis zou zijn. Men prikkelt daardoor niet de kracht tot verweer tegen mogelijke aanslagen op dit Nederlandsch gebied, men maakt het slapper en dat is wat, naar onze meening, in de eerste plaats en bovenal moet worden voorkomen.

Neerlandia.

Wegens zijn benoeming tot plaatsvervangend hoofdredacteur van het Algemeen Handelsblad treedt de heer J.J. Bruna uit de Redactie van Neerlandia; in andere medewerking zal worden voorzien. Wij betreuren het, dat onze aangename samenwerking met den heer Bruna van zoo korten duur is geweest. Van vele zijden mochten wij de verzekering ontvangen, dat zijn medewerking aan ons maandblad op prijs werd gesteld.

Neerlandia. Jaargang 28 33

Dietsche kantteekeningen.

Oppassen!

Er is in de Hollandsche Tweede Kamer bij de behandeling der begrooting van Nederlandsch Oost-Indië terecht bijzondere aandacht gevraagd voor de plannen, die ten aanzien van Nieuw-Guinea bestaan. Een groote Duitsche maatschappij wil in Noord- en West Nieuw-Guinea handel gaan drijven, land-, bosch- en mijnbouw en visscherij gaan uitoefenen. De berichten over de plannen dezer maatschappij waren inderdaad geschikt den indruk te vestigen, alsof men hier te doen had met een poging aan het Duitsche rijk op Nederlandsch koloniaal gebied een kolonie te verschaffen. De mededeelingen, die de Minister in de Kamer over deze zaak doen kon, klonken gelukkig minder ernstig, (al maakte de aarzeling van den minister om openlijk en ruiterlijk te zeggen, dat noch in den vorm noch in feite eenige publiekrechtelijke bevoegdheid zou worden afgestaan aanvankelijk een zeer ongewenschten indruk.) Het ligt niet in de bedoeling van de Nederlandsche regeering, die, nu zij gewaarschuwd is, wel dubbel op haar hoede zal zijn, om iets in dit gebied prijs te geven, dat zij onvoorwaardelijk behouden moet. De aan de nieuwe onderneming te verleenen rechten zullen voorts in geen geval iets mogen behelzen, dat zou kunnen leiden tot een verkorting van de rechten der inheemsche bevolking, of aan het Nederlandsche gezag afbreuk zou kunnen doen. Wanneer deze voorwaarden vervuld worden, zou men zich naar onze meening in beginsel van Nederlandsch standpunt mogen verheugen over een dergelijk plan. De Nederlandsche bezittingen in Oost-Indië zijn zóó uitgestrekt en stellen zóó geweldige eischen, dat men er zich enkel over verblijden kan, indien vreemd kapitaal en buitenlandsche ondernemers onder de Nederlandsche vlag pogen aan de bevolking de ruimere levensmogelijkheid te verschaffen, die op Java bijv. het Nederlandsch gezag aan de inheemsche bevolking heeft weten te geven. Voor ons is bij deze dingen alleen, of althans in de eerste plaats, van belang, dat aan het Nederlandsch gezag geen gebiedsdeel wordt onttrokken ten bate van een buitenlandsch gezag. Een eenigszins verontrustende bijzonderheid in het Duitsche plan is de geweldige grootte van het terrein, waarover de Duitsche ondernemers de beschikking wenschen: 200.000 vierkante Kilometers is veel te veel om ineens onder handen te nemen. Dat gebied is althans veel te groot dan dat de Nederlandsch-Indische regeering daar terstond zoodanige maatregelen zal kunnen treffen, dat het gevaar van internationale verwikkelingen tot de kleinst mogelijke verhoudingen wordt teruggebracht. Men vergete niet, dat wat door de Duitsche kolonisten onder onze vlag wordt gezondigd, geheel Nederlandsch Oost-Indië en Nederland in het geding zou kunnen brengen. Dat in aanmerking nemend, lijkt het ons voor de Nederlandsche zaak wenschelijk, dat geleidelijk dit uitgestrekt gebied aan de Duitsche maatschappij in handen wordt gegeven, telkens wanneer in een nieuw gebiedsdeel de hierboven bedoelde maatregelen van waarborg zijn getroffen. Men behoeft hier niet uitsluitend te denken aan politie, maar ook aan andere besturende en ordenende werkzaamheid. De zorg voor de gezondheid der inheemsche en uit het buitenland aan te voeren werkkrachten, (bescherming tegen moeraskoortsen enz.) kan wellicht feitelijk aan de kolonisten worden overgelaten, maar het toezicht op de nakoming der betrokken voorschriften,

Neerlandia. Jaargang 28 die van het Nederlandsch gezag zouden moeten uitgaan, behoort Nederlandsch te zijn.

Beschamend.

Het zal waarschijnlijk velen zijn gegaan als ons bij de lezing van een brief uit Nieuw-York aan de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 29 Januari 1924. De briefschrijver verhaalt van een onderhoud, dat hij gehad had met den heer Edward Bok over diens vredesplan. Uit geheel de wereld hebben den heer Bok tal van brieven bereikt over dit plan, honderdduizend brieven. In verreweg de meeste gaven de schrijvers in geestdriftige bewoordingen te kennen, hoe zeer zij zich verheugden over deze poging van den heer Bok, maar uit Nederland kwamen er enkel....bedelbrieven en het ergste is, het waren meestal bedelbrieven van menschen uit beschaafden kring, soms ten behoeve van derden, heel vaak evenwel ook ten behoeve van de briefschrijvers zelf, gericht tot den man, van wien, door de uitloving van een groote som gelds voor een goed vredesplan, was gebleken, dat hij rijk was. Een der grootste Nederlandsche steden had de verregaande vrijmoedigheid om, op grond van de bekendmaking, hem een millioen gulden te vragen tot aankoop van een speelterrein. Het ergste is, dat dit niet eens een op zich zelf staand geval is. Bok vertelt:

Dat is de echo, dien het noemen van mijn naam in Nederland heeft. En stel u gerust: ik ben de eenige niet. Het gaat velen Amerikanen zoo. Een bekend-rijk Amerikaan vroeg me eens: ‘Wat scheelt de Hollanders toch eigenlijk? Waarom sturen ze me voortdurend weer brieven met verzoeken om geld? Hoe komen ze er toch eigenlijk bij?’ In een van de Nederlandsche dagbladen is eens een feuilleton verschenen, getiteld: ‘Bekende Amerikaansche kapitalisten’: En weet u wat het gevolg van die artikelen was? Iederen keer, dat er een Amerikaansch kapitalist in dat blad behandeld was, ontving deze een stroom van brieven van Nederlanders, waarin hem om hulp gevraagd werd. Ik lees geen Hollandsche bladen, maar ik kan voor me zelf nagaan, wanneer er in een Hollandsch blad iets over me gestaan heeft: het oogenblikkelijk gevolg is, dat binnen enkele weken het aantal aan mij gerichte brieven uit Nederland grooter wordt. Dat de toestanden in Nederland slecht zijn: ik twijfel er niet aan. Ook de toestanden in Frankrijk, in Engeland, in Italië, in Duitschland zijn slecht. Er zijn arme menschen over de geheele wereld. En toch zijn er over de geheele wereld menschen te vinden, die niet in de eerste plaats bij het lezen van een door iemand uitgeloofde prijsvraag, denken: Daar zit geld, laten we zien dat we er ook iets van bemachtigen. ‘Nederland ligt me na genoeg aan het hart, en ik houd wel degelijk de belangen van Nederland in het oog, maar het is wel een heel groote teleurstelling wanneer men voor de bewoners van zoo'n land niet anders zijn kan, dan iemand, die meer heeft dan zij, en waar dus mogelijk wel iets van te halen is.’

De briefschrijver van de Nieuwe Rott. Crt. heeft zeker het gevoel gehad, dat hij wel door den grond zou willen zinken, toen op deze wijze zijn land- en stamgenooten werden geschetst en we zijn overtuigd, dat menigeen, die zijn brief gelezen heeft,

Neerlandia. Jaargang 28 met ons zal hebben gemompeld (zij het dan wellicht in iets hoffelijker vorm) wat wij zeiden: ‘Wat een misselijk zootje zijn we toch.’ Dit is een ernstig kwaad, het is een kwaad, dat wij zelf ook ontmoeten in onze pogingen, het afschuwelijk gebrek aan belangstelling voor dingen, die iets anders beloven dan stoffelijk gewin. Wanneer men dergelijke dingen leest, dan bespeurt men, hoe verschrikkelijk veel werk er nog is te doen, om ons volk zich bewust te doen worden van de verplichting, die het heeft tegenover zich zelf. Het zijn sterke beenen, die de weelde dragen. De weelde van een betrekkelijk ongestoord nationaal leven is blijkbaar welhaast te zwaar voor de draagkracht van den Nederlandschen geest. Het is in hooge mate beschamend, dat men, zelfs in beschaafden kring in Nederland, niet beseft, dat ook de enkeling tegenover zijn stam en zijn volk de verplichting heeft alles na te laten, wat naar buiten den naam van volk en stam kan schaden.

Neerlandia. Jaargang 28 34

Thuis uitvechten!

In Utrecht, in Amsterdam, Den Haag en Rotterdam heeft Dr. A. Jacob een redevoering gehouden over het Vlaamsch verzet. Ongetwijfeld heeft, hetgeen hij daar aan breede Nederlandsche kringen mededeelde, ook als inlichting belang. Men geeft zich bij ons heel weinig rekenschap helaas van de beteekenis der Vlaamsche beweging en de redevoeringen van Dr. A. Jacob zijn evenals de rede, die Dr. Frans van Cauwelaert te Utrecht hield, ongetwijfeld van gewicht, reeds door het feit, dat daardoor aandacht wordt gevestigd op een voor de Nederlanders zoo belangrijk vraagstuk als dat van Vlaanderen. Wij hebben ons echter afgevraagd, of het wel juist voor de Vlaamsche zaak wenschelijk was, dat zóó kort na elkaar het vraagstuk van zóó verschillenden kant voor het Nederlandsche publiek werd toegelicht. Het is de vraag n.l., of de belangstelling in een zoo bij uitstek Nederlandsche zaak als de Vlaamsche, in Holland niet eer wordt verslapt, dan versterkt, wanneer men de aandacht vestigt op de Vlaamsche geschillen. Inmiddels, beide sprekers hebben, al gaven ze dan een verdediging van hun standpunt, zich onthouden van die felle aanvallen op hun tegenstanders, die den strijd in Vlaanderen dikwijls kenmerken en dus bleef van deze redevoeringen winst in den vorm van voorlichting over. Wij hopen, dat ook hier, grootere bekendheid grootere belangstelling zal wekken, hoewel uit den aard der zaak sprekers als Dr. Jacob en Dr. Van Cauwelaert meestal enkel of althans in hoofdzaak worden aangehoord door reeds bekeerden. Dr. Jacob heeft mogen bespeuren, dat men zich in de kringen, waar belangstelling bestaat voor dit vraagstuk, bewust is van de beteekenis, die een daad als de zijne heeft. De rede van Dr. Van Cauwelaert werd uitgesproken voor de R.K. vereeniging ‘Geloof en Moed’ te Utrecht. De maatschappelijke plaats, die Dr. Van Cauwelaert bekleedt in België, maakte het mogelijk de vergadering, waar hij zou spreken, een zeer bijzonder karakter te geven en het was niet alleen de Vlaming, maar tevens de burgemeester van Antwerpen, naar wien men in Utrecht kwam luisteren. De rede is in een zeer uitvoerig verslag medegedeeld aan de lezers van de Nederlandsche bladen. Neerlandia kan daarover dus zwijgen, zooals wij uit den aard der zaak tot het verschil van standpunt tusschen beide sprekers het zwijgen doen. In de artikelen van den heer Liesenborghs worden onze lezers daarover ingelicht. Wij hopen in het belang van geheel de Nederlandsche zaak, dat op nog ruimere schaal deze voorlichting door het gesproken woord zal worden voortgezet onder de mits, dat ook volgende sprekers evenals deze bij de toelichting van hun standpunt desnoods zielkundige verklaringen geven van het standpunt der anderen, maar zich onthouden van een kleineering, want niets is geschikter, om de pogingen, in Holland de belangstelling voor dit vraagstuk te verlevendigen, te schaden, dan een overbrenging van den strijd der meeningen in Vlaanderen naar Hollandsch terrein zou zijn. Dit is van te meer belang, omdat het gevaar allerminst denkbeeldig is, dat de belangstelling in de algemeen Nederlandsche zaak in Nederland te lijden krijgt door het verschil van opvatting over de wijze, waarop de Vlaamsche aangelegenheden moeten worden behandeld. Dat verschil bestaat sedert jaren, maar het krijgt onnoodig scherpe kanten, wat een natuurlijk uitvloeisel is van de warmte en de heftigheid,

Neerlandia. Jaargang 28 waarmede in Vlaanderen wordt gestreden. Heelemaal afgezien van de vraag dus, in hoever voor de Vlaamsche beweging op zich zelf in België eensgezindheid van de soort als die bijv. door Ghandi, den bekenden Indischen nationalist, wordt bepleit, noodig is tot bereiking van het doel, kan met nadruk worden gezegd, dat voor de Vlamingen het een belang is van de eerste orde, dat in Nederland overeenstemming bestaat ten aanzien van de wijze, waarop men zedelijken steun aan de Vlaamsche beweging kan geven. Verscherping der verschillen van opvatting te dien aanzien in Nederland, kan geen ander gevolg hebben, dan dat het wervend vermogen der gedachte van steunverleening vermindert, zoo niet verdwijnt. De Vlamingen, die zich in Holland komen uiten, mogen dit wel in het oog houden. De Nederlanders zijn zelf te zeer geneigd over tactische vraagstukken elkaar onderling in het haar te vliegen, om niet den splinter in het oog der Vlaamsche broeders te zien, wanneer deze soortgelijke, blijkbaar echt Nederlandsche, neigingen verraden.

Voorlichters, die voorlichting behoeven.

De Nederlandsche Arbeidersreisvereeniging brengt zijn leden naar mooie plekjes buiten onze grenzen, maar wil thans ook pogen grootere belangstelling te wekken voor het eigen Nederlandsch landschapschoon. De Maasbode heeft uit een rondzendbrief van het hoofdbestuur dezer vereeniging moeten bespeuren, dat ook het hoofdbestuur wat uitgebreider kennis van Nederland wel kan verdragen. In dezen brief leest men n.l.:

‘Ondanks de beheersching door Duitsche vorsten, trots de ligging in de nabijheid van groote Duitsche steden en fabriekscentra, is de Duitsche invloed gering, het volk is Belgisch gebleven. Bij volksfeesten en in den omgang komt dat duidelijk uit. Komt men daar, waar het groote toeristenbezoek zijn invloed niet heeft doen gelden, dan waant men zich te midden van Belgen in Belgische dorpen. Velen spreken Fransch. De invloed, zoowel van Fransche als Duitsche zijde op de taal der bewoners is zoo groot, dat er een tongval uit voortgekomen is, dat geen Hollander verstaat.’

We twijfelen niet of de heeren Nothomb, Neuray en soortgenooten zullen met groote belangstelling van dit proza hebben kennis genomen. Heeft het hoofdbestuur van de Nederlandsche Arbeidersreisvereeniging niets vernomen van de wijze, waarop de bevolking van Limburg, toen aanhechting bij België was beproefd en verijdeld, tegenover de Nederlandsche Koningin heeft doen blijken van haar vreugde over de verijdeling van dezen opzet en van haar volstrekten wil Nederlandsch te zijn en te blijven? Het zijn dergelijke uitingen, die koren zijn op den molen van het beruchte Comiteit voor nationale staatkunde in België. Aan de Nederlandsche zaak heeft het hoofdbestuur der Nederlandsche Arbeidersvereeniging althans door dezen dwazen rondzendbrief ongetwijfeld groote schade gedaan.

Ons Gedenkboek.

Neerlandia. Jaargang 28 Allen, die het Gedenkboek ontvingen, roemen inhoud en uitvoering. Vele dankbetuigingen bereikten het Hoofdbestuur en de persbeoordeelingen zijn tot heden, voor zoover ze ons onder de oogen kwamen, onverdeeld zeer gunstig. Men erkent allerwege dat het een werk is van blijvende waarde. De prijs is in verhouding tot vorm, omvang, verluchting en prachtband, zeer gering De boekhandel levert tegenwoordig zulke werken niet meer voor zoo geringen prijs. Daar het A.N.V. geen winst beoogt met zijn uitgaven, kon dit standaardwerk den leden voor f 5.- worden aangeboden. Wie der leden het nog niet bestelde, zende dit bedrag per postwissel aan het Hoofdkantoor van het A.N.V. Groenmarkt 9 Dordrecht. Men ontvangt het dan met keerende post. De prijs voor niet-leden is f 7.50.

Neerlandia. Jaargang 28 35

Vlaamsche Toestanden.

II.

Mijn eerste stukje, in het Februarinummer van Neerlandia, aan ‘Vlaanderen, Vlaamsche toestanden, verhoudingen en verwachtingen’ gewijd, was meer een inleidend woord, een allereerste schrede op het van verre schijnbaar ongevaarlijke, maar in werkelijkheid met klemmen en voetangels bezaaide terrein der Vlaamsche beweging, dan een dieper indringen in het wezen van den strijd der Vlamingen. Ik deed het met opzet. Immers, voor den Hollandschen of Zuidafrikaanschen buitenstaander, hoe sympathiek hij ook moge gestemd zijn ten opzichte van het streven naar zelfbehoud van zijn Vlaamsche taal- en stamgenooten, moet het vaak moeilijk, ja haast onmogelijk zijn om zich, in de huidige omstandigheden meer dan ooit te voren, een juist oordeel te vormen, over den stand van zaken in Vlaanderen. Zelfs de, op een paar franskiljonsche uitzonderingen na, onpartijdige voorlichting van de groote Hollandsche bladen door hunne briefschrijvers in België, is blijkbaar nog niet voldoende om alle verkeerde voorstellingen uit den weg te ruimen. Daarbij komt nog, dat de toestanden en verhoudingen, althans wat de bijzonderheden betreft, zoo snel wisselen, dat het haast niet anders kan of de belangstellende buitenlander moet spoedig achterstaan bij zekere gebeurtenissen, of verloren loopen in den doolhof van partijtjes en groepeeringen, waar hij dan den gouden draad der synthese van de beweging geheel kwijt raakt. Dat de Vlamingen, door het gebruiken van vage, enjuiste termen, zelf aanleiding geven tot een onzuivere voorstelling van de toestanden in Vlaanderen, geef ik grif toe. In bladen en gesprokken, op volksvergaderingen en lezingen heeft men het over extremisten en passieven of passivisten, Vlaamsche verbonders, minimalisten, Vlaamsche fronters, Vlaamsche nationalisten, federalisten, autonomisten enz., zonder dan nog te gewagen van woorden als hoogeschool, waar universiteit is bedoeld, ontdubbeling van colleges, waar splitsing of verdubbeling dient te staan en dergelijke meer. Dit alles moet wel tot verwarring leiden en verklaart menige in Vlaamsche ooren naïef-klinkende vraag van Hollandsche vrienden en menige onthutsende berichtgeving, over den Vlaamschen strijd, in de Zuidafrikaansche couranten. Een eerste vereischte blijkt dus wel te zijn: een eenvoudige, duidelijke benaming of, waar deze nog niet bestaat, een bondige en tevens klare samenvatting van den stand der groepeeringen en hare programma's. Al te eenvoudig zou het zijn te beweren, dat de Vlamingen, waar zij vermoedelijk toch hetzelfde doel nastreven, verdeeld zijn in twee groepen van ongelijke grootte, wat de getalsterkte betreft: de passieven en de extremisten. De passieven - verreweg de talrijkste - zouden dan de oplossing van het Vlaamsche vraagstuk geleidelijk en zonder schokken willen bereiken, terwijl de extremisten, het wachten moe, zich minder om de middelen dan om het einddoel zouden bekreunen en desnoods dus ook niet voor geweld zouden terugschrikken. Een dergelijke opvatting is niet meer juist, al kan het waar zijn, dat hier, evenals elders, in alle nationale bewegingen, twee stroomingen vallen waar te nemen: de passieve en de radicale. Uit hetzelfde verzet tegen de opgedrongen en opdringende verfransching geboren, zijn deze stroomingen echter zóó ver van elkaar afgeweken, dat niet alleen meer de middelen, maar ook het voorgestelde doel geheel verschillen.

Neerlandia. Jaargang 28 Reeds vóór den oorlog stonden alle Vlamingen niet geheel op hetzelfde standpunt ten aanzien van de middelen, welke dienden aangewend om het doel: ‘In Vlaanderen Vlaamsch’ te bereiken; het doel zelf bleef echter eenigszins in het vage. Was met: ‘In Vlaanderen Vlaamsch’ alleen bedoeld de cultureele ontwikkeling naar eigen aard en zeden van het Vlaamsche land, of het streven naar algeheele, dus ook politieke zelfstandigheid van het Vlaamsche volk? Duidelijk werd het nooit uitgemaakt, waarschijnlijk omdat men het, wegens het toenmaals volslagen utopische karakter van de tweede hypothese, overbodig achtte er op in te gaan. Het tragische lot van Vlaanderen in den oorlog, het activisme, de beweging van verzet tegen het franskiljonisme onder de Vlaamsche IJzer-soldaten, dreven echter een deel van het Vlaamsche volk beslist in de tweede richting, met het gevolg, dat thans - hoe men het ook betreuren moge - zakelijk oordeelend niet meer, ik zeide het reeds, van één Vlaamsche beweging, maar van twee bewegingen: de Vlaamsch-Belgische en de Vlaamsch-nationalistische (voorloopig zie ik, ter wille van de duidelijkheid, van alle verdere onderverdeelingen af) moet worden gesproken. Scherp uitgedrukt bestaat het verschil hierin, dat de Vlaamsch-Belgische beweging niet beoogt het omwerken of wijzigen van den Belgischen staatsvorm, maar het cultureel gezond maken van het Vlaamsche volk, zonder wijziging van het huidige staatsverband, terwijl de Vlaamsch-nationalistische beweging uitgaat van het standpunt, dat het Vlaamsche volk recht heeft op een zelfstandig geestelijk, maatschappelijk en staatkundig leven en Vlaanderen in de eerste plaats staatkundig zelfstandig moet worden om zich de maatschappelijke en geestelijke zelfstandigheid te kunnen verzekeren. Wil men een leuze om dit beginsel, zoo mogelijk, nog eenvoudiger uit te drukken, dan moet ze luiden voor de Vlaamsch-Belgische beweging: ‘Vlaanderen Vlaamsch in België,’ en voor de Vlaamsch-nationalistische; in beide hare uitingen: de federalistische en de autonomistische: ‘Met België als het kan, zonder België als het moet’ of ‘Zonder België als het kan, met België als het moet.’ Dat de houding van de Vlaamsch-Belgische beweging ten aanzien van de algemeen Nederlandsche gedachte niet dezelfde is als die van de Vlaamsche nationalisten, laat zich alvast vrij makkelijk begrijpen; de verdere inwijding in het spel der verhoudingen in Vlaanderen, zal zulks trouwens, ook voor niet-Vlaamsche lezers, nog duidelijker maken. M.J. LIESENBORGHS.

Adressen van secretarissen.

Algemeen Secretaris: Mr. B. de Gaay Fortman, Groenmarkt 9, Dordrecht. Groep Nederland: Mr. Ch.M. Herckenrath, Prinsengracht 674, Amsterdam. Groep Vlaanderen: M.J. Liesenborghs, Eug. Demolderlaan 2, Schaarbeek-Brussel. Groep Nederlandsch Indië: P.J. Gerke, Laan Trivelli 2, Weltevreden. Groep Suriname: Fred. Oudschans Dentz, Adm. Militair Hospitaal, Bus 220, Paramaribo. Groep Nederl. Antillen: J.H. Perret Gentil, Berg Altena 51, Curaçao. Groop Noord-Amerika: F.E.H. Gebhardt, 179 South Trenchard Str., Yonkers N.-Y.

Neerlandia. Jaargang 28 Ontvangen boeken.

Zij en Wij, sprokkelingen uit mijn ballingschap door Alfons Sevens. Westindische kalender, op aanstichting van de W.I. Kamer, uitgegeven door Ellerman, Harms en Co. Holland-Zuid-Afrika, plaatwerk, uitgave Holland-Zuid-Afrikalijn. 14 Kerstliederen van Thomas à Kempis, verdietscht door Pastoor C. Nuyen. Uitgave Th.J.A. Thöne, Amsterdam. Hollandsche Herinneringen te Malakka, door Dr. J.C. Overvoorde; overdruk uit Oud-Holland.

Neerlandia. Jaargang 28 36

Meer Hooger Onderwijs in Indië gewenscht?

Onlangs bracht de dagbladpers de mededeeling, dat de plannen der Regeering om over te gaan tot stichting eener rechtskundige Hoogeschool in Batavia tot opleiding van rechtskundigen in Indië in zooverre vasteren vorm hebben aangenomen, dat een onzer Nederlandsche hoogleeraren, Prof. Mr. P. Scholten, naar Indie werd afgevaardigd, ten einde de oprichting van zulk een instelling voor te bereiden. Zooals met zoovele nieuwe instellingen het geval is, zijn ook te dezen de zienswijzen omtrent het al of niet wenschelijke of noodzakelijke zeer verdeeld. Zulks te eer, daar het tijdstip van oprichting wel al heel ongelukkig gekozen schijnt. Elk land, dat sterk in ontwikkeling vooruitschrijdt, zal de behoefte gaan gevoelen het onderwijs, - lager, middelbaar, zoowel als hooger - te leiden of geleid te zien in banen, waarvan de richting zooveel mogelijk is gekozen of bepaald wordt door den geest van het volk. In een kolonie is dat natuurlijk ook het geval, al zal men daar bovendien nog rekening hebben te houden met een zekere aanpassing aan het volkseigen van het moederland. Hoewel het nu in Indië niet wel doenlijk is te spreken van één volk of één bevolking in 't algemeen, omdat de bevolking uit een groot aantal in karakter sterk uiteenloopende groepen bestaat, kan toch wel waarde worden toegekend aan het bestaan, in zekeren zin van een eigen, Indisch of, wil men, tropisch karakter, dat land en volkeren aankleeft. Het groote land Indië toch stelt andere eischen, legt andere verplichtingen op dan een Europeesch land en maakt het noodig, dat in schier elke betrekking eischen gelden, welke van die in Holland te stellen, afwijken, niet alleen, maar deze vrij sterk overtreffen. Vandaar, dat bijna elke opleiding, in Europa gegeven, voor Indië aanvulling behoeft. Nog om een andere reden kan van een bevolking een zekere drang uitgaan naar onderwijsinstellingen op eigen bodem. En wel, omdat men niet over genoeg ingevoerde krachten kan beschikken voor de bestaande behoeften, of dan wel, dat deze voor de staatshuishouding te duur zouden worden. Wij herinneren in dit verband aan de opleiding van Indische artsen - in den volksmond ‘dokter Djawa's’ genoemd. Ten slotte kan het zijn een drang om zich tot elken prijs op een onafhankelijk standpunt te willen geplaatst zien, die het streven naar eigen onderwijsinstellingen ten grondslag ligt. Volgens onze meening is het voor een niet gering deel deze laatste omstandigheid, welke hier in het spel is. Echter, slechts bij kleine deelen van de bevolking. Elk volk, dat naar zelfverheffing en staatkundige ontwikkeling streeft, dient eigen onderwijs te hebben. Echter, slechts voor zoover daaraan gebleken behoefte bestaat en dan nog tot een peil als waarop het volk, dat van dat onderwijs voordeel moet trekken, op dat oogenblik is geplaatst. Gaan we nu den stand van zaken ten opzichte van Indië eens na, dan zien wij: 1e. Een overgroot gehalte analphabeten onder de overwegend sterke, inheemsche bevolking. Schatten wij het aantal dergenen, die kunnen lezen en schrijven op 10%. Ons komt dit zeer veel voor. Van die tien ten honderd der - inheemsche - bevolking volgen slechts zeer weinigen het Middelbaar Onderwijs tot het einde.

Neerlandia. Jaargang 28 2. Voor M.O. en Voorb. H.O. bestaan in Indië 4 H. B S.-Scholen en één klassieke school aan welke Latijn wordt onderwezen. Verder voorbereidend onderwijs (gymnasia of Lycea) ontbreekt geheel. 3e. De rechtspraak in Indië is in handen van in Nederland gevormde rechtsgeleerden met behulp van in Indië opgeleide rechtskundigen. De opleiding dezer laatsten is voor de door hen te bekleeden ambten zeer voldoende. Op dit oogenblik kan men zoowel uit Holland aangevoerde Meesters in de Rechten, als in Indië gevormde rechtsgeleerden in voldoenden getale krijgen. Hieraan zij nog toegevoegd, dat de stand van de Indische geldmiddelen, welke het kort geleden voor velen noodig heeft gemaakt, het land in weerloozen toestand te laten, thans zeker niet gedoogt over te gaan tot oprichting van een Hooger-Onderwijsinrichting, waarvan de noodzaak nog niet blijkt en waarvoor het voorbereidend onderwijs zelfs nog niet in voldoende mate aanwezig is. Wanneer onder dergelijke omstandigheden een rechtskundige H.S. zal worden opgericht, zijn twee gevallen mogelijk. Of, er komen vele liefhebbers om te studeeren, maar voor hen allen zal, na volbrachte studie, geen werk als rechtskundige te vinden zijn. Zij hebben dan een graad behaald, maar....vinden geen werk, zullen het leger der ontevredenen gaan versterken, er zal, wat men noemt, een ‘rechtsgeleerd proletariaat’ ontstaan, met al de gevolgen van nadeeligen aard, daaraan verbonden. Men spiegele zich in dit opzicht maar eens aan hetgeen Engelsch-Indië ten aanzien van het H.O. te zien heeft gegeven! Of....er komen niet genoeg studeerenden en de nieuwe H.S. gaat het beeld vertoonen van de Techn. Hoogeschool, waarvoor zich in 1923 14 studenten lieten inschrijven! In ieder geval doen beide inrichtingen elkaar mededinging aan; want het aantal studeerlustigen in Indië is niet zoo heel groot. Ten slotte bestaat er nog een ander gevaar; namelijk, dat het diploma, voor de Indische R.H.S. af te geven, daar het niet rust op klassieke vooropleiding, zooals in Nederland, voor niet-gelijkwaardig met het Nederlandsche wordt aangemerkt, in welk geval men tweede-rangsrechtsgeleerden zal gaan vormen in de oogen van een groot deel der bevolking. Wat de Europeanen betreft, zij, die het maar eenigszins kunnen doen, zullen in Nederland gaan studeeren, zooals nu ook nog steeds Delft wordt verkozen boven Bandoeng En de anderen zullen zich moeten vergenoegen met een opleiding, welke hun niet dezelfde rechten geeft - zeker niet buiten Indië - als aan de van Nederlandsche hoogescholen afkomstigen. * * *

Vatten wij alles samen, dan komen wij tot ons eindoordeel, dat op dit oogenblik de noodzakelijkheid van een rechtskundige Hoogeschoolopleiding voor Indië niet is gebleken; dat, wanneer daartoe om tegemoet te komen aan de wenschen van enkelen, toch wordt overgegaan, men op de eerste plaats de vooropleiding zal hebben te herzien, ten einde er later voor te kunnen zorgen, dat de verkregen getuigschriften en de behaalde graden geheel gelijkwaardig zijn aan die van de Nederl. Hoogescholen; en....dat men niet meer studenten dient aan te nemen dan noodig zijn, om na volbrachte studie te worden geplaatst in betrekkingen van verschillenden aard. Gelet op de groote kosten, aan deze nieuwe inrichting verbonden, meenen wij hare oprichting, als zijnde voor het oogenblik niet noodig, voorshands te moeten ontraden. W.A.T.H.

Neerlandia. Jaargang 28 Vrijwillige verbeteraars gevraagd.

Het samenstellen van ons Gedenkboek heeft natuurlijk zeer veel aandacht gevraagd van de verzorgers, die streefden naar feilloosheid. Maar enkele drukfouten zullen allicht het waakzaam oog zijn ontgaan. Ook andere feilen zijn mogelijk. Wie een fout ontdekt, melde die aan het Hoofdkantoor.

Neerlandia. Jaargang 28 37

Stamnuus uit Suid-Afrika.

Landverhuising tot Nagedagtenis aan Jan van Riebeek.

Volgens ons in die pers te lees gekry het, is invloedryke Nasionaliste in Johannesburg besig met die uitvoering van 'n plan tot bevordering van landverhuising van Europeane na Suid-Afrika. Die sal glo heet: ‘Landverhuising tot Nagedagtenis aan Jan van Riebeek,’ die grondvester van die Dietse Afrikanervolk. 'n Aanvang sal gemaak word met die opening van ten minste twee kantore: in Nederland en in Londen. Die oprigters het die oog op die versterking van die blanke bevolking van Suid-Afrika met mense van 'n beskeie inkome en ‘van die stand van ons geëerde voorvaders.’ Aan dié mense sal hulp verleen en raad verskaf word wat betref die verkryging van grond in Suid-Afrika. Die vereniging het egter niks te maak met die koop en verkoop van grond en dus geen geldelike belang by die saak nie. In alle provinsies sal afdelings van die vereniging ingerig word tot bevordering van die beoogde doel. Hierdie berig is ongetwyfeld van baie groot belang en die behoorlike uitvoering van die plan sal beslis die versterking van die Dietse bevolking in die hand werk. Die feit, dat dit 'n politieke kleur skyn te hê, omdat dit van die Nasionaliste afkomstig sou wees, doen aan die waarde van die saak niks af nie. Dit is vir Groot-Nederlanders eerder 'n rede vir verheuging, omdat dit 'n sekere waarborg inhou, dat die Dietse bestanddeel van die landverhuisers nie die geringste in aantal sal wees nie. Suid-Afrika het beslis behoefte aan versterking van sy blanke bevolking met goeie boustof Die Afrikanervolk het behoefte aan nuwe Dietse bloed. Veel armoede is daar seker en daar is mense wat nuwe aankomelinge uit Europa liewers nie sal sien nie, omdat hulle die stryd om die bestaan kan kom verswaar. Maar ek glo, dat vars werkkragte die volkslewe sal aanwakker en eerder 'n kans staan om werkgeleentheid te bewerkstellig dan anders om. Grond is daar genoeg in Suid-Afrika vir nog baie mense en deur toepassing van beter wetenskaplike bebouing kan veel van die tans bewerkte grond self ook nog aan meer mense 'n goeie stuk brood verskaf. Bowedien is die fabrieksnywerheid van Suid-Afrika nog maar in sy kinderskoene Op hierdie gebied lê daar nog 'n wye verskiet voor ons ope. Mense wat kan aanpak en volhard, sal sowel in die fabriek as op die plaas nie van honger hoef om te kom nie. Maar die belangrykste vir Suid-Afrika is ongetwyfeld die landbou en ek hoop van harte, dat hierdie nywerheid ver en lang bo alle andere daar die oorwig sal behou. Dit is in belang van die Afrikanervolk. Die geestelike waarde van 'n oordeelkundige bevordering van landverhuising staan vir my hoër dan die stoflike. Die sielkundige toestand van 'n baie groot deel van die Afrikanervolk laat veel te wense oor, wat die oorsake daarvan ook al mag wees. Die Arme-Blankedom het sy stoflike, maar ook sy geestelike oorsake. Die redmiddels moet die geestelike ook nie voorbysien nie. Verlewendiging van kulturele lewe is nodig, vernuwing van geeskrag is onmisbaar. Nuwe inwoners uit die vreemde, veral natuurlik van ons eie stam en taal, sal aan dié verlewendiging en vernuwing in sterke mate meewerk. Nuwe bloed van 'n goeie gehalte sal ons volkskrag ten goede kom. Mag die nagedagtenis van Jan van Riebeek deur die werk van hierdie aard na waarde geëer word!

Neerlandia. Jaargang 28 Die Eenheidsbond.

Nou met bowestaande hang same die oprigting van die Eenheidsbond, waarvoor 'n oprigtingsvergadering verlede maand in Johannesburg gehou is. Die doel is om werkloosheid, armoede en alle moontlike verskynsels van ellende te bestry deur verskaffing van voorligting aangaande werkgeleentheid, die aanwending van pogings tot verheffing van die lewenspeil en die bewys van die waardigheid van eerlike arbeid. Die Bond ywer ook vir die aankweking van stamtrots en die samehorigheidsgevoel van die blanke in Suid-Afrika teenoor die swarte en die gele gevare wat by die dag meer dreig. Dr. H.D. van Broekhuizen wat ook die woord op die vergadering gevoer het, het o.a. gesê:

‘Ons moet samenstaan, wat ons politieke gevoelens ook al mag wees, om toe te sien, dat elke witman, vrou en kind in ons land hulle stukkie kos en kleding het. As ons hierin nie kan slaag nie, dan is daar iets verrots in ons staat. Die Eenheidsbond stel homself dan ook juis ten doel om vir ons mense werk te verskaf.... Gesong moet word, dat ons mense op die land terugkom..... Die Bond strewe daarna om die welsyn van ons land en volk te verseker’.

Daar is 'n toekoms vir ons land en vir ons volk, glo Dr. van Broekhuizen, maar dan mag ons nie met hande oormekaar bly stilsit nie. Hy het gelyk. Maar by gemoedsbeweging alleen mag dit ook nie bly nie. Hierdie twee bewegings kan, en ons hoop hulle sal, belangryke werk verrig tot bevordering van ons Dietse ideale. PH.R. BOTHA.

Afdeeling Leipzig herleefd.

Uit haar lange sluimering ontwaakt, bestaat er alle kans, dat de Nederlandsche Vereeniging te Leipzig tot haar vroegeren bloei zal geraken. Aangemoedigd en gesteund door den Consul-Generaal, den heer F.M. Knobel en den heer G. Hiltermann, achtten eenige waakzame leden nog in het oude jaar het tijdstip gekomen, de te Leipzig nog woonachtige oude leden en een aantal andere dames en heeren van Nederlandschen stam tot een ongedwongen samenzijn in Hotel Sachsenhof uit te noodigen. Het voorloopig bestuur mocht de voldoening smaken een dertigtal dames en heeren als leden te vereenigen. Een uiterst welkome gelegenheid om oude en nieuwe leden nader tot elkaar te brengen, was de viering van het Sint-Niklaasfeest Krachtdadige samenwerking, vooral van eenige damesleden en de bereidwilligheid van den heer en mevrouw Van Emden, hun zich bij uitstek daartoe leenende ruime vertrekken beschikbaar te stellen, maakten het mogelijk zelfs met bescheiden middelen den hoogst gezelligen avond in alle opzichten schitterend te doen slagen. Was het ook geen Sinterklaasavond, zooals we dien uit vervlogen jaren in het lieve vaderland kennen, een opgewekte echt Hollandsche geest voerde er den boventoon en herinnerde aan de gemoedelijke huiselijkheid van de winteravonden in de ‘lage landen.’ Kwinkslag en gezellige kout vulden zang en voordracht aan. Mevrouw Wintermayer-van Hamel en de heer van Emden - de laatste door de verdienstelijk

Neerlandia. Jaargang 28 pianospel van Mevrouw Hiltermann begeleid - brachten verschillende liederen ten gehoore, waarmede zij luiden bijval oogstten. Niet minder waardeering vond de door den Vlaming, den heer Piet Mertens, welluidend voorgedragen schildering van Timmermans' ‘Driekoningen.’ En onder het aanslaan der snaren liet Mejuffrouw Edith ter Meer tal van oude Hollandsche en Vlaamsche liedekens hooren. Een kernachtig Afrikaansch lied bewees, dat de Grootnederlandsche stam ten volle vertegenwoordigd was. Tot slot vertolkte de heer Ter Meer een pittig stukje van Van Mauriks humor.

Koninklijke belangstelling.

De Penningmeester van het Comité voor Nederlandsche Kinderen in den Vreemde ontving wederom van H.M. de Koningin-Moeder een gift als blijk van Harer Majesteits belangstelling in den arbeid van het Comité.

Neerlandia. Jaargang 28 38

Boekbespreking.

Cultuur en Wetenschap No. 3.

Dr. J. Vercoullie: De Taal der Vlamingen.

Dit is een aardig boekje, deze herdruk van Vlaanderen door de eeuwen heen I, van dezelfde schrijver. En dat niet alleen: het is ook nodig. Nodig voor de Vlamingen zelf om in nog geen honderd bladzijdjes op de hoogte gebracht te worden van de lange (vaak lijdens-) geschiedenis van hun taal; om het Germaanse karakter van die taal te zien vastgesteld; de verschillen in de grote dialektgroepen: Vlaams, Brabants en Limburgs, en dan de groei der Vlaamse beweging. Zij zullen er kracht uit putten in hun grote strijd om 't bestaan tegen de verdrukking door 't Frans: ‘Het verzet van het volk tegen die toestand wordt met den dag krachtiger, naarmate het nationaal bewustzijn wakker wordt; het zal eindigen met de zegepraal te behalen.’ En de reden van de verdrukking:.... ‘de gegoede standen willen van 't Vlaamsch in 't openbaar leven niet, en van de voortdurende zedelijke vernedering, die ze hun volk daardoor doen onderstaan (?ondergaan? J.B.S.) zijn ze niet eens bewust.’ ‘Meest moet de belanghebbende (bij de wetten op het gebruik van het Nederlandsch) er de toepassing van eischen.’ Allemaal grieven, die hun gouden feest(?) al achter de rug hebben, zie het verslag van de ‘Commissie der Vlaamsche grieven (1857)’: ‘Niets van wat in voorextremistisch versleten wordt, dat er niet reeds in voorkomt.’ Maar hier raak ik haast aan een teer punt: terug dus! Beiden; Extremisten en niet-Extremisten Nationalisten en Belgicisten, Aktivisten en Passivisten, ze kunnen zich met ons, Noord-Nederlanders, vermaken over oude geleerden als Joannes Goropius Becanus, die 't Nederlands ouder achtte dan 't Hebreeuws, want Adam was de haat-dam tegen de duivel en Eva het eed-vat (denk toch om de d, zetter, anders denkt men aan de appel) ‘het vat dat den eed van de komst des Zaligmakers ontvangen heeft’ en het woord zak komt in 't Hebr. en Europees voor, omdat ‘bij de verspreiding van het menschengeslacht na de taalverwarring te Babel, iedereen om zijn reiszak riep.’ Dat was een man! Hij leefde van 1518-1572: ik heb niet gehoord, of zijn theorieën ook een van de aanleidingen tot de 80-jarige oorlog geweest zijn. Maar zijn kollega van later tijd, was veel gematigder: die liet het mensdom z'n Hebreeuws als oudste taal tot Babel, doch daarna sprak toch alles Vlaams: zulke imperialisten! En ik meende goedschiks dat Adam en Eva Fries spraken in het paradijs: 't is om iemand anti-semiet te maken. En dan die brave Gallen (zeker Galliërs) af te leiden van Ga-haelen d w.z. rovers! Ik denk, dat de man, - A. Schrickius heette hij en terecht! -, de macht van Lodewijk XIV, Napoleon en Poincaré voelde aankomen, immers hij leefde 1560-1621. Zijn dat geen wondere ontdekkingen uit dat boekske te halen? Daarbij vergeleken is het nieuwe uit het oude Oeralindabok - niets waard! Ja, zulke aardige dingen staan er ook in. Zij weven een aureool om al onze Dietse hoofden. Ja, wij allen moeten dit lezen. Immers vele dingen raken het algemeen Nederlands even goed als het Vlaams alleen. Met dwingend betoog wijst de schrijver er op en de historie van 't boekje dwingt hem zelf weer daartoe, dat de Vlamingen als van zelf gedrongen worden tot de algemeen Nederlandse uitspraak, boven hun Vlaams

Neerlandia. Jaargang 28 uitkomende, even goed als boven het Gelders en Gronings. Lees verder dit zinnetje, o Nederlanders, o Bestuur van het A.N.V.! ‘Daar de Vlaming de beschaafde omgangstaal vooral uit de boeken leert, is het zeker, dat alle toenadering van de schrijftaal tot de beschaafde spreektaal aan de kenners van die spreektaal bij den Vlaming ten goede moet komen.’ Gaat dus voort M.M.H.H. met uw aandrang tot vereenvoudiging: deze is niet wens-che-laik, maar wenselik. En de Minister wil niet! - Och neen, niet die kant uit: er staat nog zoveel meer in, ook wel eens waar men het niet mee eens hoeft te zijn; maar belangrijk is het overal. Als wij in Nederland de aap, en de dijk zeggen ook in nominativo, heeft men dan ‘feitelijk de en-vormen gebruikt waarin en tot e geworden is’? En waarom zeggen wij dan wel uit den aard der zaak, onder den duim? Waarom zijn deze en's dan niet meegegaan? Waarom zijn die en's vóór aap en dijk - e - geworden? Zijn het - en's geweest? Ik geloof niet aan die akkusativitis van ‘alle Nederduitsche tongvallen’ (dus ook Nederlands?); wel aan behoefte aan welluidendheidsverbindingen, als het vaste samenkoppelingen betreft, en verder aan schoolmeestersgedril op niet gehoorde n's. - Nog iets, van meer belang: de Franse Vlamingen krijgen op school ‘geen onderwijs in hun taal’ en kunnen die dus ‘noch lezen, noch schrijven en blijven van alle verstandelijk leven verstoken.’ Maar, waarde geburen, dat ligt dan toch aan u als naastwoners mee! Ga ze helpen en - laat ze zich zelf helpen! Pas in de laatste jaren wordt buiten de schooluren les in 't Fries gegeven in Friesland door een vereeniging, niet door de overheid, maar het Fries wordt gesproken, gelezen en geschreven de eeuwen door en heeft onder Koningin Wilhelmina zich verheugd in een nieuwe bloeiperiode. ‘Neat for de man sels,’ moge ook de leus zijn van de Vlaamse Fransen. Laat mij eindigen met de opwekking: lees dit stellig niet dure boekje! Haarlem, 1 Febr. 1924. J.B. SCHEPERS. Mededeelingen.

Vraag om inlichting.

Wij hebben gemerkt, dat enkele onvindbaren, die hun naam in de onder dit hoofdje openbaar gemaakte lijstjes tegenkwamen, daarover verstoord waren, er wat anders achter zochten. Men zij gerust. Als de administratie een lid uit het oog verliest, wendt ze alle pogingen aan om hem of haar op te sporen. Eerst als die hebben gefaald, wordt de naam in dit lijstje opgenomen. En het gevolg is, dat verscheidene verlorenen tot de kudde kunnen worden teruggebracht door hulp van kennissen. Er is een afdoend middel om niet in deze afdeeling te verdwalen: tijdig kennisgeven van adresverandering bij verhuizing.

De herdenking der stichting van Nieuw-York.

Neerlandia. Jaargang 28 De hoofdbesturen van het A.N.V. en Nederland in den Vreemde, hebben zich vereenigd tot een Comité N. York 1926 ten einde het feit mede te herdenken, dat onze voorouders 300 jaar geleden op het eiland Manhattan Nieuw-Amsterdam hebben gesticht. De dagelijksche besturen van beide vereenigingen vormen het dagelijksch bestuur van het comité, dat aldus is samengesteld: P.J. de Kanter, voorzitter, Mr. H.C. Dresselhuys en Jhr. Mr. J.L.W.C. von Weiler, ondervoorzitters, generaal-majoor A. Hoogeboom, Den Haag, Groote Markt 7, penningmeester, Dr. M. de Hartogh en Mr. B. de Gaay Fortman, Dordrecht, secretaris. De Nederlandsche Gezant te Washington Jhr, Mr. A.C.D. de Graeff, heeft het eerevoorzitterschap aanvaard. Een eerecomité is in wording.

Gebruikte postzegels. Ontvangen een zending van Mevr. H. te D. bij M.W.H. te Rotterdam.

Neerlandia. Jaargang 28 39

Nederland.

Van de Afdeelingen.

Dordrecht.

13 Febr. had deze Afdeeling het voorrecht in haar midden te zien Drs. F.E.J. Malherbe en Felix Timmermans. Het was een avond gewijd aan Afrikaanschen en Vlaamschen humor, ten doel hebbend de belangstelling der leden en hun huisgenooten eens uitsluitend te richten op de twee groote stamgebieden buiten Nederland, voor wier geestelijke ontwikkeling het A.N.V. voortdurend ijvert, ook om de waarde van den humor als weerstand tegen neerdrukkende levensomstandigheden in het licht te doen stellen. Beide sprekers hebben daarvan tot groote voldoening der talrijke aanwezigen getuigd. En leerzaam was de tegenstelling tusschen den ernstigen Afrikaanschen humor met zijn ondergrond van weemoed en de levensblijheid van de Vlamingen, de onverwoestbare landgenooten van Reinaert en Uilenspiegel, die leven bij den dag en zich met een kwinkslag over alles heenzetten; de tegenstelling tusschen de wetenschappelijke uiteenzetting van den doctorandus in de letteren en de blijmoedige levensopvatting van den natuurmensch, die in Pallieter tot levendigste, kleurigste vrije uiting kwam. De eerste wekte den fijnen glimlach, die zelfs de uitdrukking van den strengsten denkerskop verzacht, de laatste den schaterlach, die haast onafgebroken de zaal vulde. Ter afwisseling van dezen zeer geslaagden avond werden Afrikaansche, Nederlandsche en Vlaamsche liederen gespeeld en nu en dan ook door de aanwezigen gezongen. Het spreekgestoelte was versierd met de Transvaalsche en Oranje-Vrijstaatsche vlag en de Vlaamsche leeuw klauwde er ook tegenop.

Utrecht.

In de algemeene vergadering dezer afdeeling, gehouden 4 Febr., werden o.m. de volgende besluiten genomen: 1. Benoeming van den Voorzitter, Mr. W.M.H. Boers, tot afgevaardigde naar de Groepsvergadering. 2. Benoeming van Dr. Moorrees tot bestuurslid in de plaats van Dr. P.H. Ritter Jr., die als zoodanig ontslag heeft genomen. 3. Goedkeuring van het Jaarverslag der afdeeling over 1923 en van de Rekening en Verantwoording van den Penningmeester over 1922 en 1923. 4. Het doen houden eener inzameling door het geheele gewest van gelden enz. ten behoeve van de noodlijdende Nederlanders in Duitschland, zulks in samenwerking met de onderafdeeling Utrecht van het Comité ‘Dortmund-'s-Gravenhage.’ 5. Een feestavond te houden vanwege de Afdeeling, ter gelegenheid van den verjaardag van Prinses Juliana (30 April).

Neerlandia. Jaargang 28 6. Pogingen in het werk te stellen tot het heroprichten der Jongeliedenafdeeling (Van de bestaande Jongeliedenafdeelingen wordt gaarne voorlichting in dezen ontvangen). 7. Een verzoek te richten tot het Groepsbestuur om er bij de Regeering krachtig op aan te dringen, dat bij het verleenen van concessies aan vreemdelingen (i.v. met ‘de openlegging’ van Nieuw-Guinea) afdoende waarborgen wordt verkregen, dat het Nederlandsche karakter dezer Kolonie blijft gehandhaafd. 8. Het instellen van studieavonden, waarin een deskundige onderwerpen, die betrekking hebben op de Stambeweging inleidt, met gelegenheid tot gedachtenwisseling.

Wageningen.

Deze Afdeeling toont den laatsten tijd een groote en nuttige werkzaamheid. 2 Februari werd te Wageningen een inzameling gehouden voor de Nederl. kinderen in den Vreemde. Aan het comité kon f 800.- worden afgedragen. Na den aanval op de Bennekomsche beurzen, die f 600.- opbracht, deze overwinning. Alle hulde! 5 Febr. sprak Mr. van Dieren uit Leuven over Vlaanderen na den oorlog; het was een buitengewoon geslaagde avond.

Vlaanderen.

De Distel.

Velen onder de leden van het A.N.V., ook buiten Vlaanderen, die met de geschiedenis van het Verbond bekend zijn, zullen ongetwijfeld met genoegen in de bladen het bericht hebben gelezen, dat De Distel, als letterkundige, of juister nog als kunstminnende afdeeling van Tak Brussel, 9 Februari j.l. weer is opgericht. Voor Tak Brussel was het een gebeurtenis van belang. Maanden geleden reeds had het bestuur van den tak het plan opgevat De Distel uit de asch van het vooroorlogsche verleden te doen verrijzen, maar tusschen het uiten van den wensch en zijn verwezenlijking bleek een wijde spanne tijds te moeten liggen. De te overwinnen moeilijkheden waren talrijker dan de gewone buitenstaander zich misschien voorstelt en het voorbereidend werk liep ook niet zoo vlot van stapel als men het wel had gewenscht, maar ten slotte mocht het bestuur van tak Brussel toch de vrucht van zijn taaie volharding plukken: De Distel werd geplant in den ouden grond, waarin destijds het eerste zaad van een Algemeen Nederlandsch Verbond was gelegd. Zoo ving De Distel op een Zaterdag - de overlevering getrouw - zijn werkzaamheden weer aan in de typische vergader-, tevens tooneelzaal, van de oude Vlaamsche herberg De Halve Maan op de Papenvest, in het meest Vlaamschgebleven gedeelte van Brussel. Hoewel deze eerste bijeenkomst alleen bedoeld was als een begin van aanknooping met het verleden, dat reeds zoo ver achter ons ligt, en slechts punten van zakelijken

Neerlandia. Jaargang 28 aard aan de orde waren, was er heel wat belangstelling, toen, onmiddellijk na de opening der vergadering, de heer M.J. Liesenborghs, secretaris van Groep Vlaanderen en van tak Brussel een eerste inleidend woord sprak en daarop een breedgeschetst programma van werkzaamheden ontwikkelde. Na den secretaris sprak de voorzitter, de heer Omer Wattez, de talrijke aanwezigen toe, begroette zoowel de oud-gedienden als de allerjongsten onder de leden en oud-leden, die aan de oproeping van het bestuur gehoor hadden gegeven, herinnerde aan de leus van De Distel: ‘Niet stekelig, maar hekelig’, welke hij in 1924 als destijds, in 1880, in eere wenschte te zien houden en spoorde allen aan eendrachtig samen te werken om De Distel spoedig weer, als voorheen, tot zijn vollen bloei te brengen. Belangwekkend in de hoogste mate, ernstig en luimig waar het paste, met tal van anecdotische bijzonderheden doorspekt was de toespraak van den heer Johan Kesler. een der oud-gedienden èn van De Distel èn van het Alg. Ned. Verbond. Spreker vestigde de aandacht op het feit, dat De Distel in de jaren '80 te Brussel werd opgericht door een vlaamschlievenden Waal, J.B. Jammoulle. Weldra oefende deze vereeniging een grooten invloed op de ontwikkeling van de Vlaamsche letterkunde. Er zijn slechts weinige namen van Vlaamsche letterkundigen aan te halen, welke destijds niet hun eerste proza of verzen in De Distel kwamen voorlezen. Iisidoor Teirlinck, Reimond Stijns, Prosper van Langendonck, Emanuel Hiel, Domien Sleeckx, Prayon van Zuylen, Wilford, Wattez, Herman Teirlinck, August Vermeylen, Toussaint, Tsjoen, Ed. Cooreman, Jan Matthijs Brans, Gunzburg, Majoor Van de Weghe, Leefson en nog vele anderen waren vroeger werkzame leden

Neerlandia. Jaargang 28 40 van die vereeniging, aan welke het Alg. Nederl. Verbond zijn ontstaan heeft te danken. Daar was het immers dat, op een Aprilavond, in het jaar 1895, op voorstel van den heer H. Meert, de grondslagen werden gelegd van een Algemeen Nederlandsch Verbond met Brussel als allereerst opgerichte afdeeling. De hartelijke toejuichingen van de nieuwe ‘Distelieren’, die den heer Kesler aan het einde van zijn toespraak tegenklonken, bewezen genoeg, dat hij er in geslaagd was met warme genegenheid een band te leggen tusschen De Distel van het verleden en dien van het heden. Niet minder aangenaam was de ‘persoonlijke aanvulling’ door den heer F.v. Toussaint, destijds met Herman Teirlinck, Hegenscheidt en Vermeylen een der jongste leden. De heer Toussaint herinnerde daarbij ook aan Lod. De Raet, Nestor de Tière e.a. Na deze voor de vuist gesproken woorden werd, op voorstel van den heer Wattez, het eerevoorzitterschap aangeboden aan den heer Johan Kesler, door de zaal op een lang aanhoudende huldiging onthaald. Verder namen zitting in het voorloopig bestuur: de heeren Karel Leroux, M.J. Liesenborghs, Maurits Roelants, F.v. Toussaint, Omer Wattez en de dames J. Hartog en Simons. Besloten werd nog de eerstvolgende vergadering grootendeels te wijden aan Prosper van Langendonck en deze bijeenkomst te houden op 1 Maart. Nadat de vergadering ‘officieel was opgeheven, bleven vele leden nog langen tijd gezellig bijeen.

Antwerpen.

Aan de meeste Antwerpsche leden zijn door de zorgen van het bestuur van tak Brussel de Januari- en Februarinummers van Neerlandia toegezonden. Sommige adressen bleken echter gewijzigd te zijn; andere leden waren geheel onbekend bij de post. De Antwerpsche leden worden dan ook vriendelijk verzocht van alle adresveranderingen van leden en oud-leden van het A.N.V. zoo spoedig mogelijk aan den groepssecretaris, Eug. Demolderlaan 2, Schaarbeek, kennis te geven. De jaarlijksche bijdrage wordt eveneens geïnd door tusschenkomst van den w.n. penningmeester van Groep Vlaanderen, den heer Marcel Stijns, Ern. Discaillesstraat 11, Schaarbeek.

Adresverandering.

Sedert 27 Februari j.l. is het adres van den heer Marcel Stijns w.n. penningmeester van Groep Vlaanderen en tak Brussel niet meer Koninklijke Ste. Mariastraat 98, Schaarbeek maar Ernest Discaillesstraat 11, Schaarbeek-Brussel.

Tak Lokeren.

Hier moge een korte opsomming volgen van de bijeenkomsten en avonden van 15 November j.l. tot heden op touw gezet door het bestuur der tak Lokeren: 15 November werden de leden met hun gezin vergast op een kostelooze voorstelling van de rolprent: Op Hoop van Zegen.

Neerlandia. Jaargang 28 20 November hield tak Lokeren een algemeene vergadering, waarin de heer Van Nerum, uit Lokeren, een voordracht hield over ‘De geschiedkundige en natuurkundige beschrijving van den maretak.’ Ter gelegenheid van Kerstmis richtte de tak een theeavond in, door ruim 60 leden met hun gezin bijgewoond. Een boekenverloting, muziek, zang en dans brachten afwisseling. 5 Februari hield tak Lokeren een gezellige bijeenkomst, waarin de heer Prevenier sprak over: ‘Vlaamsche Stijl.’ 16 Februari, hield de heer E.P. Van der Werff uit Sint-Anna-ter-Muiden (Zeeuwsch-Vlaanderen) een lezing over: ‘De Sage van den Vliegenden Hollander.’ Ruim 1½ uur lang wist de heer Van der Werff zijn toehoorders te boeien met zijn uiteenzetting van het ontstaan dezer sage, hare ontwikkeling in de Engelsche en Duitsche letterkunde en hare diepere beteekenis. Worden aangekondigd: spreekbeurten door Mr. Van Dieren en Dr. Bessemans. Is het noodig hier aan toe te voegen, dat tak Lokeren bloeit als nooit te voren, dank zij de kranige en onverpoosde werkzaamheid van zijn bestuur? Zuid-Afrika

Men meldt ons uit Zuid-Afrika: Het Kaapsche Departement van Onderwijs is Nederlandschen uitgevers zeer dankbaar voor de gezonden boeken: de ‘Verzameling Schoolboeken ter inzage van Onderwijzers’ en de ‘Departements Bibliotheek.’ Gedeeltelijk werd de ontvangst reeds in de ‘Onderwijs Gazet’ bekend gemaakt en exemplaren zullen den uitgevers toegezonden worden. Dr. Viljoen, die na zijn terugkeer onmiddellijk zijn werkzaamheden aan 't departement heeft hervat, stemt volkomen in met hetgeen te dezer zake door den heer Schoeler werd gedaan en is voornemens om, zoodra hij kan, zijn persoonlijke aandacht aan deze zaak te geven. Vele blijken van waardeering werden reeds ontvangen. Het voornemen is om de gezonden boeken geregeld in den vorm van een boekbespreking, in de ‘Gazet’ te behandelen. * * *

Het Parlement van de Unie van Zuid-Afrika is op 25 Januari geopend. De plechtigheid was bijzonder luisterrijk door het feit, dat de nieuwe Gouverneur-Generaal, de Graaf van Athlone, pas was aangekomen en velen hem en zijn gade wenschten te zien en te begroeten. Voor ons, geboren Nederlanders, heeft de Gravin Athlone een bijzondere aantrekkelijkheid, omdat zij als een dochter van de Hertogin van Albany een rechtstreeksche bloedverwante is van onze Koningin Emma. Het plechtige schitterende vertoon in de zaal van den Senaat spreekt van meer dan middelmatige welvaart en weelde. De figuur van Generaal Jan Smuts maakt indruk evenals de nog krachtige oud-President Reitz. Onder de parlementsleden merken wij op de kranige figuur van den heer J. Nieuwenhuize van Lijdenburg, den eenigen geboren Hollander, die in ‘Het Huis’ is overgebleven, doch hij mag er zijn. Bezadigd, verstandig en beslist, wordt zijn woord steeds gaarne gehoord en hij is de geëerbiedigde vriend van allen. Duidelijk leest de Graaf de troonrede die de Voorzitter van den Senaat in het Nederlandsch herhaalt en, aanstonds onder trompetgeschal en het uitroepen van commando-woorden buiten en binnen het huis, geweervuur en fanfares, trekt de stoet

Neerlandia. Jaargang 28 met admiraals (Sir Rudolph Bentinck, Schout bij Nacht, Opperbevelhebber in Zuidafrikaansche wateren, ook nog van Nederlandsche familie) generaals, rechters, en hoogwaardigheidsbekleeders weer naar buiten. Merkwaardig is het, hoe er meer en meer gestreng de hand wordt gehouden aan onze taalrechten. Alle kennisgevingen, alle berichten, verschijnen in de twee talen. Ook onze geachte Burgemeester Vester doet zijn best om in dit opzicht rechtvaardig te zijn. Het trof mij, dat bij de groote ontvangst ten stadhuize de tweetaligheid tot in de geringste bizonderheden in acht was genomen. Door de tweetaligheid in alles oprecht te handhaven, geeft men aan 't Hollandsch of het Afrikaansch het burgerrecht, waarop het volgens wet en de begeerte van het Volk aanspraak kan maken.

* * *

Men is er thans weer mee begonnen in den ‘Volksraad’ en ‘Hansard’ bij te houden. Alle redevoeringen worden in snelschrift opgenomen in de taal, waarin zij worden uitgesproken en worden ook in die taal

Neerlandia. Jaargang 28 41 geboekstaafd en in de archieven bewaard. De uitvoering voor dit zeer belangrijke werk is ten deel gevallen aan den ervaren verslaggever Ribbink, een Nederlander, die voor zulk werk niet is te overtreffen. Onder het gestoelte van den ‘Speaker’ zitten thans in de zaal in een afzonderlijke afgesloten bank, de drie snelschriftschrijvers, die men, om in overeenstemming te zijn met het geheel, ook toga's heeft laten aantrekken. De ‘Speaker’ draagt een vervaarlijke pruik, de klerken van het huis kleinere pruikjes, doch voor deze ramp zijn de ‘Hansard’-mannen bewaard gebleven. * * *

De heer H.A. van IJsselsteyn is gekomen in alle stilte, en is weder vertrokken. Hij heeft zeer belangrijke verslagen ingeleverd in verband met de in bespreking zijnde veranderingen van bestaande havens; hij hield zich hoofdzakelijk aan de reeds ingeleverde plannen van Sir James Buchanan, doch in menig opzicht zijn zijn voorgestelde wijzigingen zóó ingrijpend, dat men de plannen en voorstellen zonder bezwaar mag roemen als bij uitstek het gevolg van oorspronkelijke opvattingen en overleg. Men maakt zich niet aan overdrijving schuldig als men beweert, dat de Nederlander als waterbouwkundige niet kan worden overtroffen. De groote havenwerken van Rotterdam dragen het stempel van het scheppend vermogen van den ingenieur Van IJsselsteyn en wij zijn er trotsch op, dat deze bedaarde kleine man ons wederom bezocht heeft, om achter te laten de teekeningen en plannen, die voortgekomen zijn uit zijn Grootnederlandsch brein. Moge zijn werk goede vruchten dragen. * * *

Ds. J.P. van Heerden, Eerste Leeraar van de Moeder-Gemeente Kaapstad, Groote Kerk, Adderleystraat, herdacht den dag waarop hij 25 jaar geleden deze bediening aanvaardde; buitendien is hij thans 40 jaren predikant. Deze krachtige Nederlandsche redenaar, een zoon van de Kaapprovincie, ontving van alle kanten blijken van hoogachting en waardeering en ook ‘Neerlandia’ wil niet achterblijven dezen herder, die sedert zooveel jaren het Woord heeft verkondigd in de zuivere klanken van de taal der voorouders, hulde te brengen. Ingezonden.

Aan Vlaamsche en Afrikaansche Studenten.

's-Gravenhage, Januari 1924. H.d.L.!

Door toevallige omstandigheden kwam ik in het begin van deze maand in aanraking met een paar jonge mannen, die indertijd lid van een Studentenafdeeling van het A.N.V. waren. Ik vroeg hun terstond, waarom ik hen niet op onze Dietsche Kunstavonden zag, of ze niet lid van het A.N.V. waren, omdat ik wist, hoe zeer zij beiden indertijd van ijver voor onze goede zaak blaakten. Hun antwoorden hadden een oogenblik op mij de uitwerking als de bliksem op iemand heeft, dien hij treft: ik stond wezenloos. Ik geef ze hier, zoo niet letterlijk, dan toch bijna letterlijk weer.

Neerlandia. Jaargang 28 De een zei: ‘Och, in mijn studententijd heb ik ook veel met Vlamingen verkeerd en daarbij mij geërgerd aan het feit, dat zij onder elkaar heel dikwijls Fransch spraken’; de andere was meermalen in gezelschap van Zuidafrikaansche studenten geweest en had het dezen kwalijk genomen, dat zij ook menigmaal Engelsch met elkaar spraken. Beiden waren daardoor afkeerig geworden van de Grootnederlandsche gedachte en dientengevolge uit het A.N.V. getreden. Gaarne geef ik toe, dat dit laatste geen halve maatregel is. Toch kan ik mij hem eenigszins verklaren en juist van hen, omdat ik weet, hoe beiden ernstige jongelui waren, nu mannen zijn, die in onze maatschappij aan het begin van een eervolle loopbaan staan. Studenten uit Vlaanderen en Zuid-Afrika? Gij weet, dat de Heer Van Soest thans raadgevend lid in het H.B. van het A.N.V. is. Dit feit wijst m.i. toch wel op een goede verstandhouding tusschen het Dietsche Studentenverbond en het A.N.V. En juist hierdoor kon ik die aanklacht niet smoren. Ik vraag U een onderzoek naar de juistheid er van in te stellen en den uitslag hiervan in Neerlandia bekend te maken. Ik vraag dit van U, omdat ik er van overtuigd ben, dat Gij in deze vraag mijn belangstelling leest in iets, dat, indien het waar is, Uw zaak en de onze ondermijnt; indien het niet waar is (wat ik van heeler harte hoop en vertrouw), Gij U er toe genoopt zult gevoelen de feiten in het juiste licht te zetten. Niets zal mij aangenamer zijn, dan dat Gij kunt verklaren: wij kennen zulke stamgenooten niet, maar, indien zij er zijn, beschouwen wij hen niet als stambroeders, omdat toch nooit een waar broeder verraad zal plegen aan het goede werk van een anderen zoon zijns vaders. Met mijn vriendelijken dank voor de opneming dezer regelen aan den Opstelraad (de Redactie) van Neerlandia, teeken ik gaarne, Hoogachtend, Dr M.A. VAN WEEL.

Voor den eigen aard.

Geachte Redactie.

Uwe bespreking onder bovenstaanden titel van het boekje ‘Moederaarde’ van Dr. P. Vrijlandt in het Pebruarinummer van Neerlandia, geeft mij aanleiding eenige plaatsruimte in ons maandblad te vragen. De mooie denkbeelden in zoo fiere taal door Dr. Vrijlandt in zijn boekje ontwikkeld, roepen om verwezenlijking. Die verwezenlijking te bevorderen ligt, zooals U zeer terecht opmerkt, geheel in de lijn van ons Verbond. Tegenover den Bond van den Hollandschen jongen en het Hollandsche meisje, waarvan Dr. Vrijlandt o.a. het tot werkelijkheid maken van zijn hartewenschen verwacht, stelt U de Jongeliedenafdeelingen van ons Verbond. Het scheppen van een Bond zooals Dr. Vrijlandt dien wenscht, het toevoegen van een nieuwe vereeniging aan de reeds bestaande, is overbodig, waar toch - zooals U zegt - in de Jongeliedenafdeelingen de drang der jongeren tot Nederlandsche daden ruimte zou kunnen vinden. Inderdaad, wanneer de praktijk, wat de Jongeliedenafdeelingen betreft, overeenstemde met Uw theoretisch betoog, zou Dr. Vrijlandt niet beter kunnen doen dan zich tot deze Afdeelingen te wenden. Doch het woord Jongeliedenafdeeling kan ternauwernood in het Verbond, nog in het meervoud gebruikt worden. Alleen Rotterdam en Den Haag bezitten zulk een afdeeling. De oorzaken van den aanzienlijken teruggang der Jongeliedenafdeelingen van tien op

Neerlandia. Jaargang 28 twee op te sporen, heeft hier geen zin. Laat ons blijven bij het heden. Het heden leert, dat een krachtige werkzaamheid in den geest van Dr. Vrijlandt van de beide bestaande, zoowel als van mogelijk nieuw op te richten Jongeliedenafdeelingen onmogelijk is. Niet omdat de leiders dien kant niet uit zouden willen, de denkbeelden van Dr. Vrijlandt hebben vooral door hun frischheid voor ons jongeren, groote bekoring. De bestaansmogelijkheid echter van Jongeliedenafdeelingen is ondermijnd! Ruw was het gebaar, waarmede Groep Nederland de belasting van 10 tot 15% van onze jaarlijksche inkomsten verhoogde tot 60%. Ongerijmd is het de Jongeliedenafdeelingen te willen belasten met een taak en haar tegelijkertijd de daarvoor vereischte geldmiddelen te onthouden. Wil het A.N.V. zijn Jongeliedenafdeelingen behouden, hun aantal uitbreiden, erkent het als beginsel, dat het voor zijn instandhouding Neerland's jongeren noodig heeft, laat dan het water niet tot onze lippen komen. Verzet de bakens, laat baan breken de overtuiging, dat de Jongeliedenafdeelingen eer geld moeten kosten, dan opbrengen, geef

Neerlandia. Jaargang 28 42 ons een afdrachtregeling, die niet elken prikkel tot arbeid doodt en onze liefde tot het Verbond doet ondergaan in verbittering. Dan zullen wij tot Dr. Vrijlandt zeggen kunnen: ‘Het A.N.V. juicht uwe denkbeelden toe, niet alleen in woorden. De daad is er in den wil om door een billijke geldelijke regeling den Jongeliedenafdeelingen grond onder de voeten te geven. Wij staan tot uwe beschikking, geef gij ons leiding, zooals hart en verstand in Uwe groote liefde tot de jeugd van Uw land U ingeven.’ Eerst dan zal Dr. Vrijlandt kunnen afzien van zijn plannen tot het stichten van een eigen bond van jongeren. Hij zal tot ons komen in het Verbond. Blijft de tegenwoordige regeling voor de Jongeliedenafdeelingen bestendigd, dan zullen wij wellicht gedwongen zijn tot hem te gaan uit het Verbond. Ik dank U, geachte Redactie, ten zeerste voor de gelegenheid, die U mij gegeven heeft, om door middel van dezen brief te spreken tot hen, die het lot der Jongeliedenafdeelingen in handen hebben, tot de besturen der afdeelingen van Groep Nederland in het algemeen, tot de leden van den Groepsraad in het bijzonder. W.J. VAN DEN BERGH. Voorzitter der Jongeliedenafdeeling 's-Gravenhage van het A.N.V.

Vreemd!

Toen in 1917 op aanstichting van den Heer W.F. van Heusden in medewerking van den Voorzitter en Secretaris-Penningmeester der Afdeeling Amsterdam van het Algemeen Nederlandsch Verbond, het Comité voor Nederlandsche Kinderen in den Vreemde werd opgericht, begreep en voelde men dat dit een uitvloeisel van het A.N.V. was en geheel in de lijn daarvan lag. Onmiddellijk verleenden Hoofdbestuur, Groepsbestuur, verschillende Afdeelingen en vertegenwoordigers in Nederland, Oost en West-Indië, Zuid-Afrika, Amerika en elders, krachtigen steun, vormden Onderafdeelingen, hielden inzamelingen, enz. enz. Aan die medewerking is voor een groot deel het welslagen van dit nationaal liefdewerk te danken. Vreemd en zeer onsympathiek is het, dat er een Afdeeling is, die hare medewerking niet verleent aan dit werk van het A.N.V. Deze Afdeeling gaf aan onze roepstem geen gehoor, antwoordde op een hernieuwd verzoek tot medewerking, dat zij zich dezer dagen had aangesloten bij een onlangs opgericht Comité van gelijke strekking, maar met plaatselijk karakter en buiten het A.N.V. staande. Deze versnippering van krachten werkt zeer nadeelig. Een dier nadeelen is, dat het meermalen voorgekomen is, dat kinderen, die na langdurige verpleging door het Comité voor Nederlandsche Kinderen in den Vreemde, weer naar huis zijn gegaan dadelijk daarna weer door een ander Comité worden teruggebracht en de plaats innemen van kinderen, die meer behoefte aan verpleging hebben. Om dit euvel te voorkomen, wordt gepoogd, alle kinderen te doen inschrijven bij het Centraal Comité tot Steun voor Nederlanders in het Buitenland, waarin het Comité voor Nederlandsche Kinderen, in den Vreemde ook zitting heeft en aldus een Centralen inlichtingdienst te vormen. Deze dienst kan echter alleen nut hebben, wanneer alle Comité's zich daarmede in verbinding stellen. S. VAN LIER Ez.

Neerlandia. Jaargang 28 In dienst der weldadigheid.

Te 's-Gravenhage werd opgericht de Vereeniging ‘Rusthuizen voor Kinderen en Volwassenen’, met het doel Nederlandsche kinderen en volwassenen, die verzwakt zijn, eenigen tijd geheel kosteloos of tegen zeer geringe vergoeding te verplegen. In het Bestuur hebben o.a. zitting de Heer S. van Lier Ez. Penningmeester van Groep Nederland van het A.N.V. als Voorzitter, Mr. C.A. Herckenrath Jr., Secretaris van Groep Nederland van het A.N.V., als Commissaris. Taalcommissie.

Adres: Helenastraat 46. - 's-Gravenhage. Aangeteekende stukken: Bijkantoor Charlotte de Bourbonstraat.

Wedstrijd. voor leden van Jongeliedenafd. en kinderen van leden (leeftijd 15-21 jaar.) Inzending verwacht de Taalcommissie aan haar adres ('s-Gravenhage, Helenastraat 46). Het papier mag slechts aan één zijde beschreven zijn; net en duidelijk schrift verdient aanbeveling, terwijl den inzenders gevraagd wordt naam en woonplaats zeer duidelijk op te geven. En nu aan het werk, jonge vrienden en vriendinnen. Zorgt er voor, dat de T.C. uw inzending vóór 1 April 1924 heeft.

Tekst met fouten (ter verbetering):

Aan den Staat behoort bij uitsluiting het recht om binnen het Rijk in Europa te vervaardigen alle in Bijlage III van de in het volgend artikel bedoelde ontwerpovereenkomst genoemde of daarin later te noemen buskruit- en springstofsoorten. Onze Ministers van Oorlog, Marine, Landbouw, Nijverheid en Handel en Financiën zijn gemachtigd de in artikel 1 genoemde bevoegdheid over te dragen aan de op te richten Naamlooze Vennootschap ‘Nederlandsche Springstoffenfabrieken’ voor den duur, op de voorwaarden en overeenkomstig de bepalingen, in de bij deze wet behoorende ontwerp-overeenkomst met hare bijlagen omschreven, en daartoe die overeenkomst met de genoemde vennootschap aan te gaan. Heeft een zoodanige overdracht plaats gehad, dan behoeven wijzigingen van de door bovengenoemde Ministers met de Naamlooze Vennootschap ‘Nederlandsche Springstoffenfabrieken’ aangegane overeenkomst en hare bijlagen II en III de goedkeuring bij de wet. Prijzen voor de beste verbeteringen, ten getale van ten hoogste 30, f 1.50. Voorwaarde: In den verbeterden tekst mag geen woord worden gebezigd in de dubbele hoedanigheid van bijvoeglijk naamwoord en werkwoord. In alle zinnen, gevormd op de manier van ‘de van de door de haag gekropen Jan gescheurde broek’, moeten de woorden dus opnieuw worden gerangschikt.

Tekst (ter verbetering).

Neerlandia. Jaargang 28 Wij hebben de eer U te berichten dat wij, als groothandelaren, 1) handelsverbindingen 2) zoeken voor de afname 3) van tegels en doen wij U, 4) om U een beeld 5) te geven van de toepassing van tegels door ons huis, 6) separaat 7) eenige drukwerken toekomen. Gaarne zijn wij bereid meerdere 8) drukwerken toe te zenden.

Oude tekst.

Onze voorraad kleine plaatjes (etsen), waarvan een 50-tal recht gaven op één der 3 door ons uitgegeven Rembrandt-Portefeuilles, is uitgeput Zoolang de voorraad strekt zal ook tegen inzending van 50 dezer briefjes en/of plaatjes U één Rembrandt-Portefeuille gratis en franco worden toegezonden. Verzamelt dus deze briefjes en/of etsen en zendt ze ons in één enveloppe gefrankeerd toe, geeft Uw adres duidelijk op en vermeldt er s.v.p. bij, welke Portefeuille door U wordt verlangd. Wij hebben er drie n.l.: No. I; Bijbelsche Voorstellingen; No. II: Portretten; No. III: Landschappen. Men zende de bons met 20 cents porto aan onze afd. ‘Reclame.’ KONINKLIJKE STEARINE-KAARSENFABRIEK. GOUDA.

Nieuwe, verbeterde tekst.

Onze voorraad kleine plaatjes (etsen), waarvan een 50-tal recht gaf op een der 3 Rembrandt-Portefeuilles, welke wij uitgaven, is uitgeput.

Neerlandia. Jaargang 28 43

Zoolang de voorraad strekt, zullen wij U ook tegen inzending van 50 dezer briefjes en/of plaatjes één Rembrandt-Portefeuille kosteloos en vrachtvrij toezenden. Verzamelt dus deze briefjes en/of etsen en zendt ze ons in één briefomslag vrachtvrij toe, geeft Uw adres duidelijk op en vermeldt er a.u.b. bij, welke Portefeuille U verlangt. Wij hebben er drie n.l. No. I: Bijbelsche voorstellingen, No. II: Portretten, No. III: Landschappen. De bons zende U met 20 cents aan vracht aan onze afd. ‘Reclame’. KONINKLIJKE STEARINE-KAARSENFABRIEK. GOUDA.

Wie maakt er een klaverblad van?

Een bestuurslid van den Dietschen Bond schreef aan den Voorzitter der T.C. een brief, waarin hij o.m. het goede werk der T.C. en het zuivere Nederlandsch in woordenkeus en stijl in Neerlandia roemde; tevens deelde hij mee, dat hij in het bestuur van den Dietschen Bond het vraagstuk van taalzuivering aanhangig zou maken. Onze beste wenschen voor het welslagen van deze poging bieden wij hem bij dezen gaarne aan. T.C.

Beleefde vreemdelingen.

Ontvangdagen. Argentijnsche Legatie maakt bekend, dat Mevrouw Guesalaga morgen 27 Januari niet kan ontvangen wegens ongesteldheid.

St.-Maertin of St. Maarten?

Een lid deelde ons mede, dat dit eiland in het Nederlandsch reeds lang heet Sint-Martijn.

Verplichtend of verplicht.

De Min. v.B.Z. heeft het betrekken van drukwerk bij de landsdrukkerij voor de departementen verplichtend gesteld. (Krantenbericht).

Verplichtend of verplicht?.... Mij dunkt hier hoort wat licht, Vooral in onze dagen Van 't politieke wagen!

Neerlandia. Jaargang 28 Juist nu de kwestie van 't actieve Scherp kontrasteert met het passieve, Denke ieder, die gegadigd is, En schoon hij min bezadigd is, 't Oog op 'n Portefeuille richt: Zoo iets is passief niet verplicht, Maar actief zwaar verplichtend!! Wordt door dit kreupel klinkend dicht Ook maar 'n enkele kóp verlicht.... Voor mijn hárt was 't verlichtend.

Het Vaderland. Pix.

Oud nieuws voor weinigen, nieuws voor velen.

Op onze jongste reis door de Vlaamsche steden Brussel, Gent, Brugge, Lokeren en Antwerpen, trof het ons telkens, hoeveel zuiverder men ginds ons Nederlandsch gebruikt dan hier te lande. Bijhuis voor filiaal, spijshuis voor restaurant, in 't groot en in 't klein voor engros et (hier soms en) en détail kan men daar telkens en telkens lezen, op groote zoowel als op kleine zaken. Ergerlijk in dit verband was het ook, dat de reisgidsen, in 't bijzonder voor Hollanders samengesteld en uitgedeeld door Nederlandsche reisbureaux (zooals Lindeman b.v.) steeds alle benamingen in het Fransch vermelden, hoewel er overal goede Nederl. benamingen ook ambtelijk erkend zijn. Waarom, in 's hemelsnaam, spreken onze dierbare landgenooten te Brussel b.v. steeds van Boulevard1) zus en zoo, Gare dit en dit, Bois de la Cambre, Forêt de Soignes, Parc du Cinquantenaire, Grand' Place, Palais de Justice, Sainte Gudule, enz. enz. in plaats van zus en zoo laan, dit en dat statie, Ter-Kamerenbosch, Zoniënwoud, Jubelpark, Groote Markt, Paleis van Justitie, Sinte-Goedele, enz. enz.? Het eenige bezienswaardige, goed genoeg om in het Vlaamsch (Nederlandsch) genoemd te worden is: het Manneken-Pis; wat drommel waarom spreekt men dan niet van l' Homme Pipi?2) Ligt het aan de valsche schaamte der steeds Fransch parlevinkende Hollanders, of ligt het aan onze Nederlandsche reisgidsen, dat onze landgenooten straten, pleinen, enz. in het Fransch noemen? Wij hebben het zelfs bijgewoond, dat twee Delftsche of Leidsche studenten (naar hun voorkomen te oordeelen) in een eethuis aan de Anspachlaan, door de bedienden in het Vlaamsch (Nederlandsch) werden aangesproken en.... dat de beide heeren in het Fransch antwoordden (onder elkaar spraken zij hardop Nederlandsch). Hetzelfde verschijnsel trof ons telkens en telkens weer. En dat terwijl zelfs in de grootste hotels3) bijna al het personeel goed Vlaamsch (Nederlandsch) verstaat en spreekt, als men dit slechts wil.

1) Vraagt U eens aan Hagenaars, wat op de naambordjes langs den strandmuur te Scheveningen staat. Bijna iedereen zal U zeggen boulevard en dat staat er toch netjes niet. Het Haagsche Gemeentebestuur is wel wijzer. (T.C.) 2) Le Mannequin-Pipi ware aan te bevelen; immers de Franschen maakten van ons mannekijn nà mannequin, d.i. manneken, mannetje. (T.C.) 3) Was het niet Speenhoff, die voorstelde voor hotel te bezigen reishuis? (T.C.)

Neerlandia. Jaargang 28 EEN ECHTPAAR, beiden leden van het A.N.V.

Voor een betrouwbaarheidsrit!

A. Caution N.A.G. Torpedo, 10-30 P.K., 1922 Prijs zeer bill. F. van Driest, Meentweg 25, Bussum. Tel. 1033. De bovenstaande aankondiging komt voor in het Alg. Handelsblad van 31 Jan. j.l. De T.C. veroorlooft zich de vrijheid, om de leden van het A.N.V. tegen den aankoop van deze en dergelijke zaken te waarschuwen. Want un Torpedo à caution beteekent voor iederen Franschman een onbetrouwbare Torpedo. Bedoelt de aanbieding misschien occasion? Is gelegenheidskoop dan niet goed Nederlandsch of kent een gemiddelde Nederlander dit woord niet en gebruikt hij daarom liever een onjuist vreemd?

Domheid of onkunde?

De Raad van Arbeid te Amsterdam zond aan een Nederlander te Antwerpen, die geen Fransch verstaat, een in het Fransch gestelden postwissel. Deze Nederlander meent o.i. terecht, dat hij, zeker in België en stellig in Antwerpen, een door en door Vlaamsche stad, er recht op heeft zoo'n postwissel te ontvangen in zijn moedertaal, die toch ook ambtelijk in geheel België geldig is. Moest de ambtenaar, die hem verzond, eens toonen, dat hij een slecht Nederlander is of speelde ijdelheid hem parten? Of... was domheid of onkunde de oorzaak van zijn fout, die hij, toen hij er op gewezen werd, niet eens verwaardigde met een antwoord?

Grootnederlandsch!

Een inzender meldt ons, dat hij onnoodig gebruikte vreemde woorden niet in goede Nederlandsche wenscht veranderd te zien, omdat hij dialecten wil handhaven. De T.C. begrijpt van een dergelijke opvatting omtrent Groot-Nederlander zijn niets. Erg dom, maar.... begrijpelijk! Want de T.C. wist heusch niet, dat Fransch b.v. een Nederlandsche tongval is. Zij hoopt met deze inlichting haar voordeel te doen.

Neerlandia. Jaargang 28 44

Begrooting van Groep Nederland voor 1924.

ONTVANGSTEN: Bijdrage Afdeelingen en Algemeene f 8500.- Leden

UITGAVEN: 1. Algemeene Onkosten a. kantoorkosten Secretaris en f 400.- Penningmeester b. drukwerk, kantoorbeh. porti, f 300.- enz. c. verschotten Bestuursleden en f 750.- f 1450.- afgevaardigden, Vergaderingen 2. Geldelijke ondersteuningen aan Afdeelingen en f 500.- Afschrijvingen 3. Toelagen en Lidmaatschappen f 100.- 4. Verplichte Afdracht Hoofdbestuur f 5850.- 5. Tegemoetkoming in Algemeene Kantoorkosten f 500.- 6. Buitengewone uitgaven f 100.- _____ f 8500.-

Comité voor Nederlandsche kinderen in den Vreemde.

De nood onzer landgenooten in Duitschland blijft ontzettend en steeds dringender wordt het beroep op onze hulp, zoowel van particuliere als van ambtelijke zijde. Wij komen daarin zooveel mogelijk tegemoet en zijn dagelijks bezig nieuwe transporten uit verschillende deelen van Duitschland samen te stellen. In de afgeloopen maand konden wij 160 kinderen naar het Vaderland terug brengen, waardoor onze uitgaven zeer stegen en niet gedekt werden door de inkomsten van die maand. Alweer dus een afbrokkeling onzer weerstandskas. Wij ontvingen f 4857.91; (maakt met vorige opgaven f 505.197.23 en Mark 3.173.323.50) en gaven uit f 6047.71½, dus f 1469.74½ meer dan de inkomsten. Moge dit eene aansporing zijn voor alle goede Nederlanders om mede te werken, dat wij spoedig kunnen rekenen op ontvangsten, die de uitgaven niet alleen dekken, doch ook grootere uitbreiding van ons werk mogelijk maken en wij geen enkel kind onverzorgd behoeven te laten. Ook onze melkvoorziening gaat regelmatig voort. Giften worden gaarne ontvangen door den Penningmeester. S. VAN LIER Ez. Nassaukade 358. Amsterdam.

Neerlandia. Jaargang 28 Gemeentegiro L. 569.

[Mededeelingen]

Comité Universiteit Tokio.

Onder dezen naam is een uitgebreid comité gevormd, ingesteld door de Vereeniging voor Volkenbond en Vrede en de Japansche commissie van ‘Nederland in den Vreemde’ met het doel in Nederland boeken te verzamelen, ten einde samen met andere landen mede te werken aan het herstel der door de aardbeving in September 1923 vrijwel geheel vernietigde bibliotheek der Keizerlijke Universiteit te Tokio. Eerevoorzitter is Z. Exc. H. Nagaoka, Japansch gezant te 's-Gravenhage, eereleden zijn o.m. Dr. C.J.K. van Aalst en Mr. G. Vissering. Tot de leden van het Uitvoerend Comité behoort ook de heer P.J. de Kanter, Secretarissen zijn de heeren H.Ch.G.J. van der Mandere, Jan van Nassaustraat 93 's-Gravenhage (tevens Penningmeester) en Dr. P.A. Roeper Bosch, Leuvensche straat 70, Scheveningen.

Voor de Vlaamsche leden.

De leden van het A.N.V. kunnen het Gedenkboek verkrijgen door bemiddeling van den heer M.J. Liesenborghs, groepssecretaris, Eug. Demolderlaan 2, Schaarbeek-Brussel.

Neerlandia. Jaargang 28 45

[Nummer 4]

ONZE VLAG.

Neerlandia. Jaargang 28 46

Onze Vlag.

Na de zoo welgeslaagde herdenking van het 25-jarig Verbondsbestaan, toen te Dordrecht binnens- en buitenshuis niet alleen Nederlandsche vlaggen wapperden, maar ook de Vlaamsche leeuw klauwde, werd de behoefte gevoeld aan een eigen vlag. Nog in 1923 besloot het Hoofdbestuur tot aanschaffing er van over te gaan. De moeilijkheid bestond hierin, dat de vlag in haar samenstelling doel en streven van het A.N.V. moest verzinnebeelden, gelijk ons draagteeken ‘de drie barken’ het reeds deed. Het Dag. Bestuur vond den Dordtschen bouwmeester H.A. Reus bereid eenige ontwerpen te maken en na verschillende samensprekingen werd de vlag vastgesteld, die hiervoor is afgebeeld, met een standwijzing, die haar ook geschikt maakt om als standaard en vaandel dienst te doen al naar het lands- of plaatselijk gebruik dit wenschelijk maakt. De afmetingen zijn voor de vlag 4.50 bij 2.10, voor standaard en vaandel 1.20 bij 0.80 M. Om de vlag goed te beoordeelen zou men haar in kleurendruk moeten zien; om er althans eenig denkbeeld van te geven, volgt hier de omschrijving: Het middenveld is roomwit; de smalle banen links en rechts vertoonen onderaan de Nederlandsche kleuren rood, wit, blauw, links bekroond door den Nederlandschen leeuw, goudkleur op blauw, rechts door den Vlaamschen leeuw, zwart op geel veld. Door links de smalle zijbaan te verlengen met gele en witte strepen en rechts een groen baantje aan te brengen, hebben de zijbanen in haar geheel de kleuren van Oranje Vrijstaat en Transvaal. Langs den groenen stok draagt een zwarte strook den naam van ons Verbond in oranjekleur; onderlijnd door de kleuren rood, wit, blauw, oranje. Het middelste vakje oranje loopt uit in een oranjestrook, eindigend in ons wapen, de drie barken: witte zeilen op blauw veld in oranje cirkel. Zoo verzinnebeelden deze banieren in vorm en kleur de eenheid der drie groote stamgebieden Nederland, Vlaanderen, Afrika. De bedoeling is, voornamelijk langs werktuigelijken weg, de vlag en standaard te vermenigvuldigen, opdat Groepen en Afdeelingen zich er een of meer tegen zeer matigen prijs kunnen aanschaffen. Ook hoopt het Hoofdbestuur, dat verscheiden leden zich persoonlijk de Verbondsvlag zullen aanschaffen. Het Dag. Bestuur zal gaarne zoo spoedig mogelijk opgaaf daarvan ontvangen. Zooveel te meer er besteld worden, zooveel te lager wordt de prijs.

Het Nederlandsch in het ambtelijk verkeer.

Aan Zijne Excellentie den Heer Minister van Buitenlandsche Zaken te 's-Gravenhage is de volgende brief verzonden:

Excellentie,

Twaalf jaar geleden wendde het Algemeen Nederlandsch Verbond zich tot een der ambtsvoorgangers van Uwe Excellentie met het verzoek te willen overwegen, of er

Neerlandia. Jaargang 28 geen aanleiding aanwezig was voor de Nederlandsche Regeering om in Hare ambtelijke briefwisseling met de Regeering van landen, waar volgens de grondwet dier landen de Nederlandsche taal een der landstalen is, voortaan die taal te gebruiken. Dit verzoek heeft toen niet het gewenschte gevolg gehad. Wij meenen, dat er thans alle reden is om dit verzoek te herhalen. Immers is bij de Belgische Wet van 31 Juli 1921 (Moniteur van 12 Aug. 1921 No. 224) ingetrokken met ingang van 1 Januari 1922 de wet van 22 Mei 1878 op het gebruik van de Vlaamsche taal in bestuurszaken en vervangen door bovengenoemde wet betreffende het gebruik der talen in bestuurszaken. Hierdoor is in België - het land, dat het eerst en het meest in aanmerking komt voor ambtelijke briefwisseling met ons land in de Nederlandsche taal - die taal geworden de ambtelijke taal niet alleen in de zoogenaamde Vlaamsche gewesten, maar ook voor de briefwisseling van die provinciën en arrondissementen met de centrale departementen van den Staat en van de openbare overheden en omgekeerd, terwijl de berichten en mededeelingen. tot het publiek te richten door de centrale besturen van den Staat en van de daaraan ondergeschikte openbare overheden, in beide landstalen moeten worden gesteld. Op dezen grond vertrouwen wij, dat, wijl de Nederlandsche taal zeker niet achterstaat bij de Fransche taal als ambtelijke taal in België, er voor Uwe Excellentie reden mag worden gevonden, in het vervolg onze gemeenschappelijke landstaal in het diplomatieke en verdere ambtelijke verkeer met België de plaats te geven, waarop zij naar onze meening recht heeft. Wij hebben de eer te zijn met de meeste hoogachting van Uwe Excellentie, de dienstw. dienaren, (w.g.) DE KANTER, Algemeen Voorzitter. (w.g.) FORTMAN, Algemeen Secretaris.

De waarde van ons Gedenkboek.

Een lid te Heidelberg schrijft ons:

‘Voor mijnen besten vriend, een Afrikaner uit den Oranje Vrijstaat, die nu helaas Heidelberg voorgoed verlaat, wist ik geen beter geschenk ter herinnering (hij heeft ook in Nederland gestudeerd) dan het A.N. V.-gedenkboek. Dit boek kan zeker een grooten invloed oefenen tot uitbreiding der Dietsche belangen. Elk A.N. V.-lid moet er voor zorgen, dat het zoo veel mogelijk verspreid wordt. Het behoort in het bezit van iedere familie te zijn, misschien worden dan eens ook alle stamgenooten vatbaar voor de beginselen van het A.N.V., die in de toekomst nog veel belangrijker zullen worden dan nu. Het ontbreekt volgens mijn bescheiden oordeel minder aan wil dan aan weten en juist daarom begroet ik het gedenkboek als een groote daad van het A.N.V.’. Dit is een uit vele waardeeringen. Wij herinneren er aan, dat het werk in prachtband voor leden f 5.-, voor niet-leden in Nederland f 7.50, voor niet-leden in het buitenland f 10.- kost. Bestellingen te zenden aan het kantoor Groenmarkt 9, Dordrecht.

Neerlandia. Jaargang 28 47

Proeven der verluchting van ons gedenkboek.

Eerste ontmoeting van Kommandeur Jan van Riebeeck met Hottentotten in Tafelbaai. (7 April 1652, naar een schilderij van C. Bell).

Het inwendige der kerk van Santa Maria Dell'Anima te Rome, een Nederlandsche stichting.

Neerlandia. Jaargang 28 48

Een getuigenis van Waarde.

Niet aan ieder Nederlander valt een zoo schitterende gelegenheid ten deel te getuigen van en voor zijn volk, voor de dochters en zoons van een ander, een groot volk, als aan Dr. Barnouw ten deel viel. Laat ons Nederlanders dankbaar zijn, dat dit voorrecht werd geschonken, aan iemand, die het zoozeer waard bleek te zijn, zich van zijn verantwoordelijkheid zoozeer bewust, als Dr. Barnouw toonde te zijn, toen hij aan de Amerikanen vertelde van ‘Holland under Queen Wilhelmina’ (New York - Charles Scribner's Sons 1923). De aanleiding voor het schrijven en uitgeven van dit boek was het zilveren gedenkfeest van de Nederlandsche koningin, maar de schrijver begreep terecht, dat hij in den geest der Nederlandsche koningin zou handelen, door in zijn boek den klemtoon te laten vallen op Holland en de jaren van zijn geschiedenis, die besloten lagen tusschen het oogenblik, dat de meerderjarigheid van Koningin Wilhelmina den schepter in handen gaf van de jonge vorstin en den dag, dien wij Nederlanders thuis en in den vreemde met zoo groote erkentelijkheid en opgewektheid mochten vieren in het vorige jaar. Van de persoon der koningin spreekt Edward Bok in zijn voorrede. Het is een getuigenis van oprechte bewondering, dat hij neerschreef en het feit, dat een man, die in de Vereenigde Staten zijn weg vond, zooals Edward Bok dat te doen vermocht, aldus van zijn eerbiedige waardeering doet blijken, geeft aan zijn woord een draagkracht in het groote Amerika met zijn geheel andere opvattingen van overlevering dan de onze, die aan een juiste waardeschatting van de beteekenis van Koningin Wilhelmina voor Nederland enkel ten goede kan komen. Hetgeen Bok zegt aan het slot van zijn inleiding over Dr. Barnouws boek is ten volle verdiend. Wij hebben hier inderdaad te doen met een beknopt verhaal van Nederlands geschiedenis gedurende een kwart eeuw, dat zoo volledig is, als in een zoo klein bestek kon worden verwacht. Wat meer nog treft dan de volledigheid is de omstandigheid, dat de onderlinge verhoudingen, de betrekkelijke beteekenis der behandelde onderwerpen in de lijst van het geheel en ten opzichte van elkander zoo goed in het oog wordt gehouden. Voor Nederlanders schrijvend, zou Dr. Barnouw de dingen wellicht op andere wijze tegenover elkaar hebben gesteld, als hier, waar hij schreef voor lezers, die omtrent volk en land gansch andere voorstellingen hebben over het algemeen dan die gangbaar zijn bij Nederlanders naar volk en stam, maar de verdeeling van licht en schaduw zou moeilijk anders kunnen zijn geweest, zonder dat de voorstelling minder zuiver of minder sprekend zou zijn geworden. Dat stemt reeds dadelijk bij het vluchtig doorbladeren van dit boek tot dankbaarheid jegens den schrijver en als gij dan U zet tot het lezen van een hoofdstuk hier of daar, naar gelang van Uw bijzondere belangstelling, dan wordt de neiging U weldra te sterk, om nu ook de hoofdstukken, die U op het eerste gezicht minder belangwekkend voorkwamen te lezen, zoodat gij van het geheel een indruk krijgt. Zoo althans verging het mij. Bij de lezing van gedeelten hier en daar, die mij enkele indrukken van dit boek moesten geven, kon ik geen weerstand bieden aan den lust om ze aaneen te rijgen; men zou den schrijver minder nog dan zichzelf onrecht doen door van zijn werk slechts bij gedeelten kennis te nemen.

Neerlandia. Jaargang 28 Waarvan hij verhaalt? Laat mij de opschriften van de achttien hoofdstukken voor u vertalen, opdat gij ziet, hoe verscheiden zijn onderwerpen zijn, die bijeen toch recht doen aan het geheel: de inhuldiging der Koningin; de liberalen aan het roer; de nederlaag van het liberalisme; Dr. Abraham Kuyper; Nederlands verdedigingsstelsel; welvaartswetgeving; Mr. Troelstra's gelegenheid; builandsche betrekkingen; de bezoekingen der onzijdigheid; oorlogstijd in Holland; de openbare meening en de pers; hoe Nederland zorgde voor de vluchtelingen; het geval met Keizer Wilhelm; Nederland en België; Nederland in het Europa van na den oorlog; de Nederlandsche Indiën; letterkunde, kunst en wetenschap en het volk en zijn Koningin. De beteekenis van een dergelijke getuigenis over het eigen volk tegenover een ander volk, dat men heeft leeren eerbiedigen is niet slechts afhankelijk van de kennis van en het begrip voor de eigen natie, ze wordt voor een zeer groot deel bepaald door de wijze, waarop men weet te spreken tot het vreemde volk. In hoever Dr. Barnouw dat kon, laat zich door iemand die het Amerikaansche volk thuis niet kent, zeer moeilijk beoordeelen; de omstandigheid evenwel, dat een man als Bok, die bewezen heeft zoo tot de Amerikanen te kunnen spreken, dat hij ze bij voortduring boeit, in dit opzicht den schrijver zonder voorbehoud prijst, zegt ons zeer veel. Het is voor Dr. Barnouw en voor Nederland een voorrecht geweest, dat de schrijver van dit boek voorzoover hij dat noodig mocht hebben gehad, zijn licht kon opsteken bij een man, die bewezen heeft, dat hij de Amerikaansche volksziel begrijpt. Daarin ligt een waarborg, dat dit boek zal spreken op verstaanbaren toon tot hen, tot wie het zich richt. Maar zonder Dr. Barnouws begrijpende liefde, verklarende kennis, talentrijke voorstelling zou desalniettemin dit boek op den Nederlander den indruk hebben kunnen maken van een op uiterlijk effect berekende schildering. Het boek heeft inhoud, het heeft karakter, het is iets geheel eigens. Het zal andere Nederlanders nu en dan prikkelen tot een stil verweer, omdat Barnouw de dingen niet ziet, zooals de gemiddelde Hollander die ziet, hij heeft een eigen kijk op de dingen, geschiedenis schrijven, beteekent voor hem de feiten te plaatsen in het doorzicht, waarin ze naar zijne meening moeten worden gezien, daaraan dankt dit boek een niet gering deel van zijn waarde. Die waarde schat ik zeer hoog en ik hoop daarom, dat vele landgenooten en stamzusters en -broeders zich geroepen zullen gevoelen dit boek ter hand te nemen; hun kennis van ons volk, hun begrip daarvan zal er door worden verrijkt en verdiept, ze zullen erdoor aan het denken worden gebracht over Nederland, zijn plaats, zijn taak, zijn verplichtingen en tekortkomingen. Daarvoor ben ik Dr. Barnouw van harte erkentelijk, daarvoor en voor het feit, dat hij poogt belangstelling te wekken voor Nederland en voor de wijze, waarop het worstelt met de vraagstukken, die de tijd daaraan stelt. Maar bovenal, om de van oprechte liefde getuigende wijze, waarop hij dat doet. J.J.B.

Neerlandia. Jaargang 28 49

Vlaamsche toestanden.1)

III.

Wie de Vlaamsche beweging van buiten af met een sympathiek oog gadeslaat of ze, in Vlaanderen zelf, zonder vooringenomenheid ten opzichte van een bepaalde richting aanschouwt en beschouwt, komt al heel gauw voor de vraag te staan of de beweging voor- of achteruit gaat, of de Vlamingen, of juister, de Vlaamschgezinden, winst of verlies boeken in hun strijd, en of winst of verlies zich in zulke mate openbaren, dat, binnen afzienbaren tijd, de eindoverwinning of de volstrekte nederlaag te voorzien valt. Een dergelijke vraag, hoe eenvoudig ze ook moge lijken, dringt door tot de kern van het vraagstuk, dat thans het staatkundige en cultureele leven in België zoo niet geheel, dan toch grootendeels beheerscht en scherper wordt gesteld naarmate het uur der oplossing nadert; zij raakt ook meteen een der groote redenen aan van het verschil van inzicht dat tusschen de twee Vlaamsche groepen bestaat, een verschil dat zich uit in het grijpen naar andere middelen en het nastreven van een ander doel, hoewel beide partijen oorspronkelijk van hetzelfde punt zijn uitgegaan: hun liefde voor taal en volk. Het antwoord zal dan ook heel anders luiden, indien het gegeven wordt door een Vlaamschen nationalitist of zoo het komt van een voorstander van het Vlaamsche minimum-programma. Voor den eerste staat het vast dat Vlaanderen, daar het sedert 1830 onder Franschen - niet alleen Waalschen, maar ook ‘Frankrijkschen’ - invloed staat, geleidelijk ontvlaamscht, ontdietscht wordt door de centraliseerende regeering te Brussel, die er niet is om Vlaanderen, maar die op Vlaanderen teert en van Vlaanderen leeft. De Vlaamsche nationalist zal u wijzen op de verfransching van de burgerij der groote Vlaamsche steden, hij zal u cijfers uit volkstellingstatistieken aanhalen tot staving van zijn meening over het gevaar, dat de Brusselsche olievlek biedt voor de toekomst van de Vlaamsche gemeenschap, hij zal uwe aandacht vestigen op het taalwetten-arsenaal, dat er, in een gewoon geregeerd land niet had hoeven te zijn, en vol botte wapenen ligt, welke den knoop niet kunnen doorhakken en niet hebben kunnen beletten, dat het leger, trots het hooge percentage aan Vlamingen in het Yzerleger en de misstanden op taalgebied aan het front, de krachtigste verfranschingsmachine in Vlaanderen is gebleven, dat de openbare besturen nog grootendeels Fransch zijn in Vlaanderen, het gerecht te Gent en elders volstrekt anti-Vlaamsch, terwijl het middelbaar en universitair onderwijs grootendeels een verbasterenden invloed hebben op de Vlaamsche jeugd. De Vlaamsche nationalist zal u verklaren geen vertrouwen meer te hebben in de zoogenaamde goede bedoelingen en den goeden wil van de regeering te Brussel en slechts één uitweg te zien om het Vlaamsche land te redden uit de klauwen van de Fransche bankiers, die, langs Brussel om, de nijverheid in het Vlaamsche land beheerschen, om zijn volk te onttrekken aan den geestelijk-doodenden, eenzijdig-beschavenden invloed uit het Zuiden, die de Vlaamsche eigenaard verstikt: staatkundig, maatschappelijk en geestelijk zelfbestuur voor Vlaanderen. De Vlaamsche minimalist - die de Vlaamsche nationalisten ‘extremisten’ heet en door deze laatsten voor ‘Vlaamsche Belgicist’ wordt versleten - zal, van zijn kant, 1) Zie ‘Neerlandia,’ Februari en Maart 1924.

Neerlandia. Jaargang 28 in de eerste plaats wijzen op de, naar zijn opvatting, practische onmogelijkheid van een onmiddellijke en radicale oplossing van het Vlaamsche vraagstuk en verder uitweiden over de sedert 1830 en de op de omwenteling volgende algeheele verfransching van leger, openbare besturen, gerecht en onderwijs, bereikte uitslagen: gedeeltelijke vervlaamsching (of vernederlandsching) van het middelbaar onderwijs en de rijksuniversiteit te Gent, gedeeltelijke vervlaamsching van het gerecht, volledige vervlaamsching, althans volgens de wet, van de openbare besturen in het Vlaamsche land; hij zal met geestdrift gewagen van de hooge vlucht, genomen door kunst, tooneel en letteren in het Vlaamsche land, van het ontwakende zelfbewustzijn, ook op staatkundig gebied, dat in het parlement een krachtige Katholiek-Vlaamsche groep bracht, die, te zamen met een aantal Vlaamschgezinde sociaal-democraten en eenige Vlaamsche liberalen - om van de nationalistisch-voelende Vlaamsche Fronters maar niet te spreken - heel wat in de parlementaire pap heeft te brokken. De Vlaamsche minimalist zegt genoeg vertrouwen te hebben in de levenskracht van het Vlaamsche volk, met zijn heerlijk verleden, om ook van de toekomst nog veel te mogen verwachten. Zijn streven reikt echter niet tot de bevestiging van de staatkundige zelfstandigheid van zijn volk. De eindzegepraal zal hij behaald achten, wanneer aan het Vlaamsche volk, binnen het staatsverband België in zijn huidigen vorm, geestelijk zelfbestuur zal zijn verleend. Voor den Vlaamschen nationalist is er meer verlies dan winst, terwijl de Vlaamsche minimalist het tegendeel gelooft. Wie onpartijdig oordeelt moet toegeven, dat de beteekenis van het Nederlandsch als administratieve - ik zei bijna als politieke - taal in België de laatste jaren aanzienlijk grooter is geworden; ook het feit dat sommige Vlaamsche dagbladen thans een oplage hebben van 100.000 en meer exemplaren daags, mag niet worden onderschat, terwijl in parlement, provincie- en gemeenteraden eveneens met het Vlaamschgezinde deel rekening moet worden gehouden en de Vlaamsche wetenschap, naast de Vlaamsche letteren, geen droombeeld meer is. Toch dient aan den anderen kant ook nog te worden vastgesteld, met welke onrustbarende snelheid de hoofdzakelijk van Brussel uitgaande verfransching - na een tweetaligen overgangstijd - om zich heen grijpt en veld wint, niet alleen langs de armen van het kruis Antwerpen-Brussel-Halle, Aalst-Brussel-Leuven, maar ook in sommige kleinere steden van Vlaanderen, langs de Noordzeekust en in het hoofdzakelijk met Fransch kapitaal ontgonnen nieuwe kolenbekken van Limburg. De vraag beperkt zich nu alleen nog tot het volgende: Zal het Vlaamsche deel bij machte zijn om den stroom der verfransching door regeering en geldmacht ontketend, te stuiten, of zal de wedloop tusschen de van boven af komende ontdietsching van de Vlaamsche massa en de van onder naar boven werkende opwelling van oer-Vlaamsche volkskracht in het voordeel van de ontdietsching uitvallen? Ik waag het niet, aan het slot van dit korte artikel, nu reeds een antwoord te geven, zonder al de factoren van dit ingewikkelde vraagstuk tot hun recht te hebben laten komen. De lezer, die onpartijdigheid huldigt, zal het mij, hoop ik, hoe ongeduldig hij ook wezen moge, zeker niet euvel duiden. M.J. LIESENBORGHS.

Neerlandia. Jaargang 28 50

Het vierde Congres van den ‘Nederlandschen Bond in Duitschland.’

Het is alweer geruimen tijd geleden, dat ‘Neerlandia’ melding maakte van gebeurtenissen, die het lot van den ‘Nederlandschen Bond in Duitschland’ raken. En toch is het meer dan de moeite waard, om op deze groote vaderlandsche beweging buiten onze grenzen de aandacht, in het bijzonder van de leden van het A.N.V. en de lezers van zijn maandblad, te vestigen. Voor het A.N.V. immers is de ‘N.B.i.D.’ meer dan een hem sympathieke onderneming. Beide bonden zijn ten nauwste vereenigd, doordat wederzijds een afgevaardigde in beide Hoofdbesturen zitting heeft, en bovendien nog doordat de Voorzitter van de zelfstandige afdeeling Berlijn van het A.N.V., de heer Martin Knoops, de krachtigste propagandist is in het Dagelijksch Bestuur van den N.B.i.D., waarvan hij deel uitmaakt. De omstandigheid, dat de Nederlandsche Bond in Duitschland den 9den Maart j.l. in Dortmund zijn vierde Congres beleefd heeft, is een voor de hand liggende aanleiding om op deze plaats nog een en ander daarover en over het Bondsleven te vertellen. Volgens de Bondswet had dit vierde Congres eigenlijk al in October 1923 moeten plaats hebben. Maar staatkundige en geldelijke omstandigheden maakten dat onmogelijk. Trouwens: die geldelijke moeilijkheden! Een bitter iets. En al is de Bond het A.N.V. voor den steun van f 100.- ten bate van ‘De Post van Holland’ uiterst dankbaar - het is toch maar de beroemde druppel op de gloeiende plaat. Het is pijnlijk, te moeten bedenken, dat honderdduizenden guldens door onze landgenooten geofferd zijn en nog steeds geschonken worden om hongerige Duitsche magen te stillen, maar dat voor een groote nationale beweging van eigen landgenooten in Duitschland nog steeds elke behoorlijke ondersteuning ontbreekt. Terwijl de regeering en de volksvertegenwoordiging zich bepalen tot vriendelijk glimlachen en mompelen: ‘Het is keurig, hoor! Ga jullie je gang maar! En liefst zonder dat wij er hinder van hebben. Heel sympathiek, die Bond, zoolang hij ons geen cent kost. En verder de hartelijke groeten!’ Ondanks leege schatkist was het geestkrachtige dagelijksch Bestuur, geholpen door steeds bereidwillige vaderlanders, erin geslaagd een reserve-fonds bijeen te krijgen, dat het houden van een - steeds zeer duur! - Congres, opnieuw mogelijk maakte. En de opzet was ditmaal uitstekend: twee Congresdagen; op den eersten een vergadering van het Hoofdbestuur met daarbij aansluitend een groote propaganda-avond voor de Nederlandsche kolonie uit het Ruhrgebied, althans de omstreken van Dortmund. En den dag daarop, den geheelen Zondag, het eigenlijke Congres. Men had, ondanks alle tegenspoeden, toch veel reden tot tevredenheid. De Bond, die den 16den Augustus 1921 te Essen opgericht werd met 21 vereenigingen en 1500 leden, telt thans 82 vereenigingen met meer dan 8000 leden. Wat beteekent, dat door deze beweging thans zeker 50.000 Nederlanders bereikt worden. En met bereikt worden bedoel ik dan: behouden voor den Nederlandschen stam, gesteund in den strijd om het bestaan, vaster gebonden aan taal en vaderland. Men zou zoo zeggen, dat daarvoor in 's lands schatkist toch wel een paar duizend guldens 's jaars te vinden moesten zijn, Terwijl we aan den anderen kant te lezen krijgen, dat op een of ander Departement in Den Haag een chèque op Duitschland van meer dan

Neerlandia. Jaargang 28 een ton toevallig in den inflatietijd....vergeten werd, zoodat zeker f 100.000 in de prullemand terecht kwamen.

Ambtelijke belangstelling was er ook op dit Congres weer. Maar.... door toevallige en persoonlijke omstandigheden. Dat de Nederlandsche Regeering vertegenwoordigd was, dankte men aan den Hoofdinspecteur van het L.O., den heer Rienks, die het Bondsleven steeds volgt, alle vorige congressen bijwoonde en ook ditmaal niet wilde ontbreken. Verheugend was, dat Minister Van Karnebeek hem althans opdracht gegeven had, in Dortmund te verklaren, dat Zijne Excellentie den N.B.i.D. thans beslist als een nationaal belang, als een Nederlandsche zaak beschouwt, die heel ons volk aangaat! Misschien zou een vertegenwoordiger van H.M.'s Gezantschap te Berlijn ontbroken hebben, indien men daar niet op de groote beteekenis van deze beweging nadrukkelijk gewezen had. Verblijdend was het ten slotte, dat baron Van Harinxma thoe Slooten namens den gezant uit Berlijn overkwam om met belangstelling de gedachtenwisseling te volgen. Struisvogelpolitiek ten opzichte van spontane nationale bewegingen is nu eenmaal uit den booze. Daarom is de reis van den heer Harinxma, den gezantschapssecretaris, een feit van beteekenis voor verdere Congressen geworden. Ten slotte was, naast vele Consulaten van ons land, ook het Alg. Ned. Verbond door zijn afgevaardigde in het hoofdbestuur van den N.B.i.D. vertegenwoordigd. Hij bepaalde zich niet tot het aanwezig zijn en het volgen der gedachtenwisselingen, maar had op zich genomen een der beide spreekbeurten voor den propaganda-avond te vervullen. En wel sprak hij, na een duidelijk en in warmen toon gesteld overzicht van Bondssecretaris W. Frankenmölle, over het dankbare onderwerp: ‘Is Nederland groot of klein?’ In een praatje van een half uur streefde uw vertegenwoordiger er naar, de vele honderden toehoorders er weer eens aan te herinneren, dat zij, ofschoon behoorende tot een land, gering wat het aantal inwoners en klein wat oppervlakte betreft, alle reden hebben om trotsch te zijn op wat Nederland in en buiten Europa nog dagelijks op tal van gebieden tot stand brengt. Het Congres zelf was eenigszins een teleurstelling. Er werd hard gewerkt en in kleinigheden veel bereikt. Maar velen voelden, dat men te veel in kleinigheden, in gemodder van artikeltjes en paragrafen en statuten blijft steken. Men moge nu eens eenige jaren deze statuten laten gelijk ze zijn, en overgaan tot grooter werk, waarvan stuwkracht en frisch leven uitgaat. Het Bondsbestuur werd, op kleine uitzonderingen na, met algemeenen bijval herkozen. Vooral dat de Voorzitter, Ir. F.A. Overhoff en de Secretaris W. Frankenmölle, herkozen zijn, dat ook de heer Knoops in het Dagelijksch Bestuur bleef, is van beteekenis. Deze heeren hebben getoond zeldzaam veel liefde voor het Bondswerk te bezitten. Hun kracht schuilt voorloopig nog meer in het besturen, het ijverig beheeren, dan wel in leiding, voorgang en stuwend vermogen. Misschien komt ook dàt nog. De beweging is nog nieuw. Plicht van het A.N.V. lijkt mij, deze zaak nu eens heel ernstig te gaan aanpakken en niet af te wachten tot de werkelijk voorloopig nog onoverkomelijke bezwaren voor een aansluiting als Groep Duitschland uit den weg geruimd zijn. Wat drommel, hier is een Bond van meer dan 80 vereenigingen, met een eigen blad, met een vurig verlangen Nederlandsch te blijven. Daar houdt men geen theorieën meer bij. Men grijpt zoo 'n beweging aan, vormt een machtige commissie in Nederland, die zelfs in de grootste tijden van slapte voor geld zorgt, die de Kamer bewerkt en de Regeering.

Neerlandia. Jaargang 28 Hier wordt gewerkt. Het Vaderland blijve niet langer ten achter!! MAX BLOKZIJL, (vert. v.h.A.N.V. te Berlijn.)

Neerlandia. Jaargang 28 51

Dietsche kantteekeningen.

Misvatting.

De tiende Nederlandsche Jaarbeurs, van 11 tot 20 Maart te Utrecht gehouden, heeft een gunstigen indruk achtergelaten. De deelneming van binnen- en buitenlanders was grooter dan bij eenige vorige en het Jaarbeursgebouw bleek ondanks vroegere zwartgallige voorspellingen van twijfelmoedigen, niet te groot voor zijn doel. Het A.N.V. heeft er zijdelings mee te maken gehad, doordat het zijn bemiddeling had aangeboden om het den uitgevers in Zuid-Afrika gemakkelijk te maken voor de eerste maal het Afrikaansche boek in Nederland ten toon te stellen. Het spreekt van zelf, dat het een eerste bescheiden poging was. Maar nu hebben sommige verslaggevers deze inzending aangezien voor een deelneming van het A.N.V. aan de Nederl. Jaarbeurs. En op die misvatting doorgaande, schreven ze o.m.:

Wat het Algemeen Nederlandsch Verbond biedt, is beneden onze verwachtingen. Wel is waar is het een mooi doel de Afrikaansche Letterkunde meer bekendheid te geven, doch eerlijk gezegd, we hadden van het A.N.V. iets anders ter jaarbeurze willen zien. Haar inzending was bij Zuid-Afrika ondergebracht. Trouwens de nos. 181 en 182 zooals op de catalogus achter A.N.V. staat aangegeven, zijn op Vredenburg niet te vinden, terwijl buiten op de monsterkamer wel medegedeeld wordt, dat Zuid-Afrika daar is vertegenwoordigd, doch niet, dat het A.N.V. daar ook een bescheiden plaatsje heeft veroverd.

Wie zich nog de belangwekkende tentoonstelling in de kantoorlokalen van ons Hoofdkantoor te Dordrecht herinnert ter gelegenheid van ons zilveren jubileum in Mei 1923, zal begrijpen, dat als het A.N.V. rechtstreeks op de Jaarbeurs een afdeeling betreffende den Nederlandschen stam had willen inrichten, deze er heel anders zou hebben uitgezien. Wellicht vindt het Hoofdbestuur in deze gebeurtenis aanleiding een volgende maal inderdaad uit te komen.

De honderdduizend.

Wij bedoelen hiermede geen loterijprijs; noch de ton van ons steunfonds, die reeds lang verdubbeld had moeten zijn; noch het honderdduizendste lid dat zou kunnen worden ingeschreven als alle goede Nederlanders en stamverwanten door aansluiting bij het A.N.V. medestreden in de Grootnederlandsche beweging. Toch is het een belangrijke gebeurtenis, waarop wij de aandacht willen vestigen. De vorige maand kon Het Laatste Nieuws te Brussel het bekende dagblad van Mr. Hoste, zijn honderdduizendsten inteekenaar inschrijven en sedert werd het vijfnullengetal nog overschreden. Ook het Brusselsche Nieuws van den Dag heeft een oplaag van meer dan 100.000.

Neerlandia. Jaargang 28 Men denke er niet gering over, dat in een verbeulemanschte en vermuilezelde stad als Brussel, die in schijn Fransch, in wezen grootendeels Vlaamsch was en bleef, Nederlandsche dagbladen worden uitgegeven, die in meer dan honderdduizend stuks dagelijks in en buiten Vlaanderen worden verspreid; het beteekent dat vele honderdduizenden onzer stamgenooten dagelijks Nederlandsch lezen en al is de stof naar zuidelijker aard wat opzienbarender dan de ernstiger Nederlandsche dagbladpers pleegt te bieden, het Vlaamsche volksleven handhaaft, vertakt en versterkt zich er geestelijk meer door dan door de politiek en de twee- of veeldracht, die het Vlaamsche kamp zoo dikwijls machteloos maakt, tot genoegdoening van den gemeenschappelijken taalvijand. De leider van het Brusselsche dagblad wijst in een hoofdartikel, waarin het heuglijk feit wordt vermeld, op den vooruitgang, waarin de Vlaamsche pers zich, ondanks de lastige tijdsomstandigheden, verheugen mag.

‘Waar is de tijd, toen de gezamenlijke oplaag van de Vlaamsche dagbladen eenige duizenden per dag bedroeg, en toen er voorspeld werd, dat de taal van de Vlamingen verschrompelen zou in België tot een dialekt zonder ziel en zonder beschaving? Thans loopt de gezamenlijke oplaag van de Vlaamsche dagbladen in de honderdduizenden, en mag ‘Het Laatste Nieuws’ op een oplaag met zes cijfers bogen. Wij gaan hier niet beweren, dat de Vlaamsche pers de uitslagen bereikt heeft, die zij nastreven moet, maar wel kunnen wij getuigen, dat men in de grootere verspreiding en de voortdurende verbetering van de Vlaamsche pers als een weerspiegeling vindt van de verruiming en de verhooging van het Vlaamsche volksleven.

Op de tentoonstellingen, die het A.N.V. gedurende zijn nu 25-jarig bestaan heeft gehouden in Vlaanderen, Nederland en Indië, heeft het altijd een krantenwand ingericht, waarop de Nederlandsche pers uit het Grootnederlandsch gebied een duidelijk beeld gaf van de groote verspreiding onzer taal over de wereld. De eenvoudigste beschouwer van dien krantenwand - welke blijvend in de gang van ons Hoofdkantoor is aangebracht - kwam tot de gevolgtrekking: Waar een Nederlandsch blad verschijnt, moeten Nederlandsche lezers zijn.’ De bedoelde wand toont in schilderachtige groepeering o.m. de koppen van 2 tot 300 Vlaamsche kranten, en als men dan bedenkt dat daartusschen heel bescheiden Het Laatste Nieuws gluurt met een oplaag thans van meer dan 100.000, dan is er reden om niet te wanhopen aan de levenskracht van het Vlaamsch. Wellicht dat het getal ten slotte zal overwinnen, waar thans gebrek aan een eenheidsfront en het noodige zelfbewustzijn de Vlaamsche meerderheid schatplichtig maakt aan de Waalsche en Franskiljonsche minderheid. Het Laatste Nieuws onze gelukwensch met de bereiking van dezen mijlpaal.

Uitwisseling.

Vlaandren's diep vernederd' oorden Vragen daden maar geen woorden.

Neerlandia. Jaargang 28 Hieraan dachten wij meermalen den voorbijen winter, die zoowel van Nederlandschen als van Vlaamschen kant daden heeft laten zien. Wij hebben daarbij in het bijzonder het oog op de uitwisseling van Nederlandsche en Vlaamsche tooneelkunst. De dames De Boer-Van Rijk en Hopper en Verkade met zijn Haghespelers hebben in Antwerpen en Brussel de Nederlandsche tooneelkunst doen bewonderen, dank zij het streven der ‘Vereeniging voor goed Nederlandsch Tooneel’, de Vlaamsche stichting van Herman Teirlinck, die zelf door zijn letterkundige leergangen in de Nederlandsche Volksuniversiteiten en door zijn knappe tooneelwerken De Vertraagde Film en Ik Dien in Holland te doen opvoeren, bezig is een geestelijken band te smeden tusschen Noord- en Zuid-Nederland, die in aard en wezen cultureel bijeenhooren. Het Lentefeest op 23 Maart te Antwerpen, waar Vlaamsche en Nederlandsche letterkundigen zoo broederlijk en zusterlijk bijeen waren om Styn Streuvels te huldigen, was mede een verheugend bewijs dier samenhoorigheid. Als Nederland en Vlaanderen elkaar zoo blijven dienen, zullen ze elkaar tot een verhoogd gemeenschapsbegrip brengen, elkanders levenshouding versterken en den Nederlandschen stam doen groeien en bloeien.

Beschamend.

Op aanstichting van het ‘London Comtemporary Music Centre’ is in den Art Workers Guild te Londen de vorige maand een uitvoering gegeven van hedendaagsche Nederlandsche muziek, hoofdzakelijk vertolkt door Nederlandsche toonkunstenaars.

Neerlandia. Jaargang 28 52

Het programma bevatte o.m. werken van Diepenbrock, Sem. Dresden, Willem Pijper, Alex Voormolen en Henri Zagwijn. De talrijke toehoorders toonden groote waardeering. beschamend voor de Nederlanders, die maar steeds beweren, dat men met Nederlandsche muziekprogramma's eigenlijk niet voor den dag kan komen. Toch zijn er gunstige uitzonderingen. Zoo schreef de muziekverslaggever van de N.R. Ct. 6 Maart naar aanleiding van een uitvoering van Cornelis Doppers Zuiderzee-symphonie, dat deze Nederlandsche toondichter daarmee een bewonderenswaardig werk heeft geleverd, ‘een werk waaraan wij muzieklievende Nederlanders waarde toekennen moeten, omdat het stuk in zijn geheel datgene bezit, wat tot dusverre in bijna alle stukken van landgenooten ontbrak: een zuiver Hollandsch karakter. Nu hebben wij dus twee symphonieën waarvan dit gezegd kan worden: de eerste kwam bijna veertig jaar geleden verrassen: Aan mijn Vaderland, van Zweers, (die ter eere van des toondichters 70sten geboortedag in Mei in het Concertgebouw gespeeld zal worden), de tweede is van dezen tijd, Dopper's werk.’

Duitsche kijk op Nederland.

Hoe een scherp onzijdig opmerker den toestand in Nederland ziet, leeren ons de Hollandsche indrukken, die nu en dan in de Koelnische Zeitung worden opgenomen. Wij halen uit enkele Maartnummers dit aan:

‘Het verkeer te water en te land neemt enorm toe in Holland en er wordt steeds meer gestreefd naar grootere snelheid bij het vervoer. Vrachtbooten met kleine motoren, spoorwegen, stoom- en electrische trams, autobussen, fietsen, auto's, helpen alle 't drukke verkeer te bevorderen. Het lucht- en radioverkeer nemen zeer toe. De draadlooze telegrafie onder Staatsmonopolie wordt ook door particulieren veel gebruikt.’ ‘Tengevolge van woningnood en geringen bijbouw zijn de huren zeer gestegen en bedragen het dubbele van vóór den oorlog. Hierdoor staan de kosten van levensonderhoud nog 70% boven 1913. Toch heeft Holland krachtig deelgenomen aan de Leipziger Jaarbeurs. Hoewel vrijhandelsland, heeft men de schoenenindustrie van Brabant door een tijdelijk invoerverbod gesteund. Gedwongen door de Duitsche oorlogspolitiek heeft de gloeilampenindustrie (Philips te Eindhoven) zich zelfstandig weten te maken en voert men thans uit naar Frankrijk en Spanje. Het hoogovenbedrijf heeft zich op gezonde basis ontwikkeld. Werkspoor maakt lokomotieven en machines. De electrificatie gaat gestadig voort. Kolen-, cokes- en brikettenproductie is verdriedubbeld. De Rotterdamsche transitohandel heeft door het Ruhrconflict zwaar geleden. Toch ziet men overal een niet onderbroken ontwikkeling. De hulp, door de Nederlandsche liefdadigheid aan Duitschland verleend, mag nimmer vergeten worden.’

Nederland op z'n best.

Neerlandia. Jaargang 28 Willem Mengelberg heeft in de wereldstad, waarvoor de Nederlanders driehonderd jaren geleden den grondslag hebben gelegd, weder nieuwe lauweren zien toevoegen aan de vele reeds in Amerika behaald. Om ons mooie Wilhelmus in breeden kring groote bekendheid te verzekeren, had de wereldberoemde orkestleider als aanvangsnummer van een der programma's zijn eigen Preludium gekozen. Door radioinrichtingen werd het tot millioenen ooren gebracht, hetgeen ten gevolge had dat Mengelberg van heinde en ver talrijke brieven met opgetogen dankbetuigingen ontving. Nederlands uitvoerende kunstenaars danken hem ook weder dat zij in de nieuwe wereld bekendheid verwierven - zoo de fluitist Joan Amans - of hun goeden naam konden bevestigen. Wat zulke persoonlijkheden voor de eer van een land beteekenen, is eigenlijk niet te benaderen.

Curaçao.

Holland Expres van 1 Mrt. l.l. bevat een belangwekkende bijdrage over ‘de herleving van Curaçao.’ Nog voor den oorlog vestigde de Asiatic daar een bunkerstation voor stookolie, wat verscheidene stoomvaartlijnen Curaçao in haar vaarplan deed opnemen, en een jaar later, in 1914, koos de Koninklijke Curaçao uit voor de verwerking der olie uit de petroleumbronnen in Venezuela. In den oorlog is de raffinaderij gebouwd op aangekochte terreinen aan de overzijde van het Schottegat. In het geheel kan thans maandelijks 50 tot 60.000 ton verwerkt worden, terwijl men 90.000 ton bereiken wil. De aanvoer, in 1917 nog geen 10.000, was in 1922 ongeveer 300.000, en wordt voor 1923 niet veel onder de 500.000 ton geraamd. Eene groote uitbreiding van het bedrijf is onderhanden, een nieuwe opslagruimte voor 1 millioen barrels is in aanbouw. De C.P.M. heeft haar eigen olievloot, die veel bijdraagt tot de verlevendiging van het havenverkeer.

Lezingen over Nederland in Amerika.

Dr. Henry Beets, de bekende predikant te Grand Rapids, reeds vele jaren een warm vriend van het A.N.V., heeft het vorig jaar ons land bezocht. Met versche indrukken van zijn geboorteland teruggekeerd, heeft hij die dienstbaar gemaakt aan de verspreiding van kennis van ons volk door in de Openbare Boekerij en Leeszaal te Grand Rapids een viertal lezingen met lichtbeelden te houden over: De Geschiedenis en de kunst van Nederland. De Friezen, de Groningers en hun buren. De Zeeuwen en de Zuid-Hollanders. De Noord-Hollanders en Amsterdam.

Een verzoek.

De invoering der rubriek Dietsche Kantteekeningen blijkt te worden gewaardeerd.

Neerlandia. Jaargang 28 Wil zij op den duur nog aan belangrijkheid winnen, dan behoort zij uit alle oorden, waar Groot-Nederlanders leven, gevoed te worden. Lezers van Neerlandia, waar ter wereld gij U ook bevindt, doet de redactie mededeeling van al wat er belangrijks in Uw omgeving met betrekking tot ons stamleven voorvalt. Ook afbeeldingen zijn welkom. Neerlandia zal er des te meer lezenswaard door worden.

Adressen van secretarissen.

Algemeen Secretaris: Mr. B. de Gaay Fortman, Groenmarkt 9, Dordrecht.

Groep Nederland: Mr. Ch.M. Herckenrath, Prinsengracht 674, Amsterdam. Groep Vlaanderen: M.J. Liesenborghs, Eug. Demolderlaan 2, Schaarbeek-Brussel.

Groep Nederlandsch Indië: P.J. Gerke, Laan Trivelli 2, Weltevreden.

Groep Suriname: Fred. Oudschans Dentz, Adm. Militair Hospitaal, Bus 339, Paramaribo.

Groep Nederl. Antillen: J.H. Perret Gentil, Berg Altena 51, Curaçao.

Groep Noord-Amerika: F.E.H. Gebhardt, 179 South Trenchard Str. Yonkers N.-Y.

Neerlandia. Jaargang 28 53

Zuid-Afrika

Stamnuus uit Suid-Afrika.

Afrikaans in die Volksraad.

In 'n oorsig van die volksraadsverrigtings van 19 Februarie lees ek in ‘Die Burger’ die volgende: Hoe heerlik sou dit nie vir wyle Jan Hofmeyr gewees het, as hy vandag die sitting van die Volksraad kon bywoon nie! In die tagtiger jare het hy so 'n swaar en harde stryd moes voer om ook Hollands as gebruikstaal in die Parlement deur te kry, en vandag? Vanmiddag is daar niks as Afrikaans in die Volksraad gepraat nie. Selfs ook die formele werk, soas vrae en antwoorde, ens., is hoofsaaklik in Hollands verrig. Aan die beurt was die bespreking van die tabaksbelasting en al die sprekers het Afrikaans gepraat. Hulle name is: Nel, Claassens, Le Roux, De Waal, Alberts, Grobler, Dreijer, Burton (Minister), Muller, Van Heerden, Conroy, Lemmer, Cilliers, Mostert, Heyns, De Villiers, Nieuwenhuize, Jordaan, Roux. So moet dit wees!

Landverhuising. Wenke van handelskommissaris Spilhaus.

In die verslag oor die vrugte van sy werk as handelskommissaris van die Unie in Holland het die hr. Karl Spilhaus ook die volgende opmerkings gemaak: Eerste-klas persone van die landboustand - derde en vierde seuns van Hollandse boere - verlaat Holland iedere jaar in groot getalle, gewoonlik met 'n seker matige bedrag van kapitaal, waarmee hulle elders 'n begin kan maak. Ek is daarin geslaag om skikkings te tref vir sommige van dié persone om na Suid-Afrika toe te gaan en boerdery te begin, en werk in hierdie rigting kan aanmerklik ontwikkel word. Dit is egter nutteloos om verdere pogings aan te wend aan hierdie kant, tensy een of ander vereniging kan opgerig word in Suid-Afrika om onafhanklike vertroubare inligtings te verskaf wat deur moontlike landverhuisers verwag word. Die wenk wat ek waag om in hierdie verband te gee, is, dat daar 'n invloedryke komitee in Suid-Afrika sal gevorm word om met 'n dergelyke komitee in Holland saam te werk....

Hollandse banke en die Suidafrikaanse handel.

In die bowegenoemde verslag van die hr. Spilhaus sê hy onder Bankwese: Die belangrykheid, uit 'n handelsoogpunt, van takke van die voornaamste Suidafrikaanse banke op die Vasteland te hê, kan nouliks te hoog geskat word. Ongelukkig blyk dit egter, dat die neiging van ons banke is om hulleself te verlaat op agente in die buiteland wat nie dieselfde weldadige uitwerking het nie. Vóór die oorlog het die Standard Bank 'n tak in Hamburg gehad en toe dit gesluit moes word, is 'n tak in Rotterdam in die plaats daarvan geopen. Die is ook onlangs gesluit en die Standard Bank is dus nou sonder 'n tak op die Vasteland. Van die kant van Suid-Afrika

Neerlandia. Jaargang 28 beskou is dit diep te betreur. Die Nasionale Bank het nog 'n takkantoor te Antwerpe; die Nederlandsche Bank voor Zuid-Afrika het sy eie hoofkantoor in Amsterdam en die Transvaalsche Bank en Handelsvereeniging met hoofkantoor in Amsterdam, het 'n tak in Hamburg. Al die so ewe gemelde kantore het die grootste hulp aan die kantoor van die handelskommissaris bewys en hulle maak duidelik handelsmiddelpunte uit; 'n mens kan slegs verlang, dat daar meer van hulle was.

Die Engelspratery van Afrikaners.

Na aanleiding van die brief van Dr. van Weel in ‘Neêrlandia’ van verlede maand kan ek die lezers verseker, dat die man wat dit meen die Afrikaners kwalik te moet neem, ‘dat zij ook menigmaal Engelsch met elkaar spraken’, slegs daarop uit was om 'n uitweentjie te soek om van 'n Grootnederlandse propaganda ontslae te raak. As Afrikaners teveel Engels praat met mekaar, dan is dit te meer rede vir hom om Groot-Nederlander te wees en as sulks op te tree. Suid-Afrika alleen is nie die draer van die Dietse kultuur nie, ook Holland is dit en is in hierdie opsig nie van sy stamverpligtinge bevry nie. Maar gelukkig kan ek met die meeste beslistheid verklaar, dat Afrikaners wat nog enigsins trots is op dié naam, - en dit is die grote meerderheid teenswoordig - die praat van Engels met mekaar en ook met andere opsetlik vermy met die grootste nougesetheid, ja tot bekrompenheid toe. Die Afrikaner besef dit veel sterker dan die Hollander watter gevaar Engels oplewer vir die bestaan van sy taal, oorlewering en beskawing en vir die behoud van sy volk. Die laatste jare veral is die klag teen Afrikaners nie dat hulle te slap is in die handhawing en gebruik van wat hulle eie is nie, maar dat hulle te nougeset nasionalisties is selfs teenoor Hollands. Dit is gewoonlik Hollandse studente wat teenoor Afrikaners van hulle kennis van Engels wil blyk gee en dan nog die verwaandheid het om die Afrikaners te wil teregwys wat die uitspraak van Engels betref. Dit is nie Afrikaners wat Engelse proefskrifte skrywe nie, maar Hollanders. Ek het gesê! PH. R. BOTHA.

Seergeagte Heer Botha! Ek es reg blij met hierdie antwoord op mij vraag. Ek dag al, dat die ware Afrikaner nie in staat was nie die taak van sij stambroeder te verra. En ek geloof ook met jou dat hierdie egte nationaliste hom nie laat verlei nie, om Engels te spreek, as hom hier studere in die land, die sij gesog hê juis om die Grootnederlandse beskawing in hom op te neem, en, as hom teruggekeer hê in ‘sonnig Suid-Afrika’ daar as die ‘voortrekkers’ er van op te tree. Ek het ook gesê! Dr. M.A. VAN WEEL.

De Mendelssohn-Boekerij te Kaapstad.

Onze Volksraad bezit een prachtige boekerij, omvattende ruim 50.000 boekdeelen van de grootst mogelijke verscheidenheid, zoodat het onzen wetgevers niet ontbreekt aan bronnen, waaruit zij - zoo zulks noodig zou blijken - hun voorraad wijsheid en

Neerlandia. Jaargang 28 kennis kunnen aanvullen en verfrisschen. Deze in smaakvol ingerichte vertrekken gehuisveste boekerij, bestuurt de welwillende en voorkomende bibliothekaris, de heer Paul Ribbink, die in dezen op rijpe ervaring kan bogen, over een gezond oordeel beschikt en, en dit is de hoofdzaak, liefde gevoelt voor zijn werk. Het is inderdaad de moeite waard voor begunstigde bezoekers om deze boekerij, en alle merkwaardigheden, die daarmede verbonden zijn, te bezichtigen. De boeken zijn alleen ter beschikking van leden van den Senaat en van den Volksraad, doch verbonden aan deze boekerij is de zoogenaamde Mendelssohn-Bibliotheek, die in een der benedenvertrekken onder dak gebracht is, en deze belangrijke verzameling is ter beschikking van het publiek. De heer Sidney Mendelssohn - hij stierf in 1917 - was te Kimberley een rijk en bekend man, behoorende tot de groep der ‘diamantmagnaten.’ Dat deze achtbare man, een Israëliet en waarschijnlijk van Duitsche afkomst, behalve groote scherpzinnigheid in zaken, ook een open oog had voor de belangen van kennis en wetenschap, bleek onder meer uit het feit, dat hij met groote kennis een belangrijke verzameling had aangelegd van alle boeken, geschriften en drukwerken, die betrekking hadden op Zuid-Afrika niet alleen, doch op Afrika in 't algemeen. Bij zijn dood werd deze verzameling, omvattende ruim 8000 kostbare boekdeelen (behalve een aantal platen en schilderijen) geheel ter beschikking van 't openbaar belang

Neerlandia. Jaargang 28 54 gesteld, waarbij de erflater tevens milde voorzieningen had gemaakt, die de curatoren in staat zouden stellen zijn werk te onderhouden en uit te breiden In een der vertrekken is een soort gedenkplaat aangebracht, omvattende o.a. een portret van den schenker, waaronder - o, geest van Kimberley! - in een fraai gemonteerd doosje een gouden ring prijkt, met een kolossalen diamant. De beginletters van den naam van den gever werden, volgens zijn verlangen, op den diamant geëtst. Dit werk, op hoogst kunstige wijze door een deskundige verricht, nam - naar men zegt - een vol jaar in beslag. De verklarende en beschrijvende catalogus, die de heer Mendelssohn van zijn verzameling heeft laten aanleggen en drukken (Mendelssohn's S.A. Bibliography), een werk dat hem £ 3000 kostte, is op zichzelf een voortbrengsel van onberekenbare waarde en is aller aandacht waard. De heer Mendelssohn was een ijverig bewonderaar van wijlen Cecil Rhodes. Zijn ‘book plate’ toont de woorden Ex Libris Africanis Sidney Mendelssohn. Daaronder verschijnt een landkaart van Afrika, nog half in schaduwen gehuld, doch aan de oostelijke zijde, gedeeltelijk bedekkende den Indischen Oceaan dus, verschijnt spookachtig lichtend en stralen-werpend, de kop van Rhodes. De glans, die van Rhodes uitstraalt, verlicht reeds Zuid- en Oost-Afrika en dringt door tot alle deelen van het werelddeel, waarop de Kaap-Caïro-Spoorweg reeds is aangegeven. Links ligt een opengeslagen boek, vertoonende de namen: Leo Africanus, Bartholomew Diaza, Vasco di Gama, Van Riebeeck, David Livingstone, waaronder een rol papier, een oorkonde, met afhangend zegel. Onder het spookachtig beeld van Rhodes ziet men een bundel vruchten en bloemen. Leo Africanus was een Moor, die in de zestiende eeuw geleefd heeft en reeds toen vele belangrijke ontdekkingstochten door Afrika maakte. In 1600 verscheen in het Engelsch een vertaling uit het Latijn van een zijner werken onder den titel: ‘Leo Africanus; A General Description of All Africa’ Van dit prachtwerk was reeds in 1556 een vertaling in 't Fransch verschenen. Deze en vele dergelijke merkwaardige en kostbare werken zijn in de boekerij voorhanden Dat zij vele onschatbare werken in het Hollandsch bevat, behoeft geen betoog; noemen wij slechts de verluchte verslagen van Peter Kolbe. Over een en ander kan wellicht een verdere bespreking volgen. Daargelaten de steeds toenemende geldelijke waarde van deze verzameling, is het zeker, dat zij een schat vertegenwoordigt, die algemeen gewaardeerd behoort te worden. Men brenge hulde aan de nagedachtenis van den edelmoedigen gever door dankbaar gebruik te maken van de bronnen van belangrijke inlichtingen, die hij voor ons heeft opengesteld. J.L. SCHOELER. Vlaanderen.

Tak Brussel.

Zondag 9 Maart hield tak Brussel in een der bovenzalen van zijn lokaal, Ernest Allardstraat (Salle Nouvelle), zijn jaarlijksche algemeene ledenvergadering. Na een eerste inleidend woord van den voorzitter, den heer Omer Wattez, die de aanwezigen welkom heette, deed de secretaris, de heer M.J. Liesenborghs, voorlezing van het

Neerlandia. Jaargang 28 jaarverslag over 1923, het derde jaar sedert de hervatting der werkzaamheden na den oorlog. ‘Was het eerste jaar,’ aldus het verslag, ‘een jaar van wedergroepeering der verspreide krachten van den door de oorlogsgebeurtenissen zoo zwaar beproefden tak Brussel van het A.N.V., het tweede van inrichting en versterking der nieuw-bezette stellingen, het derde jaar bracht ons het vaste vertrouwen in de leefbaarheid en de toekomst van het A.N.V., ook in het Brussel van nà den oorlog, en de zekerheid dat, trots tegenkanting, verdachtmaking en, met den dag moeilijker wordende levensvoorwaarden, de meeste vroeger aangeworven leden onze vereeniging trouw zijn gebleven.’ Nu vele bonden en vereenigingen, in verband met de toenemende duurte en de zucht naar bezuiniging, hun ledental aanzienlijk zagen afnemen, stemt het te meer tot dankbaarheid, dat het bestuur van Tak Brussel verwacht, dat, hoewel sommige kwijtschriften, wegens afwezigheid der leden bij de aanbieding door de post, een eerste maal onbetaald terugkeerden, het verlies enkel maar eenige leden zal bedragen en, door aanwinst van nieuwe leden, heel spoedig weer het cijfer 370 zal zijn bereikt. Evenals de vorige jaren werden in 1923 verscheidene lezingen en muziekavonden gehouden, waarvan geregeld verslag is gegeven in Neerlandia. Ook zette tak Brussel een rouwhulde aan wijlen ingenieur Lodewijk de Raet, den grooten Vlaamschen voorman in den strijd voor de vernederlandsching van de Rijksuniversiteit te Gent, op touw, welke, op den verjaardag van zijn dood, op de begraafplaats te Ukkel-Calevoet plaats had. Bij de onthulling van het grafgedenkteeken voor den dichter Prosper van Langendonck, te Evere, liet de afdeeling zich, ook geldelijk, niet onbetuigd. Dank zij de bemoeiingen van tak Brussel kon, op 18 Maart 1923, groep Vlaanderen eindelijk herrijzen, een gebeurtenis waarop èn in Neerlandia èn in het gedenkboek van het A.N.V. met veel lof voor den tak is gewezen. De betrekkingen met het hoofdbestuur te Dordrecht, later ook met het groepsbestuur, waren steeds, trots eenig verschil van meening over punten, die niet de beginselen raken, zeer hartelijk. In het afgeloopen jaar vatte het bestuur van den tak het plan op De Distel, de letterkundige vereeniging, waaruit in 1895 te Brussel, de allereerste afdeeling van het A.N.V. werd geboren, weer in het leven te roepen. Na vele moeilijkheden te hebben overwonnen mocht het bestuur op 9 Februari jl. deze wederoprichting met goed gevolg zien gebeuren. ‘Al de factoren, welke voorafgaan in acht genomen,’ aldus de secretaris, ‘is het toegelaten aan het einde van dit verslag een opgewekten toon over den toestand van tak Brussel aan te slaan. Onze tak, waar Vlamingen, Hollanders, Nederlanders uit Oost-Indië en elders broederlijk vereenigd zijn onder de vlag van het in 1895 door H. Meert en Kiewiet de Jonge geformuleerde en vastgelegde ideaal, is sedert den wapenstilstand de ware kern van de A.N.V.-beweging in het Vlaamsche land. Het weze onze trots dit te hebben bereikt en te willen handhaven. Moge het ons gegeven zijn hierbij op den werkdadigen steun en de aanhoudende medewerking van al onze leden te rekenen.’ Dit verslag alsook de rekeningen over 1923, welke met een batig saldo van frcs. 400 sluiten, keurde de vergadering eenstemmig goed. In het bestuur, dat voortaan uit 9 leden zal bestaan, werden gekozen: Mevr. S. Liesenborghs-De Snerck en de heeren Omer Wattez, Joh. Kesler, Mr. W. Thelen, Dr. W. van Eeghem, Mr. Borginon, M. Stijns, J.G. Hooijer Sr., M.J. Liesenborghs.

Neerlandia. Jaargang 28 Vertegenwoordigers van tak Brussel in het bestuur van Groep Vlaanderen zijn voor 1924, de heeren Omer Wattez, Joh. Kesler, Mr. W. Thelen, M.J. Liesenborghs, Bruynvis en W. van den Berghe. Na een korte bespreking over aangelegenheden van bestuurlijken aard en een slotwoord van den voorzitter ging de vergadering in de beste stemming uiteen.

Secretaris-penningmeester tak Brussel.

Ingevolge de wijzigingen door de algemeene jaarlijksche ledenvergadering van 9 Maart jl. gebracht in de samen-

Neerlandia. Jaargang 28 55 stelling van het bestuur van tak Brussel is het secretariaat van den tak overgebracht van de Eug. Demolderlaan 2 te Schaarbeek naar de Ernest Discaillesstraat 11, in de zelfde gemeente. De heer Marcel Stijns, de nieuwe secretaris, is tevens penningmeester van den tak. Het algemeen secretariaat van Groep Vlaanderen blijft echter gevestigd: Eug. Demolderlaan 2, Schaarbeek.

De Distel.

Mocht in het Maartnummer van Neerlandia met groote voldoening worden gewezen op het welslagen der eerste vergadering van den wederopgerichten Distel, als kunstminnende afdeeling van tak Brussel, de tweede bijeenkomst, op 1 Maart gehouden, eveneens in De Halve Maan, op de Papenvest, was niet minder bemoedigend voor de toekomst. Verscheidene belangstellenden, welke, om redenen van verschillenden aard, de eerste vergadering niet konden bijwonen, waren ditmaal aanwezig en voelden zich spoedig thuis. Zoo bemerkte men in het typische zaaltje met zijn muren vol foto's, diploma's, reglementen en eerepenningen van Vlaamsche tooneelvereenigingen uit de Belgische hoofdstad, naast Omer Wattez, voorzitter van Groep Vlaanderen en tak Brussel ven het A.N.V. alsmede gewezen bestuurder van de Kon. Vlaamsche Academie, Jef Mennekens, een der oudgedienden van De Distel, thans secretaris der belangrijke grootendeels Vlaamsch gebleven voorstad Sint Jans-Molenbeek, Arie van den Heuvel, algemeen tooneelleider van den Kon. Vlaamschen Schouwburg, Mr. Rik Borginon, Maurits Roelants, Karel Leroux, Paul Kenis, J. Perkins, M.J. Liesenborghs, groepssecretaris van het A.N.V., enz. De heer Omer Wattez opende de vergadering en verleende het woord aan den jongen Vlaamschen letterkundige Maurits Roelants die, in een allersierlijkste taal, hulde bracht aan de gedachtenis van een der grootsten onder de vooroorlogsche Distelieren, den dichter Prosper van Langendonck. Van dezen grooten doode getuigde hij dat hij onder de jongeren een levende is. ‘Dat beteekent,’ zeide spreker, ‘dat Van Langendonck in onze Vlaamsche herleving een van de eersten en niet van de minsten was, die zelf reeds voelde welke klassieke droomen de jeugd van morgen bezielen zouden: orde en harmonie in denken en voelen, evenwicht van ideaal en werkelijkheid. Van Langendonck heeft geleerd, dat zelfs de mislukking den adel der schoonheid niet mist. Offervaardig is hij een gansche schare van jongeren voorgegaan. Het is niet noodig zelf te zegevieren om voor een goede zaak te vallen.’ Deze lezing, aangevuld met voordracht van gedichten van Van Langendonck, had zeer veel succes. Eigen herinneringen aan De Distel en Van Langendonck, door Jef Mennekens in een kleurigen vorm opgehaald, brachten de gewenschte stemming onder de aanwezigen en weldra zat de oude, traditioneele geest van De Distel er weer in en had de gulhartige Vlaamsche ongedwongenheid en gezelligheid, door de Hollandsche leden niet minder dan door de Vlaamsche op prijs gesteld, de bovenhand. De aanstelling van het nieuwe vaste bestuur gaf aanleiding tot menig grappig woord; tenslotte werd dit bestuur, bij stemming, samengesteld als volgt: sercretaris: J. van Mulders; penningmeester: Marcel Stijns, terwijl het voorzitterschap om de beurt zal worden waargenomen door J. Mennekens, Paul Kenis en Maurits Roelants.

Neerlandia. Jaargang 28 Er werd een plan van werkzaamheden geschetst, dat veel belooft en, naar de gunstige voorteekenen te oordeelen, ook veel brengen zal. Alle leden van tak Brussel zijn, in die hoedanigheid, zonder eenige andere geldelijke verplichting, lid van De Distel. De bijeenkomsten zullen voortaan, om de veertien dagen, telkens den 2den en 4den Zaterdagavond, gehouden worden in het Café des Allie's, Amigostraat, achter het Brusselsche stadhuis. Het adres van den secretaris is Jachtlaan 197 Etterbeek.

Voor het gebruik van beschaafd Nederlandsch.

Op uitnoodiging van tak Brussel sprak dr. Houben Vrijdag 21 Maart, in de ‘Salle Nouvelle’, over de noodzakelijkheid van het gebruik van algemeen beschaafd Nederlandsch in Vlaanderen. Zijn lezing was een krachtig pleidooi voor de wederoprichting van de vóór den oorlog in Vlaanderen tot stand gekomen ‘Vereeniging voor beschaafde Nederlandsche Uitspraak.’ De heer Omer Wattez, die den spreker dankte voor zijn belangwekkend betoog, gaf hem, onder instemming der aanwezigen, de stellige verzekering, dat het Algemeen Nederlandsch Verbond in Vlaanderen niet nalaten zal om ook deze, voor onze beschaving zoo belangrijke beweging nieuw leven in te blazen. Mej. Ninie Verschoore droeg, op voortreffelijke wijze, gedichten voor van Prosper Van Langendonck, Adama van Scheltema en Alice Nahon, aldus het bewijs leverend, dat ook uit Vlaamschen mond het zuiverste Nederlandsch kan klinken. Haar werden bloemen en een geschenk aangeboden. Tot slot zong Mej. Verschoore, op het klavier begeleid door den heer Oswald Liesenborghs, ons Verbondslied.

Alle leden van groep Vlaanderen van het A.N.V., welke gaarne de Vereeniging voor beschaafde Nederlandsche Uitspraak weer in het leven zagen roepen, worden vriendelijk verzocht schriftelijk van hun instemming blijk te willen geven aan het adres van den groepssecretaris Eug. Demolderlaan 2, Schaarbeek. Ook adressen van belanghebbende niet-leden zijn welkom. Taalcommissie.

Adres: 's-Gravenhage - Helenastraat 46. Aangeteekende stukken: Charlotte-de-Bourbonstraat.

Brievenbus.

P. de J. te Amsterdam. Gaarne gunnen wij Uw stukje een plaats; toevallig kregen wij ook een stukje, dat van wat algemeener standpunt de zaak bekijkt. Uw stukje en het andere steunen elkaar uitstekend. Vriendelijk dank, ook voor Uw inlichtenden brief. A.M. te Oostburg. Dank voor Uw belangstelling. De T.C. zal er naar trachten de door U betrapte schuldigen tot ander inzicht te brengen. Onze wedstrijd. In de eerste oproeping voor den wedstrijd is door een toeval de dag, enz. der inzending uitgevallen. Daarom verscheen de oproeping ten tweeden male in het Maartnummer, een buitenkansje voor hen, die meenden te laat te komen.

Neerlandia. Jaargang 28 Waarom niet?

Als opschik, opzicht, enz. goed Nederlandsche woorden zijn, waarom zou dan ook niet opsnit het zijn? Zoo denkt blijkbaar Van Nievelt Goudriaans Stoomvaartmaatschappij. Zij toch zet haar reizigers aan het ontbijt brood met verschillende soorten opsnit voor. Zouden ze bij die maatschappij heusch niet weten, dat opsnit weer zoo'n ‘leuk’ insluipsel is, namaak van het Hoogduitsche Aufschnitt?

Prachtig voorbeeld!

De ontvanger der directe belastingen, 1ste kantoor, Gemeente 's-Gravenhage, reikt waarschuwingen aan achterstallige belastingbetalers uit met vermelding van den dag der uitreiking 10 März 1924! In die waarschuwing zit zeker valuta!

Misbruik van het woordje ‘waar.’

Men wijst nogal eens - en terecht - op het gevaar voor de zuiverheid onzer taal, dat aan Germanismen verbonden is. Maar er bestaat een zuiver Nederlandsch

Neerlandia. Jaargang 28 56 woord, hetwelk zoodanig misbruikt wordt, dat het erger klinkt dan het leelijkste Germanisme. Ik bedoel het woordje ‘waar.’ Wanneer men zegt: ‘Waar de weg glad is, moet ik voorzichtig loopen,’ - dan bedoelt men: de weg heeft gladde gedeelten, waar ik voorzichtig loopen moet. Zegt men: ‘Daar (= aangezien) de weg glad is, moet ik voorzichtig loopen’ - dan geeft men te kennen, dat de geheele weg glad is. Hoe drukken velen zich nu uit, als zij het oog hebben op den geheelen weg? Aldus: waar de weg glad is....enz. Men bedient zich dus van het woordje ‘waar’ en bedoelt: daar of aangezien. Indien deze zotte verbastering uitging, stel van een zgn. briefschrijver op een onbeteekenend handelskantoortje, dan zou het al treurig zijn, maar het kwaad reikt véél verder. Ik heb de verbastering aangetroffen bij menschen, die met het oog op hun stand of beroep er op mogen aangezien worden, dat ze een grof valsch van een echt Nederlandsch woord weten te onderscheiden, n.l. rechtsgeleerden, doctoren, dagbladschrijvers, geestelijken, bankdirecteuren, enz. Ik heb de moeite gedaan, om uit enkele Nos. van een bekend Amsterdamsch dagblad, zinnen te knippen, waarin het misbruikte woord voorkomt. Telkens als ik het aantrof was mijn gedachte: hoe is het mogelijk, dat aan zulk een blad de corrector niet de opdracht krijgt, de fout steeds te verbeteren, of dat den medewerkers niet eens voor al verzocht wordt, zich van die fout te onthouden? Eenige opmerkelijke gevallen van misbruik, breng ik hieronder ter kennis. ‘Waar niet iedereen dit blad leest, acht ik het niet overbodig te citeeren’ enz. ‘Waar de marktpositie, zooals we reeds herhaaldelijk hebben opgemerkt, over het algemeen gunstig wordt beoordeeld’....enz. ....‘dan zou men in ieder geval met een voorwaardelijken opzet te doen hebben, te meer waar bekl. eenige jaren geleden door de administratie op een onjuiste aangifte werd betrapt.’ ‘Waar nu van de zijde der Nederlandsche regeering gelden worden beschikbaar gesteld ter verstrekking van kolen en huisbrand, gaan volgens den Consul-Generaal onze landgenooten in hoopvoller en dankbaarder stemming het nieuwe jaar in.’ ‘In dit geding gaat 't dan ook alleen maar over de vraag of inkoop door een naaml. vennootschap van eigen aandeelen rechtsgeldig is, te meer waar dit hier op zulk een hoogen koers en op zoo groote schaal is geschied.’ ‘Maar, waar ik zelf niet meer uit preeken ga’.... enz. ‘Outshoorn is sedert lang dood. Waar zijn oogen gericht waren op de uitbreiding van Amsterdam langs de beide Amsteloevers,’....enz. Naar het oordeel van het Hof vindt dit betoog echter geen steun in de huurcommissiewet, waar toch de bedoeling van art. 13a dezer wet blijkbaar is.’.... enz. Is het slordigheid of gemis aan taalgevoel, wat den schrijvers van bovenstaande verbasteringen parten gespeeld heeft? P.d.J.

Onze brave vertalers.

Neerlandia. Jaargang 28 Onder dit opschrift houdt Robertus Nurks Jr. in Morks Magazijn van Maart een causerie (waarom niet gezellig praatje) over de slordige wijze van vertalen, waaraan vooral dagbladschrijvers zich schuldig maken. Een voorbeeld: ‘Een paar maanden geleden was het erg roerig te Duisburg. De briefschrijver meldde: “Omtrent de aangehoudenen bleek het volgende: een hunner, de slotenmaker Schwallenbach, was separatistisch Kriminalkommissar. Een ander, de slotenmaker Tillmann, was ordonnans.” - Wij hebben al meermalen kunnen opmerken, dat bij relletjes in de streek van Krupp, altijd de slotenmakers haantje de voorste zijn. In Dordt staat de groote slotenfabriek van Lips, maar ik maak mij sterk, dat, als er oproer in Dordt komt, de slotenmakers maar een druppel in een emmer zouden zijn. Waar komen toch aan de Roer al die slotenmakers vandaan? Antwoord: Het zijn ook geen slotenmakers, het zijn Schlosser, dat wil zeggen bankwerkers. Zoek het woord op in Van Gelderen's woordenboek en gij vindt: Schlosser: slotenmaker, kleinsmid. Het woordenboek is hier niet juist en ontechnisch. Volgens zijn afleiding beteekent Schlosser slotenmaker, maar die beteekenis is al heel lang verruimd en omvat thans de menschen, die in onze taal bankwerkers heeten. Ik laat het aan de Taalcommissie van het A.N.V. over om den bewerker van het genoemde woordenboek (en waar behoort men meer op zijn hoede te zijn voor Germanismen dan juist in een Duitsch woordenboek?)1) onder handen te nemen over “kleinsmid.” In Leiden is een Koninklijke Grofsmederij, maar in ons heele land werkt geen enkele kleinsmid en bestaat geen enkele “kleinsmederij.” Het woord is Duitsch. De groote werf van Wilton vraagt dikwijls smeden, bankwerkers, klinkers, nooit een kleinsmid.’ De nazaat van Nurks lucht zijn weerzin ook nog tegen wat hij nachtmerriewoorden noemt, over de Noordzee tot ons gekomen en die hem in zijn droomen aangrijnzen: ‘Overdag weet ik dat de springmatras, waar ik op slaap, niet een matras is die springt, of waarop ik springen moet, en dat het woord op den klank is overgenomen van het Engelsche springmattress, dat een matras met veeren beteekent, maar des nachts helpt mij deze kennis niets, want dan spring ik rond in mijn bed, wanneer ik in mijn droom reclameborden zie verschijnen Riteezi-pennen, die vlot schrijven (write-easy), of een jongmensch uit Rotterdam hoor spreken over zijn Ilikitloignet, dat hij net zoo uitspreekt en waar hij zoo op gesteld is (I like it), of droom dat ik moet plakken met Gluton (Glue it on), en dan ga ik in mijn onverkwikkelijken slaap schoolmeesteren om mijn vrouw uit te leggen, dat Twink niet is een kleurstof, waar een jurkje mee kan opgeverfd worden, maar alleen het reclamewoord voor een verfstof, die in een ommezien (in a twink) verft en dat alle menschen, die zulke woorden gebruiken, behooren tot de gevaarlijkste klasse der vertalers, die onze taal in den grond zullen boren, en dat niet alleen de schriftelijke vertalers zijn, maar ook zij, die niet schrijven. Dan ga ik te keer tegen de menschen, die vinden dat zij geen lawn-tennis (goed zoo) spelen, wanneer zij niet den heelen middag staan te roepen: Out, Forty-Love, Deuce, Game, en die niet meer kunnen kolven, maar alleen golf spelen, terwijl, let wel, de Engelschen het woord van ons hebben gegapt. Als ik dan eindelijk wakker gemaakt ben, ben ik nog niet gekalmeerd, maar wijs er mijn zorgzame eega op, dat ik niet ben tegen nuttige en noodige leenwoorden uit welke taal dan ook, maar wel tegen de nuttelooze en overtollige, door domheid, poenigheid, onverschilligheid en onkunde binnengesmokkelde.

1) Weet de jonge Nurks iemand, die voor zulk werk den tijd heeft? T.C.

Neerlandia. Jaargang 28 d of w?

Dat Nederlanders over het algemeen niet uitmunten in zorgvuldige uitspraak van hun eigen taal, is algemeen bekend. En wie dit nog niet mocht weten, legge zijn ooren maar eens te luisteren bij menschen, die zelfs zoogenaamd beschaafd spreken, dan zal hij vaak opmerken een slaplippigheid, welke een soort van gemurmel doet ontstaan, dat geenszins bevorderlijk is aan duidelijke verstaanbaarheid van het gesprokene. Tot de verschijnselen van zulke slaplippigheid meenen wij ook te moeten rekenen de verwisseling van de d in

Neerlandia. Jaargang 28 57 dat en daar, met een w, die spraakkunstig zelfs onjuist is. Nu weten wij heel goed, dat de spraakmakende gemeente de taal maakt, doch naar onze bescheiden meening sluit dit niet in, dat wij die spraakmakende gemeente door dik en dun maar in kwade gewoonten moeten volgen. Want een kwade gewoonte is het toch inderdaad; om te spreken van: een boek, wat (i. pl. v. dat). Bepaald leelijk en onjuist, zelfs verwarrend, is het tegenwoordig veelvuldig voorkomende gebruik van waar, i. pl. v. daar: waar is toch steeds plaatsbepalend, daar redengevend. En lezen wij niet herhaaldelijk, zelfs in ambtelijke stukken, zinnen als: Waar de ondergeteekende (d.w.z. een minister) nog niet ingelicht is, kan hij deze vraag niet beantwoorden; waar B.W. er van overtuigd zijn, dat de belastingdruk voor de gemeentenaren al zwaar genoeg is, enz., in welke beide voorbeelden toch niet een plaats, wel een reden bedoeld wordt, zoodat daar, omdat (en stadhuisachtiger: wijl) de eenig juiste woorden hier zijn. Wie helpt er aan mee het slappe wat en waar te vervangen door het juiste dat en daar? N.

Kennen en kunnen.

Een lid uit 's-Gravenhage, pas hier woonachtig, heeft het getroffen, dat hij hier zoo vaak deze werkwoorden verward hoort gebruiken en vraagt of de Hagenaars ze soms juist bezigen. Doordat hij dit verschijnsel hier zoo vaak opmerkte, begon hij aan zichzelf in dezen te twijfelen. De geachte vrager kan gerust zijn: de Hagenaar (en niet alleen de minder ontwikkelde, in de verste verte zelfs niet) schroomt in het minst niet, om te zeggen: ik ken dat niet doen, ik ken niet komen, enz. en evenmin: O, ja, ik kon hem van vroeger; kon jij hem niet? Hij bedoelt natuurlijk ik kan dat niet doen, ik kan niet komen, alsook: ik kende hem van vroeger; kende jij hem niet? Wij vinden het, evenals ons geacht medelid, erg leelijk en worden er telkens, als wij het hooren, ook onaangenaam door getroffen. En dat gebeurt nog al eens. Maar, mensch, erger u niet! Het is maar Nederlandsch. Wee u, als u een foutje in een vreemde taal maakt.

Van de Afdeelingen.

Haarlem.

28 Maart hield de heer M.A.P. Poelhekke van Nijmegen voor leden en genoodigden dezer Afdeeling een belangwekkende voordracht over Hugo Verriest en Albrecht Rodenbach. De Afdeeling had dien dag 25 jaar bestaan. Onze hartelijke gelukwensch!

Leeuwarden.

Neerlandia. Jaargang 28 28 Febr. trad voor deze afdeeling op Prof. Dr. F.A. Stoett, de voorzitter der Afdeeling Haarlem met zijn ‘aardige, leerrijke, geestige voordracht over Onze Spreekwoorden,’ zooals de secretares schrijft. Voor dezen avond waren ook uitgenoodigd onderwijzers, onderwijzeressen en de oudste leerlingen der H.B.S. en, Gymnasium en Kweekschool.

W.Z. Vlaanderen.

22 Januari vergaderde de afdeeling huishoudelijk. De rekening van ontvangsten en uitgaven werd goedgekeurd. Als penningmeesteres werd gekozen in plaats van Mejuffrouw Eekhof, die wegens ziekte bedankte, Mejuffrouw Joh. van Houte. Na de huishoudelijke besprekingen hield de secretaris een rede: Letterkundige wandelingen door Zeeuwsch Vlaanderen. 26 Februari hield de afdeeling een openbare vergadering, waar de secretaris, de heer Van der Werff, een voordracht hield over Zeeuwsch-Vlaamsche sagen en legenden en meer in 't bijzonder over de in Ter Neuzen thuishoorende sage van ‘De Vliegende Hollander.’

Zutphen.

In Februari trad voor deze afdeeling op Mr. E. van Dieren uit Leuven met dezelfde rede, die deze gevierde Vlaamsche spreker voor de Afdeeling Wageningen heeft gehouden. De bijval spreekt het verheugendst uit de toetreding van 16 nieuwe leden.

Mededeelingen.

Aanbieding.

Tegen inzending van 25 cents kan men aan het kantoor van het Alg. Ned. Verbond te Dordrecht (Groenmarkt 9) verkrijgen: Nyhoff's Catalogus van de belangrijke oorspronkelijke Nederlandsche werken, vooral van den laatsten tijd. (158 blz.)

Vlaamsche en Hollandsche Kunst.

De Vereeniging tot behoud van de oude Kunst in Polen heeft in Warschau een zeer belangwekkende tentoonstelling ingericht van werken van oude meesters uit de Hollandsche en Vlaamsche school. Dank zij de bereidwilligheid der Poolsche families, die prachtige verzamelingen in haar bezit hebben, is men er in geslaagd op deze tentoonstelling werken van den allereersten rang bijeen te brengen.

De Vlaamsche leeuw in het Oekrajiensch.

Neerlandia. Jaargang 28 Uit ons Gedenkboek kan men weten, dat er in de steppen van Rusland een bevolking leeft van Nederlandschen bloede. Een Oekrajiensch koor trad enkele weken geleden in Ostende op en zong als toegift de Vlaamsche leeuw in het Oekrajiensch. Overweldigende bijval was het natuurlijke gevolg.

Goed nieuws uit Amerika.

De Secretaris van Groep Noord-Amerika, de heer F.E.H. Gebhardt meldt ons, dat hij herhaaldelijk verzoeken krijgt om een proefnummer van Neerlandia ter kennismaking. Voor dat doel worden hem voortaan maandelijks eenige gezonden. De heer G.J. Rooze, die de herdenking van ons 25-jarig bestaan in Mei 1923 te Dordrecht bijwoonde, is bezig de belangstelling der Nederlanders en Stamverwanten te Chicago te verlevendigen en bereidt de oprichting van een jongeliedenafdeeling aldaar voor.

Hulde aan Hugo de Groot.

Onder leiding van de Netherland-American Foundation, een vereeniging van Amerikanen van Nederlandsche afkomst en van in Amerika wonende Nederlanders, wordt een fonds verzameld met het doel, in de Nieuwe kerk te Delft een gekleurd venster te plaatsen, gewijd aan de nagedachtenis van Hugo de Groot. Het is de bedoeling, dat tot deze stichting voornamelijk zullen bijdragen Amerikaansche advocaten en rechters, leden van de American Berch and Bar. Het raam zou in 1925, het jaar waarin het 300 jaar geleden zal zijn, dat De Groot's De Jure Belli ac Pacis verscheen, overhandigd worden. Men hoopt voor dit doel tienduizend dollars bijeen te krijgen.

Ontvangen boeken.

Fondscatalogus van J.B. Wolters. Februari 1924. Thuisvaart door F.M. Knobel. Niet in den handel. Een opvoedkundige dwaling. In welke taal moet het kind worden onderwezen? door Aimé de Cort-Libertas, Brussel.

Neerlandia. Jaargang 28 58

Ingezonden.

De VIIIste Olympiade.

Thans staan wij aan den vooravond van de groote gebeurtenis op sportgebied, de Olympische spelen. Reeds maanden van te voren is in alle landen de hand aan den ploeg geslagen, om zoo goed mogelijk voor den dag te komen, en, als het kan, den eerepalm te behalen in dit wereldtournooi, waar de sporteer van het land op het spel staat, niet te behalen door verdedigingsmiddelen, ‘beschaafde’ wreedheden, maar in eerlijken strijd met als het eenige, dat den mensch ten dienste staat, het lichaam. Ook onze sportlichamen zenden, onder leiding van het Nederlandsch Olympisch Comité (N.O.C.), hun vertegenwoordigers naar Parijs, waar ditmaal de spelen gehouden worden. Ernstig en flink zijn de zaken aangepakt, omdat men besefte, dat het betreft de eer van Nederland, dat zich gaat meten met andere volkeren in den vierjaarlijkschen kamp. Waren wij steeds en ten allen tijde geziene tegenstanders, zoo langzamerhand worden wij ook gevreesd, zoodat de hoop bestaat, dat wij dezen keer meer dan één Olympisch kampioenschap zullen behalen, al zal 't moeite kosten. En wij, de thuisblijvers, kunnen daaraan helpen door onzen zedelijken en geldelijken steun, vooral door den laatsten, nu de slechte toestand van de schatkist onze regeering verhinderde geldelijke ondersteuning te geven. Deze taak rust dus nu op het Nederlandsche Volk! Toont, dat Gij waarachtige Nederlanders zijt. dat Ge voelt voor de eer van Uw Vaderland! Thans kan dat nog; zijn de spelen eenmaal begonnen, dan is 't te laat. Nu kunnen wij nog invloed oefenen op den uitslag maar dat is voorbij, als wij 's avonds of 's morgens haastig naar de krant grijpen, om te zien, hoe onze jongens 't er afgebracht hebben in den strijd voor ons land, onze eer en onze driekleur. Helpt er voor te zorgen, dat ons roodwit-blauw ook geheschen zal worden aan den daarvoor bestemden mast. Nederlanders, het betreft de eer van Uw land! Steunt het N.O.C. door het koopen van een speldje of het zenden van een bijdrage.

's-Gravenhage, Maart, 1924. A.H.M. VAN WEEL.

Comité voor Nederl. Kinderen in den Vreemde.

Wederom mochten wij ons verblijden over een blijk van Koninklijke belangstelling door een gift van H.M. de Koningin-Moeder. Uit de algemeene inzameling onder leiding van het Roode Kruis ontvingen wij f 2500.- terwijl ook van andere zijden flinke bijdragen werden ontvangen, zoodat het totaal onzer ontvangsten in Februari f 6843,49 bedroeg, (maakt met vorige opgaven f 512.040,72 en Mrk. 3.173.323,50). De noodzakelijke uitbreiding van ons werk vereischt grootere uitgaven; deze bedroegen f 6159.- Wij brachten weder 58 kinderen naar Holland, terwijl er 70 gereed staan. Steeds klimt het getal onzer pleegkinderen, maar ook de vraag om hulp stijgt. Wij schreven onlangs: ‘Zoo blijven nog talrijke kinderen zonder dadelijke hulp, misschien geheel zonder hulp. Wat zal van hen worden? Toen hun lijden begon,

Neerlandia. Jaargang 28 hadden zij niet het weerstandsvermogen der ouderen; zij werden óf geboren in een tijd van ellende, óf brachten het grootste deel van hun jeugdig leven in tijden van ondervoeding door. Of zij gaan ten gronde, of zij groeien op tot 'n zwak en weerstandloos nageslacht, waarin de zoo beroemde stoere, werkzame, geestkrachtige Hollander niet meer te herkennen is. Een daad van menschlievendheid is het, te zorgen, dat die kinderen niet te gronde gaan, een daad van nationaal belang, dat het Nederlandsche Volk zijn alouden naam kan blijven handhaven. Daarvoor heeft het Comité voor Nederlandsche kinderen in den Vreemde steun noodig en vraagt geld. Wanneer elk Nederlander slechts één cent offert, kunnen 2000 Nederlandsche kinderen naar het Vaderland teruggebracht en aldaar een maand geheel verzorgd worden.’ Bijdragen worden gaarne ontvangen door den Penningmeester S. VAN LIER Ez. Nassaukade 358, Amsterdam. Gemeentegiro L. 569. Nieuwe leden.

Groep Nederland.

H.F. Wing Easton, Geestbrugweg 23, Rijswijk. Mej. A.v. Sas, Rijswijkscheweg 21, Rijswijk. F. Dalwaen, Rembrandstraat 116, Voorburg. Mevr. Roll. Strikwerda, Parklaan, Scheveningen. Joh. Kröger, Laan v. Meerdervoort 142, Den Haag. Mevr. Kröger, Laan v. Meerdervoort 142, Den Haag. Mej. M.J. de Bruyn, Laan v. Roos en Doorn 19, Den Haag. Dr. De Pater, 2e Blankenburgstr. 140, Den Haag. Mevr. Bakker, Bonistraat 7, Den Haag. Mevr. Hettyey, Carpentierstr. 25, Den Haag. Mej. Sorber, Joh. v. Oldenbarneveltlaan 48, Den Haag. H. Hartog, Archimedesstr. 25, Den Haag. C.P. de Graaf, Elandstr. 14, Den Haag. Mej. C. de Boer, Stevinstr. 80, Den Haag. Mej. S.M.H. Ferguson, Valkenboschkade 642, Den Haag. Mevr. M. Kaiser-de Haas, Jan v. Riebeekstr. 63, Den Haag. Mej. B.v.d. Kooy, Ten Hovestr. 97, Den Haag. M. Pardo, Beeklaan 388, Den Haag. Dr. Van Rappard, Riouwstr. 154, Den Haag. C.J.W. Vonk, Laan v. Meerdervoort 160, Den Haag. Mevr. Baronesse Snouckaert van Schauburg, J.v. Nassaustraat 96, Den Haag.

Neerlandia. Jaargang 28 C.J. Feith, v. Weede v. Dijkveldtstr. 40, Den Haag. Dr. J.F. Kröner, Adelheidstr. 209, Den Haag. Mevr. Van den Bos, Wagenaarweg 18, Den Haag. Mevr. Van Eibergen Santhagens, van Loostr. 73, Den Haag. Dr. Jules v. Rooy, Joh. Camphuisstr. 74, Den Haag. Harry Goswin Wabeke, Wagenaarweg 18, Den Haag. Zuster E. van Wermeskerken, Gem. Ziekenhuis, Zuidwal 83, Den Haag. Zuster R. Dekker, Gem. Ziekenhuis, Zuidwal 83, Den Haag. Zuster, B. Hoedemaker, Gem. Ziekenh., Zuidwal 83, Den Haag. J.C. Munck, 2e Schuitstr. 112, Den Haag. J.H. Liefrinck, Kon. Emmakade 172, Den Haag. Mr. A.M. Joekes, Carel v. Bijlandtstr. 11, Den Haag. Mr. A. Fentener v. Vlissingen, Jul. v. Stolbergpl. 12 Den Haag. Mr. A. de Block, Javastr. 2A, Den Haag. G.F. de Bruyn Kops, Schenkkade 223, Den Haag. J.C. Bomert, Wilhelminastr. 123, Den Haag. Mej. J.v. Beukering, Hooftskade 9Q, Den Haag. Mevr. E.C. Palm-de Vries, Frankenslag 176, Den Haag. K.C. Smallegange, Van Speykstr. 93, Den Haag. C. Hamburger, Noordeinde 87a, Den Haag. Mej. C.A. Hoek, Vos in Tuinstr. 1a, Den Haag. J. de Jongh, Mosselstr. 4, Den Haag. Mevr. E.S. Herbig, geb. Albarda van Ekenstein, Den Haag. Dr. J. Bussens, Wateringschestr. 18, Den Haag. F.J.A. Blom, Bezuidenhout 15, Den Haag. Mevr. S. Blom, geb. Van Droogen, Bezuidenhout 15, Den Haag. Mej. Depla, Albertinestr. 20, Den Haag. W. de Fraiture, Koningskade 1, Den Haag. C. Steensma, Van Lennepweg 22, Den Haag. Mej. J.G.E. Scheeres, Hooigracht 1c, Den Haag. F.C. Dominicus, 2e Schuytstraat 203, Den Haag. Zuster G. Rensen, Gem. Ziekenhuis, Zuidwal 83, Den Haag. Mevr. Enthoven, v. Bleiswijkstr. 147, Den Haag. Armand P.L. van Uffelen, Leuvenschestr. 10, Den Haag. Z.M. Dufour, Arnhemschestr. 90, Den Haag.

Neerlandia. Jaargang 28 Mevr. Beckers, Theresiastr. 125, Den Haag. Zuster J.H. Vierbergen, Gem. Ziekenh., Zuidwal 83, Den Haag.

Neerlandia. Jaargang 28 59

Zuster S. van Eldik, Gem. Ziekenhuis, Zuidwal 83, Den Haag. J.R. Gravelotte, Galileistr. 37, Den Haag. J.W. Gerdes Oosterbeek Jr., 2e Schuytstr. 247, Den Haag. Mej. C. Kühlman, Weimarstr. 224, Den Haag. M. van Royen, Lubeckstr. 20, Den Haag. J. Borms, Arnhemschestr. 40, Den Haag. J. van den Berge, Bankastr. 4, Den Haag. F.K.C. de Jongh v. Arkel, Rijnstraat 1a, Den Haag. B. Hus, Stationsweg, Den Haag. Allen opg. door het Den Haag. Bestuur Afdeeling A.T.H. Winter, Schuytstraat 216, Den Haag. P.A. Camphuis, Bezuidenhout 109, Den Haag. Opg. door Mr. P. Hofstede Den Haag. Crull, Tiel D. Verheul, Balistraat 93, Den Haag. C.J. Okhuyzen Groothertoginnelaan 151, Den Haag. P.H. van Drooge, Regentesselaan 35, Den Haag. H.B. van de Rovaart, Laan v. Meerdervoort 356 Den Haag. Allen opg. door Mr. J.B. Den Haag. Zuurdeeg, D. Hans, Laan v. Nieuw-Oost-Indië 156, Den Haag. J.H. Boelen, Rijksstraatweg 63, Wageningen Dr. W. Koch, Nassauweg 8, Wageningen N.P.J.v. Bredehoff de Vicq van Oosthuysen, Wageningen L.C. Kutsch Loyenga, Bergweg 265, Wageningen Mevr. Wed. A. Schnitzer, geb. Baronesse van den Wageningen Hoevell, Mr. Maes, Bennekom. J.W. van Hoogstraten, Gep. Gen. Majoor, Bennekom. Mevr. Jhr. van Reigersberg Versluys, geb. Bar.esse Bennekom. Schimmelpenninck van der Oye, Dr. L. Jacobse Boudewijnse, Bennekom. Allen opg. door het Wageningen. Bestuur Afdeeling

Neerlandia. Jaargang 28 Ir. L.F.E. van Hoogenhuyze, Stationsweg 5, Groningen. J.J. van Schuylenburg, Jozef Israëlsstr. 97, Groningen. D.Th. van den Hoorn, Helper Brink 1, Groningen. P.J. Dado, Taco Mesdagstr. 19a, Groningen. A. Fagginger Auer, A-straat 20a, Groningen. Mej. C.G. Hilbrands, Martiniplein 11, Groningen. Mej. G. Hulst, Nieuwstraat 99a, Groningen. Mr. H. Kuypers, Otto Eerelmanstr. 10a, Groningen. Dr. J.J. de Vries, Spilsluizen N.Z. 3, Groningen. Mevr. Lankamp, Heereweg 19, Groningen. Mej. A. Ottenhoff, Praedeniussingel 13, Groningen. J.W.F. Pretorius, Brouwerstr. 2, Groningen. Mej. G.J. Reeder, Brugstr. 16, Groningen. Mevr. Wed. Ds. Stadermann-Brunn, O. Boteringestr. Groningen. 11a, C. Weis, Marktstr. 11, Groningen. Mej. A. Weijer, Brugstraat 16, Groningen. J.H. Willems, Kraneweg 79a, Groningen. C.H.J. Stavenuiter, Kerkstraat 28a, Helpman. Zuster E.v. Hoogstraten, de Ruyterstr. 75, Den Haag. Allen opg. door het Groningen. Bestuur Afdeeling E.D.A. van Duyn, Graaf Adolfstr. 57a, Groningen. Thoden v. Velzen, 1e Luitn. Infie. Bureel Gen. Staf, Den Haag. Beiden opg. door den heer Groningen. H.P.D.v. Wijk, C.M. Herkenrath, Vondelstr. 5, Amsterdam. A. Blaisse, Lomanstr. 7, Amsterdam. A. Steins Bisschop, Prinsengracht 1025, Amsterdam. Mej. G. de Sain, Palestrinastr. 12, Amsterdam. Jhr. Mr. C.H.J.I.M. van Nispen tot Sevenaer, Melkpad Hilversum. 28, Allen opg. door het bestuur Amsterdam. der Afd. Dr. K. Beukers, Oude Engweg 30, Amsterdam. Mr. Th.J.K.M. Hiltermann, Oude Engweg 28, Amsterdam.

Neerlandia. Jaargang 28 Beiden opg. door Mr. Ch.M. Herckenrath Jr. Amsterdam. Mevr. Boom v.d. Veen, E.O. Knollstichting, Eikenplein 2, Opg. door Mevr. C.N. Amsterdam. Kuipers, Mr. J. Rutgers, Keizersgracht 305, Amsterdam. François E.J. Malherbe, Nic. Witsenstr. 20, Amsterdam. Opg. door den heer Dordrecht. H.G.v.d. Esch. A.G. Versteeg, Vleeschhouwerstr. Dordrecht. A.J. Hendriks, Groenmarkt 55, Dordrecht. Ir. G. Diehl, Achterweg 22, Dordrecht. Ds. W.W. Meynen, Mij. Dordrechtstr. 19, Dordrecht. J.G.v.d. Gijp Barendrecht, Singel 139, Dordrecht. G.A.v. Hattem, Reeweg O. 40, Dordrecht. Beiden opg. door mevr. Dordrecht. Reus-Trotsenburg, Antoon P.C. Kerremans, p.a. Pension Frisia, Rotterdam. A.B.A. van Hoorn, p.a. Hotel de Beurs, Rotterdam. Opg. door den heer J.v.d. Rotterdam. Wall. L.Th.A. Potjes, Kipstraat 91, Rotterdam. Opg. door den heer G. van Rotterdam. Willigen, W.A. van Rijn, Schiedamscheweg 69a, Rotterdam. P. de Jong, De 1a Sablonièrekade 6, Kampen. Opg. door den heer A. Benthuizen. Verheul Jr., De Jongh, Wn. Directeur, P.T.T. kantoor, Oostburg. A. van Baal, Bouwmeester, Oostburg. Iz. Leenhouts, Landbouwer, Krabbendijk. Allen opg. door het West Bestuur Afd. Zeeuwsch-Vlaanderen. Jhr. P.J.O. van der Does de Willebois, Hintham. Mr. H.A.H. Bijvoet, Notaris, Berghem. S.M. Lankhout, Postelstr. 47, 's-Hertogenbosch. L. Lobach, Postelstr. 66, 's-Hertogenbosch.

Neerlandia. Jaargang 28 H. van Velthoven, Vughterdijk 76, 's-Hertogenbosch. Mej. J. Bergé, Kerkstr. 64, 's-Hertogenbosch. K.M. Sillevis, Koningsweg 85, 's-Hertogenbosch. H. Sniekers, Hinthamerstr. 78, 's-Hertogenbosch. D.J. de Hondt, Hertogstr. 7, 's-Hertogenbosch. C. Pijl, Vughterstr. 142, 's-Hertogenbosch. H.J. van Rijssen, Verwerstraat 31, 's-Hertogenbosch. H. van Roosmalen, Vischstr. 23, 's-Hertogenbosch. Mej. C. van Thiel, Zuid Willemsvaart 12, 's-Hertogenbosch. P.J. 't Hooft P.Jzn., Brugstr. 9, 's-Hertogenbosch. J. Esbach, Verwerstraat 11, 's-Hertogenbosch. N.V. ‘Lohengrin’, Markt 89, 's-Hertogenbosch. C. Verhagen, Markt 61, 's-Hertogenbosch. Allen opg. door het 's-Hertogenbosch. Bestuur Afd. G.L. Bley, Kievitdwarsstr. 38, Utrecht. J. Küpper, Krugerstr. 20, Utrecht. L. Cannegieter, Mengelberglaan 68, Utrecht. Th. Koeleman, Achter St. Pieter 23, Utrecht. C.M. van Riet, Willem Barentszstr. 74, Utrecht. Allen opg. door het bestuur Utrecht. Afd. K.A. van Wermeskerken, Vossegatschedijk 27, Utrecht. Opg. door den heer C.v. Utrecht. Geelkerken, Oscar Tijdgat, Oude Gracht 157, Utrecht. Opg. door den heer S.H. Utrecht. Tjabring, I. Edelkoert, Staalstr. 5, Utrecht. P.H. Greiner, Bosch en Duinlaan 9, Bloemendaal. Mr. K van Hinloopen Labberton, Zonnekade 18, Haarlem. Beiden opg. door Prof. Dr. Haarlem. F.A. Stoett, D. Blanksma, Anslijnstraat 39, Haarlem. J.J. Francken, Coornhertstr. 23, Haarlem.

Neerlandia. Jaargang 28 Beiden opg. door Mej. W.J. Haarlem. Francken, Mej. M.C.J. Cambier, Bosch en Vaartstr. 10, Haarlem. A.J. Torley Duwel, Eindenhoutstr. 7, Haarlem. Opg. door Mr. J.D.v.d. Bloemendaal. Plaats, C. Verheul, Scheldestr. 38, Vlissingen. Opg. door het Bestuur Afd. Vlissingen. J. Otte, Kasteelstraat 89, Vlissingen. Opg. door den heer C.B.J. Vlissingen. Wijtenburg, F.L.M. van Hoogstraten, Notaris, Zeist. Opg. door den heer Jac. Utrecht. Post, Mej. S. Dekker, Sterhof, Baarn. Opg. door de heer G. van R'dam. Willigen, J.C. Brand Jr., Spaarnelaan 27, Heemstede. Opg. door Mevr. J.M. Lisse. Veldhuyzen van Zanten, Mej. Dr. J.J.B. Mulder, Spanjaardstr. 71, Middelburg. Mevr. L. Wap-van Pesch, Noordstraat 111, Middelburg. Mej. A. van Konijnenburg, Dam 10, Middelburg. Mej. de Korte Sieger, Molstraat, Middelburg. Mevr. Mulder, Seisplein 286, Middelburg. W.J.C. van Noorle Jansen, Lange Singelstr. 183, Middelburg. J.v. Maren Bentz van den Berg, Middelburg. G. Nonhebel, Lange Delft, Middelburg. Allen opg. door het Middelburg. Bestuur Afd. Mr. J. Gorter, Wommels, (Friesl.) Opg. door den heer Kees Rotterdam. Beeling,

Neerlandia. Jaargang 28 60

J.F. Dekker, Grintweg 10, Oosterbeek. Mej. S. Kunst, Dijkstraat 18, Arnhem. Opg. door den heer Arnhem. A.C.v.d. Brand, G.M. Cromme, Emmawijk 2, Zwolle. H.H. Hanewinkel, Nieuwstraat 59, Zwolle. Mr. Dr. J.G. Stenfert Kroese, Koestraat 10, Zwolle. Allen opg. door het Zwolle. Bestuur Afd.

Buitengewoon Lid.

L.I.J.v.d. Steen, Markt 61, 's-Hertogenbosch. Opg. door het Bestuur Afd. 's-Hertogenbosch.

Jongelieden.

Mej. W.C. de Vrijer, Vijverhofstr. 137, Rotterdam. Mej. A.C. de Vrijer, Vijverhofstr. 137, Rotterdam. Mej. B. Gross, Bleiswijkstr. 44, Rotterdam. Mevr. P.v. Heest de Heer, Oostzeedijk 241b, Rotterdam. W. de Heer. Crooswijksche kade 1, Rotterdam. Mej. J. Demmers, Bergweg 217, Rotterdam. P.v.d. Elshout, Korte Wijnstr. 6B, Rotterdam. C. Engelse, Sleephellingstraat 18a, Rotterdam. P. Buller, Taborstr. 53, Rotterdam. S. Rolaf, Taborstraat 53 Rotterdam. T.D. Blazer, Veelzigtstr. 4, Rotterdam. G. Strijk, Oppert 81, Rotterdam. W.J. de Tombe, Henegouwerplein 12, Rotterdam. K. Roodenburg, Gelderschekade 26, Rotterdam. A.J. Fonteine, Teilingerstr. 65a, Rotterdam. Mej. N. Maas, Banierstr. 100, Rotterdam.

Neerlandia. Jaargang 28 D. de Puy, Catharinestr. 67, Rotterdam. Mevr. de Puy, Catharinastr. 67, Rotterdam. Mej. N. van Uden, Nw. Binnenweg 331b, Rotterdam. Mej. M. Molier, Oppert 86a, Rotterdam. Mej. A.G.F.M. Lucas, Witte de Withstraat 61B, Rotterdam. Allen opg. door het Rotterdam. Bestuur der Jongel. Afd. Mej. F. Lauwers, p.a. den Heer Van der Werff, Oostburg. Mej. J. Neyssen, p.a. den heer Van der Werff, Oostburg. Mej. M. Luwema, p.a. den heer Van der Werff, Oostburg. Mej. L. Hol, p.a. den heer Van der Werff, Oostburg. P. le Grand, Langestraat, Oostburg. Allen opg. door het West-Zeeuwsch-Vlaanderen. Bestuur der Afd. Th.A.C.J.L. Boelaars, Julianastr. 32, Rijswijk. W. Boltje, Vrouw Juttenland 47, Delft. Mej. A.C. Huizinga, Anthonie Duyckstr. 28, Den Haag. H. ter Meer, Frederik Hendriklaan 196, Den Haag. F.L.I. Schönfeld, Statenlaan 36, Den Haag. Mej. V. van Esso, Koningskade 20, Den Haag. Mej. E. Navis, Prinsegracht 53, Den Haag. Mej. H.H. Blom, Bezuidenhout 15, Den Haag. G. van 't Riet, Columbusstraat 103, Den Haag. Mej. A. Tonnet, Borneostraat 24, Den Haag. A.H. Ferguson, Valkenboschkade 642, Den Haag. H. Hofkes, Prinsenvinkepark 12, Den Haag. Mej. E.J. Muller, de Mient 31, Den Haag. Mej. G.E.L. van Rooy, Bankastr. 41, Den Haag. H. van Oyen, Van Speykstr. 147, Den Haag. M. Rutger van Vliet, Stadhouderslaan 42, Den Haag. Mej. A. Coster, Frankenslag 315, Den Haag. Mej. C.H. Hoppenstedt, Frankenslag 176, Den Haag. Allen opg. door het Den Haag. Bestuur Jongel. Afd.

Neerlandia. Jaargang 28 Groep Vlaanderen.

J. Pirote, Groote Steenweg 105, Berchem (Antwerpen). M. Slaats, Jodenstr. 14/16, Antwerpen. E. Lievens, Van Dijckkaai 36, Antwerpen. Allen opg. door den heer 's-Hertogenbosch. H.F.C. Smeulders,

Groep Noord-Amerika.

B. van der Laan, 143 Pocasset Ave, Johnston (R.I.) V.S.v.A. Opg. door den heer C.v. Utrecht. Geelkerken, Maurits Kesnar, 2201 Hennepin Ave Minneapolis (Minn). Opg. door den heer D.P.v.d. Bergh Sr. Albert Doezema, p.a. Pastoor Bros, Grand Rapids (Mich.)

Groep Nederlandsch-Indië.

H. Gelder, Adm. Og. Tijbenteng, Halte Tjibeber, P. Philipp, Opzichter Og. Tjidadap, Halte Tjibeber, L.D. van Ouwerkerk, Gegr. Ambtn. S.S. Bandoeng. Mej. E.H. Matthijssen, Commies S.S. Bandoeng. Allen opg. door het Indië. Bestuur v. Groep Ned.

Groep Suriname.

J. Hoogendijk, Industrieel, Combe, Paramaribo. E.V. Conrad, Industrieel, Hofstr., Paramaribo. Beiden opg. door het Suriname. Bestuur der Groep

Neerlandia. Jaargang 28 Buitenland.

Mevr. P. Catz, Marais Road, Zeepunt bij Kaapstad. J.C. van Balen, p/a. den heer Tinus de Jongh, Kaapstad. D. Gnodde, p.a. Holl. Z. Afr. Lijn, Kaapstad. M. Maas, Kaapstad. J.F. Ogier, Bus 2034, Kaapstad. Allen opg. door het Kaapstad. Bestuur Afd. M. Oor Jr., p/a. Petr. Mij ‘La Corona’, Tampico. J.D.C. Monsanto, p/a. Petr. Mij. ‘La Corona,’ Tampico. J. Merkestein, p/a. Petr. Mij. ‘La Corona’, Tampico. Allen opg. door den heer Tampico. A.C. Zur Haar, C. Schopenhouwer, Caïro. Mr. C.H.J. Schuller tot Peursum, Gezantschapsecr., Caïro. Opg. door den heer W.J. Caïro. Lugard Jr., Edward Blitz, 5 Neal Street, Londen, W.C. 2 M. Bakker, Londen W.J. Damman, Bangor Hotel, Londen W.C. W.H.F.v. Dael, 3 Milk Street Buildings Londen, E.C. 2. J.M. Keyzer. 13 Gray's Inn. Road, Londen, W.C. J.H.O. de Jong, 24 Eastcheap, Londen, E.C. 3 Joh. Banus, 24 Eastcheap Londen, E.C. 3 Allen opg. door den heer J. Rotterdam. Brey, K.G.W. Baron van Wassenaer, Consul der Nederl. Lugano (Zwitserl.) Godfried Croes, P.B. 2304, Havana (Cuba). Opg. door den heer H.E. Chaparra. Lampe, H.S. Brandt, P.O.B. 74, Havana. Prof. Dr. C.E.B. Bremekamp, Pretoria. Dr. G.J. Hoogewerff, 31 Via Savoia, Rome. Opg. door Pater Fr. Rome. Huisman, W.K.P. Mathol de Jong, Avenue Dauphine Orléans,

Neerlandia. Jaargang 28 Opg. door Dr. K. Kooiman, Middelburg. B.E. den Dekker, Beambte Asiatic Petr. Co. Ltd. Singapore (S.S.) T.H. Wildschut, Beambte Asiatic Petr. Co. Ltd. Singapore (S.S.) E. Hagemeyer, Beambte Asiatic Petr. Co. Ltd. Singapore (S.S.) C.R. Hus, Beambte Asiatic Petr. Co. Ltd. Singapore (S.S.) K. Alma, Beambte Asiatic Petr. Co. Ltd. Singapore (S.S.) P.A. Penning, Beambte Asiatic Petr. Co. Ltd. Singapore (S.S.) W. Zeylemaker, Gezagvoerder N.I.T. Singapore (S.S.) Allen opg. door Dr. R.v. Singapore (S.S.) Beuningen v. Helsdingen G.H.J. de Winter, Utrecht (Natal) Z. Afr. Opg. door den heer D. Kaapstad. Krabman,

Vraag om inlichting.

Wie kan het juiste adres meedeelen van: J.J. Krijt, vroeger p/a. fa. de Waal & Overzee Handel-Mij, Amsterdam. J. van Beneden, vroeger Planter, Koeala Simpang. E.D.W. Asselberghs, vroeger Planter Koeala Simpang. Ir. D.J.v. Aalst, vroeger Semarang-Joana Stoomtram Mij. Semarang C. van Santen, Semarang. C. Mesman, Bergstraat 2, Wageningen, (thans in Indië). J.G. Mooyen, vroeger Watergraafsmeer. J.L. Pieterse, vroeger Korte Delft, Middelburg.

Neerlandia. Jaargang 28 61

[Nummer 5]

Nederlandsch Imperialisme?

Er is een misverstand gerezen. Geen ‘afschuwelijk’ misverstand, meer een vermakelijk. Maar dat toch zijn ernstigen kant heeft. Schuld aan de verspreiding van een geheel onjuiste meening over de bedoelingen van het Algemeen Nederlandsch Verbond is het Duitsche tijdschrift, dat, in 1874 door Julius Rodenberg onder den naam van Norddeutsche Rundschau opgericht, een grooten naam verwierf en tegenwoordig als Deutsche Rundschau onder leiding van Rudolf Pechel voortbestaat. In een zijner laatste afleveringen1) stond een artikel met het zonderlinge opschrift ‘Frisia irredenta’ ofwel ‘Panholländischer Imperialismus’. Zekere ‘Sylvanus’ gaf daarin aan ons onderzoek naar de zoogenaamde verwantschap van de Oost-Friezen en het verslag der Groningsche Commissie een uitlegging, die misschien voor Duitsche ooren aannemelijk klinkt, maar op Nederlandsche een dwazen indruk maakt. Men neme dit verslag2) nog eens voor zich en vrage, of éen uitdrukking daarin aanleiding geeft tot de vrees van den Duitscher, dat ook Nederland voortaan tot zijn vijanden schijnt te behooren: ‘Hat sich der Kreis unserer Feinde geschlossen?’ roept hij uit. ‘Juist volgens dezelfde methoden, waarmede vroeger andere volken gewerkt hebben, zegt de schrijver, wil men thans in Nederland het Oostfriesche grensland vernederlandschen. De wolf nadert, gelijk overal in schaapsvacht. Daar de Oost-Friezen goede Rijksduitschers zijn, vindt men hen voor een rechtstreeksche Nederlandsche propaganda niet toegankelijk. Langs den omweg van folklore, van gemeenschappelijke taal en herinneringen van oorsprong moeten zij gewonnen worden... Er dreigt gevaar. Wegens het aanzien, dat het Algemeen Nederlandsch Verbond geniet, moeten deze pogingen volkomen in ernst worden opgevat.’ De schrijver haalt (uit het verslag der Groningsche Commissie) aan, wat de heer Dojes op 11 Maart 1921 in de Eerste Kamer zeide over wenschen in Oost-Friesland ten opzichte van de mogelijkheid eener vereeniging met Nederland, maar zegt er niet bij, dat de Commissie deze zaak verder geheel terzijde heeft gelaten. Sylvanus trekt uit een en ander de slotsom, dat het Algemeen Nederlandsch Verbond in Oost-Friesland anders werkt dan met betrekking tot de overige stamgenooten; dat het er gevaarlijk spel speelt, daar de bewoners van Oost-Friesland geenszins van Nederlandschen oorsprong zijn; dat het aldus de vriendschappelijke betrekkingen met Duitschland verstoort en dat Nederland zelf de gevolgen daarvan wel eens zou kunnen ondervinden.

Dat Sylvanus zich in de bedoelingen van het Algemeen Nederlandsch Verbond vergist, is een gevolg van het groote verschil in denkwijs tusschen hem en ons. De Duitscher denkt over grootheid anders dan de Nederlander. Verhooging van de zedelijke en stoffelijke kracht van een volk anders dan door politieken uitbreidingsdrang is hem vreemd. Hij kan zich daar wellicht niet indenken. Hij ziet

1) Februari 1924. 2) Zie Neerlandia van December 1923.

Neerlandia. Jaargang 28 in de geschiedenis steeds kracht alleen langs dien weg verworven en schijnt er zich niet van bewust, dat een volk boven die ontwikkelingsperiode kan zijn uitgegroeid en een leeftijd kan hebben bereikt, waarop het die kracht niet zoekt langs stoffelijken weg maar in het geestelijke. Het Algemeen Nederlandsch Verbond streeft niet openlijk maar ook niet bedektelijk, rechtstreeks noch langs een omweg, naar uitbreiding van Nederlandsch gebied. Het bemoeit zich op geen enkele wijze met de internationale politiek en evenmin met de binnenlandsche staatkunde in welk land ook. Sylvanus erkent dit zelf. Hij acht het werk van het Algemeen Nederlandsch Verbond rechtmatig: ‘legal und ohne Bedenken’ ten opzichte van de Vlamingen en Zuid-Afrikaners, die, evenals de Oost-Friezen, onderdanen zijn van een vreemden Staat. Zijn oproep tot waakzaamheid, omdat het Verbond in Oost-Friesland naar gebiedsuitbreiding van Nederland zou streven, is derhalve volkomen onnoodig, ook volgens zijn eigen oordeel over het Verbond. In het verslag der Commissie is niets, dat met het streng volgehouden beleid van het Algemeen Nederlandsch Verbond in strijd zou zijn.

Neerlandia. Jaargang 28 62

Ook ten opzichte van de Oost-Friezen zal het Algemeen Nederlandsch Verbond zijn duidelijk afgebakend arbeidsterrein niet verlaten. Het vraagt uitsluitend: is er stamverwantschap tusschen eenig volk buiten het Nederlandsche gebied en het Nederlandsche volk of een deel daarvan? Zoo ja, dan ligt het op zijn weg, cultureele aanraking met zulk een volk te zoeken. Dat geldt voor de Vlamingen en Zuid-Afrikaners; of het ook op de Oost-Friezen van toepassing is, werd ter beantwoording gegeven aan de Groningsche Commissie. Over onze mogelijke stamverwantschap met dat volksdeel bevat het verslag der Commissie belangrijke gegevens. Maar de gedachte aan een politieke vereeniging ligt het Verbond even ver als ten opzichte van de Vlamingen of Zuid-Afrikaners of welke andere stamgenooten ook. Vermoedelijk was 't het Rundschau-artikel dat ook de Schweizerische Monatshefte für Politik und Kultur (Zürich) een beschouwing over het Groningsche onderzoek aan de hand deed. In dit door Eduard Blocher onderteekende stuk wordt althans de aanval van de al-Duitschers op de bedoelingen van het Algemeen Nederlandsch Verbond voortgezet. Ditmaal is het artikel geheeten ‘Pazifistische Anmerkung’; de strekking is in het algemeen tegen de ontwapeningsidee gericht, maar in 't bijzonder tegen het Groningsche verslag. Na allerlei zinnen uit dat verslag uit hun verband gerukt te hebben, verklaart de heer Blocher theatraal: ‘Wo das Aas ist, da sammeln sich die Geier’ - waar het aas is komen de arenden bijeen. Die arenden zijn hier Denen, Polen, Lithauers, Tsjechen en.... Nederlanders! Met de stamverwanten in België mogen we ons wel inlaten; er klinkt zelfs iets als spijt uit het stuk van den Duitsch-Zwitser, n.l. dat het Algemeen Nederlandsch Verbond zich niet actiever met de Vlamingen inlaat: ‘Het Algemeen Nederlandsch Verbond bemoeit zich zeer terughoudend met de Vlaamsche beweging, betreurde als de gelegenheid zich voordeed, de afscheiding van België,’ enz. (Men ziet, de heer Blocher moet van onze beweging het a-b-c nog leeren). Maar een onderzoek laten instellen naar den toestand onzer Stamverwanten in Duitschland - daar mogen we zelfs niet aan denken. Dat heet een ‘doorzichtig de voelhorens uitstrekken naar een Hannoversche provincie.’ Ziehier hetzelfde misverstand als in de Rundschau, bewijzende, dat men daarginds van de werkwijze en het streven van het Algemeen Nederlandsch Verbond geen flauw begrip heeft.

Wat wil het Algemeen Nederlandsch Verbond? Een geestelijke vereeniging van allen, die het Nederlandsche stamideaal in zich dragen, tot welken Staat zij ook behooren. Voortreffelijk heeft indertijd prof. dr. J. te Winkel doen uitkomen, dat de vaderlandsidee van het Algemeen Nederlandsch Verbond ver buiten de politieke grenzen gaat. Het Verbond ‘omvat met zijn belangstelling een veel grooter vaderland dan het Koninkrijk der Nederlanden en beschouwt de zuidelijke grens van Zeeuwsch-Vlaanderen en Noord-Brabant niet als de lijn waarbinnen het met zijn werkzaamheid blijft....’ Dáár zijn het de Vlamingen, ginds de stamverwanten in Noord-Amerika of Zuid-Afrika, die ‘òf tongvallen spreken, welke aan die van ons land nauw verwant zijn, òf een beschaafd Nederlandsch, dat slechts in onwezenlijke eigenaardigheden van het onze verschilt.’ Ging het Alg. Nederl. Verbond op politieke verovering uit, het zou niet langer den Nederlandschen volksgeest vertolken. Die tijd is voorbij. Maar hij heeft zijn spoor

Neerlandia. Jaargang 28 achtergelaten: de Nederlandsche taal wordt nog gesproken in alle werelddeelen, en aan ons de taak, in alle werelddeelen het Nederlandsche ideaal hoog te houden en binnen-in ons het echte stamgevoel te versterken. Dit kan geschieden - en geschiedt - zonder dat wij eenig ander volk voor het hoofd stooten. Integendeel, door het beschavingspeil der stamverwanten in den vreemde te verhoogen, werken wij mede aan de verhooging der beschaving van het vreemde land. De wensch, ja de mogelijkheid, onze stamverwanten aldus los te maken van het Staatsverband, waartoe zij behooren, ligt op politiek terrein en behoort mitsdien niet tot de vraagstukken, waarmede het Algem. Nederl. Verbond zich inlaat. De vrees voor Nederlandsch imperialisme is dwaasheid.

Ons Gedenkboek.

Uit de vele dankbetuigingen en gunstige beoordeelingen laten we hier enkele volgen:

Ingevolge de bevelen van Zijne Koninklijke Hoogheid, den Prins der Nederlanden, Hertog van Mecklenburg heb ik de eer het Hoofdbestuur van het Algemeen Nederlandsch Verbond, Hoogstdeszelfs oprechten dank uit te spreken voor de aanbieding van het zoo fraai uitgevoerde boekwerk. Z.K.H. nam met groote waardeering kennis van den inhoud, die getuigt van het schoone werk van het Algemeen Nederlandsch Verbond en waarin zoovele voortreffelijke bijdragen voorkomen van den arbeid in alle deelen van de wereld.

De adjudant van Z.K.H. den Prins der Nederlanden, Hertog van Mecklenburg, W. LAMAN TRIP.

Met groote waardeering hebben wij kennis genomen van het Gedenkboek van het Alg. Ned. Verbond en wij betuigen U niet alleen onze erkentelijkheid voor dit waardevolle boekgeschenk, maar maken tevens gaarne van deze gelegenheid gebruik om uitgevers en samenstellers, alle hulde te brengen voor dit mooie en belangrijke voortbrengsel van hun gezamenlijken arbeid. Inderdaad mag het A.N.V. trotsch zijn bij het terugblikken op de doorleefde vijf en twintig jaren en wij zouden dit prachtige gedenkboek willen beschouwen als een soort hekwerk, dat een nuttig bestede loopbaan niet alleen afsluit, maar tevens zijn gulden deuren wijd openzet en toegang geeft tot weer nieuwere wegen. E. VEEN. Zaandam. A.C. VEEN-BRONS.

Aan het Hoofdbestuur van het Algemeen Nederlandsch Verbond betuigt ondergeteekende haar hartelijken dank voor het smaakvol en keurig uitgevoerde en aan inhoud zoo rijke Gedenkboek, Geschiedenis en invloed van den Nederlandschen stam. Leiden. H.A.C. BEETS-DAMSTE.

Een woord van hulde voor de zeer fraaie uitvoering van het Gedenkboek.

Neerlandia. Jaargang 28 Ik geloof dat het Alg. Ned. Verbond door de uitgave van dit boek een standaardwerk heeft geschapen op een terrein, dat tot heden nog braak lag. Zoo ooit, dan is hier de uitdrukking ‘voldoen in een gevoelde behoefte’ wel zeer op zijn plaats. Delft. L.L.W. VAN SOEST.

Neerlandia. Jaargang 28 63

Jaarverslag van het Hoofdbestuur van het Algemeen Nederlandsch Verbond over 1923.

Ons overzicht over het jaar 1923 behoort aan te vangen met een danktoon naar aanleiding van ons herdenkingsfeest. Niet alleen, dat wij het mochten vieren stemt tot dank, maar ook dat wij dit op zoo geslaagde wijze konden doen. Hoe weinig het Hoofdbestuur van oordeel was, dat in de eerste vijf en twintig jaren van het bestaan van het A.N.V. genoeg bereikt is, om nu verder op de lauweren te gaan rusten, die op het Meifeest om het Verbond gevlochten zijn, blijkt wel uit den rondzendbrief, die in den zomer aan de besturen der Groepen en Zelfstandige Afdeelingen en de Vertegenwoordigers gezonden is, waarin het Hoofdbestuur krachtig aandrong op voortgezetten arbeid in het belang van den Nederlandschen stam op de grondslagen van het Verbond. Wij geven grif toe, dat, daar in dezen brief aan hen, tot wie hij gericht is, geen bepaalde taak werd opgelegd, en naar den aard der inrichting van ons Verbond de zelfstandigheid der onderdeelen wordt geëerbiedigd, geen onmiddellijk gevolg van onze opwekking reeds in dit jaarverslag kon worden geboekt, maar wel hopen wij, dat het volgende de bewijzen zal mogen bijbrengen der doorwerking van den goeden geest, die bij de herdenking voorzat en wees naar nieuwen bloei. Trouwens, wanneer men terugziet in het nu afgesloten tijdperk van 1898 tot 1923, waartoe bij de voorbereiding onzer herdenking zoo ruimschoots gelegenheid was, dan kan niet ontkend, dat wij op meer dan eene plaats nog niet weer zijn gestegen tot de hoogtepunten, die wij in die vijf en twintig jaren korter of langer tijd bezet hielden, doch welke door ook onze stellingen verwoestende oorlogen en hun noodlottige gevolgen verloren gingen. Vlaanderen wordt nog te zeer verscheurd door partijgeest. Verschillende groepen volgen ieder haar eigen strijdwijze voor de staatkundige rechten der Vlamingen. De taak van het A.N.V. kan nooit zijn, zich aan de eene of andere zijde te scharen, omdat het 't middelpunt moet blijven, waaromheen alle Vlamingen zich kunnen scharen en waar met gemeenschappelijke kracht moet gewerkt worden voor de geestelijke verheffing van het Vlaamsche volk. Daarvoor is ons Verbond het aangewezen lichaam. In Zuid-Afrika belemmeren andere moeilijkheden weer de eendracht, die een levensvoorwaarde voor de Grootnederlandsche beweging is. Daar moet hoofdzakelijk gewerkt worden om te komen tot een innige samenwerking tusschen Afrikaners en Nederlanders voor beider gemeenschappelijke, geestelijke en economische belangen. Moge jong Zuid-Afrika, dat zich krachtig gevoelt en toont, dit ten volle beseffen, gedachtig aan zijn oorsprong. Dit stambesef begint ook in Noord-Amerika weer levendiger te worden. Onze Groep daar gaat thans in de goede richting. Er is weer vooruitgang, schoon niet geheel evenredig aan de inspanning, waarmee het Hoofdbestuur de Verbondsbelangen tracht te bevorderen. Die evenredigheid kan alleen worden bereikt als alle groepen en afdeelingen, ook de leden persoonlijk, tot eenswillende krachtsontwikkeling komen.

In de samenstelling van het Hoofdbestuur kwamen in 1923 belangrijke wijzigingen. Vooreerst past het een woord van dankbare hulde te brengen aan de nagedachtenis van den heer Ch.R. Bakhuizen van den Brink, die dertien jaren lang in onbezweken

Neerlandia. Jaargang 28 trouw met ons gestreden heeft voor den Nederlandschen stam en met groote liefde vooral de belangen van onze groep Nederlandsch-Indië voorstond. Kort na zijn bedanken overleed hij. In zijne plaats vaardigde deze groep af den heer J.E. Bijlo. Ook de heer C. Statius Muller, afgevaardigde van Groep Antillen verliet ons, daar zijn toenemende doofheid hem belette zooveel aandacht aan onze taak te wijden, als hij voor nauwgezette plichtsbetrachting noodig achtte. Wij missen zijnen vriendelijken omgang noode. Groep Antillen benoemde voor hem den oud-gouverneur van Curaçao, O.L. Helfrich en op de nog onvervulde plaats van dr. Alvares Correa, dr. H. Ferguson. De Vlaamsche ‘bijzitters’, die in 1922 getracht hebben ons het gemis van afgevaardigden van Groep Vlaanderen te vergoeden, de hh. Omer Wattez, J. van Winckel, Dr. J. Goosenaerts en Mr. E. van Dieren1) moesten plaats maken voor hen, die de heropgerichte groep ons eindelijk toezond. Behalve de beide eerstgenoemden zijn dit de oud-hoofdbestuursleden de hh. Joh. Kesler en Mr. W. Thelen en Dr. N. van der Ouderaa. De heer Frans van Laar, ook gekozen, bedankte in den loop van 1923, en werd opgevolgd door den heer M.J. Liesenborghs. Het was eene vreugde, toen de voorzitter in de vergadering van 29 September 1923 voor het eerst ook het welkom toeriep aan de heeren Jhr. C.M.E.R.C. von Bose en S.G.L.F. Baron van Fridagh, die als afgevaardigden van Groep Noord-Amerika hadden zitting genomen. De heeren De Gaay Fortman en Oudendijk werden als afgevaardigden van Groep Nederland herkozen. De vertegenwoordiger der N.S.O. (Nederlandsche Studentenorganisatie) verliet ons en kreeg geen opvolger. Het Hoofdbestuur zocht en verkreeg daarop aanraking met het D.S.V. (Dietsch Studentenverbond), dat sedert den heer L.L.W. van Soest in ons midden afvaardigde, waartegenover Mr. P. Hofstede Crull in het bestuur van dit verbond zitting nam. Dr. D.B. Bosman moest met ons land ook het hoofdbestuur van het A.N.V. verlaten; de heer Philip R. Botha werd bereid gevonden zijne plaats als voorlichter in Zuidafrikaansche aangelegenheden te bezetten. Aan allen, die ons verlieten, worde hier de dank van het Hoofdbestuur gebracht. Een dank, dien wij als laatsten groet ook nog willen brengen aan den heer Mr. Dr. W. Dicke, onzen oud-algemeen Secretaris-penningmeester, die in ons verslagjaar door den dood werd weggenomen. Op 31 December 1923 was het Hoofdbestuur aldus samengesteld: Dr. H.J. Kiewiet de Jonge, Eere-voorzitter; P.J. de Kanter, 's-Gravenhage, Voorzitter; Mr. B. de Gaay Fortman, Dordrecht, Secretaris-Penningmeester; Dr. H.W.E. Moller, Tilburg, Majoor K.E. Oudendijk, 's-Gravenhage; Mr. K.M. Phaff, 's-Hertogenbosch; Prof. Dr. A.A. van Schelven. Haarlem, allen zitting hebbende voor Groep Nederland; J.E. Bijlo, Rijswijk; J.S.C. Kasteleyn, 's-Gravenhage; Dr. W. van Lingen, Maastricht; Th. G.G. Valette, 's-Gravenhage, allen zitting hebbende voor Groep Ned. Indië; Mr. P. Hofstede Crull, Tiel; Jhr. Mr. J.L.W.C. van Weiler, 's-Gravenhage, Ondervoorzitter, beiden zitting hebbende voor Groep Suriname; Dr. H. Ferguson, 's-Gravenhage; O.L. Helfrich, 's-Gravenhage, Dr. Th. Lens, Aerdenhout, allen zitting hebbende voor Groep Ned. Antillen; Jhr. C.M.E.R.C. von Bose, 's-Gravenhage; S.G.L.F. Baron van Fridagh, 's-Gravenhage, beiden zitting hebbende voor Groep Noord-Amerika; Joh. Kesler, St. Gillis; M.J. Liesenborghs, Schaarbeek; Dr. Norb van der Ouderaa, Antwerpen; Mr. W. Thelen, Brussel; Omer Wattez, Schaarbeek; Mr. Joz. van Winckel,

1) Mr. E. Wildiers, die destijds de uitnoodiging ook had aangenomen, bezocht onze vergaderingen niet.

Neerlandia. Jaargang 28 Lokeren, allen zitting hebbende voor Groep Vlaanderen; Ph. R. Botha (Zuid-Afrika); L.L.W. van Soest (D.S.V.); Jhr. E.J.M. Wittert (Nederlandschen Bond in Duitschland). Het Hoofdbestuur vergaderde vijfmaal, het Dagelijksch Bestuur naar de behoefte eischte, terwijl voorzitter en Secretaris voortdurend overleg pleegden en ten minste eenmaal per week samenkwamen. Na al wat over de herdenking van het vijf en twintigjarig bestaan van het Verbond reeds gezegd is, hier en elders, volstaan wij met vast te leggen, dat zij aan de hoofdbestuurskas nagenoeg geen eischen stelde, waarbij

Neerlandia. Jaargang 28 64 opgemerkt dient te worden, dat alleen de rekening van het Gedenkboek, dat door bekende omstandigheden eerst in het begin van 1924 verscheen, nog niet afgesloten kon worden. Wij vermelden voorts dat het voor die dagen ontworpen draagteeken door het Hoofdbestuur als blijvend Verbondsteeken werd vastgesteld, en dat het portret van den heer H. Meert, ons toen geschonken, eene eereplaats op ons kantoor gekregen heeft. De belangstelling, die de tentoonstelling in onze kantoorlokalen mocht ondervinden en het belangwekkend materiaal daar bijeengebracht, deed het Hoofdbestuur besluiten de stichting van een stammuseum voor te bereiden, waarvoor het reeds bijeengebrachte en het voornaamste uit het Verbondsarchief tot grondslag zal strekken. Tevens besloot het de reeds bestaande bibliotheek tot een stamboekerij te vervormen en uit te breiden. Het welslagen van den ‘stamdag’ op 26 Mei 1923, deed het Hoofdbestuur overwegen zulke dagen regelmatig te doen terugkeeren. Een voorloopig besluit in dien zin werd genomen. Bij de uitvoering daarvan zal ook moeten worden beslist, of het mogelijk is tegemoet te komen aan de bezwaren van hen, die met behoud van het wezen den naam willen prijsgeven. De gedachte om deze stamdagen te laten vervangen de vroegere Taal- en Letterkundige Congressen, over welker herleving onze voorzitter met de overgebleven en nieuw benoemde leden der ‘Bestendige Commissie’ overleg pleegt, werd losgelaten. Het samenvallen van Congressen en stamdagen wordt echter mogelijk geacht. Het Hoofdbestuur bleef in verbinding met den Nederlandschen Bond in Duitschland en vond den heer M. Blokzijl bereid in het hoofdbestuur van dien bond de plaats in te nemen, die Jhr. E.J.M. Wittert, namens dezen in ons midden vervult. Een verzoek tot steun voor de verzending van de Haagsche Post aan de Nederlandsche Vereenigingen, bij dien bond aangesloten, kon niet ingewilligd worden. Daarentegen werd nog in 1923 besloten de Post van Holland met f 100.- te steunen. Het Hoofdbestuur maakte zijne opwachting bij H.M. de Koningin der Nederlanden, toen Deze haar regeeringsjubileum vierde, en bood Haar eenen schriftelijken gelukwensch namens den Nederlandschen stam aan. Op een desbetreffend verzoek aan den Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, kregen wij tot bescheid, dat de Minister het vraagstuk der spelling en schrijfwijze van de Nederlandsche taal nog niet rijp achtte voor eene beslissing van regeeringswege. Andermaal werd de aandacht van den Minister van Buitenlandsche Zaken gevestigd op de consulaire vertegenwoordiging van Nederland en de wenschelijkheid bepleit, dat tot consuls zooveel mogelijk worden benoemd personen, die de Nederlandsche taal machtig zijn, of die zich verplichten in dit gemis te voorzien. Zooals reeds eerder geschiedde, betoogde de Minister, dat onze eerste wensch overeenkwam met het streven der regeering, en dat de andere voor inwilliging niet vatbaar is. De voorzitter nam als zoodanig een aandeel in de voorbereiding van de oprichting van het Indisch Onderwijscomité. Het Hoofdbestuur bevorderde een reis van den colporteur Brey, die in ons land met het Gedenkboek bevredigend gewerkt had, naar Londen. Ook deze reis had het gewenschte gevolg, en het Dagelijksch Bestuur kreeg volmacht ook zijn voorgenomen reis naar Amerika te steunen, waarvan echter nog geen gebruik gemaakt is.

Neerlandia. Jaargang 28 Naar het oordeel van velen hebben de laatste Meidagen het gemis van een A.N.V.-vlag geopenbaard. In het afgeloopen jaar deed het Hoofdbestuur stappen om hierin te voorzien, waarvan het gewenschte gevolg binnenkort mag verwacht worden. Ds. Rijks te Roodebeeke werd geldelijk gesteund om het regeeringsjubileum van H.M. Koningin Wilhelmina met de Hollanders in Noord-Frankrijk te vieren. In samenwerking met ‘Nederland in den Vreemde’ werd opgericht het Comité New-York 1926, dat de feestelijke herdenking der vestiging van de Hollanders op Manhattan in 1926 voorbereidt. De Taalcommissie, eene instelling van Groep Nederland, die zich nochtans steeds bereid betoond had om het Hoofdbestuur van raad en voorlichting te dienen, gaf den wensch te kennen in het vervolg als Commissie van het Hoofdbestuur te worden aangemerkt. Dit verzoek had de instemming van Groep Nederland en werd met ingang van 1 October 1923 door het Hoofdbestuur ingewilligd. Het rapport der Oost-Friezen-commissie in ons vorig jaarverslag vermeld, verscheen in 1923 en is in Neerlandia openbaar gemaakt. Het Hoofdbestuur besloot voeling te zoeken met de Oost-Friezen voor geestelijk verkeer en overleg te plegen met de Vereeniging ‘Grönniger spraok.’ Nog geen verslag is verschenen van de Commissie, die zich bezig houdt met de gelijkstelling van Belgische en Nederlandsche wetenschappelijke diploma's en de uitwisseling van leerkrachten tusschen Nederland en België. Prof. Verschaffelt, die met prof. Brugman en den alg. Secretaris-Penningmeester deze commissie uitmaakte, ontviel haar door den dood. De Commissie heeft nog niet aan het Hoofdbestuur kunnen mededeelen of zij zich met deze zaak wil bezig houden, omdat de Regeering haar standpunt nog niet heeft bepaald. Hierover is het Hoofdbestuur met de Regeering nog in onderhandeling. Op het Wetenschappelijk Congres te Antwerpen, in Augustus 1923 gehouden, bood het Hoofdbestuur Nijhoff's catalogus der belangrijkste oorspronkelijke Nederlandsche werken aan de deelnemers aan. Tegenover de laatdunkende aanvallen van zekere zijde, stelde het Hoofdbestuur Groep Vlaanderen in de gelegenheid eene lijst van Nederlandsche wetenschappelijke werken te verspreiden in België. Aan een nog in 1923 genomen besluit van het Hoofdbestuur om aan de Nederlandsche en Belgische Regeeringen te verzoeken het Nederlandsch als taal in het diplomatieke verkeer te gebruiken, werd in 1924 gevolg gegeven. Naar Mechelen werden aan de afdeeling der V.O.S boeken voor eene Kerstuitdeeling geschonken. Met behulp van overheidslichamen in Nederland kon het Hoofdbestuur voldoen aan het verzoek van de Hoogeschool van den Arbeid te Antwerpen om met eenige uitgaven hare boekerij te verrijken. De Vereeniging ‘de Vlaamsche padvinder’ werd gesteund met eene toelage voor Nederlandsche tijdschriften.

Met Zuid-Afrika had het Hoofdbestuur in het afgeloopen jaar voortdurend aanraking, voornamelijk door de ijverige afdeeling Kaapstad en door leidende Zuidafrikaansche persoonlijkheden, die Nederland bezochten en mede door het A.N.V. werden ontvangen. Op de eerste hoofdbestuursvergadering in 1923 gaf prof. Casimir verslag van zijne bevindingen omtrent den toestand van land en volk en taal van Zuid-Afrika, en deed ons verscheidene middelen aan de hand, die tot toeneming der wederzijdsche

Neerlandia. Jaargang 28 belangstelling zouden kunnen leiden. Wij hebben daarvan een dankbaar gebruik gemaakt. In samenwerking met de N.Z.A.V. werd prof. Langenhoven uitgenoodigd tot een bezoek aan ons land en toen deze bedankte, de senator Smith, die de uitnoodiging aannam, en dien wij nu aan het einde van 1924 in ons midden hopen te zien. Onder voorzitterschap van prof. Van Schelven benoemde het Hoofdbestuur eene commissie die de belangen der Zuidafrikaansche studenten in ons land zou trachten te bevorderen. Aansluiting van het Nederlandsch en het Afrikaansch Hooger Onderwijs, en het samenstellen van een inlichtingenboekje staan o.a. op haar program. Daarnaast het bevorderen van den omgang van deze studenten met Hollandsche families in de plaats hunner studie. Een afzonderlijk Comité voor Zuidafrikaansche studentendagen, dat einde Mei tot groote voldoening van

Neerlandia. Jaargang 28 65 alle deelnemers zijn eersten ‘dag’ in Den Haag gaf, bedoelt vooral dezen studenten Nederland te laten zien, te leeren kennen en waardeeren. Met dit comité hebben wij nauwe aanraking gekregen, die wellicht in 1924 tot een vast verband met ons Hoofdbestuur en de N.Z.A.V. zal leiden. Aan het Grey College werd een schenking van £ 10.- gedaan. Ten slotte is van Prof. Casimir uitgegaan de gedachte, om op de Nederlandsche Jaarbeurs te Utrecht Zuidafrikaansche boeken in te zenden. Dank zij den grooten ijver van den heer Schoeler te Kaapstad, is dit plan uitnemend voorbereid en konden wij voor een inzending van ongeveer 400 boeken zorgen, waarvoor het Jaarbeursbestuur kosteloos ruimte beschikbaar stelde. Het Dag. Bestuur is gemachtigd om aan de Hollandsche boekerij en leeskamer te Kaapstad voor 1924 weer steun te verleenen, wanneer het dit noodig oordeelt, tot ten hoogste f 300.-. In verband met een tweede voorgenomen reis van de rolprent Nederland naar Zuid-Afrika, heeft het Hoofdbestuur den heer Ph. R. Botha bereid gevonden, de opschriften in het Afrikaansch en Engelsch te vertalen. Voor het aanbrengen dier opschriften op de rolprent verleenden de N.Z.A.V., de Holland-Zuid-Afrika lijn en de Nederlandsche Bank voor Zuid-Afrika ieder eene bijdrage van f 75.-. Met zeer veel genoegen hebben wij in samenwerking met de N.Z.A.V. het bezoek van dr. W.J. Viljoen, superintendent van het Onderwijs in de Kaapkolonie, voorbereid. Voor het bezoek aan verschillende onderwijs inrichtingen verleenden de Regeering de grootste medewerking, zoodat dit in alle opzichten geslaagd kan heeten. Het was ons aangenaam ten slotte als medegastheer op te treden bij den maaltijd, aangeboden aan dezen Zuidafrikaanschen geleerde. Bij de behandeling der Surinaamsche begrooting vond het hoofdbestuur reden aan te dringen op handhaving van de door den Gouverneur gewenschte gelden voor de mijnwormziektebestrijding. Aan de vertooning van de Suriname-rolprent bleven wij veel moeite ten koste leggen; zij is herhaaldelijk vertoond in verscheiden steden en heeft reeds veel nut gesticht. De oud-gouverneur Staal heeft daarbij meermalen zijne medewerking verleend. Het speet ons niet te kunnen voldoen aan een verzoek van Groep Ned. Indië om f 5000.- steun voor de Indische leergangen te verleenen. De toestand van onze geldmiddelen liet dit niet toe. Dank zij den krachtigen arbeid van het Groepsbestuur mocht het gelukken deze nuttige instelling voor ondergang te behoeden.

Over het inwendige leven onzer Groepen en Zelfstandige Afdeelingen, moeten wij ditmaal zeer kort zijn. Wij hebben nog niet één groeps-jaarverslag over 1923 ontvangen, en missen nog zeer vele jaarverslagen van zelfstandige afdeelingen, moeten onze gegevens dus putten uit de gevoerde briefwisseling, die niet altijd even uitvoerig was en uit hetgeen aan Neerlandia ter plaatsing aangeboden werd.

Groep Nederland.

Neerlandia. Jaargang 28 Deze Groep wordt thans geleid door een bestuur, dat geheel zelfstandig is, m.a.w. geen zijner leden neemt meer deel aan de dagelijksche werkzaamheid van het Hoofdbestuur. Door het uittreden van den heer Van Son als tijdelijk groepssecretaris, werd de volledige zelfstandigheid bereikt. In zijn plaats werd als vast secretaris gekozen de heer Mr. Ch.M. Herckenrath Jr. te Amsterdam. Met hem vormen thans het groepsbestuur de heeren: Prof. Dr. A.A. van Schelven, Haarlem, Voorzitter; S. van Lier Ez., Amsterdam, penningmeester; J. Daman Willems, Rotterdam; Pater B. Kruitwagen, Woerden; W.J. Lugard, Twello, Ds. J.N. Pattist, Middelburg; Mr. K.M. Phaff, 's-Hertogenbosch. Het aantal Afdeelingen vermeerderde in 1923 met één, doordat Afd. Walcheren werd gesplitst in Middelburg en Vlissingen. De Groep telt 31 Afdeelingen met 4250 leden en 600 algemeene leden; het getal der werkzame afdeelingen kon grooter zijn. Op 15 October 1923 overleed in Zwitserland de heer Marcellus Emants, oud-groepsvoorzitter, door onzen eerevoorzitter in Neerlandia herdacht, met woorden, waarbij wij ons gaarne aansluiten.

Groep Vlaanderen.

Met groep Vlaanderen gaat het door oorzaken in den aanvang van dit verslag uiteengezet, nog niet naar wensch. Alleen te Brussel en Lokeren heeft het Verbond weer vasten voet, daar heerscht weder een opgewekt afdeelingsleven. In naam bestaat er nog een tak Antwerpen, maar deze verloor als bestuursleden de heeren F. van Laar en H. van Tichelen, en liet daarna niets meer van zich hooren. Het nieuwe groepsreglement verwierf de goedkeuring van het Hoofdbestuur. Als tijdelijke maatregel werd tegenover de verplichte afdracht aan de Hoofdbestuurskas van f 1.- per lid een steun in uitzicht gesteld, gelijk aan het verschil tusschen dit bedrag en 25% der ontvangsten. Het Groepsbestuur bestond in 1923 uit de heeren: Omer Wattez, Brussel. voorzitter; Mr. J. van Winckel, Lokeren, Ondervoorzitter; M.J. Liesenborghs, Schaarbeek, secretaris; Marc. Stijns, Schaarbeek, penningmeester; G. van Driessche, Lokeren, Joh. Kesler, St. Gillis; Mr. W. Thelen, Brussel, H. van Tichelen, Antwerpen, J. Tijck, Antwerpen; de Groep telt 450 leden.

Groep Nederlandsch-Indië.

Het Groepsbestuur verloor den ijverigen secretarispenningmeester, den heer H.J.C. Brunet de Rochebrune, wien bij zijn vertrek naar elders ook door het Hoofdbestuur welverdiende dank werd gebracht voor al hetgeen hij voor de Groep deed. Gelukkig is zijn opvolger, de heer P.J. Gerke, voor ons geen onbekende. Zijn meermalen gebleken ijver, vooral in zake de zoo nuttige Indische leergangen, wekt de verwachting dat de Groep onder zijn secretariaat tot grooter bloei zal komen. De Groep telde op 31 December 1923 volgens de tot onze beschikking staande gegevens, 7 afdeelingen, n.l. te Bandoeng, Batavia, Buitenzorg, Oostkust van Sumatra, Padang, Semarang, Soerabaia. Het ledental bedraagt ongeveer 800. Het Groepsbestuur bestond in het afgeloopen jaar uit de volgende heeren: H.E. Steinmetz; Eere-Voorzitter; Mr. Dr. W.M.G. Schumann, Voorzitter; P.J. Gerke,

Neerlandia. Jaargang 28 Secretaris-Penningmeester; Mej. C.E. Draayer; Mr. J.J.W. Eekhout, F. van Emden, J.G.C. Gaster, J. Hardeman, Raden Dr. Hoesein Djajadiningrat, W. Muurling, J.W. Roessingh van Iterson, J.D. de Roock, Dr. A.A.L. Rutgers, M.H.C. Vreede.

Groep Suriname en Groep Antillen bleven hun kalm leven bestendigen, Suriname wat opgewekter dan Antillen. Beiden vierden ons herdenkingsfeest. Het bestuur van Groep Suriname bestond op 31 Dec. 1923 uit de heeren: Mr. Dr. P.H.W.G.v.d. Helm, voorzitter; C.K. Kesler, ondervoorzitter; Fred. Oudschans Dentz, secretaris; A.Ph. Samson, penningmeester; H.F. Esser, A.A. Heckers, Mr. L.J. Rietberg, R.D. Simons, E. de Vries en telde 242 leden. Groep Antillen kreeg een nieuw Groepsbestuur n.l. Ds. G.J. Eybers, voorzitter; Mr. F.G. Schalkwijk, ondervoorzitter; J.H. Perret Gentil, secretaris; M.P. van Romondt, 2e secretaris; D.J.B. Seykens, penningmeester; Pater P.A. Euwens, E.S.C. de Veer Abrahamsz. Deze groep gaf laatstelijk op 219 leden.

Groep Noord-Amerika.

Aan allen, die voor de oprichting dezer groep in 1923 ijverden, inzonderheid den heer F.E.H. Gebhardt van Roonburgh, zij hiervoor dank gebracht. Ook in de toe-

Neerlandia. Jaargang 28 66 komst zullen zich hier door de groote afstanden bezwaren voordoen. Aan den anderen kant heeft deze groep nog een zoo uitgebreid onontgonnen terrein, dat bij krachtigen arbeid de uitslag niet twijfelachtig kan zijn. Het reglement wacht nog op de goedkeuring van het Hoofdbestuur. De afdracht aan de Hoofdbestuurskas werd bepaald op f 1.60 per lid. Het Groepsbestuur bestaat uit de heeren: Prof. A.v.C.P. Huizinga, voorzitter; Samuel Pearson, 2e voorzitter; F.E.H. Gebhardt van Roonburgh, geheimschrijver; D.P. van den Bergh Sr., onder-geheimschrijver; H.L. Boissevain, onder-geheimschrijver; L.C. Wilten, griffier; G. van Beek, penningmeester, Gerrit Pon, J.H. Reurs en J.F. Verhoorn, Raadsleden, het ledental bedraagt ongeveer 400.

Zuid-Afrika.

Daar bepaalt zich de werkzaamheid nog te veel tot de Afd. Kaapstad en al erkent het Hoofdbestuur graag, dat ook voor dit uitgestrekt gebied belemmering door groote afstanden en hooge kosten bestaat, toch mag het niet aflaten bij voortduring aan te dringen op Groepsvorming. Het A.N.V. telt er toch nog vier afdeelingen, n.l. te Bloemfontein, Kaapstad, Potchefstroom en Ventersdorp en heeft in geheel Zuid Afrika ongeveer 400 leden. Op dezen grondslag moet toch voort te bouwen zijn. De reis van den heer L. Penning, in het vorige jaarverslag vermeld, heeft ondanks diens welwillendheid voor ons Verbond geen gevolg gehad, en wij hopen hartelijk, dat binnen afzienbaren tijd onze algemeene voorzitter zal kunnen gehoor geven aan de roepstem uit Zuid-Afrika, om zelf te komen en op te bouwen wat naar eisch van een krachtig stamgevoel daar zeker niet ontbreken mag. Als secretaris van Afd. Kaapstad, trad de heer J.L. Schoeler af. Hem zij hier dank gebracht voor het vele, dat hij voor haar bloei deed. Hij werd vervangen door mevrouw Loopuyt-Maas, tot dan voorzitster der Afdeeling. Zij is ons Verbond ten volle toegedaan en heeft zich altijd met groote liefde aan het Verbondswerk gewijd. Nu de heer Schoeler ons ontviel, kon geen betere keuze worden gedaan.

Zelfstandige Afdeelingen:

Het aantal Zelfstandige Afdeelingen bleef 9; zij zijn gevestigd te Berlijn, Bloemfontein Bremen, Kaapstad, Keulen, Leipzig, Potchefstroom, Bukarest en Ventersdorp. Die te Leipzig was korten tijd schijndood, en gaf daarvan zelfs bericht, tot het den heer F.M. Knobel, een beproefden Verbondsvriend, gelukte haar wakker te schudden. Aan alle Duitsche afdeelingen werd een steun toegezegd tot gelijk bedrag als de verplichte afdracht aan de Hoofdbestuurskas.

Vertegenwoordigers.

Neerlandia. Jaargang 28 Vermeldden wij in het vorige jaarverslag nog de benoeming van den heer G.S. de Clercq Jr. te Rio de Janeiro; de vertegenwoordigers te Cario, Ismailia, Chefoo en Davos Platz, de heeren G. Vogel, B. Kroon, B. van Exter en P. Plantenga, die ons ook in 1923 verlieten, konden niet allen vervangen worden. Slechts gelukte het ons voor Cairo den heer W.J. Lugard en voor Ismailia, den heer J. Boon bereid te vinden, zoodat wij thans de volgende vertegenwoordigers hebben: Ahwaz (Perzische Golf): P.P. ter Meulen, Consul der Nederlanden. Bangkok (Siam): W. Blankwaard Jr. Baranquilla (Columbia): W.T. Pietersz., Koopman. Barcelona (Spanje): Ary Kriens, Consejo de Ciento 345. Budapest: J. Vreede, Directeur van de Ungarisch-Holländische Versicherungs Gesellschaft, VIII Ulloi ut 4, Vice-Consul der Nederlanden. Cairo (Egypte): W.J. Lugard, p.a. Société Sultanienne d'Agriculture. P.B. 63. Caracas (Venezuela): J A. Hoekstra, m.i.c.o. The Caribbean Petroleum Company. Colombo (Ceylon): E. Reimers. Constantinopel: H. Goemans, p.a. Hollandsche Bank voor de Middellandsche Zee. Colon (Rep. Panama): J.J. Ecker Sr., Consul der Nederl. Duinkerke: Emile Descamps, Groot Sythen bij Duinkerke. Emden: George Meinen, Mittelwaldstr. 1. Frankfort a.d.M.: Prof. Dr. M.J.v.d. Meer, Steinmetzstr. 24. Genua: G.H.v. Straaten, Via Edmondo De Amicis 6-6. Havana (Cuba): H.S. Brandt, P.O.B. 74. Hongkong: J.D.F. Mulder, P. Box 249. Ismaïlia: J. Boon, Kapitein Loods bij de Suez-Kanaal Mij., Rue de la Haye. La Guaira (Venezuela): A.J.F. de Veer, Vice Consul der Nederlanden. Londen: J.E.A. Reyneke van Stuwe, Ty Canol, 34 Alwyne Road Wimbledon-Londen S.W. Manaos (Brazilië): H.E. Weyting, p/a. Adelbert H. Alden Ltd. P.O.B. 13a. Maracaïbo (Venezuela): J. Brommer, p/a. Curaçao Trading Company. Nice: E.R. Boumeester, Villa La Source, Avenue de la Tour Lascaris. Nijlstroom (Distr. Waterberg) Transvaal: G. Bakker, Postbus 22. Philipsburg (St. Martijn) W.I.: Mej. L. Slothouwer. Puerto-Cabello (Venezuela): P.J.C. Lampe Jr., p.a.A. Calderon e hijos. Point-Fortin (Trinidad): Ir. G.E. Mathijsen Gerst, United British Oilfields of Trinidad. Rio de Janeiro: G.S. de Clercq, Caixa. Postal 1895. Rome: Pater Fr. Huisman, Penitenzeria Apostolica, Piazza Scossacavali 145, Rome C 13. Rosario (Argentinië): J. Lanser, Barrio Belgrano. Santa Fé (Argentinië): J.A. Benraadt, Ingenieur, Calle Gobernador Vera 273. Shanghai (China): F.J. Blom, C.E., 150 Edinburghroad. Singapore: Dr. R. van Beuningen van Helsdingen, Bougainville House, River Valley Road 74. Stockholm: J. Rippe, Gep. Kap. Inf. O.I.L., Fryxellsgatan 4. Sydney (N.S.W.) E. Colaco Belmonte, Kon Paketvaart Mij. G.P.O. Box 217. Tampico (Mexico): A.C. Zur Haar, p.a. Petr. Mij. ‘La Corona’.

Neerlandia. Jaargang 28 Verscheidene vertegenwoordigers doen hun plicht, maar er zijn er ook, die in hun gebied veel meer belangstelling zouden kunnen wekken en nut stichten met raad en daad voor volk en stam. Wij kunnen allen ten voorbeeld stellen wijlen den heer S.Th. Duwaer in leven vertegenwoordiger te Maracaibo, in het Februarinr. van Neerlandia herdacht, een der beste vertegenwoordigers, die het Verbond gekend heeft. Wij houden zijn nagedachtenis in dankbare herinnering. Zulk een vertegenwoordiger op elken buitenpost, zou de wereldorganisatie van het Verbond den invloed en de beteekenis waarborgen, die het verdient. Het Verbond telde op 31 December 1923 1220 algemeene leden, buiten Nederland

Neerlandia.

Het gelukte met den drukker van ons maandblad eene overeenkomst aan te gaan op heel wat gunstiger voorwaarden, dan tot nu toe de uitgave geschiedde. Het werd tijd. De kas liet het voortbestaan van den door de tijdsomstandigheden ouhoudbaar geworden toestand niet langer toe en indien niet op deze wijze dan had op een andere manier wijziging moeten worden gebracht in de uitgave van Neerlandia. Het verheugt ons, dat wij bij onzen drukker hebben kunnen blijven, omdat tusschen

Neerlandia. Jaargang 28 67 redactie, administratie en vennootschap reeds zoo lang een vertrouwde samenwerking bestaat. De redactie heeft eene belangrijke wijziging ondergaan. Naast de redactie-commissie werden de heeren J.J. Bruna en C. van Son als redacteuren aangewezen. Wij laten het oordeel aan de lezers over de vraag, of het nieuwe stelsel geslaagd mag heeten! Onzerzijds worde hier volstaan met eene betuiging van leedwezen, dat de heer Bruna ons na nog geen jaar samenwerking heeft moeten verlaten wegens zijn benoeming tot plaatsvervangend hoofdredacteur van het Algemeen Handelsblad te Amsterdam.

Geldmiddelen.

Belangstellenden in dezen gewichtigen tak van dienst kunnen de noodige gegevens vinden in de rekening en verantwoording van het Hoofdbestuur, die volgens de statuten, evenals het jaarverslag in het Orgaan moet worden openbaar gemaakt. Toch geven wij er de voorkeur aan, naast een becijfering, eene beschrijving van onzen geldelijken toestand te geven. Deze kan niet gunstig genoemd worden. Al worden in het algemeen onze rekeningen ook jaarlijks sluitend gemaakt, de toestand is onbevredigend wanneer bij gebrek aan middelen niet meer gedaan kan worden, dan waartoe het Hoofdbestuur zich nu al vele jaren beperken moet. En dan te moeten bedenken, dat veel meer moet gedaan worden, want het arbeidsveld van ons Verbond is zoo groot, en dat veel meer gedaan zou kunnen worden, wanneer ieder maar zijn plicht deed, nakwam hetgeen hij toegezegd had. Dit geldt voor leden, vertegenwoordigers en bestuurders. Daartoe behoort in de eerste plaats de plicht tot bijdragebetaling en tot afdracht aan de Hoofdbestuurskas. En in de tweede plaats de plicht tot opgeven van adresverandering. Het zijn zeer aanzienlijke bedragen, die onze administratie jaarlijks moet besteden aan postzegels voor onbestelbare poststukken en voor inlichtingen, ongerekend de tijd daaraan besteed, die ook nuttiger gebruikt had kunnen worden. Wij zijn genoodzaakt elk jaar groote posten af te schrijven, die ons onthouden worden en toch staat alleen aan achterstand nog open een bedrag van rond f 2000.-. Men kan zich voorstellen welk cijfer bereikt zou worden als de posten van onwaarde over alle jaren eens werden saamgeteld. Laat ieder bij 't lezen dezer klacht zich afvragen met de hand op zijn beurs of hier geen schuld van hem bestaat, in vele gevallen zal die hand dan wel verder gaan en de schuld voldoen. En laat ieder lid eens meer doordrongen worden van den plicht om met de daad de Verbondbeginselen toe te passen en te verbreiden, dus ook om leden te werven.

Boekencommissie.

Verzonden werden 36 kisten en wel naar de volgende plaatsen: Everett (N.-A.), Hoensbroek (voor de mijnwerkers), Banda Neira, Yonkers (N.-A.), Minneapolis

Neerlandia. Jaargang 28 (N.-A.), St. Eustatius, Semarang, Croix (N. Fr.), Antwerpen, Hoboken, Edegem, Dusseldorp, Altona, Taroena (Sangir Eilanden), Tomonan (Celebes), Weltevreden, Mechelen, Pretoria, Kaapstad en Bethel. De Week- en Maandzendingen werden geregeld verzorgd, maar er is een nijpend gebrek aan dagbladen, waardoor de 60 adressen lang niet elke week voorzien kunnen worden. Dit is zeer te bejammeren, want dezer dagen werden de eerste verslagen der Consuls weer ontvangen, waaruit bleek hoezeer dezen zelf en de betreffende zeelieden ingenomen zijn met de hun toegezonden lectuur. Al onze pogingen om belangstelling te wekken voor dit hoogst belangrijk onderdeel van onze taak door ons wekelijks een pak gelezen couranten toe te zenden, hebben de laatste jaren vrijwel geheel gefaald. En daarom herhalen wij met nadruk hier het verzoek: Zendt zooveel mogelijk dagbladen en tijdschriften aan het Boekenhuis te Rotterdam (Van der Duynstr. 63), waar de werkzaamheden voor al deze bemoeiingen geregeld worden voortgezet. Het aantal aanvragen om nieuwe kisten is niet groot, doch geeft toch telkens nieuwen arbeid. Er wordt gewerkt aan zendingen voor St. Maarten (West-Indië), Mechelen, Emden, Zeemanshuis in Sydney (Britsch Canada) en Budapest. Met de geldzendingen gaat het niet naar wensch, daar het aantal bijdragende leden voortdurend achteruit gaat, ofschoon er nu en dan een nieuw lid bijkomt. De grootste zuinigheid moet betracht worden en de B.C. kan dan ook lang niet alles doen, wat zij zou willen. Uit voorzorg tegen nog slechtere tijden werd iets minder uitgegeven dan inkwam. De inkomsten bedroegen fl. 4574.34½ de uitgaven fl. 4241.57½. Een bijzonder woord van dank mogen wij brengen aan allen, in en buiten Rotterdam, hier te lande en in het buitenland, die de B.C. ondanks de slechte tijden op een of andere wijze blijven steunen.

Ons slotwoord kan kort zijn. 1923 was voor het Algemeen Nederlandsch Verbond, ondanks alles, een mooi jaar. Zij er in de toekomst vooruitgang, kon het zijn in wat sneller pas.

Rekening en Verantwoording van het Hoofdbestuur A.N.V. over 1923.

Ontvangsten. Batig slot van 1922 f 1439.745 Bijdragen der Groepen f 7134.025 Bijdragen Zelfst. Afdeelingen f 199.93 Bijdrage Groep Nederland voor f 2000.- kantoorwerkzaamheden Achterstallige bijdragen f 1564.865 Rente in rek. crt. f 133.84 Steunfonds f 4951.51 Regeeringssteun f 9975.-

Neerlandia. Jaargang 28 Opbrengst Uitgaven f 244.43 Onvoorzien f 296.67 _____ f 27940.015

Uitgaven. Salarissen f 7265.- Kantoorhuur, Onderh. en Verw. f 1005.55 Drukwerk, Kant. beh., Porti enz. f 2055.25 Onkosten Hoofdbestuur f 1396.57 Neerlandia f 8962.40 Boekencommissie f 2400.- Druk en Herdruk f 315.20 Lidmaatschappen f 385.36 Pensioenpremie f 1003.90 Overige werkzaamheden volgens art. 3 f 582.61 Herdenking 25 j. bestaan f 192.31 Onvoorzien f 1189.54 Rentezegels f 98.45 Batig slot f 1037.015 _____ f 27940.015

Ondergeteekenden verklaren de Rekening en Verantwoording van het Hoofdbestuur over 1923 te hebben nagezien en in orde bevonden.

5 April 1924. H.J.M. TIJSSENS, voor groep Vlaanderen. A. DE BRUIN, voor groep Ned. Indië. A.J. KRONENBERG, voor groep Suriname.

Neerlandia. Jaargang 28 68

In en om Leuven.

Broeders zijn wij naar den bloede, Van eenzelfden ouden stam. GER. ISERBYT.

Vroeger, toen de Nederlandsche Taal- en Letterkundige Congressen, op aanstichting van den Vlaming Dr. Snellaert in 1849 in het leven geroepen, om de twee jaar beurtelings in België en Nederland werden gehouden, nam niemand aanstoot aan deze verbroederingsbijeenkomsten van Nederlanders en Stamverwanten en de staatshoofden der gebieden, waar Nederlandsch mede de landstaal is, lieten zich ambtelijk vertegenwoordigen. De wereldoorlog met zijn staatkundige verwikkelingen en opleving en verscherping van rassenhaat heeft den Nederlandschen stam hevig geteisterd en vooral de Vlaamsche en Afrikaansche takken hebben het zwaar te verduren gehad. De vredelievende samenwerking leed zeer zoowel door gebrek aan eenheid in eigen gelederen als door de vernedering en vervolging, waaraan Vlamingen

1 2 3 4 5 6 7 Groep van deelnemers aan het IXde Grootnederlandsche Studentencongres te Leuven 12, 13 en 14 April voor de Sint- Michielskerk. Staande voorste rij middenin: 1. Prof. Scharpé, 2. Ph.R. Botha, 3. L.L.W. van Soest, 4. G. Iserbyt, voorzitter (met de studentenpet), 5. Mr. P.W. de Koning, 6. Jos Vermeulen, 7. Vallaeys, het slachtoffer van den aanslag (zittend de vierde van rechts). en Afrikaners in eigen land bloot stonden, waar de tegenpartij ondanks alle bewijs van het tegendeel het spreken van Nederlandsch en de begeerte naar Nederlandsche cultuur ‘par droit de naissance’ als een politieke aanslag op taal en cultuur der heerschers zijn gaan beschouwen. En zoo kon het dan gebeuren, dat het IXe Grootnederlandsche Studentencongres, 12, 13 en 14 April te Leuven gehouden, met geen ander doel dan zijn voorgangers beoogden, van zekere zijde werd uitgekreten als landverraad; een hotel, waarin Hollandsche afgevaardigden zouden worden ondergebracht, werd vernield; uitdagende pogingen werden aangewend, om de verbroedering der Grootnederlandsche jongelingschap te verstoren en zelfs een Vlaamsch student, de heer Vallaeys, in een bloedig naspel het slachtoffer werd van een laaghartigen aanslag.

O bank des doodts, ô zandt! Waar toe verseilt ons landt! mogen de Vlamingen Vondel nazuchten.

Neerlandia. Jaargang 28 Wat is er dan toch wel gebeurd, om dat ‘razen uit misvertrouwen’ te wettigen? Toen bij de herdenking van het 25-jarig bestaan van het A.N.V. in de straten van Dordrecht Vlaamsche leeuwen wapperden en dansten en de Nederlandsche driekleur naast de Afrikaansche vierkleur werd ontplooid, heeft geen Hollander het in zijn hoofd gekregen daarin een schending te zien van Nederlandsch gebied, noch eenige zucht tot staatkundige uitbreiding. Welk gezond denkend burger van welke nationaliteit ook kan er aanstoot aan nemen, dat Afrikaansche, Nederlandsche en Vlaamsche studenten samenkomen in een academiestad als Leuven, waar men met Nederlandsch overal terecht kan en dat zij voor hun indrukwekkenden stoet uitdragen, behalve hun veelkleurige gildebanieren, de Vlaamsche leeuwenvlag, geflankeerd door 't Nederlandsche en Transvaalsche dundoek, verzinnebeeldend de drieëenheid van den Nederlandschen stam, die ook uiting vond in de zoo herhaaldelijk gezongen en gespeelde Vlaamsche Leeuw, Wilhelmus en Transvaalsch Volkslied! Wij hebben een groot gedeelte van het Congres bijgewoond en ook het landelijk uitstapje naar Tervuren meegemaakt en kunnen verklaren, dat de honderden deelnemers zich voortdurend waardig hebben gedragen. Het Algemeen Nederlandsch Verbond zou trouwens geen steun aan dit Studentencongres hebben verleend, noch afgevaardigden erheen hebben gezonden, als het er niet van overtuigd was geweest, dat hier geen sprake was van een politieke, maar alleen van een cultureele betooging. Men leze er de bezadigde, onpartijdige geschiedenis van de reeks der Grootnederlandsche Studentencongressen in het programmaboek op na, geschreven door den Leuvenschen student Jos. Vermeulen, die zoo sympathiek naast zijn kameraad Iserbyt als leider van enkele vergaderingen optrad. De namen der professoren uit Noord en Zuid, die daarin genoemd worden, het verband met de door het A.N.V. indertijd ingestelde Vacantieleergangen, welke, door den oorlog onderbroken, zoo spoedig mogelijk in eere moeten worden hersteld, 't wijst alles op het streven naar geestelijke ontwikkeling van allen, die behooren tot den Nederlandschen stam.

* * *

Wat nu het Leuvensche Congres zelve betreft, wij achten dit in alle opzichten geslaagd, dank zij de leiders en de gastvrijheid door de Vlamingen bewezen aan de meer dan honderd Nederlanders, die naar de Deylestad waren opgegaan. De geestige studentenrevue ‘in 't vroede, in 't amoureuse en in 't sotte’ had er Vrijdagavond reeds danig de

Neerlandia. Jaargang 28 69 stemming in gebracht en bewezen, dat ook Jong Vlaanderen zijn hekeldichters niet ontbeert. Zaterdagmiddag had de ontvangst der deelnemers aan

Jef van Hoof. de statie plaats en de ommegang door de stad werd dienstbaar gemaakt aan een huldiging van den jonggestorven dichter Alb. Rodenbach, vóór zijn oude studentenkamer. Op de openingszitting in het Edentheater voerden het woord de heeren Iserbyt, voorzitter van het Congres, L.L.W. van Soest, die den broedergroet bracht van het Dietsch Studentenverbond en Ph.R. Botha namens de Suidafrikaanse Studentevereniging te Amsterdam. Het Alg. Vlaamsch Hoogstudentenverbond bracht zijn groeten bij monde van den heer J. van den Abeele. De eigenlijke openingsrede werd uitgesproken door Dr. J. van de Wijer, professor aan de Leuvensche hoogeschool, die de bijeenkomst schetste als een schakel in de keten der letterkundige, wetenschappelijke en studentencongressen in Noord en Zuid, wier cultureele bedoeling en beteekenis noch te miskennen is, noch onderschat mag worden.

Neerlandia. Jaargang 28 De uitvoering van Mr. Van Rossems blijspel Femina, 's avonds in den Alhambraschouwburg gegeven, woonden we niet bij, maar we hoorden haar zeer prijzen. Het uitstapje naar Tervuren, waarvan wij reeds repten, en dat een aangenaam verloop had, dank zij mede het mooie weer, werd 's avonds besloten met een Vlaamschen muziekavond, welke op de eerste plaats een hulde werd aan den schepper van Meivuur, den toondichter Jef van Hoof, die zelf de liederen, welke van hem gezongen werden, begeleidde. Diepe ontroering wekte Rodenbach's Psalm met de slotbede:

God, onze Heer, wil 't jong geslacht aanhooren. Red Vlaanderen uit zijn diepen val, Zegen den eed door allen trouw gezworen: Vlaanderen, Vlaanderen boven all

Groote geestdrift wekte ook René de Clercq's reeds populair lied: Daar is maar één Vlaanderen. De eigenlijke beteekenis van het Congres kwam het sterkst uit in de morgen- en middagzitting van Maandag 14 April, waar allereerst het woord voerde Prof. Dr. P.C. Geyl uit Londen over: De politiek van Noord- ten opzichte van Zuid-Nederland, voorheen en thans. Men kent langzamerhand de stellingen van dezen geschiedkundige, die ingaan tegen de school Pirenne en in het bijzonder de Barrière-politiek aanvallen. Wij kunnen er niet aan denken zijn uitvoerig wetenschappelijk betoog te volgen, maar stippen er toch uit aan dat de scheiding van Noord en Zuid in 1830, volgens de oude school een noodzakelijkheid z.i. geen uiting van nationaliteitsgevoel was en dat alle Nederlanders en stamverwanten er van moeten doordrongen worden, dat de Vlaamsche beweging een dam is tegen het gevaar der Fransche overheersching, die de Nederlandsche gewesten door de eeuwen bedreigde en ook meermalen werkelijkheid werd. Advokaat Borginon's rede over de grenzen van het Grootnederlandsch streven sloot zich hierbij aan. Hij betoogde, dat Holland en Vlaanderen elkaar wederkeerig noodig hebben voor hun bestaan, dat verlegging van de Fransche noordgrens dichter bij de Nederlandsche zuidgrens noodlottig zou zijn, ook voor de Nederlandsche zelfstandigheid en drong aan op de grootst mogelijke cultureele toenadering. Deze bekwame woordvoerder der Vlamingen vond ook nog even gelegenheid tot een terechtwijzing aan Neerlandia en wel met betrekking tot de Dietsche Kantteekening: Thuis uitvechten1). Hij aanvaardt de houding van het Hoofdbestuur van het A.N.V. dat het geen partij kan kiezen tusschen de verschillende stroomingen in de Vlaamsche beweging, maar achtte het daarom te meer gewenscht, dat den Noord-Nederlanders de gelegenheid wordt geboden er kennis van te nemen en Neerlandia ook den plicht heeft zijn lezers onpartijdig in te lichten, met welken wenk de Redactie haar voordeel hoopt te doen. Nog spraken dien dag: de heer L. Simons, die zijn geliefkoosde denkbeelden over volkskracht, reeds vele jaren geleden op Letterkundige congressen ontwikkeld, in een kernachtig betoog ten beste gaf; de heer Ph.R. Botha, die een duidelijk geschiedkundig overzicht gaf van den nationalen strijd der Afrikaners en Dr. Jacob, die in een beschaafd Nederlandsch, dat menig Noordnederlander hem kan benijden, de Vlaamsche ontwaking van het begin der negentiende eeuw af schetste in haar

1) Zie het Maartnummer, blz. 34.

Neerlandia. Jaargang 28 voormannen tot op heden, verwijlend ook bij de slachtoffers der vervolging en onderdrukking na den oorlog.

Danie Smal, Zuidafrikaansche voordrager.

Neerlandia. Jaargang 28 70

De redevoeringen werden afgewisseld door ernstige en luimige voordrachten van den Afrikaner Danie Smal, een baie forse kerel ‘wat 'n bars kan kijk’ en ‘so 's 'n klipsteen staan’, gelijk het heet in het bekende lied Trouw van Celliers, en die handig propaganda maakte voor zijn uitgaafje ‘Afrikaansche gedichten met: ik leer Afrikaansch in een uur.’1) Welk een hoopvolle verwachting klonk er uit de strofen van Keet's lied op ‘Groot Suid-Afrika’:

Ek sien wel duisend stede Verrijs van uit die grond; Ek sien ons volk tevrede, Herenig en gesond!

Ek sien die Afrikaner Regeerder van sy land; Ek sien die buitestaner Reik hom die broederhand!

De drukbezochte bijeenkomsten werden besloten met een banket, waaraan velen deelnamen, ook de vrouwelijke jeugd was daar goed vertegenwoordigd. Van de tafelredevoeringen vermelden wij op de eerste plaats het edele woord van Prof. Daels, die niet de boodschap van den haat, - want die beteekent oorlog en oorlog is moord - maar die van de liefde voor het stamideaal bracht. Daarna voerden nog het woord Mr. P.W. de Koning namens den Dietschen Bond, Prof. Scharpé, de vriend der Vlaamsche studenten en de heer Th.G.G. Valette, die nog eens bevestigde, hoe het Hoofdbestuur van het A.N.V. met groote belangstelling den strijd voor eigen taal en cultuur in de Nederlandsche stamgebieden volgt, maar de beproefde taktiek blijft huldigen, dat het zich niet behoort te mengen in den binnenlandschen partijstrijd en dat de zelfstandige onderdeelen van den Nederlandschen Stam baas moeten blijven in eigen huis. * * *

Toen de heer Jos. Vermeulen de middagbijeenkomst sloot, wees hij met voldoening op het aaneengesloten geheel dat de redevoeringen vormden en hij sprak de verwachting uit, dat velen met dieper inzicht in de Grootnederlandsche beweging huiswaarts zouden keeren. Wij gelooven, dat die verwachting niet beschaamd zal worden. Men behoeft het nog niet met aller opvatting eens te zijn om te erkennen, dat te Leuven mannen van kennis en overtuiging aan het woord waren, mannen ook, die geleden en gestreden hebben voor de gemeenschappelijke zaak, wier kern Mr. Borginon zoo juist samenvatte in deze woorden: het gevoel van saamhoorigheid van alle leden van den Nederlandschen stam en het besef, dat wij strijden voor gemeenschappelijke veiligheid, welzijn en cultuur. Omdat op dit plan, waarbij bemoeiing van eenig deel van den Nederlandschen stam met de staatkundige binnenlandsche aangelegenheden van een ander deel is uitgesloten, samenwerking tusschen voorhoede, hoofdmacht en achterhoede mogelijk is, gelooven wij aan de gemeenschappelijke zaak een dienst te bewijzen door met 1) Deze voordrager treedt gaarne op voor de Afdeelingen van het A.N.V. Zijn adres is Melkmarkt 10, Antwerpen.

Neerlandia. Jaargang 28 kracht en klem aan te dringen op wederinrichting van de Vlaamsche takken van het Alg. Ned. Verbond2), waarin - dat bewijzen reeds Brussel en Lokeren - Vlamingen en stamverwanten van alle schakeering met elkaar kunnen samenwerken tot geestelijke ontwikkeling in Nederlandschen zin. Van meer dan een invloedrijk deelnemer aan het Congres mochten wij de verzekering ontvangen, dat ze het daarmede eens zijn en er gaarne toe willen meewerken. De deelneming aan dit Congres heeft ons andermaal overtuigd van het groote nut der persoonlijke kennismakingen in een kring van gelijkgestemde genegenheid voor het stamideaal. Geen beter middel is er tot toenadering, tot het wegvagen van misverstanden, tot het overbruggen ook van meeningsverschillen, die in een zoo geschakeerden cultuurstrijd niet kunnen uitblijven, tot het bepalen eindelijk van den middenweg, die de grootst mogelijke eenheid waarborgt. C. VAN SON. Mededeelingen.

Groep Noord-Amerika.

Volgens art. 12 van het goedgekeurde groepsreglement verzoekt het groepsbestuur allen leden in Noord-Amerika benoorden Mexico, die 30 April 1924 hun bijdrage nog niet betaald hadden, dit te willen doen bij den groepspenningmeester, den Hr. G. van Beek, 720 John Str., Kalamazoo, Mich. Dit geldt ook voor de leden van de afdeelingen behalve der afd. Minneapolis en Roseland.

Onze Vlag.

Als men wil bevorderen dat het plan tot vervaardiging onzer vlag doorgaat, moeten groepen, afdeelingen en liefst ook leden persoonlijk ons melden, dat zij in beginsel bereid zijn tot aanschaffing. Hoe meer bestellingen des te goedkooper. In dat geval zullen ze voor f 25.- ongeveer kunnen worden geleverd.

Nederland op z'n best.

In den loop van het vorig jaar heeft de regeering van de Chineesche republiek door bemiddeling van de N.V. Nederlandsch Syndicaat voor China, te Amsterdam, aan de Nederlandsche Fabriek van Werktuigen en Spoorwegmaterieel (‘Werkspoor’) de levering opgedragen van drie groote sneltreinlocomotieven, ten behoeve van den dienst van den Loenghai-spoorweg. Dit jaar heeft bedoeld syndicaat opnieuw 5 locomotieven van hetzelfde type bijbesteld, zoodat bij ‘Werkspoor’ thans acht zware sneltreinlocomotieven voor bovengenoemden spoorweg in aanbouw zijn.

2) Voor den oorlog waren er 19, gevestigd te Aalst, Aarlen, Antwerpen, Brugge, Brussel, Charleroi, Doornik, Eekloo, Gent, Kortrijk, Leuven, Lier, Lokeren, Luik, Mechelen, Nijvel, Ninove, Oostende en St. Nicolaas.

Neerlandia. Jaargang 28 Gebruikte postzegels.

Zending ontvangen van v.E. te Dordrecht.

Een Volksmuseum te Tulbagh (De Kaap).

Men meldt ons uit Zuid-Afrika: Een van de fraaiste oude gebouwen, een voorbeeld van Hollandsche bouwkunst, is de oude kerk te Tulbagh in 't land van Waveren. De kerkeraad deed dit oude gebouw aan een college van curatoren over om te dienen als een museum van Zuidafrikaansche oudheden. Het oude gebouw heeft dringend behoefte aan herstelling en inrichting voor het nieuwe doel, welke op zaakkundige wijze geschiedt. Ondertusschen is er er veel geld noodig en voor dit doel wordt ijverig geld ingezameld. Dr. W.J. Viljoen van Kaapstad is aangezocht om voor dit doel zijn hulp te verleenen en heeft er in toegestemd om in het begin van Mei een reeks lezingen te houden, hoofdzakelijk over Nederland en wel over onderwerpen als: De Lycea-Idee (Amsterdam); Landbouw-Onderwijs in Nederland; De ‘trek’ (van het platteland) naar de steden; Huishoudonderwijs in België enz. Een commissie wordt te Kaapstad gevormd onder leiding van den heer J.L. Schoeler voor de regeling van deze lezingen, waarvan de opbrengst geheel ten goede zal komen aan het Volksmuseum te Tulbagh.

Neerlandia. Jaargang 28 71

Dietsche kantteekeningen.

Een bedenkelijke rede.

Hetgeen professor C.M.A.R. van Roy volgens de bladen van 1 April gezegd heeft in een vergadering van de Vlaamsche vereeniging ‘Hou ende Trou’ in Den Haag, komt ons uitermate bedenkelijk voor. De hoogleeraar gaf in een rede ‘Vlaanderen en Nederland’ een uitlegging aan de Grootnederlandsche gedachte, welke tegenwoordig door vele Vlaamsche nationalisten wordt gehuldigd, maar waarin het A.N.V. geen partij kiest. Hij stelde een antithese ‘Vlaanderen-België’ op, die (zeide hij) ‘noodzakelijkerwijze de leus schiep: los van België’. Hij sprak van de ‘verbreede inzichten’ van het activisme en bracht zelfs de stichting van het A.N.V. en de taalkundige en wetenschappelijke congressen daarmede in verband. Na den oorlog zou zich een zeer duidelijke ‘politieke oriënteering’ hebben vertoond in Grootnederlandsche richting, deze laatste opgevat als een streven ook naar politieke uitbreiding, welke bijv. op een Statenbond zou kunnen uitloopen! ‘De Vlaming - zoo vervolgde de professor - zoekt onbewust naar een eigen staat; hij ‘ziet met weemoed naar den Noorderbroeder, die onder het met de ontwikkeling van den Nederlandschen Staat zoo innig vergroeide Huis van Oranje een zoo hoogen en alzijdigen bloei bereikt heeft....’ Wanneer er weemoed is in het hart van het kerngezonde Vlaamsche volk, dan kan het alleen zijn afgunst op de Noorderbroeders, die zich volkomen kunnen uitleven in hun taal en de eigenheden van hun stam. Die afgunst kan de Vlamingen slechts tot grootere krachtsinspanning prikkelen om dezelfde voorrechten te verwerven. Op welke wijze zij dat moeten doen en voor welke hervormingen zij moeten strijden om hun doel te bereiken, dat is hunne zaak; zij hebben daarover volkomen zelfstandig te oordeelen. De Nederlanders behooren zich daarbij van inmenging te onthouden. Van een Nederlandsche inmenging zou bovendien de groote meerderheid van de Vlamingen - volkomen terecht - niets willen weten, en men bewijst hun geen dienst door voor hen een beroep te doen op Nederland ter bescherming tegen hun Waalsche landgenooten, ja tot losmaking van hun vaderland. Zulke pogingen zijn bovendien gevaarlijk, omdat zij aan Waalschen kant aanleiding kunnen geven tot het verwijt, dat de Vlamingen zoo noodig bereid zouden zijn, buitenlandsche hulp aan te nemen. Een scheeve voorstelling van zaken als prof. v. Roy gaf kan niet dan misverstand en onmin kweeken. Zij doet geen goed aan de Grootnederlandsche gedachte die aan politiek streven volkomen vreemd is. En evenmin aan de Vlaamsche zaak.

De Schelde.

Het nieuwste Schelde-vraagstuk is er eigenlijk geen, daar het in alle nauwgezetheid door de betrokken departementen wordt afgedaan Natuurlijk zijn er altijd wel lieden, die zich in zoo'n geval opwinden en het gemakkelijker vinden, de zaak niet te onderzoeken, waardoor zij zich allicht de gelegenheid voor eenige nationalistische voordeeltjes zouden ontrooven, maar wie de debatten in de Belgische Kamer gevolgd

Neerlandia. Jaargang 28 heeft zal gezien hebben, dat wie van den toestand op de hoogte is, Nederlands goeden wil erkent. De Schelde is een lastige rivier, voor het grootste deel welhaast een zee-arm, die niet te regelen is, maar alleen door uitbaggering bevaarbaar kan worden gehouden. Er zijn naar minister Ruzette in de Belgische Kamer zeide, tijdperken in het leven van den stroom, dat zijn heele bedding in beweging is; er komen dan groote bodemverplaatsingen voor en de drempel te Bath, waar bij laag tij gewoonlijk 7 tot 8 meter water staat, verplaatst zich van Oost naar West of in omgekeerde richting. Op zulke tijden worden er geweldige hoeveelheden grond weggebaggerd. Zoo ook thans bij Valkenisse. Met de zorg hiervoor is een, bij 't verdrag van 1839 ingestelde Nederlandsch-Belgische commissie belast en Nederland heeft daarbij steeds loyaal medegewerkt, ook al kan de administratieve rompslomp die met het vragen van zijn toestemming gemoeid is, wel vertraging veroorzaakt hebben. Minister Ruzette heeft erkend, overtuigd te zijn ‘dat de Nederlandsche regeering niet de booze bedoelingen heeft gehad, die haar van zekere zijde werden toegeschreven’, t.w. dat Nederland de vaargeul opzettelijk zou laten verzanden om Antwerpen ten bate van Rotterdam te benadeelen, een waarlijk kinderachtige veronderstelling. Een der Belgische Kamerleden zeide (laatst van Maart) dat de Schelde ‘de best verlichte en afgebakende rivier ter wereld is, zoodat de vaart 's nachts haast even gemakkelijk is als overdag,’ iets waar inderdaad de Nederlandsche overheid voor, zoover het haar aangaat, haar eer in stelt. Deze houding kan trouwens van een stamverwant volk niet anders verwacht worden; en zelfs een franskiljonsch blad als de Antwerpsche Neptune heeft moeten toegeven, dat Nederlands goede trouw in dezen ten onrechte verdacht is gemaakt.

Zij schreef: ‘Wat zijn de oorzaken van dezen moeilijken toestand? (op de Schelde). De slechte staat onzer doorgangen. Niet alleen van het nauw van Valkenisse maar ook van de doorgangen van Krankeloon en Bath. Deze toestand is - de waarheid moet gezegd worden - te wijten aan de verschillende Belgische lichamen, die onze rivier moeten onderhouden. Wij zeggen Belgische en wij handhaven dit. Ten onrechte hebben wij de Nederlandsche regeering beschuldigd, in gebreke te zijn. Is er waarlijk niets anders dan zorgeloosheid? Wij stellen deze vraag niet zonder zorg.’ De verzanding van de Schelde is niet Nederlands schuld; de Nederlandsche minister van Buitenlandsche Zaken heeft, in antwoord op de vragen van het Kamerlid Van der Waerden, kunnen mededeelen, dat de waarschuwing van de ongunstige verandering in den toestand van het vaarwater bij Valkenisse op 26 Febr. l.l. is uitgegaan van het Nederlandsche loodswezen en dat, gezien het tijdroovende der voorgeschreven formaliteiten, van onzen kant nog betrekkelijk vlug gehandeld is. Mocht een vereenvoudiging dezer formaliteiten noodig zijn, dan mag men vertrouwen, dat van Nederlandsche zijde geen tegenkanting zal worden ondervonden. De voortdurende vooruitgang van Antwerpen sedert 1830 is wellicht doordat hij Rotterdam tot grooter inspanning prikkelt, voor Nederland eer een voor- dan een nadeel. Hoe dit zij, die groei, waarvan de cijfers der havenbeweging spreken, toont wel, dat Nederland geen kleine middelen toepast om den bloei der groote Zuidnederlandsche koopstad tegen te houden.

Spitsbergen.

Neerlandia. Jaargang 28 Te Kristiania is een beweging gaande om Spitsbergen te herdoopen in Svalbard. De Noor Carl Saether heeft den handschoen voor de Nederlanders opgenomen, wien de eer der ontdekking en naamgeving niet mag worden betwist. Hij geeft in Dagbladet een geschiedkundig overzicht van de ontdekkingstochten in de Noordelijke IJszee en toont aan, dat met Svalbard, vermeld in IJslands annalen uit de 12de eeuw, niet Spitsbergen kan bedoeld zijn. De Hollandsche IJszeeschippers der 16e eeuw waren ‘bescheiden mannen, die namen gaven, zooals namen gegeven moeten worden, naar de natuurlijke gesteldheid van het land, en niet naar zichzelf, vrienden of reeders. Holland was het eerste land, dat Noorwegens souvereiniteit erkende.’ En hij pleit ten slotte voor het behoud van den naam, die de herkomst moet in eere houden. Als dat met alle Nederlandsche namen was geschied,

Neerlandia. Jaargang 28 72 zouden de aardrijkskundige woordenboeken en atlassen er heel anders uitzien dan thans. Wie zich daarvan wil overtuigen, kome de geteekende wereldkaart eens bestudeeren, die in ons kantoor hangt en een volledig overzicht geeft van de Nederlanders voorheen (ontdekkingsreizen en handelsbetrekkingen). Men kan daar volgen ‘het voetspoor der vaderen’.

Vooruitgang.

Men zal zich herinneren, dat het verleden jaar op de Jaarbeurs te Brussel alles was ‘Fransch wat de klok sloeg’, ook in de toonkamers der Nederlandsche inzenders. Het A.N.V. heeft dezen toen onder de aandacht gebracht, dat het gewenscht is in het tweetalige België ook in het Nederlandsch reclame te maken. In Het Laatste Nieuws lazen we de klacht, dat vele Belgische inzenders op de Apriljaarbeurs van dit jaar weer een even groote minachting voor het Nederlandsch aan den dag legden, maar de Nederlanders ‘overwegend hun eigen taal’ gebruikten.

Nederland.

Nationale Vertelmiddagen.

Aan de Besturen der Afdeelingen van Groep Nederland is de volgende rondzendbrief verzonden:

Amsterdam, April 1924. Het lijdt wel geen twijfel, of onze Nederlandsche jeugd heeft over het algemeen niet die belangstelling voor ons nationale en groot-nederlandsche verleden en heden, die men gaarne bij haar aantreffen zou. Vooral voor de jeugd, die niet meer op school gaat en voor wie het lager onderwijs, dat zij ontving, eindonderwijs is geweest, zou het dus waarlijk geen weelde zijn, indien haar - niet op een schoolsche manier, doch zóó dat haar belangstelling tegelijk werd opgewekt en bevredigd - van dat verleden en heden nog eens wat werd medegedeeld door middel van vrije ‘vertelmiddagen’ of ‘-avonden’. Het spreekt vanzelf, dat de versterking van het nationale besef, die zulke middagen of avonden zouden moeten trachten te brengen, niet daarin zou moeten worden gezocht, dat men een militaristischen of imperialistischen geest poogde aan te kweeken. Ook al zou het ondankbaar zijn onze groote aanvoerders te land en ter zee van vroeger en later tijd te vergeten: naast deze zijn er nog tal van andere figuren, voor wie de jeugd geestdrift behoort te gaan koesteren en uit welker levensgeschiedenis en daden zij een indruk kan krijgen van de roeping, die wij - als volk en als Nederlandsche stam - te vervullen hebben gekregen, en van de manier waarop wij die te midden der andere natiën eervol kunnen vervullen. Denkt maar aan figuren als Jan Huygen van Linschoten en in het algemeen de helden onzer ‘oude voyagiën’; Johan Maurits de Braziliaan, Gijsbrecht Karel van Hogendorp, Willem

Neerlandia. Jaargang 28 Bilderdijk, de Zuidafrikaansche voortrekkers, enz. enz. Ook de lotgevallen der eigen gewestelijke omstreken vormen zeker een geschikt onderwerp ter behandeling. Vandaar dat het Groepsbestuur er door dezen krachtig bij U op aan komt dringen aan het tot stand komen van zulke ‘vertelmiddagen’ of ‘-avonden’ mee te werken. Voorloopig vragen wij daartoe niet meer van U dan Uw gedachten te laten gaan over, en - vóór den 10den Mei a.s. - ons een antwoord te willen zenden op de volgende vragen: 1. Wil Uwe afdeeling, zoo eenigszins mogelijk, met zulk een verteluur eens een proef nemen? 2. Welke tijd van het jaar lijkt U daartoe het geschiktst? 3. Kunt U er Woensdags- of Zaterdagsmiddags of -avonds een geschikt zaaltje voor beschikbaar stellen, niet te groot, en vooral niet al te ongezellig? 4. Is er in Uw omgeving iemand, die in zoo'n verteluur zóó zou kunnen vertellen, dat het trekt en in den geest van het Verbond is? Of zou U liever hebben, dat het Groepsbestuur een verteller of vertelster voor U zocht tegen een redelijke vergoeding door U? Mochten er meer krachten beschikbaar zijn, zoodat gerekend kon worden met de hoofdrichtingen op paedagogisch gebied in ons land (humanistisch, protestantsch-christelijk en roomsch-katholiek) dan zou dat nog beter wezen, daar het de kans van slagen zeker vergrooten zou. 5. Hoe stelt gij U voor het houden der samenkomsten ter kennis van de betrokken kinderen te brengen en hoorders te winnen? (Bekendmaking door middel van dagbladen, bij schoolgebouwen en speelterreinen? Verkoop van toegangskaarten tegen zeer geringen prijs of kosteloos?). HET GROEPSBESTUUR.

Van de Afdeelingen.

Groningen.

Op Donderdagavond 3 April hield Prof. Dr F.A. Stoett, Hoogleeraar in de Nederlandsche Taal- en Letterkunde aan de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam een voordracht over ‘Onze Spreekwoorden’, die bij het talrijk gehoor zeer in den smaak viel. De spreker verzuimde niet tot de aanwezgie niet-leden een krachtig woord van opwekking te richten, om door lid, vooral ijverig lid van de afdeeling te worden, het nuttige streven van het Algemeen Nederlandsch Verbond te steunen.

Utrecht.

Nadat de Utrechtsche afdeeling, in samenwerking met de Vereeniging van Staatsburgeressen, op 6 Maart 1924 Mej. Rosa de Guchtenaere had laten optreden met het onderwerp ‘De arbeid van de Vlaamsche Vrouw’, belegde zij op den 24sten Maart d.a.v. in samenwerking met de Afdeeling Utrecht van de Nederlandsch-Zuid-Afrikaansche Vereeniging, een grooten Zuid-Afrika-avond die boven verwachting slaagde. Zóó groot toch was de opkomst, dat meer dan 100 menschen moesten worden teruggestuurd, terwijl in de groote zaal ‘Irene’ ruim 600 bezoekers opeen gepakt zaten. Oubaas Penning, de bekende schrijver der Zuidafrikaansche romans, vertelde op zijn bekende geestige en onderhoudende wijze over ‘het Dietsche land van overzee’.

Neerlandia. Jaargang 28 Hoe wist hij de aanwezigen te boeien en op te voeren tot geestdrift! Het handgeklap was niet van de lucht! Mej. Mientje van Maurik ontroerde met haar lieve, zuivere stemmetje alle aanwezigen, vooral toen zij zong het edele lied ‘God het vir ieder volk sijn taal, sijn land, sijn reg, sijn tijd bepaal’, en ‘Ik hou van 'n man dat sijn man kan staan.’ Maar ook Danie Smal, de jonge Zuidafrikaansche voordrager, wist de aanwezigen in de ziel te grijpen. Deze Afrikaner, die ‘van zijn schouderen opwaarts grooter is dan het gansche volk’, treft door zijn eerlijkheid, zijn kracht van overtuiging, zijn wil, hard soo's 'n klipsteen, zijn hartstochtelijke liefde voor zijn land. (Daar is maar één land in die wêreld - Suid-Afrika - al die andere lande is nagemaak). Hij weet tot tranen toe te ontroeren als hij voordraagt liedjes over de moordkampen, moederliedjes en van de groote leiders, die meestal lijders werden. Maar ook weet hij zijn publiek tranen te laten lachen als hij de uit den mond van zijn landslieden opgeteekende grapjes vertelt ‘ek sal maar sê van Ou-koekemoertjie.’ Deze jonge man - die nog veel voor zijn volk belcoft te worden - is gaarne bereid ook voor andere afdeelingen van het A.N.V. op te treden (Postbus 604, Antwerpen). Bij het einde zongen alle aanwezigen luide het oude volkslied ‘Kent gij dat Volk’. Alle Utrechtsche bladen gaven geestdriftige verslagen over dezen avond. Zoo schreef ‘het Centrum’ (R.K.) ender het motto ‘overweldigende opkomst - een avond van stam-bewustzijn’:

Neerlandia. Jaargang 28 73

Wij mogen u iets vertellen van een avond vol heerlijk enthousiasme, vol schitterend stam-bewustzijn, vol van de groote broederschaps-idee. We hebben altijd wel geweten: Herman van den Reeck heeft niet voor niets zijn bloed laten druppelen tegen de Antwerpsche straat, Rosa de Guchtenaere is niet zonder vrucht in de cel geketend geweest, Jopie Fourie heeft niet voor niets de kogels gevangen in zijn groot hart. Een volk, dat zijn martelaren heeft verwint.’ En een volk, dat, als de Afrikaanders, op een man kan wijzen als Jopie Fourie, is groot. In zijn naam is de breede zwaai van de Vlaamsche leeuwenvlag en de wijde golving van het oude oranjeblanje-bleu. Men kan zonder nationalist te zijn, dit bewegen aanvoelen, dit streven geënt zien op den stam van de werkelijke ras-cultuur, van de traditie-naar-den-geest.... Het was een prachtige avond!’

Vlaanderen.

De Belgisch-Nederlandsche briefwisseling.

Het kamerlid voor Brussel Vergels, stelde dezer dagen, aan den Belgischen minister van Spoorwegen, de volgende schriftelijke vraag:

‘Met verbazing verneem ik, dat de briefwisseling uitgaande van het beheer der Nederlandsche Spoorwegen, hoewel in de Nederlandsche taal gesteld, door het centraal bestuur der Belgische Staatsspoorwegen in het Fransch wordt beantwoord. De heer Minister gelieve mij te laten weten of er geen einde dient gesteld aan zulke handelwijze, welke zoowel het Belgisch beheer - waar in ieder centraal bureel Vlaamschkennende bedienden moeten zijn - als het Nederlandsche beheer overbodig vertaalwerk opleggen, en welke maatregelen hij zich voorstelt te nemen ten einde, in de toekomst, alle Nederlandsche of Vlaamsche briefwisseling, komende uit het binnen- of uit het buitenland, in dezelfde taal te doen beantwoorden.’

Het antwoord van den Waalschen minister van Spoorwegen Neujean luidde:

‘Volgens de van kracht zijnde onderrichtingen worden de brieven, komende uit het buitenland, in het Fransch beantwoord. Nochtans wordt in het Nederlandsch geantwoord op dergelijke, in deze taal gestelde brieven. Deze bepalingen werden aan de betrokken diensten herinnerd.’

Vlaamsche plaatsnamen.

Hoe dwaas het staat in Nederlandsche bladen en boeken de voorkeur te geven aan de Fransche vertaling van Vlaamsche plaatsnamen boven de oorspronkelijke en alom in het Vlaamsche land gebruikte Nederlandsche benaming, blijken vele Noordnederlanders nog altijd niet te snappen.

Neerlandia. Jaargang 28 Stel U voor, dat een Nederlander, in een Vlaamsch blad, een bericht zou vinden, waarin sprake zou zijn van La Haye of Bois-le-Duc! Zou hij het niet bespottelijk vinden? Waarom dan gewaagde de N.R. Ct. in haar Ochtendblad van 10 April, onder het hoofdje: De suikervoorziening in België, van senator X., fabrikant te.... Tirlemont, inplaats van te Tienen? Waarom ook treffen wij, in Bos' Schoolatlas 1921, op de kaart van België en Luxemburg, Ostende aan, waar Oostende moest staan, Enghien voor Edingen, Uccle, St. Gilles, Molenbeek St. Jean enz. inplaats van Ukkel, St. Gillis, St. Jans Molenbeek, terwijl de volstrekt ééntalige Antwerpsche en Limburgsche Kempen, volgens de samenstellers van den atlas, alleen.... Campine zouden heeten?

De Distel.

In een der jongste bijeenkomsten van ‘De Distel’, de letterkundige afdeeling van tak Brussel sprak de bekende Vlaamsche dichter Urbain van de Voorde over Guido Gezelle. Op de lezing volgden voordracht en zang door de jonge dames L. en E. Coppens. De lezing en het muzikale gedeelte hadden zeer veel bijval. De vergaderingen van ‘De Distel’ worden thans gehouden in de bovenzaal van het ‘Café des Alliés’, Vroendestraat, achter het Brusselsche stadhuis, den 2den en 4den Zaterdag der maand.

Tak Lokeren.

Het secretariaat van tak Lokeren A.N.V. is overgebracht naar de Statiestraat 3. Secretaris voor 1924 is de heer J. Boelens.

Gedenkboek A.N.V.

Het gedenkboek van het A.N.V. is verkrijgbaar, voor de Vlaamsche leden tegen bijzondere voorwaarden, bij den groepssecretaris Eug. Demolderlaan 2, Schaarbeek-Brussel. Zuid-Afrika

Stamnuus uit Suid-Afrika.

'n Nasionalistiese Weekblad in Engels.

Van 12 April af verskyn in Kaapstad by die Nasionale Pers, Bpk., 'n Engelse weekblad wat die Nasionalistiese politiek sal voorstaan. Deur verskeie afdelinge van die bevolking wat nie voldoende Afrikaans ken om die Dietse blaaie gemaklik te kan lees nie, is reeds lang behoefte gevoel aan 'n tweetalige uitgawe of 'n Engelse bylae van ‘Die Burger’. Die Engelse begin meer en meer besef, dat hulle verplig is om rekening te hou met die krag en die strewe van die Dietse Afrikanervolk. Weens die politieke samewerking tussen die Nasionaliste en die Arbeiders is dié besef en dié behoefte sterker geword. Die ‘South African Nation’, soas die nuwe weekblad heet, sal noodwendig 'n ander karakter moet dra as ‘Die Burger’, stel ek my voor, want hy sal Engelse en Engelssprekendes as lesers hê en sal met hulle gedagtegang moet rekening hou. Dat

Neerlandia. Jaargang 28 die lot van hierdie Engelse weekblad, behalwe wat die beheer daarvan betref, nie aan die van ‘Die Burger’ verbonde is nie, is beslis 'n baie gelukkige oplossing. ‘Die Burger’ hoef dus niks van sy Dietsafrikaanse beginsels te laat vaar nie, wat die geval sou gewees het, as hy in twee tale verskyn het. Gelukkig behou hy nou sy uitsluitend Dietse karakter en bly hy die mondstuk by uitstek van die Afrikanervolk wat hom onder sorg en druk in die donker dae van die oorlog en onder die naweë van die opstand die lig laat sien het met groot persoonlike en geldelike opofferings en met 'n geloof wat 'n waarborg is vir die handhawing van ons volk. Destyds het algemeen in Suid-Afrika nog die mening geheers, dat 'n Hollandse dagblad onmoontlik daar kon bestaan. ‘Die Burger’ en ‘De Volkstem’ (wat min of meer op dieselfde tyd ieder dag begin verskyn het) het hierdie mening gedugtig geloënstraf. Die Nasionale Pers bring met die uitgawe van die ‘South African Nation’ die tweestroom-politiek van Genl. Hertzog in die praktyk. Dit gaan uit van die gedagte, dat die twee dele van die Europese bevolking tesame 'n Suidafrikaanse vaderlandsliefde kan ontwikkel, sonderdat die een die ander in sy beskawingsideale en kulturele bestaan hoef aan te tas. Die blad sal seker 'n betere verstandhouding tussen die twee bevolkingsstrome bevorder sonder om die Dietse belange in gevaar te bring. Die hoofopsteller is 'n flinke jonge advokaat van Dietse huis en Dietse gees. Hy sal ook die Afrikaanse nasionale gedagte ver in die buiteland en veral in die Britse geweste kan dra.

Neerlandia. Jaargang 28 74

Ons Dietse belange bly beveilig en daarom kan ons hierdie Engelse blad welkom heet en hom van ons beste wense verseker.

Gelykheid in feite!

Die hr. J. Pellisier, Kaapstad, deel onder datum 19 Maart in een van die Afrikaanse koerante die volgende feite meer oor die talrykheid van eentalige amtenare in die Algemene Postkantoor in Kaapstad: Die tweetalige klerke, sê hy, word nie behoorlik bevorder nie, terwyl die eentaliges vlug vorentoe gestoot word. By die toonbanke, waar die klerke die publiek moet bedien is die toestand as volg. Die afdeling Briewe vir Vreemdelinge: Die twee dames is albei eentalig. Aflewering van Aangeteekende Stukke: eentalig. Verkoop van posseëls: albei klerke eentalig. Inligtingdiens: die klerke ken nie eens ja of nee nie. By uitreiking van poswissels, by uitbetaling van posorders, by spaarbank-uitbetaling, by spaarbank-ontvangste, by uitbetaling van pensioene, by telefoon-ontvangste is dit alles eentalig. By Telegramme is uit die vier klerke slegs een tweetalig. Die rede is nie, dat die tweetalige klerk nie bevoeg is nie, maar hulle is Afrikaners en word oor die hoof gesien. By bevordering kry die eentaliges, die Engelse. die voorkeur. Daar word teenswoordig in Suid-Afrika veel geskrywe oor die gevaar van die skepping van 'n verstandelike proletariaat. Die gevaar hoef daar nie te bestaan nie, as die ontwikkelde Afrikaners maar kans kry in die staatsdiens en die beste betrekkings nie stelselmatig gevul word deur ‘Home-born experience’ nie! Daar behoort beter samewerking te kom tussen die staat en die opleiding aan die uniwersiteite.

Volksraadslid vir 55 jaar.

Die hr. J.X. Merriman het weens swakte van gesondheid verlof van afwesigheid gekry vir hierdie sitting van die Volksraad. Dit is die 55ste jaar, dat hy onafgebroke deelneem aan die wetgeving van Suid-Afrika. Hy het sy politieke loopbaan in 1869 begin met sy intrede in die Kaapse Wetgevende Vergadering. En geen lid was ooit getrouer in sy pligsvervulling as hy nie. Die hr. Merriman was meermale minister en was net voor die stigting van die Unie Eerste Minister van die Kaapkolonie. Hy het in sy ampsvervulling veel teenstand verwek, maar dit word algemoen erken, dat hy altyd onbaatsugtig en eerlik was, dat hy nooit sy eie belang gesoek het nie, maar altyd gestreef het na die welvaart van die land en volk wat hy moes dien. Hy was die beste en die suinigste Minister van Finansies wat Suid-Afrika nog ooit gehad het. In 1910 het hy die eerste aanspraak gehad op die betrekking van Eerste Minister van die Unie. Maar die samestelling van 'n kabinet is aan wyle Genl. Botha opgedra en Merriman het dan ook geweier om onder Botha te dien. Hoewel hy steeds die politiek

Neerlandia. Jaargang 28 van Genl. Botha en Smuts getrou gesteun het, het hy nooit versuim om, waar dit nodig was, hulle beleid sterk te veroordeel nie, veral wat die geldelike beheer betref. Maar hy het nooit teen hulle gestem nie. Daarom het hy veel van sy invloed verloor. Sy politieke woorde en dade het na 1910 nie meer presies ooreengestem nie. As hy in 1914 Eerst Minister was, sou die geskiedenis van Suid-Afrika seker anders gewees het, want die Afrikaners sou hom nie in die oorlogspolitiek so getrou as vir Genl. Botha gesteun het nie. Dit was dan ook die vraag of hy die Unie kragdadig aan die oorlog sou laat deelneem het. Die hoë agting waarin hy algemeen gehou word, het hy volkome verdien deur sy hoë inbors, openhartigheid en eerlikheid. Hy kan tereg genoem word die vader van die Suidafrikaanse Volksraad. Ons wil die hr. Merriman van harte beterskap en herstel toewens en die rus op sy ou dag wat hy in sy lange werksame lewe nie gesmaak het nie.

Ph.R. BOTHA.

Taalcommissie.

Het omslag van Neerlandia.

Op verzoek van vele leden van het A.N.V. richtte de T.C. zich tot hen, die op het omslag van Neerlandia aankondigingen plaatsen, met de vraag, om deze in taal zooveel mogelijk te vernederlandschen. Boven verwachting was het aantal hunner, die aan dit verzoek voldeden. Wij bevelen onzen leden aan hen op het omslag uit te zoeken en te bevoordeelen, omdat zij, door aan het bovenbedoelde verzoek te voldoen, van zoo gezonden volkszin blijk geven.

De Wedstrijd.

De deelneming aan den wedstrijd is zeer gering geweest. De T.C. meent dit te moeten toeschrijven aan de moeilijkheid der opgave. Binnenkort hoopt de T.C. een nieuwen wedstrijd, gemakkelijker dan de laatste, uit te schrijven. De liefhebbers moeten dus maar goed uitkijken.

J.R. te A'dam. Een kaart, zooals U bedoelt, te laten drukken, is thans zóó duur, dat wij er niet aan kunnen denken; die, welke U gezien hebt, bestaat al lang.

Netjes gezegd!

Het noodlottig einde van deze reine (lees: zuivere) verhouding door de wankelmoedigheid van den ouderenden (lees: ouder wordenden) man enz. Twee bedenkelijke Germanismen in dit kleine zinnetje!

Een heerlijk staaltje van ambtelijk Nederlandsch!!

Neerlandia. Jaargang 28 Ministerie van.... Afdeeling..... 's Gravenhage, 1924. No..... Onder verwijzing laatstelijk naar Uwer Excellentie's missiven d.d... en.. respectievelijk No... en No... aan den inhoud waarvan ik het noodige gevolg heb gegeven heb ik de eer Uwer Excellentie hiernevens copielijk te doen toekomen een schrijven van den.... alhier d.d..... dezer, aan den inhoud waarvan ik de vrijheid neem mij te gedragen. De Minister van.... Voor den Minister, (onleesbaar). Zou de opsteller van dit gedrochtelijk Nederlandsch, dat haast nog erger is dan het Nederlandsch in de Considerans van het beruchte artikel 40, zelf wel hebben begrepen, wat hij schreef? (De T.C.)

Beknopt verslag der Hoofdbestuursvergadering van 29 Maart 1924.

Aanwezig: de heeren P.J. de Kanter, Voorzitter; Jhr. Mr. J.L.W.C. von Weiler, Ondervoorz.; Mr. B. de Gaay Fortman, Secr.-Penningm.; Jhr. C.M.E.R.C. von Bose; J.E. Bijlo; Dr. H. Ferguson; S.G.L.F. Baron van Fridagh; Mr. P. Hofstede Crull; J.S.C. Kasteleyn; Dr. Th. Lens; Dr. H. Moller; K.E. Oudendijk; Prof. Dr. A.A. van Schelven; L.L.W. van Soest; Mr. W. Thelen; Th.G.G. Valette; C. van Son, Administrateur. Afwezig: de Heeren Philip R. Botha; O.L. Helfrich; Joh. Kesler; M.J. Liesenborghs; Dr. W. van Lingen; Dr. Norb van der Ouderaa; Mr. K.M. Phaff; Omer Wattez; Mr. Joz. van Winckel; Jhr. E.J.M. Wittert.

Notulen der vergadering van 22 Dec. 1923.

Deze worden onveranderd goedgekeurd.

Jaarverslag over 1923.

Met eenige wijzigingen en aanvullingen wordt het vastgesteld, zooals het in dit nr. van Neerlandia is opgenomen.

Rekening en Verantwoording over 1923.

Goedgekeurd in den vorm als opgenomen in dit nummer. De Voorzitter onderbreekt de dagorde om er aan te herinneren, dat de Ned. Handel Maatschappij haar honderdjarig bestaan viert. Hij stelt voor het volgend telegram te verzenden:

Neerlandia. Jaargang 28 75

‘Hoofdbestuur Algemeen Nederlandsch Verbond in vergadering bijeen biedt Maatschappij gelukwensch met eeuwfeest en brengt hulde voor alles wat haar kloeke leiders deden voor de welvaart van Nederland en Indië en de verhooging onzer nationale kracht.’ Hoewel enkele leden oordeelen dat het zenden van dezen gelukwensch meer op den weg ligt van het Groepsdan op dien van het Hoofdbestuur, wordt het voorstel aangenomen.

Steun voor een nieuwe door de Wereldbibliotheek te bezorgen volledige verluchte uitgaaf van Vondel's werken.

(Voorstel van den heer Moller). Het D.B. ontraadt het voorstel om geldelijke reden. De heer Moller zegt, dat hij zijn voorstel zou hebben ingetrokken, als hij het ongunstig praeadvies van het Dag. Bestuur vroeger had geweten. De vraag of zulk een steun op den weg van het A.N.V. ligt, meent spr. met ja te moeten beantwoorden. Nu echter de kas het niet toelaat, beveelt spr. een inteekening voor f 100.- in eens per ex. of f 12.50 het deel, d.i. in 't geheel f 125.- voor de 10 deelen. De heer Oudendijk zou eenigen steun willen verleenen om de uitgaaf te verspreiden in Vlaanderen dat door het koersverschil in zooveel ongustiger omstandigheden verkeert. De heer Von Weiler gelooft niet, dat zulk een kostbare uitgaaf voor de menigte waarde heeft. Er zijn eenvoudiger volledige Vondeluitgaven, die thans voor lagen prijs te krijgen zijn. Spr. acht Vlaanderen meer geholpen met een steun voor aankoop van boeken, die men daar zelf het geschiktst acht. De heer Moller antwoordt dat het hier een eerste geheel wetenschappelijke bijgewerkte uitgaaf van Vondel betreft. De Voorzitter stelt voor op een viertal exemplaren in te teekenen en die te schenken aan de bibliotheken der Belgische hoogescholen, mits daarover het oordeel van Groep Vlaanderen gunstig is. Na nog eenige besprekingen wordt het voorstel van den Voorzitter aangenomen.

Voorstel van het Dag. Bestuur om een Grootnederlandschen dag te Antwerpen voor te bereiden, samenvallende met de stichting van een Afd. Antwerpen, zoodra de geschikte personen voor een Afdeelingsbestuur gevonden zijn.

Aangenomen.

Het Grootnederlandsche Studenten-congres te Leuven, te houden in April. (Punt van den heer L.L.W. van Soest). Het Dag. Bestuur stelt voor aan dit congres f 100.- steun te verleenen en enkele afgevaardigden te zenden.

Neerlandia. Jaargang 28 Aangenomen. Als afgevaardigden worden benoemd de heeren Jhr. Von Weiler, Valette en Van Son. De wenschelijkheid der aanvulling van de verzameling lantaarnplaatjes van het A.N.V. (Punt van Prof. Van Schelven). Het Dag. Bestuur erkent de noodzakelijkheid ervan en stelt voor f 100.- crediet te verleenen. De heer Van Schelven licht het voorstel nader toe. Groep Nederland wil trachten aan de Volksuniversiteiten voordrachten te verbinden over de geschiedenis van den Nederlandschen stam. Daarvoor zou een vollediger lichtbeeldenverzameling nuttig kunnen zijn. Spr. verklaart zich op verzoek bereid bij de aanvulling van raad te dienen. Het voorstel wordt aangenomen.

Voorstel van het Dag. Bestuur om een brief te zenden aan den Minister van Koloniën, waarbij wordt aangedrongen op het onverkort handhaven der Nederlandsche belangen bij de uitgifte van terreinen in Oost-Indië voor Duitsche ondernemingen.

Enkele leden achten zulk een brief aan den Minister van Koloniën overbodig nu de Kamer zich in dezen al heeft uitgesproken in denzelfden geest. De Voorzitter wijst op het in de pers geopperd plan een Nederlandsche Maatschappij te stichten met aandeelen van f 25.- om het geheele Nederlandsche volk er aan te kunnen doen deelnemen. Een vereeniging als het A.N.V. zou dit ter hand moeten nemen. Bij de beoordeeling dezer zaak houdt men niet in het oog dat Nieuw Guinea een gebied is zoo groot als half Europa. Nederland zou de ontginning nooit alleen ter hand kunnen nemen. Andere naties mogen nooit moeilijkheden in den weg worden gelegd om hulp daarbij te bieden en er zich mede voor te spannen. Alleen moet van onzen kant gewaakt worden voor ontstaan van een staat in den staat. Onze brief aan den Minister bedoelt alleen daarvan te getuigen, want de Duitsche aanvraag bedoelde oorspronkelijk ook eigen gezagsuitoefening, eigen rechtspraak enz. Het is zeer vereerend dat men het stichten van een Nederlandsche Onderneming voor Nieuw Guinea aan het A.N.V. wil opdragen, maar zaken doen ligt niet op onzen cultureelen weg, wel op dien van instellingen als de Nederlandsche Handel Maatschappij e.d. De vergadering stemt hiermee in. Met 2 stemmen tegen wordt besloten den brief te verzenden.

Voorstel van het Dag. Bestuur om een crediet van f 150.- te verleenen voor den aankoop van de Afrikaansche boeken, die door bemiddeling van het A.N.V. op de laatste Jaarbeurs te Utrecht zijn tentoongesteld geweest.

De bedoeling is de stambibliotheek van het A.N.V. er mede te verrijken. Het voorstel wordt aangenomen.

Neerlandia. Jaargang 28 Vaststelling van het reglement der Taalcommissie en van haar verhouding tot het Hoofdbestuur en Neerlandia.

Benoeming van de heeren D. Hans en Mr. F. Heuvelmans tot leden der Taalcommissie.

Het reglement wordt goedgekeurd en de beide voorgestelde candidaten worden benoemd. Tevens wordt op voorstel van het D.B. een crediet van f 100.- voor 1924 toegestaan.

Het reglement der Groep Noord-Amerika.

De Commissie a.h. stelt voor het goed te keuren. Aldus besloten.

Reglement der nieuw opgerichte Afd. Leipzig.

Goedgekeurd.

Rapport der Commissie-Van Schelven over de Zuidafrikaansche studentenbelangen.

De Heer Van Schelven doet verslag over den stand der werkzaamheden. De onderwijszaak (de gelijkstelling van diploma's) is ter zijde gelegd als voorloopig onbereikbaar. Over de samenwerking met de Commissie-Kley voor de Zuidafrikaansche studentendagen zal de heer Oudendijk verslag uitbrengen. Aan het Inlichtingenboekje voor Afrikaansche studenten h.t.l. wordt hard gewerkt. De Commissie hoopt spoedig het ontwerp te kunnen indienen.

De stand der voorbereiding van het Comité-New York 1926.

De Voorzitter deelt het ontstaan van het Comité mee, opgericht door het Alg. Ned. Verbond en Nederland in den Vreemde. Vele vooraanstaande personen verklaarden zich bereid in het eerecomité zitting te nemen. Onze Gezant te Washington nam het eerevoorzitterschap van het Comité op zich. Er zal nu getracht worden samenwerking te verkrijgen met de American Fundation. Mededeelingen ter kennisneming. Rekening en Verantwording der Boekencommissie over 1923. Ontvangst f 4574.345, uitgaaf f 4241.575, voordeelig slot f 332.77. De Nederlandsche Journalistenkring is schriftelijk en bij monde van Jhr. Von Weiler op 1 Februari geluk gewenscht met zijn 40-jarig bestaan.

Neerlandia. Jaargang 28 De verzekeringsdienst der Nederl. Staatsspoorwegen heeft afwijzend beschikt op het verzoek om Neerlandia kosteloos op de leestafels der wachtkamers in de stations te leggen.

Neerlandia. Jaargang 28 76

De Voorzitter deelt nog mede, dat aan alle Afdeelingen gevraagd is adressen van openbare wachtkamers en leeszalen op te geven, die voor het neerleggen van Neerlandia in aanmerking komen. De heer J.L. Schoeler, oud-secretaris der Afd. Kaapstad, verschafte het Verbond ten behoeve van ‘Nederland in den Vreemde’ uitgebreide gegevens over het onderwijs in geschiedenis en aardrijkskunde van Nederland in Zuid-Afrika. De verzamelde gegevens zullen waarschijnlijk worden verwerkt in een rapport uit te geven door Ned. in den Vreemde. Het Hoofdbestuur heeft zijn bemiddeling verleend voor het tentoonstellen van uitgaven van Zuidafrikaansche uitgevers op de laatste Nederlandsche Jaarbeurs te Utrecht. Door de goede zorgen van den heer Philip R. Botha zijn de opschriften van de rolprent Nederland thans in het Afrikaansch en Engelsch vertaald. De Vereeniging ‘Eendracht’ te Emden (Oost Friesland) heeft door bemiddeling der Boekencommissie een zending boeken ontvangen. Rondvraag. De Voorzitter brengt een pas ingekomen brief van den heer Blokzijl ter sprake, waarin deze sterk aandringt op het inzamelen van steun voor den Nederlandschen Bond in Duitschland en op bemiddeling van het A.N.V. voor een regeeringssteun van ten minste f 2000.- jaarlijks. Regeeringssteun voor dit jaar is echter uitgesloten, voor 1925 zal het Dag. Bestuur moeite doen. Van een inzameling in het land in dezen tijd verwacht het Dag. Bestuur weinig of niets. De vergadering stemt in met wat het Dag. Bestuur in dezen van plan is te doen. De Heer Kasteleyn verkrijgt het woord en deelt een en ander mede over den toestand der Groep Oost-Indië. Nederlandsch als diplomatieke taal in het verkeer tusschen België en Nederland. De Voorzitter wijst op het adres door het Hoofdbestuur gericht aan de Nederlandsche Regeering en deelt mede dat van het Bestuur van Groep Vlaanderen bericht is gekomen, dat het er prijs op stelt in denzelfden geest een verzoek te laten richten tot de Belgische regeering. De Heer Van Soest wijst nog op de wenschelijkheid der hervatting van de vacantieleergangen. De heer Van Schelven doet nog de volgende mededeelingen: In de vacature van een predikant op Ceylon (een der twee Burghers-predikantplaatsen) waarvoor men gaarne een Hollander had gehad, is thans een Ier benoemd. De geldelijke toestand van Groep Nederland is door de nieuwe regeling ontwricht. Spr. leest daaromtrent een nota voor en dringt aan op een flinke bijdrage van het Hoofdbestuur. De nota wordt in handen gesteld van het Dag. Bestuur. De Voorzitter deelt nog mede dat het Oostfriezenrapport en de poging om daarover met de Vereeniging Grönninger Spraok in verbinding te komen in Duitschland onrust heeft gewekt. Men beschuldigt het A.N.V. van landhonger. De zaak is in onderzoek en Neerlandia zal de zaak recht zetten.

Neerlandia. Jaargang 28 Com. voor Ned. kinderen in den Vreemde.

Van 1 tot 31 Maart konden wij aan ontvangsten boeken f 7285.36; maakt met vorige opgaven f 519326.08 en Mrk. 3173323.50. Gaarne vermelden wij hierbij den krachtigen steun van de Afdeeling Amsterdam van Het Nederlandsche Roode Kruis, groot f 2500.-. De uitgaven stijgen bij den dag. Niet alleen, omdat het aantal pleegkinderen steeds grooter wordt, doch ook, omdat in vergelijking bij vroeger de uitgaven voor kleeding veel grooter zijn. De kinderen komen dikwijls hier met nagenoeg gebrek aan alles. De schamele kleeding, die zij aan hebben, moet onmiddellijk door een volledige uitrusting worden vervangen; dit kost veel geld. Aanvulling van onzen kleedingvoorraad is dringend noodig en daarmede tevens aanvulling onzer kas, want in de afgeloopen maand bedroegen de uitgaven f 6836.35. Wij brachten weder 80 kinderen naar het Vaderland; dezen werden ondergebracht te Delft, Brummen, Deventer, Dieren, Doesburg, Dordrecht, Gorinchem, Den Haag, Leiderdorp, Rotterdam, Rozenburg, Vlaardingen en Zwolle. De reiskosten eischen ook groote bedragen, zoowel hier te lande als in Duitschland. Ons werk is nog lang niet ten einde en daarom doen wij met goed vertrouwen weder een beroep op de offervaardigheid en het Nationaliteitsgevoel van het Nederlandsche publiek; onze lijdende stamgenootjes in den Vreemde smeeken om hulp uit het Vaderland. Giften worden gaarne in ontvangst genomen door den Penningmeester S. VAN LIER, EZ. Nassaukade 358, Amsterdam. Gemeentegiro L. 569.

Neerlandia. Jaargang 28 77

[Nummer 6]

Antwerpen en zijn toegang uit zee.

Het loont wel de moeite, op de nieuwste ‘Schelde-quaestie’ nog even terug te komen. Het betere oordeel der Belgen wint het op den duur van achterdocht en kwaadwilligheid. Men heeft eerlijk erkend, dat het de Nederlandsche en niet de Belgische loodsdienst is geweest, die het eerst de verzanding in het nauw van Valkenisse bekend maakte. Het was het Nederlandsche ministerie van Waterstaat dat de Schelde-commissie op de hoogte stelde en eerst een maand later - de Belgische bladen geven dit toe - werd er van Belgische zijde gepeild, hetgeen sinds October 1923 niet meer geschied was. Toen de ‘Sierra Grande’ in het nauw van Bath gezonken was, bakende de Nederlandsche loodsdienst een nieuw vaarwater van 25 voet af, waardoor de haven van Antwerpen ontkurkt werd. Het Handelsblad van Antwerpen, dat eerst aan het Belgische loodswezen de eer had gegeven, herstelde dit bericht en voegde erbij: ‘De Nederlandsche Waterstaat heeft vlug, goed werk geleverd.’ Hoe onjuist, hoe onrechtvaardig de bewering is als zou Nederland uit vrees voor wedijver, de ontwikkeling der haven van Antwerpen tegenwerken, blijkt ook wel uit de cijfers der havenbeweging sedert de onafhankelijkverklaring. In die eeuw is de vaart op Antwerpen ontzaglijk toegenomen. Het hier volgende staatje van binnengekomen schepen is ontleend aan de Brusselsche Standaard.

In 1830 719 schepen met 120,333 ton In 1840 1,172 schepen met 179,291 ton In 1850 1,462 schepen met 239,165 ton In 1860 2,568 schepen met 546,444 ton In 1870 4,125 schepen met 1,362,606 ton In 1880 4,483 schepen met 3,063,825 ton In 1890 4,550 schepen met 4,493,043 ton In 1900 5,242 schepen met 6,824,820 ton In 1910 6,793 schepen met 12,688,124 ton In 1920 7,698 schepen met 10,852,341 ton In 1923 9,351 schepen met 17,349,098 ton

De gemiddelde tonnenmaat per schip steeg van 169 tot 1869 ton; van 1903 tot 1912 steeg de gemiddelde tonnenmaat met 25 pCt. Deze sterke groei is te danken aan de ontwikkeling van het achterland, in welk opzicht Antwerpen zich goed vergelijken laat met Rotterdam, dat evenveel te danken heeft aan den bloei onzer Oostelijke naburen en dat even fel als de Scheldestad getroffen werd door de ineenstorting tengevolge van den oorlog. Ofschoon nu de

Neerlandia. Jaargang 28 Rotterdamsche Waterweg een veel gunstiger gelegen toegang uit zee vormt dan de Schelde, heeft Antwerpen zich zeker niet minder sterk ontwikkeld dan Rotterdam. Wel bezit Antwerpen andere natuurlijke voordeelen: het ligt dieper het land in en rechter op het Oceaan-verkeer; de Scheldemond is bij slecht weer gemakkelijker toegankelijk dan de Maas. Maar een en ander had Antwerpen niet kunnen baten, indien werkelijk het Nederlandsche deel der Schelde slecht ware onderhouden en beheerd en Nederland de ontwikkeling van Antwerpen daardoor belemmerd had. De vermeerdering van het verkeer der beide groote koopsteden sedert de helft der 19de eeuw vinden wij in het werk van dr. W. Warsch ‘Antwerpen, Rotterdam und ein Rhein-Maas-Schelde-Kanal’ (Duisburg 1920) door de volgende cijfers duidelijk gemaakt.

Jaar: Antwerpen: Rotterdam: 1850 208,000 346,000 1860 475,000 593,000 1870 1,185,000 1,026,000 1880 2,666,000 1,682,000 1890 3,820,000 2,918,000 1900 5,826,000 6,327,000 1910 11,010,000 10,659,000

Ook na 1910 vertoont de handelsbeweging een regelmatige stijging, die alleen door de oorlogsjaren wordt onderbroken. Over 1922 en 1923 waren volgens de N.R. Crt. evenals in het voorgaande staatje met herleiding van de Antwerpsche cijfers om ze vergelijkbaar te maken1) de getallen voor de inkomende schepen en hun tonnenmaat voor:

1) Antwerpen past een andere tonnenmaat toe.

Neerlandia. Jaargang 28 78

Antwerpen. N. Waterweg. Rotterdam. schepen ton schepen ton schepen ton 1923 9351 14,737,363 9195 12,776,021 8069 11,401,865 1922 8331 12,987,718 9453 12,522,320 8462 12,338,016 ______+ 1020 + - 258 - 746,288 - 393 - 936,151 1,749,645

Over het jaar 1923 is dus de havenbeweging van den Nieuwen Waterweg bij die van Antwerpen met 1,961.342 ton achtergebleven; en die van Rotterdam 3,335,498 ton. Vergelijkt men de eerste vier maanden van 1924 met die van 1923 dan nog vindt men een aanmerkelijk verschil ten nadeele van Rotterdam:

Antwerpen. N. Waterweg. Rotterdam. schepen ton schepen ton schepen ton 1924 3103 5,152,747 3382 4,890,215 2939 4,328,096 1923 3132 4,921,917 2842 4,021,023 2500 3,646,366 ______- 29 + 230,830 + 540 + 869,192 + 439 + 681,730

Over de eerste vier maanden van 1924 heeft dus de havenbeweging van Antwerpen die van den Nieuwen Waterweg met 262,532, van Rotterdam met 824,651 ton overtroffen. In een studie ‘Antwerpen, seine Weltstellung und seine Bedeutung für das deutsche Wirtschaftsleben’ komt A. Schumacher tot de slotsom, dat Antwerpen veeleer de mededinger is van Engelsche dan van Nederlandsche havens. Een groote aanloophaven zooals Antwerpen is, zijn de Nederlandsche handelshavens nooit kunnen worden. Door dit karakter werd het de mededinger der oude Engelsche aanloophavens, in het bijzonder van Londen. Dit alles zegt toch wel iets voor de toegankelijkheid van Antwerpen voor groote schepen! Trouwens de beteekenis van Antwerpen ligt juist vooral in het verkeer der groote oceaanbooten. Vóór den oorlog deden niet minder dan 115 vreemde stoomvaartlijnen Antwerpen geregeld aan. Vele der grootste Duitsche lijnen hadden een geregelden Antwerpschen dienst en de Red Star lijn onderhield een wekelijksch verkeer met New-York, Vóór den oorlog bestond er geen Wester-Scheldevraagstuk; werd in de uitvoerige verslagen der Antwerpsche Kamer van Koophandel van geen scheepvaartbezwaren met betrekking tot den bloei der haven gerept. Wel wordt in die verslagen geklaagd over den toestand van het Belgische deel der haven zelf. In een dezer verslagen lezen wij: ‘La Hollande continue ses relations cordiales et mutuellement favorables avec nous.’ Dat Nederland door zijn Schelde-politiek Antwerpen zou hinderen, is daaruit zeker niet te lezen! Antwerpen dreigde verstopt te geraken, niet omdat de toegang uit zee niet deugde, maar omdat op den ontzaglijken aan- of afvoer van koopmansgoederen

Neerlandia. Jaargang 28 de haven niet voldoende was ingericht. G. de Leener klaagt daarover in zijn voortreffelijke studie ‘La Politique des transports en Belgique.’ Camille Jacquart laat in ‘Le Port d'Anvers’ de Wester-Schelde onvermeld. Schumacher betuigt in zijn in 1916 verschenen werk (zie hiervoren) dat op het Nederlandsche gedeelte de Schelde de vaart toelaat van de grootste stoombooten onder volle stoomkracht, maar dat zich op Belgisch gebied allerlei hindernissen voordoen. En prof. Paul Arndt zegt in een studie in 1918 te Frankfort in de ‘Finanz- und Volkswirtschaftliche Zeitfragen’ verschenen over Antwerpen, Rotterdam en de Duitsche Rijnmonding, wel dat de vaarweg tusschen Antwerpen en de Nederlandsche grens onvoldoende is, maar weet van het Nederlandsche gedeelte der rivier niets kwaads te vermelden. Antwerpen had zich zeker niet dusdanig kunnen ontwikkelen, wanneer Nederland het onderhoud der Schelde stelselmatig verwaarloosd had. Met vereende kracht kunnen Nederland en België de Schelde ook nu wel weer in orde krijgen. De Neptune zelf heeft erkend, dat het aan Nederland te danken is, dat het Antwerpsche vaarwater niet geheel en al verzand is. Wanneer de tegenwoordige regeling zoo goed werkt, is het dus zeker niet geraden daarin wijziging te brengen. Een streven in dien zin kan van geenerlei voordeel zijn voor Antwerpen zelf, terwijl het onmin veroorzaakt tusschen twee volken van denzelfden stam, die èn uit een gevoel van stamverwantschap èn in hun eigen belang slechts reden hebben zich in elkanders bloei te verheugen.

Ons Gedenkboek.

Nog eenige uittreksels uit beoordeelingen: Het A.N.V. kan trotsch zijn op zijn Gedenkboek. Haagsche Post.

Voor wie het geloof aan zijn eigen volk heeft verloren of dreigt te verliezen, is het Gedenkboek van het A.N.V. een uitstekend geneesmiddel. De Rotterdammer.

In een reeks opstellen, waarvan het eene al belangrijker is dan het andere, wordt de actie van den Nederlandschen Stam in de geschiedkundige evolutie der wereld nagegaan. Het Vaderland.

In dank ontving ik het schitterend geslaagd Gedenkboek van het Alg. Ned. Verbond. Singapore. Van Beuningen van Helsdingen.

Met bijzonder veel genoegen ontving ik het Gedenkboek van het A.N.V. Het is werkelijk een aanwinst voor mijn Hollandsche boekerij. Ismailia (Egypte). J. Boon.

Neerlandia. Jaargang 28 Ik acht het mijn plicht voor de verspreiding van dit zoo voortreffelijke werk zooveel mogelijk bij te dragen en daardoor het A.N.V. te steunen.

Heidelberg. R. Narath.

Wij brengen in herinnering, dat het Gedenkboek in prachtband gebonden voor leden van het A.N.V. slechts f 5.- kost. Niet-leden betalen f 7,50. Bestellingen aan het kantoor van het A.N.V. Groenmarkt 9, Dordrecht.

Neerlandia. Jaargang 28 79

Nationale trots.

Men kan moeilijk beweren dat het Nederlandsche volk lijdt aan overmaat van nationalen trots. Men vergelijkt zoo gaarne toestanden hier en in het buitenland en is spoedig geneigd aan de laatstgenoemde de voorkeur te geven. Van den vreemdeling, die Nederland bezoekt of met Nederland, onder welken vorm ook, te maken heeft, te verlangen dat hij zich voegt naar taal en verhoudingen in Nederland, komt bij het volk niet op. Integendeel, men wringt zich in allerlei bochten om zich naar hèm te schikken. De volken, bij welke elke gedachte aan overheersching of althans aan strijd voor overheersching verre is, zijn bij uitstek vredelievend. Zij zijn de warmste en eerlijkste voorstanders van een Bond der volken, d.w.z. een werkelijken bond, die oorlogen onmogelijk maakt. Reeds vóór den oorlog en ook nù nog, zijn er in Nederland velen die het werken voor de versterking van het nationaal gevoel eigenlijk uit den booze vinden, meenende dat in een ontwikkeld nationaal gevoel de kiem der oorlogen moet worden gezocht. Dit is zeker niet juist; de omstandigheden welke ten slotte tot een oorlog leiden, zijn uiterst ingewikkeld, maar moeten in de eerste plaats in economische belangen worden gezocht. In geen land werd na den wereldoorlog meer dan in Nederland, de beweging voor verbroedering der volken toegejuicht, en hevig is hier de ontmoediging over de volkomen mislukking dier beweging. Sterker dan ooit is het nationaal gevoel vooral bij de vroegere oorlogvoerenden ontwikkeld. Met dit feit voor oogen ontwikkeling van het nationaal gevoel, van den nationalen trots te willen tegenhouden moet onvoorwaardelijk worden afgekeurd. Het is eene karaktertrek van het Nederlandsche volk om zich zooveel mogelijk in eigen kleine omgeving terug te trekken. Dat geldt ook voor het volk in zijn geheel. Al dat verkeer met andere volken, wanneer niet economische belangen daardoor worden bevorderd, is niet populair. Te veel ziet men voorbij, dat Nederland lid is der volkengemeenschap en door zijn ligging in het middelpunt tusschen de groote machten, zich niet kàn onttrekken aan de plichten, welke dat lidmaatschap oplegt. Waar overal om Nederland heen elk volk zijn nationalen trots ontwikkelt, beteekent voor Nederland verwaarloozing van dit volksbelang eenvoudig verval. De kleine volken hebben bij oorlogen slechts kans op verlies. Hun wensch is met rust te worden gelaten en ongestoord te kunnen arbeiden aan hun geestelijke en economische ontwikkeling. Zulk een geestesgesteldheid is wel begrijpelijk maar is niet in staat den nationalen trots te voeden. Veeleer leidt zij tot de uiterste pogingen om zich zooveel mogelijk te richten naar de wenschen der machthebbers. De groote mogendheden staan er geheel anders voor. De toeneming in macht en welvaart van de eene kan den teruggang van de andere ten gevolge hebben. Men mag aannemen dat vrijwel niemand meer den oorlog verlangt om zichzelf, maar de onderdanen der groote Staten hebben zich meer dan die van de kleine in te leven in de mogelijkheid dat zij ter wille van de macht van hun vaderland geroepen kunnen worden ten oorlog te gaan.

Neerlandia. Jaargang 28 In 't voorbijgaan zij hierbij opgemerkt, dat de aanstoot welke het verslag der Oost-Friezencommissie in sommige Duitsche kringen heeft gewekt, aan dit verschil in geestesgesteldheid moet worden toegeschreven. De strijd om de macht, althans tot behoud en versterking van de plaats die men als groote mogendheid in de rij der volken inneemt, is onmogelijk zonder nationalen trots. Trouwens, het feit alleen dat men zich machtig voelt of de kans ziet het te worden, is op zichzelf voldoende dien trots aan te wakkeren. Gegeven de lauwheid van het Nederlandsche volk op dit gebied, moeten wij het in hooge mate waardeeren dat het buitenlandsch beleid der Regeering zoo krachtig en zelfbewust, zonder zelfoverschatting of prikkeling wordt gevoerd. Waar dat beleid in het buitenland slechts lof oogst, heeft echter het Nederlandsche volk te bedenken dat daarnaast zijn eigen houding evenzeer doorloopend moet getuigen van een gepast gevoel van eigenwaarde als volk.

* * *

Deze overpeinzingen werden mij ingegeven door een vergelijking, die ik bij mijn bezoek aan Milaan onwillekeurig maakte tusschen de Italianen en de Nederlanders. De geweldige omkeer in de toestanden in Italië heeft ook in het buitenland een diepen indruk gemaakt. En terecht. Italië was hard op weg naar den chaos. Het krachtig ingrijpen van Mussolini en zijne troepen heeft dien weg afgesneden. Het ligt niet in onze bedoeling het in Italië gebeurde ten voorbeeld te stellen aan Nederland. Wij zouden daarmede trouwens op politiek terrein komen, dat voor het Verbond terra incognita behoort te zijn. Maar wèl willen wij er op wijzen dat het ingrijpen in Italië en het welslagen, niet mogelijk zouden geweest zijn, zonder een diep gewortelde liefde voor het vaderland en een sterk ontwikkeld gevoel van nationalen trots. Wanneer men eenigen tijd onder het Italiaansche volk verkeert, komt men onder den indruk van een groote kracht, welke het aan deze eigenschappen ontleent. Het optreden van dit volk is in alle opzichten zelfbewust. Allen werken samen om het Vaderland op te voeren tot welvaart en aanzien. Dat geschiedt in het groot, maar ook de oogenschijnlijk kleine middelen worden niet verwaarloosd. Enkele voorbeelden mogen dit bewijzen. Terwijl elders op plaatsen, waar veel vreemdelingen komen, al spoedig de vlaggen van vreemde natiën worden ontplooid, ziet men op zulke plaatsen in Italië uitsluitend de nationale vlag. De Jaarbeurs te Milaan is internationaal, maar nergens op de uitgestrekte terreinen der Fiera ziet men één opschrift in een vreemde taal, zelfs niet naast of nà de Italiaansche. De Italiaansche regeering schrijft aan de Gezantschappen te Rome in het Italiaansch. Schrijft men uit het buitenland aan de Italiaansche Regeering in het Fransch, de algemeen gebruikelijke diplomatieke taal, naast het Engelsch voor de Engelsch sprekende volken, dan ontvangt men antwoord in het Italiaansch.

Neerlandia. Jaargang 28 80

De spijslijsten in de eethuizen zijn zonder uitzondering in het Italiaansch gesteld. Nederland zou zich belachelijk maken door zich op ééne lijn te stellen met de groote mogendheden, maar in het bovenstaande vindt men toch aanwijzingen, welke ook door een klein volk kunnen worden gevolgd. Te veel wordt trouwens hier voorbijgezien, dat Nederland niet is een kleine staat in den gewonen zin. Met zijne gebieden in Oost en West, en vooral door de groote ontwikkeling van Indië en de belangrijke plaats, welke dit gebied in het Oosten inneemt, springt Nederland uit de rij der kleine staten naar voren, moet het groote politiek voeren. Bovendien is Nederland een middelpunt van goederen- en geldhandel, alsmede van internationaal verkeer. De beteekenis van dit alles gaat ver uit boven den omvang van het grondgebied in Europa en het getal der daarop gevestigde Nederlanders. Derhalve rust op Nederland meer dan op andere kleine staten de plicht zichzelf te zijn en in de versterking van zijn nationalen trots door vaste aaneensluiting kracht te zoeken. Ons Verbond en andere verwante instellingen doen hiervoor wat zij kunnen, maar veel meer dan thans het geval is, behoort bij het onderwijs op de ontwikkeling dier gevoelens te worden aangestuurd. Daarin moeten openbaar en bijzonder onderwijs één lijn te trekken. Het geldt hier de belangen van het vaderland, waaromheen allen zich hebben te vereenigen, onverschillig welk standpunt men op godsdienstig gebied inneemt. Ons Verbond behoort krachtig mede te werken, opdat de opvoeding in school en huis weder gezond nationaal worde en mede door ons het besef der oud-Hollandsche leuze ‘Eendracht maakt macht’ tot in alle lagen der samenleving doordringe. Alle onderdeelen en ook de leden persoonlijk behooren zich tot duren plicht te stellen, daartoe naar hun vermogen bij te dragen. P.J. DE KANTER.

De Oost-Friezen.

Zooals uit het hoofdartikel in het Meinummer van Neerlandia is gebleken, heeft het verslag der commissie, belast met een onderzoek naar de stamverwantschap der Oost-Friezen onrust in Duitsche kringen verwekt. Met den schrijver van dat hoofdartikel verschil ik van meening over de vraag of de Duitschers reden voor die onrust hadden. De aanhaling van de woorden van den heer Dojes in de Kamer en de daaraan vastgeknoopte toekomstbeschouwingen der commissie waren m.i. wel in staat om een Duitscher te doen vragen: Wat wil men daar in Holland? Tot die vraag was voor een Duitscher nog meer aanleiding, omdat ervaringen in andere grensgebieden konden leiden tot wantrouwen in de bedoelingen van uiterlijk onschuldige stamverbonden, enz. Ik vind het daarom jammer, dat de schrijver van het hoofdartikel gemeend heeft uit de hoogte eenige onaangenaamheden aan de Duitschers te moeten zeggen, vooral omdat na den oorlog de Duitsche geest zich sterk naar den Noordwestelijken, den ‘Platduutschen’ schijnt te richten, dat is naar dien, welke meer met den Nederlandschen overeenkomt dan de Oostduitsche.1) 1) De schrijver van het hoofdartikel begaat bovendien een noodlottige vergissing door te spreken van ‘al-Duitschers’. Naar mij ook van zeer betrouwbare (Nederlandsche) zijde uit Duitschland is mede gedeeld, heeft de ‘Deutsche Schutzbund für die Grenz- und Auslandsdeutschen’ niet alleen niets te maken met de vroegere ‘al-Duitschers’, doch staat in zijn opvattingen lijnrecht

Neerlandia. Jaargang 28 Ja, wij weten natuurlijk best, dat het A.N.V. in geen enkel opzicht staatkundige doeleinden nastreeft. Als wij de banden van stamverwantschap met Zuid-Afrika zoo vast mogelijk willen aanhalen, begrijpt iedereen, dat we niet een verovering van Zuid-Afrika in den zin hebben. Met de grenslanden is dat echter weer wat anders, vooral, wanneer het volk - zooals het Duitsche thans - reeds vele aanslagen op zijn grondgebied heeft zien doen. Tot het wegnemen van de Duitsche onrust had het A.N.V.m.i. dan ook een ander standpunt moeten innemen en moeten aantoonen, op welke wijze de belangstelling van het Hoofdbestuur voor de Nederduitsche bevolking is opgewekt. Dan was in de eerste plaats gebleken, dat die belangstelling zich niet uitsluitend tot de Oost-Friezen bepaalt, doch feitelijk tot het geheele ‘Platduutsche’ land. Dit zou reeds een geruststelling zijn geweest, omdat iedereen kan inzien, dat annexatieplannen van onze zijde zich wel niet tot Mecklenburg toe zouden uitstrekken. Maar bovendien, en dit is zeer gewichtig, hadden wij er aan kunnen herinneren, dat het verlangen naar toenadering tusschen de ‘Platduutschers’ en de Nederlanders op grond van hun stamverwantschap, zoo niet het eerst, dan toch zéér krachtig en onbewimpeld van Platduutsche zijde is uitgesproken. Daar ik zelf hierin min of meer betrokken ben geweest en ik deze aangelegenheid eenige jaren geleden in het Hoofdbestuur heb aanhangig gemaakt, moge ik in het kort eenige feiten in herinnering brengen. Het zal ongeveer vijf jaar geleden zijn, dat de bekende Platduutsche dichter Dr. Hans Fr. Blunck mij kwam opzoeken. Hij had vernomen, dat ik belangstelde in de ontwikkeling van de Nederduitsche taalbeweging en wilde nu met mij overleggen, hoe het mogelijk zou zijn, dat het A.N.V. en de ‘Nedderduutsche Bund’ nauwer met elkaar in aanraking zouden komen. Spoedig bleek, dat wij beiden sympathie voor een dergelijke nauwere aanraking gevoelden, doch onmiddellijk stelden wij toen van beide zijden de uitdrukkelijke voorwaarde, dat iedere staatkundige bedoeling aan het gemeenschappelijk streven vreemd zou zijn. Noch Dr. Blunck, noch ik wenschte één stap verder te doen, wanneer ook maar in de geringste mate aan die voorwaarde werd afbreuk gedaan. Daarna is Dr. Blunck door den Nedderduutschen Bund en ben ik door het A.N.V. gemachtigd geworden om de voeling tusschen beide vereenigingen op cultureel gebied te onderhouden. Uitwisseling van een paar sprekers een eenige geschriften, enz. is daarvan het gevolg geweest. De tijdsomstandigheden werden, vooral in stoffelijken zin, niet gunstig voor onzen arbeid. Wellicht kan er een opleving komen1). In 1923 kreeg ik van de redactie ‘De Eekboom, Mandschrift för platdütsch Sprak un Art’ een verzoek om een bijdrage te schrijven voor een ‘Nederland-Nummer’ van dat tijdschrift. Aan dat verzoek heb ik toen voldaan en in een zeer kort stukje medegedeeld, waarom de opleving van de liefde voor het ‘Platduutsch’ in Duitschland mij sympathiek is en waarom ik er gaarne toe zal medewerken om ook in Nederland de belangstelling voor die ‘Dietsche taal’ op te wekken. Uit die geheele aflevering spreekt een voor ons aangename behoefte aan Nederduitsche zijde om de cultureele banden met Nederland te versterken. Eenige gedichten van Nederlandsche en Vlaamsche dichters zijn er in de oorspronkelijke taal in opgenomen. Prof. F. Wippermann geeft een belangwekkend opstel over

daartegenover. Is hier soms verwarring in het spel met den ‘Deutschen Schutz- und Trutzbund’? 1) Het Hoofdbestuur heeft op verzoek van Dr. Hans Blunck nog aan onze, ik zal maar zeggen: ‘Oostfriesche’ Commissie in overweging gegeven, zich ook met genoemden heer in verbinding te stellen, ten einde haar onderzoek ook tot de Platduutschers te kunnen uitstrekken. De Commissie heeft blijkbaar - tot mijn spijt - gemeend, dat zulks niet in haar lijn lag.

Neerlandia. Jaargang 28 ‘Niederländisch und Plattdeutsch’, en de redacteur Albrecht Jansen besluit zijn bijdrage ‘Plattdütsche un Groningers’ als volgt:

Neerlandia. Jaargang 28 81

‘Dor denkt nu mennige Plattdütsche: “Och, wat gaant uns de Groningers un annere Nederlanders an! Wi hebben genug mit uns sülmst to doon.” Dat stimmt van een Kante, un wi willn uns in gien Art un Wiese “anbiedern”, wi hebben ok nich in 't geringste “politische Ziele” in 't Oge, wi willn bloot vananner leern, uns helpen un mitnanner hoger herupkomen. Grote Gesichtspunkte fehlen noch völe van uns. Na de Osten könen wi uns nich orienteern, bloot na Westen, dor is Bloot van uns Bloot, un een Geest is 't, ut de alls komen is un kunmt.’

Is het nu imperialisme, wanneer het A.N.V. dergelijke stemmen van over de staatkundige grenzen gaarne hoort en dan nagaat, hoe het zou moeten handelen om die cultureele banden met stamverwanten te vernieuwen? Ik heb hier nu maar één Platduutsche stem aangehaald, die spreekt van een verlangen, naar geestelijke aansluiting met Nederland; ik had er nog andere, niet minder krachtige, kunnen laten hooren, o.a. uit het jaarlijks verschijnend ‘Niedersachsenbuch’. Reeds in den jaargang 1918 schreef Albrecht Jansen daarin een artikel ‘Ostfriesland’, waarin onder meer sterk de aandacht wordt gevestigd op de stamverwantschap met de Nederlanders; enz. Als men het A.N.V. ten aanzien van de Platduutsche beweging iets zou willen verwijten, dan zou dat naar mijne meening eer kunnen zijn een tekort aan belangstelling in het aan gene zijde der grens oplevende gevoel van stamverwantschap, dan, zooals de ‘Deutsche Rundschau’ op grond van het verslag onzer commissie doet, een begeerte om ons met imperialistische bedoelingen in de Nederduitsche beweging te mengen. Ik herhaal het slot van het hoofdartikel in ons Meinummer: ‘De vrees voor Nederlandsch imperialisme is dwaasheid.’ K.E. OUDENDIJK.

Naschrift der Redactie.

De schrijver van ‘Nederlandsch imperialisme?’ wenscht hierbij het volgende aan te teekenen: Elk groot volk denkt imperialistisch, ook Holland in zijn ‘gouden eeuw’. Met het aanstippen dezer geschiedkundige waarheid heb ik niemand iets vriendelijks of onaangenaams willen zeggen.

Een vriendelik (?) woord over ons land en het A.N.V.

Het Stuttgarter Neues Tageblatt van 3 April 1924 voelt zich geroepen zich op bovengenoemde wijze tegenover ons uit te laten in een hoofdartikel: Holland und die ‘Rheinische Frage’. De Keulse korrespondent spreekt daar over de bekende stelling, dat Zwitserland en Nederland de bastions van de Rijnlinie zijn, maar zegt tevens dat het laatste zich van het hele Rijnvraagstuk niets aantrekt. Hoe durft de man? Hij zegt meer: ‘In Holland ist es merkwürdig still, wie hier überhaupt das reine Tagesgeschäft fast durchweg allein Herz und Verstand bewegt.’ Ja wel zeker; juist

Neerlandia. Jaargang 28 gezien! Alles wat van hieruit voor Duitschland gedaan is: voorschotten, ja, wat al meer: zaken, niets meer! Wat doet een Nederlander, als hij dit hoort? Hij haalt zijn schouders op, mompelt iets zeer vleiends en gaat zijn weg: aan z'n ‘zaken’ natuurlik, zijn ‘Tagesgeschäft’, waar hij zich door de nood der Duitsers ten onrechte even van daan liet halen. Het hele relaas, vol leugens, dat blijkbaar dat hele Rijnvraagstuk ons niet aangaat, hij lapt het verder aan zijn laars. Maar als die Nederlander nu ook nog lid van het A.N.V. is, dan hoort hij toch nog wel even op: ‘Der Algemeene Nederlandsche Verbond, zu vergleichen etwa mit dem Alldeutschen Verband der Vorkriegszeit, macht in seltsamer Weise propaganda im deutschen Ostfriesland, um dort die Bevölkerung zum Anschlusz an das stammverwante Holland zu bewegen! Genau wie in Nordschleswig will man der Bevölkerung vorreden, dasz mit dem verarmten, verkümmerten Deutschland auch in Zukunft nichts mehr anzufangen sei und dasz nur der Eintritt in die holländische Wirtschafftsmacht Besitz und Habe des Einzelnen wie der Gesamtheit sichern können. Aehnliche Streifzüge macht der Verband in die Gegend von Kleve, das eine Zeitlang als billiger Wohnsitz für Rentner sehr gesucht war. In den Bergwerken östlich von Maastricht, wo das Kohlengebiet von Aachen und Eschweiler über die Grenzen von Belgien und Holland hinüber streift, ist dergleiche Werbung im Gange. So stark zeigt sich dieser merkwürdige Vorstosz, dasz auch in deutschen Zeitschriften kürzlich von einer Frisia irredenta gesprochen werden könne, ohne dasz man irgendwie die Bewegung selbst uberschätzen und anders werden dürfte als dasz sie een Zeichen der Zeit ist.’ Tot slot: Het was veel beter dat wij ons ‘mit den rheinischen Fragen beschäftigten’; die wij zijn dan niet de leden en 't Bestuur van het A.N.V., maar alle Nederlanders, die volgens het ‘alldeutsche’ brein van deze schrijver natuurlik alle lid zijn van het A.N.V. Ja, 't mocht wat! Zoveel zinnen, zoveel dwaasheden: Frisia irredenta, dat blijkens dit bericht zo ongeveer om Aken heen moet liggen in plaats van om Sylt in de Noordzee - veroveren dus maar - met ons naar huis gestuurd leger! Lees door hierboven, teruggaande, a.u.b.l Het A.N.V. maakt propaganda in het Nederlandse gebied ten Oosten van Maastricht, wat blijkbaar voor Duitse propaganda bestemd was, Gelukkig verschijnsel! Het A.N.V. strekt de klauwen uit naar Kleef en Oost-Friesland! En toen Nederland die streken krijgen kon, had het A.N.V. Limburg en Zeeuwsch-Vlaanderen zo lief, dat het alles op haren en snaren zette, om deze te behouden en die dus.... te weigeren. Rare lui, die Verbonders! Of zit het rare in de militaristiese Grosz-Deutsche kronkel (schrijf Grosz en Deutsch vooral met hoofdletters, zetter!) van deze fanatieke Keulenaar? Hij kan natuurlik het verlangen naar geestelike invloed naar Oost en Zuid bij ons niet anders zien dan als imperialisme. Hij kan het verlangen der Friezen om in geestelike gemeenschap te komen met de Noord-Friezen niet anders schatten dan als veroveringszucht. Waar die Noord-Friezen ergens wonen, weet deze Duitser niet. 't Is fraai! Maar het doet je toch wel goed te merken, dat er kracht uitgaat van het A.N.V. Haarlem, 29 April 1924. J.B. SCHEPERS.

Comité voor Nederl. Kinderen in den Vreemde.

Wij zijn dankbaar voor den verleenden steun, doch niet tevreden, want tegenover de inkomsten dezer maand van f 4257.28, (maakt met vorige opgaven f 523.583.36 en Mrk. 3.173.323.50) stonden de uitgaven van f 6055, dus een achteruitgang onzer kasmiddelen van ruim f 1800.- De hoogere uitgaven waren het gevolg van een

Neerlandia. Jaargang 28 noodzakelijk verleenen van meer hulp, want nog steeds zijn tal van ouders in den Vreemde niet bij machte, hunne kinderen het meest noodzakelijke te geven. Zij vragen geen hulp voor zichzelf, doch zij smeeken het Vaderland, hunne kinderen aan den ondergang te onttrekken. Dat onze hulp niet steeds tijdig genoeg komt, werd kort geleden weder bewezen. Wij moesten een onzer pleegkindertjes ter aarde bestellen, omdat zij reeds teveel geleden had. Noch liefderijke verzorging, noch de beste geneeskundige hulp kon helpen, dit jeugdig slachtoffer der ondervoeding, te redden. Teneinde tijdige en voldoende hulp te kunnen blijven verleenen, moeten wij over voldoende kasmiddelen kunnen beschikken. Bijdragen worden gaarne ontvangen door den Penningmeester S. VAN LIER Ez. Nassaukade 358, Amsterdam. Gemeentegiro L 569.

Neerlandia. Jaargang 28 82

Dietsche kantteekeningen.

Taalzuivering van hoogerhand.

De commissaris der Koningin in Gelderland heeft een omzendbrief aan de gemeentebesturen gezonden in dat gewest, waarin hij zegt: ‘Het heeft mijn aandacht getrokken, dat in de ambtelijke stukken, die Ged. Staten en mij den laatsten tijd van den kant der gemeentebesturen bereiken, het gebruik van vreemde woorden, in het bijzonder van germanismen, sterk toeneemt; uitdrukkingen als “met terugzicht op”, “veebestand”, “daarstelling”, “toeslag”, “nieuwbouw”, “bemerken” e.d. tref ik herhaaldelijk in brieven aan, terwijl voor deze begrippen toch over zuivere Nederlandsche woorden en uitdrukkingen kan worden beschikt. Aangezien het schrijven van zuiver Nederlandsch in de eerste plaats van de organen der overheid mag worden geëischt, zou ik het op prijs stellen, indien uwerzijds het gebruik van vreemde woorden in ambtelijke stukken zooveel mogelijk werd vermeden. In verband hiermede vestig ik uwe aandacht op de lijsten van Nederlandsche woorden en uitdrukkingen ter vervanging van vreemde termen en germanismen, voorgesteld en aanbevolen door het Algemeen Nederlandsch Verbond.’ Met groote ingenomenheid hebben wij kennis genomen van dit bericht, dat een stroom van aanvragen om de bekende Woordenlijst der Taalcommissie ten gevolge had. Als de Commissarissen der andere gewesten het goede Geldersche voorbeeld wilden navolgen, zou de ambtelijke taalzuivering een groote schrede voorwaarts zijn gebracht. In de medewerking van hoogerhand vindt onze ijverige Taalcommissie een onverwachte waardeering van haar onverdroten arbeid, die kennelijk vrucht begint te dragen.

Vernederlandsching.

Het woord klinkt niet mooi - wat er mee bedoeld wordt is ook niet mooi. Is het onderwijs, dat wij in Indië aan de inlanders geven niet in enkele opzichten te veel Europeesch? Beantwoordt het ten volle aan het doel, het persoonlijk geluk van de onderwezenen te bevorderen? Dit doel kan niet bereikt worden, wanneer men van hen Nederlanders tracht te maken. Doch het in Westerschen trant ingerichte onderwijs stuurt misschien onbewust in die richting. Welgestelde inlanders hopen hun kinderen door het onderwijs geschikt te maken voor een goedbetaalde betrekking in de Europeesch-Indische maatschappij en dat gelukt ook wel, maar de meerderheid wordt toch teleurgesteld en door die teleurstelling ontevreden. Het geeft te denken wat de heer J.S.C. Kasteleyn in zijn belangrijke ‘Reisindrukken’ in Econom.-stat. Ber.1) opmerkt:

1) 23 April 1924.

Neerlandia. Jaargang 28 ‘De meerderheid van hen die zich willen ontwikkelen brengt het niet verder dan de Hollandsch-Indische school en de daar opgedane zeer elementaire kennis, een vernisje van ontwikkeling, is niet voldoende om het vooropgestelde doel te bereiken. De leerlingen zelf, die het daar ontvangen onderwijs zeer hoog aanslaan, beseffen dat allerminst en zijn eerder geneigd, de keuze van Europeanen voor de door hen geambieerde betrekkingen aan rassenvooroordeel toe te schrijven. Het is vooral deze categorie van Inlanders, waaruit de ontevredenen voortkomen en die in samenwerking met enkele meer ontwikkelden, welke de macht over hun dociele landgenooten het liefst aan zich willen trekken, de beweging tegen ons gezag gaande houden. Hun aantal zal grooter worden naarmate het getal Hollandsch-Indische scholen zich uitbreidt, want de zeer ondergeschikte baantjes waarvoor zij ten slotte in aanmerking komen, zijn beperkt en zij die een Hollandsch-Indische school bezocht hebben houden zich te goed voor den landbouw of anderen handenarbeid.’

Het is goed, den inlanders achting in te boezemen voor het volk, dat Indië bestuurt, en hen bekend te maken met ons land. Maar daarnaast, daarboven staat nog iets anders. Men moge in de scholen het portret ophangen van onze koningin en afbeeldingen van onze Hollandsche molens, men vergete - zooals inderdaad geschiedt - Indië's eigen Boeroeboedoer niet. Het was een uitmuntende gedachte van den gouverneur van Suriname, baron van Heemstra, een prijsvraag uit te schrijven, hoe het onderwijs moet worden ingericht opdat het beter aan de behoeften der inlanders kan beantwoorden. Het is uitmuntend werk, dat in de Oost de Kartinischolen doen, die b.v. aan inlandsche meisjes begrippen van hygiëne en kinderverpleging trachten in te prenten. De Indiërs zullen nog eeuwen lang een landbouwend volk zijn. Werken wij mede, om het gelukkig te maken in dien staat. Vormen wij de inlanders tot ontwikkelde, tevreden planters en kweekers, niet tot mopperende kantoorbedienden!

Belangstelling in Amerika.

Hoe levendig de belangstelling, ja de liefde voor Holland in Amerika nog steeds is, ontwaart men telkens. Een treffend bewijs is het ons door bevriende hand toegezonden programma van de St. Lawrence travellers' Club, een damesgezelschap te New-York. Het telt een kleine 40 leden en eereleden, die Woensdagsmiddags bij elkaar komen om voordrachten te houden. Dat dit ernstig werk schijnt te zijn, blijkt uit de onderwerpen die in het winterseizoen 1923-24 behandeld werden. Men trachtte elkaar een denkbeeld te geven van Nederlands aardrijkskundige ligging, de steden, het landschap; van zijn oude en nieuwe geschiedenis; zijn instellingen, woonwijs, kleeding, zeden. In twee voordrachten werden Koningin Wilhelmina en Paul Kruger geteekend; een andermaal waren de Haagsche Conferenties en Nederlands onzijdigheid in den wereldoorlog aan de beurt. Men gaf lezingen over geleerden en wijsgeeren; over onderwijs (o.a. ‘De universiteiten’), nijverheid, zuivelbedrijf, scheepsbouw, zeevaart, visscherij - durfde men den handel niet aan? Dijken en molens werden natuurlijk niet vergeten. Maar ook aan kunst en

Neerlandia. Jaargang 28 kunstnijverheid werd gedacht: zoowel letterkunde en muziek als schilderkunst kwamen aan de orde. Zoo vinden wij ‘Nederlandsche volksliederen’ en ‘Nederlandsche componisten, toonkunstenaren, enz.’ op het program. En twee dagen waren bestemd voor ‘Hollands eilandenrijk’, en andere Indische onderwerpen, waarbij o.a. het zakendoen van Amerikanen in Indië besproken werd. Belangwekkend zullen ook de mededeelingen over ‘De Nederlanders in Amerika’ zijn geweest alsmede een artikel over ‘De invloed der Nederlanders op onze volksontwikkeling’ door mevr. Smith, dat in de Atlantic Monthly moet zijn verschenen. Dit alles doet het stamgevoel goed. Ofschoon de ledenlijst van dit clubje niet dan Amerikaansche namen vertoont (alleen de naam Van Allen herinnert aan Nederland) hield men een geheel seizoen lang zich met Nederland bezig. Wie weet of er in de groote Republiek niet nog meer van zulke groepen zijn als deze toevallig ontdekte, die de belangstelling voor onzen stam warm houden. In gedachten zenden wij hun een dankbaren groet.

Nederland op z'n best.

Bij de paardenwedrennen te Nice heeft de Nederlandsche ploeg, bestaande uit de officieren: Lt. de Kruyff, Lt. Colenbrander, Ritm. Labouchère, Majoor Baron

Neerlandia. Jaargang 28 83

Rengers, Lt. v.d. Voort van Zijp en Lt. Jhr. Gevaerts de eer van ons land prachtig opgehouden. Zij behaalden 13 prijzen met 14 paarden. Van de persoonlijke wedstrijden werden er door Nederland 2 gewonnen, dat daarbij alleen achterbleef bij Frankrijk, dat trouwens met driemaal zooveel paarden uitkwam.

Nederland op z'n slechtst.

Het Vaderland van 15 Mei bevatte de volgende ‘aanteekening: Dat is beschamend, wat de Standaard, van Brussel, vertelt. Toen de Belgische frank onlangs zoo laag stond, bestelden vele Hollanders bij Belgische firma's op termijn meubelen. De meubelen werden te hunner tijd verzonden, maar hier geweigerd, aangezien, bij den inmiddels gestegen frankkoers, de prijs aanmerkelijk hooger was geworden. De Belgische fabrikanten weten nog niet wat te doen. Den oneerlijken klant in Holland een proces aandoen? Maar al die last en de kosten van het proces. Toch laten ze het er, naar de Standaard verneemt, niet bij zitten. Zij zijn een consortium aan het vormen om gezamenlijk den Nederlandschen rechter in den arm te nemen. We hopen, dat ze het werkelijk zullen doen en de rechter die ontrouwe koopers tot aanvaarding van de bestelling of behoorlijke schadevergoeding zal weten te dwingen. Toen een paar jaar geleden Duitsche firma's in gebreke bleven bestellingen uit te voeren, die hun door de daling van de mark duurder kwamen te staan, is er hier te lande terecht geprotesteerd. In de pers en in de Kamer is er heel wat over die Duitsche handelspractijk te doen geweest. Daarom te meer moeten we ons nu schamen, dat er Hollandsche firma's zijn, die op gelijke wijze Belgische firma's behandelen.

Wij nemen aan dat het medegedeelde juist is, ofschoon bezwaarlijk uit te maken is of hier vele Hollanders schuldig staan. Maar al waren het slechts enkele landgenooten, dan is 't al erg genoeg. Wij behoeven niet met veel woorden te betoogen dat wij hun gedrag ten sterkste afkeuren. Vooral tegenover onze stamgenooten is het dubbel beschamend. Men mag echter niet voorbij zien, dat elk volk zijn deugnieten en oplichters heeft en dat het Nederlandsche er evenmin vrij van is.

Adressen van secretarissen.

Algemeen Secretaris: Mr. B. de Gaay Fortman, Groenmarkt 9, Dordrecht.

Groep Nederland: Mr. Ch.M. Herckenrath, Prinsengracht 674, Amsterdam.

Groep Vlaanderen: M.J. Liesenborghs, Eug. Demolderlaan 2, Schaarbeek-Brussel.

Neerlandia. Jaargang 28 Groep Nederlandsch Indië: P.J. Gerke, Laan Trivelli 2, Weltevreden.

Groep Suriname: Fred. Oudschans Dentz, Adm. Militair Hospitaal, Bus 339, Paramaribo.

Groep Nederl. Antillen: J.H. Perret Gentil, Berg Altena 51, Curaçao.

Groep Noord-Amerika: F.E.H. Gebhardt, 179 South Trenchard Str. Yonkers N.-Y.

Nederland in Stockholm.

Zooals reeds vroeger in Neerlandia werd vermeld, werd vóór eenige jaren in Zweden de Zweedsch-Nederlandsche Vereeniging opgericht. Doel der vereeniging, waarvan zoowel Zweden als in Zweden gevestigde Nederlanders deel uitmaken, is het verspreiden van kennis over Nederland en de Nederlandsche gewesten buiten Europa; verder het bevorderen van de wederzijdsche cultureele en handelsbelangen. Gedurende haar bestaan heeft de Vereeniging hare nuttige taak nooit uit het oog verloren en heeft zij met beperkte geldmiddelen veel tot stand gebracht. Zoo werden o.a. voorlezingen met lichtbeelden gehouden over Nederland, Nederlandsch-Indië, Nederlandsche Kunst enz. De attaché bij het Nederlandsch Gezantschap te Stockholm, de heer Ph. Visser, hield een boeiende lezing met lichtbeelden, over zijne koene beklimming van het Karakoroemgebergte. Dat ook bij de samenkomsten in December de Zweedsche leden een klein proefje krijgen van een echt Hollandsch Sint-Nicolaasfeest zij hier terloops vermeld. Bij het bezoek der Nederlandsche dagbladschrijvers in den zomer van 1923 was het wederom de Zweedsch-Nederlandsche Vereeniging, die er voor zorgde, dat onzen landgenooten een aangename ontvangst te beurt viel. Den 10den Mei jl. heeft de Vereeniging wederom bewezen, dat zij op haar post is. De heer Pevrell, Consul-generaal voor Zweden te Batavia, had zich op uitnoodiging van het bestuur der Vereeniging, bereid verklaard, eene lezing te houden over het onderwerp: ‘Nederlandsch-Oost-Indië, een factor van rang in de wereldhuishouding, benevens de beteekenis van de wederzijdsche verbindingen tusschen dien Archipel en Zweden’ te verduidelijken door lichtbeelden. Bovendien had ‘Nederland in den Vreemde’ de Vereeniging met de grootste bereidwilligheid de rolprent ‘Nederland’ ter beschikking gesteld. Teneinde zoowel lezing als rolprentvertooning zoo vruchtdragend mogelijk te maken, waren door het bestuur verschillende overheidspersonen, colleges en vooraanstaande personen op het gebied van handel, nijverheid en zeevaart uitgenoodigd en waren ook voor andere personen buiten de vereeniging voor zoover de beschikbare plaatsruimte het toeliet, plaatsen vrij gehouden. Door de zorg der Vereeniging was van een en ander in de pers kennis gegeven. Onder de zeer talrijke aanwezigen bevonden zich o.a. het Nederlandsch Gezantschap, de ministers van Buitenlandsche Zaken, van Financiën, van Handel en Nijverheid, van Verkeerswezen, verschillende leden van den Rijksdag, de Besturen van vele vereenigingen en vertegenwoordigers van ondernemingen op allerlei gebied.

Neerlandia. Jaargang 28 De rede van den heer Pevrell werd met de meeste aandacht aangehoord en de rolprent ‘Nederland’ had natuurlijk denzelfden bijval als overal, waar ze tot nu toe vertoond werd. Na afloop vereenigden zich ongeveer 70 dames en heeren aan een gezelligen disch. Na Stockholm zullen zoowel voorlezing als rolprentvertooning plaats hebben in Zweden's tweede, doch 's lands eerste koopstad Gothenburg. Trouwens, waar de ijverige ondervoorzitter der Zweedsch-Nederlandsche Vereeniging, Konsul Uggla, die den heer Pevrell daar heen vergezelt, de leiding in handen heeft, valt niet te twijfelen aan een gelijk welslagen. De Zweedsch-Nederlandsche Vereeniging kan met trots en voldoening terugzien op den 10den Mei. Laat ons hopen, dat de Vereeniging van alle zijden, doch vooral van Nederlandsche zijde den steun moge ondervinden, dien zij ten volle verdient en die onontbeerlijk is, om op den ingeslagen weg te kunnen voortgaan.

J. RIPPE, Vert. van het Alg. Ned. Verbond.

Stockholm, Mei 1924.

Neerlandia. Jaargang 28 84

Vlaamsche toestanden.1)

IV.

Een der hoofdpunten van den strijd der Vlamingen, in België, voor het behoud van eigen taal, aard en wezen is, sedert het oogenblik dat de beweging het pad der afgetrokken theorie verliet om het terrein der practische verwezenlijking van haar programma met politieke middelen, te betreden: het streven voor de vervlaamsching (d.w.z. vernederlandsching) van een der twee bestaande rijksuniversiteiten, nl. die welke, onder het Nederlandsche bewind, door koning Willem I, te Gent werd opgericht en later door de Belgische regeering aan hare ware bestemming, de geestelijke ontwikkeling en de beschaving van het Vlaamsche volk werd onttrokken. De lijdensweg van de wetsvoorstellen Van Cauwelaert c.s., tot geleidelijke vernederlandsching van de Universiteit te Gent, de tijdens den oorlog, gedurende een paar jaren verwezenlijkte totale vernederlandsching, de wijziging en verminking van de naoorlogsche Vlaamsche voorstellen door een in meerderheid onwillig parlement en het aanvaarden van de wet-Nolf door deze meerderheid, waarbij de slapsten onder de Vlaamsche parlementairen zich strijdensmoe, met of zonder voorbehoud, aansloten, zijn, meen ik, genoeg bekend om er volledigheidshalve, slechts even aan te behoeven herinneren. Belangwekkend voor het goede begrip der huidige verhoudingen in Vlaanderen is echter wat op de aanvaarding van de wet-Nolf volgde. Jarenlang hadden de politici het Vlaamsche volk de formule: ‘Gent of niets’ voorgehouden. Gent moest worden vervlaamscht, geleidelijk misschien, maar toch geheel. Een halve, een gedeeltelijke oplossing zou het volk nooit goedkeuren, omdat het recht nu eenmaal geen zaak is van min of meer. Op volksvergaderingen, betoogingen, bij de verkiezingen, steeds klonk het, kort en bondig, bevattelijk voor iedereen: Gent of niets! Wie den strijd in Vlaanderen eenigszins van dichtbij heeft gevolgd zal dan ook licht begrijpen hoe groot de ontgoocheling was, toen de Vlamingen, door het aanvaarden van de formule Nolf, feitelijk niets meer bekwamen dan tweederden van een halve Universiteit, waar de geest Fransch en het professorencorps in overwegende meerderheid anti-Vlaamsch zouden blijven. Dat de inzinking, welke zich, na deze stemming, in de Vlaamsche gelederen voordeed, de Vlaamsche beweging niet geheel heeft geknakt, is alleen te wijten aan de stevigheid der gronden zelf, waarop de Vlaamsche eischen berusten. Hoe de Vlaamsche, politieke bladen het ook mochten voorstellen, een aanzienlijk deel van de gematigden onder de Vlaamschgezinden, welke het gros uitmaken van het Algemeen Vlaamsch Verbond, kon zich niet vereenigen met het opgeven, het weze zelfs maar tijdelijk of om redenen van politiek-tactischen aard, van het beginsel, dat totdusver steeds, als een onbevlekte banier, hoog boven den strijd der partijen en het spel der politieke compromissen had gestaan. De ontmoediging en de ontstemming waren zóó groot, dat het Algemeen Vlaamsch Verbond tot nog toe er niet in geslaagd is al zijne troepen weer geheel te verzamelen. Inmiddels zetten de groote Vlaamsche studentenorganisaties en de Vlaamsche Oud-Strijdersbond, die onwrikbaar vast bleven houden aan de oude leus en ze verduidelijkten door toevoeging van het woord ‘geheel’ (Gent geheel of niets) een 1) Zie ‘Neerlandia’, Febr., Maart en April 1924.

Neerlandia. Jaargang 28 boycotbeweging tegen de, naar hun oordeel, bespottelijk-onvoldoende vervlaamsching van de Gentsche Universiteit op touw. De gematigde Vlaamsche politieke leiders drongen tevergeefs aan op aanvaarding van dit begin van vervlaamsching, spoorden de Vlaamsche studenten aan de Nederlandsche colleges te volgen, legden, in hunne bladen, nadruk op sommige benoemingen van professoren als prof. Vermeylen, prof. dr. C. de Bruyne enz., niets mocht baten. De boycotbeweging werd doorgezet met het gevolg dat in de vier faculteiten niet eens een dozijn studenten werd gevonden voor de Vlaamsche colleges. Inmiddels richtte de tegenpartij, welke zelfs de gedeeltelijke vervlaamsching en de verplichting, voor de studenten der Waalsche afdeeling tot het volgen van 1/3 der colleges in het Nederlandsch nog te veel achtte en de Gentsche Universiteit geheel Fransch wil houden, een feitelijk tegen de Universiteit gerichte ‘Ecole des Hautes Etudes’ in. Leden van het algemeen comité dezer anti-Vlaamsche instelling zijn een tiental Waalsche professoren van de Gentsche Universiteit, die er ook les geven in de aan de Universiteit vervlaamschte vakken. Prorector Eeman, die ontslag nam als rector om de wet Nolf niet te moeten toepassen is, met prof. Pirenne en een lid van de Gentsche magistratuur, de ziel van de onderneming, welke niets anders is dan een tegen de Vlamingen gerichte oorlogsmachine. Het ongestraft toelaten, door de regeering, van deze en andere practijken, in de onlangs verschenen brochure: ‘De Wet-Nolf en de Vervlaamsching der Universiteit te Gent,’ uitgegeven door het Actie-comité voor de Vervlaamsching, uitvoerig uiteengezet, practijken welke een zonderling licht werpen op de te Gent heerschende toestanden, hebben de studenten in hun verzet nog gesterkt. Hetzelfde kan worden gezegd van een dezer dagen verschenen koninklijk besluit, waarbij de benoeming van de universiteitsrectoren voortaan in de practijk aan de Academische raden (te Gent is de A.R. overwegend anti-Vlaamsch) wordt overgelaten. Aldus slaat de regeering zelf weer een wapen uit de handen van de gematigdsten onder de Vlamingen, die de boycotbeweging veroordeelen en uit de wet-Wolf het maximum van nut wenschen te halen dat er, naar hun opvatting, uit te halen is. Kan het dan, alles op den keper beschouwd, nog verwondering baren, dat de Gentsche afdeeling van het Algemeen Vlaamsch Studentenverbond een week of wat geleden nogmaals een manifest in het licht zond, waarbij besloten wordt, nu de laatste illusie over een betrekkelijk eerlijke toepassing van de wet-Nolf ontnomen is, meer dan ooit de boycotbeweging met kracht door te drijven en dusdoende het beginsel: ‘Gent geheel of niets’, door eene onverzettelijke uiting van den Vlaamschen wil, weer zoo zuiver mogelijk op den voorgrond te plaatsen?

M.J. LIESENBORGHS.

Neerlandia. Jaargang 28 85

Het feest van ‘Oost en West.’

Niemand, die de druk betreden Haagsche Heulstraat door loopt, laat na even den blik te slaan op het brokje Indië dat daar steeds uitgestald is voor het breede raam van ‘Oost en West.’ Een brokje Indië - maar ook slechts een brokje van het beeld, dat het werk van ‘Oost en West’ zou moeten veraanschouwelijken. Kent ieder dat werk? Is de meerderheid onzer landgenooten op de hoogte van haar onbaatzuchtig streven, in het belang van Moederland en de Indiën ‘moeilijkheden en bezwaren, voortspruitende uit onbekendheid met toestanden in onze ver-afgelegen bezittingen op te heffen en aan hen, die zich daar een toekomst willen scheppen, in alle opzichten de behulpzame hand te

Het Dagelijksch Bestuur van Oost en West: v.l.n.r: F.H.A.v.d. Brugh, Secr.-Penningm., F van Peski, Mr. W. Sonneveld. Voorzitter, R. Zuyderhoff, Ondervoorzitter. bieden.’ Wij kunnen veilig wedden van neen. Wij zijn er zeker van, dat tallooze land- en stamgenooten nog geen flauw denkbeeld hebben van hetgeen deze voortreffelijke vereeniging doet tot het verspreiden van kennis omtrent Oost- en West Indië; tot het bevorderen der welvaart daarginds; tot hulp van lieden die daarheen gaan, bijv. om er arbeid te zoeken. Hoe krachtig zij werkt door haar weekblad, het Koloniaal Weekblad; door het uitgeven van geschriften; door haar leeszaal; haar studie-commissie voor opleiding van Indische jongelieden; haar maatschappelijke en economische W.-I.-commissie; haar inlichtingenkantoor; fonds en tehuizen en dan tenslotte door haar voortdurende tentoonstelling in ‘Boeatan’, Heulstraat 19. En toch verricht zij dezen arbeid reeds een kwarteeuw lang. Evenals het Algemeen Nederl. Verbond werd zij in de jaren der eeuwwisseling geboren. Op 3 Mei 1899 besloten een vijftigtal mannen en vrouwen van vaderlandschen zin en verren blik, in Diligentia te 's-Gravenhage, tot oprichting van ‘Oost en West.’ Het denkbeeld was opgekomen in de tentoonstelling van vrouwenarbeid van dat jaar; de eigenlijke oprichters waren kolonel G.E.V.L. van Zuylen en zijn echtgenoote mevr. G. van Zuylen-Tromp, thans douair. Van Beresteyn. Vrouwenarbeid heeft van meet af sterken invloed geoefend, dikwerf heilzaam, op doel en streven der vereeniging.

Neerlandia. Jaargang 28 In een toespraak, gehouden namens den, wegens droevige familieomstandigheden afwezigen voorzitter Mr. Sonneveld, op 3 Mei l.l. bij de herdenking van het 25-jarig bestaan in een bijeenkomst in ‘De Twee Steden’ in Den Haag, bracht de heer R. Zuyderhoff hulde aan mevr. Van Zuylen en aan de nagedachtenis van haar echtgenoot; aan wijlen Bakhuizen van den Brink, die jaren lang voorzitter was en de ziel van ‘Oost en West’, en wijlen mevr. Ten Bosch-Bosscher, die van de oprichting af tot haar dood in 1922 bestuurslid was; aan dr. C.W. Janssen, waarn. voorz. van het ‘Koloniaal Instituut’; aan ‘Pa’ van der Steur te Magelang. Hij deelde mede, dat onder algemeene instemming besloten was, als aandenken een eerepenning, een gouden Oost en West-medaille te doen slaan, om die bij bijzondere aanleiding uit te reiken aan personen, die zich ten opzichte van het doel der vereeniging bijzonder verdienstelijk hebben gemaakt, voor de eerste maal in deze vergadering aan dr. C.W. Janssen, mevrouw Van Zuylen en ‘Pa’ van der Steur. De secretaris de heer F.H.A.v.d. Brugh schetste daarop het doel en het werk van het jubileerende genootschap. Hij herinnerde aan de benoeming van vijf

Neerlandia. Jaargang 28 86 commissiën voor onderwijs; voor arbeidsinlichtingen; tot verspreiding van populaire kennis, enz. Toen in het begin dezer eeuw hongersnood in Indië dreigde, richtte de toenmalige voorzitster van het hoofdbestuur, mevr. Van Beresteyn in de pers een oproep tot het Nederlandsche volk met het gevolg dat een belangrijke som voor de noodlijdenden werd bijeengebracht. Enkele jaren late werd evenzoo in den nood der bevolking van Aruba en Bonaire zooveel mogelijk voorzien. Deze laatste daad leidde tot de oprichting van de thans nog bestaande West-Indische commissie tot het behartigen der belangen van de Nederl. West-Indische koloniën. In het verslag dat Het Koloniaal Weekblad van deze herdenkingsplechtigheid gaf vindt men het uitmuntende werk, door ‘Oost en West’ verricht, uit de rede van den secretaris herdacht. Grootere en meer practische belangstelling van Nederlanders voor de Indiën, van de Indiërs voor Nederland, en als gevolg daarvan hoogere geestelijke ontwikkeling, en verheffing - ziedaar wat de vereeniging zich voorstelde te bereiken. Daar zij krachtig aanpakte heeft zij inderdaad belangstelling ontmoet. ‘Maar die algemeene welke verwacht werd, bleef uit,’ zeide spr. ‘is uitgebleven tot op den huidigen dag.’ Dit is wel jammer. Doch wij wanhopen niet. Wij gelooven dat in dit opzicht het ergste geleden is: warme en hartelijke belangstelling voor Oost-Indië met zijn groot arbeidsveld voor Nederlandsche jongelieden; voor West-Indië met zijn toekomst in verband met de ontwikkeling der Nieuwe Wereld ontwaakt alom. Er is meer durf, meer ondernemingsgeest gekomen; jongelui zien er niet meer tegenop, den oceaan over te steken om werk aan te pakken in landen, die nog niet half ontgonnen zijn, vol rijkdom en vol belofte. Daarom hebben wij moed voor de toekomst ook der vereeniging ‘Oost en West.’ Onze hartelijke gelukwenschen voegende bij de vele, die reeds werden uitgebracht, spreken wij het vertrouwen uit, dat het ‘waarachtig wel gaan’ zal.

Nieuw-Guinea.

Aan Zijne Excellentie den Nederlandschen Minister van Koloniën, zond het Dagelijksch Bestuur den volgenden brief: Excellentie! Het Hoofdbestuur van het Algemeen Nederlandsch Verbond heeft met belangstelling kennis genomen van de onlangs in de Tweede Kamer besproken plannen, die ten aanzien van een gedeelte van Nieuw-Guinea bij de Regeering in overweging zijn. Het wil zich ervan rekenschap geven, dat hierbij tal van zaken ter sprake komen, die geheel liggen buiten zijne beoordeelingsbevoegdheid. Echter is er aan dit vraagstuk althans één zijde, die zeer nauw verband houdt met de belangen, die het Algemeen Nederlandsch Verbond zich krachtens zijne statuten behoort aan te trekken, in zooverre het hierbij n.l. gaat over het belang van Nederland en Nederlandsch-Indië. Immers in het besef van saamhoorigheid heeft het Algemeen Nederlandsch Verbond steeds willen behartigen de belangen der bevolking van de overzeesche deelen van het Rijk. Op dien grond vindt het Hoofdbestuur alle aanleiding, Uwer Excellentie met nadruk te verzoeken, er wel voor te willen waken, dat mochten aan eene buitenlandsche onderneming rechten worden verleend op Nederlandsch grondgebied, deze in geen

Neerlandia. Jaargang 28 geval iets zullen behelzen dat zou kunnen leiden tot eene verkorting van de rechten der inheemsche bevolking of aan het Nederlandsch gezag afbreuk zou kunnen doen, zoodat de rechten, welke aan vreemdelingen mochten worden verleend, beperkt zullen blijven tot exploratie en exploitatie zonder eenige gezagsuitoefening, in welken vorm ook. In verband hiermede meent het Hoofdbestuur dat elke vergunning beperkt zal behooren te blijven tot zoodanige terreinen als de concessionaris in afzienbaren tijd in exploitatie zal kunnen brengen. Wij hebben de eer enz. Dordrecht, 31 Maart 1924. Nederland.

Voorloopig Programma voor den Groepsdag, door de Afdeeling Rotterdam aan te bieden op 28 Juni 1924.

10,30 uur: Groepsraadsvergadering in het Societeitsgebouw van de Diergaarde, van Station Beurs met lijn 2, van het Maasstation met lijn 4 te bereiken. 12 uur: Noenmaal aldaar. 1 uur: Groepsdag aldaar (Spreker Dr. C. van der Voort van Zijp). 2,45-6 uur: Boottocht, en - zoo mogelijk - ontvangst ten Stadhuize. 6,30 uur: Gemeenschappelijke maaltijd in Pschorr (Coolsingel 22); prijs f 2,50 de persoon zonder dranken. Zij, die hieraan wenschen deel te nemen moeten zich vóór 24 Juni opgeven aan den heer D.J. Tijssens, Hoflaan 20, Rotterdam. 8,15 uur: Nederlandsch-Zuidafrikaansch-Vlaamsche avond. Mogelijke wijzigingen zullen bij rondzendbrief worden bekend gemaakt.

Groepsraadsvergadering.

1. Notulen. 2. Ingekomen stukken. 3. Jaarverslag van den Secretaris en Verslag van den Penningmeester. 4. Benoeming Commissie van Onderzoek naar Rekening en Verantwoording van den Penningmeester over 1923. Candidaten van het Bestuur: Jhr. Mr. C.H.J.I.M. van Nispen tot Sevenaer, Afd. Amsterdam; Mr. W. Plaats, Afd. Haarlem; E. Veen, Afd. Zaanstreek. 5. Begrooting voor 1924. 6. Bestuursverkiezing ter vervulling van de vacature Dr. M.A. van Weel. Candidaten van het Bestuur: Felix Rutten, Limburg; Mr. H.P. Schaap, Groningen. 7. Beslissing inzake Jongelieden-Afdeelingen. Voorstel van het Groepsbestuur om - met het oog op de in behandeling zijnde Statutenwijziging, die herziening van het Groepsreglement eerlang toch noodig zal maken - voorloopig bij besluit der Groepsraadsvergadering vast te stellen, dat: a. de leeftijdsgrens voor de leden van Jongelieden-Afdeelingen wordt gesteld op 23 jaar, met bepaling dat zij op den 1sten Januari van het jaar, volgende op dat, waarin de 23-jarige leeftijd werd bereikt, automatisch zullen worden overgeschreven naar de burgerafdeeling van de plaats hunner inwoning.

Neerlandia. Jaargang 28 b. de afdracht der Jongelieden-Afdeelingen aan de Groepskas wordt gesteld op 20% van de gewone jaarlijksche bijdragen der leden, welke afdracht dan geheel ten goede van de Groepskas blijft. c. aan de afzonderlijke leden van de Jongelieden-Afdeelingen het tijdschrift Neerlandia niet meer wordt toegezonden, met verplichting echter aan de Besturen dier Afdeelingen van het Hoofdbestuur af te nemen: één exemplaar per 25 leden en ten minste vier, tegen betaling van f 1,50 per stuk. 8. Voorstellen van Afdeelingen. 9. Mededeelingen van het Bestuur. 10. Rondvraag.

Aan de Afdeelingsbesturen wordt verzocht de voorstellen, welke zij ter vergadering wenschen behandeld te zien, ten spoedigste - doch vóór 14 Juni e.k. - aan den Secretaris van het Groepsbestuur kenbaar te maken en hem tevens opgave te doen van den candidaat, dien zij wenschen voor te dragen. C.M. HERCKENRATH Jr., Secretaris. Prinsengracht 647, Amsterdam.

Neerlandia. Jaargang 28 87

Twee gevierde Nederlanders.

Prof. dr. Jan Veth 60 jaar.

Jan Veth behoort tot die persoonlijkheden, aan wier rijk leven bijzondere aandacht wordt gewijd, wanneer het een mijlpaal met kruisjes voorbijgaat. Zijn 60sten verjaardag, 18 Mei, was aanleiding voor velen om zijn groote begaafdheden als teekenaar, schilder, letterkundige en kunstkenner even in het openbaar te gedenken. Wat deze geleerde kunstenaar en kunstzinnige geleerde voor de beteekenis der Nederlandsche herleving na '80 is geweest, zal eerst later ten volle worden geweten en beseft. Neerlandia brengt hem als sieraad van onzen stam een huldegroet.

Bernard Zweers.

Tot de hierboven bedoelde persoonlijkheden behoort ook de thans 70-jarige toonkunstenaar, wiens werken logenstraffen, dat er geen Nederlandsche muziek zou

Bernard Zweers

Neerlandia. Jaargang 28 bestaan van eigen aard en wiens heele leven van een gezond nationaal gevoel en begrip getuigde, een man, die de leuze ‘Eigen kunst is eigen leven’ tot de zijne had gemaakt. Zijn veel geroemde derde symphonie ‘Aan mijn Vaderland’, zijn voorspel en reien, bij Vondel's Gijsbrecht geschreven, en zijn ‘Ode aan de Schoonheid’, om zijn drie voornaamste werken te noemen, getuigen ervan. Hoe moeilijk het voor een toondichter moge zijn, in de internationale taal, die men muziek noemt, het wezen van eigen land en volk te schilderen, Zweers is het gelukt en ook zijn levenswerk is ten goede gekomen aan de handhaving van het Nederlandsche volkskarakter en zijn beteekenis in de rij der volken. Zijn taak was te moeilijker, omdat ook op muzikaal gebied het vreemde zoozeer wordt aangebeden, dat het eigene vaak wordt versmeten en navolging boven oorspronkelijkheid wordt gesteld. Het A.N.V. wilde niet achter blijven, toen de grijze bard werd gehuldigd en zond tot hem de heeren Dr. C.P. Burger en S. van Lier Ez. als vertegenwoordigers van Afd. Amsterdam en Groep Nederland, die ook bijdroegen in het huldeblijk.

Van de Afdeelingen.

Amsterdam.

Den 14den Mei genoten leden en genoodigden der Afdeeling Amsterdam in de groote gehoorzaal van het Gebouw van den Werkenden Stand, die flink bezet was, van een Nederlandschen Kunstavond, waarvan de Heer Anton Tierie zeer bereidwillig de leiding op zich genomen had. Het Algemeen Handelsblad schreef hierover o.m.: Deze avond heeft de aanwezigen wel aangetoond, dat onze componisten wel iets te zeggen hebben dat eigen karakter heeft, en dat onze taal allesbehalve onzingbaar is; alle liederen waren, o wonder, op Nederlandschen tekst. En blijkens het hartelijk succes heeft een en ander de aanwezigen ook wat moois gezegd. Maar al die muziek had ook uitnemende pleitbezorgsters en -bezorgers in de zangeressen Jacoba Dresden-Dhont en Di Moorlag (deze ter vervanging van Jo Vincent, die door ziekte verhinderd was mee te werken), de violiste Suze van 't Lindenhout-Tak, den violoncellist Max Orobio de Castro en de begeleiders Sem Dresden en Anton H. Tierie, die allen geestdriftigen bijval kregen.

In de jaarvergadering, gehouden 20 Mei, bracht de secr.-penningm. de heer S. van Lier Ez. de jaarverslagen uit, die werden goedgekeurd. Als bestuursleden werden herkozen Dr. J. de Decker en Jul. Ed. Gerzon, gekozen de heer Anton Tierie in de plaats van den heer Ed. Karsen, die zich niet meer beschikbaar had gesteld. Na afloop der vergadering hield de voorzitter Dr. C.P. Burger een zeer boeiende voordracht over ‘Oud-Hollandsche Zeereizen.’

West-Zeeuwsch-Vlaanderen.

West Zeeuwsch-Vlaanderen heeft sedert de vorige maand zijn Rijks Hoogere Burgerschool. Dit beteekent niet alleen, dat dit door en door Ned. deel van Nederland voortaan aan de jeugd gelegenheid biedt tot hooger peil van ontwikkeling, maar dat ook zijn bewoners Nederlanders willen zijn en blijven.

Neerlandia. Jaargang 28 Ds. E. van Ruytenberg behoorde tot de sprekers die bij de inwijding op 2 Mei te Oostburg het woord voerden. Hij deed dit als voorzitter der gewestelijke Afdeeling van het A.N.V. en wees er op, dat de Zeeuwsch-Vlamingen gelijk zij zelven ook hun kinderen goede Nederlanders willen doen zijn, gedachtig aan ons roemrijk verleden en de toekomst, waarin de jeugd van thans geroepen zal worden den Nederlandschen naam hoog te houden. Door onze Afd. was te dezer gelegenheid in het door de gemeente welwillend afgestane Beursgebouw te Oostburg een feestavond belegd, die door ongeveer 300 belangstellenden werd bijgewoond, tot wie behoorden Z.Exc. Dr. De Visser, Minister van Onderwijs, Mevr. de Visser en Ds. J.N. Pattist, lid van het Groepsbestuur. Vaderlandsche driekleuren, Vlaamsche leeuwenvlaggen, de Transvaalsche en Oranje-Vrijstaatsche vlag gaven hetgeheel een vroolijk en kleurrijk aanzien. Het strijkje van de H.B.S. leerlingen verleende zijn medewerking. Voor den aanvang der voorstelling zongen alle aanwezigen staande het Wilhelmus, de Vlaamsche leeuw en het Transvaalsche volkslied. Met een kort welkomswoord opende Ds. Van Ruytenberg de bijeenkomst. Hierna vertolkte ‘het Vlaams Toneel’ onder leiding van Dr. De Gruyter Hooft's klucht Warenar. Het gezelschap oogstte veel bijval, vooral de titelrol werd door Dr. De Gruyter meesterlijk vertolkt.

Neerlandia. Jaargang 28 88

Het gezelschap wordt anderen afdeelingen zeer aanbevolen. De ijverige secretaris onzer Afd. West-Zeeuwsch-Vlaanderen, de heer E.P. van der Werff, leeraar aan de R.H.B.S. te Oostburg, hield 3 Mei te Ter Neuzen een lezing over Zeeuwsch-Vlaamsche schrijvers en sagen, waarbij hij gelegenheid vond de beginselen van het A.N.V. uiteen te zetten en te wijzen op het groote belang, vooral voor Zeeuwsch-Vlaanderen, van cultureele toenadering tot en samenwerking met Vlaanderen en ook Zuid-Afrika. Het gevolg dezer geestdriftige rede was de stichting van een Afd. Ter Neuzen, dank zij den voorgang van burgemeester Huizinga, die de vergadering leidde. Onzen dank aan allen, die tot deze aansluiting van Zeeuwsch-Vlaanderen bij onze beweging het hunne hebben bijgedragen. Zijn rol als schakel tusschen Holland en Vlaanderen kan van groote beteekenis worden.

Vlaanderen.

Emiel Wambach overleden.

Op 12 Mei j.l. overleed, te Antwerpen, de heer Emiel Wambach, bestuurder van het Kon. Vlaamsch Muziekconservatorium aldaar, een der beste leerlingen van wijlen Peter Benoit en zelf een verdienstelijk toondichter. In 1854 te Aarlen, in het Duitsch sprekende deel van Belgisch Luxemburg, geboren, kwam Wambach zich reeds op vrij jeugdigen leeftijd te Antwerpen vestigen. Zijn jarenlang verblijf in de Scheldestad maakte van hem een volbloed Sinjoor, al bleek zijn Vlaamschgezindheid niet altijd op zeer stevige gronden te berusten. Zijne opera: Quinten Metsys, komt reeds sedert jaren onafgebroken voor op het programma van de Kon. Vlaamsche Opera. Minder bekend bij het groote publiek zijn het door hem getoondichte oratorium Mozes op de Nijl, zijne symphonie: Aan de boorden van de Schelde, het lyrisch sprookjesspel: Melusina, op tekst van Frans Gittens enz. Een cantate: Prinskensdag, frisch van opvatting en zeer zangerig van toon, had, destijds, heel wat bijval. Een Te Deum, door hem geschreven, wordt vooral te Antwerpen, nog vrij vaak ten gehoore gebracht. In de open plaats ontstaan door het overlijden van Emiel Wambach zal, naar men algemeen verwacht, worden voorzien door de benoeming van den heer Lodewijk Mortelmans, thans leeraar aan hetzelfde conservatorium. Mortelmans is 56 jaar oud. In 1893 werd hem, voor de cantate: Lady Macbeth, de prijs van Rome toegewezen. De technische vaardigheid van zijn leermeester Jan Blokx vindt men, naast een niet te onderschatten eigen ingeving in zijn Symphonische Gedichten, zijne Homerische Symphonie, zijne liederen, vooral op gedichten van Gezelle en ook in zijn opera-werk: De Kinderen der Zee, terug. Mortelmans is, op muzikaal gebied, een kracht van eerste gehalte en, als Vlaming, een man uit één stuk.

Een nieuw gevaar.

Door de verdedigers van de zoogenaamd bedreigde taalvrijheid in Vlaamsch-België wordt, sedert eenige maanden, een buitengewone werkzaamheid aan den dag gelegd.

Neerlandia. Jaargang 28 Tijdens den strijd, in het Belgische parlement, voor de vernederlandsching van de Fransche rijksuniversiteit te Gent, richtten zij vergaderingen en straatbetoogingen in, overstroomden het land met strooibriefjes, manifesten en plakbrieven en droegen aldus het hunne bij om het recht der Vlamingen op universitair onderwijs door middel van de eigen moedertaal, tot een bespottelijk minimum te beperken. Het vrijheidsbeginsel dat de leden van de ‘Ligue nationale pour l'Université de Gand et la liberté des langues’ er op nahouden geldt blijkbaar alleen voor de Walen en voor de franskiljons. Van eenige bezorgdheid voor de Vlamingen die, sedert 1830, geheel van Universitair onderwijs in het Nederlandsch verstoken bleven, heeft men tot dusver nooit iets gemerkt. Het comité der ‘Ligue’ is trouwens nagenoeg geheel uit Walen samengesteld, die, in Vlaanderen gevestigd, met den moed der wanhoop hunne voorrechten trachten te verdedigen. Nu het Universiteitsvraagstuk tijdelijk op het achterplan is geraakt, trekt de Ligue al haar krachten samen op de verfransching van de bevolking der steden en vlekken in Vlaanderen. Daar zij over aanzienlijke geldmiddelen beschikt, wist zij reeds 124 leergangen van Fransche taal, in de vijf Vlaamsche provinciën, in te richten. Ruim 3.500 argelooze leerlingen zouden, naar het heet, deze lessen volgen. Aldus hopen de inrichters geleidelijk het aantal Franschkennenden in het Vlaamsche land te vergrooten om ten slotte, door de regeering, het beginsel der tweetaligheid van Vlaanderen, naar het Brusselsche voorbeeld, d.w.z. met practische uitsluiting van het Vlaamsch, te zien erkennen en bevestigen.

De volkstaal in Fransch-Vlaanderen.

Loopen de meeningen omtrent de toekomst van het Vlaamsch, d.w.z. het Nederlandsch, in den Noordwestelijken hoek van Frankrijk, in Fransch-Vlaanderen: de streek van Duinkerken, Hazebroek, Belle, Steenvoorde, Winnoxbergen, sterk uiteen, betwisten zal men het toch niet dat de volkstaal in dit, door de Fransche staatsgrens van Vlaamsch-België gescheiden deel van ons Nederlandsch taalgebied, sedert 1914, en niet het minst in de jaren na den wapenstilstand, heel wat terrein heeft gewonnen. De aanraking met de Belgische fronttroepen, op 20 t.h. na bestaande uit Vlaamsche soldaten, onder welke zeer vele strijdende Vlaamschgezinden, de krachtig oplevende Vlaamsche beweging in België, het toenemend verkeer met West-Vlaanderen, een der meest Vlaamsch-nationaal voelende provincies van Vlaamsch-België, de verspreiding der federalistische gedachte in Frankrijk, het hooge geboortecijfer in Fransch-Vlaanderen zelf zijn evenveel factoren, welke het behoud en zelfs den groei van de Vlaamsche volkstaal aldaar in de hand werken. Of zulks voldoende zal zijn om dit bijna als hopeloos verloren beschouwde deel van ons taalgebied ten slotte nog te redden, valt, de sterke centraliseerende macht van den Franschen staat in acht genomen, vooralsnog fel te betwijfelen; maar toch zijn er teekenen, welke wijzen, zoo niet op een volledige kentering, dan toch op het ontwaken, het weze veelal nog in een min of meer onbewusten vorm, van het eerste gevoel van saamhoorigheid dat, steunend op de liefde voor de eigen taal, ten grondslag ligt aan de nationaliteitsgedachte. In het te Duinkerken verschijnende en in het Fransche Noorden veel gelezen blad ‘Le Nord Maritime’ werd onlangs nog gewezen op den vooruitgang, in hoedanigheid zoowel als in getalsterkte, van het Vlaamsch in Fransch-Vlaanderen. Te Duinkerken zelf, de meest verfranschte stad van het gewest, hoort men op gewone markt- en

Neerlandia. Jaargang 28 beursdagen bijna alleen Vlaamsch spreken, zoowel door handelaars, nijveraars en makelaars als door voerlieden en boeren. Kent iemand in het gezelschap geen Vlaamsch, dan wordt er Fransch gesproken; onder elkaar zet men het gesprek echter weer in het Vlaamsch voort. Van beteekenis is het feit, dat plaatselijke bladen als: ‘La Bailleuloise’, ‘Le Cri des Flandres’, ‘Le Journal de Bergues’, thans een plaats beginnen in te ruimen aan in het Vlaamsch gestelde berichten, terwijl te Rijsel, in het seminarium, Vlaamsch wordt gesproken en, wat meer is, af en toe zelfs geschreven. ‘Tisje Tasje’, de ook in Vlaamsch-België bekende grappenalmanak1), is, naar men weet, weer verschenen, dank zij de tusschenkomst van het ‘Comité flamand de France’ en het tijdschrift ‘Le Beffroi de Flandre’ en ook het twee jaar geleden te Rijsel uitgegeven boek: ‘Pourquoi j'aime la Flandre’, geschreven door den Parijzenaar G. Blachon, dat een verheerlijking is van de hoedanigheden van den Vlaamschen stam in Noord-Frankrijk, zal niet weinig hebben

1) Zie Januarinummer blz. 3.

Neerlandia. Jaargang 28 89 bijgedragen tot het verspreiden van een beter begrip der waarde van de volkstaal en het uitroeien van diepingewortelde vooroordeelen. Moge dit voorbeeld velen opwekken om onze taalbroeders te steunen waar het past en door hen wordt gewenscht.

De Distel.

Zaterdag 10 Mei hield De Distel, letterkundige afdeeling van tak Brussel A.N.V., een goed geslaagde bijeenkomst in het lokaal Taverne des Allié's, Vroendestraat 19 Brussel. De heer Cypriaan Verhavert, schrijver van het geestige boek: ‘De Brusselsche Typen,’ sprak namelijk over: ‘De Ketjes van Brussel in hun verschillende soorten’, een lezing vol typische zetten en rake opmerkingen. Af en toe droeg hij een stukje voor in de sappigste Brusselsche gewesttaal, waarvan de aanwezigen en niet het minst de letterkundigen onder hen, zeer genoten. Spreker wekte de Vlamingen en vooral de leden van het A.N.V. op, het lagere volk te Brussel, dat zoo echt-Vlaamsch is gebleven als het volk te Antwerpen of te Gent, te helpen beschaven en het niet van zich af te stooten door het voor Beulemansen of Koekebroeks te verslijten. Dankbare toejuichingen vielen hem dan ook ten deel. Eenige leden hadden er zorg voor gedragen deze bijeenkomst geheel in den Brusselschen trant te houden. Werd spr. bij zijn intrede vergast op het hartverheffende lied: ‘Wij-len zijn van Meulebeek’ (Molenbeek, de meest Vlaamsche der Brusselsche voorsteden), aan het slot zong de vergadering hem toe: ‘Vivat Cypriaan en hij mag er wezen’, waarna hij, niet alleen door den heer Paul Kenis, die deze gezellige bijeenkomst voorzat, in het Nederlansch werd toegesproken, maar ook den door den heer M. Liesenborghs, namens de leden, in het Brusselsch geuiten dank en een verrassend geschenk, dat groote vreugde bracht, in ontvangst mocht nemen. Na afloop begaven de Distelieren zich, in groep, naar het huis op de Hoogstraat waar Pieter Breughel, wiens derde eeuwfeest dezer dagen wordt gevierd, de laatste jaren van zijn vruchtbaar leven doorbracht en thans... een mosselen-en-frites-eethuis is gevestigd. Ook daar, in dit echte volksmidden, heerschte spoedig een gulle, Vlaamsche stemming en verbroederden burgers en arbeiders, Brusselaars en niet-Brusselaars rondom de Breugheliaansche schotels met dampende mosselen uit Zeeland. Zuid-Afrika

Van-Riebeeck herdenking.

Men meldt ons uit Kaapstad:

Ook dit jaar, op Maandag 7 April, had de kranslegging plaats bij het standbeeld van Johan van Riebeeck. De consul der Nederlanden, dr. Groenman, bracht een krans van oranje bloemen op groenen achtergrond. Op de linten stond geschreven ‘Nederland aan zijn zoon.’ De Kaapprovincie, de gemeente Kaapstad, de loge van de ‘Sons of England’ en onze Verbondsafdeeling brachten alle bloemenhulden, die in keuze van kleur of vorm, uiting gaven aan de gedachte, waarmede men tot het

Neerlandia. Jaargang 28 standbeeld van den eersten burger kwam. Witte immortellen op een krans van lauweren bracht de administrateur der Kaapprovincie aan hem, die meer dan 250 jaar geleden de eerste, trouwe administrateur voor heeren zeventien was. De gemeente Kaapstad bracht het stadswapen, de drie ringen uit het wapen van Van Riebeeck, in bloementeekening, de ‘Sons of England’ een anker van Goede Hoop en de krans van onze Afdeeling gaf in teere bloementinten het rood, wit en blauw van Neerlands vlag. Nadat, evenals andere jaren, een uittreksel uit Van Riebeeck's dagverhaal gelezen en door Ds. Ackermann v. Riebeeck's gebed uitgesproken was, kwam Sir Frederik de Waal aan het woord. Hij roemde het werk gedaan in de 10 jaren van v. Riebeeck's verblijf aan de Kaap en hij sprak de hoop uit, dat het gebruik om eenmaal 's jaars even stil te staan en een gedachte te wijden aan het begin, zou worden doorgezet door geheel Zuid-Afrika. De muziek speelde het Wilhelmus en daarna sprak

Van-Riebeeckdag te Kaapstad. prof. Eric Walker van de Universiteit van Kaapstad in het Engelsch. Wat, vroeg hij, is de bekoring, die er uitgaat van de geschiedenis van die eerste kolonisten? Is het niet een beetje, dat wij hen benijden, omdat ze konden beginnen met schoon schip? Aan het einde van deze rede, klonk het Engelsche volkslied. Een belangstellende menigte volgde beide sprekers aandachtig en onder hen waren dit jaar meer jonge menschen dan bij vorige gelegenheden. Toch zal het nog lang duren, voordat het den Kapenaar een behoefte is, eenmaal 's jaars dit halve uur te wijden aan hem, die als ‘volksplanter tegen wil en dank’ toch de grondslagen van deze kolonie legde.

Vooruitgang.

Iedereen wat nog trots is op sy Dietse afkoms en belang stel in die vooruitgang van sy taal en stam, van watter politieke gevoelens hy ook al is, moet verheug wees oor die vooruitgang van 'n eg Afrikanerinstelling as die Nasionale Pers. Hier die maatskappy wat vandag 'n groot aantal nuusblaaie en tydskrifte uitgee en 'n magtige

Neerlandia. Jaargang 28 middel geword het vir die verspreiding van Hollandse en Afrikaanse wetenskaplike en kunssinnige leesstof, is in 1915 opgerig op die puinhope van twee Engelse dagblaaie. Die drukgereedskap van die ten onder gegane ‘Transvaal Leader’ het die uitgawe van ‘Die Burger’ moontlik gemaak en die geboue wat pas opgerig was met die oog op die hedendaagse behoeftes van 'n groot dagblad vir die ‘South African News’, kon weens die staking van dié Engelse dagblad gehuur word vir die huisvesting van die Nasionale Pers. Vir 'n aantal jare was die helfte van die gebou voldoende vir die bedryf van die genoemde Afrikaanse uitgewersaak. Later moes ook die ander helfte gehuur word, en verlede maand het die bestuur besluit om die gebou te koop vir £ 30,000. Die Nasionale Pers is derhalwe nou in volledige en vaste besit van een van die nuuste en geskikste geboue in Suid-Afrika vir die uitoefening van 'n uitgewersbedryf. Dit sal seker die vertroue van alle Afrikaners versterk in die bevoegdheid van hulle volk om ook op die gebied van handel en nywerheid 'n eervolle plek in die land van hulle inwoning in te neem. En wat iedere Groot-Nederlander moet verheug, is, dat hierdie bedryf juis gegrondves is op die kulturele ontwaking en bestaanswil van die Afrikanervolk. PH.R. BOTHA.

Neerlandia. Jaargang 28 90

Boekbespreking.

Prof. Dr. P.J. Blok, Geschichtsschreibung in Holland. Beigegeben: Prof. Dr. J. Ziehen, Die Geschichte der Niederlände in Deutschland (Heidelberg 1924).

Hier ter plaatse den inhoud van dit boekje te beoordeelen zou geen zin hebben. Daarvoor draagt het te zeer een bijzonder karakter: het overgroote deel onzer Verbondsleden zal voor dien inhoud zeker maar een koele belangstelling koesteren. Maar er is een ander opzicht, waarin deze pennevrucht der heeren Blok en Ziehen omgekeerd in onzen kring algemeene aandacht zal gaande maken - die 't tenminste volledig verdient! - en met blijdschap zal worden begroet, n.l. als teeken van den gelukkigen werkijver, die het Holland-Institut te Frankfort am Main aan den dag legt, om onze Oosternaburen wat meer en wat zuiverder kennis van ons Nederlandsche beschavingsleven bij te brengen en zoodoende propaganda te maken voor onzen stam! Onze landgenooten, die hebben willen helpen om deze uitgave mogelijk te maken, hebben aanspraak op groote erkentelijkheid. En de heeren Prof. Dr. Van der Meer en Dr. Metz, die de ziel dezer beweging zijn, kunnen in allerlei deelen van de wereld moeilijk te veel navolgers krijgen, in het bijzonder omdat zij voorlichting aanbieden, die uit vertrouwde handen komt en die er bovendien, wat haar typographisch voorkomen betreft, aantrekkelijk uitziet. H. V.S. * * *

Und wo Ihr 's packt da ist 's interessant. Goethe's Faust.

Grammatik der neuniederländischen Gemeinsprache (Het algemeen beschaafd) von M.J. van der Meer, Prof. f. Niederl. Spr. und Liter. u.s.w. an der Universität Frankfurt. Mit Übungen und Lesestücken von Marie Ramondt Lektorin f. Niederl. Spr. u. Lit. a.d. Univ. Gieszen.

Hoe komt het toch dat dit boekje mij zo ineens te pakken had? In eens heb ik zo'n 70 bladzijden er in gelezen. Het kan toch niet zijn, omdat de schrijvers voor het Nederlands de Vereenvoudigde Spelling hebben genomen? Och kom; nu ja 't is wel aardig als je werken van een 30 jaren tenminste voor uitvoer naar den vreemde heeft kunnen dienen en daar meehelpt, om ze sneller in het Nederlands in te brengen. Voor onze kinderen, niet waar? zou dat niet goed zijn; die moeten in veel tijd hun eigen taal slecht leren schrijven; dat geeft onze Farizeeën zo'n innig voldaan gevoel over eigen knapheid, - al doen zij zelf 't ook niet goed. Neen, dat is het niet, denk ik; tenminste niet alleen; maar wel dit: die twee Nederlanders daar in Duitschland slaan spijkers met koppen; zij beiden houden zich aan wat zij kennen als de waarheid; ja, en die kennen ze. Zij horen nog het Nederlands klinken; zij hebben behoefte aan

Neerlandia. Jaargang 28 klaarheid en eenvoudigheid in hun voorstelling. Van der Meer bergt zijn hele spraakkunst in 100 blz. en men zou wensen dat veel Nederlanders die lazen en Mej. Ramondt hinkt in haar oefeningen niet nu en dan eens op een ‘kunst’-been; ook zij houdt zich aan de opzet: Het Algemeen Beschaafd. Zij denken: wie dat maar eerst kent en mooi vindt, of waardeert ten minste. zal wel verder gaan en de weg naar Hooft en Vondel, naar Ary Prins en Querido zelf wel vinden. Behalve gewone oefeningetjes koos zij met zorg1) stukjes gesprek uit Metamorfoze en Eline Vere van Couperus, iets uit Woutertje Pieterse, uit Inkt van Ina Boudier-Bakker, uit Een Bof van Top Naeff, een dialoogje uit Justus van Effen (Dokter en knecht), een paar makkelike versjes ('s Morgens vroeg van Virginie Loveling en Inkeer van Adama v. Scheltema), een paar een beetje moeiliker: een paar koepletjes van Frederik van Eeden en Aan de Maan van Staring.1) En uit alles blijkt dat zij schik in haar keuze had: ze waagt het ook met Taalrijm van Charivarius. Veel vraag en antwoord. Ik wil hiermee niet zeggen, dat het hele onderwerp uitgeput is: maar gerust kan de Duitser op deze grond voortbouwen; als hij hier komt, dan treffen hem nog wel nadere onderscheidingen. Er is geen kunstnevel tussen hem en onze taal, zoals ze reilt en zeilt, gemaakt, wat in zoveel boeken gebeurt. Ik beveel het Duitsers dan ook ten zeerste aan wat de Nederlandse helft betreft; trouwens zij hebben ook uit een goede bron geput: de ‘Proeve van een Nederlandse Spraakleer’ van J.G. Talen, R.A. Kollewijn en F. Buitenrust Hettema ‘leider ein Torso geblieben.’ ‘Ohne diese Proeve hätte manches Kapitel nicht geschrieben werden können.’ Enkele opmerkingen wil ik maken ten behoeve van een tweede druk: In zake spelling: wij, Vereenvoudigers in Nederland, houden ons thuis graag met de h; de reden die ons altans deed schrijven is daarbij niet aanwezig; we voelen er het huis in als voor ons levende etymologie. Maar ook de Afrikaner heeft de h geschrapt evenals van der Meer. En dan dit: in de herziene regels der latere jaren zijn gochelen en lochenen niet meer als uitzonderingen op de o-spelling met oo geschreven; 't zijn echter maar twee woorden. In zake woordvormen: bij watten (blz. 26) komt wel een enkelvoud voor: een watje en dan ook een dikke, grote wat. - Induppen ken ik niet, het Ndl. Wdb. evenmin, indippen, maar dit is niet verwant met dopen; maar 't kan daarom natuurlik toch wel ergens gezegd worden. In zake het gebruik der woorden in de zin verwijs ik met een vraagteken naar het Ndl. Wdb. i.z. kennen en kunnen bij de Anm. blz 89, vooral voor kon = kende. In zinnen als (blz. 95): ‘je moet hem dat niet kwalik nemen, immers heeft hij (hij heeft immers) niet beter geweten’ en ‘die jongen heeft niet meegedaan, ik heb er altans niets van gemerkt (altans heb ik er niets van gemerkt),’ doen de door mij gekursiveerde delen, vooral de eerste, Charivarius aan een of andere tante denken; hoe ze heet weet ik niet, maar niet Betje, die laat dat weg. - Maar over dit laatste hebben de geleerden zelf twist: ‘Een afschuwelijk anglicisme is uit de handelskringen bij den lijdend-voorwerpszin in onzen briefstijl gedrongen: het weglaten van het woordje dat. Bijv. Wij deelen u mede de goederen. zijn afgezonden (moet natuurlijk zijn: Wij deelen u mede dat de goederen zijn afgezonden)’1); maar Dr. D.C. Tinbergen haalt zonder enig bezwaar aan: ‘hij zei, het hinderde hem.’2) Van der Meer verklaart: ‘Dat bleibt niemals fort und also bekommt der Nebensatz niemals die Wortstellung des Hauptsatzes’ (blz. 97). Ik denk toch, dat deze, als hij deze beide zinnen nader 1) Misschien had zij zich tot onze tijd moeten beperken en Justus v. Effen en Staring weglaten. 1) Joh. Vorrink, De Nederl. Taal I, 1, blz. 36. 1) Joh. Vorrink, De Nederl. Taal I, 1, blz. 36. 2) Nederl. Spraakkunst blz. 87.

Neerlandia. Jaargang 28 zal bekijken, zeggen zal: ja, het laatste herinner ik mij meermalen gehoord te hebben, ook van niet verwoede anglicisten of germanisten en - ik kan er hem bijvoegen, dat, als het dan een -isme moet wezen, het een frisisme is, maar daar wordt in Nederland niet veel om gedacht: wij zijn terstond klaar met onze buitenlandse beschuldigingen. En wat het eerste voorbeeld aangaat, een gewoon Nederlander zou zeggen: de man heeft op zijn kantoor de: vergeten. Eerst wanneer hij schrijft: ‘Wij delen u mede de goederen afgezonden zijn,’ ja, dan drukt Tante Betje hem aan haar ontroerde voormalige boezem. Maar ik, niet-zakenman, meen toch dat de zin met deze omzetting meer thuis hoort in handelsbrieven. Bewijs genoeg, dat Charivarius gelijk heeft met in zijn Taalrijm (blz. 147 van dit boekje) vast te stellen:

Neerlandia. Jaargang 28 91

Het Hollands is heus noch1) zo makkelik niet, zo schrijft Van der Meer het over, maar ik vrees, dat Charivarius met deze omspelling niet in zijn nopjes zal zijn: die houdt zich bij de oude spelling. Tenslotte nog (blz. 99): inplaats van opdat wordt meest dat of om te gebruikt in het algemeen beschaafd. Veel op- en aanmerkingen zijn dat niet. Maar ik moet nog even op het begin terugkomen en voor ons Hollanders - tot schande van ons gebrek aan beleid en doortastendheid in dezen - onvertaald overnemen, wat beide schrijvers in hun inleiding over de spelling neerschrijven, schrijven móésten, wilden zij de waarheid dienen. Alle Duitsers krijgen het volgende dus te lezen:

‘Die Kollewijnsche Rechtschreibung hat einen ziemlich heftigen Streit zwischen den Vorvechtern und Gegnern der neuen Rechtschreibung hervorgerufen. Als Mitglieder der Schulaufsicht diese neue Rechtschreibung in die Schulen einführen wollten, wurde von seiten der Regierung dagegen eingeschritten. Aber verschiedene Ministerien waren der Ansicht, dasz eine Rechtschreibungreform nicht mehr zu umgehen war, und es wurden einige Male (tweemaal!) Ausschüsse ernannt, um der Regierung Vorschläge zur Rechtschreibungreform zu machen. Diese Vorschläge haben aber noch zu keinen praktischen Resultat geführt. Auch der Ausschlusz, den det jetzige (?) Unterrichtsminister eingesetzt (?) hatte, hat mit seinen Vorschlägen kein Glück gehabt und der Minister hat vorläufig die Entscheidung der Rechtschreibungsfrage verschoben; enz. enz.

Toch verdedigt niemand de spelling van De Vries en te Winkel meer,

‘die von keinem mehr konsequent befolgt wird.’ ‘Augenblicklich ist die Sachlage so, dasz nur die Kollewijnsche Rechtschreibung von sehr vielen folgerichtig angewandt wird’ enz. de anderen gooien het met de regels van De Vries en Te Winkel op een akkoordje. Heb ik teveel gezegd? Is het niet beschamend voor ons, dit te laten lezen en dan het jaartal 1891 op de voorafgaande blz. (XIII), als dat waarin al aangedrongen werd op vereenvoudiging? Het oplossen van sommige vraagstukken is onze kracht blijkbaar niet.

Haarlem, Mei 1924. J.B. SCHEPERS.

Taalcommissie.

Zetel: 's-Gravenhage, Helenastraat 46. Aangeteekende stukken: Charlotte-de-Bourbonstraat.

1) De vereenvoudigers in Nederland blijven nog onderscheiden van noch - noch.

Neerlandia. Jaargang 28 Brievenbus.

N.N. te? De dienst van P.T. en T. schijnt onverbeterlijk. Waarom deelt U Uw adres niet mee? Lid van het A.N.V. op Curaçao. Wij geven, evenals U, elk goed Nederlandsch woord de voorkeur boven een vreemd. Of zijpad voor trottoir en gastenhuis voor hotel ingang vinden, betwijfelen wij. M.S. te R. Met vriendelijken dank voor Uw belangstelling verwijzen wij U voor efficiency naar Neerlandia van Aug. 1923 blz. 116 en Nov. 1923 blz. 165.

Een lid te 's-Gravenhage zendt ons de onderstaande uitknipsels, welke wij met volle instemming overnemen. ‘Ook wij mochten waarlijk wel een invloedrijken kring hebben, waar men oordeelde over de verschrikkelijke verbastering van onze taal, over de slordige en al slordiger wordende manier, waarop men zijn brieven schrijft (zaken-correspondentie zeker niet uitgezonderd), over het allergemeenste taaltje dat men duldt in menig Nederlandsch dagblad en in tal van vaktijdschriften, over de zeer onhoffelijke gedragingen van mannen tegenover vrouwen (en omgekeerd!), over 't verval van onze omgangsvormen, het totaal verloopen, eigenlijk, van onze huiselijke bijeenkomsten, die ontaard zijn in speel- of smul-partijen, waarop hoe langer hoe minder wordt gepraat, waar nooit meer een gezelschapspel wordt gespeeld. De gezellige omgang, thuis, gaat men versmaden. Men verkiest het koffiehuis, het cabaret, de bioscoop, of vliegt langs de wegen; morgen vliegt men door de lucht.... Zulk een kring, en dan met even grooten invloed als die van 't Hôtel Rambouillet bezat, zou men zeker graag wat overdrijving vergeven. Ook het hedendaagsche Europa is door den oorlog verwilderd; in vele landen is ook weer de taal even erg verbasterd als de zeden er bedorven zijn.... En daarom zouden wij haast tegen Molière en vóór de précieuses partij kiezen. Onnatuur is verschrikkelijk: men kan niet te natuurlijk zijn; maar wel te “naturalistisch”, te ongemanierd, te grof, te slordig op zijn taal.... Précieuses zijn er in onze dagen niet meer te bestrijden. Gemaniëreerde schrijvers en vooral dichters nog bij de vleet. Ik laat ze nu met rust, wil enkel maar opmerken dat er geen tijdschrift verschijnt zonder sonnet van den een of anderen Oronte1). En zoo'n Oronte verbetert aan smaak en zeden geen zier!’

FRITS LAPIDOTH in De Vrijheid 1921.

‘Het Vaderland’. In Italië is men al eenigen tijd doende de opschriften in vreemde talen van winkels, hotels enz. weg te werken. Nu, onder het Fascistisch bewind, pakt men het flink aan. Men verbiedt die vreemde woorden aan pui en uitstalkast niet, maar legt er zoo hooge belasting op, dat het met een verbod gelijk staat. Het gevolg is, dat men overal bezig is de namen te veranderen. ‘Hotels’ verdwijnen en maken plaats voor ‘albergo's’. Het Palace Hotel wordt Albergo Palazzo, het Hotel Majestic Albergo Majestoso. De Coiffeur heet nu allerwege Parruchiere, en zoo voorts. We zijn een beetje jaloersch op Italië, want geen land, waar het snobisme van vreemde namen zoo tiert als het onze, en in ons land geen stad als den Haag. Waarom noemde de Oude Doelen zich bij voorkeur de Vieux Doelen, de Twee Steden les

1) Uit Molière's Misanthrope. - F.L.

Neerlandia. Jaargang 28 Deux Villes? Waarom Hôtel des Indes, Palace Hotel en Kurhaus? Zou men meenen dat een vreemdeling minder lust heeft in een Paleishotel, een Indisch Hotel of Hotel Indië zijn intrek te nemen? Waarom wordt voor Kurhaus niet de vroegere naam van Badhuis hersteld? Het is geen badhuis, zegt men; maar ook geen Kurhaus. We hebben nog een Badhuisweg, die eens naar het Badhuis voerde. We hebben ook nog een Badhuisstraat. Voorbeelden van winkels met volkomen zinlooze vreemde namen zijn onnoodig. Ze zwermen door de stad. Wat een poover idee moet de vreemdeling van ons nationaal gevoel van eigenwaarde krijgen, als hij al die winkels ziet met opschriften in een vreemde taal!

Waardig!

Een Nederlandsche zaak met een Nederlandschen naam zendt haar prijslijsten in omslag geheel in 't Fransch o.a. naar Zeeuwsch Vlaanderen. Geen wonder, dat iemand ons van daar schrijft: ‘Te betreuren is het, dat Nederl. huizen door hun anti-Ned. gedoe landgenooten, die zij als afnemers voor hunne waren zouden wenschen te verkrijgen, geheel van zich vervreemden.’ (Zoo krijgen zij hun gerechte straf, doch waarschijnlijk wijten zij hun

Neerlandia. Jaargang 28 92 kleinen omzet aan de domheid der bewoners van Zeeuwsch Vlaanderen: hun eigen domheid zullen zij wel niet inzien. T.C.)

De Ned. Posterijen en onze taal.

Op het Hoofdbestuur van dezen tak van staatsdienst besteden de ambtenaren blijkbaar veel zorg aan onze taal. Zie het onderstaande b.v. waarvan het eerste woord daar zelfs gemaakt schijnt, want in het Fransch bestaat het niet eens: Reclamatiën geven geen recht op uitstel van betaling der verschuldigde telefoongelden. Eventueele opmerkingen over deze rekening worden ten spoedigste - uiterlijk binnen een maand - ingewacht. Data van uitstedigheid dienen, in verband met de inning der quitantie, tijdig ter kennis van het Rijkstelefoonkantoor te worden gebracht. Ook bij de Postspaarbank heeft het H.B. de macht, om een onjuist woord in het Nederlandsch te verbreiden n.l. inlage (voor inleggeld) op de afstempelingen in plaats van de vroegere strookjes. Zoo iets kan toch niet in andere landen gebeuren, dunkt ons.

In de wachtkamer van het station te Hilversum viel mijn oog op de ‘Speisekarte’, die op verschillende tafels lag. Ook de inhoud kon er niet op bogen, zuiver Hollandsch te zijn. Een meer en meer insluipend germanisme is: een japon rijk met paarlen bestikt, (inplaats van met kralen geborduurd.) Vooral paarlen inplaats van kralen is in kleerenwinkels een haast gangbare term geworden. Wat zou men hier tegen kunnen doen, evenals de vele Fransche uitdrukkingen in advertenties van dameskleeren? (Zie Handelsblad en elke groote krant!) Mevr. de Besse H.v.E.

Te veel om in eens te slikken!

Militaire Officiers-kleeding wordt bij ons met succes omgeverfd in zeer donker blauw en zwart. Palthe - Almelo. Depots alom in 't land. ‘Mavors.’

Infaam ouderwets.

Deze uitdrukking uit de Camera Obscura is volkomen van toepassing zo nu en dan op het taalinzicht van de Taal-kommissie van het A.N.V. Lees in het April-nummer nu eens dat stukje over kennen en kunnen en sla dan eens na wat het woordenboek der Nederlandsche taal hiervan zegt! Men zal dan vrij wat frisser kijk op de dingen

Neerlandia. Jaargang 28 krijgen. Daar lees ik (VIII, blz. 546) ‘Uit alles blijkt dat althans in historischen tijd de beteekenis “kennen, weten” de oudste is.’. En, dan tot dl. VII teruggaande (blz. 2161), lees ik als een van de vele betekenissen van kennen: Door onderricht, oefening, beoefening, gewoonte bekend -, vertrouwd zijn met iets.’ En dan deze lezenswaardige aanmerking: ‘Vooral in deze beteekenis wordt, ook buiten de eigenlijke volkstaal (ik kursiveer, J.B.S.) vaak kunnen in plaats van kennen gebruikt (vgl. hij kan een ambacht; zij kan de wijs van dat liedje niet; die hond kan kunstjes; zij kon van morgen haar les niet enz., en enkele voorbeelden uit de literatuur in de aanhalingen hieronder). Vermoedelijk geschiedt dit in de tegenwoordige taalperiode wel meestal tengevolge van verwisseling of verwarring van kunnen met kennen, maar historisch hebben hier vormen van kunnen recht van bestaan, en laat men dus ook in de beschaafde taal voor zulke vormen plaats’ (ik kursiveer, J.B.S.) Hier slaat het Wdb., dunkt me, de spijker op de kop. Het aantal ouders, dat in Nederland aanmerking op de taal maakt van een kind dat om twaalf uur thuis komt roepende: ‘ik kon m'n les goed, moe,’ zal wel verrassend klein zijn. En ik zou hier weer willen herhalen: Datgene wat beschaafd genoeg is om in een beschaafd gezelschap gezegd te worden, zonder aanstoot te geven, is ook beschaafd genoeg om op papier te staan. Zie (uitgave Meulenhoff) De kleine Gids, Inleiding tot onze moedertaal (blz. 13) van Dr. J.B. Schepers en H.J. Scholten. (Zie ook blz. 80.) J.B.S.

Naschrift.

De Redactie zond het bovenstaande stukje door aan de T.C. Deze weet nog altijd niet, wat algemeen beschaafd Nederlandsch is; wat algemeen beschaafd is, weten we in Nederland alleen bij de examens in vreemde talen; hierbij worden aan de candidaten voor acten in deze talen cijfers voor juistheid en vaardigheid toegekend, bij dergelijke examens voor Nederlandsch niet, zelfs niet voor de examens M.O. of in de Nederlandsche letteren aan onze universiteiten. De T.C. vraagt zich wel af, waarom de leden, die zoo'n frisschen kijk hebben op het infaam ouderwetsch inzicht der T.C., niet naast haar in plaats van tegenover haar staan? Du choc des opinions ontstond dan misschien zonder dikke woorden een communis opinio tot handhaving en tegen verwording van goed Nederlandsch.

Wedstrijd.

Tracht van het onderstaande goed Nederlandsch te maken. Zgn. taalfouten staan er niet in, wèl barbarismen d.w.z. woorden, die in strijd met het Nederlandsche taaleigen gevormd zijn, alsook verkeerde zinsbouw en vreemde woorden, waarvoor goede Nederlandsche kunnen gebezigd worden. Hij (zij), die naar het oordeel der T.C. het onderstaande het best tot goed Nederlandsch maakt, komt voor een prijs ter waarde van f 1.50 in aanmerking. Wie naar dezen prijs wenscht mede te dingen, moet de onderstaande zinnen duidelijk geschreven (desnoods getikt) vóór 1 Juli 1924 inzenden bij de T.C. (Helenastraat 46 te 's-Gravenhage). Inzendingen, welke de T.C. ontvangt nà de laatste post op 30 Juni

Neerlandia. Jaargang 28 a.s., legt zij terzijde. Elke inzending moet duidelijk met naam, voornamen en adres onderteekend zijn; op het omslag moet vermeld staan: wedstrijd. Aan dezen wedstrijd kunnen wederom deelnemen leden van Jongeliedenafd. en kinderen van leden in den leeftijd van 15 tot 21 jaar.

Ter verbetering.

1. Deze maatregel heeft de uitgesproken bedoeling baldadigheid tegen te gaan. 2. De invitatie, welke ik accepteerde, heeft mij zeer gedésillusionneerd, ik heb er nu spijt van, dat ik ze heb gereciproceerd. 3. Veel moois bood de tentoonstelling, doch er was weinig bij, dat door oorspronkelijkheid opviel. 4. Het wordt zeer door mij betreurd, dat aan ons voorstel door u niet de gevraagde instemming is gegeven. 5. Het batig saldo dezer maatschappij is zoo groot, dat den aandeelhouders een beduidend dividend wordt uitgekeerd. 6. Het aangekochte terrein is door zijn eigendommelijke ligging zeer geëigend voor den aanleg van een villapark. 7. Wij hebben ons reisplan klaar en verzoeken wij u ons middels de bijgevoegde kaart te melden, of wij al dan niet als deelnemer kunnen inschrijven: hoe grooter de deelname is, hoe minder de kosten worden. 8. Het was op een mooien morgen in de maand van Mei, dat wij dien fietstocht ondernamen, jammer, dat ons fietsplan te uitgebreid bleek en wij het bezichtigen van de merkwaardigheden te G. moesten uitschakelen. 9. Onze fabriek is thans ook ingesteld op vervaardigen van geconserveerde vleeschwaren. 10. Ik voelde deze muziek aan als kunst die mij iets zeide.

Vergelijk Neerlandia van Aug. 1923.

Neerlandia. Jaargang 28 93

[Nummer 7]

Indië ons toevertrouwd.

Wat willen wij in Indië? Wat willen wij met Indië? Het wordt tijd dat Nederland spreke. De oud-minister Treub zeide in zijn rede van 1 Mei in den Ondernemingsraad voor Nederlandsch-Indië dat in de laatste tientallen van jaren geen vaste lijn meer te ontdekken is in de Nederlandsch-Indische politiek. Het ontwerp tot herziening van het Indische regeeringsreglement, dat binnenkort in de Staten-Generaal moet worden behandeld draagt opnieuw teekenen van deze onzekerheid. En juist in dezen stormachtigen tijd is vóór alles een vaste wil noodig. Het zou dwaasheid zijn, zich te verbeelden, dat de nieuwe tijd de bevolking van Indië ongemoeid heeft gelaten. Het bewustwordingsproces, dat overal in de wereld aan 't werk is, werkt ook onder een toenemend aantal intellectueelen en half-intellectueelen van de inlandsche bevolking in onze Oost. Gewichtige maatschappelijke en politieke gevolgen vertoonen zich reeds thans en zijn in de toekomst te verwachten. Hoe staat Nederland tegenover deze beweging? Dat dient uit te komen bij een gelegenheid als deze. Maar uit het aanhangige ontwerp blijkt dit niet volgens den heer Treub. Het wil den Gouverneur-Generaal onafhankelijk maken van den minister van Koloniën. Het wil een Wetgevenden Raad instellen, die met den aldus onafhankelijk verklaarden G.-G. regeeren zal ‘en het Nederlandsche gezag zal alleen met het slechts in uiterste gevallen te hanteeren recht van veto kunnen ingrijpen. Door de gewijzigde samenstelling van den Volksraad zal het Nederlandsche element daarin niet langer de meerderheid hebben. Zal dit ook in den Wetgevenden Raad het geval zijn, dan worden moedwillig botsingen uitgelokt.’ Wil men Indië losmaken van het moederland? Deze vraag en het niet-beslissende antwoord lagen in Mr. Treubs woorden opgesloten. Wij bespreken het ontwerp hier niet; wij begeven ons in geen politieke beschouwingen. Maar wij wijzen op het aandachtssein, dat Mr. Treub heesch en willen ieder tot eigen onderzoek aansporen.

In den lande wordt over Nederlands taak in Indië verschillend gedacht. Prof. Hazeu verweet in de N.R. Ct.1) den heer Treub, dat hij in zijn boek ‘Nederland in de Oost’ van een verouderde opvatting was uitgegaan n.l. dat het geoorloofd en mogelijk is Indië te besturen zonder aan het inlandsche element meer macht te geven. De heer Treub daarentegen waarschuwde tegen de ‘Leidsche school’, naar wier meening aan de inlanders recht wordt onthouden en men het hun niet kwalijk kan nemen, als zij daartegen in opstand komen. Het nieuwe ontwerp is volgens den heer Treub van Leidschen geest doortrokken en daarom gaat zijn beteekenis ver uit boven de politiek van den dag: het al of niet behouden van Indië is ermee gemoeid. Een nationaal belang van de eerste orde is daarom hier in 't spel.

1) N.R.Ct. van 29 Febr. 1924. O.

Neerlandia. Jaargang 28 Wij vroegen het oordeel van mannen van gezag over dit vraagstuk en kregen zeer verschillend bescheid. De voorstanders der Leidsche richting geven noode toe, dat de Indische bevolking de hulp van onze ingenieurs en nijveren niet missen kan; zij willen aan Indië ‘niet reeds dadelijk volledig’ zelfbestuur zien toegekend; zij willen ook dat de ontwikkelde inlanders zich niet tot mederegeerders zullen opwerpen alvorens zich daartoe ten volle bekwaam te gevoelen2). Anderen vinden die zelfbepaling vrij gevaarlijk. Dezen erkennen verder wel dat het Leidsche radicalisme der jonge ambtenaren eerlang afslijt wanneer zij in Indië tegenover de practijk van het leven komen, maar inmiddels hebben zij, die als controleur een vrij zelfstandige positie innemen, hun academische denkbeelden in hun kring verspreid. En de inlanders zijn bij lange na nog niet rijp, ze te verdragen. Bovendien is de Leidsche richting sterk vertegenwoordigd ter secretarie te Buitenzorg, die het in de hand heeft een gekozen rechtsche meerderheid in den Volksraad door benoeming van het regeeringsaandeel in een

2) ‘naast hun, m.i. alleszins gerechtvaardigd, streven naar toenemend medezeggenschap in het bestuur van hun land’, schrijft prof. Hazeu, ‘dienen de ontwikkelde Indonesiërs zichzelven de hoogst mogelijke eischen van bekwaamheid te stellen op het gebied waarop hun maatschappelijke arbeid of ambtelijke functie zich beweegt.’

Neerlandia. Jaargang 28 94 linksche te veranderen. En tenslotte wordt een wisselwerking geoefend door de adellijke Indische jongelui, die te Leiden komen studeeren en daar den indruk vestigen, dat hun voortvarende inzichten de meening van het ontwikkelde deel der inlandsche bevolking, misschien zelfs wel van de meerderheid der Indische bevolking vertegenwoordigen! Wanneer de Leidsche professoren zelf overtuigd zijn, dat het in Indië gist moet men dus wel degelijk rekening houden met deze invloeden bij de opleiding van het Indische ambtenarencorps, dat op het oogenblik in Indië de sterkste bestuursmacht vormt. De vraag is nu of de Leidsche school niet met den verrekijker fotografeert. Wanneer prof. Hazeu schrijft, overtuigd te zijn, ‘dat de bevolking de medewerking van deskundige Europeanen aan de ontwikkeling en productiefmaking der natuurlijke hulpbronnen van dit rijke land in de gegeven omstandigheden noodwendig heeft te aanvaarden’3) dan lijkt het wel als geloofde hij: ze verstaan de kunst alhaast zelf, maar moeten berusten zoolang zij de baas niet zijn. Als hij verlangt, dat met de vertrouwensmannen van het Indische volk op voet van gelijkheid overleg zal worden gepleegd, staat daartegenover de meening van velen: dat de Indische bevolking als zoodanig geen vertrouwensmannen heeft aan te wijzen; dat de Indiërs wel veel knappe en bekwame mannen tellen maar dat nog in geen afzienbaren tijd de menigte tot zulk een hoogte van kennis, bewustheid en zelfstandigheid zal zijn gebracht, dat hun volledig zelfbestuur zou kunnen worden toevertrouwd. Zelfs zij, die aan Indië het zedelijk recht toekennen, door ons tot zelfbestuur te worden opgevoed, zijn het volkomen eens met Mr. Treub, dat ten eerste ‘de luidruchtige kleine minderheid hier en in Indië die, wat zij ook van zichzelf moge meenen, niet gedragen wordt door de gevoelens en de wenschen van de groote meerderheid der Indische bevolking’ en ten tweede het Indische element voorshands nog niet rijp is om zelfstandig wetgevenden arbeid te verrichten. Prof. D.G. Stibbe betoogde in zijn rede van 11 Maart l.l. voor de Vertegenwoordiging van den Ned. Pol. Econ. Bond zijn verbazing ‘hoe het mogelijk is, dat men in Indië bij het opmaken van een ontwerp voor de samenstelling van den volksraad het voornaamste staatkundig beginsel, dat men ons beleid ten grondslag zal moeten liggen, een beginsel van vitaal belang voor Indië's toekomstige ontwikkeling in elke richting, dit n.l., dat de centrale leiding in Indië voorshands verzekerd moet blijven in Nederlandsche handen, zoo volkomen heeft kunnen loslaten’. Wanneer men - bij de voorgestelde herziening van het Regeerings-Reglement - den Volksraad van raadgevend tot besluitend lichaam wil maken, zonder zorg te dragen, dat de meerderheid in dien Raad Nederlandsch blijft, dan zal de G.-G. wel telkens over de te verwachten anti-Nederlandsche besluiten zijn veto uitspreken, maar met veto's kan men niet regeeren en het resultaat zal zijn een reeks van geschillen, welker uitslag maar al te goed is te voorzien. Dit zou zijn de voorbereiding van Indië's zelfstandigheid in een nabije toekomst met de uitwerping van het Europeesche element. De Indische meerderheid zal dan de macht en de voordeelen voor zich eischen, de Nederlandsche bevolking zal de lasten mogen dragen. Over dezelfde hervorming (beslissende stem aan den Volksraad) onder behoud van de Nederlandsche meerderheid oordeelt men gunstiger. Onder die omstandigheden kan Nederland, dat dan niet alle macht uit handen geeft, de proef met een zekere

3) Wij cursiveeren.

Neerlandia. Jaargang 28 mate van inlandsch zelfbestuur wagen. Willen en kunnen de voorstellers der voorgestelde hervorming het daarbij laten?

Wat het Algemeen Nederlandsch Verbond met dit alles te maken heeft? Dat het prijsgeven van Indië in een nabije toekomst geen mogelijkheid is waaraan iemand die Nederlandsch voelt zonder huivering kan denken. Bij de beslissing, die de Staten-Generaal binnenkort zullen moeten nemen, staat op het spel een levensbelang van ons volk en van den Nederlandschen stam. Nederland heeft tegenover Indië een zedelijke verplichting. Indië is ons toevertrouwd; onze taak is, het op te voeden ten einde het in staat te stellen, eenmaal zich zelf te besturen. Dezen plicht schrijft de loop der geschiedenis ons voor, wij zien dien in de gebeurtenissen in omringende Oostersche landen afgeteekend. Hierover is geen verschil, maar er is verschil over het tempo waarin deze drang moet worden geleid. Wordt dit tempo te snel genomen, gelijk in dezen tijd zoo menige beweging, dan ontstaan er botsingen en ongelukken en is het gevaar groot dat Indië verloren gaat èn voor ons èn voor de Indische volkeren.

A.N.V.-Kalender 1925.

Dit jaar gaven wij geen kalender uit; het Gedenkboek eischte te zeer al onze aandacht en de kas kon bovendien geen borg blijven voor twee dure uitgaven. Men dringt het Hoofdbestuur wel vaak tot een uitgaaf, die in de lijn ligt van ons streven, maar gaat niet na of er genoeg afnemers zullen zijn om ze zonder kans op al te groot verlies te kunnen op touw zetten. Van verschillende kanten kwam het verzoek, voor 1925 weer een kalender voor te bereiden en het Hoofdbestuur besloot er aan te voldoen. De administrateur verklaarde zich bereid de samenstelling op zich te nemen. Hij stelt zich voor er thans een kalender van te maken die, voor zoover de middelen en de beschikbare afbeeldingen het toelaten, kijkjes zal geven uit heel het Groot-Nederlandsch gebied, terwijl de aantrekkelijkheid wederom zal worden verhoogd door kernspreuken, verzen, gedachten, geschiedkundige aanteekeningen e.d. De prijs zal beneden f 2.- blijven. Om ongeveer de oplaag te kunnen bepalen, wordt allen leden, die den kalender begeeren, verzocht, reeds nu te bestellen. Den groepen en afdeelingen wordt aangeraden een aantal te gelijk te bestellen, dat maakt de verzending en verrekening eenvoudiger. Leden buiten Nederland, bestelt dus spoedig een of meer stuks bij een der Groepssecretarissen (zie hun adressen in het Juninummer)! De leden van Groep Ned.-Indië bestellen bij den Groepsadministrateur, den heer C. Hillebron, Kebon Sirih 83, Weltevreden. Alleen bij flinken afzet kan zulk een uitgaaf voor de kas geen nadeelig slot opleveren.

Neerlandia. Jaargang 28 95

Nederland.

Jhr. Mr. A.F. de Savornin Lohman. †

‘Aan de doodsbaar van dezen genadeloozen tegenstander - zoo schreef Het Volk - laat ook de sociaaldemocratie eerbiedig haar vanen zinken’. Geen woord gaf juister weer wat vriend en vijand voelden bij het verscheiden van dezen ridder zonder vrees of blaam. Bij het ontzag, dat hij inboezemde, week partijverschil. Toen hij op bijna 84-jarigen ouderdom afscheid nam van de Tweede Kamer, en ieder dacht, dat hij nu rust ging nemen, verscheen zijn blad De Nederlander in vergrooten vorm, met het bericht, dat Lohman besloten had, zijn laatste levensjaren geheel voor dat blad beschikbaar

Jhr. Mr. A.F. de Savornin Lohman † (1837-1924). te houden; de 83-jarige was journalist geworden! Hij werkte tot op zijn sterfbed. Met Lohmans uittreden uit de Volksvertegenwoordiging viel een stuk parlementaire geschiedenis weg. Welhaast 42 jaren lang had hij op het Binnenhof het land gediend. Een woord dat hier grooter beteekenis heeft dan ooit. Voor hem is de politiek een dienen, geen heerschen geweest. ‘Alle bijmengselen van zelfzucht of partijzucht, die ook de nobelste politieke bedoelingen zoo gemakkelijk doorkruisen, heeft hij daardoor voortdurend kunnen weren’, zoo getuigde Jhr. Mr. De Geer van hem bij zijn

Neerlandia. Jaargang 28 overlijden. In hem was de ‘public spirit’ de dienst der openbare zaak, zooals hij zich die dacht, volkomen. Zijn woord had gezag. Door zijn verleden; zijn kunde, zijn geleerdheid, zijn doorwrochte redevoeringen; zijn frisschen kijk op de onderwerpen van wetgeving; zijn schitterende improvisaties. Als hij opstond in de Kamer was de aandacht steeds gespannen. Zijn voorname, rijzige figuur maakte indruk; hij was waardig zonder deftigheid. Vele jaren was de ontslapene lid van den Raad van Bijstand van Groep Nederland van het A.N.V. Zijn Vaderland en zijn Koningin diende hij met zijn warm hart, zijn uitgebreide kennis en groote onkreukbaarheid. Zijn toewijding aan beiden was volkomen. Hij zij ons allen ten voorbeeld!

Nog eens de Oost-Friezen.

Het verslag, dat over de z.g. stamverwantschap der Oost-Friezen aan het Hoofdbestuur van het A.N.V. werd uitgebracht. heeft in buiten- en binnenlandsche bladen eenige opschudding te weeg gebracht. Men heeft er sporen van annexionisme ten opzichte van Oost-Friesland in meenen te ontdekken. Naar aanleiding hiervan wenscht de commissie, die het verslag samenstelde, allereerst op te merken, dat zij meende over een aantal zaken, zonder misverstaan te worden, vrij uit te kunnen spreken, omdat het te eenen male onagressieve en onpolitieke karakter van het A.N.V., dat slechts op behoud en versterking van Nederlandschen aard gericht is, algemeen bekend geacht mocht worden. Voor het overige stelt de commissie er prijs op, nog eens op de volgende punten van haar verslag de aandacht te vestigen: 1o. Gelijk uit het historisch overzicht van het verslag is gebleken, heeft de Republiek der Vereenigde Nederlanden in de 17e en 18e eeuw in kultureel opzicht op Oost-Friesland grooten invloed geoefend. Die invloed, die o.m. door het langdurig gebruik der Nederlandsche taal gestaafd wordt, is eerst laat, in den loop der 19e eeuw, te niet gegaan. Dit is een feit, dat vooral aan de overzijde der grens niet algemeen bekend schijnt te zijn. Er bestond voor het A.N.V. alle aanleiding in dezen eens een onderzoek in te stellen. 2o. De vraag of de heden ten dage gevoelde ‘stamverwantschap’ tusschen de bewoners der Duitsche provincie Oost-Friesland en van het Nederlandsche gewest Groningen - een stamverwantschap, die natuurlijk in een oorspronkelijk gemeenschappelijk verleden wortelt - voor het streven van het A.N.V. van eenig belang is, heeft de commissie feitelijk onbeantwoord gelaten. Zij heeft aan het Hoofdbestuur alleen den raad gegeven, verbinding te zoeken met ‘De Grönneger Sproak’ (thans herdoopt in ‘Groningen’, Vereeniging tot bevordering van de kennis van het dialect, de geschiedenis en folklore van Groningen, alsmede tot de behartiging en bevordering van algemeene Groningsche belangen), indien het Hoofdbestuur mocht meenen die vraag bevestigend te moeten beantwoorden. Geen oogenblik heeft de commissie er aan gedacht, deze vereeniging, gelijk aan Duitsche zijde ondersteld is, voor annexionistische doeleinden te gebruiken; zij zou zich daartoe - gezien haar verleden, dat buiten alle politiek gestaan heeft - ook geenszins geleend hebben. De voorzitter dier vereeniging, die tot de leden der commissie behoord heeft, kan dit ten overvloede bevestigen. De gemaakte onderstelling komt geheel ten laste van hem, die haar geuit heeft.

Neerlandia. Jaargang 28 3o. De commissie heeft eenige werkzaamheid van het A.N.V. in Oost-Friesland alleen denkbaar geacht, wanneer toestanden zouden ontstaan, die eenige overeenkomst met die der 17e eeuw zouden vertoonen, en wanneer daardoor de Nederlandsche herinneringen in Oost-Friesland weer sterker zouden worden. Gelijk zij boven reeds te kennen gaf, heeft zij gemeend die gedachte ook te mogen uitspreken, omdat het geheel onpolitieke en vredelievende karakter van het A.N.V. haar bekend was. Het Hoofdbestuur van het Verbond, waarvoor zij toch in de eerste plaats gewerkt en geschreven heeft, heeft haar op dit punt dan ook geenszins misverstaan.

Namens de Oost-Friezencommissie, H.P. COSTER, voorzitter.

Neerlandia. Jaargang 28 96

Dietsche Kantteekeningen.

Eenheid ondanks geloofsverschil.

Velen verontrust de vraag hoe hun geloofsovertuiging in overeenstemming te brengen met hun vaderlandsliefde. In het R.K. weekblad ‘Opbouwende Staatkunde’ troffen wij in de artikelenreeks ‘Onze samenwerking’ de opmerking aan, dat zulk een gemoedsstrijd toch nooit mag weerhouden van samenwerking met wie het land oprecht en naar beste krachten zoekt te dienen, tot welk geloof hij ook behoort. De schrijver bepleitte samengaan met hen, die zich voor elke politieke beslissing de volgende vragen voorleggen: Ten eerste: Is mijn beslissing in het algemeen belang van het Nederlandsche volk?’ Ten tweede: Is mijn beslissing in overeenstemming met mijn religieuze en zedelijke overtuiging?’ Van deze twee vragen lijkt volgens de schrijver de tweede de gewichtigste, maar is 't de eerste. Beide echter moet men bevestigend kunnen beantwoorden.

‘Onze samenwerking, zegt hij, kan dus niet zijn met die Protestanten, welke het tegenwoordige Nederlandsche volk als een uitsluitend protestantsch volk geregeerd willen zien. Dit kan noch in het algemeene Nederlandsche volksbelang zijn, noch in overeenstemming met een eerlijke gewetensovertuiging, die toch vóór alles de waarheid der feiten zal moeten willen erkennen. Maar evenmin kan onze samenwerking zijn met die Katholieken, die bij hunne politieke beslissingen òf de eerste der beide vragen geheel over het hoofd zien, òf aan deze niet den voorrang toekennen... Een opzettelijk niet deelnemen aan zuiver algemeen nationale belangen, zooals bijwijze van voorbeeld, het Algemeen Nederlandsch Verbond... een systematisch zich onthouden van deelneming aan zulke belangen enkel wijl ze niet òòk van religieuzen aard zijn, is zeker in strijd met de christelijke naastenliefde en niet minder in strijd met de katholieke opvattingen omtrent ware vaderlandsliefde. Zoo achten wij het behartigen van zuiver religieuze belangen, hetzij protestantsche, hetzij katholieke, niet toelaatbaar op politiek gebied.’

Het doet goed te hooren, wat het katholieke blad uitspreekt:

Voor ons is een goed katholiek slechts hij die goed vaderlander is. En goed vaderlander zijn beteekent niet alleen, het Oranjehuis trouw blijven, niet enkel de burgerplichten van belasting tot krijgsdienst goed volbrengen, wat katholieken zeker zoo goed als anderen doen, maar goed vaderlander zijn beteekent bovenal zich één voelen met zijn medeburgers; de eigen landgenooten, als de werkelijk naaste medemenschen het meest beminnen; het saamhoorigheidsgevoel met het ééne Nederlandsche volk in zichzelf en in anderen kweeken en onderhouden.’

Neerlandia. Jaargang 28 De schrijver vernam van een katholiek die het Lidmaatschap van het Algemeen Nederlandsch Verbond ‘een ijdel ding van geen belang achtte’. Wij noemen dit niets dan verdwazing. Een sterke herleving van het nationalisme is over de geheele wereld merkbaar en kleine volken als het onze zullen dien stroom moeten volgen, al ware het alleen uit zelfbehoud. Wij nemen zoo graag en zoo veel uit den vreemde over: laten wij Fransch, Duitsch, Italiaansch, Engelsch voorbeeld volgend, ook dat warme gevoel voor land en stam overnemen; vóór alles: vast verbonden Nederlanders willen zijn!

Een schatkamer van onze Taal.

Leuven belooft een philologisch Mekka te worden. De onderzoekingen in de zoogenaamde dialectgeographische richting hebben in de naburige landen tot zulke verbazende uitslagen geleid, dat thans meer dan ooit de dringende behoefte wordt gevoeld aan een Zuidnederlandschen taalatlas. Dank zij den steun van de Leuvensche Universiteit heeft het Phonetisch Laboratorium aldaar een begin kunnen maken met deze onderneming. Het heeft een uitvoerige woordenlijst opgesteld en de voor eenige jaren gevormde lijst van de heeren Van Ginneken, Schrijnen en Verbeeten, voor het onderzoek der Hollandsch-Limburgsche dialecten omgewerkt en aangevuld, vooral met Brabantsche, Oost- en Westvlaamsche eigenaardigheden. Het materiaal wordt te Leuven zorgvuldig bewaard en nagegaan, zegt de heer L. Grootaers in een rondzendbrief, waaruit blijkt welk een moeilijk werk het dikwijls is, de dialectklanken op te vangen en juist zoo weer te geven; Vlaamsche studenten in de philologie helpen den bestuurder van het Laboratorium bij dezen arbeid. Wel spoedig zal blijken, welke dialecten en welke woorden en vormen in deze dialecten een plaats zullen krijgen in den taalatlas; het overige materiaal zal het begin vormen van den reusachtigen oogst, die nog moet ingeschuurd worden met het oog op een nieuw algemeen Zuidnederlandsch dialectwoordenboek. Leuven zal dus een schatkamer worden voor onze volkstaal, vele geslachten van aankomende philologen zullen hier een onuitputtelijke bron vinden voor de studie van onze taal- en cultuurgeschiedenis, want de taal weerspiegelt immers alle zijden van het rijke volksleven. De beschaafde omgangstaal bedreigt overal de schilderachtige dialecten der Vlaamsche markten en kermissen, der buurttreinen en trams. Het langzaam uitsterven der volkstaal kan niet worden tegengehouden, maar wel kan men, zooals het Phonetisch Laboratorium te Leuven doen wil, de volkstaal in haar duizenden schakeeringen van klank en rythme, vorm en zinswending phonetisch vastleggen en Leuven tot een Mekka maken voor alle philologen.

Ons Wilhelmus.

Is ons Wilhelmus door Duitschland annektiert? Bij den muziekuitgever C.A. Klemm te Leipzig-Chemnitz verscheen een bundel Vaterlandslieder und Armee-Märsche, bewerkt voor piano 2 h. De eerste afdeeling bevat het ‘Deutschland, Deutschland über alles, de Wacht am Rhein, Nun danket

Neerlandia. Jaargang 28 alle Gott, Zu Strassburg auf der Schanz en andere welbekende Duitsche volkswijzen. Dat - zoo schreef onze Wilhelmus-kenner de heer J.W. Enschedé in de N.R.Ct. van 2 April 11. - de verzamelaar hier opnam het Wir treten zum Beten uit Valerius' Gedenckclanck (1626) het zij zoo; het lied heeft in Duitschland vooral in den oorlog, jammer genoeg, burgerrecht verkregen. Maar pijnlijk doet het aan hier ook te vinden ons Wilhelmus van Nassauen; staatkundig behoort het ons, en ons alleen, niet aan de Duitschers; al hebben wij 375 jaar geleden de zangwijs ontleend aan Frankrijk, de woorden zijn niettemin ons nationaal eigendom.’

Wij hebben deze zaak onderzocht en het is werkelijk zoo. De Duitsche uitgever verklaart, dat de bundel zich aansluit bij soortgelijke verzamelingen, die gelijktijdig bij andere uitgevers verschenen, of vroeger verschenen waren en die eveneens het ‘Wilhelmus van Nassaue’ bevatten (o.a. de ‘Vaterlandslieder und Armeemärsche’, Schlesingersche Buch- und Musikalienhandlung, ). De bewerker van den bij Klemm verschenen bundel vindt de zaak heel gewoon: ‘Es sollte dem, gewisz nicht unberechtigten, Verlangen Vieler, “Bilder aus groszen Zeiten” in volkstümlicher musikalischer Gewandung vor sich zu haben, Genüge geleistet werden’, schrijft hij. (Men moest voldoen aan veler rechtmatig verlangen naar een

Neerlandia. Jaargang 28 97 goedkoope uitgaaf van ‘Beelden uit groote tijden’.) Wij vinden dit niet gewoon, maar gevoelen ons pijnlijk getroffen, het lied, dat zoo innig met ons volksbestaan saamgeweven is; dat, hoe ook de woorden verouderd zijn, ons stambewustzijn heden ten dage nog ontroert; dezen ‘klaagzang van het lijdend, krijgszang van het strijdend, zegezang van het overwinnend Nederland’ hier opgenomen te zien als een der vele Duitsche soldatenliederen, ja Duitsche vaderlandsche zangen, terwijl het toch zuiver en alleen gedicht werd voor Willem van Oranje en zijn verdrukt volk. Tegen het opnemen der internationaal verspreide melodie, welke reeds omstreeks 1600 in Duitschland bekend was, in een Duitschen bundel moge geen bezwaar bestaan - dat zij wordt opgenomen onder de Nederlandsche benaming ‘Wilhelmus van Nassaue’ is ongeoorloofd. Het nationale karakter schuilt in den inhoud der woorden en de woorden zijn ons eigendom.

Vlaanderen.

Vlaamsche toestanden.

V.

Uit verscheidene brieven van en persoonlijke gesprekken met Noordnederlandsche stamverwanten mocht ik, den laatsten tijd, de ervaring opdoen, dat met de in Neerlandia verschenen bijdragen over Vlaamsche toestanden en verhoudingen, hoe beknopt en bondig hun vorm ook moge zijn, toch wel iets kon worden bereikt, dat alvast eenige voldoening wekt: de langzaam maar gestadig groeiende belangstelling bij de Noordnederlandsche leden van het A.N.V. voor Vlaanderen, de Vlamingen en de Vlaamsche beweging. Niet al deze brieven en gesprekken leverden het bewijs van een volkomen zuiver inzicht in en een volmaakt onbevooroordeelden kijk op zekere - ik geef het grif toe - vaak ingewikkelde politieke of andere vormen en uitingen van het Vlaamsche vraagstuk en de eischen der Vlamingen; alle getuigden evenwel van een oprechte, ware sympathie voor het Vlaamsche broedervolk, dat een zwaren strijd strijdt en, vermoedelijk wel, door de omstandigheden daartoe gedwongen, tot zijn uiterste konsekwentie zal moeten volhouden, wil het zijn taal - de Nederlandsche - zijn eigen volksaard en zijn positie als loot van den Nederl. stam niet onherroepelijk zien verloren gaan. De verdeeldheid der Vlamingen, in zoogenaamde Vlaamsche Belgicisten en Vlaamsche nationalisten, welke niet zoozeer haar oorzaak vindt in een verschil van opvatting omtrent het te bereiken doel: het Vlaamsche volk tot een kultuurvolk te verheffen, dan wel in een verschil van meening in zake de middelen om dit doel te bereiken (geleidelijke verovering van het Vlaamsche recht en opheffing der slagboomen welke zijn kultureele ontwikkeling belemmeren of verzekering en bevestiging van de Vlaamsche kultureele vrijheid door middel van de politieke zelfbepaling van het Vlaamsche volk) heeft natuurlijk heel wat schuld aan de onduidelijke voorstelling van zaken welke bij een, weliswaar zienderoogen afnemend, aantal Noord-Nederlanders ten aanzien van Vlaanderen en de Vlaamsche beweging

Neerlandia. Jaargang 28 nog steeds blijft voortbestaan. Ons kan zulks niet verbazen waar de ondervinding heeft geleerd, dat ook in Vlaanderen, zelfs bij sommige intellectueelen, de scheeve denkbeelden en meeningen omtrent Nederland op verre na niet uit de wereld zijn. Er valt nu eenmaal, op dit terrein, nog een reuzentaak af te doen en het komt er dan ook, afgezien van alle bijzonderheden en verschilletjes welke slechts van bijkomend belang zijn, in de allereerste plaats op aan een atmosfeer van onbevooroordeeldheid te scheppen, welke het ontstaan van een welwillende belangstelling en, vervolgens, van een wederkeerig gekoesterde sympathie mogelijk moet maken. Voor de volken evenals voor de eenlingen geldt de spreuk: Onbekend maakt onbemind. Waar het loten van eenzelfden stam, volken van eenzelfden oorsprong als de Vlamingen en de Hollanders betreft, is hare waarheid er niet minder om en ligt het voor de hand, dat beide belanghebbende partijen niets mogen nalaten om deze onbekendheid te doen ophouden. Vlaanderen en Holland kennen elkander niet genoeg, waardeeren elkander niet genoeg, zoeken elkander niet genoeg. Er is nog altijd niet die wisselwerking, welke stevige, onverbreekbare banden smeedt en steeds nauwer aanhaalt. Naast politieke factoren welke de Vlamingen, ook geestelijk, van Nederland geheel trachten af te zonderen om het Vlamendom daarna met des te meer gemak te verfranschen mogen ook zekere factoren van economischen aard: o.m. de hooge stand van het Nederlandsche geld niet uit het oog worden verloren bij het nagaan van de pogingen, van Vlaamsche zijde gedaan om met het stamverwante Noorden nader in voeling te treden. Om dezelfde reden moet het den Noord-Nederlander, in omgekeerde richting, zooveel makkelijker vallen naar Vlaanderen te komen en mag hij deze eenig gunstige gelegenheid, welke hem geboden wordt om het Vlaamsche volk beter te leeren kennen, niet ongebruikt laten voorbijgaan. Hij prente zich daarbij goed in het hoofd dat hij overal in het Vlaamsche land en zelfs te Brussel, door het gebruiken, bij elke gelegenheid, van zijn eigen taal, veel bijdragen kan tot het verhoogen van het aanzien van het gemeenschappelijk algemeen beschaafd, dat in Vlaanderen steeds meer en beter door de besten onder de meer ontwikkelden wordt gesproken. Hij late tevens na te spotten met de Vlaamsche streektalen, welke de geestelijke armoede verraden van een volk, dat sedert eeuwen en tot heden toe in een staat van geestelijke ondergeschiktheid wordt gehouden maar een bewonderenswaardige wilskracht aan den dag legt om zich uit den doodenden economischen, financieelen en internationaal-politieken greep los te wringen en niet te vergaan. Wie het Vlaamschgezinde Vlaanderen wil zien in zijn romantische, kleurige, volksche herdenking van verloren grootheid, late niet na het Gulden-Sporenfeest, op 11 Juli, te Antwerpen bij te wonen. Wie het wetenschappelijke Vlaanderen, het ernstige, werkende, studeerende Vlaanderen nader wil leeren kennen, kome op 9, 10 en 11 Augustus naar Aalst, waar duizenden Vlamingen - en ook vele Nederlandsche geleerden - aan het 23ste Congres voor Genees-, Wisen Natuurkunde, het 12de voor Rechtsgeleerlheid, het 7de voor Philologische en het 2de voor Economische en Financieele Wetenschappen zullen deelnemen. Wie het kunstlievende Vlaanderen wil leeren waardeeren in een van zijn eigenaardigste uitingen: het klokkenspel, moet naar een der wereldbefaamde beiaardconcerten van Jef Denijn, op den statigen toren van het oude Mechelen gaan luisteren.

Neerlandia. Jaargang 28 Wie van het nieuwe Vlaanderen houdt, van het wonder des Westvlaamsche verrijzenis na de algeheele venieling, van de communie der Vlaamsche oud-strijders, de dragers van nieuwe idealen van recht zonder minimum of maximum en ware menschelijkheid, met hunne duizenden gesneuvelde makkers, begeve zich, op 31 Augustus, met de deelnemers aan de vijfde Vlaamsche bedevaart naar Diksmuiden, waar een reusachtig kruis wordt ingewijd, dat zijn strakke ramen zal uitstrekken over alle, in de tragische Yzervlakte gevallen soldaten. Wie tot het wezen van het Vlaanderen-van-iederen-dag wil doordringen bezoeke niet alleen Antwerpen of Gent, maar ook het mooie, oude, doode Brugge, met zijn vele kunstschatten, het lieve Oudenaarde en het heuvelland van Zuid-Vlaanderen, het stemmige en toch jolige Lier van Felix Timmermans, de uit hare asch verrezen Universiteitsstad Leuven - het Leiden van het Zuiden, - Kortrijk en de Leiestreek, Zoutleeuw, verlaten en stil in zijn als verstarde gothieke stemming, Thienen, Sint-Truiden, Tongeren, Damme enz. Hij zal er het eenvoudige, hartelijke, gastvrije Vlaamsche volk kunnen nagaan in zijn dagelijksche doening, zijn gewone leven, doorweven met traditie

Neerlandia. Jaargang 28 98 en werkelijkheid, zijn kleurige gewesttalen en hij zal het leeren liefhebben om zijn groote deugden en trots zijn niet-denkbeeldige gebreken. M.J. LIESENBORGHS.

Algemeene vergadering van Groep Vlaanderen.

Zondag 1 Juni j.l. hield groep Vlaanderen haar jaarlijksche algemeene vergadering in het lokaal van tak Brussel, Salle Nouvelle, Ernest Allardstraat, onder voorzitterschap van den groepsvoorzitter den heer Omer Wattez. Van het bestuur van tak Brussel waren verder aanwezig: de heeren Joh. Kesler, Dr. W. van Eeghem, J G. Hooyer, M.J. Liesenborghs; van het bestuur van tak Lokeren: Mr. Van Winckel en de heer G. van Driessche. Op verzoek van het groepsbestuur hield de heer Eug. de Bock, uit Antwerpen, gewezen secretaris van de voor den oorlog opgerichte Vereeniging voor Beschaafde Nederlandsche Uitspraak, een zeer belangwekkende lezing over de mogelijkheid van het hervatten der werking, in Vlaanderen, voor het verspreiden van het ‘algemeen beschaafd’. Zijn besluit was dat twee dingen reeds onmiddellijk kunnen worden gedaan: het vaststellen van standpunt en doel van de nieuwe organisatie en het werven en klasseeren van toetredingen over heel het land ten einde al dadelijk de bestaande mogelijkheden te kunnen overzien. De vergadering, welke de uiteenzetting van den heer De Bock met zeer veel belangstelling had gevolgd, besloot aan het groepsbestuur de zorg over te laten om de aktie op touw te zetten, liefst in samenwerking met het bestuur der vroegere Vereeniging. De groepssecretaris deed vervolgens voorlezing van het jaarverslag, waaruit blijkt dat de indertijd zoo heerlijk bloeiende afdeeling Antwerpen, na een poging om haar nieuw leven in te blazen, weer insliep. Eenige leden van tak Antwerpen gingen over naar tak Brussel. In deze laatste afdeeling en ook te Lokeren heerscht een opgewekt bondsleven. Lokeren met zijn honderd leden verdient een eerevermelding. Het ledental voor Brussel bedraagt thans ongeveer 250. Te Brussel werd ook De Distel, de bakermat van het A.N.V., als kunstminnende afdeeling van den tak, weer opgericht; de veertiendaagsche Zaterdagavondbijeenkomsten van De Distel worden steeds goed bijgewoond. Met voldoening maakt het verslag melding van het weer verschijnen van vertegenwoordigers van groep Vlaanderen op de vergaderingen van het hoofdbestuur in Nederland, waar, voor Vlaamsche aangelegenheden vooral, steeds zeer gaarne naar hun woord wordt geluisterd. Aldus kon heel wat misverstand, door de verwijdering tijdens den oorlog en de wijziging der toestanden in Vlaanderen teweeggebracht, worden bijgelegd en verdere vergissingen worden vermeden. Ook het opnemen van den groepssecretaris in de redactie-commissie van Neerlandia waar hij zich, in volle vrijheid, over de Vlaamsche toestanden en verhoudingen mocht uitlaten, zal wel iets hebben bijgedragen tot de bevordering van een innige wisselwerking tusschen Noord en Zuid in het algemeen, groep Vlaanderen en het Hoofdbestuur in het bizonder. De hartelijke ontvangst, welke aan verscheidene vooraanstaande leden van groep Vlaanderen tijdens de jubelfeesten van het A.N.V. te Dordrecht te beurt viel, leverde eens te meer het bewijs van de groote sympathie welke, in Noord-Nederland voor de stambeweging in Vlaanderen bestaat. Hetzelfde

Neerlandia. Jaargang 28 geldt ook voor de plaats aan Vlaanderen in het mooie gedenkboek van het A.N.V. afgestaan. Nadat de vergadering eenstemmig het verslag en de rekeningen over het afgeloopen jaar had goedgekeurd werd het groepsbestuur voor 1924-25 samengesteld als volgt. Omer Wattez, voorzitter; Joh. Kesler, onder-voorzitter; M.J. Liesenborghs, secretaris-penningmeester; Mr. Thelen; Dr. W. van Eeghem; Mr. van Winckel; G. van Driessche, leden. Met uitzondering van Dr. van Eeghem zal het groepsbestuur thans ook weer geheel deel uitmaken van het hoofdbestuur. Het groepssecretariaat is gevestigd Eug. Demolderlaan 2, Schaarbeek-Brussel. Alle toetredingen van nieuwe leden (minste bijdrage 10 francs), kunnen gestuurd worden aan dit adres of aan het adres der afdeelingssecretarissen: Marcel Stijns, Ernest Discaillerstraat 11, Schaarbeek-Brussel, J. Boelens, Statiestraat 3, Lokeren.

Beiaardconcerten te Mechelen.

De traditie getrouw hebben ook dit jaar, in de maanden Juni, Augustus en September, telkens den Maandagavond 9 uur, op den ouden, reusachtigen Sint-Romboutstoren, te Mechelen, beiaardconcerten plaats, welke steeds honderden Vlamingen en vreemdelingen bijwonen. Geen Nederlander die, tijdens de vacantiedagen in België vertoeft, mag nalaten de wonderbare kunst van den Vlaming Jef Denijn en zijne leerlingen van de Mechelsche Beiaardschool te gaan bewonderen. Vooral de avond van 11 Augustus, geheel aan het werk van den genialen Peter Benoit, den stichter van het Vlaamsche Muziekconservatorium en van de Vlaamsche Opera, gewijd, belooft ongemeen schitterend te zullen zijn. Dien avond brengen de Vlaamsche Toeristenbond en tak Brussel van het A.N.V. een bezoek aan de oude Dijlestad en hopen de Vlaamsche Verbondsleden er ook vele Noord-Nederlanders te mogen ontmoeten. Meer bijzonderheden omtrent de Mechelsche beiaardconcerten en het feest van 11 Augustus worden gaarne verstrekt door het secretariaat van groep Vlaanderen.

Voor de leden van tak Brussel.

Den leden van tak Brussel, die tot dusver verzuimden de jaarlijksche bijdrage voor 1924 te betalen, wordt vriendelijk verzocht het bedrag zoo spoedig mogelijk over te maken aan het adres van den secretaris-pennningmeester Marcel Stijns, Ernest Discaillesstraat 11, Schaarbeek of te storten op postcheckrekening 129226 (Marcel Stijns).

Tak Brussel en omstreken.

Vrijdag 30 Mei hield de heer J. Dols, een te Brussel verblijvend Nederlander, die lange jaren in China en Thibet doorbracht, voor de leden van den tak een met lichtbeelden opgeluisterde lezing over China en zijn bevolking. De Vlaamsche Symfonie, onder de kundige leiding van den heer Martien, verleende eveneens hare zeer gewaardeerde medewerking en had veel bijval. Het bestuur van tak Brussel kondigde verscheidene zomeruitstapjes aan. Behalve het bezoek aan Mechelen op 11 Augustus (beiaardconcert) wordt een uitstapje ingericht naar Sint-Maartens-Laathem, aan de Leie, waar op 6 Juli een tentoonstelling

Neerlandia. Jaargang 28 van de Laathemsche school (schilders en beeldhouwers) geopend wordt in het werkhuis van Gustaaf van de Woestijne en het Vlaamsche Volkstooneel denzelfden dag, op de Heidebergen, het bijbeldrama ‘Kaïn’, van dr. A. Wildgans, in de vertaling van Wies Moens vertoont. De leden van den tak reizen per spoor tot Gent-St. Pieters. In September heeft een tocht, in auto, plaats naar het schilderachtige dorp Maria-Hoorebeke, in Zuid-Oost-Vlaanderen, het eenige protestantsche dorp in het Vlaamsche land.

Tak Lokeren.

De bijeenkomsten, voordrachten en lezingen, door tak Lokeren op touw gezet, zijn haast niet meer te tellen. Op 5 Februari j.l. sprak de heer A. Prevenier over: Vlaamsche stijl in de Bouwkunst; op 16 Febr. hield de heer E.P. van der Werff, uit Sint Anna ter Muiden, een zeer belangwekkende voordracht over: De Sage van den Vliegenden Hollander; 16 Maart kwam Mr. Van Dieren, uit Leuven, aan de beurt met een rede over: Fascisten. De algemeene jaarvergadering werd gehouden op 1 April. Drie uittredende bestuursleden; de heeren Leo Clays, J. van Brabant en G. van Driessche werden herkozen. De

Neerlandia. Jaargang 28 99 heer Jos. Lerno, ontslagnemend secretaris, werd vervangen door den heer J. Boelens. Deze laatste hield ook nog een lezing over: Het leven der bijen. Op 30 Maart woonden 52 leden, in groep, een voorstelling van ‘Tannhäuser’, in de Vlaamsche Opera, te Antwerpen, bij. Vooraf had de voorzitter van den tak, Mr. Jos. van Winckel, een inleidende lezing over dit werk gehouden. Daarna spraken nog, op 15 April, de heeren G. van Driessche, over: Ons Geld; op 29 April, dr. Bessermans, uit Brussel, in de stedelijke feestzaal, over: Spiritisme op wetenschappelijk gebied. Van de boekerij maken de leden steeds een zeer druk gebruik.

Aan de Franse Vlamingen.

Ik groet U als een zoon van 't hoge Noorden, Waar tegen 't zandig strand de Noordzee bruist, Of tussen eilanden het Wad indruist, Tot de eeuwenlang omdijkte groene boorden.

Daar, achter paal en dijk, leeft ingetogen Een rest van 't grote Friese volk, gelooft en denkt Aan wat Historie aan de kloeken schenkt, Een eigen volksbestaan door niets gebogen.

Het heeft geen Radbouds meer, die eigen wetten In de oude taal handhaafden tegen wie Er met geweld een vreemde dynastie Wou stichten en hun 't Fries-zijn wou beletten.

In eigen taal wordt daar geen recht gesproken, 't Land niet bestuurd, 't klinkt niet ter Statenzaal, Zijn Fries verloor alle uiterlike praal, Doch ligt niet neer als 'n halm door storm gebroken.

Het klinkt er in de zielen, uit de monden, Het klinkt er op, ook in de hoogste kunst, Het leeft er voort, ook buiten vorstengunst, En blijft nu twintig eeuwen al verkonden,

Dat kleine volken krachtig kunnen blijven, Groot in het kleine zijn met vaste wil, Ging ook hun grootheid heen, werd het ook stil Rondom hun, blijft maar de eigen taal beklijven.

O volk van 't Zuiden, dat de Franse klanken Omspoelen als de Noordzee 't Friese land - Nog erger, 't werd zelfs door die vloed vermand - Blijf in uw eigen taal de Godheid danken;

Geef uiting aan uw innigste gedachten In eigen Vlaamse sprake en - 't vreemde wijkt: Uw taalland wordt als Friesland ingedijkt En in uw harten groeien grote krachten.

Alleen wie nooit zich voor het vreemde buigen, Hoe fel het hun begrimt, zij blijven staan,

Neerlandia. Jaargang 28 Zij mogen ongebogen hoofde gaan, Van hun zal 't nageslacht met dank getuigen:

‘Dat waren wel de kerels van 't verleden; “Ik zal handhaven” bleef ook hunne leus; De Franse zee beploegden ze als de Geus, De Hollander. de Fries 't hun zeeën deden.

En uit die Franse zee ook kwamen boven Landouwen waar de Dietse taal nu klinkt! Wij zullen zorgen dat zij niet weer zinkt’ Geloof mij, 't nageslacht zal dus u loven.

O doe het, werk u op! Het is een bede: Wees op uw beurt een krachtig voorbeeld ons, Want o, ik vrees - 'k voel 't aan mijn hartebons - Wij, Friezen, moesten worstlen met u mede. Bij ons ook hoor ik 't vreemde binnen suizen: Mijn dierbre taal, welluidend; zacht of kloek, Ligt mede onder schaamtes Noodlots-vloek En dijken helpen daar, noch stellen sluizen.

Friezen en Vlamingen, wij moesten streven Te zamen naar een zelfde ideaal: Dat nooit onze eigen taal ten grave daal! 'k Wens, ook voor ons, U 'n glorievol herleven.

Haarlem, Juni 1924. J.B. SCHEPERS.

Ons Gedenkboek.

Het aantal dankbetuigingen en waardeerende beoordeelingen van ons Gedenkboek groeit nog steeds. Hierbij nog een paar:

Het Gedenkboek A.N.V. is een prachtwerk, een schatkamer, een monument, een eerzuil voor allen, die er in schreven. Jaren lang zal het waarde hebben, zoolang men belang stelt in onzen stam. Grand Rapids. Ds. HENRY BEETS.

Het Hoofdbestuur had - dunkt ons - het levendig houden dier herinnering op niet schooner wijze kunnen bereiken, dan door het middel, waarmede het zulks heeft gewild. Niets immers, dat zoo de waarde en de beteekenis aangeeft van de uitmuntende bedoeling van het A.N.V., dan een herinnering aan de geschiedenis en een beschrijving van den invloed van den Nederlandschen Stam. Dit Gedenkboek is een echt Nederlandsch boek. Het biedt een geschiedenis van geestkracht. (De Nederlander). Lb.

Voor leden is de prijs slechts f 5.-. Zendt postwissel aan het Hoofdkantoor, Groenmarkt 9, Dordrecht.

Neerlandia. Jaargang 28 Lijst der Secretarissen van zelfstandige Afdeelingen.

Berlijn: Voorz. M.J. Knoops, Cottbuserdamm 69, Berlijn-Neu-Kölln S. 59. Bloemfontein (O.V.S): Fred. P. Schuur, P.B. 127. Bremen: A.H.v.d. Vliet, Hohenlohestr. 30. Kaapstad: Mevrouw E.M.C. Loopuyt-Maas, Huize ‘Eendragt’ Rondebosch (De Kaap) Z. Afr. Keulen: Jos. Borjans, Karlstr. 15, Keulen - Deutz. Leipzig: Alfred van Emden, Kaiser Wilhelmstr. 30. Potchefstroom: M. Wartena. Roemenië: E.A.J. Boode, p/a. Soc. ‘Astra Romana S.A. Strada Paris 10, Boekarest.

Oost-Indië.

Jaarverslag van Groep Nederlandsch-Indië.1)

Leden.

Op 1 Januari 1923 bedroeg het aantal leden 803, terwijl dit aantal op het eind van het verslagjaar terugliep tot 705 leden.

Geldmiddelen.

Het voordeelig slot bedroeg op 31 December 1923 f 2778,83 tegen f 3996,78 op 31 December 1922. Aan het Hoofdbestuur werd de bijdrage over het verslagjaar van f 1.- het lid in 't geheel f 803.- toegezonden. Geen der

1) Eenigszins bekort. Red.

Neerlandia. Jaargang 28 100 afdeelingen voldeed in het verslagjaar aan de verplichting 1/5 der ontvangen bijdragen in de Groepskas te storten. Verzoeken aan de afdeelingsbesturen bleven onbeantwoord. De moeilijke tijden, welke deze afdeelingen evenals de groepsadministratie in engeren zin beleefden ten gevolge van de ook in het vereenigingsleven doorwerkende malaise, zijn geen voldoende verontschuldiging voor dit in gebreke blijven dat de geheele inrichting van de Groep verstoort. De afdeelingen Semarang en Padang werden in het verslagjaar ontbonden. Van de aanstelling in November 1923 van een administrateur, die de handen vrij heeft om zich aan de groepsadministratie ten volle te wijden, wordt een aanmerkelijke verbetering in de bijdrageninning en inhaling van den achterstand verwacht.

Vergaderingen.

In het verslagjaar werden 3 vergaderingen van het Groepsbestuur gehouden.

Bestuur.

Uit het Groepsbestuur traden de voorzitter de heer K.F. Van den Berg, de secretaris-penningmeester de heer H.J.C. Brunet de Rochebrune en de heeren M.R.H. Calmeyer en J.D. de Roock, allen wegens vertrek uit Batavia. Daarentegen werd het Bestuur aangevuld met de leden Mr. Dr. W.M.G. Schumann, voorzitter van den Volksraad; W. Muurling, politiek vertegenwoordiger van de Koninklijke Nederlandsche Petroleum Maatschappij, oudlid; J. Hardeman, hoofdambtenaar ter beschikking van den Directeur van Onderwijs en Eeredienst; Mr. J.J.W. Eekhout, secretaris van den Ondernemersbond, gewezen Voorzitter van de Groep Suriname; Dr. A.A.L. Rutgers, Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel, oprichter van de afdeeling Medan; Mej. C.E. Draayer, leerares aan eene Middelbare Meisjesschool. In plaats van den heer K.F. van den Berg trad als voorzitter op Mr. Schumann, die eenige jaren geleden als groepsbestuurslid en als redacteur van Ons Volksbestaan een werkzaam aandeel in de verbondszaken heeft gehad, terwijl de heer Brunet de Rochebrune in zijn betrekking van secretaris-penningmeester tijdelijk werd vervangen door het groepsbestuurslid den heer P.J. Gerke. Als administrateur van de Groep werd met ingang van 1 November 1923 aangesteld de heer C. Hillebron, gep. kap. der Inf., (de vereeniging van de betrekkingen van secretaris-penningmeester en administrateur onder den afgetreden secretaris heeft niet voldaan).

Neerlandia.

Neerlandia. Jaargang 28 Over de verspreiding van dit maandblad werden geen klachten van welken aard ook ontvangen. Maandelijks worden 200 tot 300 stuks kosteloos verspreid ten behoeve van de propaganda. Evenals in het vorige verslagjaar werd van de leden zeer weinig medewerking ontvangen betreffende het opgeven van adresveranderingen bij verhuizing of vertrek naar Europa, zoodat nog steeds een vrij groot aantal nummers als onbestelbaar werd terugontvangen. Het schijnt onmogelijk de leden te doordringen van het groote gewicht, dat hun medewerking in dezen voor de vereeniniging heeft.

Regeeringssteun.

De Indische Regeering bleef ook in 1923 bereid de jaarlijksche ondersteuning, waarop de Groep sedert 1915 heeft mogen rekenen, aan haar uit te keeren, ofschoon het bedrag met f 1200.- werd verminderd voor de administratie van de leergangen en dus teruggebracht op de aanvankelijk te goed gedane som van f 2000.-. Dat de Groep deze welwillende houding jegens het verbondswerk in de voor Indië zoo zorgvolle geldelijke omstandigheden in hooge mate waardeert, behoeft uiteraard geen nadere verklaring. Stellig is deze tegemoetkomendheid een bewijs van vertrouwen in ons streven; zij wordt door het Groepsbestuur opgevat als een aansporing om met alle zorg het werkterrein te beploegen en tot vruchtbaarheid te brengen.

Boekerijen en leeszalen.

De ten dienste van spoorwegpersoneel in stand gehouden boekerijen te Madioen en Bandoeng werden in laatstgenoemde plaats samengevoegd; deze inrichting wordt met f 50.- 's jaars gesteund.

Mededeelingen van bijzonderen aard.

De minder gunstige tijdsomstandigheden ten gevolge van malaise in handel en cultures, bezuinigingen bij de verschillende gouvernementsdiensten, de drukkende belastingen enz. hebben ook in het afgeloopen jaar nog op het Verbondsleven haar stempel gedrukt. Het ledental daalde, twee afdeelingen werden ontbonden, andere waren moeilijk tot werkzaamheid te brengen v.n.l. uit vrees dat deze door te groote geldelijke offers bij voorbaat met lamheid zou zijn geslagen. Aan de hoogst noodzakelijke propaganda kon zeer weinig ten koste worden gelegd, zoodat deze uitsluitend papieren wegen moest bewandelen, hoezeer vaststaat, dat alleen als daarin een ‘levend’ element wordt gebracht iets ten bate van het Verbond kan worden bereikt. Moge het bovenstaande geen opwekkend beeld vormen toch zijn er reeds teekenen, die op eene opklaring van den algemeenen toestand wijzen, wat zeer zeker ook op het Verbondsleven in gunstigen zin zal werken. Het ledental is sedert het begin van het nieuwe jaar weer een weinig opgeloopen, terwijl verwacht mag worden dat bij een strenger inning van de jaarbijdragen, de achterstand spoedig zal zijn ingehaald.

Neerlandia. Jaargang 28 Afgevaardigden in het Hoofdbestuur.

In verband met zijn ongunstigen gezondheidstoestand nam de heer Ch.R. Bakhuizen van den Brink ontslag als lid van het Hoofdbestuur; het oud-lid van het Groepsbestuur de heer J.E. Bijlo werd bereid gevonden zijn plaats in te nemen. De heeren Kasteleyn, Dr. van Lingen en Valette bleven de Groep vertegenwoordigen. Kort na zijn aftreden is de heer Bakhuizen van den Brink overleden, onder de Verbondsleden zoowel hier te lande als in Nederland een groot aantal vrienden nalatende, die met dankbaarheid erkennen op welk een uitnemende en veelzijdige wijze hij heeft gewerkt.

Jubileum.

De Groep werkte mede aan de viering van het 25-jarig bestaan van de vereeniging door het samenstellen van grafieken over de gelegenheid tot het ontvangen van onderwijs in het Nederlandsch in Indië in 1899 en 1922 en verschafte gegevens voor het Verbondsgedenkboek. Deze gegevens verschenen eenigszins omgewerkt op 1 Mei in verschillende bladen en vonden, wat verkort, plaats in het Gedenkboek gewijd aan de regeering van de Koningin. Plannen tot viering van het verbondsjubileum hier te lande mislukten.

Van-Deventerfonds.

Van de ingezamelde gelden voor het gedenkteeken van Mr. C.Th. van Deventer was een som van f 1064,41 ongebruikt. Overeenkomstig de toezegging van de bestemming van een mogelijk overschot, is dit bedrag ter beschikking gesteld van het Bestuur van de Jan Pieterszoon-Coen-stichting, welke te Batavia een tehuis voor schoolgaande knapen van alle rassen heeft geopend. De bedoeling is, dat zoo de jongelieden behoefte hebben aan eenigen steun of tegemoetkoming, die niet door de stichting wordt verleend, in dezen tegemoet te komen. Gedacht wordt aan den aankoop van wel wenschelijke doch niet strikt noodige boeken en andere leermiddelen,

Neerlandia. Jaargang 28 101 de ondersteuning van voorbeeldige leerlingen, wier ouders of verzorgers door onvoorziene omstandigheden niet bij machte zijn te voorzien in noodakelijke uitgaven voor kleeding als anderszins.

Bevordering Ned. kunst.

Bloemen werden aangeboden aan solisten en kapelmeester bij het jubileumconcert in de Societeit Concordia en aan Anton Verheyen, den leider van een Nederlandsch tooneelgezelschap.

Jubileumfeesten.

De feesten ter gelegenheid van het 25-jarig regeeringsjubileum van H.M. de Koningin zijn hier te lande met groote geestdrift gevierd. Oorspronkelijk was het de bedoeling, dat er te Batavia een afzonderlijke feestavond van het Verbond zou uitgaan, doch al spoedig bleek dit om verschillende redenen niet mogelijk; wel nam de ondervoorzitter van de afdeeling Batavia als vertegenwoordiger van het A.N.V. in het feestcomité zitting. De feestweek droeg een bij uitstek Nederlandsch karakter. De volgende nummers echter verdienen bijzondere vermelding: Het feestprogramma begon met een symfonieconcert in de Militaire Sociëteit Concordia, waarop uitsluitend Nederlandsche muziek ten gehoore werd gebracht, zoowel van oude meesters als musici van dezen tijd. Een concert in de oude Buitenkerk gaf, zoo al niet uitsluitend, dan toch voor een belangrijk deel Nederlandsche muziek. Van Koninginsverjaardag vermelden wij de Kinderaubade, waarop o.a. gegeven werden de Oranje Nassau cantate van Cath. van Rennes en de Kleppermarsch van Jan Morks (door leerlingen zoowel van Europeesche als Inlandsche en Chineesche scholen). Daarna volgde de kerkdienst in de Willemskerk, waar uitsluitend in het Nederlandsch gezongen werd, wederom stukken uit verschillende tijdvakken. Van het feestmaal ten Paleize kan als aangename bijzonderheid worden verteld dat de spijslijsten in het Nederlandsch waren opgesteld. Bij het gehoor, door den Landvoogd aan afgevaardigden van verschillende vereenigingen verleend, verscheen ook het Groepsbestuur. Een uitvoering van den Katholieken Socialen Bond deed velen genieten van muziek van Valerius en dichtwerken uit de Gouden Eeuw. De Koninginnecantate van ons lid Mevr. E. Schumann op woorden van H. Mulder had een geweldig succes. Op den galaävond in den Stadsschouwburg werd gegeven het in de 18e eeuw spelende tooneelstuk ‘Sara Burgerhart’, nadat een storm was opgestoken tegen het voornemen een - anders bijzonder geschikt - vertaald stuk op te voeren. Het bovenstaande zal wel voldoende zijn om te doen zien, dat de commissie er volkomen in geslaagd is te vermijden wat bij zulke feesten de Verbondsleden vroeger

Neerlandia. Jaargang 28 zoo vaak ergerde: het voorbijgaan van Nederlandsche kunstuitingen, wat er niet weinig toe heeft bijgedragen dat het een feestweek is geworden, waaraan elkeen met opgewektheid kon deelnemen. Van den heer Mackay, burgemeester van Medan, werd nog de tijding ontvangen, dat hij sprekende als burgemeester, in zijn rede heeft herdacht wat het Verbond voor Nederland is geweest.

De Nederlandsche Leergangen.

Het jaar 1923 is voor de Verbondsleergangen zeer moeilijk geweest, een jaar van strijd naar binnen en naar buiten. Naar buiten vooral. In het begin van het verslagjaar werd bij geruchte vernomen, dat de wd. Directeur van Onderwijs en Eeredienst der Regeering had voorgesteld om op de subsidieering van de door het A.N.V. in stand gehouden Nederlandsche Leergangen te bezuinigen. Op een verzoek om overleg, indien het zoo ver mocht komen, werd niets gehoord, hetgeen als een verblijdend teeken werd beschouwd. Groot was echter de schrik in onze kringen, toen uit de in Mei 1923 bij den Volksraad ingediende ontwerpbegrooting voor 1924 bleek, dat werd voorgesteld om de subsidieering in den loop van 1923 zoo goed als geheel en in 1924 geheel en al stop te zetten. De algemeene bezuiniging op 's Lands huishouding eischte zulks en het departement vond, dat het A.N.V. dit offer maar moest brengen, omdat de kosten van het leergangenonderwijs voor den Lande niet evenredig waren te achten met de daarmee bereikte resultaten. Het sprak van zelf, dat het A.N.V. toen alles in het werk heeft gesteld om het bezuinigingsplan, zooals het door het Departement van O. en E. was opgezet, niet te doen doorgaan. In een zeer uitvoerig zakelijk adres aan den Volksraad, hier te lande onder belangstellenden, ook in de pers in ruime mate verspreid, heeft het Groepsbestuur na de wordingsgeschiedenis en inrichting der leergangen te hebben uiteengezet, het bestaansrecht daarvan warm verdedigd en een krachtig pleidooi gegeven voor het behoud van geldelijken steun der overheid. Aangedrongen werd op nader overleg met ons bestuur, terwijl al dadelijk een aantal punten werd opgesomd, waarover het overleg in zake bezuiniging zou kunnen loopen. Het Groepsbestuur erkende zeer wel de noodzakelijkheid voor de Regeering van bezuiniging ook op de subsidie van leergangen, doch meende, dat deze kon worden doorgezet zonder onze werkzaamheid te vernietigen. In de voorjaarszitting van den Volksraad zijn strekking en slotsom van ons adres door sprekers van verschillende richting en landaard verdedigd en wel zoo klemmend, dat de Regeeringsgemachtigde, die het bezuinigingsvoorstel had te verdedigen, zich ten slotte namens de Regeering bereid verklaarde tot nader overleg en in verband daarmede aanbeval om een motie van den Heer B. Roep, onzen wakkeren afdeelingsvoorzitter te Soerabaja, strekkende tot wijziging van den betrekkelijken begrootingspost, weder in te trekken, hetgeen geschiedde. Op grond van de kort daarop gevolgde besprekingen op het Departement van Onderwijs en Eeredienst werd bij de in de najaarszitting van den Volksraad behandelde algemeene aanvullingsbegrooting een nader voorstel aanhangig gemaakt, dat door den Raad werd goedgekeurd en naar mag worden verwacht, in de tweede helft van 1924 in den vorm van een gewijzigde subsidieregeling voor leergangen in de Nederlandsche taal het Indisch Staatsblad zal hebben bereikt. De voornaamste bezuinigingen zijn: de verlaging van het bedrag dat voor elk wekelijksch lesuur aan

Neerlandia. Jaargang 28 de leergangen wordt te goed gedaan, van f 8,50 tot f 4.-; verhooging van het verplicht minimum schoolgeld, begrenzing van het in 1924 voor subsidiën uit te geven, tot vóór dien naar behoefte beschikbaar gesteld, totaal bedrag, afschaffing van het vrij vervoer van onze cursisten over de Staatsspoor- en tramwegen. Deze laatste maatregel en de tegelijkertijd ingevoerde schoolgeldverhooging, waarin onzerzijds uiteraard slechts noodgedwongen is berust, hebben aan het schoolbezoek groote schade gedaan. Werden, ingevolge onze belofte aan den Dir. v.O. en E., in den loop van 1923 de zwakst bezette en naar buiten ook het zwakst vertegenwoordigde leergangen gesloten, waardoor het aantal daalde van 54 op het laatst van 1922, tot 46 in Augustus 1923, de evenbedoelde maatregelen, die vooral voor de bevolking van de kleinere, landelijke plaatsen te zwaar waren, noodzaakte ons eind December nog een aantal leergangen te sluiten, zoodat dit in het begin van 1924 nog maar 25 bedroeg. Intusschen zijn wij dankbaar voor het feit, dat de leergangen zelf zijn gered. Dat ons arbeidsveld sterk is ingekrompen, betreuren wij, doch wij hopen dat, nu de gelijk met de bezuiniging ingevoerde algemeene hervorming van ons onderwijs in beperkten kring kan worden gadegeslagen, de kern der inrichting nog deugdelijker zal blijken te zijn dan voorheen en dus ook

Neerlandia. Jaargang 28 102 beter in staat om uit te groeien als tijden van grooten bloei en welvaart in deze gewesten weer in aantocht zijn. De uit het Groepsbestuur gevormde Hoofdcommissie voor de Nederlandsche Leergangen bestond begin 1923 uit de Heeren P.J. Gerke, Dr. G.J. Nieuwenhuis, W.Th.M. van Rooy en Ir. M.H.C. Vreede, Dr. Nieuwenhuis werd midden 1923 vervangen door den Heer H.P. van der Laak.

Het Comité voor Indische lezingen en leergangen.

Uit het verslag over 1923 van dit in 1917 door het Koloniaal Instituut ingestelde Comité vernemen wij, dat in het afgeloopen jaar onder zeer bevredigende deelneming te 's-Hertogenbosch, Naarden-Bussum en Hengelo (O.) voor onderwijzers en onderwijzeressen door op verschillend gebied deskundigen voordrachten werden gehouden over Indië. Die op eerstgenoemde plaats gingen uit van ons Verbond; en als men in aanmerking neemt dat, wegens het ophouden van den Regeeringssteun aan het Comité, niet zooals vorige jaren aan de deelnemers vergoeding van reiskosten werd verleend, dan mag het verblijdend heeten, dat niet minder dan 67 onderwijzers en onderwijzeressen van de gelegenheid gebruik maakten om hun kennis over Indië te vermeerderen. En het is te verwachten, dat in de toekomst de deelneming aan deze leergangen nog grooter zal worden, nu zooals in het verslag wordt meegedeeld, tengevolge van door het Comité bij de Regeering gedane stappen, de exameneischen voor de acte lager onderwijs en voor de hoofdacte zijn gewijzigd in dien zin, dat meer nadruk is gelegd op de kennis betreffende Nederlandsch-Indië, Suriname en Curaçao. Voorts werd in de Kerstvacantie te Amsterdam een koloniale leergang gehouden voor aardrijkskundigen. Aan dezen leergang namen deel 117 personen, w.o. 72 leeraren aan H.B.S., Handelsscholen, Gymnasia en Kweek- en Normaalscholen. Aldus wil het Comité door de onderwijzers en de leeraren de jeugd bereiken. ‘Rechtstreeksche propaganda op de scholen ligt niet dan bij uitzondering op den weg van het Comité.’ In dit verband rijst de vraag, of het wel juist gezien is, dat het Comité de helpende hand, die het Indische Onderwijs-Comité uitstak, heeft geweigerd. Begrijpen wij het doel van laatstgenoemd Comité goed, dan zou dat, indien het zich voldoende kan ontwikkelen, zich wel rechtstreeks tot de scholen willen richten. Intusschen, laat ons dankbaar aanvaarden, wat het ‘Comité voor Indische Lezingen en Leergangen’ ook in 1923 heeft verricht voor de vermeerdering van de kennis van en de belangstelling in de Indiën onder het Nederlandsche volk, en daardoor tot versterking van het besef, dat de overzeesche deelen van het Rijk het cijfer, waarvoor wij meetellen in de rij der volken, zoo belangrijk verhoogen. Er is van de volken, die daar wonen en wier belangen het A.N.V. wil behartigen ‘met gelijke toewijding als die van de bevolking van Nederland zelf,’1) veel te vertellen, dat om het vreemde, het eigenaardige, het uit volkenkundig oogpunt merkwaardige de belangstelling zal boeien van de deelnemers aan de leergangen. Maar toch - het is niet overbodig dit eens te zeggen - men vergete niet daarnaast ruime plaats te geven aan mededeelingen, in woord en beeld, over het leven en werken der Hollanders in die gewesten. 1) Uit ‘Doel, Werking en Inrichting van het Algemeen Nederlandsch Verbond’.

Neerlandia. Jaargang 28 Want door de kennisneming daarvan vooral zullen zij, die nooit in Indië geweest zijn of er nimmer zullen komen, leeren begrijpen: Dat land en Nederland hooren bij elkaar. Veel meer dan door het zien van oude tempels, hoe schoon die ook mogen zijn, of van begrafenissen, waarbij buffels worden geslacht. J.E. BIJLO. Suriname

Jaarverslag der Groep Suriname.

Aan het jaarverslag van de Groep Suriname over 1923 is het volgende ontleend: Bestuur. Het bestuur was op 31 December 1923 als volgt samengesteld: Mr. Dr. P.H.W.G. van den Helm, voorzitter; C.K. Kesler, ondervoorzitter; Fred. Oudschans Dentz, secretaris; A.P.H. Samson, penningmeester; H.F. Esser, A.A. Heckers, Mr. L.J. Rietberg, R.D. Simons, E. de Vries, arts, leden. Leden. Op 31 December 1923 bestond het ledental uit: 1 beschermend lid (de Gouverneur van Suriname), 11 begunstigende leden, 220 gewone leden en 11 buitengewone leden, samen 243 leden. Werkzaamheden. Het bestuur bereidde 2 herdenkingen voor, welke beide buitengewoon geslaagd zijn. a. Op 14 Maart 1923 hield de voorzitter, Mr. Dr. P.H.W.G. van den Helm eene lezing over het onderwerp ‘Nederland en zijn bewoners’. b. De herdenking van het 25-jarig bestaan van het A.N.V., op 1 Mei, had op 24 Mei 1923 plaats in het tooneelgebouw ‘Thalia’. Een uitgelezen programma van zang, klavierspel, voordracht, tooneelspel, dans was voor dien avond samengesteld, besloten door een beeldengroep, den Dietschen Stam onder Nederlandsche vlag, voorstellende, waarbij het Algemeen Nederlandsch Verbondslied ten gehoore werd gebracht. Tal van dames en heeren, alsmede jonge meisjes verleenden hun gewaardeerde medewerking. In het bijzonder moge genoemd worden Jonkvrouwe Baronesse J. van Heemstra, die als Nederlandsche maagd in de beeldengroep optrad. Een verlucht programma en tekstboekje waren voor deze gelegenheid samengesteld, waarin o.m. de daden van de groep Suriname van 1903-1923 in herinnering werden gebracht. Voorts waren er talrijke Dietsche gedachten in opgenomen van Nederlanders, Vlamingen en Zuid-Afrikaners, terwijl mede een overzicht werd gegeven van de zustervereenigingen werkende voor land en volk. Bij deze gelegenheid sprak de Gouverneur uit zijn loge aan het einde van den avond het bestuur in zeer waardeerende woorden toe. Aan het Hoofdbestuur te Dordrecht, alwaar het 3-daagsche herdenkingsfeest werd gevierd, werden schriftelijk en telegrafisch gelukwenschen aangeboden. Een der eerste leden van het A.N.V., de eenig overlevende van het eerste ledental van 1897 van deze groep, de heer S. da Silva, schreef eene herinnering, welke in het Meinummer van Neerlandia werd opgenomen. Herdenkingsfonds. Aan het herdenkingsfonds droegen verschillende leden en de groep f 186,50 bij. Gedenkboek. Van het rijk verluchte gedenkboek over de geschiedenis en den invloed van den Nederlandschen stam, ter gelegenheid van het zilveren jubileum samengesteld, werden uit Suriname 76 stuks besteld. Zilveren regeeringsjubileum van H.M. de Koningin.

Neerlandia. Jaargang 28 Het 25-jarig regeeringsjubileum van H.M. de Koningin werd in Paramaribo herdacht van 29 Augustus t.m. 8 September 1923. De groep Suriname van het A.N.V. werd in het comité van het huldeblijk vertegenwoordigd door haren voorzitter. De feestelijkheden werden geopend met een herdenking door de groep Suriname op Woensdag 29 Augustus in de versierde balzaal van de buitensociëteit ‘Het Park’. De voorzitter sprak een feestrede uit, geheeten: ‘Hoe Nederland zijn Koningschap heeft behouden.’ De ondervoorzitter C.K. Kesler hield bij deze gelegenheid eene rede over ‘De geschiedkundige banden tusschen Nederland en het Huis Oranje-Nassau.’ Het door orkest begeleidde koor der Evang. Broedergemeente, onder leiding van den heer M.F. Doesburg, zong een viertal oudvaderlandsche liederen, terwijl de heer A.Ph. Samson vaderlandsche

Neerlandia. Jaargang 28 103 voordrachten van Kloos, Schimmel en Schaepman ten beste gaf. Een op geschept papier, in blauw en zilver gedrukt programma (bij den heer Heyde gedrukt) verried in zijn soberheid een kunstenaarshand. De afstamming van onze Koningin was op dit programma overzichtelijk aangegeven. Namens de groep legde de voorzitter na de onthulling een krans bij het standbeeld van H.M. de Koningin. Het bestuur van de groep zond door bemiddeling van den Gouverneur een adres van gelukwenschen aan H.M. de Koningin. Rolprent. De rolprent van Suriname - eigendom van de Groep - werd nog niet uit Nederland terug ontvangen. Gedurende het winterseizoen 1923/1924 werd zij onder veel belangstelling in verschillende plaatsen in het moederland - waarvoor zij toch eigenlijk voor het geven van meer bekendheid onzer kolonie bestemd is - vertoond. Oud-Gouverneur Staal verleende daarbij zijn gewaardeerde medewerking. In den loop van het jaar 1924 wordt de rolprent terugverwacht en zal zij aan de met verlangen daarnaar uitziende bevolking worden vertoond. Boekencommissie. Evenals in vorige jaren schonk de Groep een bijdrage aan de Boekencommissie van het A.N.V. te Rotterdam voor haar nuttigen arbeid. Moge haar bestuur dezelfde belangstelling van overheid en burgerij ondervinden in het voor ons liggende jaar voor de verwezenlijking van zijn doel: de bevordering van de geestelijke ontwikkeling der bevolking in Nederlandschen geest en de bevrediging van de behoefte der Nederlanders aan geestelijk voedsel. De Secretaris, FRED. OUDSCHANS DENTZ. Zuid-Afrika

Rasseskeidingspolitiek.

Na aanleiding van die toespraak die Genl. Hertzog op 8 April voor 'n vergadering van kleurlinge op Stellenbosch gehou het oor die sogenaamde ‘segregasie’ is hier in Holland ook belangstelling geblyk vir die politiek van afskeiding van die blanke en swarte rasse in Suid-Afrika en ek mag hier seker 'n paar feite daaromtrent meedeel sonder om myself skuldig te maak aan politieke partijdigheid. Die rasseskeidingspolitiek is niet so 'n splinternuwe denkbeeld as hier skyn verstaan te word nie. Dit is ook geen besondere denkbeeld van Genl. Hertzog nie, vir sover ek weet. In die Ministerraad Botha-Smuts in 1910 was wyle die heer J.W. Sauer verantwoordelik vir die bestuur van inboorlingsake en toe reeds is die politiek van rasseskeiding ingelei. In 1913 is onder leiding van dié kabinet, waarin Genl. Hertzog ten gevolge van die kriesis van die vorige jaar geen deel meer gehad nie, 'n wet deur die volksvertegenwoordiging aangeneem wat die beginsel van rasseskeiding duidelik behels het en selfs die weg aangewys het vir die uitvoering van daardie denkbeeld ten opsigte van gebiedskeiding. Die oplossing van die naturellevraagstuk is destyds nog as van so groot en algemeen landsbelang beskou, dat daarvan geen partypolitieke saak gemaak is nie. In 1917 egter het die Unioniste as party teengestem by die twede lesing van 'n wetsontwerp wat bedoel was om verdere uitvoering te gee aan die beginsels wat neergelê was in

Neerlandia. Jaargang 28 die wet van 1913. Die oorlog was toe aan die gang en die deelneming daaraan is vir die Unie van groter belang geag dan die oplossing van die kaffervraagstuk. Verder as die twede lesing het hierdie ontwerp nie gekom nie. In 1920 het die saak weer te berde gekom, toe Genl. Smuts die Wet op die Beheer van Naturellesake voor die Volksraad gelê het. Ook hierin was nog aan die beginsel van rasseskeiding vasgehou en die doel van die wet was om in gebiede wat oorweënd deur inboorlinge bewoon word, die instelling van Naturellerade en 'n sekere mate van selfregering aan die kaffers in hulle woonstreke moontlik te maak. Verlede jaar is die Wet op Stadsgebiede aangeneem om voorsiening te maak vir die huisvesting van kaffers in die stede van die blankes. Hierin het die regering afgewyk van die rasseskeidingspolitiek deur te bepaal, dat naturelle die reg sou hê om grond aan te koop in die stede en dorpe van die blankes. Hierdie is 'n saak van staatsbeleid, waarin blanke, kleurlinge en kaffers eweveel belang stel, omdat daar vir almal so ontsettend veel van afhang. Dit is dan te begryp, dat die kleurlinge hieromtrent iets meer wou te wete kom van die politieke leiers en Genl. Hertzog uitgenooi het om sy sienswyse aan hulle te kom meedeel op 'n opanbare vergadering. Die kleurlinge is nie, soas onlangs nog deur een van die vernaamste Nederlandsche dagblaaie beweer is, die afstammelinge van blankes en kaffers - dus basters - nie. Hulle is die nakomelinge van die bewoners van Suid-Afrika wat Jan van Riebeek in 1652 daar aangetref het, nl. die verskillende Hottentotstamme. Hulle bloed is intussen vermeng met die van die slawe uit die Ooste, uit St.-Helena en elders. Maar oorweënd is hulle Hottentots, 'n naam wat hulle vandag as 'n belediging opneem. Die Kaffers was indringers uit die Noorde en het eers op die toneel verskijn, nadat Suid-Afrika reeds honderd jaar lang deur blankes bevolkt was. Op die westelike helf van die teenwoordige Unie het die Kaffers dus geen reg of aanspraak van eerste vestiging nie. Die kleurlinge het met die kaffers niks te maak nie. Hulle is van geheel ander ras en is in kleur en bou gemaklik van die kaffers te onderskei. Hulle het lang geen eie taal meer nie en is byna uitsluitend Afrikaanssprekend. In die Kaapprovinsie, waar hulle oorspronklik tuis behoort en so te sê alleen nog voorkom, geniet hulle volkome gelyke regte met die blankes. Hulle en die kaffers in die Kaapprovincie is alleen nie verkiesbaar vir die Volksraad en die Senaat nie; maar wel vir die Provinsiale Raad en die plaaslike bestuursliggame. Elke blanke, het Genl. Hertzog op Stellenbosch gesê, voel dit as sy plig om die beskawing en die bestaan van die blanke te handhaaf. Om die naturelle die stemreg van die blanke te gee sou wees die prysgee van die blanke beskawing. Die naturel moet die reg kry om sy eie toekoms uit te werk en die blanke moet hom daartoe in staat stel. Die middel tot bereiking van dié doel is afskeiding. Daar moet landstreke aangewys word, waar die naturelle grond kan koop en hulleself kan ontwikkel. Uit dié streke moet die blanke soveel moontlik weg gehou word. Die naturel moet in sy eie landstreek 'n stem kry in sy eie regering, sodat hy sy toekoms kan inrig volgens sy eie oorlewering. Maar wat die kleurling betref, sê Genl. Hertzog, kan ons die beginsel van afskeiding nie toepas nie. Hy lewe al eeue lang onder die blankes en het die taal en die beskawing van die blankes geheel aanvaar. Daarom moet die kleurlinge politiek en ekonomies met die blankes op dieselfde voet staan. Dog, waarsku Genl. Hertzog, die opgevoede kleurling selfs moet nie probeer om met die blankes maatskaplik gelyk te staan nie. Sy plek is by sy volk en sy werk is by sy volk. As hy skaam is vir sy volk, dan kan

Neerlandia. Jaargang 28 hy nie verwag, dat andere aan sy volk eerbied moet betoon nie. Die kleurlinge vorm 'n afsonderlike ras en hulle het net so min rede om vir hulle ras skaam te wees as die blanke vir syne. Die voormanne van die kleurlinge is trots op hulle ras en hulle wil werk vir die belang van hulle eie volk, meen Genl. Hertzog uit te gevind het. Hulle soek dit egter nie in gelykstelling met die blankes op maatskaplik gebied nie. Hulle moet ook niet daarna streef om met die blankes maatskaplik saam te lewe nie. Rasvooroordele bly altoos bestaan. Sommige van die vooroordele kan nie verwyder word nie. Die wet wel kan verwyder word, eis tyd daartoe. As 'n mens op sy plek bly, dan kan hy nooit gekrenk voel oor verstoting uit 'n ander se plek nie.

Neerlandia. Jaargang 28 104

Iedereen kan gelukkig wees in sy eie kring. Ons moet mekaar slegs beleefdheid en eerbied betoon. Pogings tot gelykstelling ly altyd skipbreuk, hoewel ons voel, dat ons mekaar nodig het. Dit is min of meer die korte inhoud van die rede van Genl. Hertzog. Dat dit ondanks die openhartige afkeuring van maatskaplike gelykstelling, by die groot vergadering van kleurlinge onder voorsitterskap van 'n kleurling byval gevind het, bewys die feit, dat 'n voorstel van dank en van volle vertrouwe in Genl. Hertzog eenparig aangeneem is. Ek moet daarby voeg, dat hierdie rede nie gehou is met die oog op die verkiesings nie, want die uitnodiging na die vergadering het Genl. Hertzog reeds aangeneem, voordat daar sprake was van die ontbinding van die Volksraad. Buitedien is Genl. Hertzog geen opportunis en geen soeker van tijdelijke politieke voordeeltjes nie. Daar is klagte geuit, dat Genl. Hertzog in sy Stellenbosch-rede versuim het om 'n nadere aanduiding van sy afskeidingsplanne ten opsigte van die kaffers te gee. Hij sal daaromtrent seker duidelike denkbeelde hê, maar hierdie rede van hom was alleen bedoel om die kleurlinge hulle toestand onder die afskeidingsplanne te laat verstaan en hulle gerus te stel ten opsigte van moontlike inkorting van hulle regte. Die afsondering geld alleen voor die kaffers en dit sal hoofsaaklik gebiedsafzondering wees. In bepaalde streke sou alleen kaffers, in andere alleen blankes en kleurlinge, grondbesitters mag wees en in die plaaslike bestuur deelneem. Oor en weer sal die geskeie groepe in mekaar se gebiede werk mag verrig en handel mag drijwe. Die gevaar vir 'n swarte oorheersing van Suid-Afrika is groot. Op die platteland word die blankes en kleurlinge minder, terwijl die naturelle toeneem. In die Kaapprovinsie,, waar die kaffer op gelyke voet met die blanke en kleurling die stemreg geniet, speel hy 'n steeds belangrijker rol by die beslissing van verkiesings. In 1910 was in die Kaap die blanke kiesers teenoor die naturelle in die verhouding van 6 tot 1; verlede jaar was dié verhouding al 3½ tot 1. Binne korte tyd sal die kafferkiesers in die meerderheid wees. Die rasseskeidingspolitiek kan dus beskou word as 'n poging om die blanke ras in Suid-Afrika teen 'n swarte oorrompeling te beskerm sonder om die naturel onreg aan te doen. Teenswoordig dring die blankes ook die kaffergebiede binne en verstoor hulle die natuurlike samelewing daar deur die aankoop van grond. Die gevolg sal wees die ontstaan binnekort van 'n swart en onbeskaafde proletariaat en wel een wat sover in die meerderheid sal wees wat getalsterkte betref, dat hy alles na sy wil kan set. Eeue van gereelde arbeid, van tug en leiding is nodig om die naturelle op die weg van beskawing enigsins voort te help. Volgens die jongste uitlatings van Generaal Smuts lyk dit of hij die afsonderingspolitiek nie meer aanhang nie. Dit sal bepaald belangwekkend wees om se redes daarvoor te verneem en te hoor wat hy nou meen om in die plaas daarvan te stel as oplossing van die grootste vraagstuk wat nog ooit in Suid-Afrika die nougesette aandag van staatsmanne op die mees dringende wyse geëis het. Ph R. BOTHA.

Dr. Viljoens voordrachten in Zuid-Afrika1).

1) Bekort door de Redactie.

Neerlandia. Jaargang 28 Men herinnert zich, dat Dr. W.J. Viljoen, Kaapsch Superintendent-Generaal van Onderwijs, die verleden jaar te Londen als afgevaardigde van de Regeering der Unie van Zuid-Afrika, de Rijks Onderwijs-Conferentie te Londen bijwoonde na afloop van die Conferentie ook ons land bezocht en dat hij naar zijn zonnig land teruggekeerd is met veel kostelijke indrukken, blijkt wel uit de reeks lezingen, die hij in Z.-A. houdt. De groote liefde en bewondering, die Dr. Viljoen steeds gevoeld en getoond heeft voor Nederland, is door deze reis aangewakkerd en versterkt. Herhaaldelijk heeft hij getuigd, dat op 't gebied van onderwijs, en met name van Landbouwonderwijs, Nederland een eerste plaats inneemt. Zijn eerste lezing, eenige weken geleden gehouden onder voorzitterschap van den heer J.W. Jagger, Minister van Spoorwegen en Havens, ten overstaan van een groot en uitgelezen Kaapsch publiek, was over het onderwerp: De Trek van het Platteland naar de Steden. Veel bijval viel den spreker ten deel. De tweede lezing had plaats onder leiding van den bejaarden en algemeen geëerbiedigden Oud-President Senator F.W. Reitz, over ‘De Deensche Volkshoogeschool’. De derde lezing werd gehouden in de groote Van Heerden-zaal te Kaapstad, onder voorzitterschap van Ds. B.S.B. Joubert, bijgestaan door Dr. F.E.H. Groenman, Consul der Nederlanden. Ook hier dezelfde geestdrift. Eenige jongedames zongen Afrikaansche liederen. Dr. Viljoen gaf zijn leerzaam vertoog over het Buitenschoolvraagstuk, Dr. Groenman sprak in verband daarmee over Nederland. De vierde lezing, wederom in het Opleidingscollege, met den bekenden senior-professor van de Universiteit van Kaapstad, William Ritchie, als voorzitter, toen het Onderwerp: ‘Landbouw met het Oog op Zuid-Afrika’ behandeld werd, was ook weer een succes. Verschillende bladen blijven hun belangstelling toonen. Men gevoelt, dat zich hier iets ontwikkelt, dat hoog staat boven het politiek gewurm en gewoel van deze dagen. Men ziet in hetgeen Viljoen ons verkondigt de dageraad van mogelijkheden, die hier sluimeren en die om aandacht vragen. Dit alles vormt een aantrekkelijk geheel, en toont ons de toekomst, zooals zij behoort te zijn .... de toekomst van een jong en gezond land. De Consul-Generaal van België, de heer George Stadler, een goed Antwerpenaar, zal de volgende bijeenkomst leiden, als wanneer Dr. Viljoen vooral onze jonge vrouwen zal toespreken over ‘Huishoudonderwijs in België’. De laatste lezing zal gehouden worden in de Groote Hiddingh-zaal van de Universiteit van Kaapstad en het onderwerp zal zijn ‘Levensproblemen’. Dr. Viljoen zal ten slotte bepaalde stellingen verkondigen en het publiek uitnoodigen tot gedachtenwisseling. Daarop zullen er lezingen gehouden worden te Stellenbosch en andere plaatsen. De geestdrift is overgeslagen naar de Transvaal, waar de Johannesburgsche ‘Star’ inleidingsartikelen geeft naar aanleiding van Dr. Viljoen's voordrachten. Hij ontving een dringend verzoek van de ‘National Council’ om voordrachten te houden te Johannesburg en Pretoria. Inderdaad wordt hier een nieuw geluid gehoord en het doet weldadig aan te weten, dat de stem der wijsheid en des verstands welkom is, en gehoord wordt boven het getier der verkiezingen. Trouwens, ik geloof dat Zuid-Afrika ziek is van de ‘politiek’ .... Men heeft er genoeg van en men luistert naar het nieuwe geluid als naar een stem van belofte en uitredding. J.L. SCHOELER.

Neerlandia. Jaargang 28 Stamverkeer.

Met het oog op den stroom van Afrikaners, die op de Wembley-tentoonstelling worden verwacht, hebben de Alg. Ned. Ver. voor Vreemdelingenverkeer en het A.N.V. op ruime schaal in Londen en Zuid-Afrika een vouwkaart van Nederland met vele inlichtingen en beknopte verluchte plaatsbeschrijving verspreid, gevat in de volgende opdracht:

Aan die Hollandse Afrikaners.

Nou dat U op die punt staan om na Europa te vertrek of wellig reeds in Londen aangekom het om u kennis op die Britse Rykstentoonstelling te vermeerder, gryp ons die geleentheid aan om U uit te nooi om gou-gou die Noordsee oor te steek - die reis duur nog nie eens 'n halwe dag nie - om ook 'n besoek te bring aan die

Neerlandia. Jaargang 28 105 ou mooi stamland, van waaruit Jan van Riebeek in 1652 uitgeseil het om die baan te effen vir die vestiging van die blanke ras in Suid-Afrika. Prof. Te Winkel eindig sy vlugskrif oor die ‘Nederlandsche Taal in Zuid-Afrika’ aldus: ‘Wij gevoelen ons één met den Zuid-Afrikaan, omdat wij weten, dat hij bloed is van ons bloed, omdat zijn voorgeslacht is uitgegaan van ons land, omdat zijn karakter nader staat tot het onze dan tot dat van eenig ander volk, omdat wij begrijpen wat hij schrijft in zijne eigene taal, ook al hebben wij die niet opzettelijk aangeleerd, omdat wij hem volkomen verstaan, wanneer hij tot ons komt en ons in eigen woorden als zijne broeders begroet.’ Die Algemeen Nederlands Verbond mag homself daarop beroem teen die einde van die neentiende eeu die oë van vele in Nederland en in sy stamverwante oorde te geopen het vir die bloedverwantskap tussen Afrikaners en Nederlanders, en die harte te berei het vir die gevoel van saamhorigheid wat ook in dade omgeset is. Sedert het die Verbond met groot belangstelling die selfstandige ontwikkeling van die Afrikanervolk gevolg en hy is homself daarvan bewus, dat 'n nouere aaneensluiting en samewerking, waar dit moontlik is, die wedersydse geestelike en stoflike belange ten seerste kan bevorder. Daarvoor is in die eerste plek nodig meer persoonlike kennismakings tussen die blanke bewoners van Nederland en Suid-Afrika. Reeds is verskeie Nederlandse geleerdes derwaarts gegaan om vir daardie doel werksaam te wees en het Afrikanervoormanne na ons land gekom om kennis op te doen en te versprei. Ons sou dit baie waardeer, as u aanwesigheid in Londen sou lei tot nadere kennismaking met land en volk van ons gemeenskaplike voorouers. U digter Totius het dit so skoon gesing:

Verborge-één, in groot verband Diep, hoog en wêreldwijd geplant Staan eenheidsboom van stam en taal Tot in Transvaal.

En Dr. D.B. Bosman het dit geskrywe in sy bydrae vir ons Gedenkboek wat verskyn het by geleentheid van die 25-jarige bestaan van die Algemeen Nederlands Verbond: Geschiedenis en Invloed van den Nederlandschen Stam: ‘Die verskil tussen Afrikaans en Hollands is groot, maar dit is alleen 'n verskil van vorm. Daar is 'n hoëre eenheid wat deur wedersydse waardeering to 'n nouere eenheid kan gemaak word. Ons weet, dat die wil tot toenadering van albei kante bestaan.’ Ons hoop op U koms na Holland en ons wat ons setel het in Dordrecht, Groenmarkt 9, sowel as die Algemeen Nederlandsche Vereeniging voor Vreemdelingenverkeer wat sy kantoor hou in Den Haag, Hooge Nieuwstraat 30, sal U graag met raad en daad van diens wil wees.

Die Daaglikse Bestuur van die Alg. Nederl. Verbond,

P.J. DE KANTER, Alg. Voorsitter. Jhr. Mr. J.L.W.C. VON WEILER, Alg. Ondervoorsitter.

Neerlandia. Jaargang 28 Mr. B. DE GAAY FORTMAN, Alg. Sekr.-Pennningmeester. Dordrecht, Somer 1924.

Mededeelingen

Vreemd.

Onder dit opschrift verscheen in het Maartnr. van Neerlandia een stukje van den heer S. van Lier Ez., waarin de Afdeeling Utrecht meende in een verkeerd daglicht te zijn geplaatst. Haar penningmeester kwam daar tegen op in een ingezonden stuk. De redactie meldde hem het wel te willen opnemen mits hij den noodeloos scherpen toon verzachtte. Zij vertrouwde zoo zeer op inwilliging van dit verzoek, dat zij het deed met gelijktijdige toezending van de drukproef van het ingezonden stuk om opneming in het volgend nummer mogelijk te maken. De inzender heeft op herhaalde aanvraag niet aan het verzoek der redactie voldaan, daar hij het met hare beoordeeling van zijn toon niet eens was en er tenslotte de voorkeur aan gegeven zijn verweer ongewijzigd aan de Afdeelingen rond te zenden, waarbij hij zonder meer meedeelt, dat de Redactie van Neerlandia zijn stuk heeft geweigerd en haar van partijdigheid beschuldigt. Eerlijkheidshalve had hij bovenstaande toedracht der zaak moeten meedeelen. Het spreekt van zelf, dat de Redactie met het bovenstaande geen partij kiest in den pennestrijd tusschen den Amsterdamschen en den Utrechtschen penningmeester.

Dr. F.E.J. Malherbe.

De Afrikaansche student François Malherbe is 23 Juni aan de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam bevorderd tot doctor in de letteren en wijsbegeerte op een academisch proefschrift over Humor. De jonge Dr. vertrekt 5 Juli naar Stellenbosch. Onze beste wenschen volgen hem. Moge hij zijn volk ten zegen en onzen stam tot eere zijn.

Hongaarsch Hollandsche Revue.

Men versterkt de betrekkingen tusschen Nederland en Hongarije, door steun aan dit maandblad in den vorm van een abonnement, dat slechts f 2,50 's jaars kost. Adres van den den leider: Marcel Vidor, VIII Ullöi-üt 4, Budapest.

Hulde aan De Ruyter.

20 Juni heeft de bevelvoerder van een Deensch oorlogsschip, vergezeld van zijn officieren en adelborsten en in tegenwoordigheid van overheidspersonen een krans gelegd op het graf van den beroemden Nederlandschen zeeheld in de Nieuwe Kerk te Amsterdam, als een hulde aan den redder van Denemarken in 1659.

Neerlandia. Jaargang 28 Zuidafrikaansche Studentendagen.

Was verleden jaar 's-Gravenhage de ontvangende stad, 24 en 25 Juni heeft Rotterdam zich van den plicht der gastvrijheid gekweten. Het comité heeft beide dagen bijna honderd vrouwelijke en mannelijke Afrikaansche studenten uit Nederland en Engeland een genoegelijke en leerzame ontvangst bereid. O.m. werd een boottocht naar Dordrecht gemaakt, waar het bestuur onzer Afdeeling de leiding van het kort bezoek had. Het Hoofdbestuur verleende geldelijken steun.

Nederland op zijn best.

Een voorbeeld van voorkeur van het buitenland voor Nederlandsch Fabrikaat: Dezer dagen mocht de Kromhout-motorenfabriek te Amsterdam opdracht ontvangen uit Australië tot het vervaardigen van de voortstuwingsmotoren, te plaatsen in een schip, in Schotland in aanbouw, en dit terwijl groote Engelsche en Zweedsche fabrieken hadden meegedongen.

Uiterste Wilsbeschikking.

Hun, die het A.N.V. bij uiterste wilsbeschikking willen bedenken, bevelen wij daartoe den volgenden vorm aan: Ik vermaak aan het Algemeen Nederlandsch Verbond te Dordrecht, waarvan de Statuten zijn goedgekeurd bij Koninklijke besluiten van 23 Jan. 1905 en 29 Oct. 1907, nommer 89, de som van ...... gulden uit te keeren binnen ...... maanden na mijn overlijden, vrij ven alle rechten en kosten.

Neerlandia. Jaargang 28 106

Gen. Hertzog eerste Minister.

De verkiezingen in Zuid-Afrika hebben de Sappen in de minderheid gebracht en o.m. het Hollandsch element in het parlement versterkt. Het gevolg van een en ander is dat Gen. Hertzog als Eerste Minister van de Unie zal optreden. In het volgend nummer komen wij uitvoeriger op deze gebeurtenis terug.

Ons Postzegelwerk.

Postzegels hiervoor kunnen aan het Kantoor van het A.N.V. gezonden worden of rechtstreeks aan den Heer H. Meert, Hannover, Theodorstr. 5a, Duitschland. Verzamelaars onder de leden worden voor ruildoeleinden verwezen naar den Heer Meert.

Verbetering.

Men maakt ons opmerkzaam op eene onjuistheid in het kaartje van Suriname, afgedrukt in het Gedenkboek, waar ten onrechte de Koeroeni is genoemd Corantijn. Wie daarvan meer weten wil, verwijzen wij naar het artikel ‘Grenzen van Suriname en grenskwestiën’ in de West-Indische Encyclopaedie, naar de West-Indische Gids, tweede jaargang, bladz. 333, derde jaargang, bladz. 393, vierde jaargang, bladz. 401 en vijfde jaargang, bladz. 259, alsmede naar een bijdrage van Mr. Dr. C.F. Schoch in Neerlandia, Febr. 1922.

Ingekomen Boeken.

Officieel Zak-Adresboek van Hotels en Restaurants in Nederland en Nederlandsch Oost-Indië. 15de Jg. 1924. Uitgegeven in opdracht der A.N.V.V. door Jac. G. Lasschuit. Den Haag.

Nieuwe Nederlandsche Bouwkunst, door Prof. Ir. J.G. Wattjes. Uitgave Mij. Kosmos, Amsterdam.

De Kleine Gids, inleiding tot onze moedertaal, door Dr. J.B. Schepers en H.J. Scholten, J.M. Meulenhoff, Amsterdam.

Emiel Hullebroeck. Vlamingen van beteekenis VII, door Victor Lacour. - Uitg. De Sikkel, Antwerpen. - C.A. Mees, Santpoort.

Taalcommissie.

Neerlandia. Jaargang 28 Zetel: 's-Gravenhage, Helenastraat 46. Aangeteekende stukken: Charlotte-de-Bourbonstraat.

Nog steeds is de invloed van den rondzendbrief van den Commissaris der Koningin in Gelderland merkbaar; aanvragen om de Woordenlijsten blijven aanhouden, zoowel bij het Hoofdbestuur als bij de T.C. zelf. Deze kreeg er zelfs enkele uit het buitenland, waar de Nederlanders beter schijnen te kunnen lezen dan vele Nederlanders hier. Want niettegenstaande dat maandelijks de zetel der T.C. aan het hoofd harer afdeeling in Neerlandia voorkomt, heeft toch het H.B. er telkens last van, dat het brieven, voor de T.C. bestemd, aan deze moet doorzenden. Uit den aard der zaak geeft dit bovendien vertraging in de afdoening dier brieven.

Mr. H.P.S. te 's-Gr. Dat er aan ‘internationale, technische woorden’ niet getornd mag worden, is niet het oordeel der T.C. en is dit ook nooit geweest. Lees U daarvoor maar eens het voorwoord van den 2den druk der Woordenlijst, welk voorwoord wijlen Prof. Dr. J. Verdam opstelde en dat de T.C. nog altijd als richtsnoer vasthoudt. De T.C. betreurt het ten zeerste, dat zoo dikwijls buiten haar om meeningen geuit worden, die zij volstrekt niet tot de hare rekent. Woorden als kurhaus, handel (of moeten we schrijven, als wij het gebruiken, hendel?), propeller, freewheel, efficiency hebben goede. gelijkwaardige Nederlandsche woorden naast zich. Natuurlijk kan het cliché, dat b.v. uitgeleend wordt, de blok heeten, waarvan U terecht opmerkt, dat de Vlamingen het zoo noemen. - Uw mededeeling in zake de spoorboekjes was ons bekend; U kan in die boekjes (en op andere spoorweguitgaven!) meer vinden, dat niet goed Nederlandsch is. Zie b.v. maar eens blz. 3 van het omslag, waar als op andere plaatsen het heerlijke meerdere i. pl. v. verscheidene of verschillende prijkt. Tot wien wij ons moeten wenden, om de door U gewenschte verbeteringen te krijgen, zullen wij nog eens overwegen.

J.B.v.L.e.a. te 's-Gr. Wij danken U recht hartelijk voor het hart, dat U, ieder op zijn (haar) eigen manier, ons onder den riem stak.

S.v.L. Ez. te A'dam. Gaarne zouden wij Uw vraag, of zinnen, als U bedoelt, juist zijn, hier beantwoorden, indien ons er de plaatsruimte niet voor ontbrak. Mogen wij U er voor aanbevelen de lezing, van wat het Woordenboek der Nederl. Taal, Deel IX, kolom 1949, 6 dienaangaande meedeelt? Misschien heeft U zelf dit Woordenboek en, zoo niet, dan kan U het op de Universiteitsbibliotheek raadplegen.

Hulde aan ‘'t Koggeschip.’

Een paar leden van het A.N.V., die aanstoot hadden genomen aan het feit, dat op de Nieuwe Kerk te Amsterdam, de kerk, waar de Koning wordt ingehuldigd, een bordje met uitsluitend Franschen tekst bezoekers meldde, tot wien zij zich voor toegang tot die kerk moesten wenden, vroegen de T.C., of zij daartegen iets kon doen. Deze wendde zich tot de vereeniging 't Koggeschip, welke hierover heeft te beslissen en kreeg van haar tot antwoord, dat deze aanwijzing overeenkomstig het voorstel der T.C. zal aangebracht worden in het Nederlandsch en het Engelsch, gegrond op de overweging, dat van de vreemdelingen-bezoekers het overgroote aantal Engelsch sprekenden is.

Neerlandia. Jaargang 28 Uit een brief van een zakenman!

‘... het is toch goed, dat er eindelijk eens goed wordt opgetreden tegen de taalverknoeierij; als de T.C. en Elout en anderen daartegen maar flink en krachtig blijven optreden, zal het wel beter worden - op den langen duur! Ge hebt er geen besef van, en dat weet ik veel beter dan de T.C. en Elout, enz. samen, hoe erg het tegenwoordig is, met name in koopmansbrieven, en ik gaf er wat voor in de gelegenheid te zijn eens haarfijn na te gaan, op welke manier de talen, allereerst Nederlandsch, aan al die mooie en dure handelsscholen worden onderwezen.’

Germanismen.

Onze Nederlandsche geleerden schijnen wat àl te veel in Duitsche boeken te studeeren. Wat te denken van een Nederlandsch professor (prof. Volmer in het tijdschrift ‘de Naamlooze Vennootschap’) die onder den titel van ‘Zij op uw hoede!’ het volgende schrijft: ‘Wat toch zal daarvan het gevolg zijn als men onderlaat het noodige te doen?’ Mr. W.N.M. VAN DER HAM.

En wat ook te denken van een Hoogleeraar in de Nederl. letteren (Prof. Dr. R.C. Boer in zijn ‘Oergermaansch Handboek’, een boek, bestemd voor a.s. Doctoren in de Ned. letteren), waaruit een heele bloemlezing van Germanismen te halen valt. T.C.

De ‘Fluks’?

Toen de vliegmachine verscheen, bedacht iemand daarvoor het woord fluks. Dat sloeg niet in; maar het Handelsblad vindt, dat, nu het vliegtuig onder ieders bereik is gekomen (zooals dat heet), er wel plaats is voor zulk een ‘familiare’ benaming. Wij twijfelen een beetje.

Neerlandia. Jaargang 28 107

Fluks is ongetwijfeld goed Nederlandsch. Het stamt af van het mnl. vlöghes, vlöchs, den oorspronkelijken genitief van vlöghe, vliegen. Wel heeft het dus zijn afstamming mee. Maar zou het ooit ‘familiaar’ worden? Toen de auto's kwamen, vond iemand het woord zelfbeweger uit. Zoo logisch mogelijk. Doch, daar de practijk het altijd op de logica wint, bleven de woorden auto en motorrijtuig. ‘Fiets’ is in de volksspraak plotseling uit zichzelf opgekomen. Te Apeldoorn naar het schijnt; hoe weet men niet juist. Een boertje vermoedelijk viel het in, toen een ‘velocipède’ hem voorbij flitste; hij had geen tijd om te roepen ‘'n fiels'pé!’ ‘Fluks’ daarentegen is verzonnen. Het bijvoeglijke naamwoord wil men op schrandere wijs tot zelfstandig naamwoord verheffen. Maar het is niet gemeenzaam; men hoort het eigenlijk alleen op school. Zou het, na zijn promotie meer kans hebben, in den omgang te worden opgenomen? Al zou fluks ons welkom zijn als het kortere en als door en door Nederlandsch, we gelooven dat de vliegfiets als benaming voor de nieuwst uitgevonden kleine vliegmachines het veld zal houden.

Ingezonden.

11 Juli, Nationaal-Nederlandsche feestdag.

Vaak ging door tweedracht teloor, wat door eendracht had kunnen gewonnen worden en behouden blijven. In 1302 vertoonden de Zuid-Nederlandsche gemeentenaren1) één enkelen wil, om tezamen den erfvijand van Dietschen grond te verwijderen. Wat zal 1924 ons te zien geven? Ziethier, een loffelijke poging om in gesloten strijdformaties op te rukken, zooals ouwlings de gemeentenaren en casselrijen, ieder onder eigen vaandel, - doch: één! Wie zal hierbij spelbreker, wie zal verrader aan de goede, Dietsche zaak durven zijn? Zeker niet: de vrienden van het Algemeen Nederlandsch Verbond, dat steeds op eenswillendheid en eendracht heeft aangedrongen. - We hopen, dat de ‘Vossen’ en ‘Tol- en accijnsbedienden’ zullen slagen. Waarachtig, dat hopen we! 's-Gravenhage, Juni '24. Mr. H.P. SCHAAP.

Comité voor Nederl. kinderen in den Vreemde.

De ontvangsten bedroegen in de afgeloopen maand f 2153.10 (maakt met vorige opgaven f 525736.46 en Mrk. 3173323.50). De uitgaven waren f 3868.45, dus wederom eene afbrokkeling onzer weerstandskas. Een groot aantal kinderen, dat hier weder op krachten was gekomen en geruimen tijd genoten had van alles, wat het Vaderland hun kon bieden, ging weder naar het Roergebied terug, om plaats te maken voor een even groot aantal stakkertjes, dat nu voor hulp in aanmerking kon komen. Dit beteekent voor ons, behalve de gewone loopende onkosten voor onderhoud enz.,

1) Waaronder die van het tegenwoordige Zeeuwsch-Vlaanderen, die steeds zij aan zij met Gent en Brugge vochten!

Neerlandia. Jaargang 28 een belangrijke uit gave voor kleeding, want die kinderen moeten in den regel van top tot teen gekleed worden. Wij houden ons zeer aanbevolen voor gedragen en nieuwe kleedingstukken voor kinderen van 3 tot 14 jaar, en voor geldelijken steun. Bijdragen worden gaarne ontvangen door den Penningmeester S. VAN LIER Ez. Nassaukade 358, Amsterdam. Gemeentegiro L. 569. Nieuwe leden.

Groep Nederland.

P.C. Kappeteyn, Leeraar R.H.B.S., Middelharnis. Opg. door den heer J. Brey, Rotterdam. W.H.E. Vrijdag, Huize Randenbroek, Amersfoort. Opg. door Mevr. Insinger-Schiff, Amersfoort. H. Hilarides, Bowlespark 16, Wageningen S.P. Plat, Heerenstraat 11, Wageningen C.Th. van Wijk, Heerenstraat 11, Wageningen Allen opg. door het bestuur der Afd. Wageningen Mr. P. Wildervanck de Blécourt, Warnsveld. Mej. W.A. Mennes, Warnsveld. Dr. J.J. Frederikse, Warnsveld. Mej. E. Ver Loren van Themaat, Warnsveld. Mej. G.E. Wilkens, Voorst. Mej. H.H. Wilkens, Voorst. Mr. C.D.M. Hupkens v.d. Elst, Eefde. Mr. C. Veen, Winschoten. Dr. E.C.C. van Lennep, IJsselkade, Zutfen. Mej. J.M. Vrugtman, IJselkade, Zutfen. Mr. J.v.d. Kun, Zutfen. Mevr. W.v.d. Kun-Regout, Zutfen. Mr. Th. Dijstra, Jacob Damsingel, Zutfen. Mevr. C. Dijstra-Hondius, Jacob Zutfen. Damsingel, Mevr. J.T.v.d. Leeuw-Reesink, Zutfen. Brugstraat, J. Morhee Jzn., Waterstraat, Zutfen.

Neerlandia. Jaargang 28 Allen opg. door het Bestuur der Afd. Zutfen. F.E.A.M. Prez, Vaillantlaan 139, Den Haag. Mej. Jacoba de Koning, Schankstraat 163, Den Haag. Mej. Marg. G. Serverus, Kon. Den Haag. Wilhelminalaan 245, Dr. G. Otten, Prinses Mariestr. 29, Den Haag. Mej. C. van Kleeff, Weimarstr. 27, Den Haag. Allen opg. door het Bestuur der Afd. Den Haag. F.A.J.v.d. Stok, Prinsestraat 105, Den Haag. H.S.M.v. Wickevoort Grommelin, Korte Den Haag. Voorhout 12B, Dr. C. Orbaan, Dam 39, Middelburg. Opg. door het Bestuur Afd. Middelburg. W.F. Harsveld, Groote Markt, Vlissingen. J. Meijnderts, Cluyverstr. 44, Vlissingen. Beiden opg. door het Bestuur Afd. Vlissingen. Douairière D. Gockinga-Albarda, Arnhem. Eusebiusplein 24, Opg. door het Bestuur der Afd. Arnhem. Alg. Importboekhandel J.W.F. Sluyter, Amsterdam. Stadhouderskade 62, Mevr. A. de Goede-Miseroy, Amsterdam. Koninginneweg 60, Opg. door Mr. J.W. te Winkel, Amsterdam. A.A.v. Gogh, 2e Const. Huygensstr. 67, Amsterdam. Opg. door den heer G.v. Heusden, Amsterdam. M.J.P.v.d. Heyden, v. Ostadestr. 114 II, Amsterdam. Opg. door den heer J. Kooy, Amsterdam. Hugh Nassy, Lomanstr. 78, Amsterdam. Mevr. Wed. L. Doths, Alex Boersstr. 26, Amsterdam. Mevr. S.v. 't Lindenhout-Tak, Reynier Amsterdam. Cleaszenstr. 37, W.P.J. van 't Lindenhout, Reynier Amsterdam. Claesenstr. 37, W.P.J. van 't Lindenhout Sr., Amsterdam. Commelinstr. 59 I,

Neerlandia. Jaargang 28 Opg. door den Heer W.P.J. van 't Amsterdam. Lindenhout Jr., Ernst Beernink, Overtoom 126, Amsterdam. Opg. door het bestuur der Afd. 's-Hertogenbosch. A.M.Th. Verdonk, Vughterstr. 20, 's-Hertogenbosch. P.J.H. Kersten, Havensingel 27, 's-Hertogenbosch. F.J.M. van Miert, Stationsweg 22, 's-Hertogenbosch. J. Vermeulen-Goulmy, Stationsweg 22, 's-Hertogenbosch. L. Kruyff, Vughterstr. 124, 's-Hertogenbosch. Ph. Stibbe, Verwerstr. 24, 's-Hertogenbosch. Mr. H.P. Loeff, Stationsstr. 16, 's-Hertogenbosch. P.C.v.d. Veer, Korte Putstr. 2, 's-Hertogenbosch. A.S.J. van Kesteren, Verwerstr. 23, 's-Hertogenbosch. Dr. J.H. Israël, Helvoirt. Allen opg. door het Bestuur der Afd. 's-Hertogenbosch.

Neerlandia. Jaargang 28 108

W.H. Ypes, Arts, Kockengen. Opg. door den Heer B. Calissendorf, Haarzuilens. A.D.A. Brinkerink, Kromme Nieuwegr. Utrecht. 12, Opg. door den Heer L. Cannegieter, Utrecht. H. Heyman, Kievitdwarsstr. 3, Utrecht. Opg. door den Heer P.E. Visser, Utrecht. A. Dingerink, Lauwerecht 108bis, Utrecht. D. Moorrees, Nieuwe Gracht 24bis, Utrecht. A.J. Krijt, Wilhelminapark 10, Utrecht. W.J.F.v.d. Kuilen, Schroeder v.d. Kolkstr. Utrecht. 8, J.v. Doorn, Merelstr. 11bis, Utrecht. Allen opg. door het Bestuur der Afd. Utrecht. G. van Kooten-Niekerk, Zonstraat 21, Utrecht. N.R. Kuperus, Rijnkade 8, Utrecht. Jhr. Mr. K.J. Schorer, Maliesingel 16, Utrecht. J. Brey, Graaf Lodewijk v. Nassaustr. 5b, Hillegersberg. Mr. Dr. W.G.A. van Sonsbeek, Breda. Burgemeester, Mr. G. van Baren, Burgemeester, Delft. Mr. W.A. Vrolijk, Rijnstraat 1, Arnhem. W. Heeringa, Café-Restaurant N.A.B., Dordrecht. H.J.v.d. Rest, Toulonschelaan 9, Dordrecht. Allen opg. door den heer Jac. Post, Utrecht. Kapt. G. Stürm, Reeweg 34zw., Dordrecht. J.G.F. van Son, Velserstr. 109, Haarlem. Opg. door Prof. Dr. A.A. van Schelven, Haarlem. H.G. de Jongh, Berkenrodestr. 16, Haarlem. J.H. Ressing, Leidschevaart 138, Haarlem. Beiden opg. door den Heer J.C.A. Croïn, Haarlem. B. van Zeelst, Zijlstraat 22, Haarlem. Opg. door Prof. Dr. F.A. Stoett, Haarlem. W.G.J. Meulman, Stationchef, Overveen.

Neerlandia. Jaargang 28 Opg. door Mr. J.D.v.d. Plaats, Bloemendaal. M.K. Honig, ‘Buiten Twist’, Overveen. P.A. Wisse, v.d. Duynstr. 12, Leiden. Opg. door den heer E.P.v.d. Werff, St. Anna ter Muiden. Hoegen, Bankier, Sluis. A.P.M. Meier, Bierbrouwer, Oostburg. Versprille, Onderwijzer, Oostburg. Hoste, Onderwijzer, Oostburg. Westdorp, Directeur Gasfabriek, Oostburg. C. de Wolf, Administrateur, Oostburg. A.J. Bronswijk, Oostburg. I. de Hulster, Nieuwstraat, Oostburg. Mej. Risseeuw, Onderwijzeres, Oostburg. Iz. Boidin, Markt, Oostburg. P. de Hullu, Gemeente Secretaris, Oostburg. Le Grand, Markt, Oostburg. Dr. Kater, Arts, Schoondijke. Verduyn, Schoondijke. J. de Ligny, Zuidzande. A. Lako, Zuidzande. Luteyn-Bouwens, Zuidzande. Kouwer, Onderwijzer, Zuidzande. De Klerk, Hoofd der school, Zuidzande. Catsman, Hotel de Roode Leeuw, Zuidzande. A.J. Risseeuw Dzn., Sluischeweg, Zuidzande. De Zwart, Landbouwer, Zuidzande. Allen opg. door het Bestuur der Afd. West Zeeuwsch-Vlaand. Dr. P. Vrijlandt, Kennemerstraatweg 166, Alkmaar.

Groep Noord-Amerika.

Begunstigend Lid.

Prof. Dr. H.W.v. Loon, Westport, Conn. Opg. door den heer F.E.H. Gebhardt, Yonkers.

Neerlandia. Jaargang 28 Gewone Leden.

C.C. Doorn, 524 Hudson Str., Hoboken. Opg. door het Bestuur Groep N.-Amerika. J.J. Vermeer, 1307 Emerson Ave, Minneapolis, Minn. Opg. door het Bestuur der Afd. Minneapolis, Minn. P. Boset, 10642 Perry Ave, Chicago-Roseland. Fr. Blommert, 10621 Edbrooke Ave., Chicago-Roseland. J Beemster, 25 E. 113th Str., Chicago-Roseland. Fr. de Leeuw, 10030 State Str., Chicago-Roseland. Wm Derksen, 129 W, 111th Str., Chicago-Roseland. G. de Bruin, 134 W, 107th Str., Chicago-Roseland. Wm Guldemond, 10329 Eberhardt Ave, Chicago-Roseland. H. Hillinga, 117th & Parnell Ave, Chicago-Roseland. J.P. Hooning, 10525 State Str., Chicago-Roseland. A. Lagerwey, 101 W, 109th Str., Chicago-Roseland. Guy Madderom, 10954 Wabash Ave, Chicago-Roseland. J. Oosterheert, 10665 State Str., Chicago-Roseland. Mej. Fr. Planje, 10414 Langwood Drive, Chicago-Roseland. L.J. Pierlot, 219 W, 111th Str., Chicago-Roseland. J. Prins, 113 W, 109th Str., Chicago-Roseland. H. Miller, 142 W, 110th Place, Chicago-Roseland. B. Reitsma, 10616 La Salle Str., Chicago-Roseland. M. Schermer, 240 W, 105th Place, Chicago-Roseland. G. van Kleef, 3000 S. Michigan Ave, Chicago-Roseland. P. van Naarden, 10210 Eggleston Ave, Chicago-Roseland. Adr. van Zanten, 315 W, 106th Place, Chicago-Roseland. Alb. van Zanten, 42 W, 108th Place, Chicago-Roseland. H. van Herwaarden, 10559 Lafayette Chicago-Roseland. Ave, T. van Oosterhout, 220 W, 106th Place, Chicago-Roseland. Allen opg. door het Bestuur der Afd. Chicago-Roseland.

Neerlandia. Jaargang 28 109

[Nummer 8]

Verklaring.

In de vergadering van het Hoofdbestuur, gehouden op 5 Juli j.l., heeft de Voorzitter naar aanleiding van de critiek, uitgeoefend op en naar aanleiding van het verslag der z.g. Oost-Friezen-Commissie, opgenomen in Neerlandia van December 1923, het volgende gezegd, waarmede het Hoofdbestuur in bedoelde vergadering zijne volle instemming heeft betuigd:

Zooals U bekend is heeft het Hoofdbestuur eene Commissie ingesteld, aan welke werd opgedragen: 10. bestudeering van den oorsprong en de geschiedenis der stamverwantschap van Nederlanders en Oost-Friezen in het algemeen, welke studie met de daaraan verbonden besluiten wordt neergelegd in een verslag aan het Hoofdbestuur; 20. voorlichting van het Hoofdbestuur over den vorm, waarin en de wijze waarop de banden van de Oost-Friezen met de Nederlanders in het Algemeen Nederlandsch Verbond kunnen worden gelegd, indien volgens het oordeel van de Commissie de stamverwantschap daartoe voldoende van beteekenis is. Op dit verslag heeft Sylvanus in de Deutsche Rundschau critiek uitgeoefend, welke critiek aanleiding was tot een redactioneel artikel in ons blad Neerlandia, bedoelende de critiek van Sylvanus te weerleggen. In hoofdzaak bewoog deze critiek zich om de vrees, dat het Verbond met zijn onderzoek niet alleen cultureele bedoelingen zoude hebben, maar dat in deze beweging het voorspel kon worden gezien voor pogingen tot toevoeging van Oost-Friesland bij Nederland. Aanleiding tot deze vrees meende de schrijver in de Deutsche Rundschau te vinden in sommige gedeelten van het verslag der Commissie. Naar aanleiding hiervan wensch ik er in de eerste plaats op te wijzen, dat het hier niet betreft een verslag van het Hoofdbesuur, maar van eene Commissie, die volkomen zelfstandig hare taak heeft vervuld, terwijl zelfs niet één lid van het Hoofdbestuur in die Commissie zitting heeft. In de tweede plaats breng ik in herinnering, dat het Hoofdbestuur ten opzichte van het verslag der Commissie zijn standpunt nog niet heeft bepaald. Deze Commissie is immers alleen een raadgevend lichaam voor het Hoofdbestuur, dat ten slotte de beslissing in handen heeft. Ik ben er nochtans zeker van, dat de Commissie aan den wensch van gebiedsuitbreiding voor Nederland ten eenenmale vreemd is, zoodat men ten hoogste kan denken aan de mogelijkheid van eene minder gelukkige uitdrukking in haar verslag, welke tot zoo ernstige critiek aanleiding gaf. Ik ben overtuigd, mijne Heeren, dat gij allen, zonder uitzondering onwrikbaar wenscht vast te houden aan de grondstellingen van het Verbond, dat noch openlijk, noch in het geheim voor uitbreiding van het grondgebied van Nederland werkt, zelfs niet den stillen wensch koestert, dat zijn werk ten slotte tot gebiedsuitbreiding zal leiden.

Neerlandia. Jaargang 28 Ons Verbond heeft immers uitsluitend tot doel de geestelijke, zedelijke en stoffelijke kracht van onzen stam te verhoogen, opdat de verspreide deelen van onzen stam geestelijk en stoffelijk welvarend zijn; en voorts de banden tusschen die deelen, buiten alle politiek om, nauwer toe te halen. Onder welk staatsverband die deelen leven blijft hierbij buiten beschouwing. Hierbij moet ik er op wijzen, dat de schrijver in de Deutsche Rundschau het werk van ons Verbond niet alleen toont te begrijpen, maar het ook met instemming bespreekt, met betrekking tot onze stamverwanten in België en Zuid-Afrika, maar dat hij het niet toelaatbaar acht, waar het de Oost-Friezen betreft. Mocht het Hoofdbestuur tot de overtuiging komen, dat de Oost-Friezen in stamverwantschap bij de Vlamingen en onze stambroeders in Zuid-Afrika niet achter staan, dan zou er geen enkele reden zijn waarom ons Verbond niet zou trachten ook de Oost-Friezen in zich op te nemen, waarbij dan elke gedachte aan gebiedsuitbreiding bij de Oost-Friezen, evenals bij ons, natuurlijk evenzeer zou zijn uitgesloten. Mocht echter ooit blijken, dat de Oost-Friezen

Neerlandia. Jaargang 28 110 er anders over denken en in de samenwerking met het Algemeen Nederlandsch Verbond een middel zien om de kans te vergrooten in het Nederlandsche Staatsverband te worden opgenomen, dan zou die samenwerking, door het geheel verschillend doel van beide partijen, volstrekt onmogelijk zijn. De geschiedenis van het Verbond toont helder aan, dat deze verklaringen van mij de eenvoudige waarheid zijn. Ten overvloede wijs ik er op, dat het beleid van ons Verbond geheel in overeenstemming is met den geest van het Nederlandsche volk, waarbij het tot dusverre gevoerde beleid van de Nederlandsche Regeering zich volledig aansluit, en waaruit het verlangen spreekt om het grondgebied van den Nederlandschen staat ongeschonden te bewaren, met de besliste weigering om dat grondgebied, ten koste van welken staat ook, uit te breiden. Ten slotte een enkel woord naar aanleiding van de ontstemming over de beschouwingen in Neerlandia over het verschil in opvattingen over gebiedsuitbreiding bij de onderdanen eener groote mogendheid en bij die van een kleinen staat. Het is mogelijk, dat deze beschouwingen in zoodanigen vorm zijn gegoten, dat zij terecht een minder aangenamen indruk hebben gemaakt. Dit doet mij dan zeer leed, want allerminst lag het in de bedoeling der redactie om iemand te krenken. Maar de zakelijke inhoud dier beschouwingen is, dunkt mij, juist. Een kleine staat zou zich thans belachelijk maken door te streven naar eene machtspositie in den kring der volken, derhalve door groote mogendheid te willen spelen. Dat is niet alleen belachelijk, maar ook gevaarlijk. En op zijn minst stelt men zich bloot aan eene vernederende behandeling. Een kleine Staat behoeft volgens de Nederlandsche opvatting niet anders te doen dan met waardigheid en kracht opkomen voor eerbiediging zijner rechten, alsmede voor waarborging zijner belangen. De onderdanen van zulk een Staat worden mitsdien opgevoed in de overtuiging, dat machtsontwikkeling in den zin van zijn wil opleggen aan de groote mogendheden uitgesloten is, en men zich heeft te bepalen tot eene verdedigingsstelling. Wel behoort Nederland, door zijn uitgestrekt gebied in andere werelddeelen, niet tot de kleine mogendheden in den gewonen zin, maar de voorgaande beschouwingen zijn toch op Nederland als staat in Europa volledig toepasselijk. De groote mogendheden daarentegen komen voor geheel andere vraagstukken te staan. Aan de juistheid dezer beschouwingen wordt geen afbreuk gedaan door de ongetwijfeld eerlijk gemeende verklaring van Duitsche zijde, dat men in Duitschland niet denkt aan gebiedsuitbreiding, en in 't algemeen z.g. imperialistische neigingen niet aan 't Duitsche volk mogen worden toegeschreven. Dat thans, veel meer dan voor den wereldoorlog, een krachtige strooming in de richting van vrede bij het Duitsche volk bestaat, mag in elk geval als vaststaande worden aangenomen. Men mag zich hierin slechts verheugen. Niets kan meer medewerken tot het geluk der menschheid dan het doordringen van de vredesgedachte, die tenslotte de oorlogen onmogelijk maakt.

Mijne Heeren, Ik stel U voor deze verklaringen te aanvaarden als volledig weergevende de meening van het Hoofdbestuur.

Neerlandia. Jaargang 28 Een Congres in zake Neerlands Volkskracht.

De Haagsche afdeeling wil, dat in deze tijden, waarin veel wordt gesproken over zorgen en neerslachtigheid, in de Hof- en Regeeringsstad, dus ‘onder den rook der regeeringsgebouwen’, eens stemmen van opbeurenden klank worden gehoord; stemmen, die spreken van de groote geestelijke krachten, welke in ons volk sluimeren en kunnen worden opgewekt. Ter vervulling van dien wensch zal de afdeeling Vrijdag den 26sten en Zaterdag den 27sten September een congres in zake Neerlands Volkskracht houden in de Ridderzaal op het Binnenhof. De Burgemeester van 's-Gravenhage heeft het eerevoorzitterschap van het congres aanvaard. De opening van het congres zal met eenige plechtigheid geschieden. Na het openingswoord van den voorzitter zal Minister De Visser spreken en een klein koor onder leiding van den heer Wierts zal eenige liederen zingen. Een achttal sprekers van naam zal onderwerpen behandelen, welke op onze volkskracht betrekking hebben, n.l. over Nederland als Koloniale Mogendheid de heer G.J. Staal, oud-gouverneur van Suriname; over Nederland op het gebied der Wetenschap, Mr. G. Scholten; over Neerlands Weermacht, C.K. Elout; over Nederland op het gebied der Toonkunst, Dr. Hugo Nolthenius; over Nederlands Zeevaart, J.W.J. Baron van Haersolte; over Nederland op het gebied der Bouwkunst, Jan Wils; over den Nederlandschen of Dietschen Stam, Dr. N.B. Terhaeff; over Neerlands internationale positie, H. Ch.G.J.v.d. Mandere.

Het Gemeentebestuur zal het congres ten stadhuize ontvangen. Het zal worden besloten door een Kunstavond in het Kurhaus, waarvoor reeds de heeren Thom Denijs en Albert Vogel hun medewerking hebben toegezegd. Er worden bovendien plannen gemaakt voor gezellige bijeenkomsten buiten de overige werkzaamheden (bijv. namiddagthee, maaltijd). Binnenkort verschijnt bij de Haagsche Drukkerij een Congresgids, die rijk wordt verlucht met portretten van mannen, die den Nederlandschen naam hoog hielden en waarin tal van aanhalingen, betreffende onze volkskracht, uit de buitenlandsche pers worden opgenomen. Voorts ligt het in de bedoeling, van de redevoeringen een gedrukt verslag uit te geven, opdat het congres zooveel mogelijk blijvende vruchten drage.

Ten einde het bezoek zooveel mogelijk te bevorderen, zal de toegangsprijs zéér laag, en voor de leden van het A.N.V. buitengewoon laag worden gesteld. Dit wordt nog nader bekend gemaakt. De werkzaamheden, verbonden aan de inrichting van het Congres, heeft het afdeelingsbestuur opgedragen aan een ‘Congresleiding’: Maj. K.E. Oudendijk, voorzitter, Dr. M.A. van Weel, ondervoorzitter; J.J. Palm, Secretaris (Frederik-Hendriklaan 259); Nic. van Delden, Penningmeester (Celebesstraat 91).

Neerlandia. Jaargang 28 111

Rede, gehouden op den Groepsdag te Rotterdam, 28 Juni 1924.

Dames en Heeren,

Bij het doorlezen der dagorde van den Groepsdag van het Algemeen Nederlandsch Verbond, dien gij heden houdt, is een oogenblik de vraag bij mij opgekomen of - waar u zooveel goeds geboden wordt - een woord van mij hier eigenlijk wel op zijn plaats zou zijn. Gij zult straks stoomen door de havens der Maasstad, en bewonderen, voor 't eerst of opnieuw, de werken gewrocht door stoere burgerkracht. Gij zult, met de bekende gastvrijheid, ontvangen worden op het Stadhuis dezer gemeente, waar gij ongetwijfeld niet het minst getroffen wordt door het vele, dat hier uitblinkt als blijk van trouwen burgerzin. En als gij u zult hebben gesterkt aan een gemeenschappelijken maaltijd, - inderdaad volstrekt onmisbaar bij zoo zware dagtaak - wordt gij genoodigd tot een bijeenkomst waar de Nederlandsche kunst aan het woord zal zijn. Moest ik dan nog tot u spreken? Het bestuur der Rotterdamsche Afdeeling meende van wel; dus heb ik mij onderworpen. En ik deed dit in de verwachting, dat gij mij een oogenblik uw aandacht zoudt willen schenken: dat mannen en vrouwen, en vooral de jongeren, die wij in ons midden hebben, leden van het Algemeen Nederlandsch Verbond, die de beteekenis verstaan van taal en volk, en stam en vorstenhuis, en land en historie, bereid zijn er aan te worden herinnerd, dat de arbeid van het Verbond wordt verricht tot het vasthouden van een ideëel goed. Want hierom, en hierom allereerst, en hierom alleen gaat het: dit is ook mijn doel, wanneer ik poog enkele nationale gedachten in dezen kring neer te leggen. Overbodig is dit niet: want niet 't minst in het laatste tiental jaren werkt de internationale gedachte op ons denken en handelen in. Tijdens den oorlog hebben wij het aan den lijve gevoeld, dat wij zijn staat tusschen de staten, volk temidden van volkeren. Telkens moest een antwoord worden gegeven op de vraag, hoe ons volk met voedsel in het leven te behouden, afhankelijk als wij waren van de welwillendheid of van de willekeur van anderen. En dagelijks, nu meer dan minder, hadden we de dreigende mogelijkheid vóór ons, dat ook wij zouden geraken in den krijg, met het gevaar misschien als volk onder te gaan: wij weg, of onze koloniën weg: en in 't laatste geval wij als natie vrijwel van geen beteekenis meer. Het is goed en noodig als volk zijn internationale plaats te kennen. Wie dat doet, geeft blijk van een helderen kijk, en van een ondernemenden geest, en van doorzettende kracht, als zijn stoomers langs vaste lijnen uitgaan, en op alle zeeën de nationale vlag toonen. In de diepten der wateren worden de kabels gelegd om te verbinden, wat door een oceaan scheen gescheiden. En de vliegers stijgen op, om te overbruggen de ijle ruimten, die onbegaanbaar heetten. In uw woning zittend hoort gij het woord op duizend mijlen afstands gesproken: wie zal zeggen, of gij binnenkort ook het gebeuren terzelfder plaatse niet uit uw vertrek aanschouwt. Van draden als omweven is de wereld, zichtbare en onzichtbare; draden die maken, dat wij haast meer leven buiten de grenzen van ons kleine land, dan daarbinnen. Wij

Neerlandia. Jaargang 28 moeten weten, dat wij temidden van dit internationale beweeg een plaats hebben, en welke deze is. Dit alles dringt de volkeren tot het besef, dat zij deel zijn van het geheel; en het helpt in hen breken nationale ijdelheid, en nationalen haat, en nationaal egoïsme. En meer nog dan door wat ik zooeven noemde, komen de volkeren door congressen van medici en kerken, van juristen en technikers in aanraking met anderer cultuur en wetenschap, waardoor de blik wordt verruimd, en waardeering geboren, en wellicht ook iets van zelfkennis gekweekt. Wie 't buitenland kent, kan niet ontkomen aan vergelijkende volksstudie, en doet er zijn winst mede. Maar m.h. als gij het doorwerken der internationale gedachte volgt - en ik denk nu inzonderheid aan de laatste jaren - vraagt gij uzelf af of zij ook niet een zeer donkeren kant heeft: of niet velen onbewust, in waagspel of in lichtzinnigheid, bezig zijn ertoe mede te werken, dat ook ons volk zichzelf niet meer is en dus zichzelf verliest. Met méér recht nog dan vóór een eeuw Bilderdijk deed, kunnen ook wij vragen:

‘Waar wende ik mijn gezigt. Wat dikke duisterheid Vertoont zich overal op 't wereldrond verspreid? 'k Zie duizend duizenden, die 't Vaderland vergeten Of die van vaderland noch hun verplichting weten. Ja, die door valsch vernuft, vervuld met langen waan, Dien plicht belachen, als vooroordeel zelfs versmaên. Dáár and'ren, die als 't ware op ruimer liefde roemen. Zich met den weidschen naam van ‘wereldburger’ noemen En zeggen, met het gif der baatzucht in 't gemoed ‘Dat is mijn vaderland, dat mij beschermt en voedt.’

Helaas met velen is het zoo; ouderen en jongeren; in alle kringen, zelfs in die, waar men krachtens beginselen daar beleden, beter verwachten zou. En staat men niet terstond gereed met zijn klacht over nationalisme, of het de Vlaming is, die aanheft zijn

‘Weg met de bastaards, weg met de lauwaards Ons behoort het Noorderstrand. Ons, den Kerels, ons den Klauwaarts, Leve God en Vlaandrenland. of dat het de Noord-Nederlander is, die zijn ‘Wilhelmus’ inzet. Verflauwd is bij velen het besef, dat zij een volk, maar dan ook een volk, zijn tusschen de volkeren. En bij wie het gevonden wordt, is noodig versterking, verlevendiging ervan, om hem gereed te doen zijn in den dagelijkschen kamp tegen de machten, die alles en overal willen nivelleeren. Wij hebben klaar en sterk ons bewust te zijn van wat wij bezitten, om onze roeping als volk onder de natiën te kunnen vervullen. Dat is de prediking van het ideëel goed, die door het Verbond gebracht wordt aan allen van Nederlandschen stam. Dat is het waaraan ik u wil herinneren, als ik enkele nationale gedachten voor u uitspreek.

Wij hebben onze taal: en die taal is schoonheid.

Neerlandia. Jaargang 28 112

Dat zijn de klanken, waarin wij, ieder onzer, woord voor woord hebben leeren opbouwen en uitbeelden wat daar is in ons denken, in onzen wil, in onze ziel. Slechts van eigen taal gevoelen wij ten volle de heerlijke schoonheid. Uitzondering is het, zich de taal van een ander volk zóó eigen te maken, dat men daarvan de kracht en de teerheid en de harmonie ten volle beluistert. Ik pas op de taal toe het woord van Alberdingk Thijm:

‘.... hoe lieflijk is uw lied! Waar gij de voeten zet Daar wassen leliën en geuren, Een regenboog van schoone kleuren Een hartverkwikkend kruid. Zóó treedt gij voor de schoonheid uit. Zoo zijt gij schoonheid! als de citherslag Van Vondel rondklinkt over veld en steden Daar wijkt de nacht: dan is het klare dag.’

Ja, klare dag! want een bezit aan levende schoonheid hebben we in onze taal. Wij zijn een stam, en die stam is eenheid. Dat zijn wij en wie met ons spreken dezelfde taal. Die de onzen niet slechts heeten, maar zijn. Met wie we lijden en strijden willen, in den geest en met de daad. Die wij gaarne binnenleiden in de tempels van onze religie, van onze kunst, van onze wetenschap. Die welkome gasten zijn, - het bezoek der Zuid-Afrikaansche studenten zoo pas, heeft het weer getoond - in onzen kring, in ons huis. Als de jonge Naukrates met den grijzen Aristos een gesprek heeft gevoerd over den regeeringsvorm, laat Vosmaer in zijn ‘Nanno’ hem aldus eindigen:

Doch of wij Dorisch zijn of Ionisch van stam en van inborst. Boven aristoi en demos voorwaar geldt toch het Helleen zijn.

Welken naam ook dragend, en in welk oord der wereld gevestigd, het is de Nederlandsche stamverwantschap, die de band vormt tusschen Holland en Zuid-Afrika, Vlaanderen en deelen van de Vereenigde Staten. Wij zijn een volk: en dat is kracht. Beklagenswaardig de natiën, die een volk heeten, maar het niet zijn. Gedeeld in taal: gescheiden in ras. Waar het altijd weer is strijd en verdrukking. Het is een zegen een volk te zijn: een zegen waarvoor we hebben te danken in ootmoed, en waarin wij roemen kunnen zonder een zweem van zelf-verheffing. De pas gestorven Adama van Scheltema, de man wiens ziel toch zeker niet ongevoelig was voor de volkerengemeenschap, en wiens gedichten zoo menigmaal het internationale stempel dragen, bezingt in zijn ‘Holland’ de rampzalige aardappelvelden, en de simpele wilgenboomen, en de verlegen zwijgende menschen, en de langzame stille levens, om dan tot de slotsom te komen:

Maar groot toch is uw volk, o Holland, Verwant aan uw heerlijk verleden Dat tusschen uw hemele' en zeeën bleef groeien, En tusschen die wisselende eeuwigheden Zich bereidt om opnieuw te gaan bloeien!

Neerlandia. Jaargang 28 Niemand onzer, die beter dan hij uiting zou kunnen geven aan zijn geloof in de grootheid van ons kleine volk. Wij hebben een vaderland: en dit beteekent toekomst. De broederschap der volkeren, zooals die in onze dagen door velen wordt geleerd, dreigt eigen vaderland te vernietigen. Slechts een volk dat de groote beteekenis van eigen vaderland kent, zal in staat zijn, zijn taak in de volkerengemeenschap juist te vervullen. Onder welk beeld zal ik u het vaderland teekenen. Misschien kent gij van Emil Souvestre ‘Un philosophe sous les toits’, en gij herinnert u de beschrijving, die hij geeft van het schilderij, waaronder geschreven staat ‘Het Vaderland’, dat voorstelt een verminkt oud-gediende, leunend op den schouder van een loteling. Onder de toeschouwers voor het raam van den kunsthandel, waarin het is uitgestald, worden de bekende opmerkingen gemaakt: een boer vindt dat die man beter gedaan had door achter den ploeg te blijven; een jong wijsgeertje meent, dat dit al een een heel treurig menschelijk bestaan is; en een vrouw laat de klacht van het medelijden hooren: arme oude! En de oud-gediende gaat leven, en antwoordt aan den boer, dat deze rustig den ploeg door zijn land heeft kunnen trekken, omdat hij aan de grens stond; en de wijsgeer weet misschien uit boeken wat lijden en zelfopoffering is, maar hij beleefde het: en de vrouw vraagt hij haar tranen te sparen, want zijn kwetsuren liep hij op bij de verdediging van het vaandel, en verraad aan het vaderland zou toch zeker niet beter zijn geweest. Vijftig jaar later zingt Albert Verwey van den Veldheer:

Zijn naam, als een vaandel, woei Boven de bergen, Oud en versleten Maar vlekloos aldoor. Helden bewogen zich om hem en onder hem - De vijand viel.

Brengt nu hij dood is 't kanon van den vijand Hult in de vlag hem: legt op 't affuit hem: Rijdt hem heen. Helden, en vrouw die hem liefhad, draagt hem: Laat in zijn graf hem neer. Driemaal dreunen kanonnen hun salvo's: Driemaal dreunen de bergen weer.

Ach neen, die dagen zijn voorbij. Vaderland - oorlog - veldheer. De volkeren willen geen oorlogen meer. En geen veldheeren meer. Maar wèl veiligheid om volk te kunnen blijven! Maar wèl veiligheid om te behouden de plaats, die zij als volk hebben onder de anderen. Het vaderland is waard, dat die veiligheid vòòr alles verzekerd is. Want het omvat alles wat ik u zoo straks noemde: de velden die bloeien, en de boomen die ruischen, en de kinderen die daar lachend stoeien op den weg. De wetten, die ons beschermen, en het brood van onzen arbeid dat wij eten, en de vreugde, die ons tegenkomt van hen met wie wij omgaan. 't Vertrek waarin wij thuis hebben geleefd, en de kerk, waarheen moeder ons medenam, en het graf waarin zij rust.

Neerlandia. Jaargang 28 113

De eenheid die uitbreekt, als 't gevaar nadert en den man, die internationaal streed en arbeidde, de nationale gedachte hoog doet opheffen. Wat er is aan rechten en plichten, aan herinnering en dankbaarheid, aan blijdschap en lijden, dat is het vaderland. Het is geen droombeeld: het is geen luchtspiegeling. Het is heilige werkelijkheid. Het is heilig goed, dat God ons gaf. Het is heilige grond, waarop Hij ons zet. Dit alles hebben wij te bewaren willen we voor de andere volkeren iets kunnen zijn. Als volk zichzelf te zijn beteekent de rechte plaats in te nemen tegenover de andere natiën. Niet om de internationale gedachte ter zijde te zetten, maar om door eerbied voor de nationale gedachten zijn internationale roeping te verstaan. Daarom is vaderland toekomst. En zoo moge ik besluiten de jongeren in ons midden te herinneren aan Rodenbach's ‘Lied der Knapenschap’; hen wijzend op de beteekenis van taal en stam en volk en vaderland; hen opwekkend dit als levenslied te aanvaarden. En wij ouderen zingen het met hen mede; en 't brengt ons jeugdige bezieling; en het geeft ons rust in deze dagen, waarin het schijnt alsof velen niet beter kunnen dan spelen met onze beste nationale goederen:

Ja, 't hoofd omhoog, Onze oude vane omhoog, De zielen hoog! 't Verleden leeft in ons Het heden hoopt op ons De toekomst straalt voor ons: God zij met ons.

In onze breinen gonst In onze herten bonst De kunde en de konst; Eens zijn wij 't hooggedacht, Gezang en scheppingskracht, 's Lands weer, en pracht, en macht, En ordewacht.

C.v.d. VOORT VAN ZIJP Mededeelingen.

Herdenking Mobilisatie 1914.

Er is een nationaal comité ‘Herdenking Mobilisatie 1914’ in Nederland gevormd, dat op de gedenkwaardige dagen van 31 Juli en 1 Augustus hen, die toen onder de wapenen moesten komen, bijeenbrengt om gezamenlijk te getuigen van hun trouw aan het Vaderland.

Neerlandia. Jaargang 28 Velen van dezen hebben door hun langdurige plichtsvervulling in het leger hun broodwinning verloren en zijn nóg niet opnieuw tot eenigen welstand gekomen. Daarom is het voornaamste doel van het comité geld bijeen te brengen om deze slachtoffers van hun plicht zooveel mogelijk te steunen. Men toone dit streven te waardeeren en vooral, men toone zijne dankbaarheid tegenover hen, die van 1914-1918, dikwijls onder de moeilijkste omstandigheden, gewaakt hebben voor de veiligheid van Nederland. Men zende zijne giften aan het secretariaat van het comité te 's-Gravenhage, Laan Copes van Cattenburgh 57.

Plaatsgebrek is oorzaak dat het verslag van den Groepsdag, 28 Juni te Rotterdam gehouden, tot het volgend nummer moet blijven liggen, evenals de mededeelingen der Taalcommissie.

Beknopt verslag der Hoofdbestuursvergadering van 5 Juli 1924.

Aanwezig: de heeren Dr. H.J. Kiewiet de Jonge, eerevoorzitter; P.J. de Kanter, voorzitter; Jhr. Mr. J.L.W.C. von Weiler, ondervoorzitter; Mr. B. de Gaay Fortman, secretaris-penningmeester; Jhr. C.M.E.R.C. von Bose; Ph.R. Botha, S.G.L.F. Baron van Fridagh; O.L. Helfrich; Mr. P. Hofstede Crull; J.S.C. Kasteleyn; Dr. Th. Lens; Majoor K.E. Oudendijk; Th.G.G. Valette; Gen. Jhr. E.J.M. Wittert en C. van Son, Administrateur.

Afwezig met kennisgeving: de heeren J.E. Bijlo; Dr. H. Ferguson; M.J. Liesenborghs; Dr. W. van Lingen; Prof. Dr. A.A. van Schelven; L.L.W. van Soest en Mr. J. van Winckel.

Afwezig zonder kennisgeving: de heeren G. van Driessche; J. Kesler; Dr. H.W.E. Moller; Mr. K.M. Phaff; Mr. W. Thelen en Omer Wattez.

Punt I. Notulen der vergadering van 29 Maart 1924.

Deze worden met een paar verbeteringen goedgekeurd.

Punt II. De verklaring van den Voorzitter in zake het Oost-Friezenvraagstuk.

De Voorzitter deelt mede, dat hij na de critiek, die vooral in buitenlandsche bladen en tijdschriften op het in het Decembernr. 1923 verschenen Verslag der Oost-Friezencommissie is geleverd, noodzakelijk acht het standpunt van het Hoofdbestuur in een verklaring openbaar te maken. De vergadering stemt hiermede in. De verklaring wordt vastgesteld in den vorm, waarin zij in dit nummer wordt openbaar gemaakt.

Neerlandia. Jaargang 28 Punt III. Het ontwerp der nieuwe Verbondswet.

Na artikelsgewijze behandeling wordt het vastgesteld zooals het in het Septembernummer van Neerlandia zal verschijnen.

Punt IV. (Van vertrouwelijken aard).

Punt V. Voorstel van het Dag. Bestuur om aan Groep Nederland een steun over 1924 toe te kennen groot f 1000.- en de bijdrage dier Groep in de algemeene kantoorkosten te verminderen met f 400.-.

De Secretaris deelt mede Zaterdag 28 Juni den Groepsdag te Rotterdam te hebben bijgewoond. Daar heeft het voorstel om in verband met de verminderde afdracht aan de Hoofdkas, slechts enkele Neerlandia's aan de Jongelieden-Afdeelingen te zenden, één op de 25 leden, bestrijding ondervonden en men maakte bezwaar de zaak der Jongeliedenafdeelingen aanstonds op te lossen in den geest als was voorgesteld ingevolge overleg tusschen het Dag. Bestuur van het Hoofdbestuur en 't Bestuur van Groep Nederland. Spr. heeft toen beloofd, aan het Hoofdbestuur voor te stellen, om, ondanks de vrijstelling der Jongeliedenafdeelingen om aan de Hoofdkas af te dragen, het loopende jaar aan alle jongelieden-leden Neerlandia te blijven zenden, onder uitdrukkelijke voorwaarde dat in den loop van 1924 Groep Nederland de zaak der Jongeliedenafdeelingen afdoende zal regelen. Het voorstel van het Dag. Bestuur en dat van den Secretaris in zake Neerlandia, worden goedgekeurd.

Punt VI. De Zuidafrikaansche Studentendagen.

De Voorzitter zet nog eens uiteen, hoe de instelling verleden jaar is ontstaan. De dag ging toen uit van een particulier comité. Het toen behaalde succes heeft de hoofdbesturen van de N.Z.A.V. en het A.N.V. aanleiding gegeven om gezamenlijk in overleg te treden met dat

Neerlandia. Jaargang 28 114 comité ten einde maatregelen te beramen om voor het geheele land deze Studentendagen tot stand te brengen, daarbij uitgaande van de overweging dat het van veel belang is voor de Zuidafrikaansche studenten om met verschillende streken en instellingen van Nederland kennis te maken. Dit overleg heeft nog niet het gewenschte gevolg gehad. De heer Oudendijk, lid van het comité, nam op zich een oplossing te bevorderen. Spr. vraagt ten slotte goedkeuring van de subsidie groot f 250.- door het Dag. Bestuur aan den Rotterdamschen Studentendag geschonken. Goedgekeurd.

Punt VII. De erkenning van Zuidafrikaansche diploma's.

De Secretaris leest een brief voor van Prof. Casimir, waarin o.m. wordt meegedeeld, dat na bespreking aan het departement en met sommige hoogleeraren is gebleken, dat het niet anders te doen is, dan dat in elk persoonlijk geval een Afrikaner, die hier komt studeeren, erkenning van zijn diploma vraagt, en het is gebleken, dat men hierin tot dusver meegaand is. Professor Hoogerhoudt van Pretoria, die hier kwam, om in opdracht van het Transvaalsche gouvernement erkenning te vragen van het Transvaalsche matriculatiediploma, is ingeleid bij de bevoegde overheden en naar alle waarschijnlijkheid zal deze erkenning volgen. De Voorzitter stelt voor deze zaak ter afdoening in handen te stellen van het Dag. Bestuur. Aldus besloten.

Punt. VIII. Voorstel van het Dag. Bestuur om het bedrag voor aankoop der Zuidafrikaansche boeken van de laatste Jaarbeurs met f 150.- te verhoogen.

Na toelichting door den Secretaris-Penningmeester, aldus besloten. De Voorzitter deelt mede dat nog andere aanslagen op de kas, die niet meer tijdig aan de leden konden worden bekend gemaakt, noodzakelijk in deze vergadering afdoening eischen.

1. Prof. Van Schelven dringt aan op het doen vervaardigen van een tweemaal zoo groot aantal lantaarnplaatjes voor de volksuniversiteitslezingen, als waartoe eerst besloten was, dat beteekent een uitgaaf van f 200.- in plaats van f 100.-. Goedgekeurd.

2. Prof. Van Schelven heeft ook aangekondigd, dat het inlichtingenboekje voor Afrikaansche studenten bijna gereed is en vraagt f 600.- crediet voor de uitgaaf. De Voorzitter acht die som hoog en meent dat goedkooper uitgaaf moet beproefd worden. Aan verschillende drukkers zal prijsopgaaf worden gevraagd. Het crediet wordt toegestaan en aan het Dag. Bestuur de afwikkeling overgelaten.

Neerlandia. Jaargang 28 3. De N.B.i.D. heeft voor zijn herfstcongres een spreker gevraagd om een voordracht te houden over het Nederlandsch lied. Het Dag. Bestuur stelt voor daarvoor den heer Arnold Spoel te 's-Gravenhage uit te noodigen en de kosten voor rekening van het A.N.V. te nemen. Goedgekeurd.

4. De Voorzitter wenscht ten slotte namens het D.B. een voorstel te doen om weder een propagandist aan te stellen, ten einde het ledental, dat veel te klein is, op te voeren. Ook voor Vlaanderen kan hij werkzaam gesteld worden en in verband daarmede is aanstelling door het Hoofdbestuur gewenscht. Na eenige besprekingen wordt het voorstel aangenomen, onder voorwaarde dat het Bestuur van Groep Nederland er zich mede kan vereenigen.

Punt IX. Voorstel van het Dag. Bestuur om Mr. Leo Plemp van Duiveland te Berlijn te benoemen tot vertegenwoordiger van het A.N.V. in plaats van den heer Max Blokzijl, die bedankt heeft.

Goedgekeurd.

Punt X. Voorstel van het Dag. Bestuur om den eersten luitenant W.J. Oosterveen te 's-Gravenhage te benoemen tot lid van de Taalcommissie in de plaats van den heer Majoar Oudendijk, die bedankt heeft.

Goedgekeurd.

Punt XI. (Van vertrouwelijken aard).

Punt XII. Ingekomen stukken en mededeelingen, o.m.:

De rekening en verantwoording over 1923 is 5 April door de Commissie a.h. nagezien en in orde bevonden. (Zie Meinr. van Neerlandia).

Dankbetuiging van Prof. Daels voor den steun aan het Vlaamsch Kankercongres verleend.

Jaarverslagen der Groepen Nederlandsch Indië, Suriname en Nederland, zijn of worden opgenomen in Neerlandia, geheel of in uittreksel

Het Dag. Bestuur heeft het A.N.V. vertegenwoordigd bij de herdenking van het 25-jarig bestaan der Vereeniging ‘Oost en West’.

Het Dag. Bestuur had een samenkomst met Prof. A.v.C.P. Huizinga, voorzitter van Groep Amerika.

Neerlandia. Jaargang 28 De Voorzitter geeft enkele bijzonderheden over het onderhoud. De heer Huizinga heeft plan een lijst te doen samenstellen van alle in Nederland geboren Amerikanen en beloofde ook te zullen zorgen voor geregelde brieven voor Neerlandia uit Amerika.

De Voorzitter nam zitting in het Nationaal Comité ter herdenking der eerste vredesconferentie, gehouden 18 Mei 1899.

Boekenaanvraag van den heer A. van Lith, Ned. Consul te Duisburg (naar aanleiding van het in de N.R. Ct. overgenomen jaarverslag van het A.N.V.).

De samensteller van den Pestalozzi-kalender heeft bericht, in den volgenden jaargang een bladzij aan het A.N.V. te zullen wijden.

De directeur der Gemeentelijke Schoolbioscoop te 's-Gravenhage heeft van raad gediend omtrent de vertooning van rolprenten, geschikt voor Oost-Indië, Suriname en Antillen. Den Besturen dier Groepen is hierover geschreven

Het Dag. Bestuur meende afwijzend te moeten beschikken op een verzoek der N.V. Nederlandsche Maatschappij voor Cinema-fotografie te Haarlem om steun voor het verspreiden van een Hollandsch filmjournal in het buitenland.

De Voorzitter deelt ten slotte nog mede, dat Zaterdag 28 Juni te Rotterdam een bijeenkomst heeft plaats gehad van een voorloopige nieuwe Bestendige Commissie voor de Taal- en Letterkundige Congressen. Zij is tot het besluit gekomen, dat: 1ste. de tijdsomstandigheden er niet naar zijn om de Ned. Taal- en Letterkundige Congressen reeds nu te hervatten; 2de. er wel aanleiding is om een stamdag voor te bereiden in den trant als die van het A.N.V. 26 Mei 1923 met zoo gunstigen uitslag ingericht; 3de. bij herinrichting der Ned. Taal- en Letterkundige Congressen zulk een stamdag het middelpunt, de kern zou moeten zijn, waaromheen zich dan de oude secties (afdeelingen) in zeer vereenvoudigden vorm, zouden kunnen scharen.

Neerlandia. Jaargang 28 115

Bezoek der deelnemers aan Dordrecht, op de treden van het stadhuis gekiekt. (foto Brugman.)

Suid-Afrikaanse Studentedae in Holland1).

Die onthaal van Afrikanerstudente op 'n gesamenlike feesviering, die sogenaamde Suidafrikaanse Studentedae, skyn hier in Holland 'n vaste jaarlikse instelling te geword het. Hierdie jaar het 'n plaaslike kommissie in Rotterdam die voorbeeld gevolg wat verlede jaar gegee is deur die Kommissie-Kley in Den Haag, en onder voorsitterskap van mr. W.C. Mees 'n tweedaagse feesviering vir die Afrikanerstudente op tou geset wat hulle lang op die aangenaamste wyse sal heug. Nie alleen Afrikaners wat in Holland studeer nie, maar ook die wat in Engeland verblyf, het in die voorreg gedeel om op 24 en 25 Junie in Rotterdam byeen te kom as gaste van geesdriftige vriende van Suid-Afrika en sy Dietse volk. Die Ned. Zuid-Afrikaanse Vereniging en die Algemeen Nederlands Verbond het die kommissie met raad en daad en geldelike steun by gestaan, waarmee hierdie twee Groot-Nederlandse verenigings blyk gegee het van hulle hoë roeping te verstaan en waarvoor hulle alle lof en dank verdien. Die reëlings was so te sê volmaak en alles het so goed en stiptelik van stapel geloop, dat die besoekers telkens hulle bewondering daaroor moes te kenne gee. Die spreekwoordelike presiesheid van die Hollanders het in hierdie dae geblyk volkome verdien te wees. Die jonge Afrikaners is sowel op aangename as nuttige wyse onledig gehou, sonderdat daar kans was dat hulle hulleself kon verveel of vermoei. Die verblyf was ook op die aangenaamste wyse gereël en die inwoners van Rotterdam wat die jonge gaste uit die verre suide in hulle huise geherberg het, het die hartelikheid van famielielede geopenbaar en die dankbare geneënheid in die harte van hulle stamverwante verder verower.

Op Dinsdagoggend, 24 Junie, het sowat tagtig Afrikaners uit die verskillende uniwersiteitstede van Nederland en uit Londen in Rotterdam aangeland. Om half elf het hulle saam met hulle gashere en gasvroue in die Groot Kerk byeengekom, waar as van self 'n enigsins plegtige stemming geheers het. Ook Burgemeester J. Wijtema het die vergadering met sy aanwesigheid vereer. Die hr. De Vries het die verrigtings geopen met die bespeling van die kerkorrel. Prof. Dr. J.W. Pont, die voorsitter van die Ned. Z.A. Vereniging, het almal op hartelike wyse welkom geheet. Daar was

1) De drie kleine foto's, in dit artikel voorkomend, zijn genomen door den schrijver. Red.

Neerlandia. Jaargang 28 rede vir blydskap oor die aanwesigheid van soveel Afrikaners hier, sê hy, want hulle en die Hollanders het vir mekaar 'n teer plekkie in die hart. Hulle was albei vas aan een en dieselfde verlede. Eenvoudig is die wordingsgeskiedenis van 'n volk nie. Dit duur soms eeue, voordat 'n volk homself as 'n geheel kan openbaar. Die Afrikaners kan hulleself nie losmaak van die feit nie, dat hulle staan op die skouers van 'n Hollandse voorgeslag. Die wortels van die Afrikanervolk lê in Hollandse bodem. Daarom is die Afrikaners hierheen genooi om te sien hoe handel en wetenskap saam kan gaan. Die landjie is klein in oppervlakte, maar as 'n mens hom besien nie in die breedte nie maar in die diepte, dan sal 'n mens veel goeds kan opmerk en leer.

Nadat ons geniet het van die uitvoering van 'n aantal pragtige nommers op die orrel deur die hr. De Vries en die geleentheid gehad het om die kerkgebou te besigtig, het ons na die hawe gestap om met die ‘President Steyn’ van die firma Fop Smit 'n reis te onderneem na die roemryke stadjie Dordrecht. 'n Heerlike noenmaal op die boot het eweveel byval gevind as die skoons wat onderweg te sien en te bewonder was in die Holladse landskap en die riviervaart. Dordrecht bied veel van geskiedkundige waarde om te bekyk. Op homself al is hierdie stadjie so skilderagtig as n' mens maar kan verlang. Iedere wending langs straat of grag besorg 'n verrassing wat nie lig te vergeet is nie. Die here Dr. Prins, Van Zanten en Van der Esch, bestuurslede van die Afd. Dordt van die A.N.V. het die geselskap rondgelei. Ook die heer Van Son, Administrateur van die Alg. Ned. Verbond, het hier die besoekers vergesel, van die skoons van Dordrecht vertel en iedereen voorsien van 'n boek oor die wetenswaardighede van die stad, beschikbaar gestel deur die gemeentebestuur. Dit het geskied

Neerlandia. Jaargang 28 116 voor die kantoor van die A.N.V. waar o.m. die Transvaalse en Vrystaatse kleure uitgehang het.

Burgemeester Wytema en Prof. Pont.

Teen half vyf was ons in Rotterdam terug om die indrukwekkende en kunstig uitgevoerde stadhuis te besien. Burgemeester Wytema het ieder 'n handdruk van welkom gegee en die geselskap voorgegaan deur die pragtige gebou. In die raadsaal is toesprake van welkom en dank gelewer agtereenvolgens deur mr. W.C. Mees, Burgemeester Wytema en die voorsitter van die Suid-Afrikaanse Studente-Vereniging in Amsterdam. 'n Gesellige tee het die verrigtings van die namiddag gesluit.

Die aand om agt uur was daar weer 'n groot gehoor in die Handelshogeskool byeen om te luister na lesings van Prof. R. Casimir en Prof. C. Spat. Die eersgenoemde het in die lig van sy ondervindings in Suid-Afrika gepraat oor ‘Ons Wesen’, d.w.s. die vernaamste karaktertrekke van Afrikaners en Hollanders soos geopenbaar in hulle verskillende samelewings. In die loop van sy leersame rede het Prof. Casimir ook melding gemaak van die grootste maatskaplike vraagstukke van Suid-Afrika: die van die Arme Blanke en die van die Inboorlinge. Hy wou daaroor geen oordeel vel nie, maar tog die Afrikaners herinner aan die feit, dat die tyd nie stilstaan nie. Die

Neerlandia. Jaargang 28 Afrikanerboer, sê spreker verder, voel nie veel vir die handel nie. Maar hy sal daartoe moet kom om sy aandag aan die handel te wy. Die Afrikaner kan in Holland kom leer hoe handel met kuns en wetenskap hand in hand gaan. Aan die slot van hierdie boeiende rede, waarvan ek ongelukkig geen volledige verslag kan gee nie, het Prof. Casimir die hoop uitgespreek, dat die wedersydse liefde en stambesef by Afrikaners en Hollanders in sterkere mate mag aanwas as gevolg van hierdie nadere kennismaking. Prof. Spat het sy lesing oor die rys-, rubber- en suikerbou in Nederlands Indië op aangename wyse verlug met rolprente van die Koloniale Instituut. Hiermee was die leersame en genoeglike verrigtings van die eerste dag van die onthaal afgeloop.

Woensdagoggend, 25 Junie, was daar geleentheid om na keuse een van die museums te besoek en onder deskundige leiding met die tentoongestelde kennis te maak. Van hierdie geleentheid is in ruime mate voordeel getrek. Na die gebruik van die middagmaal by die verskillende gashere, is met 'n ruime en gerieflike boot 'n rondvaart deur die Rotterdamse hawens onderneem en 'n besoek gebring aan een van die skeepswerwe en dryfdokke van die firma Wilton. Burgemeester Wytema het hierdie tog ook meegemaak en homself op gemoedelike wyse onder die jeug van Suid-Afrika beweeg. Sy aanwesigheid en geselskap is baie op prys gestel. Hy het ook bewys trots te wees op die vernaamste bedryf van die wêreldstad wat hy regeer en hy kon belangwekkende mededelings daaromtrent doen.

Op die terugreis het ons afgestap by die vliegveld Waalhaven, alwaar ons enige baie genoeglike ure deurgebring het. Dit was 'n lekker warm dag en van die verfrissende tee en koek is dankbaar gebruik gemaak. Een van die reisigerstoestelle van die Koninklike Lugvaart Maatskappy was tot beskikking van die besoekers en verskeie van hulle het die voorreg geniet om te proe hoe 'n lugreisie smaak. Uit den Helder het vyf marinevliegtuie en uit Soesterberg vyf leërtoestelle gekom om hulle kunste aan ons te vertoon. Hierdie besoek het ons laat begryp waarom Holland nie alleen op die gebied van skeepvaart nie maar ook op die van lugvaart so 'n vername plek onder die volke inneem.

Die pragtige onthaal van die Afrikaners in Rotterdam het sy toppunt bereik in die waardige beëindiging met 'n grootse afskeidsmaal in die Diergaarde Ook hier het Burgemeester Wytema nie agtergebly nie, maar die ereplek kom inneem en in 'n toespraak getuig van belangstelling vir Suid-Afrika en liefde vir die Dietse Afrikanervolk en sy studerende jeug. Ook was aanwesig Prof. Pont, Prof. Bruins, Prof. Casimir, Prof. Verkade, die hr. P.J. de Kanter, Voorsitter van die Alg. Nederl. Verbond, Dr. Roosegaarde Bisschop uit Londen, die hr. Van Rossum van die Kamer van Koophandel, die hr. Carl Spilhaus, Handelskommissaris van die Unie van Suid-Afrika, en ander vooraanstaande manne in onderwys en handel. Die voorsitter, mr. W.C. Mees, het die aanwesige welkom geheet en hartelike toesprake is ook gehou deur Burgemeester Wytema en die here Spilhaus, Van Rossum, Dr. F.E.J. Malherbe en Dr. R.J. Ortlepp. Na afloop van die eetmaal het die jongmense nog lang geniet van sang, musiek en dans.

Hierdie dae en aande sal ongetwyfeld in heerlike herinnering by die Afrikaners bly en selfs nog na hulle

Neerlandia. Jaargang 28 Op 't vliegveld Waalhaven. Links staat Mr. W.C. Mees (met den stroohoed achter zich). De dames zijn: M. Hofmeyr, T. Malan en A. Hofmeyr. Geheel rechts Dr. F. Malherbe (pas gepromoveerd). tuiskoms in Suid-Afrika die harte laat trek na die stamverwante in Nederland en hulle hoogstaande instel-

Neerlandia. Jaargang 28 117 lings van handel, wetenskap en kultuur met die besef, dat ons daar voorbeeld en steun kan kry vir die handhawing en versterking van ons stameien.

Drijfdok van Wilton.

Die Nederlands Zuid-Afrikaanse Vereniging van Amsterdam wat onder leiding staan van die hoog gewaardeerde en innig beminde Afrikanervriend, Prof. Dr. H. Burger, het van die aanwesigheid van die Londense Afrikaners gebruik gemaak om hulle ook na die hoofstad uit te nooi. Donderdag, 26 Junie, het die jonge gaste in Amsterdam aangeland en is hulle voorgestel aan die ingesetenes by wie hulle gasvrye inwoning kon geniet. Met die verrigtings is die namiddag 'n aanvang gemaak met 'n boottog deur die skilderagtige gragte van die wêreldberoemde en geskiedkundige ou stad. Deur die Y-hawens is die tog voortgeset vir 'n besoek aan die Asbes-fabriek Martinit, waar veel van belang te sien was aan die bedryf in volle werking. Ook asbes uit Rhodesië en die Unie word daar as grondstof gebruik vir dakbedekking, muurbekleding en ander nuttige doeleindes. Daarna ging ons weer deur die gragte na die Amstel met die klubhuis van die Roeivereniging ‘De Hoop’ as eindbestemming. 'n Heerlike aandmaaltyd het ons daar gewag. Die hr. Van de Wall Bake het as voorsitter opgetree en sy leedwese uitgespreek, dat Prof. Burger weens ander besigheid

Neerlandia. Jaargang 28 nie teenwoordig kon wees nie. Na afloop van die maaltyd en 'n paar toesprake van welkom en dank is die res van die skitterende someraand deurgebring in gesellige samesyn en dans. Die volgende oggend is die besoekers met outobusse deur die stad rondgebring en in geleentheid gestel om die diamantslypery van Asscher en die Ryksmuseum te besigtig. Die afskeidsmaaltyd is die middag gebruik in die Vrywillige Burgerwag. Hier was Prof. Burger self ook aanwesig en het hy sy jonge Afrikanervriende op sy gewone luimige en hartelike wyse toegespreek. Ook ander toesprake is gehou en welverdiende dank gebring aan Prof. Burger, Prof. Pont, en die here Van de Wall Bake, Rahder, Van Lier, Dr. Kremer en andere wat die reëlings van die onthaal getref het. Hiermee was die feesvierings afgeloop en verskeie Londenaars moes dadelik vertrek. Op hartelike en tamelik luidrugtige wyse is by die trein van hulle afskeid geneem en moes ons tot die besef kom, dat die genoeglijke studentedae van hierdie jaar ook al weer tot die verlede behoort. Gelukkig is ons daarvan oortuig, dat hierdie dae ook tot die toekoms behoort. Die bande van bloed- en kultuurverwantskap is andermaal diep besef en dit sal seker vrugte voortbring vir die nouere gemeenskap van Hollanders en Afrikaners. Tereg sê die ‘Handelsblad’ in 'n hoofartiekel, dat hierdie dae onopsettelike propaganda was vir ons kultuur onder gashere sowel as gaste. Daartoe bestaan daar geen beter middel nie dan persoonlike wedersydse kennismaking. Ons afstamming is een. Ook ons toekoms sal een wees en bly in taal en kultuur, watter plaaslike veranderings die verskillende omgewing ook al daarin mag te weeg bring. PHILIP R. BOTHA.

Modest Lauwerijs en Danie Smal.

De Afrikaansche voordrager Danie Smal verwierf de vorige maand ‘met groote onderscheiding’ den eersten prijs bij het eindexamen aan de Koninklijke Vlaamsche Muziekschool te Antwerpen. In September vertrekt hij voor zijn verdere studie in godgeleerdheid en welsprekendheid naar Louisville (Amerika). Vóór dien tijd houdt hij nog enkele voordrachten in Nederland. Zijn leermeester, de heer Modest Lauwerijs, is de vorige maand scheep gegaan naar Zuid-Afrika om er een reeks voordrachten te houden over het Vlaamsche lied. De rijke voorraad liederen, die hij meeneemt, hem door verschillende uitgevers geschonken, zal aan de Universiteitsbibliotheek te Stellenbosch worden aangeboden.

Het Nederlandsche boek in Zuid-Afrika.

Men meldt ons uit Kaapstad:

De vraag naar Nederlandsche boeken (letterkunde) neemt hier toe. Te Stellenbosch wordt de aanvraag als ‘merkwaardig’ beschreven. Ook te Kaapstad zijn de boekhandelaren zeer tevreden en de verzuchting: ‘Ze willen geen Hollandsch lezen’, hoort men niet meer. Dit is inderdaad een verblijdende verandering. Deze verandering

Neerlandia. Jaargang 28 is ontstaan door het feit, dat allen, die Afrikaansch willen gebruiken als een taal, voor alle doeleinden, tot de ontdekking gekomen zijn, dat het arm is aan Afrikaansche d.w.z. Nederlandsche woorden. Het idioom, dat zoo'n voorname rol speelt in de Afrikaansche spreektaal - de eigenaardige, pittige uitdrukkingen, die hun geboorte te danken hadden aan taalarmoede en een noodzakelijkheid om een uitweg te vinden voor zelfuitdrukking, - geraakt meer en meer in onbruik, als ongeschikt voor practische doeleinden van openbaar verkeer. De volzinnen, die men van de beste, beschaafdste en ontwikkeldste schrijvers ziet, zijn, wat woordenkeuze aangaat, bijkans zuiver Nederlandsch. Prof. Smith is een der taalleiders, die het verkondigt, dat onze studenten een grondige studie van de geschiedenis der Nederlandsche taal moeten maken om de strekking, het wezen en de oorzaak van hulle eie taal te begrijpen. De manier waarop gijlieden in Nederland Afrikaansch prijst en waardeert, wordt hier geenszins op prijs gesteld.... het ‘aardige taaltje’, dat zoo ‘leuk’ klinkt en dat wel ‘grappig’ is om te lezen.... Het is niet te ontkennen: Afrikaansch wordt een taal, naast Nederlandsch en het schijnt meer en meer het natuurlijk verloop, dat wij aan elkaar zullen geven, en van elkander zullen nemen, totdat we tamelijk wel geheel in dezelfde richting varen.

Neerlandia. Jaargang 28 118

Vlaamsche toestanden.

V.

De vorige maand wees ik terloops op de jammerlijke verdeeldheid, welke, sedert de oorlogsjaren, onder de Vlamingen heerscht en de strijders-van-iederen-dag voor het behoud van de Vlaamsche eigenaardigheid en de verheffing van hun volk tot wat het eens in de middeleeuwen was: een kultuurvolk, in twee vrij scherp tegenover elkaar staande groepen scheidt. Deze verdeeldheid komt niet alleen tot uiting in den politieken strijd, om en in het parlement, in de propagandabeweging welke, vooral door één der groepen, in stad en dorp met onbetwistbare voortvarendheid en taaie volharding wordt doorgezet; zelfs op dagen van herinnering aan feiten uit het grootsche verleden, dagen van nationale piëteit en nationalen trots, kan geen eensgezindheid althans voorloopig, meer worden verkregen. Zoo was het op 11 Juli van het vorige jaar en zoo is het ook dit jaar geweest. Vóór den oorlog, toen het einddoel der Vlaamsche beweging voor allen nog hetzelfde: In Vlaanderen Vlaamsch! en het onmiddellijk te bereiken punt: de Vernederlandsching van de Universiteit te Gent was, toen het vertrouwen in de mogelijkheid van het bereiken van dit doel zonder wijziging van de staatkundige inrichting van België nog niet zoozeer was geschokt als thans bij vele Vlamingen, en niet het minst de Vlaamsche gewezen frontsoldaten die, in het Yzerland., 80 t. h van het leger, dat België weer vrij vocht, uitmaakten, het geval is, toen was de herdenking van den slag der Gulden Sporen steeds een eendrachtige uiting van denzelfden volkswil, van denzelfden drang naar volksverheffing en volksontvoogding door middel van de eigen taal, naar eigen aard en eigen zeden. Toen de oorlog kwam, was het sedert 1830 in de Belgische grondwet geschreven gelijkheidsbeginsel nog steeds een doode letter gebleven. Het leger was Fransch, de inwendige diensten der openbare besturen waren Fransch, het gerecht was nog grootendeels Fransch, het middelbaar onderwijs gedeeltelijk, het universitair onderwijs geheel Fransch; doch boven alles nog was de geest van het landsbestuur te Brussel Fransch in merg en been en de andere besturen tot zelfs in de verste hoeken van het Vlaamsche land waren het niet veel minder. Thans, tien jaar later, trots de beloften aan de Vlaamsche soldaten, vóór het bloedig eindoffensief gedaan, trots de troonrede van November 1918 en de daarin nogmaals herhaalde belofte van volkomen gelijkstelling van Vlamingen en Walen als onderdanen van denzelfden staat, is het bijna een volle eeuw oude onrecht nog altijd niet hersteld. Eenige maanden geleden noemde oudminister Poullet, een geboren Waal die echter, tijdens den oorlog, achter het front voor het goede recht der Vlamingen werd gewonnen, in een ophefmakend krantenartikel de Vlamingen de Polen van België, en de socialistische leider Emile Vandervelde, toenmaals minister van Justitie, aarzelde niet in de Kamer te verklaren, dat het, in België, een ongeluk is Vlaming te zijn. Honderden Vlamingen die, tijdens den oorlog, onder het toezicht van de vreemde bezettende macht, hadden getracht te verwezenlijken, wat de Belgische regeering het Vlaamsche volk sedert de stichting van het koninkrijk was blijven onthouden, werden vervolgd, veroordeeld, broodeloos gemaakt en van hunne burgerrechten beroofd. Eenigen stierven in de gevangenis; anderen blijven nog steeds opgesloten.

Neerlandia. Jaargang 28 't Vlaamsche bloed vloeide te Antwerpen en te Leuven. Vlaamsche bijeenkomsten werden verboden, vreedzaam betoogende Vlaamsche oud-strijders door de gendarmerie gechargeerd en uit elkaar gedreven. De Vlamingen eischten de Universiteit te Gent - een der twee staatsuniversiteiten - voor hun volk op: zij kregen een karikatuur-hoogeschool, welke op een fiasko uitliep. De bestaande Vlaamsche wetten - welke feitelijk niet hoefden te bestaan - worden onverbiddelijk gesaboteerd. Te Brussel is, sedert het einde van den oorlog, het lager onderwijs geheel verfranscht; te Gent, in het nieuwe Limburgsche kolenbekken, langs de Noordzeekust, overal grijpt de verfransching met den dag verder om zich heen. Ambtelijk wordt het Vlaamsche land ook al beschouwd als zijnde een tweetalig gewest, terwijl, spijts de jaarlijksche instrooming van duizenden stamechte Vlamingen in de hoofdstad, Brussel reeds bestuurd wordt als een volkomen Fransche stad en heel Brabant gevaar loopt weldra denzelfden weg op te gaan. De gematigde Vlamingen meenen dat de stijgende vloed der verfransching, voortgestuwd door machtige kapitalen uit het Zuiden, met de oude middelen nog kan worden ingedamd. ‘In Vlaanderen Vlaamsch!’ is de leuze, onder dewelke zij alle Vlamingen nog meenen te kunnen vereenigen, in welke meening echter een vrij aanzienlijk aantal Vlamingen niet meer deelt. Deze laatsten, de radicalen, kunnen geen genoegen meer nemen met het oude ‘In Vlaanderen Vlaamsch!’ Zij streven naar zelfbestuur voor Vlaanderen, in de hoop aldus Vlaanderen weer geheel aan de Vlamingen te zien komen en eischen, in de allereerste plaats, amnestie voor alle Vlaamsche politieke veroordeelden. Te Antwerpen, en ook elders nog kon, op grond van wat voorafgaat, geen eensgezindheid worden verkregen voor de jaarlijksche krachtbetooging der Vlamingen: het vieren van den Gulden-Sporenslag. De gematigden wilden geene andere dan algemeene leuzen in den optocht zien dragen; de radicalen vorderden het recht op een eigen groep te vormen en voor de eigen beginselen en opvattingen te betoogen. Hierop sprongen de onderhandelingen af met het gevolg dat, in de Scheldestad, niet minder dan drie stoeten: een gematigde-officieele, een Vlaamschradicale en een socialistische, denzelfden avond door dezelfde straten trokken. De Vlaamsch-radicale optocht, waarin de Vlaamsche Oud-strijdersbonden der stad en eenige andere vereenigingen zich naast het Vlaamsche Front, de partij van Vlaamsche nationalisten, hadden geschaard, was zoo groot als de twee andere samen. In sommige steden en gemeenten werd het Sporenfeest door de plaatselijke overheid ambtelijk gevierd, elders weer niet of zelfs tegengewerkt. Te Brugge, op de Groote Markt, in de schaduw van den reusachtigen Halletoren, woonden ruim 10.000 Vlamingen alsmede talrijke aan de kust als badgasten verblijvende Nederlanders en Engelschen, de betooging bij voor het standbeeld van Breydel en De Coninck, de helden van den slag der Gulden Sporen; ook te Kortrijk, op den Groeningerkouter, waar het gedenkteeken van 1302 een twintig jaar geleden werd opgericht, klonk uit duizenden borsten, als uit een enkele, het krachtige, opwekkende lied van den Vlaamschen Leeuw. Moge de tijd niet al te ver meer vewijderd zijn, dat heel Vlaanderen door van de Maas tot de Noordzee, dezelfde Vlaamsche Leeuw weer eendrachtig zal weerklinken gedragen op een eenstemmige overtuiging en een door de beproevingen van het huidig oogenblik gelouterd eenswillend inzicht in het ware doel van den Vlaamschen strijd. M.J. LIESENBORGHS.

Neerlandia. Jaargang 28 Het Nederlandsch als diplomatieke taal.

Het bestuur van Groep Vlaanderen heeft het volgende verzoekschrift gestuurd aan den Belgischen Minister van Buitenlandsche Zaken:

Excellentie,

Reeds voor den oorlog heeft, meenen wij, groep België van het Algemeen Nederlandsch Verbond - dat zich buiten de politiek houdt en alleen beoogt de instandhouding en bevordering van de Nederlandsche taal en cultuur - tot een der ambtsvoorgangers van Uwe Excellentie het verzoek gericht wel te willen overwegen of er geen aanleiding aanwezig was voor de

Neerlandia. Jaargang 28 119

Belgische regeering om, in hare ambtelijke briefwisseling met de regeeringen van landen, waar volgens de grondwet dier landen, de Nederlandsche taal de landstaal of een der landstalen is, voortaan ook die taal te gebruiken. Wij meenen dat er thans alle reden is om dit verzoek te herhalen nu, sedert meer dan twee jaren reeds, de Belgische wet van 21 Juli 1921, op het gebruik der Vlaamsche (Nederlandsche) taal in bestuurszaken, in toepassing is getreden en het Nederlandsch, als ambtelijke taal, volkomen is gelijkgesteld met het Fransch. Onlangs nog heeft het hoofdbestuur van het Algemeen Nederlandsch Verbond, in Nederland, zich, op grond van dezelfde redenen, tot den Nederlandschen Minister van Buitenlandsche zaken gewend ten einde, in het vervolg, onze gemeenschappelijke landstaal in het diplomatieke en verder ambtelijke verkeer tusschen Nederland en België de plaats te zien geven waarop zij recht heeft. Wij vertrouwen dan ook dat Uwe Excellentie, mede in het belang van de zoozeer verlangde verbetering der Belgisch-Nederlandsche betrekkingen op hare beurt niet nalaten zal, op den door ons geuiten - en door vele duizenden hier te lande gedeelden - wensch in te gaan en aan de betrokken diplomatieke, consulaire en andere diensten de noodige onderrichtingen zal willen geven opdat voortaan, voor de betrekkingen met Nederland, het Nederlandsch als ambtelijke taal worde gebruikt. Wij hebben de eer te zijn, met de meeste hoogachting, Namens het bestuur van Groep Vlaanderen van het Algemeen Nederlandsch Verbond, OMER WATTEZ voorzitter. M.J. LIESENBORGHS, secretaris.

Vlaamsche Club te Brussel.

Eindelijk is het, sedert jaren reeds, door vele te Brussel en omstreken verblijvende Vlamingen gekoesterde plan in vervulling gegaan en heeft de Belgische hoofdstad thans ook, naast de Hollandsche, een Vlaamsche club. Zaterdag 17 Juli kon, onder groote belangstelling, tot de ambtelijke opening worden overgegaan. Van eenige plechtigheid was daarbij echter geen sprake. Er werden geen toespraken gehouden, geen plechtstatige voorstellingen gedaan; alles was spontaan, gul, hartelijk, Vlaamsch. Een paar Vlaamsche kunstenaars: de jonge maar veelbelovende toondichter Joris Vriamont, aan het klavier, Mej. Jacq de Kesel, als zangeres, brachten het hunne bij om de bijeenkomst, zoo noodig, nog meer gezelligheid bij te zetten. Ook dilettanten waagden zich aan de uitvoering van een klavierstuk of een lied - treffend is het wel hoe goed Vlaamsche schilders zingen - Hubert Laroche, toevallig te Brussel voor een reeks tooneelvoorstellingen, droeg, op verzoek van een minister van Staat en een oud-minister, brokken voor uit Vondel's Gijsbrecht van Aemstel en, na hem, liet Kamiel Huysmans, kamerlid voor en wethouder te Antwerpen, het Kwezelke dansen. De Club is gevestigd in de Kreupelstraat 16, in het midden der stad; zoowel de eigenlijke clubzaal, als de boekerij, de muziekzaal en de typische ‘kroeg’ zijn met smaak gestoffeerd en versierd - Karel Maes zorgde voor zeer modernistische schilderijen -; vele Vlaamsche ministers, oud-ministers, senatoren, kamerleden,

Neerlandia. Jaargang 28 professoren, advocaten, letterkundigen, musici, ambtenaren, journalisten enz., maken deel uit van de V.C. Het behoeft geen nader betoog dat deze nieuwe instelling - aansluitend bij wat reeds bestaat - een midden wil worden van geestelijk verkeer waar alle Vlamingen, zonder onderscheid van gezindte, partij of schakeering elkaar kunnen ontmoeten.

Tak Brussel en Omstreken.

Ter herinnering: Maandag 11 Augustus, 8½ uur, 's avonds, beiaardconcert (Peter-Benoitavond) te Mechelen. De leden van tak Brussel vertrekken in groep te 7 u. 6, uit het Noordstation.

Dietsche Kantteekeningen.

‘Nederland in den Vreemde’.

Neemt Nederland in de rij der volken de plaats in, waarop het recht heeft? De groote meerderheid onzer landgenooten denkt misschien nooit over die vraag en van de overigen is de helft allicht geneigd te zeggen: ‘dat gaat wel’. Toch is het niet zoo. De groote T.M.C. Asser kwam er ter Vredesconferenties steeds voor op, dat Nederland met zijn uitgestrekte bezittingen overzee en zijn talrijke bevolking bij stemmingen in rang kort na de groote mogendheden werd geplaatst en het is ons aller plicht tegen zoo algemeene verkeerde opvatting, dat ons land maar een kleine Staat zou zijn, met alle macht te strijden. Vóór den wereldoorlog leden wij als volk wel heel sterk aan nationale over-bescheidenheid. Wij vermeden reclame, wij schroomden, van onze beschaving, ons kunnen te getuigen. De meening van het buitenland liet ons onverschillig; wij waren tevreden, indien men ons slechts zaken liet doen. De leus van den diplomaat Van Aerssens van Sommelsdijk ‘que celui en a l'honneur qui en a le profit’, (dat het, bij het slagen van onderhandelingen, niet aankwam op de eer, maar op het voordeel) was ons volk uit het hart gegrepen. Die deugd der bescheidenheid is thans een fout geworden. De mededinging der volken is zoo scherp, dat wie niet naar voren dringt onder den voet raakt. De felle haat, dien ons volk in den oorlog ondervond, vloeide grootendeels voort uit volslagen onbekendheid. In het verslag der vereeniging ‘Nederland in den Vreemde’ over 1923 - dat opnieuw getuigt van onvermoeid, doeltreffend en dan ook weer uitstekend geslaagd werk - lezen wij:

‘Voor den ontwikkelden Franschman van vóór den oorlog was Nederland een schilderachtig land, welks landschappen en musea een achtdaagsch reisje meer dan waard waren, een klein landje met een groot verleden, een beroemde, oorspronkelijke schilderschool, bewoond door een praktisch, handeldrijvend, welvarend, eenigszins materialistisch volk, dat geen andere ambitie had dan goede zaken te doen, prat gaand op den roem van het groote voorgeslacht, maar zelf tot geestelijke onbeduidendheid teruggezonken. (Vandaar dat onze neutraliteit tijdens den oorlog - en onze

Neerlandia. Jaargang 28 vermeende “welwillende neutraliteit” jegens Duitschland - dan ook voornamelijk aan commercieele motieven is toegeschreven en ons moreel prestige op laag peil stond, lager dan dat der andere neutralen).’

Elders blijkt, hoe onjuist (bijv. in Italië) Nederlands geldelijke moeilijkheden worden beoordeeld. De vertegenwoordigers der vereeniging in het buitenland melden telkens: de belangstelling voor Nederland is bevredigend.... de beoordeeling van Nederland is over het algemeen gunstig.... de publieke opinie is in het algemeen Nederland goed gezind.’ Tot de heeren Wittert van Hoogland en Van Leer, die de Nederlandsche beweging te Milaan in 't voorjaar 1924 hebben voorbereid, zeide de minister-president Mussolini: ‘Onze verstandhouding met Nederland is voortreffelijk.’ Maar bijna altijd volgt het refrein: men kent u niet. Dat geldt voor de Duitschers zoo goed als voor Amerika. Zoo komt het bijv., dat Nederland thans vrijwel het eenige land is, welks taal niet aan de Parijsche Universiteit wordt onderwezen. Het is, alsof dit al te krasse bewijs van achteruitzetting de vereeniging ‘Nederland in den Vreemde’ aangespoord heeft, juist in Frankrijk haar kracht bijzonder te ontplooien. Wat men daarover in het verslag leest, geeft een hoogen dunk van het beleid, waarmede de Vereeniging te werk ging om, met verwaarloozing van een beroep op het groote publiek, aan de meest vertegenwoordigende mannen op ieder gebied te doen zien wat ons volk vermag. Bij de Nederlandsche lezingen bijv. waren de bekendste architecten aanwezig, de besturen van kunstvereenigingen,

Neerlandia. Jaargang 28 120 enz.; bij de Indische alle Parijsche oriëntalisten van naam. Voor het eerst heeft men Nederland daar doen kennen als een modern beschavingsland, toonaangevende in de beeldende kunst, zijn verleden waardig. De lezingen werden een overtuigend betoog van onze geestelijke zelfstandigheid. Tegenover de meening, dat wij alleen een volk van zakenmenschen zouden zijn, heeft de Vereeniging, meer in het bijzonder haar dochtervereeniging het ‘Centre d'Etudes franco-hollandais’ getoond, dat het levende Nederland bezit een zelfstandige, belangrijke beschaving, met een eigen taal, eigen letterkunde, eigen typische Nederlandsche kunst en dat het is een koloniale mogendheid niet alleen van groote economische beteekenis, maar tevens met besef van zedelijke verantwoordelijkheid tegenover haar millioenen inlandsche onderdanen. Uit het rijk voorziene verslag stippen wij voorts alleen nog aan het welslagen der rolprenten en lantaarnplaatjes, die in welhaast elk land van eenige beteekenis werden vertoond. De Indische rolprent deed de wereld verbaasd staan over de ontwikkeling en de grootschheid van Nederlands rijk van overzee. Wat ons bijzonder kenschetsend voor de wijze van werken der Vereeniging voorkomt, is het door haar ingestelde onderzoek naar de inrichting van het onderwijs in de geschiedenis en aardrijkskunde van Nederland op de lagere scholen in andere landen. De in een afzonderlijk verslag bijeen te brengen gegevens beloven nieuwe aanwijzingen te geven voor vruchtbaar werk. De mooie jubilee-postzegels, door haar uitgedacht, waren voorts een bewijs, hoe de Vereeniging ook in het kleine een niet te versmaden reclamemiddel vond voor Nederlandsche kunst. Zelfs bij onze naaste buren, de Belgen heeft onbekendheid met ons land veel kwaad gesticht. De vijanden der Vlamingen hebben door die onbekendheid steeds vrij spel gehad voor hun bewering, dat de Nederlandsche wetenschap niet veel beteekent; dat er in ons land geen wetenschappelijke werken verschijnen. Wanneer wij zulken geruchten den vrijen loop laten, is het niet te verwonderen dat zij zoo wijd verspreid geloof vinden. Zulke beweringen worden nu aangevoerd als beweegredenen, om de volledige vernederlandsching der Vlaamsche hoogeschool te Gent tegen te houden! Nieuw bewijs hoeveel er voor ‘Nederland in den Vreemde’ nog te doen valt. Nieuwe aansporing, dunkt ons, voor ieder, die zich in staat gevoelt bij te dragen tot de grootheid des lands, allereerst eraan te denken, ‘Nederland in den Vreemde’ te steunen.

Waarom niet naar Suriname?

Naarmate het voor landverhuizers lastiger wordt, de Ver. Staten binnen te komen, gaat men voor onze overbevolking meer uitzien naar Canada. Daar is, wellicht nog eeuwen lang, plaats. De moeilijkheden van vestiging in die kolonie ontstaan misschien nog meer uit te geringe dan uit te groote dichtheid van bevolking. Men krijgt eenig begrip van die moeilijkheden uit een verslag dat als extra-nummer aan het tijdschrift West-Indië is toegevoegd1) en waarin de belangrijke vraag gesteld wordt, of Nederlandsche landbouwers niet beter doen zich in Suriname te vestigen dan in de ons vreemde Engelsche bezitting.

1) Rapport uitgebracht door den heer J.J. Leys, oud hoofd van het Landbouwonderwijs in Suriname over de resultaten van Nederlandsche emigratie naar Canada in verband met de mogelijkheid van vestiging in Suriname. (Uitg. Dep. van L., N. en H. in Suriname).

Neerlandia. Jaargang 28 Aan een beslissing over die vraag heeft de heer Leys zich niet gewaagd. Maar hij heeft getracht, de bestaansmogelijkheid van Nederlandsche kolonisten in Canada en Suriname te vergelijken. Geen gemakkelijke taak, want beide landen, zoo uiteenloopend in klimaat en ontwikkeling, verschillen in bijna alle opzichten van elkaar. Het eenige punt van overeenkomst is, dat beide danig gebrek hebben aan menschen. Het verslag schetst in groote lijnen het leven van Nederlandsche kolonisten in Canada. Pionierswerk moeten zij daar verrichten en dat vordert straffe inspanning en volharding en gaat vooral in de eerste jaren met vele ontberingen gepaard. ‘Vele kolonisten, die door den moeilijken, zwaren tijd heenkwamen, begrijpen nauwelijks zelf hoe ze het konden volhouden’, schrijft de heer Leys. De helft der homesteaders - d.w.z. zij die op een stuk grond landbouw of veeteelt beoefenen - geeft het na eenigen tijd op. Vele Nederlandsche nederzettingen in Canada zijn ten slotte uiteengegaan of lijden armoede; over het algemeen is de toestand der Nederlandsche kolonisten er niet rooskleurig en aan het Ned. Consulaat te New-York geeft men onzen landgenooten den raad, niet naar Canada te komen, alvorens zich van de toestanden door betrouwbare inlichtingen op de hoogte te hebben gesteld en zich zoo mogelijk de hulp verzekerd te hebben van boeren, in wier omgeving men zich denkt te vestigen. De eenige geslaagde Nederlandsche kolonie is ‘Neerlandia’. ‘Nergens’, zegt de schrijver, ‘kan men beter bestudeeren hoe ver een Nederlandsche landbouwer het brengen kan in Canada.’ Het is een der noordelijkste kolonies der reusachtige prairie-provincie Alberta. In 1911 werd zij gesticht door een kleine twintig mannen, vrouwen en kinderen en zij telt thans 300 personen. Deze pioniers hadden zich voorgenomen, zooveel mogelijk bij elkaar te blijven; een kolonie te stichten daar waar nog geen andere kolonisten gevestigd waren; kerkelijk één te blijven; het onderwijs hunner kinderen zoo veel mogelijk zelf te regelen, en als Canadeezen zoo lang mogelijk hun Nederlandsche zeden en gewoonten te bewaren. ‘Neerlandia’ is naar de schrijver ons opmerkt, nog niet oud genoeg om de deugdelijkheid der beginselen, die aan de stichting ten grondslag liggen, te bewijzen, maar in Michigan heeft een op die beginselen gegronde kolonisatie de mogelijkheid van welslagen getoond. ‘Neerlandia’ biedt in dit opzicht goede kansen; ‘als één Nederlandsche kolonie in Canada toekomst heeft, dan is het ‘Neerlandia’, zegt de schrijver. Het is kenschetsend voor den Nederlandschen aard, dat de kolonisten een land zochten, waar zij niet door vroeger-gevestigden belemmerd konden worden in de stichting van kerk en school naar eigen denkbeelden; waar zij de maatschappelijke en kerkelijke opvoeding hunner kinderen zoodanig konden inrichten dat de band tusschen de kolonisten zoo nauw mogelijk, hun Nederlandsch karakter en hun geloofsovertuiging zoo lang als het kon bewaard bleven. De heer Leys schrijft: ‘Overal waar Nederlanders zich gevestigd hebben als kolonisten staan ze bij de hen omringende volken goed aangeschreven, terwijl ze in onze eigen kolonie een groep vormen, waarvan men tot voor eenige jaren zoo goed als geen notitie nam. Wie over hen sprak, had zijn mond vol met woorden als: ‘gedegenereerd en vernegerd’. Is er dan geen kans, dat ook onze eigen bezittingen een beurt krijgen voor kolonisatie door degelijke landgenooten? De schrijver erkent, dat Suriname weinig kan stellen tegenover de voordeelen, die Canada biedt, maar hij gelooft, dat allerlei misstanden in Suriname slechts het gevolg zijn van sleur; dat de nadeelen van de kolonisatie aldaar in vergelijking met die in Canada sterk verminderd kunnen worden, indien de regeering maatregelen neemt,

Neerlandia. Jaargang 28 welke niet buiten de grenzen van het mogelijke liggen en dat men aldus de kansen van Nederlandsche kolonisten om er te slagen ten minste even groot kan maken als in Canada. De stichting van een Nederlandsche volksplanting in Suriname acht de heer Leys voor deze in alle opzichten achterlijke kolonie een levensvraag. Daar nu alles wat bijdraagt om Suriname tot bloei te brengen, middellijk ook het moederland ten goede zal komen, moet men hartelijk wenschen, dat eindelijk de hand aan 't werk zal worden geslagen om Suriname uit zijn staat van verval op te heffen, opdat de Nederlandsche landverhuizing daarheen met gerustheid zal kunnen worden aanbevolen.

Neerlandia. Jaargang 28 121

Generaal J.B.M. Hertzog.

Genl. Hertzog het vroeër byna geheel in die studie van die regswetenskap en in die praktiese toepassing daarvan opgegaan. Hy het weinig gevoel vir 'n politieke loopbaan. Maar een dag, so word in Suid-Afrika vertel, het hy 'n regeringskantoor binnegestap en het wat hy daar aanskou

Generaal Hertzog. het, hom skielik laat besluit, dat hy homself in die politiek moes begewe en wy aan die opheffing van sy volk. Die rede daarvoor was die volgende. Daar was ook in die kantoor 'n eenvoudige boer van die platteland aanwesig om deur 'n amtenaar die een en ander te laat verrig. Die amtenaar was glo een van dié Engelse wat na die verowering van die Oranje Vrystaat deur die Engelse bestuur daar ingevoer is en sterk onder die indruk was van die alleenreg van die Britte om te bestaan en te oorheers. Die boer wat beter tuis was in die eensame plaaslewe dan onder die geleerde mense van die groot stad, het in diepe onderdanigheid met die hoed in die hand voor Meneer Amtenaar verskyn en kon weens sy gebrekkige kennis van die Engelse taal moeilik duidelik maak wat sy verlangens was. Die amtenaar het sy minagting vir die

Neerlandia. Jaargang 28 boer nie verberg nie en het uit toon en houding laat blyk, dat hy die ‘domme’ boer nog sterker die meerwaarde en gesag van die Engelse veroweraar en oorheerser wou laat besef. Genl. Hertzog het die boer te hulp gekom. Die vernederende toestand van sy minderbevoorregte volksgenoot het hom diep in sy regverdige en trotse siel geskok. Hy het besef, dat die feit van die verowering die burgers van ou Oranje Vrystaat swaar druk en dat dit noodsaaklik was om die gevoel van eiewaarde, selfeerbied en nasionale trots weer op te wek, om die volk te deurdring van hulle gelykwaardigeid met wie ook in die land van hulle inwoning en om die boere te oortuig van hulle reg om sonder skaamte die hoof omhoog te hef en hulleself trots te toon op hulle Dietse afkoms, oorlewering en taal. Dit kenskets Genl. Hertzog, of die bovermelde gebeurtenis al presies so plaas gevind het, as dit verhaal word of nie. Hy het dit as sy roeping geag om sy volk te besiel met die wil om hulleself te wees en getrou te bly aan alles wat hulle dierbaar was en noodsaaklik vir die handhawing van hulle voortbestaan. Hierdie edele roeping het hy nie versaak nie, maar aan die vervulling daarvan bestendig voortgearbei met alle kragte, geduld en vertroue. Toe Genl. Botha in 1910 die opdrag ontvang het om die eerste Unie-kabinet saam te stel, wou hy Hertzog liewers nie daarin hê nie en bied hy hom die eervolle betrekking en hoë amp van hoofregter van die Vrystaat aan. Hertzog het geweier om op dié wyse uit die politiek uitgeskakel te word. Sy roeping was nog nie vervul nie. Dit was nog meer dan ooit sy plig om as skildwag vir die belange van sy volk op sy pos te bly, selfs in die kabinet, waar hy blykbaar nie welkom was nie. Hertzog het ver die toekoms ingekyk, gevaar vir sy volk gesien en homself vergeet. Spoedig was dit nodig om die noodhoring te blaas. Genl. Botha het terwille van die ondersteuning van die Engelse Volksraadslede van Natal te sterk gekom onder die bekoring van die versoeningspolitiek en die ideaal van die eenwording van die blanke rasse in Suid-Afrika. Hertzog wat deurdronge was van die noodsaaklikheid om die Dietse karakter van die Afrikanervolk te bewaar, het in verskillende toesprake laat verstaan, dat hy die samewerking van die twee blanke rasse ook moontlik ag, ‘terwyl die twee bevolkingsdele hulle eie ingebore tale en tradiesionele regte bewaar.... Daardie so nodige nasionale eenheid van hart.... kan nie bereik word nie deurdat die een probeer om oor die ander voordeel te behaal wat taal en tradiesie betref.’ As een van die twee rasse sy taal en beskawing moes opgee om tot die ontstaan van één groot Suidafrikaanse volk te kom, was dit vir Hertzog duidelik wie die verliesende party sou wees. Die engelse met die magtige ryk agter hulle, met hulle onwil en onbevoegdheid om hulleself elders aan te pas en met hulle gevolglike vasthoudendheid aan taal en kultuur, sou Engelse bly, solang die ryksverband gehandhaaf word en nog lang daarna. Derhalwe eis die belang van die Dietse Afrikanervolk 'n tweestroom-politiek vir die eerbiediging en handhawing van sy bestaansreg in die land wat hy met sy geld en sweet so duur gekoop en met sy kosbare bloed so kwistig gedoop het. In Oktober 1912 is deur die Hollands-sprekende studente en leerlinge van Kaapstad en omstreke 'n groot Taalfees op tou geset. Dit sou onder andere 'n groot optog in Kaapstad en huldebetuiging aan Jan van Riebeek, die stigter van Diets Suid-Afrika, omvat. Die Botharegering weier tegemoetkoming aan die studente uit vrees, dat die Engelse bevolking van die ou Riebeek-stad sou aanstoot neem aan die betoging van Hollands-sprekend Jong Suid-Afrika. Die studente moes hulleself vireers met 'n klein trooskongressie op Stellenbosch tevrede stel. Eén Minister uit die Botha-kabinet het

Neerlandia. Jaargang 28 die moed, die beginselvastheid betoon om daar te verskyn en waardering uit te spreek vir die taal- en stamliefde van die Afrikanerstudente. Hy het bewys dat hy nie wankel, waar dit die belang van sy Dietse volk betref nie, maar op twee sterke, vertroubare bene staan, soas Prof. Dr. G. Cillie dit by die geleentheid so kernagtig uitgedruk het. Dié Minister was Genl. Hertzog! Van daardie dag af volg Jong Suid-Afrika hom na. En dit het hulle nog nie berou nie. Die skildwag het getrou en wakker gebly. Hy het bewys 'n man van staal, van beginsel, te wees, standvastig, geduldig, trou; eerlik, openhartig, sterk; die verpersoonliking van alle goeie eienskappe van die volk en stam, waartoe hy behoor. Die Taalfees het enige maande later, Maart 1913, tog plaas gevind en skitterend geslaag. Maar intussen het die sogenaamde Hertzog-krisis voorgeval, en Genl. Botha wou blykbaar die geskokte vertroue van Jong Suid-Afrika in sy beleid terugwin. Dit was te laat. Op de Wildt het Genl. Hertzog op 7 Desember 1912 'n toespraak gehou en die vóór en teë van die federasie van die Britse Ryk behandel. Ook in ryksaangeleenthede moes volgens hom die leuse geld: Suid-Afrika Eerste. Hieroor is hy op aandrang van die Engelse door Genl. Botha uit die kabinet geset, is hy verwyder van sy wagpos in die toring

Neerlandia. Jaargang 28 122 van die landsbestuur. Maar hy het nie geswyg nie, dag of nag. Sy waarskuwende stem het hy verhef met mag en die Dietse heirkragte ten stryde versamel. Selfs deur die oorlog en die opstand heen het hy nie na links of regs gewyk nie, maar sy groot doel steeds duidelik voor oë gehou. Na 12 jaar moet die Engelse wat sy bloed so menigmaal geëis het, hom weer in die kabinet sien en hierdie keer as Eerste Minister. Gelukkig is die politiek van Hertzog meer en meer deur die Afrikaners beskou as die politiek van hulle stambehoud. Pogings tot hereniging van die verskeurde geledere van die Afrikanervolk is meer dan eens aangewend, maar misluk. Dog dit was slegs die kunsmatige hereniging wat uitgebly het. Die Afrikanervolk het sy eenheid weer herstel onder die vaandel van Hertzog. Die Boerebevolking van Suid-Afrika het hulle vertroue aan Genl. Smuts opgesê. Van die 53 volgelinge wat hy nou in die Volksraad onder sy leiding tel, is nouliks tien eg Hollands-sprekend; die res is die ou Unioniste, die ‘Empire Builders’. Die 63 Nasionaliste in die Volksraad is almal suiwer Hollands-sprekendes, van Dietse bloed en Dietse gees. Met die regte medewerkers onder sy bevel sal Hertzog ongetwyfeld 'n geseënde arbeid vir Suid-Afrika verrig. Sy gevoel van regverdigheid en verantwoordelikheid sal hom niemand se belang laat verbysien nie. Maar die belang wat hom steeds vóór alle andere sal gaan, is dié van eie volk en stam. Groot-Nederland kan homself tereg verheug oor die segepraal wat Diets Suid-Afrika behaal het onder die leiding van Genl. Hertzog. PHILIP R. BOTHA. Ingezonden.

Bede om hulp.

Land- en Stamgenooten! Een ramp heeft een gedeelte onzer bevolking getroffen. Op Vrijdag 18 Juli zijn in een storm vier visschersscheepjes, die in Vlissingen thuis behooren, gebleven. Van de bemanning kwamen er 15 om, zeven huisgezinnen zijn daardoor beroofd van kostwinner en van het schuitje, dat om de zware kosten niet verzekerd was. Alleen het schuitje kost rond f 5.000.-. Komt, land- en stamgenooten helpt ons door Uw gift de nooden dezer achtergeblevenen wat te lenigen. De gelden daarvoor worden gaarne in ontvangst genomen door de heeren C.J.L. Sitsen, (Walstraat 72) secretaris Afd. Vlissingen van 't A.N.V. en C.B.J. Wijtenburg, penningmeester der Afdeeling (Villapark 11) beiden te Vlissingen. C.J.L. SITSEN. Het Hoofdbestuur van het A.N.V. ondersteunt ten krachtigste dezen oproep. Eene huivering is door het Nederlandsche volk gegaan. Het mag het daarbij niet laten, maar behoort met ruime hand te geven om, zooveel als in zijn vermogen is, de gevolgen der ramp te verzachten.

* * *

Neerlandia. Jaargang 28 Comité voor Nederl. kinderen in den Vreemde.

Tegenover de uitgaven in Juni van ongeveer f 3750.- stonden slechts de inkomsten van f 1893,04, maakt met vorige opgaven f 527629,50 en Mrk. 3173323,50. Zoo slinkt langzaam maar zeker onze weerstandskas. De zomer heeft hare intrede gedaan en daarmede verflauwt telken jare de belangstelling, die wij echter nog zoo dringend noodig hebben, want wij zijn nog niet aan het einde van onzen arbeid. Vooral in het Roergebied wordt onze hulp aanhoudend gevraagd. Geregeld brengen wij nog kleine transporten over de grenzen. De vacantiën zijn begonnen; in groote drommen trekken onze landgenooten naar buiten om van de rust en van de natuur te genieten. Wanneer ieder slechts een uiterst gering deel van het reisgeld voor ons doel terzijde legt, zich eene kleine versnapering ontzegt, kunnen wij in het belang onzer kleine stamgenootjes doorwerken. Men zende zijne bijdrage aan den Penningmeester S. VAN LIER Ez. Nassaukade 358, Amsterdam. Gemeentegiro L. 569. Mededeelingen

Algemeene Vergadering en Stamdag.

Het ontwerp voor eene nieuwe Verbondswet, dat het Hoofdbestuur in zijn vergadering van 5 Juli heeft vastgesteld, zal in het Septembernummer worden afgedrukt, gelijk met de oproeping voor een algemeene vergadering, welke vermoedelijk 28 Maart 1925 te 's-Gravenhage zal worden gehouden en waarin dit ontwerp zal worden behandeld. Den Groepsbesturen en Zelfstandigen Afdeelingen wordt verzocht reeds nu maatregelen te nemen voor tijdige behandeling van het ontwerp en er voor te zorgen, dat op de genoemde vergadering hun afgevaardigden met opdracht aanwezig zijn. Men houde in 't oog dat volgens art. 5 der statuten, deze afgevaardigden niet dezelfde personen mogen zijn als de leden van het Hoofdbestuur. Het Hoofdbestuur hoopt deze bijeenkomst tevens het karakter te geven van een Stamdag gelijk aan dien, welke met zoo'n voortreffelijken uitslag 26 Mei 1923 te Dordrecht werd gehouden.

Afdeelingsavonden.

In het volgend nummer zullen we een begin maken met de samenstelling van een lijst van sprekers, voordragers en zangers, die voor onze afdeelingen in Nederland en Vlaanderen wenschen op te treden. Opgaaf van naam, adres en onderwerp(en) wordt ingewacht aan het kantoor, Groenmarkt 9, Dordrecht.

Uit Roseland.

Neerlandia. Jaargang 28 Donderdag 26 Juni is het nieuwe gebouw der afdeeling Roseland van Groep Noord-Amerika geopend, 233 West 111e str., Chicago. Het oude kleinere gebouw werd verkocht en de opbrengst benevens een leening onder de bewoners van Roseland maakte den bouw van een nieuw tehuis mogelijk. Deze gebeurtenis viel ongeveer samen met de herdenking van het feit, dat 75 jaar geleden de eerste Hollanders zich in Roseland (Chicago) vestigden. Afdeelingsbesturen in Noord-Amerika zouden wel doen hieraan een voorbeeld te nemen en in elk geval goed handelen door regelmatig te vergaderen, zooals de afdeelingen Minneapolis en Roseland dat doen. Het is niet mogelijk te groeien en te bloeien zonder bijeen te komen.

A.N.V. kalender 1925.

Onze oproeping tot inteekening op onzen kalender voor het volgend jaar heeft reeds goed gevolg gehad. Hiernaast vindt men een proefblad. De indeeling geeft eenig denkbeeld van de inkleeding. Elke week wordt een afbeelding gegeven van een bekende persoonlijkheid uit onze stambeweging, een geschiedkundige gebeurtenis, een landschap, stadsgezicht of gedenkteeken uit Nederland, koloniën of stamverwante gebieden, benevens geschiedkundige aanteekeningen, kernwoorden, versregels enz. De bladen worden in twee kleuren gedrukt. De achterzijde der bladen zal gebruikt worden voor Nederlandsche, Vlaamsche en Afrikaansche gedichten en prozastukjes, die betrekking hebben op ons streven. De kalender zal dus, hopen we, een veelzijdige propagandistische waarde bezitten. De prijs zal slechts f 1,90 bedragen. Men wordt verzocht het proefblad te gebruiken als inteekenbriefje en reeds nu bestellingen te doen.

Neerlandia. Jaargang 28 123

Proefblad kalender A.N.V. 1925

ACHTERKANT VAN DEN INKTKOKER DER HOLLANDSCHE GEMEENTE TE HANAU (DUITSCHLAND), DAAR VERVAARDIGD DOOR EEN HOLLANDSCHE AARDEWERKFABRIEK IN 1677.

31 DAGEN JANUARI AANTEEKENINGEN Zondag 11 1914 Opening van de Kartinischool te Weltevreden (N.I.). Maandag 12 1850 De Vlaamsche Folklovist Alfons de Cock geboren. Dinsdag 13 Ondergeteekende verzoekt vóór 1 Dec. Woensdag 14 te v.d.A.N.V. ontvangen...... stuks Donderdag 15 kalender 1925, tegen f 1.90. Vrijdag 16 Zaterdag 17

Afrikaners, Nederlanders en Vlamingen vormen een drievoudig snoer, dat niet mag worden verbroken. Dr. BLOMMAERT.

Neerlandia. Jaargang 28 124

Nieuwe leden.

Groep Nederland.

A. Kooymans, Petrus Hendrikszstr. 53, Groningen. Opg. door het Bestuur der Afd. Groningen. N.G. van Gemert, Singelstraat, Assen. N.J. Schallenberg, Parkhotel, Assen. Beiden opg. door Dr. S.A. Waller Zeper, Leeuwarden. Joh. Koning, Wijk aan Zee. Opg. door den heer C.J.L. Sitsen, Vlissingen. J.F. de Cooker, Nieuwstraat, Terneuzen. A.J. Klaassen, Noordstraat, Terneuzen. A. Spruitenburg, Heerengracht, Terneuzen. Joh. A. Fey, Axelschestr., Terneuzen. Mej. J.J.M. Harte, L. Kerkstr., Terneuzen. P. Westerhof, v. Steenbergenlaan 17, Terneuzen. Mej. J.M.v.d. Heden Zandstr. 1, Terneuzen. Mevr. B. Hasse-Eyke, Noordstr. 50, Terneuzen. C.F. Köhler, Schoolplein 4, Terneuzen. J.v.d. Peyl, Schoolplein 21, Terneuzen. Allen opg. door den Heer J. Huizinga, Terneuzen. Dr. D. Coelingh, Graaf Wichmanlaan 11, Bussum. Opg. door Dr. J. Ruinen, Bussum. L. Woensdregt, Nieuwe Binnenweg 113b, Rotterdam. H.J.v. Latum, Coolschestr, 75 B, Rotterdam. A.J. Callervaert, Hugo Molenaarstr. 31 Rotterdam. c, Ant. W. Baar, Virulyplein 13 b, Rotterdam. J.W. Beeling, Hugo Molenaarstraat 23 b, Rotterdam. J. Tanis, Coolschestr, 22 B, Rotterdam. P. Beitsma, Bergschelaan 186, Rotterdam. Allen opg. door den Heer Kees Beeling, Rotterdam. J.v.d. Meer, Gerrit Jan Mulderstr. 1, Rotterdam.

Neerlandia. Jaargang 28 A. van Baarlen, v.d. Schellingstr. 36 b, Rotterdam. C.W.L.M. Smits, Beukelsdijk 22 a, Rotterdam. Allen opg. door den Heer Ant. W. Baar, Rotterdam.

Jongelieden.

M.A.J. Derksema, Marine D. Helder. Machinistenschool, G. Kirchman, Koninginneweg 18, Wassenaar. Mej. J. de Graaf, 2de Schuytstr. 103, Den Haag. I. Hamburger, Noordeinde 87a, Den Haag. C. Lokerse, Harstenhoekweg 35, Den Haag. Mej. A. Statius-Muller, Valkenboschkade Den Haag. 646, G.Z. Jol, Seinpostduin 16, Den Haag. Mej. T. Lohman, Papestr. 1a, Den Haag. Mej. E.L. de Leve, Anthonie Duyckstr. Den Haag. 32, Mej. L.A. Keck, Populierstr. 114a, Den Haag. J.H. Enderman, van Diemenstr. 190, Den Haag. R.C.L. Langemeyer, Prinses Mariestr. 38, Den Haag. W. van der Meer, Columbusstr. 99, Den Haag. Mej. Ch.M. van Dort, Schuytstraat 142, Den Haag. Mej. A. Bouwmeester, Adriaan Pauwstr. Den Haag. 24, C.G. Polder, Kleine Kazernestr. 5, Den Haag. Mej. O.v.d. Bergh, Westeinde 62, Den Haag. Mej. A. Hess, Maliestr. 9, Den Haag. Allen opg. door het Bestuur der Jongel. Den Haag. Afd. A. de Klerk, Zuidzande. Opg. door het Bestuur der Afd. W.-Zeeuwsch-Vlaanderen.

Groep Nederl.-Indië.

J.P. Smits, Adm. Og. Panjairan, H. Tjibeber.

Neerlandia. Jaargang 28 F T. Huysse, Adm. Og. G. Besar, H. Tjibeber. Jhr. J.P.M. Teding van Berkhout, H. Tjibeber. W. Hellendoorn, Adm. Og. Pasir Nangka, H. Tjibeber. C.H. Hoorens v. Heyningen, Opz. Og. H. Tjibeber. Pasir Nangka, G.J. Jongkindt Coninck, Adm. Og. H. Tjibeber. Tjiastana, F.L. de Wilde, Adm. Og. Pasir Randoe, H. Tjibeber. H. Geurink, Adm. Og. Tjibogo, H. Tjibeber. J.H. Reydt, Op. Og. Tjibogo. H. Tjibeber. F.G.H. van Houtum, Adm. Og. H. Tjibeber. Soekanegara, L.H. Pluim Mentz, Lembangweg, Bandoeng. H. Adam, Lembangweg, Bandoeng. Mr. J.J. Smit, Griffier Hooggerechtshof. Weltevreden. H. Diephuis, Commies P.T.T. Weltevreden. N.H. Winter, Commies P.T.T., Weltevreden. Mej. N. Heynis, Weltevreden. H. Weysig, Weltevreden. J. Vane, Weltevreden.

Groep Suriname.

Jhr. H.v. Lennep, Beambte b.d.K.W.I.M. Paramaribo. Ph.A. Feltzer, Oranjestr. 2, Paramaribo. Dr. Chas v. Leesten, Kromme Paramaribo. Elleboogstr., E.A. Abrahams, Heerenstraat, Paramaribo. J. Weyne, Wnd. Distr. Comm. van Albina. Marowyne, Allen opg. door het Bestuur van Groep Surinname.

Neerlandia. Jaargang 28 125

[Nummer 9]

Algemeene vergadering.

Oproeping.

Het Hoofdbestuur van het Algemeen Nederlandsch Verbond roept overeenkomstig art. 5 der statuten de Groepen, Zelfstandige Afdeelingen en Leden op tot bijwoning eener

ALGEMEENE VERGADERING op Zaterdag 28 Maart 1925 's morgens half tien in Diligentia, Lange Voorhout 5, Den Haag. Dagorde: Voorstel tot wijziging der Statuten.

Dordrecht, 1 September 1924. B. DE GAAY FORTMAN, Algemeen Secretaris.

Voorstel tot wijziging der statuten.

Overeenkomstig art. 19 der statuten wordt hierbij aan de leden bekend gemaakt het voorstel van het Hoofdbestuur tot wijziging der statuten.

Ontwerp-wet van het Algemeen Nederlandsch Verbond.

Naam, duur, zetel, vereenigingsjaar.

Art. 1.

1. Op 1 Januari 1905 is voor den tijd van 29 jaren eene Vereeniging opgericht onder den naam van Algemeen Nederlandsch Verbond. 2. De Vereeniging is te Dordrecht gevestigd. 3. Het vereenigingsjaar loopt van 1 Januari tot 31 December.

Doel.

Art. 2.

1. Het Verbond beoogt verhooging van de geestelijke, zedelijke en stoffelijke kracht van de volken en volksgroepen, die tot den Nederlandschen of Dietschen stam behooren.

Neerlandia. Jaargang 28 2. Het heeft godsdienstige noch staatkundige richting. 3. Tot den Nederlandschen of Dietschen stam worden geacht te behooren zij, die Nederlanders zijn of geweest zijn en hunne afstammelingen, tenzij, wat dezen laatsten betreft, zij in den loop der tijden elk kenmerk van dien stam verloren hebben. 4. Ter bevordering van eene voortdurend goede verstandhouding tusschen hen, die geacht worden tot den Nederlandschen of Dietschen stam te behooren, en de hierna bedoelde volken en volkengroepen brengt het doel van het Verbond mee, dat het tevens in den geest van het eerste lid van dit artikel zijne belangstelling wijdt aan de volken en volksgroepen, welke niet tot den Nederlandschen stam geacht worden te behooren volgens deze Verbondswet, maar een gebied bewonen, dat staat onder het bestuur van een land, waarvan de bevolking geheel of ten deele tot den Nederlandschen stam behoort, mits - indien zulks slechts ten deele het geval is - de taal van dit volksdeel volgens de wetten van dat land als landstaal erkend is, zij het ook naast andere talen.

Algemeene middelen.

Art. 3.

1. Het Verbond tracht in het algemeen zijn doel te bereiken door: 1ste de handhaving en de verbreiding van de Nederlandsche taal, waaronder mede worden verstaan de streektalen en andere van de Nederlandsche taal afwijkende talen, welke daaruit zijn voortgekomen en nog zoodanig daarmede overeenstemmen, dat zij op dat punt met de streektalen kunnen worden gelijkgesteld; 2de de volken en volksgroepen in art. 2 bedoeld, over en weer nader bekend te maken met de landen door elk hunner bewoond, alsmede met de geschiedenis en de beschaving van die volken en volksgroepen; 3de de zedelijke en geestelijke ontwikkeling alsmede de stoffelijke belangen van die volken en volksgroepen te bevorderen; 4de bij die volken en volksgroepen het bewustzijn te verlevendigen, dat voor hen zelf en voor andere volken de handhaving en de versterking van het Nederlandsche volkskarakter en de Nederlandsche beschaving noodzakelijk zijn; een en ander met inachtneming van de schakeeringen, welke in den loop der tijden zijn ontstaan en verder nog zullen ontstaan door het gescheiden leven in verschillend staatsverband en te midden van andere volken.

Bijzondere middelen.

Art. 4.

De bijzondere middelen, waardoor de vereeniging haar doel tracht te bereiken, zijn o.m.:

Neerlandia. Jaargang 28 1ste de uitgave en ondersteuning van periodieke en andere geschriften; 2de de stichting en instandhouding van eene stamboekerij; 3de de stichting en instandhouding van een stammuseum; 4de het op gezette tijden houden van een stamdag,

Neerlandia. Jaargang 28 126

waarop zooveel mogelijk leden uit alle oorden bijeenkomen om elkaar te sterken in den strijd voor de belangen, welke het Verbond voorstaat; 5de de oprichting, onderhouding en ondersteuning van Nederlandsche boekerijen en leeszalen, alsmede de verschaffing van Nederlandsche boeken en tijdschriften aan niet uitsluitend Nederlandsche boekerijen en leeszalen; 6de de stichting, onderhouding en ondersteuning van Nederlandsche scholen en Nederlandsche leergangen; 7de de bevordering van het bezoeken van Nederlandsche scholen en leergangen; 8ste de vertooning van rolprenten over de volken en volksgroepen, in art. 2 bedoeld, en de landen, welke deze bewonen; 9de het doen houden en steunen van voordrachten met het doel van het Verbond verband houdende; 10de het houden van en de medewerking aan Congressen, welke ter bereiking van het doel van het Verbond bevorderlijk kunnen zijn; 11de het steunen van de Nederlandsche letterkunde, die in stamverwante landen daaronder begrepen; 12de het doen opvoeren en het steunen van de opvoering van tooneelstukken van Nederlandsche en stamverwante schrijvers; 13de het doen uitvoeren en het steunen van de uitvoering van muziekwerken van Nederlandsche en stamverwante toondichters; 14de het houden en steunen van tentoonstellingen, met het doel van het Verbond verband houdende; 15de de verbreiding van Nederlandsche, Vlaamsche en Zuidafrikaansche liederen; 16de de aanmoediging en bevordering van de waardeering van de eigen kunst onder de volken en volksgroepen in art. 2 bedoeld; 17de de bevordering van de oprichting van, - alsmede de aankweeking van liefde voor - en eerbiediging van gedenkteekenen, welke verband houden met de geschiedenis van den Nederlandschen stam in het algemeen, of de volken en volksgroepen, tot den Nederlandschen stam behoorende; 18de de viering van gedenkdagen, van belang voor den Nederlandschen stam in het algemeen of voor de volken en volksgroepen, tot den Nederlandschen stam behoorende; 19de de bevordering van het bezoek door hen, die behooren tot de volken en volksgroepen, in art. 2 bedoeld, zoowel aan de verschillende deelen van het eigen land, als aan andere landen, welke die volken en volksgroepen bewonen; 20ste de uitwisseling van leerkrachten tusschen de volken en volksgroepen, tot den Nederlandschen stam behoorende; 21ste in woord en geschrift bij de bevoegde macht opkomen voor de belangen, welke het Verbond voorstaat; 22ste alle andere wettige middelen, welke bevorderlijk kunnen zijn aan het doel der vereeniging.

Indeeling.

Neerlandia. Jaargang 28 Art. 5.

1. Wanneer in een land, dat bewoond wordt door een volk of volksgroep, tot den Nederlandschen stam behoorende, eene vereeniging is of wordt opgericht, welke het doel van het Verbond nastreeft, en hetzij bij hare oprichting aansluiting bij het Verbond beoogt, of wel later daartoe wil overgaan, kan zij zich, onder goedkeuring van het Hoofdbestuur, bij het Verbond aansluiten, indien zij zich verbindt zich te onderwerpen aan de bepalingen dezer Verbondswet. 2. Deze vereenigingen dragen alsdan den naam van ‘Groep van het Algemeen Nederlandsch Verbond’, behoudens haar recht hieraan een eigen naam toe te voegen. Deze groepen vormen te zamen met de leden, welke niet tot die groepen behooren, het Verbond. Zij genieten, waar het de aangelegenheden van haar gebied betreft, zelfstandigheid, voorzoover deze niet ter bevordering van de eenheid van handelen, ter voorkoming en wegneming van alles wat het Verbond kan schaden en ter bevordering van een goed beheer in deze Verbondswet beperkt is. 3. Tot de landen, in het eerste lid bedoeld, behooren ook de Nederlandsche gebieden buiten Europa. 4. In hetzelfde land kan slechts ééne Groep gevestigd zijn. 5. Buiten de gebieden der Groepen kunnen de leden van het Verbond zich plaatselijk of voor een beperkt gebied, onder goedkeuring van het Hoofdbestuur, vereenigen tot eene ‘Zelfstandige Afdeeling’, welke als zoodanig rechtstreeks met het Hoofdbestuur in verbinding staat en, waar het de aangelegenheden van haar gebied betreft, vrij is in de regeling daarvan met inachtneming van deze Verbondswet en haar reglement.

Leden en begunstigers.

Art. 6.

1. Behoudens de beperkingen, in deze Verbondswet vermeld, kunnen lid van het Verbond zijn: 1ste allen, die volgens art. 2 tot den Nederlandschen stam behooren; 2de alle anderen, die verhooging van de geestelijke, zedelijke en stoffelijke kracht van den Nederlandschen stam wenschelijk achten voor het land, dat zij bewonen of in het algemeen belang.

2. De leden van de Groepen en Zelfstandige Afdeelingen zijn als zoodanig lid van het Verbond. 3. Zij, die niet tot een Groep of Zelfstandige Afdeeling behooren, zijn algemeene leden. 4. Zij, die gevestigd zijn in het gebied eener Groep of Zelfstandige Afdeeling, zijn lid van die Groep of Zelfstandige Afdeeling, tenzij zij mededeelen algemeen lid te willen zijn of tot eene andere Groep of Zelfstandige Afdeeling te willen behooren.

Neerlandia. Jaargang 28 Art. 7.

1. Zoowel natuurlijke als rechtspersonen kunnen lid van het Verbond zijn. 2. Om als lid van het Verbond te worden toegelaten, moeten natuurlijke personen den leeftijd van 16 jaren hebben bereikt. 3. Voor de toelating als lid van rechtspersonen is vereischt, dat hunne statuten of reglementen niet in strijd zijn met deze Verbondswet, alsmede dat de meerderheid van het bestuur, leden van den Raad van Toezicht en Commissarissen daaronder begrepen, bestaat uit personen, die volgens het bepaalde in art. 6 lid van het Verbond kunnen zijn; voorts dat de rechtspersoon het bestuur der Groep of Zelfstandige Afdeeling, waartoe hij als lid zal behooren, of - wanneer het 't algemeen lidmaatschap betreft - het Hoofdbestuur, opgeeft welke natuurlijke persoon hem als lid van het Verbond vertegenwoordigt, alsmede zich verbindt elke verandering in de aanwijzing van dezen persoon onmiddellijk te zullen opgeven. Deze persoon moet behooren tot hen, die volgens deze Verbondswet lid van het Verbond kunnen zijn. 4. Rechtspersonen, welke niet meer ten volle aan de in dit artikel gestelde eischen voldoen, verliezen op grond daarvan het lidmaatschap op de wijze, als in art. 9 van deze Verbondswet is bepaald.

Art. 8.

Zij, die in strijd handelen met het doel, de belangen of den goeden naam van het Verbond, kunnen niet als lid worden toegelaten en behooren, wanneer zij lid zijn, van het lidmaatschap te worden ontzet.

Art. 9.

1. De beslissing, of op grond van deze Verbondswet toelating als lid moet worden geweigerd of wel het lid-

Neerlandia. Jaargang 28 127

maatschap moet worden ontnomen, berust bij het Bestuur der Groep of Zelfstandige Afdeeling, waarbij die toetreding zou moeten plaats hebben of het betrokken lid is aangesloten, of wel bij het Hoofdbestuur, wanneer het betreft de algemeene leden. 2. Zij, wier toetreding het Bestuur eener Groep of Zelfstandige Afdeeling heeft geweigerd, of die zulk een bestuur van het lidmaatschap heeft vervallen verklaard, kunnen daarvan in beroep komen bij het Hoofdbestuur, dat alsdan in hoogsten aanleg beslist.

Art. 10.

De leden, die zijn aangesloten bij eene Groep of Zelfstandige Afdeeling, ontleenen hunne rechten en verplichtingen aan deze Verbondswet, alsmede aan het reglement hunner Groep of Zelfstandige Afdeeling.

Art. 11.

1. De leden betalen eene jaarlijksche bijdrage van ten minste f 2.50 Nederlandsch. 2. Personen, die eene lagere bijdrage betalen, in welk geval de bijdrage ten minste f 1.- Nederlandsch moet bedragen, worden begunstigers genoemd. Dezen missen de rechten der leden krachtens deze Verbondswet en de reglementen der Groepen en Afdeelingen en hebben in de vergaderingen, waar de leden hun stemrecht uitoefenen, eene raadgevende stem. Zij kunnen geen aanspraak maken op de geschriften, welke het Verbond den leden verstrekt, tenzij tegen betaling van den daarvoor bepaalden prijs.

Algemeene verbondsvergaderingen.

Art. 12.

1. Algemeene Verbondsvergaderingen worden gehouden, zoo dikwijls het Hoofdbestuur het noodig acht alsook, wanneer het door ten minste ééne Groep, twee Zelfstandige Afdeelingen of 50 algemeene leden wordt verlangd, met opgave van de punten, waarvan de behandeling wordt gewenscht, vergezeld van eene toelichting. 2. Binnen drie maanden, nadat het Hoofdbestuur het verzoek tot de uitschrijving eener algemeene vergadering heeft ontvangen, is het verplicht daaraan gevolg te geven. Bij gebreke daarvan hebben de aanvragers het recht zelf de vergadering bijeen te roepen.

Neerlandia. Jaargang 28 3. Voorts wordt eene algemeene Verbondsvergadering gehouden in de bijzondere gevallen in deze Verbondswet aangegeven. 4. Eene algemeene Verbondsvergadering wordt ten minste vier maanden te voren bijeengeroepen door den algemeenen voorzitter of zijn plaatsvervanger, wanneer het Hoofdbestuur de vergadering uitschrijft, alsook wanneer zulks geschiedt ingevolge den wensch van anderen, zooals in het eerste lid van dit artikel is omschreven. Wanneer volgens het tweede lid van dit artikel de aanvragers de vergadering bijeenroepen, moeten zij denzelfden termijn in acht nemen. Het niet in acht nemen van den gestelden termijn maakt de vergadering ongeldig. 5. De oproeping geschiedt bij brief aan de besturen der Groepen en Zelfstandige Afdeelingen en verder door opneming in het orgaan van het Verbond of wel, bij gebreke daarvan, bij rondzendbrief aan de algemeene leden. 6. De oproeping bevat de punten van behandeling, vergezeld van eene toelichting. Wanneer het punten betreft, waarvan het Hoofdbestuur de behandeling niet aan de orde heeft gesteld, wordt de ingezonden toelichting overgenomen. 7. De algemeene Verbondsvergaderingen zijn uitsluitend toegankelijk voor de leden van het Verbond en verder voor de Pers, wanneer de vergadering daartoe besluit. De leden hebben eene raadgevende stem. 8. De Groepen en Zelfstandige Afdeelingen oefenen het stemrecht uit. Zij brengen ééne stem uit, wanneer zij niet meer dan 50 leden tellen, 2 stemmen wanneer haar ledental 51 tot 100 bedraagt, 3 stemmen wanneer het 101 tot 150 bedraagt en voor elke 100 leden meer boven 150 ééne stem meer, tot ten hoogste 10 stemmen voor elke Groep of Zelfstandige Afdeeling. 9. Het aantal stemmen, genoemd in het vorige lid, wordt bepaald naar de gegevens van het laatste jaarverslag van het Hoofdbestuur. 10. De Groepen en Zelfstandige Afdeelingen stemmen door vertegenwoordigers. 11. De leden van het Hoofdbestuur kunnen niet als vertegenwoordigers optreden. 12. De opdracht tot vertegenwoordiging moet schriftelijk geschieden. De Groepen en Zelfstandige Afdeelingen stellen het Hoofdbestuur ten minste ééne maand voor de vergadering, waarvoor de aanwijzing der vertegenwoordigers geschieden moet, in kennis met de namen en adressen der aangewezen personen. Bovendien moeten de vertegenwoordigers van hunne aanwijzing als zoodanig vóór den aanvang der vergadering blijk geven door overlegging van hun benoemingsbrief. Bij gebrek van een en ander kunnen zij niet als zoodanig worden toegelaten. 13. De algemeene voorzitter en bij zijne afwezigheid of ontstentenis de algemeene ondervoorzitter, leidt de algemeene Verbondsvergaderingen. Wanneer ook de algemeene ondervoorzitter niet aanwezig is of ontbreekt, voorziet de vergadering in het voorzitterschap. 14. De algemeene secretaris is tevens secretaris in de algemeene Verbondsvergaderingen. Bij zijne afwezigheid of ontstentenis wijst de voorzitter den secretaris aan. 15. De algemeene secretaris kan zich doen bijstaan door den administrateur. 16. In de algemeene Verbondsvergaderingen worden alle besluiten genomen bij gewone meerderheid der uitgebrachte stemmen, voor zoover in deze Verbondswet niet anders is bepaald. Blanco stemmen tellen niet mede. Ingeval de stemmen over eenig voorstel staken, wordt het geacht te zijn verworpen. 17. De voorzitter beslist verder zonder beroep over den gang der werkzaamheden in de algemeene Verbondsvergaderingen.

Neerlandia. Jaargang 28 Hoofdbestuur.

Samenstelling.

Art. 13.

1. Het Hoofdbestuur wordt gevormd door afgevaardigden van de Groepen. 2. De Groepen benoemen in het Hoofdbestuur: 2 leden, wanneer de Groep ten hoogste 500 leden telt, 4 leden, wanneer de Groep telt meer dan 500, doch niet meer dan 1500 leden,

6 leden, wanneer de Groep meer dan 1500 leden telt. 3. Het ledental der Groepen volgens het laatst verschenen jaarverslag van het Hoofdbestuur dient hierbij tot grondslag.

Art. 14.

1. Het Hoofdbestuur kiest uit zijn midden een algemeenen voorzitter, een algemeenen ondervoorzitter, een algemeenen secretaris en een algemeenen penningmeester. 2. Bij verhindering of ontstentenis van den algemeenen voorzitter vervangt de algemeene ondervoorzitter hem. Bij verhindering of ontstentenis ook van den laatstgenoemde voorziet het Hoofdbestuur in de vervanging, behoudens in het geval bedoeld in art. 12. 3. Bij verhindering of ontstentenis van den algemeenen secretaris of den algemeenen penningmeester, voorziet de algemeene voorzitter in de vervanging, totdat het Hoofdbestuur zulks zal hebben geregeld. 4. De betrekkingen van algemeen secretaris en van algemeen penningmeester kunnen in één persoon vereenigd zijn.

Neerlandia. Jaargang 28 128

Administrateur.

Art. 15.

1. Het Hoofdbestuur kan een administrateur benoemen en hem schorsen en ontslaan. De benoeming geschiedt schriftelijk met vermelding van de salarisregeling, den werkkring, den termijn, in acht te nemen bij ontslag, en de verloven. 2. Schorsing en ontslag worden den administrateur schriftelijk medegedeeld met volledige vermelding der redenen. 3. De administrateur is rechtstreeks verantwoordelijk aan den algemeenen secretaris en, voorzoover hem ook geldelijke werkzaamheden worden opgedragen, aan den algemeenen penningmeester. Hij kan niet zijn lid van het Hoofdbestuur of van een Groepsbestuur.

Handteekeningen.

Art. 16.

1. Alle stukken, van het Hoofdbestuur uitgaande en dit verbindende, vereischen de handteekening van den algemeenen voorzitter en van den algemeenen secretaris. Voor alle andere stukken, niet de geldzaken betreffende, kan, tenzij - in bijzondere gevallen - de algemeene voorzitter zijne mede-onderteekening wenschelijk acht, worden volstaan met de handteekening van den algemeenen secretaris en voor die, welke de geldzaken betreffen, met de handteekening van den algemeenen penningmeester. 2. De algemeene secretaris kan, wanneer het zaken van zuiver administratieven aard betreft, de onderteekening overlaten aan den administrateur.

Algemeene rechten en verplichtingen.

Art. 17.

1. Leiding en beheer van het Verbond berusten bij het Hoofdbestuur. 2. Het Hoofdbestuur neemt alle maatregelen, welke strekken kunnen, om het Verbond aan zijn doel te doen beantwoorden, voorzoover zij niet eene bepaalde Groep of Zelfstandige Afdeeling betreffen, in welk geval het Hoofdbestuur zich onthoudt, tenzij die Groep of Zelfstandige Afdeeling na alle minnelijke pogingen van het Hoofdbestuur nalatig blijft, of wel goedkeurt of wenscht, dat het Hoofdbestuur die maatregelen neemt of met haar samenwerkt. 3. Het Hoofdbestuur waakt voor de naleving van deze Verbondswet en van de reglementen der Groepen en Zelfstandige Afdeelingen.

Neerlandia. Jaargang 28 4. Het houdt zich nauwkeurig op de hoogte van den toestand in de vertakkingen van het Verbond en neemt alle maatregelen, die in zijn macht liggen, om eene krachtige werkzaamheid en goeden gang van zaken in die vertakkingen te bevorderen. Het Hoofdbestuur eerbiedigt daarbij zooveel mogelijk de zelfstandigheid der Groepen en Zelfstandige Afdeelingen in de behartiging der aangelegenheden, welke zich tot haar gebied beperken.

Begrooting, Rekening, Jaarverslag.

Art. 18.

1. Het Hoofdbestuur beschikt voor het doel van het Verbond over de geldmiddelen van de algemeene kas volgens eene Begrooting, welke het telken jare vóór den aanvang van het Vereenigingsjaar voor dat jaar vaststelt. 2. Het Hoofdbestuur maakt deze Begrooting daarna zoo spoedig mogelijk openbaar in het Verbondsblad of, bij gebreke daarvan, door toezending aan de leden van het Verbond. 3. Het Hoofdbestuur legt jaarlijks, uiterlijk in Juni, rekening en verantwoording af van zijn geldelijk beheer over het afgeloopen vereenigingsjaar aan eene commissie, waarvan de Groepsbesturen elk een lid en een plaatsvervanger aanwijzen uit de leden van het Verbond buiten het Hoofdbestuur en de Groepsbesturen. 4. Deze Commissie brengt binnen ééne maand, nadat zij ingevolge de oproeping van den algemeenen penningmeester voor het onderzoek der rekening en verantwoording bijeen is geweest, schriftelijk verslag uit aan het Hoofdbestuur. Het Hoofdbestuur maakt dit verslag met de verkorte rekening en verantwoording daarna openbaar in het Verbondsblad of, bij gebreke daarvan, door toezending aan de leden van het Verbond. 5. De algemeene penningmeester verstrekt aan de Commissie in hare vergadering alle gewenschte inlichtingen. De Commissie regelt zelfstandig hare werkzaamheden en stelt haar onderzoek in op de wijze, als haar goeddunkt. Wanneer de Commissie blijkens haar verslag besluit tot goedkeuring der rekening en verantwoording, is het Hoofdbestuur van zijne verantwoordelijkheid ontheven. 6. Wanneer de Commissie de rekening en verantwoording niet goedkeurt, vermeldt zij zulks in haar verslag met eene volledige opgave van de redenen voor haar besluit. Alsdan beslist de algemeene Verbondsvergadering, welke het Hoofdbestuur verplicht is uit te schrijven binnen eene maand na ontvangst van het verslag. 7. Het Hoofdbestuur stelt telken jare het verslag van zijne werkzaamheden over het afgeloopen vereenigingsjaar vast. Het zorgt er voor dat dit verslag uiterlijk in Mei openbaar wordt gemaakt, hetzij door opneming in het Verbondsblad, hetzij door het afzonderlijk te doen verschijnen. Wanneer het jaarverslag niet in het blad wordt opgenomen, draagt het Hoofdbestuur er zorg voor, dat het aan alle leden van het Verbond kosteloos wordt toegezonden.

Neerlandia. Jaargang 28 Vertegenwoordigers.

Art. 19.

1. Het Hoofdbestuur kan buiten de gebieden der Groepen en Zelfstandige Afdeelingen vertegenwoordigers van het Verbond aanstellen. 2. Het regelt hun werkkring.

Vergaderingen.

Art. 20.

1. Het Hoofdbestuur vergadert ten minste vier maal in het jaar ter plaatse, te bepalen door het Hoofdbestuur, dat zulks aan het Dagelijksch Bestuur kan overlaten. 2. De leden van het Hoofdbestuur hebben recht op vergoeding van reis- en verblijfkosten en van verdere onkosten, in hun hoedanigheid gemaakt. 3. Het Hoofdbestuur stelt voor zijne vergaderingen een Huishoudelijk Reglement vast, waarin o.m. wordt bepaald, hoeveel leden aanwezig moeten zijn voor het vormen van eene wettige vergadering en welk deel van het aantal uitgebrachte stemmen wordt vereischt voor het nemen van een wettig besluit. 4. Het Hoofdbestuur maakt dit reglement binnen één maand na de vaststelling openbaar in het Verbondsblad en bij gebreke daarvan door toezending aan de leden. Hetzelfde geldt voor alle wijzigingen in het reglement.

Dagelijksch Bestuur.

Art. 21.

1. De algemeene voorzitter, de algemeene ondervoorzitter, de algemeene secretaris en de algemeene penningmeester vormen te zamen het Dagelijksch Bestuur. 2. Het Dagelijksch Bestuur vertegenwoordigt het Verbond in en buiten rechten. 3. Het is belast met: 1ste de voorbereiding van de behandeling der zaken in het Hoofdbestuur;

Neerlandia. Jaargang 28 129

2de de afdoening der loopende zaken, welke ingevolge deze Verbondswet en het reglement van het Hoofdbestuur niet in de vergadering van dit bestuur behoeven te worden gebracht; 3de de uitvoering der besluiten van het Hoofdbestuur; 4de de vaststelling van de bezoldiging van het personeel van het Verbondskantoor. 4. In gevallen, welke niet uitstel van behandeling tot de volgende vergadering van het Hoofdbestuur toelaten, vraagt het Dagelijksch Bestuur schriftelijk het gevoelen van de leden van het Hoofdbestuur aan de hand van een duidelijk samengesteld en toegelicht voorstel. De aldus genomen beslissing wordt in de eerstvolgende vergadering van het Hoofdbestuur meegedeeld. 5. Wanneer de beschikbare tijd ook deze behandeling niet toelaat, is het Dagelijksch Bestuur bevoegd, zelfstandig te beslissen, mits het geen aangelegenheden van bijzonder belang betreft. In de eerstvolgende vergadering van het Hoofdbestuur deelt het Dagelijksch Bestuur het genomen besluit mee en geeft daaromtrent alle noodige inlichtingen.

Algemeene secretaris en algemeene penningmeester.

Art. 22.

1. De algemeene secretaris doet de loopende administratieve en bestuurszaken af, welke geen bespreking in het Dagelijksch Bestuur behoeven. 2. Hij benoemt en ontslaat het personeel van het Verbondskantoor. 3. De algemeene penningmeester doet de loopende geldelijke aangelegenheden af, waarvoor geen bespreking in het Dagelijksch Bestuur noodig is.

Groepen en Zelfstandige Afdeelingen.

Art. 23.

De Groepen en Zelfstandige Afdeelingen worden bestuurd met inachtneming der bepalingen van deze Verbondswet en volgens hare reglementen, welke voor hare geldigheid de goedkeuring van het Hoofdbestuur vereischen, evenals alle wijzigingen daarin.

Art. 24.

Neerlandia. Jaargang 28 1. De leden eener Groep kunnen zich, onder goedkeuring van het Bestuur der Groep, plaatselijk of voor een aan te wijzen gebied, vereenigen in Afdeelingen volgens de bepalingen van het reglement der Groep, waarin tevens de verhouding tot het Groepsbestuur en in het algemeen de rechten en verplichtingen der Afdeeling worden geregeld. 2. De Afdeelingen worden voorts bestuurd volgens hare reglementen, welke voor hun geldigheid de goedkeuring van het Bestuur der Groep vereischen, evenals alle wijzigingen daarin. 3. Voor dezelfde plaats of hetzelfde gebied kan slechts ééne Afdeeling werkzaam zijn, behoudens het recht van bestaan van Jongelieden- en Studentenafdeelingen naast de gewone, mits zij alle dezelfde plaats of hetzelfde gebied bestrijken.

Art. 25.

De Groepen kunnen in haar gebied volgens de bepalingen van haar reglementen in plaatsen, welke niet tot eene Afdeeling behooren, vertegenwoordigers aanstellen.

Art. 26.

1. De Groepen, de Zelfstandige en andere Afdeelingen, alsmede de Vertegenwoordigers, onthouden zich van elk optreden naar buiten in alle gevallen, welke niet de bijzondere aangelegenheden van hun gebied betreffen. 2. Wanneer in strijd met deze bepaling wordt gehandeld, zal het Bestuur, tot welks bevoegdheid de gepleegde handeling behoort, tegen die handeling de maatregelen nemen, die het, in de gegeven omstandigheden, gepast oordeelt.

Art. 27.

De reglementen der Groepen en Zelfstandige Afdeelingen behooren o.m. bepalingen te bevatten omtrent: 1. haar naam en zetel, alsmede de grenzen van haar gebied; 2. de bijzondere belangen, welke de Groep of Zelfstandige Afdeeling zich ten doel stelt te behartigen naast die, welke in deze Verbondswet zijn omschreven; 3. de samenstelling en bevoegdheid van haar Bestuur en Dagelijksch Bestuur; 4. de wijze van benoeming door de Groep van de leden in het Hoofdbestuur; 5. de jaarbijdragen der leden en begunstigers van de Groep of Zelfstandige Afdeeling; 6. de jaarbijdrage der Groep of Zelfstandige Afdeeling aan de Algemeene Kas van het Hoofdbestuur, welke bijdrage niet minder dan 40% van de jaarbijdragen der leden en begunstigers van die Groep of Zelfstandige Afdeeling mag bedragen, en het tijdstip der storting;

Neerlandia. Jaargang 28 7. de jaarlijksche begrooting, rekening en verantwoording, alsmede het jaarverslag, welke alle telken jare aan het Hoofdbestuur moeten worden gezonden op zoodanig tijdstip, dat zij, wat de begrooting betreft, uiterlijk 1 Nov. van het jaar, voorafgaande aan dat, waarvoor zij moet dienen, en wat de beide andere bescheiden aangaat, uiterlijk 15 Maart in het bezit van het Hoofdbestuur zijn; 8. de vergaderingen van de Groep of Zelfstandige Afdeeling, alsmede van haar Bestuur; 9. de Afdeelingen der Groep; 10. wijziging van het reglement der Groep of Zelfstandige Afdeeling, alsmede haar ontbinding en afrekening.

Wijziging der Verbondswet.

Art. 28.

Wijziging dezer Verbondswet kan slechts geschieden door de Algemeene Verbondsvergadering. Zij vereischt tenminste 3/4 der uitgebrachte stemmen, waarbij blanco stemmen niet worden meegerekend.

Ontbinding der vereeniging.

Art. 29.

1. De ontbinding der Vereeniging kan slechts worden uitgesproken in eene Algemeene Verbondsvergadering, mits ten minste 3/4 der uitgebrachte stemmen zich daarvoor verklaren, waarbij blanco stemmen niet worden meegerekend. 2. Het besluit tot ontbinding bevat tevens de aanwijzing der personen, aan wie de vereffening der baten en lasten van het Verbond is opgedragen. Hetgeen daarna aan baten mocht overblijven, zullen zij bestemmen voor een doel, zooveel mogelijk overeenkomende met dat van het Verbond.

Art. 30.

In alle gevallen, waarin deze Verbondswet niet voorziet, beslist het Hoofdbestuur.

Art. 31.

1. Geschillen worden vereffend als volgt: 1ste die, waarbij het Hoofdbestuur als partij betrokken is, door de Algemeene Verbondsvergadering;

Neerlandia. Jaargang 28 2de die tusschen Afdeelingen van dezelfde Groep en/of door die Groep aangestelde vertegenwoordigers, alsmede die tusschen het Bestuur eener Groepsafdeeling en hare leden, door het Bestuur der betrokken Groep; 3de alle andere geschillen door het Hoofdbestuur. 2. In het geval onder 1ste is het Hoofdbestuur verplicht de Algemeene Verbondsvergadering uit te schrijven binnen drie maanden, nadat de eene partij aan de andere schriftelijk heeft meegedeeld op de uitspraak

Neerlandia. Jaargang 28 130

van de Algemeene Verbondsvergadering prijs te stellen. Bij gebreke van die uitschrijving heeft de wederpartij het recht de vergadering bijeen te roepen. 3. Art. 12 dezer Verbondswet geldt ook voor de wederpartij en is overigens ook voor de hier bedoelde procedure toepasselijk. 4. In het geval onder 2de doet het Bestuur der betrokken Groep uitspraak binnen drie maanden en in dat onder 3de het Hoofdbestuur binnen een jaar, nadat een der partijen aan dat Groepsbestuur in het geval onder 2de en aan het Hoofdbestuur in het geval onder 3de, schriftelijk heeft meegedeeld, dat zij de uitspraak van dat Bestuur wenscht. 5. In het geval onder 2de kan het Hoofdbestuur op verzoek van het betrokken Groepsbestuur den termijn met een zelfden tijdsduur verlengen. 6. De uitspraak in eenig geschil volgens dit artikel wordt aan partijen meegedeeld in geschrifte, waarin de punten van geschil, de overwegingen van den scheidsrechter en zijn uitspraak volledig worden opgenomen.

Overgangsbepalingen.

I.

Zij, die bij het in werking treden van deze Verbondswet lid van het Verbond zijn, maar zulks niet zouden kunnen worden volgens de bepalingen dezer Verbondswet, verliezen op dien grond hun lidmaatschap niet. De bepalingen, krachtens welke men het lidmaatschap kan verliezen, zijn echter ook op hen toepasselijk.

II.

De jaarlijksche bijdrage der leden, welke bij het in werking treden dezer Verbondswet minder bedraagt dan het in deze Wet bepaalde minimum, blijft op dat mindere bedrag gehandhaafd, wanneer die leden en begunstigers zulks verlangen.

III.

1. De bestaande Groepen en Zelfstandige Afdeelingen worden geacht overeenkomstig de bepalingen dezer Verbondswet te zijn opgericht. 2. Binnen eene maand na het in werking treden dezer Verbondswet zendt het Hoofdbestuur aan de Besturen der Groepen en Zelfstandige Afdeelingen bij aangeteekenden brief met ontvangstbewijs een of meer gewaarmerkte afdrukken dezer Verbondswet met het verzoek binnen zes maanden na ontvangst van dien brief: 1ste haar reglementen voor zooveel noodig in overeenstemming met deze Verbondswet te brengen;

Neerlandia. Jaargang 28 2de een gewaarmerkt afschrift van die reglementen aan het Hoofdbestuur ter goedkeuring in te zenden. 3. Wanneer die Besturen aan deze verplichtingen niet binnen den gestelden termijn voldoen, voorziet het Hoofdbestuur daarin.

IV.

1. Bij het in werking treden van deze Verbondswet treden alle leden van het Hoofdbestuur af. De benoeming der nieuwe leden geschiedt met inachtneming van de bepalingen dezer Verbondswet en op de wijze, als in de gewijzigde reglementen der Groepen zal zijn geregeld. 2. Binnen den onder III bedoelden termijn van zes maanden zenden de besturen der Groepen aan het Hoofdbestuur een opgaaf van de nieuwe afgevaardigden in het Hoofdbestuur.

V.

1. Het aftredende Hoofdbestuur en het aftredende Dagelijksch Bestuur behartigen de loopende zaken tot het nieuwe Hoofdbestuur de werkzaamheden overneemt. 2. De algemeene voorzitter van het aftredende Hoofdbestuur roept het nieuwe Hoofdbestuur voor zijne eerste vergadering bijeen binnen ééne maand, nadat het aftredende Hoofdbestuur in het bezit is van de opgaaf van de nieuwe afgevaardigden van alle Groepen. In die vergadering draagt het aftredende Hoofdbestuur het bestuur over, doet het rekening en verantwoording en verstrekt het alle inlichtingen, die het nieuw opgetreden Hoofdbestuur voor eene goede vervulling zijner taak noodig heeft.

Toelichting op het ontwerp voor de verbondswet.

Inleiding.

De herziening van de Statuten van het Algemeen Nederlandsch Verbond heeft reeds een vrij lange geschiedenis. In Neerlandia van October 1915 is een ontwerp tot wijziging opgenomen en in het Novembernummer van dat jaar de toelichting op dat ontwerp. Tot een behandeling van dit ontwerp is het niet gekomen. Wij bevonden ons midden in den wereldoorlog; Groep Vlaanderen was niet in staat aan het werk van het Verbond deel te nemen en voor een onbevooroordeelde bespreking van de veranderingen, die de Grondwet van het Verbond noodig heeft, ontbrak de vereischte stemming. Het Hoofdbestuur meent, dat thans het oogenblik is aangebroken om de Grondwet van het Verbond te doen aanpassen aan den nieuwen tijd.

Neerlandia. Jaargang 28 De jaren, waarin deze herziening stillag, zijn niet nutteloos voorbij gegaan. Het oor werd te luisteren gelegd. Drie hoofdpunten vragen op de eerste plaats de aandacht. Meermalen werd de klacht vernomen, dat in het Verbond Nederland streeft naar overwicht. Er is een tijd geweest, waarin deze klacht niet elken grond miste, maar men neme daarbij de omstandigheden in aanmerking. De belangrijke plaats, welke de stamgebieden buiten Nederland thans innemen, dagteekent eerst van de latere jaren. De Vlaamsche beweging heeft groote vorderingen gemaakt; voorts denke men aan de sterke ontwikkeling van Nederlandsch Indië en het daarmee gepaard gaande streven naar grootere zelfstandigheid. De toestand in Nederland tijdens den wereldoorlog, toen ook het Verbond vrijwel van zijne verbindingen buiten Nederland was afgesneden, moge eenigszins als verontschuldiging dienen: Groep Vlaanderen ontwricht, de verbinding met het buitenland uiterst bezwaarlijk, zoo niet onmogelijk. Geen wonder, als onwillekeurig soms van het Hoofdbestuur een te eenzijdig Nederlandsch geluid gehoord is. De ontwikkeling der stamgebieden buiten Nederland leidde tot den aandrang van sommigen, om het Verbond op te bouwen op het federatieve stelsel. In het thans aangeboden ontwerp tot wijziging der Verbondswet (Statuten) is getracht aan dien wensch tegemoet te komen, zonder de onontbeerlijke eenheid en samenhang in gevaar te brengen. Immers, hoever men ook wil gaan in het toekennen van vrijheid van beweging in de vertakkingen van het Verbond, ten slotte moet de kracht toch komen uit het gezamenlijk optrekken in nauw verband. Het denkbeeld van geheel zelfstandige instellingen in de stamgebieden, die niet samen één groot geheel vormen, maar slechts een punt van samenkomst vinden in eene Commissie zonder leidende bevoegdheid, kan derhalve moeilijk worden aanvaard. En gaat men niet zoo ver, erkent men de noodzakelijkheid van eenheid, van samenhang tusschen de instellingen, die in de stamgebieden voor de Verbondsgedachte werken, dan moet er ook een centraal lichaam zijn, dat de eenheidsgedachte verwezenlijkt. Dan immers is het onvermijdelijk, dat het altijd weer het Verbond is, dat handelt; wat dan eenig deel van het Verbond ook doet of nalaat, het is altijd weer het Verbond in zijn geheel, dat er voor wordt aangesproken. Deze aansprakelijkheid komt dan neer op het Hoofdbestuur, dat

Neerlandia. Jaargang 28 131 mitsdien met zoodanige bevoegdheden moet zijn bekleed, dat het redelijkerwijs verantwoordelijk kan worden gesteld. In de tweede plaats worde de rechtmatigheid erkend van de klacht, dat de statuten zoo vaag zijn omtrent het stambegrip, met name omtrent de vraag hoever zich de Nederlandsche stam uitstrekt. Hierbij sluit zich aan de vraag, of niet uitdrukkelijk in de Verbondswet moet worden vastgelegd, dat het Verbond zijne belangstelling behoort uit te strekken tot de volken, niet tot den Nederlandschen stam behoorende, maar voor wie, om staatkundige en andere redenen, nauwe samenwerking van belang is. Het mag niet de bedoeling zijn te trachten, om bijv. van de Indische volken, onder Nederlandsch gezag levende, Nederlandsch denkende en voelende menschen te maken. Niet alleen zou dit niet mogelijk zijn, maar het is ook alle tijden door gebleken, dat het beginsel van het Nederlandsch koloniaal beleid, om de Indische volken zich naar eigen aard te laten ontwikkelen, het eenige goede is. Wèl echter behoort men te blijven streven naar versterking der overtuiging bij die volken, dat de Nederlandsche beschaving ook hun tot nut kan zijn. Ons Verbond kan in die richting veel doen. In de artikelen 3 en 4 is daarvoor de weg gewezen. Getracht is beide vraagstukken in het ontwerp tot wijziging der statuten tot oplossing te brengen. Ten slotte het doel van het Verbond: Aanvankelijk als ‘Taalbond’ gedacht, heeft het tot den huidigen dag dezen naam bij velen gehouden. De omschrijving van het doel is in het ontwerp nu aangepast aan den feitelijken toestand en het werk voor de Nederlandsche taal is daarin gebracht op de plaats, waar het behoort, namelijk als eerste middel, om het doel van het Verbond te bereiken. Dit geldt ook voor Vlaanderen, waar toch de strijd voor de taal zulk een belangrijke plaats inneemt. Men leze daarover in de N.R.Ct. van 15 Januari 1924, avondblad B, onder België het artikel ‘De crisis onder de Vlamingen’ blz. 2 le kolom. Daar wordt o.m. gezegd:

‘Toen August Vermeylen, bijna 30 jaar geleden, in 1895, als reactie tegen het romantisme van den toenmaligen “taalstrijd” en het Kerels-Klauwaerts-Leeuw-van-Vlaanderen-Artevelde-flamingantisme, dat nog dateerde uit den bloeitijd van Conscience, zijn “Kritiek der Vlaamsche Beweging” schreef, werd voor het eerst het begrip “Vlaamsche strijd, sociale strijd” eenigszins duidelijk omschreven. Zijn nieuwe formule: “De Vlaamsche Beweging mag niet slechts een taalbeweging zijn, maar een maatschappelijk streven in den breedsten zin van 't woord”, werd door de jongeren aanvaard als een tweede evangelie. Veel te lang reeds was het gebruik van het Vlaamsch (of Nederlandsch) beschouwd geworden als het doel der beweging. Vermeylen en zijn vrienden van Ter Waarheid ruimden ook deze misvatting op, waar zij schreven: De Vlaamsche Beweging wil het Vlaamsche volk in staat stellen zich volkomen te ontwikkelen en al zijn mogelijkheden te verwezenlijken. Een der gewichtigste vereischten is zeker de ontwikkeling door zijn eigen taal, beeld van zijn aard. Vandaar het groote gewicht der taalvraag. Doch het gebruik van het Vlaamsch is een middel en geen doel; de oplossing der taalvraag is niet het einde der Vlaamsche Beweging.’

Neerlandia. Jaargang 28 Thans mogen, voor zooveel noodig, de wijzigingen in de artikelen worden toegelicht.

Art. 1.

Er is ernstig gedacht aan verandering van den naam van het Verbond. In Vlaanderen dringt men aan op behoud van den tot dusver gevoerden naam, maar in Zuid-Afrika zijn velen voorstanders van de gedachte, om het woord ‘Nederlandsch’ er uit te lichten en bijvoorbeeld als naam aan te nemen ‘Algemeen Stamverbond’. De Afrikaners willen alles vermeden zien, wat de gedachte kan opwekken van ondergeschiktheid aan Nederland. Het denkbeeld van aansluiting bij Nederland, zij het ook alleen op geestelijk en economisch gebied, is in Vlaanderen veel meer doorgedrongen. Het verschil in opvatting openbaart zich in de verschillende stamgebieden ook in allerlei andere vraagstukken. De belangen van het Verbond vragen derhalve in het eene gebied op een andere wijze behartiging dan in het andere. Het Verbond moet ruimte laten voor de vrije ontwikkeling van al die uiteenloopende opvattingen, welke alle ten slotte toch behooren samen te komen in dit eene groote algemeene streven: verhooging van de zedelijke, geestelijke en stoffelijke kracht van onzen stam. De naam van het Verbond is daarbij van minder belang. Men zal ook in Zuid-Afrika niet kunnen ontkennen, dat onze stam de Nederlandsche is. Daarom kan de naam ‘Algemeen Stamverbond’ terecht als te weinig zeggend worden beschouwd. Bovendien zouden de bezwaren, aan een naamsverandering verbonden, grooter zijn dan de voordeelen, die men er redelijkerwijs van kan verwachten. Men kent nu eenmaal onze vereeniging als het A.N.V. en heeft aan dien naam, welke vele jaren heeft dienst gedaan, een begrip verbonden. In den tijd der Boerenrepublieken is de Groep Zuid-Afrika onder den naam van het A.N.V. tot grooten bloei gekomen. Het wordt derhalve het best geacht den naam niet te veranderen. Elke Groep heeft echter het recht naast hare aanwijzing als Groep van het Verbond, een eigen naam te voeren (zie art. 27 van het ontwerp).

Artt. 2 en 3.

Voor de toelichting mogen wij verwijzen naar de Inleiding. Voorts is zooveel mogelijk gestreefd naar verduidelijking en het voorkomen van vaagheid.

Art. 4.

Het aantal ‘middelen’ is uitgebreid. De uitgave van een Verbondsorgaan is er echter niet uitdrukkelijk bij genoemd, aangezien het behoort onder 10. Of het Verbondsorgaan kosteloos aan de leden wordt verstrekt, worde beter aan het Hoofdbestuur overgelaten. De ervaring der laatste jaren wijst op zulke prijsverschillen, dat het - hoe ongewenscht in het algemeen ook - noodzakelijk kan blijken een bijdrage der leden te heffen.

Neerlandia. Jaargang 28 In de Verbondswet de verplichting op te leggen van een vasten band tusschen het Verbond en de Nederlandsche Taal- en Letterkundige Congressen, kan minder wenschelijk zijn. Door den thans gekozen vorm (110) blijft deelneming mogelijk, maar kan het Verbond ook voor andere Congressen zijn belangstelling toonen.

Art. 5.

Voor de toelichting mogen wij verwijzen naar de Inleiding.

Art. 6.

De bepaling, dat het Verbond openstaat voor ieder, die het wenscht te steunen, is feitelijk gehandhaafd, maar de toetreding van hen, die niet tot onzen stam behooren, moet toch de beteekenis hebben, welke in dit artikel is aangegeven. In het algemeen kan het lidmaatschap alleen volledig tot zijn recht komen, wanneer het lid behoort tot de Groep of Zelfstandige Afdeeling, in welker gebied het gevestigd is. Om bijzondere redenen moeten uitzonderingen mogelijk blijven. Zij, die buiten de gebieden der Groepen en Zelfstandige Afdeelingen wonen, hebben daarbij meestal geen belangen, zoodat het voor de hand ligt hen rechtstreeks bij het Hoofdbestuur in te deelen.

Neerlandia. Jaargang 28 132

Art. 7.

Het is wel gebleken, dat, althans in Nederland, op het behoud van Jongeliedenafdeelingen prijs gesteld wordt, evenals op dat van Studentenafdeelingen. Terecht wordt daarin een middel gezien, om den geregelden toevoer van jongere leden te bevorderen. Hieraan moet dan ook met alle kracht worden gewerkt. Mitsdien wordt de leeftijd van toetreding als lid op ten minste 16 jaar gesteld. Tevens wordt het lidmaatschap van rechtspersonen thans geregeld.

Art. 8.

De practijk heeft de wenschelijkheid aangetoond aan personen, in dit artikel bedoeld, het lidmaatschap te weigeren of te ontnemen. Het is toch in strijd met de belangen en de waardigheid van het Verbond leden in zijn midden te hebben, die ondubbelzinnig doen blijken met zijn beginselen niet in te stemmen en zijn werk af te breken. Het spreekt vanzelf, dat het wapen dat artikel 8 in handen geeft, met de uiterste omzichtigheid moet worden gehanteerd. Trouwens het Verbond zou anders dit wapen tegen zichzelf keeren.

Art. 11.

De jaarlijksche bijdrage der leden, die tot eene Groep of Zelfstandige Afdeeling behooren, moet in het reglement dier Groep of Afdeeling worden bepaald. De toestanden loopen over verschillende landen zoo uiteen, dat vaststelling in de Verbondswet niet geraden schijnt. De Verbondswet noemt nu alleen de laagste jaarlijksche bijdrage voor het lidmaatschap alsmede voor hen, die minder betalen.

Art. 12.

Duidelijkheidshalve wordt nu gesproken van Algemeene Verbondsvergaderingen, in tegenstelling met Algemeene Groepsvergaderingen. Voorzoover mogelijk is in dit artikel thans alles geregeld voor een geregelden gang in de Algemeene Verbondsvergaderingen.

Art. 13.

Het komt noodig voor in de Verbondswet te bepalen, hoeveel leden elke Groep naar het Hoofdbestuur afvaardigt en daarbij het aantal leden van elke Groep tot grondslag

Neerlandia. Jaargang 28 te nemen. Het voorstel daaromtrent eerbiedigt, zooveel als billijk schijnt, den bestaanden toestand. Wie in het Hoofdbestuur zitting moeten hebben en hoe hun benoeming geschiedt, worde geheel overgelaten aan de Groepen volgens de bepalingen harer reglementen. Door de voorgestelde regeling kan het Hoofdbestuur redelijkerwijs niet het verwijt treffen, dat het op zijn samenstelling invloed heeft.

Art. 15.

De bepaling, dat de administrateur en het personeel ook voor de Groepen werkzaam kunnen zijn, kan als vanzelf sprekend worden weggelaten. Het schijnt juister, dat de administrateur - zooals thans ook het geval is - niet deel uitmaakt van eenig bestuur met uitzondering van dat der Afdeeling, waartoe hij behoort.

Art. 18.

Thans is ook voorzien in het geval, dat de Commissie, welke de jaarlijksche rekening van het Hoofdbestuur naziet, deze niet goedkeurt. Tevens wordt het nu mogelijk het jaarverslag in boekvorm uit te geven. Daarin kan een uitstekend propagandamiddel gelegen zijn.

Art. 19.

Dit artikel bevestigt wettelijk den bestaanden toestand.

Art. 20.

De reis- en verblijfkosten zijn aanzienlijk geworden. De vergaderingen moeten daarom in den regel gehouden worden in de plaats, waarvoor die kosten zoo weinig mogelijk bedragen. Alsdan heeft men ook de meeste kans op een druk bezoek der vergaderingen. Om deze redenen werd in de laatste jaren dan ook meestal vergaderd te 's-Gravenhage. Nu Groep Vlaanderen is herleefd, zal het goed zijn van tijd tot tijd ook weer dáár eene vergadering van het Hoofdbestuur te houden, maar wellicht komt Brussel dan meer in aanmerking dan Antwerpen. Het beste is, dat de Verbondswet het Hoofdbestuur in dezen volledige vrijheid laat.

Art. 21.

Neerlandia. Jaargang 28 Met het oog op de moeilijkheid van de formaliteiten, wanneer een zoo groot aantal leden over Nederland en Vlaanderen verspreid wonend als waaruit het Hoofdbestuur is samengesteld, daarin moet worden betrokken, wordt voorgesteld het optreden in en buiten rechten aan het Dagelijksch Bestuur op te dragen. De rechten en verplichtingen van het Dagelijksch Bestuur en daardoor zijn plaats als bestuurslichaam van het Verbond, zijn thans duidelijker dan tot dusverre omschreven.

Art. 24.

In dit artikel is voorzien in het geval van verschillende afdeelingen in dezelfde plaats.

Art. 25.

Zie de toelichting bij artikel 19.

Art. 26.

Een soortgelijke bepaling kwam voor in het vierde lid van artikel 6 van het ontwerp 1915. Zij behoort echter niet thuis in de artikelen, die het Hoofdbestuur betreffen, maar wel in die, welke over de Groepen en Afdeelingen handelen. Met de voorgestelde bepaling is de eenheid van het Verbond gemoeid en wordt voor zooveel noodig vastgelegd, dat elk deel van het Verbond in zijn optreden naar buiten zich heeft te bepalen tot de belangen van zijn eigen gebied. Dit belet natuurlijk niet, dat in eigen kring de belangen van het grootere geheel, waartoe elk deel behoort, mogen en - zal men zijn plicht begrijpen - ook moeten worden besproken, en dat elk deel het recht heeft zich tot zijn hooger bestuur te wenden met zijn voorstellen, vragen en bezwaren. Dat alles is het werk in eigen kring, maar naar buiten, tegenover derden, heeft ieder den vast aaneengesloten samenhang van de vereeniging in haar geheel en de rechten en verplichtingen der verschillende deelen ook in dien zin te eerbiedigen, dat niemand zich inlaat met aangelegenheden, welke volgens de Verbondswet en de reglementen anderen moeten behandelen en beslissen. Op grond van deze overwegingen schijnt er ook geen aanleiding afwijkingen van den regel, zooals deze in artikel 26 is vastgelegd, mogelijk te maken.

B. DE GAAY FORTMAN. Alg. Secr.

Aansporing.

Aan de Vertegenwoordigers en de Leden van het Algemeen Nederlandsch Verbond.

Neerlandia. Jaargang 28 Dit nummer van Neerlandia bevat het voorstel van het Hoofdbestuur tot wijziging der Statuten, met oproeping voor eene algemeene vergadering van het Verbond op Zaterdag 28 Maart 1925, 's morgens half 10 in het Gebouw Diligentia, Lange Voorhout 5, te 's-Gravenhage. Op deze vergadering is toepasselijk artikel 5 der nu nog van kracht zijnde Statuten, luidende:

Neerlandia. Jaargang 28 133

Algemeene vergaderingen van het Verbond worden gehouden, zoo dikwijls het Hoofdbestuur het noodig acht, en zoo dikwijls het door ten minste ééne Groep, ten minste twee Zelfstandige Afdeelingen of ten minste 50 leden wordt verlangd met opgave van de punten, waarvan de behandeling wordt gewenscht. Binnen drie maanden, nadat het Hoofdbestuur, op de wijze bij het voorgaande lid bepaald, het verzoek tot het uitschrijven eener algemeene vergadering heeft ontvangen, is het tot bijeenroeping verplicht. De oproeping voor eene algemeene vergadering en hare dagorde worden - spoedeischende gevallen uitgezonderd - ten minste zes maanden te voren in het orgaan opgenomen, onderteekend door den Algemeen Secretaris. De algemeene vergaderingen zijn uitsluitend toegankelijk voor de leden van het Verbond. Ieder lid heeft een raadgevende stem. Het stemrecht wordt uitgeoefend door de Groepen en Zelfstandige Afdeelingen. Zij brengen ééne stem uit, wanneer zij niet meer dan 50 leden tellen, 2 stemmen wanneer haar ledental 50 overtreft en voorts ééne stem voor elke honderd leden, die bij haar boven de 150 zijn aangesloten, met een maximum van 10 stemmen der Groep of Afdeeling. Het aantal leden, bedoeld bij het vorige lid, wordt bepaald volgens de laatste door het Hoofdbestuur ontvangen ledenlijst. De Groepen en Zelfstandige Afdeelingen stemmen door hare vertegenwoordigers. Leden van het Hoofdbestuur kunnen niet als vertegenwoordigers optreden. De opdracht tot vertegenwoordiging moet schriftelijk geschieden. Het Hoofdbestuur moet voor de algemeene vergadering door de besturen der Groepen en Zelfstandige Afdeelingen zijn in kennis gesteld met de aanwijzing der vertegenwoordigers, bij gebreke waarvan dezen niet als zoodanig kunnen worden toegelaten. De orde der algemeene vergaderingen wordt overigens geregeld bij afzonderlijk reglement, vast te stellen door de algemeene vergadering.

Een algemeene vergadering is een zeldzaam feit in het leven van het Verbond. Het is een eenige gelegenheid om uit alle oorden der wereld de vrienden van het Algemeen Nederlandsch Verbond bijeen te brengen. Daarom zal tevens op dien dag een Stamdag worden gehouden, zooals met zoo schitterenden uitslag plaats had bij de herdenking van het 25-jarig bestaan van het Verbond. De Stamdag van 28 Maart 1925 mag bij die van 26 Mei 1923 niet achter staan. Om dit te bereiken moeten van alle kanten van den aardbol Nederlanders en stamverwanten bijeenkomen om te getuigen van hun trouw aan onzen stam, van hun vasten wil om met alle kracht mee te werken het Verbond groot en sterk te maken, en het zoo volledig mogelijk aan zijn doel te doen beantwoorden. Wij doen met klem een beroep ook op onze plaatselijke Vertegenwoordigers en op de leden in het algemeen om te zorgen dat de Stamdag van 28 Maart 1925 slaagt, waarvoor noodig is, dat velen uit alle oorden van de wereld aanwezig zijn. Daarvoor kan men gebruik maken van toch reeds ontworpen reisplannen, waarbij zoodanige maatregelen kunnen getroffen worden, dat men Zaterdag 28 Maart 1925 in Den Haag aanwezig is. Men geve zoo mogelijk zóó tijdig aan ons kennis van zijn voornemen den Stamdag bij te wonen, dat het bericht vóór 1 Maart 1925 in ons bezit is.

Neerlandia. Jaargang 28 Zal het op zichzelf reeds zeer aantrekkelijk zijn aldus uit alle oorden te hooren getuigen en vertellen van de toestanden in eigen omgeving, het voorrecht van het samenzijn zal worden vergroot door een Dietschen Kunstavond, aan te bieden door de afdeeling Den Haag, op Vrijdag 27 Maart 1925 's avonds, alsmede door muziek en zang enz., ter afwisseling van de toespraken op de stamvergadering en een gemeenschappelijken maaltijd tot slot. Omtrent een en ander zal Neerlandia later inlichtingen verschaffen. HET HOOFDBESTUUR:

Dr. H.J. KIEWIET DE JONGE, Eerevoorzitter. P.J. DE KANTER, Voorzitter. } Zitting hebbende voor Groep Nederland. Mr. B. de GAAY FORTMAN, Secr.-Penningm. } Zitting hebbende voor Groep Nederland. Dr. H.W.E. MOLLER. } Zitting hebbende voor Groep Nederland. Majoor K.E. OUDENDIJK. } Zitting hebbende voor Groep Nederland. Mr. K.M. PHAFF. } Zitting hebbende voor Groep Nederland. Prof. Dr. A.A. van SCHELVEN. } Zitting hebbende voor Groep Nederland. J.E. BIJLO. } Zitting hebbende voor Groep Ned. Indië. J.S.C. KASTELEYN. } Zitting hebbende voor Groep Ned. Indië. Dr. W. van LINGEN. } Zitting hebbende voor Groep Ned. Indië. Th.G.G. VALETTE. } Zitting hebbende voor Groep Ned. Indië. Mr. P. HOFSTEDE CRULL. } Zitting hebbende voor Groep Suriname. Jhr. Mr. J.L.W.C. von WEILER, Ondervoorz. } Zitting hebbende voor Groep Suriname. Dr. H. FERGUSON. } Zitting hebbende voor Groep Ned. Antillen. O.L. HELFRICH. } Zitting hebbende voor Groep Ned. Antillen. Dr. Th. LENS. } Zitting hebbende voor Groep Ned. Antillen. Jhr. C.M.E.R.C. von BOSE. } Zitting hebbende voor Groep Noord-Amerika. S.G.L. Baron van FRIDAGH. } Zitting hebbende voor Groep Noord-Amerika. Mr. Joz. van WINCKEL. } Zitting hebbende voor Groep Vlaanderen. OMER WATTEZ. } Zitting hebbende voor Groep Vlaanderen. Mr. W. THELEN. } Zitting hebbende voor Groep Vlaanderen. M.J. LIESENBORGHS. } Zitting hebbende voor Groep Vlaanderen. Joh. KESLER. } Zitting hebbende voor Groep Vlaanderen. G. van DRIESSCHE. } Zitting hebbende voor Groep Vlaanderen. Ph.R. BOTHA. (Zuid-Afrika.) } Raadgevende leden. L.L.W. van SOEST, (Dietsch Studenten Verbond). } Raadgevende leden. Jhr. E.J.M. WITTERT. (Ned. Bond in Duitschland) } Raadgevende leden.

DORDRECHT, Augustus 1924.

Generaal J.B. van Heutsz. †

11 Juli 1924.... Op dien dag is er een man van den Nederlandschen Stam heengegaan.... een man! ‘Niet kletsen, maar doen,’ deze kantteekening moet Gouverneur-Generaal Van Heutsz eens hebben geplaatst op een wijdloopig verslag van iemand, die naar den zin van den kleinen krachtman te veel schreef, maar te weinig deed. Hebt Ge, lezer,

Neerlandia. Jaargang 28 de oogen van dien kleinen man wel eens gezien? Al hebt Ge ze evenals ik ook maar een paar maal in Uw leven en dan nog maar een kort oogenblik gezien, dan gelooft Ge die anecdote, evenals ik. ‘Niet kletsen.... maar doen!’ ja, zoo moet de lijfspreuk zijn geweest van dien klein gebouwden man.... van dien reus van de daad! O ja, ik zou een bijschrift maken bij de beeltenis van Generaal Van Heutsz, die 11 Juli 1924 te Montreux is overleden, en een dergelijk bijschrift begint gewoonlijk anders, n.l. met de vermelding van plaats, jaar en dag van geboorte, van de inrichtingen van onderwijs. die de afgestorvene heeft bezocht, zijn eereteekenen, enz., enz. Maar toen ik mij neerzette om iets over Van Heutsz te schrijven, werd ik onmiddellijk bevangen door het beeld, dat mij voor den geest kwam, het beeld van een Nederlander, die ondanks miskenning en tegenwerking groot en geëerd is geworden door zijn daden, door zijn doen... en ik kon niet nalaten die heerlijke woorden in herdenking te brengen, die den geheelen persoon van Van Heutsz kenmerken: ‘Niet kletsen, maar doen!’ Het spreekt vanzelf, dat iemand. die dergelijke woorden durft te schrijven op een deftige, vermoedelijk uitstekend gestelde ‘memorie’ van een hooggeplaatst ambtenaar, veel vijanden, althans veel tegenstanders moet

Neerlandia. Jaargang 28 134 hebben gehad. Zeer velen hebben indertijd bedenkelijk het hoofd geschud over de krasse wijze, waarop Van Heutsz, reeds als jong officier, zijn meening durfde te zeggen over en tegenover zijn meerderen.... Maar hij zag, dat de boel in Atjeh verkeerd liep, hij zag, dat

Generaal J.B. van Heutsz. al het werk, hetwelk ‘Koning Eénoog’ - dat was Karel van der Heijden - had gewrocht, door karakterlooze voorzichtigheid weer afbrokkelde, en hij kon zijn mond niet houden! Hij heeft gesproken, luid en opzienbarend en daarna heeft hij gedaan, eerst als troepenbevelhebber op Atjeh, daarna als Gouverneur van Atjeh en ten slotte als Gouverneur-Generaal op den troon van Buitenzorg, toen hij orde, rust en welvaart in Indië bracht door met krachtige hand overal in Nederlandsch-Indië, dus ook in de Buitenbezittingen, het Nederlandsche gezag tot een werkelijkheid te maken. Een sieraad van onzen Stam is heengegaan; een man, die tot eere van ons Volk heeft geleefd.... Tot eere van ons Volk, ook in dit opzicht, dat het ons Volk tot eere strekt, dat kuiperijen, noch kleineering hebben kunnen bewerken, dat een man als Van Heutsz niet dwars door allen tegenstand heen is gekomen op de plaats, waar hij tot heil van Moederland en Koloniën behoorde te zijn. De vereerders van Van Heutsz zijn in de meerderheid geweest. Er moet een wonderbaarlijke bezieling van hem zijn uitgegaan op allen, die met hem in aanraking kwamen.

Neerlandia. Jaargang 28 Van Heutsz heeft in zijn leven niet veel geschreven. Voor zoover mij bekend, is van zijn hand alleen maar de opzienbarende brochure over de toenmalige lamlendige Atjeh-politiek verschenen. Hij praatte niet, hij deed. En nu is hij heengegaan, Joannes Benedictus van Heutsz, geboren den 3den Februari 1851 te Coevorden, in 1867 bij het Instructie-Bataljon te Kampen in dienst getreden; 13 Augustus 1872 benoemd tot tweedeluitenant.... 5 jaar vóór zijn tijd kolonel.... enz., enz., 1898 Gouverneur van Atjeh, 1904 Gouverneur-Generaal. Het stoffelijk overschot van den grooten man rust thans in vreemden bodem, bij Montreux, maar - het spreekt van zelf, daar blijft het niet! Natuurlijk zal het binnen niet te langen tijd naar het Vaderland worden overgebracht... daarvoor zal het Nederlandsche Volk wel zorgen! K.E.O.

Gedenkboek A.N.V.

Nog een klinkende beoordeeling: Dit gedenkboek is een in vele opzichten mooi uitgegeven en interessant werk. Het bevat, in een reeks van achttien, meestal met vaardige pen geschreven verhandelingen, belangrijke bijdragen tot de geschiedenis en den invloed van den Nederlandschen stam over den aardbodem. Weekblad ‘Vlaanderen.’ Dietsche Kantteekeningen.

Van-Riebeeckgenootschap.

‘Met hierdie doel èn om die oppermag van die blanke ras te handhaaf en te versterk, èn die blanke beskawing in Suid-Afrika in stand te hou is die Van-Riebeeckgenootschap gestig.’ Aldus een ons uit Kaapstad toegezonden geschriftje over Die Van-Riebeeck-Gedenk-Nedersettingsgenootschap (The Van Riebeeck Memorial Settlement Society) dat gedrukt is in de beide in Zuid-Afrika gelijkberechtigde talen. Dit genootschap, dat een groot aantal bestuurderen, eereleden en raadslieden telt, tracht de ‘arm blankes’, de landbouwers die door den tweeden vrijheidsoorlog van alle middelen worden beroofd, te redden en weer aan grond te helpen. In hun belang en dus in 't belang van het blanke ras, maar tevens ten bate van het land, dat groot en dun bevolkt is en roept om menschelijke geestkracht en nijvere handen voor zijn ontginning. Tot nog toe (zegt het program) -

Totnogtoe het ons 'n noodlottige gedragslijn van kom en gaan gehad; mense kom naar Suid Afrika, maak gou fortuine en skud dan die stof van die werelddeel van hul voete af. Statistieke bewijs dit, en die doel van die genootschap is om onder ons 'n werkende adelstand in die leve te roep, wat geskep is uit die grond wat hij ontgin het en daar hij trots op is. Ons wil die landbouwkundige peil van Suid Afrika hoog ophef deur onder die volk wat in hierdie werelddeel woon 'n algemeene belangstelling te versprei in die bou van die samelewing, buiten die politiek om....

Neerlandia. Jaargang 28 Mannen die hun geduld, gezond verstand en geestkracht weten te gebruiken om zich tot grondbezitter op te werken - dat is tot den stand die, krachtens de traditie, aanspraak maakt op ontzag - wil het genootschap winnen voor den dienst van Zuid Afrika. Het tracht de verdeeldheid onder de landbouwbevolking te doen plaats maken voor een algemeene eenheid van optreden, zoodat meer aandacht wordt gegeven aan hetgeen de rijkdom des lands voor zijn ontginning behoeft. Het wil dat het boerderijbedrijf niet langer als minderwaardig zal worden beschouwd; dat de landbouwer, ook de landverhuizer zijn stem zal doen hooren in de volksvertegenwoordiging. Uit welk land de menschen komen, laat het Genootschap onverschillig, als hun arbeid maar de welvaart van Zuid Afrika kan bevorderen. Het genootschap heeft geen grond te koop, speculeert niet in landerijen, maar wil door zijn betrekkingen tot welgestelde boeren, hulp bieden aan allen, die grond zoeken om te bewerken; niet alleen aan Zuidafrikaners, maar ook aan boeren uit de overbevolkte landen van Europa. De prachtige dalen, de vruchtbare grond van Zuid Afrika zijn voor een groot deel nog onontgonnen, liggen te

Neerlandia. Jaargang 28 135 wachten op de oplossing van ‘die skerp ekonomiese teenstelling tussen die witman wat vandag 'n las vir die staat is, en die witman wat hij kan gemaak word: 'n waardevolle landsbate.’ Tot de eereleden van dit genootschap, dat wij in de aandacht aller Verbondsleden aanbevelen, behooren de ministers D. Reitz en H. Mantz; de ‘Administrateurs’ van de Kaapprovincie, Oranje Vrijstaat en Transvaal Sir Fred. de Waal, E.R. Grobler en prof. Jan H. Hofmeyr; de voorzitter van den Senaat H.C. van Heerden; de ex-President F.W. Reitz en tal van andere hooge mannen. Van het Hoofdbestuur is voorzitter dr. T.C. Visser M.D., L.V., waarn. secretaris Ds. M.L. Fick te Potchefstroom.

Nederland op z'n best.

Ieder herinnert zich nog levendig het heldhaftige gedrag van de Nederlandsche zeelieden in de haven van Yokohama tijdens de aardbevingsramp. De Iris van de Nederlandsch-Indische Tankstoombootmaatschappij lag op de reede van Yokohama toen de Express of Australia, een Britsch schip met 2000 vluchtelingen aan boord, en dat averij aan het roer had, haar verzocht, haar boeg rond te sleepen, opdat zij naar een veiliger positie zou kunnen stoomen. Op korten afstand was de zee bedekt met brandende petroleum. Niettegenstaande de Iris 4000 ton benzine aan boord had, ondernam en volbracht zij het waagstuk, na twee vergeefsche pogingen in een dikke duisternis. Vijf uren aaneen, tot middernacht was men bezig; toen was de Empress of Australia buiten gevaar. Voor het heldhaftige gedrag, bij deze gelegenheid betoond, benoemde H.M. de Koningin kapt. A.G. Konings van de Iris tot ridder in de Oranje-Nassau-orde; Prins Hendrik overhandigde hem onlangs het Kruis van Verdienste van de Ned. Ver. ‘Het Roode Kruis’ en in de North China Daily News lezen wij thans, dat hem te Singapore de zilveren eerepenning van verdienste van Lloyds is aangeboden. De plechtigheid te Singapore vond plaats in het Keppel-havenrusthuis, in tegenwoordigheid van een groot gezelschap. Aanwezig waren kapt. Konings' mede-officieren, de kommandant der haven, kapt. Stephens, de voorzitter van het havenbestuur G.W.A. Timmer, een bestuurder van Lloyds' agentschap Hathorn, Lloyds' inspecteur W.H. Fraser en vele anderen. In herinnering werd gebracht, dat onder kapt. Konings' leiding een uiterst moeilijk werk was gedaan, waarvoor de gezagvoerder der Empress of Australia geen woorden van lof genoeg kon vinden, en dat ook van de Britsche regeering welverdiende waardeering ontving. ‘O dagen van durven, van ridderlijk streven’, zong Heije. Het doet goed te hooren, dat in onze dagen de durf er niet uit is en dat de ridderlijkheid ook in ons koopmansvolk niet is uitgestorven!

Nederlandsch werk in Perzië.

Dat Nederlanders in het algemeen zoo schroomvallig zijn in het bekend maken van hun goede eigenschappen in het buitenland is des te onredelijker omdat zelfs een klein weinig reclame aanstonds groote uitwerking belooft wegens onzen goeden roep bij hen, die ons kennen.

Neerlandia. Jaargang 28 Daarvan getuigt het in 't Aug.nr. besproken verslag van ‘Nederland in den Vreemde’ en daarvan getuigt ook een artikeltje in het Perzische blad Setareh-Iran, waarvan men ons een afschrift zendt. Bij Ahwaz in Arabistan moet een dijk worden aangelegd, een arbeid, die van bijzonder groot gewicht schijnt te zijn voor den landbouw. De voordeelen springen inderdaad zoo in het oog, dat het genoemde blad het onnoodig acht, daarover uit te weiden. Trouwens, de zaak is al van zoo ouden datum, dat wij werkelijk met eenige verwondering vernemen, dat dit werk nog steeds niet is uitgevoerd. Het blad vestigt de aandacht der regeering hierop alleen omdat het verlangt, dat dit werk met Nederlandsche hulp tot stand zal komen. De Setareh-Iran schrijft, dat ook voor andere economische belangen samenwerking met Nederlanders gewenscht is:

‘Bij onze economische schikkingen met het buitenland, niet alleen voor den dijk te Ahwaz, maar ook voor alle andere zaken, moet de voorkeur worden gegeven aan de Nederlandsche kapitalisten. En wel omdat: 1o. de Nederlandsche natie de erkende vaandeldraagster is van vrijheid, trouw en deugd, en omdat tot heden toe noch de regeering, noch het volk aanmatigend tegenover anderen zijn opgetreden; 2o. wegens de aanstaande bijeenkomst van den Volkenbond te 's-Gravenhage1) beloven de economische en handelsbetrekkingen van Perzië met Nederland, de komst van Nederlanders in Perzië en de diplomatieke en economische banden tusschen deze volken groote voordeelen; 3o. onze onrechtvaardige en roofzuchtige buren kunnen tegen vergunningen en economische overeenkomsten van Perzië aan Nederland verleend geen moeilijkheden opwerpen zooals ingeval die vergunningen aan andere volken zouden worden toegestaan; 4o. Nederlandsch kapitaal en Nederlandsche wetenschap zijn op zichzelf instaat alle rijkdommen van Perzië op te sporen en te ontginnen; 5o. de heele wereld is het er over eens, dat de Nederlanders betrouwbare lieden zijn, prat op hun goeden naam; 6o. ten aanzien van den dijk van Ahwaz zijn zij goed op de hoogte, dank zij de studiën vroeger door Graadt van Roggen verricht.

Op grond van deze overwegingen raadt het blad de regeering aan, alvorens aan het voorgenomen hervormingswerk te beginnen, in bespreking te treden met Nederlandsche geldschieters voor alle vergunningen, die moeten worden uitgegeven en voor den dijk van Ahwaz aan hen de voorkeur te schenken. Met Perzië doen Nederlanders sedert lang zaken en de Sjah van Perzië behoort tot de buitenlandsche vorsten die hier te lande misschien wel het veelvuldigst worden gezien. Over het Nederlandsche werk zijn de Perzen blijkbaar tevreden, dat komt in het artikel der Setareh uit. Kunnen wij met dezen lof ons voordeel niet doen in landen, waar men Nederlandschen arbeid nog niet weet te waardeeren?

Als bewijs hoezeer de Nederlanders in Perzië naar steun en medewerking der Nederlandsche regeering verlangen, laten we hier een gedeelte volgen van een vers, dat ons vandaar werd gezonden. Aan Nederland.

1) Zoo'n bijeenkomst is nog steeds niet aanstaande. Red.

Neerlandia. Jaargang 28 O, Nederland, ons Vaderland! Waarom zoo lang ons te vergeten, Waarom te dulden dat er hier Zoo menig Neêrlandsch pionier, Koelbloedig wordt in 't slijk gesmeten?

O, Stamverbond, Groot-Nederland! Wij kunnen niet nog langer wachten; Kom ons te hulp, reik ons de hand, Om 't zielsverband met 't Vaderland, Niet gruwelijk te zien ontkrachten.

Breng toch uw' staatsliên aan 't verstand Dat hier, bij Parten en bij Meden, Waar 't volk, dat naar vooruitgang streeft, Voor wijzen raad veel over heeft, Het heete ijzer is te smeden.

Dr. JOH. PATER.

Nederlandsche scholen in Amerika.

Uit Amerika is, naar wij uit een opstel in het Gedenkboek weten, de eerste gedachte voor een algemeen stamverbond gekomen. In Amerika zijn onze stamgenooten wijd verspreid, dikwijls vereenigd tot neder-

Neerlandia. Jaargang 28 136 zettingen in de Staten Michigan, Wisconsin, Illinois en Iowa, gevormd uit lieden, die in het midden en het laatst der vorige eeuw om godsdienstige of maatschappelijke redenen naar Amerika trokken. Zij hebben er hun nieuwsbladen, hun kerken, hun scholen. De laatste oorlog tegen de Boeren heeft onder hen het Nederlandsche stamgevoel doen opleven, maar hoe weinig zal nu nog te bespeuren zijn van die belangstelling? Voor het Algemeen Nederlandsch Verbond is daarginds nog heel veel te doen1). Dat blijkt ons weer uit het ‘Jaarboek der Vrije Christelijke Scholen in Amerika’ (1923-24), dat wij onder de oogen kregen. Het geeft wel een prettig gevoel, dit in het Nederlandsch en Engelsch opgestelde geschriftje, waarin vermeld wordt dat er in de Staten Californië, Colorado, Illinois, Indiana, Iowa, Michigan, Minnesota, Montana, N. Mexico, N. Jersey, New-York, Zuid Dakota, Washington en Wisconsin 80 Nederlandsche scholen bestaan (tegen 73 vijf jaar geleden) met 12.582 leerlingen en een onderwijzend en toeziend personeel van 370 personen. Aardig zijn daarin die honderden Nederlandsche familienamen, waaronder onze Noordelijke provinciën met hun Dijkstra's, Jaarsma's, Wiersma's, Hoeksema's zoo rijk vertegenwoordigd zijn. Daar deze beweging bovenal van godsdienstigen aard is, is het natuurlijk dat het Christelijk onderwijs wordt voorop gesteld, het stambelang komt achteraan. De opsteller van het verslag, dat uitgaat van de Nationale Unie van Christelijke Scholen, legt allen nadruk op de christelijke opvoedkunde, die tot grondslag van deze scholen moet strekken. Hij schrijft:

‘Onze scholen moeten door en door Amerikaansch worden. Als we ons niet ontdoen van alles wat een vreemde geur verraadt, zullen de toekomende geslachten zich nooit aangetrokken gevoelen tot onze scholen. Om in Amerika belangstelling te wekken, moeten onze scholen Amerikaansch zijn. Ze moeten ingericht worden volgens Amerikaansche beginselen, werken in Amerikaanschen geest en volgens Amerikaansche methoden.... Zijn wij gewillig dien prijs te betalen? Zijn wij met Hollandsche sympathieën bereid om de Chr. schoolbeweging in Amerikaansche bedding te leiden? Of zullen we met hand en tand vast houden wat we hebben en de Amerikanizeering zoo veel mogelijk tegenhouden?’

Niemand onzer denkt er natuurlijk aan, een beweging met een zoo voortreffelijk doel het verdiende welslagen van haar streven te misgunnen. Toch blijkt alweer2) de waarheid van wat prof. Eekhof in het reeds genoemde Gedenkboek schreef: dat het geen gemakkelijke taak is, onder de Nederlanders in Amerika de Nederlandsche taal in stand te houden en te verbreiden. Moge ook de ‘Nationale Unie van Christelijke Scholen’ steeds gedachtig blijven, dat zij behalve christelijk ook nationaal wil zijn en zich het kloeke woord herinneren waarmede prof. Eekhof zijn opstel besluit: ‘Broeders, Hollanders en Vlamingen in Amerika! houdt de Nederlandsche taal hoog en verloochent uw afkomst nooit! De Amerikanen zien met trots naar u op, naar uw stam en uw land.’

1) Het aantal geboren Nederlanders in de Ver. Staten wordt op 130.000 geschat. 2) Ook uit de taal van het Jaarboek, welke wij in onze aanhaling moesten kuischen.

Neerlandia. Jaargang 28 A.N.V.-Kalender 1925! Hebt gij het proefblad uit het Augustusnummer al ingevuld en naar Dordrecht gezonden? Van de Groep Ned.-Indië. De heer P.J. Gerke is afgetreden als tijdelijk secretaris-penningmeester; in diens plaats is opgetreden de heer J.W. Roessingh van Iterson, Tandjonglaan 51 te Weltevreden.

Nederland.

Overzicht der Groepsraadsvergadering, (gehouden 28 Juni te Rotterdam).

Aanwezig: van het Groepsbestuur: Prof. Dr. A.A. van Schelven, voorzitter; Mr. C.M. Herckenrath Jr., secretaris; S. van Lier Ez., penningmeester; J.A.L. Daman Willems, Ds. N.J. Pattist; van het Hoofdbestuur: Mr. B. de Gaay Fortman, 's middags ook de heer P.J. de Kanter. Vertegenwoordigd zijn de afdeelingen: Amsterdam, Arnhem, Dordrecht, 's-Gravenhage (Burgerafdeeling), 's-Gravenhage (Jongeliedenafd.), Groningen, Haarlem. Rotterdam (Burgerafd.), Rotterdam (Jongeliedenafd.), Wageningen, Zwolle. Voorts wonen de vergadering bij de heeren Roep, Afd. Soerabaia; C. Lokerse, Den Haag; S.W. Tjabring, Utrecht; J.J. Palm, Den Haag en J. Isaäcs, Rotterdam. De voorzitter opent de vergadering te half elf en verwelkomt de aanwezigen, terwijl afzonderlijk wordt begroet de heer Roep, bestuurslid der afd. Soerabaja, wiens blijk van belangstelling op hoogen prijs wordt gesteld.

Punt I. Notulen der Groepsvergadering van 8 December 1923 (in afdruk rondgezonden).

Goedgekeurd.

Punt II. Ingekomen stukken.

De secretaris deelt mede, dat bericht van verhindering zonden de heeren, Mr. Phaff, Pater Kruitwagen en Lugard, leden van het Groepsbestuur, en de afdeeling W.Z. Vlaanderen. De voorzitter zegt dat Pater Kruitwagen wegens drukke werkzaamheden ontslag vraagt als Groepsbestuurslid. Getracht zal worden hem als zoodanig te behouden, anders zal de open plaats op wettelijke wijze worden vervuld.

Punt IIIa. Jaarverslag van den Secretaris. (In afdruk rondgezonden.)

De heer Schreuder (Arnhem) vestigt er de aandacht der vergadering op, dat zoovele afdeelingen hebben nagelaten haar verslag uit te brengen.

Neerlandia. Jaargang 28 De afgevaardigden der afdeelingen, Dordrecht, Groningen en Rotterdam erkennen schuld in dezen, wijzen op verontschuldigende omstandigheden en beloven alsnog voor inzending te zullen zorgdragen. Verschillende sprekers gaven in overweging de Afdeelingssecretarissen tijdig te waarschuwen voor het inzenden der jaarverslagen; zoowel rechtstreeks als door middel van Neerlandia. De heer De Gaay Fortman deelt mede, dat het Groepsbestuur eerlang zal bereiken een brief van het Hoofdbestuur, waarin zal worden aangedrongen het jaarverslag uiterlijk 15 Maart aan dat Bestuur in te zenden. In April moet n.l. het algemeen verslag van het Hoofdbestuur gereed zijn. In verband daarmede zal het noodzakelijk zijn, dat reeds in het Januarinr. van Neerlandia de Afdeelingen worden gewaarschuwd hare verslagen uiterlijk 15 Februari gereed te hebben. De heer Van Daalen (Wageningen) verzocht inlichtingen omtrent de verspreiding van het vlugschrift ‘De Moederaarde’ van Dr. Vrylandt en omtrent de vereeniging voor Nationale Opvoeding. De voorzitter deelt mede, dat het Groepsbestuur de grondgedachte van Dr. Vrylandt's streven: het winnen van de jeugd voor de vaderlandsche gedachte, welgezind is, weshalve een Commissie werd benoemd, bestaande uit de Heeren Lugard en Daman Willems (Groepsbestuur), Dr. Vrylandt, W.J. van den Berg (Jongeliedenafd.. Den Haag) en J. Isaäcs (Jongeliedenafd. Rotterdam), met het doel te geraken tot wederoprichting van Jongeliedenafdeelingen. Wat de vereeniging voor Nationale Opvoeding betreft: deze vereeniging werkt thans samen met de Vereeniging ‘Karel van Lennep’ dewelke in 't bezit is van het Gebouw

Neerlandia. Jaargang 28 137 der Burgerwacht aan het Singel te Amsterdam en waarin zij thans enkele zalen ter beschikking kan stellen van de Vereeniging Vocr Nationale Opvoeding. Deze Vereeniging beoogt in drie groepen - een humanistische, een Protestant-christelijke en een Roomsch-Katholieke - officieren, onderwijzers en in het algemeen alle jeugdleiders te ontwikkelen tot het geven van een nationale opvoeding aan de jeugd. Het Groepsbestuur zag hierin een streven, dat nauw raakt aan dat van het A.N.V., weshalve althans tot een vooling houden met de vereeniging werd besloten. Na eenige gedachtenwisseling, waaraan de heeren Mr. Van Daalen, Tjabring en Mr. Schaap deelnemen, wordt de houding van het Groepsbestuur in dezen goedgekeurd. b. Verslag van den Penningmeester. Goedgekeurd.

Punt IV. Benoeming van de Commissie tot Onderzoek van de Rekening en Verantwoording van den Penningmeester over 1923.

De door het bestuur voorgestelde candidaten: Jhr. Mr. C.H.J.I.M. van Nispen tot Sevenaer (Afd. Amsterdam); Mr. W. van der Plaats (Afd. Haarlem) en E. Veen (Afd. Zaanstreek), worden benoemd, tevens voor het jaar 1924, om voortaan tijdiger afwikkeling der geldelijke administratie over het afgeloopen jaar mogelijk te maken.

Punt V. Begrooting voor 1924.

De penningmeester zegt in zijn toelichting, dat de inkomsten belangrijk minder zijn geworden, doordat - hetgeen in beginsel juist is - de bijdragen der buitenlandsche leden thans rechtstreeks en geheel aan het Hoofdbestuur worden afgedragen. Steun van het Hoofdbestuur is daardoor noodzakelijk geworden, die welwillend verleend en dankbaar aanvaard is. De verplichte afdracht aan dat Bestuur is n.l. verminderd met f 1000.- terwijl - mede met het ocg op het afzonderlijk Secretariaat van de Groep - de post ‘tegemoetkoming in algemeene kantooronkosten’ met f 400.- verminderd, werd gebracht op f 1600.-. Zoodoende is een sluitende begrooting kunnen worden opgesteld, al zijn feitelijk de posten 2 ‘Geldelijke ondersteuningen aan afdeelingen’ 3: ‘Toelagen en Lidmaatschappen’ en 6 ‘Propaganda’ veel te gering om vruchtbaar propagandistisch werk te verrichten. Spr. betreurt het, dat niet alle afdeelingen terstond melden, of zij al of niet instemmen met de belasting, die de penningmeester haar in het begin des jaars oplegt. Ook herinnert hij er aan, dat de Groep thans geheel zelfstandig werkt, zoodat de afdeelingen haar afdracht niet meer naar Dordt, doch rechtstreeks naar de Groepskas moeten zenden; bij gebreke van dien ontstaat heillooze verwarring. Na verschillende opmerkingen wordt de begrooting goedgekeurd.

Punt VI. Bestuursverkiezing.

Neerlandia. Jaargang 28 Gekozen wordt: Dr. Felix Rutten met 14 stemmen; 5 stemmen werden uitgebracht op Mr. Schaap. De vergadering besluit daarop met algemeene stemmen - mocht de heer Felix Rutten onverhoopt de benoeming niet aanvaarden - alsdan den heer Schaap als benoemd te beschouwen.

Punt VII. Beslissing inzake Jongeliedenafdeelingen.

De heer De Gaay Fortman (Hoofdbestuur) deelt na de gedachtenwisseling over dit punt mede, dat het Hoofdbestuur naar alle waarschijnlijkheid wel bereid zal zijn Neerlandia kosteloos aan de leden der Jongeliedenafdeelingen te zenden, alleen voor dit jaar, in afwachting van de beslissing door de Groep over de Jongeliedenafdeelingen vóór het einde van 1924. Punten 7a. en b. worden daarop aangenomen.

Punt VIII. Voorstellen der Afdeelingen.

De heer Schaap houdt thans zijne op het verzoek van het Groepsbestuur samengestelde korte, maar kernachtige toelichting op punt VI van de Afd. Groningen op de vorige te Utrecht gehouden groepsraadsvergadering: ‘Op welke wijze kan Groep Nederland meer dan tot heden bevorderen, dat de Nederlandsche Toonkunst tot haar recht kome bij muziekuitvoeringen in het openbaar enz.’ Het bestuur van de afd. Groningen heeft zich te dezer zake gewend tot den Heer Cor. Kuiler, directeur van het harmonie-orkest te Groningen, van wien het nog tijdig een verhandeling kreeg, waaruit de volgende drie punten van groot belang zijn. 1. Er bestaan wel degelijk Nederlandsche Orkestwerken, ook moderne, welke echter zeer weinig op de programma's voorkomen, voornamelijk uit sleur, terwijl zij de moeite van opvoering overwaard zijn. Door samenwerking met de directeuren van de verschillende orkesten in de grootere steden, als Amsterdam, Den Haag, Haarlem, Groningen en Utrecht ware hierin zeker verandering te brengen. 2. Tengevolge van de schaarsche opvoeringen zijn er talrijke orkestwerken, die eenvoudig niet worden uitgegeven en in portefeuille gehouden, zoo o.a. van den toondichter Andriessen. 3. De veelvuldiger uitvoering hunner werken zal den Hollandschen toondichters een prikkel zijn hun niet uitgegeven werken openbaar te maken en nieuwe te toon zetten.

Om tot een vruchtdragende uitkomst te geraken, zou allereerst moeten worden samengesteld een uitvoerige lijst van werken van Nederlandsche toondichters, waarbij het muziek-auteursbureau te Amsterdam waardevolle gegevens zou kunnen verschaffen. Door bemiddeling van het Hoofdbestuur zou aan de Groep Vlaanderen gevraagd kunnen worden eenzelfde lijst samen te doen stellen van Zuidnederlandsche werken. Voor de vraag of er ook belangrijke orkestwerken van Zuidafrikaanschen oorsprong bestaan zou men zich tot Zuid-Afrika kunnen wenden.

Neerlandia. Jaargang 28 Zijn eenmaal de volledige lijsten samengesteld, dan kunnen deze onderling worden uitgewisseld en hiervan afschriften worden gegeven aan de afdeelingen, die zich ter opvoering der werken met de plaatselijke orkesten in verbinding moeten stellen. De voorzitter dankt den heer Schaap voor zijn belangwekkende toelichting, belooft, dat het bestuur zich ter uitvoering van de gedane voorstellen in voortdurende verbinding met hem zal stellen en stelt voor om zoo noodig te zijner tijd een commissie voor dit doel samen te doen stellen. De heer Van Daalen (Wageningen) beveelt aan te dezer zake voeling te zoeken en de medewerking te verkrijgen van de Mij. tot bevordering van Toonkunst en de Toonkunstvereeniging, terwijl de heer Croin (Haarlem) er op aandringt de lijsten in Neerlandia openbaar te maken.

Punt IX. Mededeelingen van het bestuur.

Met het oog op het late uur volstaat de voorzitter met de mededeeling van het schitterend gevolg van den rondzendbrief van den Commissaris van de Koningin in de Provincie Gelderland aan de gemeentebesturen dier provincie, waarbij ter vermijding van het gebruik van vreemde woorden en uitdrukkingen bij de ambtelijke briefwisseling werd aanbevolen het gebruik van de door de Taalcommissie samengestelde lijst van Nederlandsche woorden en uitdrukkingen ter vervanging van -ismen.

Punt X. Rondvraag.

De heer Roep, bestuurslid der afd. Soerabaja, het woord verkrijgend, dankt den voorzitter voor diens afzonderlijke begroetingswoorden, die hij zeer op prijs stelt. Hij spreekt er zijn groote voldoening over uit in staat geweest te zijn deze vergadering bij te wonen; wijst op de propagandistische waarde daarvan voor Indië en op de bijzondere taak, welke Nederland ten aanzien van Indië en de Indiërs, ook het Inlandsche deel daarvan, heeft te vervullen, en verzoekt de afdeelingsvertegenwoordigers met aandrang zich het lot der in Holland vertoevende Indische Hollanders en Inlanders aan te trekken. (Toejuiching).

Terstond na de vergadering wordt het noenmaal genuttigd en onderwijl komen de verschillende deelnemers aan den Groepsdag binnen.

Neerlandia. Jaargang 28 138

Nadat het gezelschap was gefotografeerd, verzamelde men zich wederom in een der zalen tot het aanhooren van de gloedvolle rede van Ds. C. van der Voort van Zijp over het onderwerp ‘nationale gedachte’. (Zie Augustusnummer Neerlandia). De voorzitter dankte den spreker voor zijn geestdriftig woord, waarmee de vergadering door luide toejuichingen instemde. Na een korten rondgang door de diergaarde onder leiding der bestuursleden van de Afd. Rotterdam, werd het gezelschap met een extra tram naar het Maasstation gebracht om van daar uit den altijd belangwekkenden boottocht op de rivier en door de havens, die was aangeboden door de Rotterdamsche Vereeniging tot bevordering van het Vreemdelingenverkeer, te beginnen. Bij terugkomst stond wederom de extra tram gereed, die het gezelschap langs de schoonste gedeelten der stad naar het stadhuis bracht, waar in de inderdaad indrukwekkende Burgerzaal onder orgelmuziek de ontvangst door Burgemeester Mr. J. Wytema plaats vond. Onder diens geleide werd vervolgens het schitterende gebouw bezichtigd. In een der wandelgangen stond een lange tafel met ververschingen, thee en gebakjes gereed, waarvan dankbaar gebruik werd gemaakt. Het gezelschap verzamelde zich daarop weer in de burgerzaal, waar de organist nog verschillende liederen ten beste gaf, o.a. het lied van het A.N.V. Prof. van Schelven sprak den burgemeester toe en dankte hem voor zijn schitterende ontvangst en geleide, waarop de Burgemeester met een korte, hartelijke rede antwoordde en zijn groote sympathie voor het A.N.V. uitte. De meeste deelnemers togen daarop naar Pschorr. waar spoedig de gemeenschappelijke maaltijd een aanvang nam, doch niet vóórdat het Wilhelmus was gezongen en Dr. van der Valk, voorzitter der Afd. Rotterdam een welkomstrede had gehouden. Mr. Schaap wijdde nog een kort woord aan de stambroeders, hetgeen gereede aanleiding was om de ‘Vlaamsche Leeuw’ aan te heffen. Een telegram tot betuiging van aanhankelijkheid werd aan de Koningin gericht, waarop de Groepsvoorzitter in het begin van Juli uit Abisko namens Hare Majesteit een dankbetuiging ontving. Ook de avondbijeenkomst in de groote zaal van het Nut, lokte veel deelnemers. Na het openingswoord van Dr. van der Valk, zong Mej. L. van der Wal het lied van het A.N.V., Mevrouw Tartaud-Klein droeg o.m. een gedeelte uit ‘Aleid’ voor en Mevrouw Faber-Groneman zong Hollandsche liederen bij de luit. Veel bijzonderheden moeten onvermeld blijven, doch wel past het dit verslag te eindigen met een woord van dank aan het Bestuur der Afd. Rotterdam, dat op zoo schitterende wijze den Groepsdag verzorgde. C.M. HERCKENRATH Jr. Secretaris.

Vlaanderen.

De Vlaamsche Wetenschappelijke Congressen en studieweken.

Verheugend is het ongetwijfeld te mogen vaststellen, dat de Vlaamsche Wetenschappelijke Congressen, dit jaar, op 9 en 10 Augustus te Aalst gehouden en door Natuurwetenschappelijke studiedagen en een Kunsthistorische week te

Neerlandia. Jaargang 28 Antwerpen, alsmede een congresdag en een studieweek voor verpleegkunde en sociale geneeskunde te Hasselt, vocrafgegaan, op de blijvende, hechte sympathie van een aanzienlijk, steeds toenemend aantal Noordnederlandsche geleerden mag rekenen. Ook ditmaal waren talrijke hoogleeraren, geneeskundigen en vertegenwoordigers van Nederlandsche wetenschappelijke en letterkundige instellingen en vereenigingen aanwezig en luisterden de Vlamingen met gespannen aandacht naar de stemmen uit het Noorden, terwijl de Hollanders geen ooren genoeg hadden voor de toespraken en voordrachten van de Vlaamsche overheden en congressisten. Dat de Vlaamsche wetenschappelijke congressen ieder jaar wat meer het karakter van een algemeen Nederlandsche bijeenkomst beginnen aan te nemen, is ook den inrichters niet ontgaan. Vandaar het voorstel om, voortaan, evenals in het Noorden, de congressen tijdens het Paaschverlof te houden en nader en bepaald overleg te plegen over het inrichten in de toekomst, van niet meer uitsluitend Hollandsche en uitsluitend Vlaamsche, maar algemeen Nederlandsche wetenschappelijke congressen, welke, om de beurt, in een Hollandsche of een Vlaamsche stad zouden worden gehouden. Vermoedelijk wordt met deze regeling in 1926, te Brussel of te Leuven, een aanvang gemaakt en zullen vele Vlamingen er aan houden - daar het volgend jaar geen wetenschappelijke Congressen in Vlaanderen plaats hebben - in 1925 deel te nemen aan het jaarlijksche Noordnederlandsche Congres voor Geneeskunde en het Noordnederlandsche Philologencongres te Groningen.

Ons Gedenkboek.

Eenige exemplaren van het gedenkboek van het A.N.V., een standaardwerk dat ieder ontwikkeld Vlaming en in Vlaanderen verblijvend Nederlander in zijn boekenkast dient te hebben, zijn nog verkrijgbaar, tegen voordeelige voorwaarden, bij den groepssecretaris, Eug. Demolderlaan 2, Schaarbeek. Ingezonden.

Zeer geachte Redactie. Toen ik las, dat de heer C.v.d. Voort van Zijp zou spreken op den Groepsdag te R'dam, vreesde ik, dat deze spreker zijn gehoor zou voeren op een terrein, dat buiten onzen Bond ligt, het terrein n.l. waar verdedigers en bestrijders van den oorlog elkaar vinden. Dagbladverslagen gaven den indruk, dat deze vrees juist was. Maar ik heb gewacht, of de rede ook in Neerlandia zou verschijnen. Inderdaad vond ik ze in het nummer van Aug. 1924. Nu de heer V.d.V.v.Z. aldus gelegenheid heeft gekregen om zijn pro-oorlogsgevoelens te verkondigen, verzoek ik u beleefd, mij de gelegenheid te geven tot een kort tegenwoord. De heer V.d.V.v.Z. geeft geen bewijzen voor wat hij beweert, dit ontheft mij van den plicht voor mijn bewering bewijzen te leveren. De geachte spreker beweerde - ik vat samen - ‘Een volk, dat zich zelf en zijn taal wil handhaven, moet daartoe ook het zwaard willen trekken.’ Daartegenover beweer ik: een volk, dat meent, dat het zich zelf en zijn taal moet handhaven door geweld, is op den dwaalweg. Zedelijke machten - en daartoe behoort de taal - handhaven zich alleen door zedelijke kracht.

Neerlandia. Jaargang 28 Met dank voor plaatsing

Uw dw. dr.

H. SCHOLTENS, Kz. Rotterdam, 2 Aug. 1924.

Comité voor Nederl. kinderen in den Vreemde.

Het totaal der ontvangsten bedroeg in de afgeloopen maand f 1959.87, (maakt met vorige opgaven f 529.589.37 en Mrk. 3.173.323.50). De uitgaven bedroegen nagenoeg f 3600.-. Als steeds is de zomertijd ongunstig en toch blijven onze uitgaven groot, stijgen zelfs door de vermeerdering van het aantal pleegkinderen. Een nieuw transport komt binnen enkele dagen. Sedert het begin van dit jaar nam het aantal onzer pleegkinderen met 412 toe en steeg het aantal verpleegdagen met 67804, waaruit gemakkelijk is na te gaan, welke kosten wij hebben te bestrijden om die kinderen alles te geven, wat zij noodig hebben, in de eerste plaats hen weer gezond te maken, te kleeden, te voeden, te huisvesten en hen goed Nederlandsch onderwijs te doen genieten. Er gaat geen dag voorbij of uit het Roergebied komen smeekbeden tot ons. Zoolang onze arbeid nog niet ten einde is, moeten wij blijven doorgaan

Neerlandia. Jaargang 28 139 een beroep te doen op den steun en de medewerking van liefdadig Nederland. Wij vragen dringend kostelooze huisvesting voor 3 maanden, kleeren en geld om kinderen uit te besteden en hen van het noodige te voorzien. Giften worden gaarne ontvangen door den Penningmeester S. VAN LIER Ez. Nassaukade 358, Amsterdam. Gemeentegiro L. 569. Boekbespreking

Neerlandia-Slotbundel, tweede verbeterde druk 1924. - P. Noordhoff, Groningen.

Met genoegen kondigen wij den tweeden druk van dit fraai verlucht en zeer verzorgd uitgegeven letterkundig leesboek voor Gymnasia, H.B.S., Kweek- en Normaalscholen aan, omdat zoowel in den naam als in den inhoud het streven van het A.N.V. tot uiting komt. We willen dat met een sterk voorbeeld aantoonen. Het hoofdstuk over ‘Heden en Toekomst’, dat volgt op die over Vlaanderen en Zuid-Afrika eindigt aldus: ‘Zoo zien wij voor ons oog een heerlijke toekomst voor den Nederlandschen stam. Leven en groei rondom. Vernieuwing en verzuivering allerwegen. In Nederland zelf komt het oud-Hollandsche geluid, naar den aard der tijden van een nieuw timbre; in België klinkt de nauw verwante Vlaamsche stem en uit Zuid-Afrika komt de, wel verder van ons klinkende, en toch zoo harmonisch met de beide andere saamstemmende, zangtoon der Afrikaners. Vreemder dan het Vlaamsch luidt het Zuid-Afrikaansch voor onze ooren, evenwel, bij liefdevolle lezing ontdekken zich in beide nieuwe schoonheden, tot nu voor ons, Noord-Nederlanders, verborgen. En het zal onze “Hooghollandsche” taal - het woord is van den Zuid-Afrikaanschen Nederlandsche-taalleeraar J. Kamp - ten goede komen. Wij hebben in ons regenachtig Nederland, met zijn donkere luchten wel iets noodig van de “zon-uitdagende openheid” die het Zuid-Afrikaansch eigen is, en iets van het temperamentvolle, het feestelijke der Vlamingen, kan ons rustige, vaak ietwat koud-nuchtere Noord-Nederlanders niet anders dan ten goede komen. Zoo werken dan alle takken van de Nederdietsche sprake mede tot één héérlijk doel: de hechte samenbinding van den Nederlandschen stam.’ En dan volgt, geheel, ons Verbondslied:

Waar onze taal als vrije tolk, Uit vrije zielen vaart, Daar leeft, daar streeft één zelfde volk, In éénen band geschaard.

Maar dit wil voor den samensteller van dit veel omvattende letterkundig overzicht van Nederlands wijde taalgebied nog niet zeggen, dat hij de deelen hun zelfstandigheid niet gunt. Zoo getuigt hij van de Vlaamsche kunst: ‘Verschil in temperament en

Neerlandia. Jaargang 28 ontwikkeling en een geheel andere geschiedenis hebben den Vlaamschen geest, in wezen en uiting nauw verwant aan den Noord-Nederlandschen, toch zooveel eigens gegeven, dat wij er niet als hoofdcensors bij kunnen optreden. Zij moeten baas in eigen huis zijn!’ en hij erkent den eigen aard der Afrikaansche taal, door ze met prof. Joh. J. Smith te noemen: ‘het voertuig bij uitnemendheid voor elk echt Afrikaner, waar het betreft zich te uiten in dicht of proza.’ Gezien deze belangstelling voor de gebieden van geestelijk Groot-Nederland behoeft men zich niet te verwonderen, dat in de bloemlezing der Nederlandsche woordkunst, die theorie en beschouwing telkens afwisselen en toelichten, ook oude en nieuwe Vlaamsche en Afrikaansche schrijvers en dichters een ruime plaats innemen o.m. Hadewych, Jacob van Maerlant, Jan van Ruusbroec, Conscience, Pol de Mont, Guido Gezelle, Verriest, René de Clercq, Stijn Streuvels, Felix Timmermans, wat Vlaanderen betreft, terwijl Zuid-Afrika is vertegenwoordigd door Reitz, Malherbe, Leipoldt, Totius en Celliers. In de keuze der prozastukken en gedichten ook van de nieuwe en nieuwste Noordnederlandsche letterkundigen blijkt wel, dat de samensteller op rechts Christelijk standpunt staat en van daar uit ook meent een veroordeel te moeten doen hooren over b.v. Louis Couperus, wiens werk is ‘van een grauwe en vunze levensvisie, die den Christen afstoot’ en over het ‘heidensche’ kernwoord: de kunst om de kunst. Voor schrijver dezes kan een bepaalde godsdienstige overtuiging nooit een juiste maatstaf zijn voor zuivere kunstwaardeering, maar het is hier niet de plaats om daarop dieper in te gaan. De heer Wouters is breed genoeg om de leiders der beweging van '80 met haar ‘gemis aan positief geloof’ deze eer te geven: ‘Hun verdienste voor onze taal en litteratuur kan niet genoeg naar waarde geschat worden; want in krant en brochure, in boek en tijdschrift, zelfs op kansel en katheder, in ontspannende leerende en stichtelijke lectuur is hun invloed merkbaar, ook onder hen, die geestelijk en godsdienstig hun tegenvoeters zijn’ en met instemming haalt hij wijlen prof. Is. van Dijk's woorden aan: ‘De nieuwe gidsmannen hebben weer helder en sterk en relief gebracht de twee levensvoorwaarden voor ware kunst: zuiver waarnemen en zuiver gevoelen’. Hij neemt terecht ook stelling tegen de onderwijsmanier, die door taalkundige spitsvondigheden afkeer inplaats van liefde wekt voor letterkunde, ‘als levensuiting een der beste gaven, die men aan jonge menschen op hun levensweg meegeven kan!’ Wij kunnen niet nalaten nog enkele aanhalingen te doen, ontleend aan het hoofdstuk, ‘over litteratuur’, ter staving van den A.N.V.-geest, waarvan het werk is doortrokken. ‘Zonder zijn taal is een volk ten doode opgeschreven. Vandaar dat elk ras, opgenomen onder andere volken, zijn taalstrijd heeft en... deze meestal met zooveel verbittering voert, dat al het andere er aan ondergeschikt wordt gemaakt; wij zien dat in België en de oude Donaumonarchie, in het vroegere Polen onder Duitschland en Rusland, en in Finland, in Zuid-Afrika vooral heden nog.’ Het slot van dit hoofdstuk past zoo volkomen in ons kader, dat wij er onze bespreking gevoeglijk mee kunnen eindigen: ‘Onze volkskracht zal versterkt worden door gedegener kennis onzer letterenkunst. En waar wij in sommige opzichten andere volken vooruit zijn, moge dan ook die tijd aanbreken, waarin kennis van litteratuur niet meer alleen het eigendom is van een kleine groep aesthetici, maar een algemeen bezit, dat ons volksleven vernieuwt, veredelt, en een band van gemeenschap legt om “alle man van Neêrlands stam.”

Neerlandia. Jaargang 28 Zoo heeft de litteratuur-kennis ideëele waarde; voor 't individu: versterkt nationaliteitsbesef, veredeling, geestesgenieting, opleiding tot bewondering, aanleiding tot ideale gevoelens, een stage herinnering aan vroegere, groote tijden die niet onherroepelijk voorbij zijn; voor de massa: het vasthouden van de historische lijn, het eeren van de groote mannen op velerlei gebied, het versterken van het algemeen besef onzer hooge tradities en dure verplichtingen, en het omhoog brengen van ons nationaal en geestelijk leven.’ v.S. Taalcommissie.

Brievenbus.

Doordat vele leden der T.C. niet in de stad zijn, kon de gewone vergadering en daardoor de beoordeeling der

Neerlandia. Jaargang 28 140 prijsvraag niet plaats hebben. Voor de deelnemers en andere belangstellenden komt in dit nummer van Neerlandia reeds de verbeterde tekst voor. Gaarne vestigt de T.C. de aandacht op het artikel Gedachten en Woorden, dat de heer Moresco in het tijdschrift Vragen des Tijds plaatste. Indien ook de pers zich niet ongevoelig toont voor de rake opmerkingen, die de schrijver in dit artikel maakt, bestaat de kans, dat wij binnenkort een blad lezen, dat inderdaad d.w.z. zuiver Nederlandsch schrijft. Demagogen vinden het natuurlijk beter, niet goed Nederlandsch te spreken en te schrijven, dat werkt veel prikkelender op de onontwikkelde of half ontwikkelde menigte. Het artikel van den heer M. is een lezenswaardig opstel voor allen, die zich geroepen achten de openbare meening voor te lichten.

Wedstrijd.

1. Deze maatregel heeft de uitgesproken1 bedoeling baldadigheid tegen te gaan. 2. De invitatie2, welke ik accepteerde3 heeft mij zeer gedesillusionneerd4; ik heb er nu spijt van, dat ik ze heb gereciproceerd. 3. Veel moois bood de tentoonstelling, doch er was weinig bij, dat door oorspronkelijkheid opviel.6 4. Het wordt zeer door mij betreurd,7 dat aan ons voorstel door u niet de gevraagde instemming is gegeven.7 5. Het batig saldo8 dezer maatschappij is zoo groot, dat den aandeelhouders een beduidend dividend9 wordt uitgekeerd. 6. Het aangekochte terrein is door zijn eigendommelijke10 ligging zeer geëigend11 voor den aanleg van een park. 7. Wij hebben ons reisplan klaar en verzoeken wij12 u ons middels13 de bijgevoegde kaart te melden, of wij al dan14 niet als deelnemer kunnen inschrijven: hoe grooter de deelname15 is, hoe minder de kosten worden. 8. Het was op een mooien morgen in de maand van Mei,16 dat wij dien fietstocht ondernamen; jammer, dat ons fietsplan te uitgebreid bleek en wij het bezichtigen17 van de merkwaardigheden te G. moesten uitschakelen.18 9. Onze fabriek is thans ook ingesteld19 op vervaardigen20 van geconserveerde21 vleeschwaren. 10. Ik voelde deze kunst aan22 als kunst, die mij iets zeide.

Zie Neerlandia van Juni 1924.

Verbeterde tekst.

1. Deze maatregel heeft de vooropgezette, bepaalde bedoeling baldadigheid tegen te gaan. 2. De uitnoodiging, welke ik heb aangenomen, heeft mij zeer teleurgesteld; ik heb er spijt van, dat ik ze met een tegenuitnoodiging heb beantwoord.

Neerlandia. Jaargang 28 3. Veel moois bood de tentoonstelling, doch er was weinig bij, dat door oorspronkelijkheid in het oog viel (liep). 4. Zeer betreur ik het, dat u aan ons voorstel niet de gevraagde instemming hebt (heeft) gegeven. 5. Het batig slot dezer maatschappij is zoo groot, dat den aandeelhouders een aanzienlijk winstaandeel wordt uitgekeerd. 6. Het aangekochte terrein is door zijn eigenaardige ligging zeer geschikt voor den aanleg van een villapark. 7. Wij hebben ons reisplan klaar en verzoeken u ons door middel van (op) de bijgaande kaart te melden, of wij al of niet als deelnemers kunnen inschrijven; hoe grooter de deelneming is, hoe minder de kosten worden. 8. Op een mooien morgen in de maand Mei ondernamen wij dien fietstocht; jammer, dat ons fietsplan te uitgebreid bleek en wij de bezichtiging van de merkwaardigheden te G. moesten laten uitvallen. 9. Onze fabriek is thans ook ingericht voor de vervaardiging van verduurzaamde vleeschwaren. 10. Ik voelde deze muziek als kunst, die mij iets zeide.

Zie Neerlandia van Juni 1924.

1. Uitgesproken is een Germanisme, als het beteekent: bepaald, stellig. 2, 3, 4, 5. Kunnen heel goed en voor velen verstaanbaarder in het Nederlansch gezegd worden. 6. Opviel is een Germanisme; in Nederland heeft de T.C. nog nooit iets zien opvallen, d.i. naar boven vallen. Wie wel? 7. Noodeloos gebruikte lijdende zinsbouw. 9. Beduidend is een Germanisme, als het beteekent: aanzienlijk, groot; dividend heet bij ons: winstaandeel of -uitkeering. 10. Eigendommelijk is een Germanisme, evenals geëigend. 12. De zgn. Tante-Betjestijl! 13. Middels is een Germanisme. 14. Al dan niet is niet Nederlandsch, wel: al of niet. 15. Deelname en alle andere woorden met -name als laatste deel zijn Germanismen. 16. Fransche zinsbouw of Fransch in Nederlandsche woorden. 17. Zelfst. n.w. op ing zijn in de meeste gevallen beter. 18. Germanisme. 19. Germanisme. 20. Zie 17. 21. Zie 2, 3, 4 en 5. 22. Aanvoelen is een Germanisme.

Mededeelingen.

Congres Neerlands Volkskracht.

De regeling van de toegangsprijzen voor bovengenoemd congres, dat de Haagsche Afdeeling 26 en 27 September a.s. houdt, is de volgende.

Neerlandia. Jaargang 28 Voor het congres in de Ridderzaal alleen Voor het congres in de Ridderzaal en den Dietschen Kunstavond in het Kurhaus: Leden van het A.N.V. (op vertoon van lidmaatschapskaart) Niets.... f 0.50 (1 huisgenoot ook f 0.50). Niet-leden van het A.N.V. f 0.25.... f 1.50 Leden van ‘aangesloten vereenigingen’ f 0.25.... f 1.-

Onder ‘aangesloten vereenigingen’ worden vereenigingen verstaan, die hebben te kennen gegeven, dat zij instemmen met de grondgedachte van het congres en dat zij aan het welslagen daarvan naar vermogen willen medewerken.

Voor Afdeelingsavonden stelden zich reeds beschikbaar: Mej. Truus Hoyer, Koninginnelaan 10, Voorburg. Tooneelspelen, alleenspraken, letterkundige schetsen, gedichten. Mej. M. van Royen, Lubeckstraat 20, Den Haag. Voordrachtavond. Uitgebreid programma ter keuze. Mej. Veer de Vère, Rozengracht 16, Amsterdam. Velerlei onderwerpen met lichtbeelden, in het bijzonder: Geschiedkundige Gedenkjaren o.m. de vestiging der Nederlanders in Amerika (1626-1926). Mevr. Mies C. Zwierzina, Theresiastraat 190, Den Haag. Voordrachtavond: Nederlandsche, Vlaamsche en Indische dichters en schrijvers. Ach. Brijs, Crispijnstraat 71, 's-Gravenhage. Over Vlaamsche schrijvers en dichters. Populaire heiligen en de populaire duivel in Vlaanderen. Folklore. J. Koning, Wijk a/Zee. Voordrachten over Indië met lichtbeelden.

Neerlandia. Jaargang 28 141

[Nummer 10]

Nederlanders en Stamverwanten, die voornemens zijt in 1925 naar Nederland te gaan, richt uw verblijf in Nederland zoo in, dat u 28 Mrt. a.s. onzen stamdag in Den Haag kunt bijwonen!

De stichting van Nieuw-Amsterdam.

‘De Vereenigde Staten vieren op 't oogenblik met aangrijpende plechtigheden het feest van het driehonderdjarig bestaan van New-York.’ Het voor een Nederlander, die in de meening verkeerde, dat de Vereenigde Staten zich voorbereidden, om dit feest in 1926 te vieren, verrassende bericht vormt den aanhef van een artikel van den oud-premier van België, M. le Comte Carton de Wiart, in ‘Allen Weerbaar’ van 13 Juni 1924. Het bericht lijkt in z'n algemeenheid stellig wat overdreven. Men legge er eens den volgenden brief van de historische sectie van de Holland Society of New York, die groot aanzien geniet, naast: ‘The Committee on History and Tradition, whom was referred propositions and letters concerning proposed celebrations in 1923 and 1924 of the Tercentenary of the first settlement of New York by the Walloons or French Protestants, are of the opinion, based on historic data, that the years 1623 and 1624 were not the years of the first settlement of colonists on Manhattan Island or New-York City, but that settlements of the there were made, and habitations erected as early as 1614’ enz. Dit wijst niet op een algemeene viering! Maar gedeeltelijke waarheid schuilt er in den uit het artikel van den heer Carton de Wiart aangehaalden zin stellig. Er is in 1924 in de Vereenigde Staten op eenige plaatsen feest gevierd naar aanleiding van de stichting van Nieuw-Amsterdam in 1624. Er is ook een herdenkingsmunt geslagen (een Hugenoot-halve dollar), met op den eenen kant de beeltenissen van den admiraal De Coligny, die in 1572 in den zgn. Bartholomeus-nacht vermoord werd, en Prins Willem van Oranje, die in 1584 hetzelfde lot onderging, en op den anderen kant een schip: ‘de Nieu-Nederlandt’, dat gediend heeft voor het overbrengen van kolonisten. Dit laatste geschiedde volgens besluit van het Amerikaansche Huis van Afgevaardigden, waaruit moet volgen, dat de historiciteit der er door in herinnering gebrachte voorstelling in wijden kring geloof heeft gevonden (het besluit is van Januari 1923). De beweging ging uit van de vereeniging der ‘Hugenoten - Walen - Nieuw-Nederlanders’ en had onmiskenbaar succes, zoowel blijkens de herdenkingsmunt als blijkens de omstandigheid, dat de ‘Federal Council of Churches of Christ in America’, een groote, invloedrijke, werkzame vereeniging, die alle Protestantsche kerken in de V.S. omvat, haar begunstigd heeft. Ook in België vond de beweging weerklank. In Mei van dit jaar had in het ‘palais des Académies’ te Brussel een plechtige zitting van het ‘Comité national belge du Tricentenaire de New-York’ plaats, in tegenwoordigheid van koning Albert en van een officieel, hoewel niet zeer groot auditorium. Het doel der bijeenkomst werd in

Neerlandia. Jaargang 28 een rondzendbrief van het comité aangegeven als de herdenking van ‘l'établissement en 1624, sur le côte des Etats Unis actuels, d'un groupe de refugiés, originaires la plupart du Hainaut et qui, après avoir passé dans les Provinces-Unies pour motif de religion, s'étaient embarqués pour le Nouveau Monde.’ De formuleering is uiterst voorzichtig. De redevoeringen, die gehouden werden, bepaaldelijk die van den minister van kunsten en wetenschappen, den heer Nolf, bewijzen, dat de bedoeling wat verder ging dan de rondzendbrief zou kunnen doen vermoeden: ‘En quelques mots, M. Nolf retrace les événements qui donnèrent naissance à la ville de New-York dont les fondateurs furent quelques Wallons émigrés là-bas1). Des hommes de notre sang furent donc les premiers ouvriers de la grande métropole. En traversant l'Atlantique, ces compatriotes ont obéi à leur ardent désir de liberté. La liberté est restée l'idéalisme agissant des Etats-Unis; elle y inspire les lois et règlements et est le principe, sur lequel se basent leurs actes politiques’ (verslag van La libre Belgique). Andere sprekers volgden. Pirenne o.a. wees op de zeer oude historische solidariteit tusschen de V.S. en België. ‘Au point de vue intellectuel et moral, il y a moins loin

1) Ik cursiveer. (N.J.)

Neerlandia. Jaargang 28 142 d'Anvers à New-York, que de Gibraltar à Tanger’ (verslag van Le Peuple). Wij hier in Noord-Nederland kunnen ons zeer goed begrijpen, dat de tegenwoordige Belgen aan de Amerikanen vriendelijkheden zeggen. Wij doen dat op onze beurt, bij passende gelegenheden, eveneens. Maar wij mogen ons toch afvragen, of het uitgangspunt, dat de Belgen ditmaal kozen, historisch verdedigbaar was. Immers! wij dachten over de stichting van Nieuw-Amsterdam altijd wat anders. Laat ons daarom nog eens zien, hoe het dan wel met ónze aanspraken staat. De vraag, of het niet wat vreemd aandoet, dat deze herdenking, die in elk geval een handeling van zeer overtuigde protestanten betrof - zij waren immers om 's geloofs wille naar Nederland uitgeweken -, geschiedde onder patronaat van een commissie, waarin ook kardinaal Mercier zitting had, kunnen wij daarbij ter zijde laten. Dit feit heeft tot een protest van Protestantsch-Belgische zijde aanleiding gegeven (in Le Chrétien Belge).

Welke zijn de historische feiten? Niet lang na de ontdekking van Amerika is ook het onderzoek van de Oost-kust van Noord-Amerika begonnen, hoewel de vaarten hierheen in de 16de eeuw nog wel te tellen zijn. Voor ons doel is het voldoende de aandacht te vestigen op de reis van Giovanni de Verrazano, een Florentijnsch zeeman in Franschen dienst. Hij is de eerste Europeaan, die de rivier, waaraan later New-York zou ontstaan, schijnt te hebben gezien, en wel in 1524, toen hij op zoek was naar een Noord-Westelijken doortocht naar de West-Indiën. Gevolgen heeft deze ontdekking niet gehad. De Franschen hebben in den tijd, dat admiraal De Coligny leefde, gekoloniseerd in de Zuidelijke Staten (Zuid-Carolina b.v.), maar dit was niet op groote schaal. Van meer beteekenis was de Fransche kolonisatie Noordelijker, aan de St. Laurent-rivier, in Canada dus. Op hun recht van eerste ontdekking van de Hudson hebben de Franschen zich nooit beroepen. Wel deden dit de Engelschen, en zij beriepen zich hiertoe niet alleen op de ontdekking van de ‘groote rivier’ met de hieraan gelegen landen door hun landsman Henry Hudson, wiens naam er aan gegeven is, dus op het recht van ‘primary discovery’, maar ook op de charters, waarbij koning Jacobus I de landen (toen nog slechts zeer vaag bekend) tusschen den 34sten en 41sten breedtegraad geschonken had aan de beide Compagnieën van Virginië. Zonder haar rechtstreeks aan te vallen, hebben de Engelschen de Nederlandsche kolonisatie aan de Hudson-rivier altijd als een onwettig ding beschouwd. De aanval geschiedde pas in 1664. Overigens staat het ontwijfelbaar vast, dat Henry Hudson, in dienst der Nederlandsche Oost-Indische Compagnie uitgezonden, in afwijking van zijne opdracht, op zoek ging naar een Noord-Westelijken doortocht en dat hij bij die gelegenheid de sedert naar hem genoemde rivier bevoer. Men zei later veelal, dat hij de rivier ontdekt had, hoewel dit een minder juiste voorstelling is. Zelfs zijn er berichten, dat reeds in 1598 en daaromtrent Nederlanders, n.l. die van een Groenlandsche Compagnie, zich tijdelijk aan de Hudson-rivier zouden hebben gevestigd - maar deze berichten zijn niet afdoende, om er vaste gevolgtrekkingen uit te maken1). Het beste is te zeggen: Hudson heeft de streken aan de naar hem genoemde rivier beter bekend gemaakt. Sedert is de aandacht op de aan deze rivieren liggende landen 1) Het is het waarschijnlijkst, dat er verwarring heeft plaats gehad met een eerste vestiging in Guyana in 1598.

Neerlandia. Jaargang 28 meer gevestigd, en wel in het bijzonder in Nederland. In 1610 komt de naam Manhattan voor het eerst op een kaart voor. In 1612 en 1613 vindt men Nederlandsche avonturiers in deze streken. In 1614 wordt een Compagnie van Nieuw-Nederland opgericht, die octrooi van de Staten-Generaal verwerft. Ziehier voor het eerst de naam Nieuw-Nederland, zooals men van Nieuw-Spanje, Nieuw-Engeland, Nieuw-Frankrijk sprak. Maar de bedoeling van de oprichters der Compagnie - Amsterdamsche kooplieden - was geen eigenlijke kolonisatie: zij kregen op grond van de door hen (klaarblijkelijk na Hudson's reis) gedane ontdekkingen in de landen tusschen Nieuw-Frankrijk en Virginië, tusschen 40 en 50 graden Noorderbreedte, genoemd Nieuw-Nederland, het monopolie, om hierheen vier tochten te ondernemen in drie jaar -, waarmede dus alleen handelsondernemingen bedoeld kunnen zijn. Van de oprichting dezer Compagnie af moet er een vrij druk handelsverkeer van Nederlanders in Nieuw-Nederland geweest zijn, al is er van hare geschiedenis niet veel bekend. Van 1621 - of liever 1623 af, toen zij in werking trad - vielen de landen onder het octrooi der West-Indische Compagnie. Al heeft er tot op dit oogenblik geen eigenlijke kolonisatie plaats gevonden, dit sluit niet uit, dat zich reeds, voor handelsdoeleinden, hier en daar Nederlanders voor langeren of korteren tijd in de landen om de Hudson-rivier gevestigd hadden. De conclusie van Phelps Stokes in zijn groot en hoogst belangrijk werk: the Iconography of Manhattan Island1) - conclusie, genomen na overweging van alle voorhanden materiaal (dat overigens niet overvloedig is) - lijkt onaantastbaar, n.l. dat ‘niets gelijkende op een duurzame vestiging, kan hebben bestaan vóór 1623’. En wat hij hier in het bizonder zegt van Manhattan-eiland, geldt even zeer van de andere oorden aan de Hudson-rivier. Maar hij laat de mogelijkheid open, dat onderzoekers en handelaars, soms misschien met inbegrip van vrouwen, op het eiland (en voegen wij er bij: of elders) hebben gekampeerd en er tijdelijke schuilplaatsen opgericht van 1614 af en misschien zelfs vroeger. Natuurlijk mocht men wel vooruit verwachten, dat het handelsverkeer tot kolonisatie zou leiden. Het was vrij belangrijk (in 1624 wordt voor uitvoer er heen reeds een waarde van f 25.569.- genoemd en voor invoer er vandaan f 27.125.- aan bevers en otters). In dezen tijd, waarin verscheidene volkeren (evenals na 1880) door een haast koortsachtige lust tot kolonisatie aangegrepen waren, moest men vreezen, dat, tenzij men zelf een bepaald land in bezit nam, een ander dit zou doen. Zoo ging het in Oost-Indië, waar de drie trappen: handel, tijdelijke vestiging, een duurzaam ‘rendez-vous’, duidelijk te onderscheiden vallen, en zoo ging het ook in Nieuw-Nederland. Alleen heeft op Java zoo goed als geen eigenlijke kolonisatie plaats gehad, al lag deze wel in Coen's bedoelingen. De Engelsche Privy Council had een juist voorgevoel

1) Vooral deel IV, dat de bronnen en een kritische waardeering ervan behelst, is voor ons doel van het meeste belang. (New-York. Robert H. Dodd, 1922).

Neerlandia. Jaargang 28 143 der gevolgen, toen zij in 1622 aan den Engelschen Gezant in Den Haag schreef, dat in Engeland vernomen was, dat de Hollanders in het gebied van Noord-Virginië, waarop de Engelschen volgens het recht van eerste ontdekking eigendomsaansprak in maakten, een kolonie gesticht en er nieuwe namen gegeven hadden aan de verschillende havens. Carleton antwoordde, dat hem na onderzoek gebleken was, dat het zóó ver niet gekomen was en dat hij ook niets van kolonisatie-plannen gehoord had; wel waren twee Nederlandsche Compagnieën1) van Amsterdamsche kooplieden in die streken aan het handelen en deze hadden er ook nieuwe namen gegeven; zelfs onderhielden ze er zekere agenten (‘factors’), die er voortdurend bleven. Het is bij lange na niet onmogelijk, dat de wetenschap, dat Engeland tegen zulke plannen was, Nederlandsche kolonisatie in Nieuw-Nederland eenigen tijd heeft tegengehouden. Onze voorouders hadden, nu de oorlog met Spanje hervat was, er alle belang bij hunne verhouding tot Engeland zoo goed mogelijk te doen zijn; hunne koloniale politiek heeft van deze overweging meer dan eens den invloed ondergaan. Maar de logica der feiten won het. In Maart 1624 werden door de West-Indische Compagnie artikelen vastgesteld voor naar Nieuw-Nederland over te brengen ‘kolonen’2). Deze zouden hun vast verblijf houden op de hun door den gouverneur en zijn raad aan te geven plaats. Zij zouden deze versterken, er de noodige openbare gebouwen oprichten en er den handel zooveel mogelijk bevorderen. Zij zouden den waren gereformeerden godsdienst belijden en hun regeeringstaal zou het Nederlandsch (‘die Nederduytsche spraecke’) zijn. Er wordt dus aan de beoogde volksplanting een zeer duidelijk Protestantsch-Nederlandsch karakter toegedacht. De datum, waarop deze artikelen zijn vastgesteld, bewijst, dat, al mogen Carleton's inlichtingen juist geweest zijn, toch zeer spoedig daarna bepaalde kolonisatie-plannen op de dagorde moeten hebben gestaan. Het lijdt niet den minsten twijfel, of dit is het werk van Kiliaan van Rensselaer, bewindhebber der kamer Amsterdam, die later zelf op groote schaal in Nieuw-Nederland heeft laten koloniseeren. Reeds in November 1623, zeer spoedig nadat de West-Indische Compagnie was begonnen met hare werkzaamheden, wordt er van ‘kolonen’ gesproken, die spoedig zullen vertrekken naar de ‘Virginias’ (waarmede Nieuw-Nederland bedoeld is). Vast staat, dat einde (waarschijnlijk 30) Maart 1624, dus vlak na het vaststellen der kolonisatie-voorwaarden, een 30-tal families aan boord van de ‘Nieuw-Nederland’ (130 last), waarop Cornelis Jacobsz. May schipper was, zijn uitgevaren; misschien was er nog een tweede schip (de Eendracht) bij, en het is niet uitgesloten, dat een 5 of 6-tal families iets vroeger vertrokken waren. Van deze dertig families waren de meeste Walen (volgens het bericht van Nicolaes van Wassenaer, tijdgenoot, in zijn Historisch Verhael). Toen de expeditie in den mond van de Hudson kwam, vond zij hier een Fransch schip, dat plan had in het land de wapenen van den Koning van Frankrijk op te richten; dit werd den Franschen verboden op grond van de commissie van de Staten-Generaal en de Compagne3), en met behulp van het jacht de Mackereel, dat het vorige jaar aangekomen was, werd de Franschman bewogen te vertrekken. De 30 families werden daarna verdeeld over het fort Oranje (waaruit de stad Albany is ontstaan), dat er dus toen reeds was, en over Manhattan-eiland, terwijl een viertal 1) Bedoelt hij de Compagnie van Nieuw-Nederland en de West-Indische Compagnie? 2) Het eerst medegedeeld in dr, Jessurun's Kiliaen van Rensselaer ('s-Gravenhage, 1917). 3) Aldus in het verhaal van Wassenaer. Waarschijnlijk is een commissie van de Compagnie op naam der Staten-Generaal bedoeld, waarvan overigens de inhoud onbekend is.

Neerlandia. Jaargang 28 families naar de Zuider- en Versche-Rivieren (thans de Delaware en de Hartfordrivieren) werden gezonden. Het heeft er allen schijn van, of de leider der expeditie (May?) de kolonisten zóó plaatste, dat zij de monden der drie groote rivieren, die alle lagen in het gebied, dat men als Nieuw-Nederland beschouwde, bezetten, terwijl in het land zelf één punt sterker gemaakt werd. Dit laatste was fort Oranje, dat dus toen als de voornaamste vestiging werd beschouwd; hierheen gingen ongeveer 18 families, terwijl op Manhattan-eiland niet meer dan 8 bleven. Van eenige scheiding tusschen Walen en Nederlanders (want men bedenke goed, dat deze eerste bezending kolonisten niet uitsluitend uit Walen bestaan heeft) blijkt hierbij niets. We zullen dus maar aannemen, dat èn te fort Oranje èn op Manhattan-eiland zich, bij de op beide plaatsen reeds wonenden, eenige Waalsche en Nederlandsche families hebben neergezet, deze laatste nu, in tegenstelling tot de reeds aanwezigen, met de bedoeling om er voorgoed te blijven. Voldoende, om te doen zien, dat er in 1624 volstrekt geen uitsluitende vestiging van Walen op Manhattaneiland heeft plaats gehad en dat men ook volstrekt niet mag zeggen, dat de Walen Nieuw-Amsterdam hebben gesticht. Ook is er in 1624 nog geen sprake van een stad Nieuw-Amsterdam. Het zou zelfs euphemistisch klinken, wilde men dan reeds van een stad op Manhattan-eiland gewagen. Deze komt eerst in 1626. Het aantal kolonisten was toen iets grooter geworden (een paar honderd en in 1628: 270). De stroom is nooit heel groot geworden: het in bevolkingsaantal kleine Nederland kon niet veel menschen voor kolonisatie-doeleinden afstaan. Onder de na 1624 komenden zijn ook vreemde elementen, maar weinig Walen of Franschen meer. Maar over het aantal gaat het niet. Het jaartal 1626 is daarom van zóó veel belang, omdat toen Peter Minnewit (of Minuit) als gouverneur1) aankwam, en hij heeft een voor de toekomst zeer belangrijke handeling verricht. Waarschijnlijk in het volkomen juiste besef, dat het aantal inwoners te klein was, om een zoo uitgestrekt gebied te beheerschen, heeft hij haast de heele blanke bevolking op Manhattan-eiland samengebracht, alleen te fort Oranje bleven eenige lieden wonen. Zoo werd dus in 1626 de vestiging op Manhattan-eiland, dat Minnewit van de Indianen kocht, de belangrijkste. Hier waren toen een dertigtal huizen en ook de gouverneur en Isaäc de Rasière, de opperkoopman, woonden er samen. Spoedig vindt men nu hier ook een bestuur, een fort, een steenen huis van de Compagnie en reeds in 1626 draagt het fort, spoedig daarna de heele stad, den naam Amsterdam of Nieuw-Amsterdam. Zeer terecht, want uit de groote koopstad aan het Y was de kolonisatie het sterkst bevorderd. Het is een zeldzaam geval, dat men van een stad kan zeggen, op welk oogenblik hare stichting geschiedde. Er is gewoonlijke langzame groei van een oogenblik af, dat zich op het terrein, waar later de stad zal ontstaan, eenige lieden (visschers, kooplieden) neerzetten. Dit oogenblik ligt voor New-York, globaalweg gesproken, in den aanvang der 17de eeuw. Maar het feit, waardoor dit begin groote beteekenis kreeg, was de handeling van Peter Minnewit. Deze daad heeft de beteekenis van de stichting eener wezenlijke stad. Aan die stichting hebben deel gehad Nederlanders, Walen, een Duitscher (want Minnewit is afkomstig uit Wezel), maar de geheele gebeurtenis had plaats op Nederlandsche aanstichting, ging geheel uit van Nederland en geschiedde onder Nederlandsche vlag. (Slot volgt.)

1) Zijn voorganger, Willem Verhulst, schijnt alleen provisioneel gouverneur geweest te zijn.

Neerlandia. Jaargang 28 144

Ons Dietsche Dicht.

I.

Rembrandt is beroemd tot aan de uithoeken der aarde, doch in welk land kent men Vondel? Nederlandsche geleerden maakten naam in het buitenland, omdat zij internationale talen schreven, maar in alle eeuwen hebben onze dichters en romanschrijvers op vertolkers moeten wachten en eerst in onze dagen beginnen er menschen te komen, die in meer dan één taal kunnen denken en met genoeg dichterlijk gevoel bedeeld zijn, om de inheemsche schoonheid ook genietbaar te maken voor den vreemdeling. Nochtans zal onze letterkunde, voor hen die haar niet in het oorspronkelijke kunnen lezen, altijd veel van haar bekoring verliezen. Zoo lang onze taal niet meer bestudeerd wordt - de instelling van het professoraat in het Nederlandsch, dat dr. Geyl te Londen vervult, was een stap in de goede richting - zal onze letterkundige kunst in de waardeering van den vreemde worden achtergesteld. Taak van het Algemeen Nederlandsch Verbond is het, althans de vooroordeelen, die uit deze onbekendheid voortvloeien, tegen te werken en zijn penvoerders mogen het een voorrecht achten, luide te verkondigen, dat onze litteratuur niet achteraan komt, maar nu, gelijk voor eeuwen, krachtig staat midden in het kunstleven der volken. Zijn niet alle geestelijke bewegingen, waaraan andere volken in Europa of Azië hun groote kunstwerken danken, ook over deze lage landen gegaan? Met de godsdienstige verhalen der Indiërs voeden wij onze kinderen op. De mystiek der middeleeuwen heeft dit nuchterste aller volken bevangen gehouden. Aan de schoonheid, die Hellas ontdekte, dankte de Nederlandsche beeldende kunst een hergeboorte, die de dichtkunst van niet al te verren afstand volgde. Het beweeglijke gemoed van het oude Israël heeft in de zeventiende, zoowel als in de negentiende eeuw in ons land zijn genialen vertolker gevonden. Reeds in de dertiende eeuw verschijnt een beroemde naam: Jacob van Maerlant. Hij was koster te Maerlant bij Brielle, dan hoveling en minnezanger. Een krachtige figuur, die zijn levensbeschouwing met grooten durf heeft verkondigd. Zijn ervaring in de kringen der edelen leerde hem echt van onecht onderscheiden en maakte hem tot den scherpen beoordeelaar der maatschappij, dien men uit ‘Der Naturen Bloemen’ kent. Het Latijnsche gedicht van Thomas Cantempratensis deed hem de grondstof aan de hand voor zijn ‘Van den lande van overzee’; voor ‘Der Kerken Claghe’ ging hij bij de Franschen te keur en een zijner laatste werken, de ‘Spieghel historiael’, werd weer naar Latijnsch voorbeeld bewerkt. Maar het beeld, dat uit die grondstof ontstond, schiep hij zelf. Reeds vinden wij bij hem een echt Nederlandsche didactiek, een nationalen zin voor vroomheid en een vrijheid van uiting, zeldzaam in dien tijd. Hij ziet christelijke deugden hoog geprezen, maar kwalijk nageleefd door wie zich - als adel en geestelijkheid - boven anderen stellen. Het is vooral de priesterschap, die zijn toorn treft in ‘Der Kerken Claghe’, maar ook den adel hekelt hij om zijn geldzucht, wegens de lijfeigenschap - een onrecht in zijn oog - en zelfs wegens bezit, dat niet ten algemeenen bate wordt gebruikt. Een waar volksdichter is hij, zelfstandig, ook tegenover Franschen invloed.

Aan Maerlant verwant zijn de dichters van den Reinaert Willem en Aernout.

Neerlandia. Jaargang 28 De oudste bewerkingen van het dierenepos zijn de Latijnsche verzen over den haan en den wolf, in verschillende tijden ontstaan. De Isegrimus en de Reinardus Vulpes, waarin de wolf de hoofdpersoon is, zijn in Vlaanderen door priesters geschreven in de laatste helft der twaalfde eeuw. Met den wolf wordt volgens een vrij algemeene voorstelling in de middeleeuwen een monnik bedoeld, wien velerlei slechte eigenschappen worden toegeschreven. De Nederlandsche Reinaert werd bewerkt naar een der beide Fransche vormen van de Reinaertsage; de Nederlandsche schrijvers hebben de dierensage het zelfstandigst opgevat en met de meeste fijnheid bewerkt. Zoo werd het tot een waarlijk Nederlandsch gedicht, een schitterend voorbeeld van het middeleeuwsche epos. Het is een parodie op de ridderromans, waarin met meesterschap de menschenmaatschappij in het dierenleven geteekend en haar dwaasheden aan de kaak gesteld zijn. De vos, de sluwe vleier en bedrieger van alle tijden, is met even groot talent geteekend als vorstelijke onbenulligheid, priesterlijke schijnvroomheid en de kruipende aanmatiging van den hoveling. Een volgeling van Maerlant was Jan van Boendale, wiens ‘Brabantsche Jeesten’ den invloed van den ‘Spieghel historael’ vertoont en die leerend en predikend optreedt met ‘Der Leken Spieghel’, omstreeks 1327 te boek gesteld. Het bevat een opmerkelijke verheffing van het landleven, een verheerlijking van ploegen, zaaien, maaien en oogsten, dat volgens den dichter - voorlooper hierin van Poot, Staring en Tollens - een reiner leven waarborgt dan de poorter vermag te leven, die er slechts op bedacht is, zijn buik vol te eten, rust en gemak te zoeken en overigens alleen ‘peinst om sinen penninc sac’. Blijkt niet, dat Boendale buitenlandsche voorbeelden gebruikte - de boerden en sproken, die van nu aan rijk materiaal voor verhalen en kluchten zouden verschaffen, zijn uit Frankrijk en Italië, veelal zelfs uit Indië overgebracht. Ten deele verzameld in de ‘Gesta Romanorum’ en de ‘Disciplina clericalis’ groeiden zij in de Nederlanden tot planten van eigen bodem op. Evenzoo de wereldlijke liederen, die door rondtrekkende zangers werden verspreid en waarvan een rijke schat verzameld is in het Antwerpsche Liedboek van 1554. Prachtige liederen als ‘Het daghet in den Oosten’, het lied ‘Van de twee conincskinderen’, het lied ‘Van den Here Halewijn’, en vele volkszangen schijnen door schilderachtigheid van zedeteekening en geestigheid van voorstelling de zeventiende eeuwsche genrekunst voor te bereiden. De geestelijke dichtkunst, waarvan de ‘Beatrys’ zulk een ontroerend schoon voorbeeld is, wordt verder vertegenwoordigd door de non Hadewych, en Ruysbroec, grooter kunstenaar dan zij in het wedergeven van natuur en dagelijksch leven en door zijn waren vroomheidszin een schakel tusschen Maerlant en Coornhert. In dien tijd ontstaan de bekoorlijke kerst- en paaschliederen, die nog ontroeren door eenvoud en gevoeligheid. Wie de lijn der letterkundige beweging na Maerlant volgt, neemt evenwel toch maar weinig stijging waar. Het

Neerlandia. Jaargang 28 145 middeleeuwsche drama, dat zich uit den kerkelijken eeredienst ontwikkelde, de stof voor de abele spelen - Esmoreit, de Gloriant, Lanselot, later ook Mariken van Nimwegen - is hoogstwaarschijnlijk uit het buitenland tot ons gekomen. Aanvankelijk waren de ‘gezellen van den spele’, die het drama in zijn oudsten vorm vertoonden, kerkelijken; ook de rederijkers, die deze taak van hen overnamen, waren aanvankelijk uit den kerkdienst genomen en bleven uiterlijk kerkelijk, maar hebben zich toch in de vijftiende eeuw daarvan steeds losser gemaakt en zich ontwikkeld tot een zelfstandig gilde, dat tot in de zestiende eeuw de letterkunde beheerschte, maar geen groote kunst gegeven heeft. Nederland, zegt Busken Huet, heeft geen ‘Walter von der Vogelweide’ voortgebracht. Onze beste liederendichters van den ouden tijd zijn dichters van godsdienstige of kerkliederen geweest. Het Middelnederlandsch verliest evenwel in de handen der rederijkers een deel zijner eenvoudsbekoring, het wordt schoolscher. Wel valt een toenemende veelzijdigheid op te merken. Men is blijven putten uit de volkstaal, maar de renaissance begint haar invloed te doen gevoelen op het denken en de wijze van uitdrukking. Grooter vrijheid, een nieuwe geest ademt de poëzie, indien men ze zoo noemen mag, van Anna Bijns, meer nog die van Jan van Strijevoort. Een nieuwe tijd is aanstaande. Uitvindingen, ontdekkingsreizen, de drukkunst verruimen den blik van den mensch. Weldra straalt uit Italië de Herboorte over alle landen heen. Ook de Nederlanders, waarmede van de dertiende tot en met de zestiende eeuw Noord en Zuid te zamen bedoeld zijn, ondergaan den invloed dezer herleving, die een vrije, rustige en kloekmoedige levensbeschouwing mogelijk maakt als wij aantreffen bij Coornhert. Hij is een moderne Ruysbroec, een Nederlandsche Montaigne. Weldra volgen Jan van der Noot, Hooft, Vondel. Wel mag - met Montaigne, Rabelais, Amyot, Calvijn - de beweging uit Frankrijk tot ons komen, van navolging kan niet meer worden gesproken. Zoo goed als op de Franschen oefende de oud-Grieksche en Romeinsche beschaving zelfstandig haar macht over onze denkers en dichters. Zij dronken aan dezelfde bron, ook al wezen anderen hun den weg daarheen. Wat zij gaven was zuiver Nederlandsche kunst. Nederland, dat alle geleerden der wereld ontving en dat zijn kooplieden, studenten, geleerden naar alle landen uitzond, kwam vooral in de zestiende en zeventiende eeuw in aanraking met elke opkomende geestelijke beweging. Het Latijnsche drama vindt beoefenaren, Latijnsche dichters zijn onder onze letterkundigen geen zeldzaamheden. Jan van Hout, Leidens secretaris en archivaris, maakt zich van den invloed der rederijkers vrij en schrijft naar dr. J. Prinsen J.L. zn. in zijn ‘Handboek’ opmerkt, reeds tegen het einde der zestiende eeuw verzen in de renaissancemaat, die Vondel voor de meeste zijner treurspelen zal gebruiken. Jonker Jan van der Noot volgde wel Homerus en Virgilius, Petrarca en Ronsart, maar leverde niettemin eigen frisch en bloedrijk werk, dat in onzen tijd - o.m. dank zij de uitgave zijner verzen, door Albert Verwey bezorgd - beter gewaardeerd is dan in den zijnen. Zoo werd de weg gebaand voor de bloeiende letterkundige kunst van onze Gouden Eeuw.

De huldiging van Lodewijk van Deyssel.

Van Deyssel heeft het Algemeen Nederlandsch Verbond naar het hart gesproken, toen hij uitriep: ‘Wij willen Holland hoog opstooten in de vaart der volken’. Een

Neerlandia. Jaargang 28 gelofte aan wat ook ons ideaal is. Van te meer beteekenis omdat zij werd afgelegd door een man, die Maandag 22 September, ter gelegenheid van zijn zestigsten verjaardag, zoo terecht gehuldigd is om zijn onverschrokken eerlijkheid tegenover de Kunst en zichzelf. Benijdbaar is Van Deyssel, wijl hij zijn levensideaal vervuld mocht zien: een nieuwe kunst te helpen worden, evenwaardig aan die der zeventiende eeuw. Wanneer enkele moderne Nederlandsche romans zoo druk gelezen worden, dat men ze in de leesbibliotheken weken, soms maanden te voren moet bespreken - ja, er Nederlanders gevonden worden die ze koopen! - dan mag de moderne litteratuur zeggen dat zij er is; dat zij de uitheemsche romantiek, die vroeger beduimeld en stukgelezen werd, verdrongen heeft. De kunstenaar zoekt den bijval der menigte niet. Maar toen Van Deyssel zijn troon beklom in een omgeving, waar ook onze beeldende kunst zooveel overwinningen behaalde, en minister De Visser hem uit naam van de Nederlandsche regeering hulde bracht - toen voelden wij dat dit komen moest; dat dit alles natuurlijk was: een rechtmatige getuigenis die de nadering van een nieuw groot nationaal leven voorspelt. Wat de kunst aan Van Deyssel dankt is in deze dagen door velen verkondigd; wat hij voor het Algemeen Nederlandsch Verbond in het bijzonder heeft gedaan, heeft onze voorzitter in zijn toespraak bij de huldiging doen uitkomen, de dank daarvoor werd ook door het zenden van een bloemstuk vertolkt. Ons rest alleen de hoop uit te spreken, dat er meer van zulke bezielde srtijders zullen opstaan om Nederland aan zichzelf te ontdekken en de alomtegenwoordige Schoonheid van haar boeien te bevrijden.

Wanneer wij door de plechtigheid van 22 September dezen eenzame en groote, zooals Boutens hem schetste, een beetje nader voelen gebracht, ligt daarin een gevaar. Dat onze letterkunde den top bereikte, beteekent niet, dat wijzelf er ook gekomen zijn. De afstand tusschen den kunstenaar en den gemiddelden mensch is na '80 veel grooter geworden. Dat er een krachtige stroom door de oude bedding stuwde, beteekent niet dat alle stilstaande wateren terzijde ook gezuiverd werden. Het taalgebruik verraadt alom een onverschilligheid voor zuiver stellen, om niet te zeggen zuiver denken, die bewijst dat de verfrissching op vele plaatsen maar heel oppervlakkig is geweest. Of wel: de navolging der vernieuwers bepaalt zich tot hun fouten, zoodat vrijheid bandeloosheid, zwier aanstellerij werd. Wij zullen moeten doordringen niet in de manier, maar in den geest der beweging van '80 om zelf mede vernieuwd te worden.

Neerlandia. Jaargang 28 146

Dietsche kantteekeningen.

Het Nederlandsch en de Wereldtalen.

Over dit onderwerp heeft de aftredende rector-magnificus der Rijksuniversiteit te Groningen, dr. A. Kluyver 15 Sept. bij de overdracht van het rectoraat eene rede gehouden, waaraan het volgende is ontleend: Vóór de 19de eeuw zijn talen van weinig of geen belang voor de bepaling van politieke grenzen. Het belang van de taal, als teeken van nationaliteit, is door de gebeurtenissen van den jongsten Europeeschen oorlog nog vergroot, en het beginsel der nationaliteiten is nu in eere. Het veelvuldig gebruik van eene vreemde taal onder de hoogere standen werd vroeger als iets natuurlijks beschouwd, en was volstrekt niet in strijd met liefde voor het vaderland. Eerst in de 19de eeuw is dit anders geworden. Lofredenen op eigen taal zal men bij ons in de middeleeuwen niet verwachten, maar in beperkten kring komen zij voor reeds in de 16de eeuw, en de aanprijzing der moedertaal hier te lande in dien tijd staat in verband met een dergelijk verschijnsel in de 16de eeuw in Frankrijk; het is een uitvloeisel van het humanisme, en het gaat in Nederland samen met het zich ontwikkelende gevoel van politieke zelfstandigheid. Men zag onwillekeurig eene zekere overeenkomst tusschen het leven van talen en dat van families van menschen, en men prees zijne moedertaal vooral door te zeggen, dat zij niet verbasterd was, niet vermengd met vreemde elementen; het was ieders plicht die zuiverheid te bewaren. Men had er toen nog geen helder besef van hoezeer iedere taal tengevolge van het internationaal verkeer allerlei invloed van andere talen moet ondergaan, een invloed die nog in iets anders kan bestaan dan in het aannemen van uitheemsche woorden. In hunne verdeeling der talen zijn ook de geleerden der 19de eeuw gewoonlijk gebleven bij de zoogenaamde genealogische verdeeling, wier beginsel geen rekening houdt met wat in de geschiedenis der talen juist het merkwaardigste is, maar alleen met feiten in een ver verleden. Eerst in onzen tijd is het eenzijdige van die groepeering duidelijk in het oog gevallen. Men zou met eenige overdrijving kunnen zeggen, dat er voor het internationale leven eene Europeesche taal bestaat, die in de vormen der verschillende Europeesche talen hare uitdrukking vindt. Wil men de belangen van het Nederlandsch ter harte nemen dan moet men zich niet toeleggen op eene soort van afzondering, die slechts eene belemmering van de geestelijke ontwikkeling wezen zou, maar door de kracht en de zelfstandigheid van het eigen denken moet men die Europeesche taal op eene waardige wijze in het Nederlandsch voorstellen, en de kleinheid van Nederland is daarbij in het geheel geen beletsel.

Nederlandsche feestavond te Düren.

Het was een aardige aanblik, daar te Düren in den avond van 31 Augustus. Aan lange tafels, evenwijdig geplaatst, zaten de leden der Nederlandsche Vereeniging met hunne kinderen. Een groot portret van de Koningin op een standaard was getooid met onze vlag. Na een flink openingswoord van den waarnemenden voorzitter, den heer Jakob van der Vlugt, expediteur te Düren, sprak Ds. W. Bax van Maastricht zijne rede over

Neerlandia. Jaargang 28 vaderlandsliefde, welke met aandacht werd gevolgd. Eene door het Algemeen Nederlandsch Verbond geleende en door den spreker meegebrachte nationale rolprent, kon helaas niet worden vertoond, aangezien (door een misverstand) niet was gezorgd voor de noodige inrichting en bediening. Echter werd dit gemis vergoed door den ijver der leden zelf, die in het Nederlandsch en in het Friesch verschillende voordrachten gaven. Ds. Bax heeft ook nog eens gesproken. Hij vertelde van vereenigingen en kerkelijke gemeenten elders in het buitenland, met welke hij bekend was, en hij verklaarde dat er voor onzen stam en voor onze taal nog veel meer kon en moest worden gedaan. Ten slotte wees hij de Nederlanders van het land van Düren op het lied van René de Clercq: Het schoonste vaandel. In haar toejuiching verklaarde de vergadering zich als bereid om de vermaning te behartigen van dezen dichter, die zijn vaandel ziet als een statigen, sterken boom:

Aan zijn voet de vanen der veeten verbrand, Dat het wierook worde en heilig vuur! En gij, al kindren derzelfde Natuur, Stroomend te zamen van wijd en zijd, Zweert trouw aan den boom, dien geen ouderdom slijt!

Tot middernacht bleef men bijeen in het Evangelische Gemeindehaus, waar natuurlijk voor een passend onthaal werd gezorgd. Voor de kinderen duurde de samenkomst wat lang, maar deze eenvoudige menschen, die thuis geen wakend personeel bezitten, moeten de kleinen wel meenemen. Sommigen moesten onder hevigen regen nog een uur of langer loopen! Maar de vrienden te Düren hebben veel over voor de vereeniging en voor haar streven. De meesten zijn Friezen, die door arbeid in het landbouwbedrijf (als ‘Schweizer’) in hun onderhoud voorzien. Hoort men in hun taal ook vele germanismen, zij zelf blijven gaarne Nederlanders, getrouw aan onzen stam, dien geen ouderdom slijt! Tot de bestuursleden behoort ook de secretaris, de heer J.B. Groenveld, die een krachtige stem heeft en gaarne zingt en opgewekt vertelt van de door hem, in Duitschland of bij ons, bezochte congressen van Nederlanders. Eere aan zulke Nederlanders in Düren!

Emants.

Voor de Sept.-afl. van het (verdwijnende) tijdschrift Onze Eeuw stond de dichter August Heyting een studie af over Marcellus Emants, waarin hij de belangwekkende rol vermeldt, die deze in het A.N.V. heeft gespeeld. Hij noemt hem ‘een stevige mast op het Grootnederlandsche schip’, waaraan de klapperende zeilen steun vonden. Over Emants' verhouding tot onze beweging vertelt Heyting: ‘Men heeft zich vaak verwonderd, hoe Emants, de pessimist, de man zonder idealen, zich zo- warm kon maken voor het Algemeen Nederlands Verbond, waar zo vele kunstenaars als gold het iets bombasties, zich nooit iets van aangetrokken hebben. Welnu, het was die drang naar een eigen, fiere krachtige persoonlijkheid, welke hij zo gaarne in zijn medeburgers, in het Nederlandse volk ontwaken zag. Zijn vlijmende werken waren een reaksie op zijn ergernis. Men ontkenne niet, dat de kringen, waarin hij zich bewoog, en die eigenlik de kracht der natie behoorden uit te maken en het voorbeeld te geven, juist het meest futloos en verziekt en daarmede ook het meest gedenationaliseerd waren. Hierin ligt de oplossing van die schijnbare tegenstrijdigheid.’

Neerlandia. Jaargang 28 Landsvrouwedag te Roodebeeke (Fransch-Vlaanderen).

Men meldt ons uit Roodebeeke:

't Was er zeer gezellig in de Hollandsche Kerk, waar cen groote kring Hollanders en Vlamingen den verjaardag van H.M. kwam herdenken. Gezongen werd er door jonge menschen, alleen en gemeenschappelijk; verzen gelezen (eigen werk), daar woont meer dan één dichter. De afgevaardigden van deze gemeente vertelden van hun bezoek aan H.M. te Middelburg, een schilderstukje werd onder de aanwezigen verloot, ieder ontving een portret van H.M. (uitgave van het Algem. Ned. Verbond), thee ging rond, een telegram werd aan H.M. verzonden, de saamhoorigheid sterk gevoeld, God gedankt, geloofd. Zoo was men lang bijeen, en wie er voor 't eerst was, werd weer getroffen door de wijze van bijeenzijn van Hollanders en stamverwanten in den vreemde.

Neerlandia. Jaargang 28 147

Nederland.

Gedenkteeken van J.H. van Dale, onthuld te Sluis 3 Sept. 1924.

Van Dale gehuldigd.

Woensdag 3 September werd te Sluis het standbeeld onthuld van den taal- en geschiedkundigen onderwijzer Van Dale, wiens Groot Woordenboek der Nederlandsche Taal, dat elk ontwikkeld Nederlander als dagelijksche vraagbaak bezit, het schoonste gedenkteeken voor dezen eenvoudigen geleerde blijft. Nadat het gemeentebestuur op het stadhuis de verschillende genoodigden had begroet, begaf men zich in optocht naar de wallen, waar de eigenlijke onthulling zou plaats hebben. Prof. de Vooys, Prof. Vercoullie, Dr. de Jagher, Mr. Meerkamp van Embden en M.H. Kerpesteyn, een der opvolgers van Van Dale, als hoofd der school, hielden toespraken. Vervolgens hield Jhr. Mr. Quarles van Ufford, commissaris der Koningin in Zeeland, een rede, waarna hij het gedenkteeken onthulde. Hierna werden kransen gelegd, waarbij ook een namens het Hoofdbestuur van het Alg. Ned. Verbond, dat bij deze plechtigheid vertegenwoordigd was door het Bestuur der afdeeling West-Zeeuwsch Vlaanderen. Vervolgens droeg Mr. P. Dieleman, eerovoorzitter van de Zeeuwsch-Vlaamsche studentenvereeniging, van wie het denkbeeld was uitgegaan,

Neerlandia. Jaargang 28 het gedenkteeken met een schitterende toespraak over aan het gemeentebestuur van Sluis, waarop de burgemeester dankte. Vervolgens spraken nog Dr. Schouten, namens het Zeeuwsch Genootschap, E.P. van der Werff, secretaris der afdeeling West-Zeeuwsch-Vlaanderen van ons Verbond en A. Hans, als Vlaamsch letterkundige. Daar de kinderen van den heer Van Dale verhinderd waren de plechtigheid bij te wonen, dankte een kleinzoon, de heer Knevel voor de eer, de nagedachtenis van zijn grootvader bewezen. H.M. de Koningin had zich bij deze plechtigheid doen vertegenwoordigen, als ook de Minister van Onderwijs.

Mr. W.H.M. Boers. †

De vorige maand overleed te Utrecht in den ouderdom van 71 jaren Mr. W.H.M. Boers, oud-vice-president van de Arrondissementsrechtbank aldaar. Hij stond bekend als een grondig kenner van onze rechts- en staatswetenschappen. Maar het is niet als zoodanig dat wij hem hier een woord ter nagedachtenis wijden. Mr. Boers was een degelijk Nederlander en heeft dat in zijn welbesteed leven met de daad getoond. Vele jaren was hij voorzitter der Afd. Utrecht van ons Verbond en op Groeps- en jaarvergaderingen was hij bijna altijd aanwezig, waar zijn woord gaarne gehoord werd en waarde had. Daar bleek ook herhaaldelijk zijn groote liefde voor onze stamverwanten. Afrikaners en Vlamingen in de verstrooiïng, kunnen het getuigen. Hij versaagde niet, ook in de moeilijkste tijden. Het A.N.V. verliest in hem een zijner beste leden.

Limburg één met Nederland.

Wanneer mijn blikken langs de heuvels glijden Die rijzen in de rondte van mijn land Wier koepelwelving welig staat beplant Met koren geel en blond, tot een verblijding,

Dan is mijn land me, in zijn voldragen rust - Verguld kleinood waarin de zonnestralen Hun glorie spieglen en hun glans herhalen - Als de ark waarop Gods welbehagen rust.

Zoo heeft pas Dr. Felix Rutten, het nieuwe Groepsbestuurslid, zijn geliefd Limburg bezongen. En van die liefde voor zijn geboortegrond en diens beteekenis voor Nederland heeft hij op den de vorige maand te Maastricht gehouden 21sten Limburgschen Katholiekendag nog eens getuigenis afgelegd. Wij hebben de geheele feestrede in het Limburgsch Dagblad gelezen, kunnen er slechts enkele aanhalingen uit doen, die echter voldoende den vaderlandschen geest vertolken, welke spreker en zijn groot gehoor bezielde: ‘Wij Limburgers zijn onder alle Nederlanders diegenen, die de meeste liefde koesteren voor hunne geboortestreek! De liefde tot Limburg trekt door heel onzen sagenschat een gouden draad. ‘Dit is de waarde van legenden, dat zij ons een helder inzicht geven in de ziel van een volk; en de Limburgsche legendenschat spreekt van niets anders dan van liefde en trouw. ‘Wij moeten Limburgers blijven, zoo zijn wij nietttemin de beste vaderlanders.

Neerlandia. Jaargang 28 ‘Limburg van Nederland gescheiden? Een hersenschim.... Limburg van Nederland afrukken? Een ellendige misdaad.... Limburg bewegen tot ontrouw? De storm van verontwaardiging, die toen over de Maas dreunde, heeft het Noorden stom doen staan. ‘Wij hadden toen, als nu, maar één wil en dat was: ‘Limburg bij Nederland! Wij kenden maar één leuze, die luidde: ‘Oranje boven, leve de Koningin’. Ook Zijne Excellentie Jhr. Ruys de Beerenbrouck heeft op dien dag gesproken in gelijken geest en de grondtoon zijner warm toegejuichte rede was ook: Limburg mijn Vaderland, Limburg bij Nederland, Limburg voor Nederland. De bezegeling dezer leuze ligt voor ons vooral in het verheugende feit, dat de Afd. Maastricht dezen zomer uit haar sluimer is gewekt en een voorloopig bestuur van 9 trouwe leden de leiding der herleving heeft genomen. Binnenkort hopen we een vast bestuur te kunnen melden. Dat de Afdeeling weer een krachtige voorpost onzer beweging worde.

Congres Neerlands Volkskracht.

De Afd. 's-Gravenhage en Omstreken en in het bizonder haar voortvarende voorzitter luitenant-kolonel Oudendijk, mogen met groote voldoening terugzien op het welgeslaagde Congres in zake Neerlands Volkskracht 26 en 27 Sept. in de prachtige Ridderzaal der hofstad gehouden en besloten door een zijn beteekenis bezegelenden Dietschen Kunstavond. In het Octobernummer komen wij er op terug.

Neerlandia. Jaargang 28 148

Oost-Indië.

Onze taal in Indië.

Toen het Verbond werd opgericht, heerschte bij zijn voorstanders de meening, dat zeer velen - in de eerste plaats de bestuursambtenaren - het spreken van de Nederlandsche taal door Inlanders en Vreemde Oosterlingen niet gaarne zagen. Sedert werd de gelegenheid voor deze bevolkingsgroepen om Nederlandsch te leeren krachtig verruimd, men hoorde nooit meer verhalen van ambtenaren, die van hun Inlandsche ondergeschikten het spreken van Maleisch of landstaal eischten, men werd zelfs door Inlanders en Chineezen zonder eenigen schroom in het Nederlandsch aangesproken. In 't kort, men waande dit ‘in orde’. Maar ziet, daar komt in de Indische Courant een inzender, die zich ‘Aria’ teekent (en dus vermoedelijk wel een Javaansche aristocraat zal zijn) ons vertellen, dat het nog lang niet ‘in orde’ is. Zijn stuk moge, als zijnde een bewijsstuk van gewicht, hier volgen.

Teleurstelling.

De Hollandsche taal wordt thans algemeen gebezigd. Ook de Inlander tracht zich die taal eigen te maken, daar hij overtuigd is, dat de Hollandsche taal het wapen is in dezen strijd om het bestaan. Maar of het aanleeren en vooral het bezigen van het Hollandsch instemming en waardeering vindt bij de Europeesche bevolking, dat betwijfel ik. En dat is zeer zeker te betreuren. Want wat zou daartegen kunnen worden aangevoerd? Is men wellicht van gevoelen, dat ‘Hollandsch spreken’ voor den Javaan een overbodige weelde is! Maar dan doet men beter, om het invoeren van de Hollandsche taal op de Inlandsche scholen achterwege te laten. Wij zullen de laatsten zijn om te beweren, dat de Hollandsche taal voor ons geen nut heeft. Integendeel, wij zijn juist er van overtuigd, dat we door de kennis van het Hollandsch bekend kunnen raken met de moderne wetenschap. Maar de vraag is hier gewettigd, hoe kunnen we ons die taal eigen maken, indien de Europeaan den neus ophaalt, als hij door den Inlander in zijn eigen taal wordt aangesproken? Gelukkig, daar zijn ook anderen, die ons naar waarde weten te schatten. Maar hun aantal is och zoo gering. Ik kwam op zekeren dag in een Europeesche toko. Daar waren dames en heeren. Allen behoorden blijkbaar tot het personeel van de toko. Ik wendde mij tot een der dames, (omdat zij toevallig het dichtst bij mij stond). Ik sprak haar beleefd in het Hollandsch aan, en vroeg haar of zij mij kon helpen. Maar wat hoorde ik? ‘Ja, kowé maoe beli apa?’1) Dat had ik niet durven verwachten, en allerminst van een (zoo op het oog) beschaafde Europeesche dame. Zie, dat is teleurstellend. En vooral de toon, waarop het wordt geuit, stuit ons tegen de borst. Het bezigen van het woord ‘kowé’ tegen een vreemde klinkt erg onaangenaam in de ooren, en is heelemaal geen aanmoediging om een gesprek verder in het Hollandsch te voeren. 1) ‘Ja, wat wil jij koopen?’ Red.

Neerlandia. Jaargang 28 Indien ik het voorgevallene beschouwen wilde als een mij persoonlijk overkomen onaangename gebeurtenis, zou ik mij terstond tot de firma wenden, met verzoek bedoelde dame op haar minder aangename wijze van optreden tegenover het publiek opmerkzaam te maken. Want een winkelbediende dient toch, geloof ik, in de eerste plaats tegenover het publiek de beleefdheid in acht te nemen, al is dat publiek ‘maar’ een Javaan. En van een dame mogen we wel verwachten, dat zij beleefdheid kent, en ze dient niet zoo duidelijk te toonen, dat ze ons minderwaardig acht. Evenwel, deze dame staat niet alleen in haar opvattingen. En nog maar al te veel Europeanen zijn van meening, dat ‘Hollandsch spreken’ voor den Javaan een overbodige weelde is. De redactie van genoemd dagblad plaatste er onder: ‘Inderdaad, helaas!’ wat we niet onvermeld mogen laten. Het Groepsbestuur vond Aria's stuk van voldoende gewicht om er de aandacht van de lezers van alle kranten in deze gewesten voor te vragen; in een ingezonden stuk werd eerst de klacht weergegeven en er op gewezen hoe Aria zich vooral gegriefd toonde, omdat het winkelmeisje zoo duidelijk toonde hem minderwaardig te achten. En dan volgde een verdediging van het meisje dat... waarschijnlijk niet de eigenlijke beteekenis, of wil men dit liever: ‘nuance’ van kowé kende, dacht dat de bezoeker haar makkelijker zou kunnen volgen als zij Maleisch sprak en niet op de hoogte was van de gevoeligheid der Javanen om in de taal te worden geantwoord, welke zij voor hun vraag hebben gebruikt, waarna er op werd gewezen dat de Inlandsche bevolking er recht op heeft dat rekening wordt gehouden met haar gevoeligheid op dit punt. Het stukje eindigde met het verzoek, met nadruk, aan de lezers van het dagblad: ‘Denk eens over deze zaak na en indien dit in Uw vermogen is, zorgt dan dat in het maatschappelijk en het bedrijfsleven het gebruik van Nederlandsch door niet-Europeanen wordt bevorderd en zeer zeker niet tegengewerkt.’ Dat het helpen moge! R.v.I.

Een protest en een opheldering.

Het Bestuur der Groep Nederlandsch-Indië bracht bij het Hoofdbestuur bezwaren in tegen de opneming in Neerlandia van Juli j.l. van het hoofdartikel ‘Indië ons toevertrouwd’. ‘Het Groepsbestuur is van meening, dat een dergelijk zuiver politiek artikel, onverschillig van welke richting men is, in Neerlandia misplaatst moet worden geacht, te meer, daar het in Indië zou worden verspreid vlak na een opwekking aan onze Inlandsche leden om voor het Verbond leden te werven.’ Het Groepsbestuur vond deze bezwaren van zóó ernstigen aard, dat het, alvorens tot verspreiding van Neerlandia over te gaan, in de dagbladen een bericht deed opnemen, houdende de verklaring ‘dat dit hoofdartikel is geplaatst buiten zijn medeweten en dat, was het groepsbestuur er wel in gekend, het zich tegen de plaatsing zou hebben verzet, omdat het van oordeel is, dat een dergelijk zuiver politiek artikel in het blad van het Verbond niet mag worden opgenomen.’ Deze verklaring werd ook in alle nummers van Neerlandia gelegd. Naar aanleiding daarvan wenscht het Hoofdbestuur het volgende in het midden te brengen.

Neerlandia. Jaargang 28 In het artikel is uitdrukkelijk gezegd: ‘Wij bespreken het ontwerp (tot herziening van het Indische Regeeringsreglement) hier niet; wij begeven ons in geen politieke beschouwingen.’ Dat het dus niet in de bedoeling heeft gelegen een artikel te schrijven met politieke strekking, zal het Groepsbestuur wel willen aannemen. Dat met grond mag worden betwijfeld of de inhoud van het artikel wel overal met die bedoeling in overeenstemming is, wil de Redactie, nu zij, na het protest van het Groepsbestuur, het stuk herleest, gaarne erkennen. Het Hoofdbestuur en de Redactie betreuren dat, en zij kunnen de houding van het Groepsbestuur dan ook begrijpen. Na deze verklaring zal er bij het Groepsbestuur zeker wel geen zweem van twijfel meer bestaan, dat het Hoofdbestuur nog altijd dit standpunt inneemt: Indië en Nederland, de Inlanders en de Nederlanders moeten nauw verbonden blijven; in welke staatkundige verhouding, dat is een vraag, waarin het Algemeen Nederlandsch Verbond geen partij kiest. En dat het Verbond op dezen grondslag staat, heeft de schrijver van het hoofdartikel bedoeld te doen uitkomen. Dat het ontstemmen van de Inlanders ten eenenmale

Neerlandia. Jaargang 28 149 buiten de gedachten van het Hoofdbestuur ligt, behoeft eigenlijk niet gezegd te worden, maar het blijkt ten overvloede wel zeer duidelijk uit het vierde lid van artikel twee van het in Neerlandia van September opgenomen Ontwerp-Wet van het Verbond. Daarin toch wordt uitdrukkelijk als doel van het Verbond genoemd: Verhooging van de geestelijke, zedelijke en stoffelijke kracht van de volken, die de overzeesche landen bewonen en - om het korter te zeggen dan in de woorden der wet - door historische banden met Nederland verbonden zijn. In de toelichting bij het ontwerp voor een nieuwe wet van het Verbond komt de bedoeling van het Hoofdbestuur eveneens zeer duidelijk uit, n.l. de Indische volken te steunen in hun streven naar ontwikkeling, volgens eigen aard, en de banden met Nederland te versterken. Voor het Hoofdbestuur en de Redactie zal dit geval aanleiding zijn om nog angstvalliger dan tot heden er voor te waken, dat in Neerlandia niets wordt geschreven, waaraan op goede gronden een politieke strekking kan worden toegekend. Vlaanderen.

Guido Gezelle herdacht.

Het plan bestaat in 1930 het eeuwfeest van Guido Gezelle's geboorte, te Brugge, op grootsche wijze te herdenken. Zoolang echter kon de Brugsche afdeeling van het Davidsfonds blijkbaar niet meer wachten en zoo heeft zij dan ook, de vorige maand, in de oude, stille, mystieke stad, bij gelegenheid der 25ste verjaring van Gezelle's dood, een tentoonstelling gehouden van nagenoeg alle uitgaven der dicht- en prozawerken van den grooten woordkunstenaar, teekeningen, foto's, voorwerpen uit zijn studeerkamer enz. Er was ook gezorgd voor een paar passende, stemmige toespraken en een ingetogen bloemenhulde, door afvaardigingen uit heel Vlaanderen, waarbij zich eenige Noord-Nederlanders hadden aangesloten, op Gezelle's graf. Bij de inrichters der tentoonstelling zijn door het Antwerpsche stadsbestuur stappen gedaan met het doel de te Brugge tentoongestelde boeken en herinneringen naar Antwerpen te zien overbrengen, waar zij de kern zouden vormen van een Gezelle-afdeeling in het aldaar ontworpen Vlaamsch cultuurmuseum; het is echter zeer waarschijnlijk dat de stad Brugge deze eenige kans, om, binnen hare muren, een Gezellemuseum tot stand te zien komen, niet zal laten ontglippen en dan ook spoedig een besluit in dien zin zal weten te nemen.

Nederlandsch hooger onderwijs.

De Belgische bisschoppen hebben in hun jongste jaarlijksche vergadering besloten tot de stichting van een vereeniging zonder winstgevend doel onder den titel: Vlaamsche leergangen te Leuven, ten einde het aantal in het Nederlandsch gehouden colleges aan de Leuvensche Universiteit te vermeerderen. Het ligt in de bedoeling van het Belgische episcopaat aldus te geraken tot het bestaan van een volledige Nederlandsche Universiteit te Leuven. Ongetwijfeld een teeken des tijds, dat voor de beteekenis van den strijd der Vlamingen voor hooger onderwijs in de eigen taal,

Neerlandia. Jaargang 28 Vlaamsche beschaving en algemeen Nederlandsche cultuur, meer zegt dan honderd dagbladartikels.

De Vlaemsche Stemme in Vrankrijk.

Het is een alleszins gelukkig verschijnsel dat een maandelijks verschijnend blaadje als ‘De Vlaemsche Stemme in Vrankrijk’1), 2½ jaar geleden te Wormhout, in Fransch-Vlaanderen, opgericht, in het leven blijft en dus wel degelijk in een ware behoefte blijkt te voorzien. Beter bewijs van het taaie voortbestaan van het Vlaamsch in het Westland: het land van Duinkerken, Bergen, Hazebroek. Cassel en Belle, door de staatsgrens sedert ongeveer drie eeuwen van het huidige Vlaamsch-België gescheiden en stelselmatig ontvlaamscht, is niet denkbaar. Archaïstisch in zijn verouderde spelling, vreemd - vooral voor Noord-Nederlanders - in stijl en zinswending, naïef in vele opzichten, getuigt een uitgave als de maandelijksche vier kleine bladzijden van ‘De Vlaemsche Stemme’ toch in de allereerste plaats van een onbluschbare liefde voor de verdrongen volkstaal en een groote genegenheid voor de door een centraliseerend staatsbestuur cultureel verdrukte loot van onzen Nederlandschen stam. Hoort maar hoe de redactie van ‘De Vlaemsche Stemme’ in het Septembernummer haar plicht omschrijft: ‘Onze plicht is van Vlaenderen te bewaren in Vrankrijk. Wij willen zeker de toekomst van onze streke, d'uitbreiding en d'uitstraling van onze regionale kunsten, maar wij peizen dat onze vlaemsche ziele eerst en vooral bezorgd moet zijn: de ziele opwekt het lichaem. Is de ziele weg van het lichaem, 't graf is open. Moet Fransch-Vlaenderens' graf open gedaen zijn? - Neen! - Ehwel, bewaert Fransch-Vlaenderens' ziele en vereert alles wat aen Fransch-Vlaenderen toebehoort.’ Het blad bevat ‘Waerheden en prullen’, echte West-Vlaamsche moppen, ‘Volkshumor op Stad en Dorp, Land en Volk’, een folkloristische vragenreeks over spotnamen, spotrijmen, humoristische verhaaltjes en legenden, een typisch ‘1ste Kapittel’ van de ‘Historie van Vlaenderen,’ guitige ‘Apothekers-pillen’, ‘Raedsels’ enz., kortom ‘De Vlaemsche Stemme in Vrankrijk’ mag er zijn, verricht goed werk en verdient door alle belangstellende Vlamingen en Hollanders te worden gesteund.

Courtray.

Wat hoore ik voor vreemde geruchten? - Wij landen: ‘Courtrai!’ 't Is al schuiflen en fransch van nu voort! schreef Gezelle dertig jaar geleden. ‘Courtrai’ klonk het toen spottend in den mond van Vlaanderen's grootsten dichter. ‘Courtray’ leest men nu nog in sommige Nederlandsche bladen, die het nochtans goed meenen met onze stambeweging en ‘Courtray’ vermoedelijk voor iets anders nemen dan Kortrijk, de stad waar de Gulden-Sporenzege werd bevochten. Hoe zou men het anders kunnen verklaren dat een groote Rotterdamsche krant in haar avondblad van 16 Augustus, van den afstandsrit Oostende-Spa gewagend, tot tweemaal toe Oostende-Courtray en Courtray-Boitsfort schrijft, waar het Kortrijk en Boschvoorde diende te zijn? Een

1) Administratie 51, Groote Markt, Wormhout (Noord). Abonn. buiten Frankrijk: frs. 3.50 's jaars.

Neerlandia. Jaargang 28 ander blad had het dezer dagen over La Hulpe in plaats van Ter Hulpen en een derde over Saint-Amand-lez-Gand, het door-en-door Vlaamsche Sint Amandsberg-bij-Gent! Weinig heeft dit alles, op zich zelf, misschien te beteekenen. Veel echter waar het wijst op een gemis aan belangstelling, een schier onbegrijpelijke onverschilligheid ten opzichte van het Vlaamsche volk, dat aan de Zuidelijke grens van ons taalgebied in Europa, niet alleen strijdt voor zijn eigen behoud, maar ook voor de handhaving, in de wereld, van de plaats, die den geheelen Nederlandschen stam toekomt.

Toerisme als toenaderingsmiddel.

Het zal wel niet gezegd worden dat onze Hollandsche stamgenooten, ook dezen zomer, de gunstige gelegenheid, door den nog steeds hoogen stand van den gulden geboden, ongebruikt hebben laten voorbijgaan. Met duizenden kwamen zij ditmaal weer over de grens langs Esschen, Eysden of Selzate, met spoor of auto, sommigen zelfs - padvinders meestal - te voet. Geen plekje in de Ardennen of het zat vol Hollanders, geen hotel te Brussel of aan de kust waar niet elken dag aan tafel, uit Hollandschen mond, Nederlandsch werd gehoord. En al dadelijk kwamen tot in het hartje van

Neerlandia. Jaargang 28 150 het Walenland, op de uithangborden van hotels en eethuizen, opschriften als: Kamers voor toeristen; hier spreekt men Hollandsch, enz. te voorschijn. wat meer dan eens kwaad bloed zette bij de journalisten van de anti-Nederlandsche en anti-Vlaamsche Brusselsche pers. In Vlaanderen, de kust niet in acht genomen, was de toeloop van Hollandsche toeristen minder groot, al toefden zeer velen toch een dag of wat in Antwerpen, Brugge of Gent. Weinigen echter drongen verder door tot het buitengewoon schilderachtige heuvelland van Zuid-Vlaanderen, tot de mystieke schoonheid van de kleine Vlaamsche steden, tot het gezonde leven, in al zijn ongekunstelden eenvoud en zijn vaak kleurrijk-Breugheliaansche boertigheid, van het Vlaamsche broedervolk. In het Walenland was het treffend hoe Vlamingen en Hollanders elkanders gezelschap opzochten; Vlaamsche Leeuw en Wilhelmus verbroederden er langs de Maas, de Amblève en de Semois en als van vanzelf kwam daar bij menigeen de vraag in den mond: Wanneer komt Holland, op groote schaal, in Vlaanderen met de Vlamingen verbroederen en de Vlaamsche schoonheid ontdekken? Wie pakt het aan? Zuid-Afrika

Stamnuus uit Suid-Afrika.

Die betrekkings tussen Nederland en Suid-Afrika tree nou beslis 'n nuwe tydperk tegemoet. Die wedersydse belangstelling wat daar altyd tussen die twee stamlande aanwesig was, uit ideële en kulturele dryfvere, staan op die punt om oor te slaan in vrugbare samewerking ook op stoflike gebied. Skeepvaart, nywerheid en handel is onmisbaar vir die handhawing en versterking van die goeie verstandhouding wat uit die gevoel van geestelike saamhorigheid spruit. Suid-Afrika het nou 'n Nasionale Regering wat nie slegs na Engeland wil en sal kyk nie, maar in belang van land en volk ook die oog na andere wêrelddele sal rig en vir sy betrekkings op die vasteland van Europa veral Holland as steunpunt sal beskou. Die aanstelling van 'n Handelskommissaris in Rotterdam is deur die vorige regering gedaan op die onvermoeide aandrang van dié manne wat nou aan die bewind gekom het. Hulle eie werk sal hulle dus nie afbreek nie, maar uitbrei en verbeter. Binnekort moet die seeposooreenkoms weer vernuwing ondergaan. Hierby sal deur die nuwe regering alle kante van die saak in belang van Suid-Afrika noukeurig ondersoek word en partydigheid seker geen rol speel nie. Die ineensmelting van die Hollandse stoomvaartlyne wat op Suid-Afrika vaar, is seker vir ons nouere aanraking nie van belang ontbloot nie. Dit is te hope, dat die verandering in beleid daartoe sal lei, dat die Engelse alleenheerskappy veral wat die aanvoer van Suidafrikaansche vrugte na die Europese markte betref op 'n end sal kom. Dit kan, as in die eerste plek die Hollandse bote hulle koelkamers wil inrig meer in verhouding met die behoeftes van Suid-Afrika en die reis met 'n paar dae verkort. Dit is noodsaaklik, dat die leidende persoonlikhede van die twee stamlande op watter gebied ook in hierdie gunstige tyd ooreenstemming en samewerking met mekaar naarstiglik soek en vind. Daar hang veel van af vir ons gesamenlike toekoms.

Neerlandia. Jaargang 28 PHILIP R. BOTHA.

Dr. F.W. Reitz.

Op 5 October 1924 viert de bekende Zuidafrikaansche staatsman Francis William Reitz zijn 80sten verjaardag. Een korte schets van dezen grooten zoon van den Dietschen stam, die nu 50 jaren lang in dienst van land en volk van Zuid-Afrika heeft gearbeid, is hier zeker op haar plaats. De familie is van Zweedsche afkomst. Reitz' grootvader, Jan Frederik Reitz, trad in Nederlandschen dienst als zeeofficier en vertrok uit Utrecht, na de inlijving van Holland bij Frankrijk, naar de Kaapkolonie, waar hij in 's lands dienst trad en veilingmeester werd. Op 23 Maart 1795 huwde hij een afstammeling van een bekend Afrikaansch geslacht, Mej. Barbara Jacoba van Reenen, geboren in Kaapstad, die hem 6 kinderen schonk. Een der zonen, Francis William, legde zich toe op de schapenboerderij, vooral van goede merinosschapen, die zich toen

Dr. F.W. REITZ. begon te ontwikkelen. Hij werd gekozen als lid van de wetgevende vergadering, daarna als lid van den wetgevenden Raad en werd door de regeering aangesteld als Usher of the Black Rod, welke betrekking hij tot zijn dood in 1884 bekleedde. Zijn zoon, Francis William, werd 5 Oct. 1844 te Swellendam, kaapkolonie, geboren. Zijn eerste onderwijs ontving hij in de kostschool van Dr. Drossel te Rouwkoop bij Rondebosch en hij zette zijn studie voort aan het South African College te Kaapstad waar hij een medeleerling was van J.H. Hofmeyr (‘Onze Jan’). Daarna vertrok hij naar Edinburg, vervolgens naar de Inner Temple te Londen, waar hij in 1867 ‘Barrister at Law’ werd. Hij keerde terug naar de Kaapkolonie en vestigde zich in 1868 als advocaat. Na 6 jaar ontbood President Brand van den Oranje-Vrijstaat hem naar Bloemfontein en bood hem de betrekking aan van voorzitter van het Hooggerechsthof. In 1876 werd hij Hoofdrechter van den Oranje-Vrijstaat, welk ambt hij 12 jaren lang bekleedde. De bekwame rechtsgeleerde was Afrikaner met hart en ziel, vol liefde voor land en volk. Hij was dan ook een dergenen, aan wie de Afrikaner Bond in 1881 zijn ontstaan te danken had.

Neerlandia. Jaargang 28 Toen in Juli 1888 de Oranje-Vrijstaat zijn grooten en wijzen President Brand verloor, viel de keuze van den Volksraad voor het presidentschap op Reitz. De keuze werd bevestigd door de volksverkiezing en Reitz in Januari 1889 als 5de president ingezworen. Als President is het zijn streven geweest een nauwer vereeniging te bewerken tusschen de Zuidafrikaansche Staten, in de eerste plaats tusschen de zusterrepublieken. Ziekte noodzaakte hem in 1895 zijn ambt neer te leggen. Zijn opvolger werd President Steyn als 6de en laatste Staatspresident. Gedurende zijn ziekte deed hij twee reizen naar Europa. Na zijn herstel vestigde hij zich te Pretoria als advocaat. Hij werd kort daarna in 1890 benoemd tot rechter in het Hooggerechtshof en toen Dr. W.J. Leyds in Mei van dat jaar tot ambassadeur der Republiek bij de Europeesche Hoven werd benoemd, verkoos de 1ste volksraad Reitz tot Staatssecretaris. Een betere keuze kon met geen mogelijkheid zijn gedaan, want niet alleen was de heer Reitz bekend als een warm Afrikaner van groote bekwaamheid, maar ook was hij iemand aan wiens trouw en oprechtheid geen mensch kon twijfelen.

Neerlandia. Jaargang 28 151

Als Staatssecretaris heb ik den heer Reitz leeren kennen in 1898. Toen op 1 Augustus 1897(1) de Zuidafrikaansche afdeeling van het Algemeen Nederlandsch Verbond werd gesticht, en ik voor de Transvaal, Oranje-Vrijstaat en de Kaapkolonie goede leden noodig had in het bestuur, wendde ik mij ook tot den heer Reitz, die onmiddellijk bereid was daarin zitting te nemen.(2) Op Afrikaanschen grond zag ik hem niet meer. Ik ging in 1900 op commando, de heer Reitz trok als Staatssecretaris met President Kruger mede en bleef met de regeering te velde tot 31 Mei 1902 toen de Vrede van Vereeniging een einde maakte aan de zelfstandige Z.A. Republiek. In Augustus 1902, na den worstelstrijd, ontmoette ik den heer Reitz wederom op het 24ste Ned. Taal en letterkundig congres te Kortrijk (België). De heer Reitz keerde terug naar zijn geboorteland. Na de stichting der Zuidafrikaansche Unie nam hij weder werkzaam deel aan het politieke leven. Eerst lid, later voorzitter van den Senaat in Kaapstad, is hij sedert een drietal jaren weder lid van dat hooge college. Toen in 1921 de Senaat een nieuwen voorzitter moest kiezen, werd de heer H. van Heerden, ‘een heel goede man en voorzitter’, schrijft hij mij, als zijn opvolger gekozen, omdat Reitz nationalist was, terwijl de meerderheid van dat lichaam uit Z.-Afrikaansche Partij-mannen (z.g. Sappen) bestaat. De heer Reitz was hiermede geheel tevreden, want hij kan - schrijft hij mij verder - nu ook actief deel nemen aan de zaken betreffende de toekomst en de welvaart van zijn land. De heer Reitz had elf zonen; een hunner, Procureur in Potchefstroom, overleed in 1920 aan de griep. De eenige dochter, die in Nederland in de geneeskunde studeert, hoopt einde dezes jaars, te promoveeren. Ook studeerde nog een zoon in de geneeskunde in Nederland. Deze is thans ‘huis toe’. De heer Reitz is in Afrika - en ik geloof bij velen in Nederland - als dichter goed bekend. Talrijke en pittige gedichten heeft hij geschreven in het Afrikaansch en balladen van Burns heeft hij vertaald. ‘Sestig uitgesogte Afrikaanse gedigte’ werden door hem verzameld en uitgegeven door den boekhandel Höveker en Wormser, thans Wormser te Amsterdam. Aan de uitgifte van het schitterend pleidooi voor de rechten der Afrikaners: ‘Een eeuw van onrecht’ door de Regeering der Zuidafrikaansche Republiek uitgegeven en in het Engelsch vertaald, was de Staatssecretaris niet vreemd. In December 1923 verleende de Universiteit van Stellenbosch den heer Reitz den eeretitel van Doctor. Aan den avond zijns levens werden zijn groote verdiensten erkend voor alles wat hij voor het Afrikanerdom heeft gedaan, een menschenleven lang. In drie landen heeft de heer Reitz gearbeid aan den vooruitgang, den bloei en de verheffing van zijn stam, een loot van den Nederlandschen stam. Dat Stellenbosch den waardigen grijsaard eerde, was hem des te aangenamer, omdat het kwam van een plaats, waar de tradities van de Hollandsch sprekenden niet geminacht worden, zooals ongelukkig wel grootendeels in Kaapstad het geval is, waar de groote (1) De Zuidafrikaansche afdeeling van het A.N.V. werd gesticht door de secretarissen C. Temmenman en Fred. Oudschans Dentz en de heeren Joh. J.C. Leyds, H.J. Louw en J. de Vries. (2) De andere heeren waren voor de Zuidafrikaansche Republiek: Hoofdrechter R. Gregorowsky; G.A.A. Middelberg, Directeur van de Z.A.S.M.; Dr. F. Vredenrijk Engelenburg, Redacteur van de Volksstem, Dr. H. Reinink, Directeur van het Gymnasium; Isaac van Alphen, Postmeester Generaal; F.H.W. du Buy, Chef van Mouvement en Handelszaken van de Z A.S.M.; M.P.C. Valter, redacteur van de Randpost en advocaat J. Smuts, Staatsprocureur (de latere Generaal en Premier Smuts).

Neerlandia. Jaargang 28 meerderheid van de professoren uit Schotland afkomstig is. Toch bestaat de meerderheid der studenten aldaar uit Afrikaners. En in weerwil van de uitheemsche invloeden worden zij niet verleid om verengelscht te worden. Bewijs daarvan is dat zij Dr. Reitz gekozen hebben als lid van den Universiteitsraad, wel wetende, welke zijn zienswijze is, wat de nationale gevoelens betreft. Ofschoon 80 jaar, is Afrika's groote man, nog zoo frisch en gezond als tien jaren geleden en vol werklust. Bijgaande foto, genomen in den tuin achter zijn woning, gelegen in de Hofstraat No. 61 te Kaapstad ‘Tuinen’ geheeten, mocht ik van hem ontvangen en ik hoop niet dat mijn onbescheidenheid, om deze naar ons maandblad te zenden, door mijn goeden ouden vriend zal worden euvel geduid. FRED. OUDSCHANS DENTZ. Paramaribo, Juni 1924. Ingezonden.

Nationale vertelmiddagen.

In ‘Neerlandia’ van Mei l.l. komt een oproep voor van het Noordnederlandsche groepsbestuur, om het zeer sympathieke plan van nationale vertelmiddagen te bevorderen. Het is wel bizonder jammer dat deze brief ontsierd is geworden door het uitspreken van de wenschelijkheid om deze bijeenkomsten te splitsen overeenkomstig de drie bij ons te lande bestaande ‘hoofdrichtingen op paedagogisch gebied’: de humanistische, protestantsch-christelijke en roomsch-katholieke. Hoe nu? Stelt men zich dus tweeërlei Grootnederlandsche gedachten voor? M.i. is men hier wel in regelrechten strijd met nationaal, vaderlandsch, laat staan met stamgevoel. Wanneer men de jeugd van N. Nederland nog niet eens, onafhankelijk van ieders geloofsovertuiging, gemeenschappelijk kan wijzen op groote mannen of feiten, uit onze stamgeschiedenis - dan kan ik hierin alleen 't bewijs zien, dat de personen, die bedoelde vertelmiddagen zouden leiden, buiten staat zijn om zulks ‘in den geest van het Verbond’ te doen. Immers: het Verbond kent geen politieke of godsdienstige richtingen, alleen de stameenheid, die boven die richtingen uitgaat. En als er geen personen zijn die ook in dit opzicht den geest van het Verbond vermogen te vatten, dan late men de zaak liever loopen, dan onze Nederlandsche splijtzwam binnen het Verbond te laten wortel schieten. Staatkundig Groot-Nederland. Vreemd genoeg toont - ‘op een ander punt in hetzelfde nummer van ‘Neerl.’ - de redactie zich zoo bevreesd om zich met partijen te bemoeien, dat zij eerst recht partijdig wordt. Prof. Van Roy sprak in een Haagsche vergadering over een staatkundig Groot-Nederland, welke gedachte volgens de redactie ‘tegenwoordig door vele Vlaamsche nationalisten wordt gehuldigd, maar waarin het A.N.V. geen partij kiest.’ Als dat laatste waar is - en ik hoop het te mogen gelooven - waarom schrijft de redactie dan enkele regels hooger dat de rede van prof. Van Roy haar ‘uitermate bedenkelijk’ voorkomt? Ja, hoe komt zij dan haar onpartijdig standpunt zelfs zoover te vergeten, dat zij prof. Van Roy een ‘scheeve voorstelling van zaken’ aanwrijft. Moge de redaktie toonen, dat zij t.o.v. deze volgens haar veld winnende gedachte, een werkelijk onpartijdigen koers weet te vinden.1) 1) Prof. Van Roy riep de hulp van Nederland in voor de Vlamingen in hun strijd voor hunne rechten, ging zelfs verder en bepleitte de samenvoeging van Nederland en de Vlaamsche

Neerlandia. Jaargang 28 Tenslotte een opmerking aan het adres van den Nederlandschen boekhandel. Wij, Nederlanders in Indië, ont-

helft van België in een Statenbond. Dat zou derhalve moeten geschieden door Nederland en Vlaanderen samen. Tegen dit betoog was de Dietsche kantteekening in ons Meinummer onder den titel ‘Een bedenkelijke rede’ gericht. Wij nemen daarvan niets terug en zijn overtuigd dat niemand in ons verzet een bewijs van partijdigheid kan zien. Red.

Neerlandia. Jaargang 28 152 vangen geregeld aankondigingen van de verschijning van Nederlandsche en andere Europeesche boekwerken. Ik dacht niet anders of dit zou ook wel zoo zijn met diegenen onder de Inlandsche bevolking, die in het Nederlandsch een min of meer vergevorderde opleiding hebben gehad. Het verbaasde mij dan ook zeer, onlangs van een gestudeerd Javaan, een Delftsch ingenieur, te vernemen, dat hem vrijwel nooit reklameberichten van den Nederlandschen boekhandel bereiken. Dit is jammer, zoowel in 't belang der handelaren als van ons volk. De Nederlandsche taal is het aangewezen middel voor zoovelen in dit land om een grootere kennis van de Westersche beschaving te verwerven - en dan wel in 't bizonder van ons Nederlandsch aandeel daarin. Wij moeten toch zeker deze gelegenheid gebruiken om onzen geestelijken invloed in deze streken uit te breiden en daarvoor is het in de hoogste mate gewenscht dat onze boekhandel de wegen gebruikt waarlangs hij zijn afzetgebied kan vergrooten. Java, Juli '24. H.G.C. COHEN STUART.

De heer C.S. neemt het hier nog eens op voor het oude opvoedingsideaal eener volstrekte, vlakke neutraliteit! Maar plaatst hij zich zoodoende nu toch eigenlijk niet op een overwonnen standpunt? Hier in Holland althans is er wel haast geen enkele partij of groep meer, die niet heeft uitgesproken dat zij het als een mislukking beschouwt. Omdat men algemeen overtuigd is dat het meestal gaat, zooals de inzender vreest, dat het de Redactie van Neerlandia in het Meinummer van 1924, in betrekking tot het geval-van Roy, ook is overkomen: eerst recht partijdig wordt wie groote vrees heeft om partij te kiezen. Maar onze stameenheid dan? Gaat die op die manier niet totaal verloren? Mijns inziens bestaat die stameenheid, ondanks alle verschil, dat er overigens in het nationale leven te vinden is. Daarom is het dan echter ook onnoodig voor die bestaande verschillen het oog te sluiten, teneinde haar te bewaren. 't Streven naar den schijn eener algeheele eenvormigheid hindert haar omgekeerd veel meer. Want bij dit laatste komt noodzakelijkerwijze de een of andere groep in den druk. En eenheidsbesef kan er alleen dan zijn, als er voor iedere groep voldoende ontwikkelingsmogelijkheid is. Als elke groep een plaatsje in de zon heeft. En zou dat nu in strijd met het reglement zijn? Naar het gevoelen van den heer C.S. is het dat wel. Immers: het Verbond kent geen godsdienstige of politieke richting. Maar is zijn uitlegging dier woorden de juiste? Bedoelen zij te zeggen: het Verbond doet net of die richtingen niet bestaan? Of moeten zij op deze manier verklaard: het Verbond geeft aan geen enkele dier richtingen de voorkeur? Voor mij lijdt het geen twijfel of deze laatste opvatting is de ware. Welnu, juist dat is wat de voorgestelde regeling der vertelmiddagen beoogt. De Groepsvoorzitter.

Geen politiek in het A.N.V.

Over de werking van ons Verbond heerscht in vele kringen groot misverstand. Als ik zoo met dezen en genen over het A.N.V. praat, krijg ik vaak opmerkingen te hooren, die kant noch wal raken. Sommigen noemen het een troepje toekomstmenschen, verkapte al-Duitschers (omdat ze het woord Dietsch niet

Neerlandia. Jaargang 28 begrijpen), anderen weer spreken van reaktionairen. Weer anderen betitelen ons met den naam militairisten, die met de Tuchtunie ‘Ons Leger’ en ‘Onze Vloot’ ons volk tot kanonvleesch drillen. Ik heb het altijd voor ons A.N.V. opgenomen en dezen onzin trachten te ontzenuwen, totdat... ik in het Neerlandianummer van Augustus j.l. het bericht las over het Kongres in zake Neerlands Volkskracht, dat ‘onder den rook der regeeringsgebouwen’ zal worden gehouden. Daar komt onder de punten van de dagorde voor een rede over Neerlands Weermacht. Dit deed mij begrijpen, dat de rubriek ‘weer anderen’ toch niet geheel ongelijk gehad heeft. Dit onderwerp past niet op de dagorde van een bijeenkomst van het A.N.V., dat zich van politiek onthouden wil. Wanneer de Vlaamsche kwestie op de proppen komt, wordt door de A.N. V.-autoriteiten tot uit den treure herhaald, dat wij ons buiten allen schijn van politieke actie dienen te houden. Maar ik vraag hier ook konsekwentie. In welke mate onze weermacht een politieke kwestie is, blijkt zeker wel uit de Vlootwet, die zelfs de zoo homogene R.K. Staatspartij in twee groepen splitste. En dit is nog maar een begin geweest. Dat zullen we het volgende jaar met de verkiezingen wel merken. Goed volksonderwijs is een zeer belangrijke factor in de ontwikkeling van onze volkskracht. Maar niemand zal in zijn hoofd halen in het midden van het A.N.V. de kwestie: Openbaar of Bijzonder Onderwijs op te rakelen. Zoo ook niet het teere onderwerp van onze weermacht. De heer C.K. Elout acht ik een onzer allerbeste A.N. V.-krachten. Ik ben hem ontzettend dankbaar voor zijn artikelenreeks in het Hbl. over ‘In bezet gebied’ (Vlaanderen) en ‘Tusschen twee Zeeën’ (Hollandsch Noorderkwartier) en ik hoop van harte dat we in het Hbl. nog vele dergelijke bijdragen van hem zullen lezen. Doch inzake het militaire vraagstuk is de heer E. een partijman voor bewapening. En dit past nu niet in het A.N.V. Tenzij men later iemand als Prof. Heering of Prof. van Embden in de gelegenheid stelt het vraagstuk van de andere zijde toe te lichten. Beter ware het m.i. het maar geheel te laten rusten. De ééne lezing van den heer Elout zal ons Verbond niet veel kwaad doen. Maar late het hier dan bij blijven: tot hiertoe en niet verder. En late de heer Elout verder over onze weermacht zijn hart uitstorten op een bijeenkomst van de Vereeniging ‘Ons Leger’. Geen politiek in het A.N.V. Met dank voor de plaatsing P. VAN OVERZEE. Amsterdam, September 1924.

Ons dunkt dat de geachte inzender eenigszins te haastig gebakerd is. Hij had de voordracht van den heer Elout, die zal zijn gehouden, wanneer dit artikel in Neerlandia verschijnt, kunnen afwachten. Eerst dan kan ieder voor zich uitmaken, of die voordracht in het Verbond uit den toon is gevallen. Het A.N.V. mag zich zeker niet partij stellen in de vraag hoe de verdediging van Nederland moet worden ingericht, maar dat deze verdediging zoo goed mogelijk moet zijn, kan voor ieder, die zijn vaderland lief heeft en het ongeschonden wenscht te behouden geen vraag zijn, zoolang niet het scheidsgerecht algemeen is aanvaard als het middel om de geschillen tusschen de natiën, ook de allerbelangrijkste, te beslechten.

Neerlandia. Jaargang 28 Ten slotte merken wij op, dat tot de sprekers ook de heer Van der Mandere behoort, die, te oordeelen naar hetgeen hij vóór het congres in het openbaar heeft gezegd en geschreven, allerminst tot de militairisten behoort.

Een boek. - Een daad.

Eenigen tijd geleden is van de persen van de drukkerij en uitgeverij J. Lannoo, te Thielt (West-Vlaanderen) een merkwaardig boek verschenen, en wel het ‘Handboek der Vlaamsch-nationale geschiedenis’, door L. Deman. De geboorte van dit boek mag aan ons, die belangstelling toonen in het wel en wee van onze nationaliteit, niet onopgemerkt voorbijgaan. Want het is een poging, en daardoor een daad, - al is het een nog zwakke poging. De schrijver, L. Deman, geeft ons, in ongeveer tweehonderd bladzijden, een zoo zakelijk mogelijke beschouwing in vogelvlucht van de geschiedenis der Zuidelijke Nederlanden tot op den dag van heden, van een persoonlijk, n.l. Vlaamsch, standpunt bezien. En daardoor geeft hij ons een beeld der waarheid; want heeft niet Bolland terecht gezegd: ‘Wat wil de leuze “wees objectief”? Verzaak uzelf! Doch waarom moet men iets anders zijn, hèt andere zijn? Het ware subjectieve is de tot zichzelve gekomene werkelijkheid zelve’.

Neerlandia. Jaargang 28 153

Het werk bevat zeer vele gegevens, die een voortreffelijke aanvulling vormen bij de lessen in de vaderlandsche geschiedenis, op onze Muloscholen, gymnasia, en H.B.S. en. We willen hier slechts enkele critische opmerkingen maken. De schrijver stelt zich blijkbaar nog op het, thans vrijwel verlaten, standpunt van de belangrijke rol die het Kolenwoud heeft gevoerd, bij de totstandkoming van onze taalgrens. Ik verwijs de belangstellenden naar het opstel van H. van Houtte in de ‘Revue belge de Philologie et d'Histoire’, t. III, No. 1, ‘L'origine de la frontière linguistique en Belgique’. Bij de beschrijving van den oorlog van 1302, missen wij den naam van den Gentschen aanvoerder, Jan Borluut; dit lijkt ons een groote tekortkoming. Het Veertiende hoofdstuk, over de eerste Habsburgers, is stellig veel te beknopt, en we missen er de namen, hier of in het volgende hoofdstuk, van onze eerste, groote, Nederlandsche, juristen, zooals: Philips Wielant, Nikolaas Evertszoon, Lambert van Briaerde, Joost de Damhoudere, Wigele van Aytta. Maar overigens wenschen wij het werk in handen van vele onderwijsmannen en van vele ‘Neerlandia’-lezers. Mr. H.P. SCHAAP. 's-Gravenhage, Oogstmaand '24.

Jongeliedenafdeelingen.

Nu binnen afzienbaren tijd een beslissing moet worden genomen met betrekking tot de Jongeliedenafdeelingen, acht ik het gewenscht, dat deze zaak eens komt onder de oogen van de leden van het A.N.V. Het komt mij voor, dat de ouderen het nut en het belang van goede Jongeliedenafdeelingen niet ten volle beseffen. De Jongeliedenafdeelingen verbreiden de beginselen van het A.N.V. onder de jongeren. Zij bereiken het geslacht, dat eens geroepen zal zijn de belangen van ons volk te behartigen en de leiding en het bestuur des lands uit de handen der ouden te ontvangen. Het is dus van het allergrootste gewicht den jongeren stambewustzijn bij te brengen. Wanneer wij ten volle beseffen wat gij, ouderen ons toevertrouwt, overlevering en geschiedenis kennen, dan zullen waardige leden van den Dietschen stam uw opvolgers zijn. Door in ons en door ons uw beginselen te ontwikkelen vormt ge een fier geslacht. Bloeiende jongeliedenafdeelingen zijn dus voor onze zaak een eerste vereischte. Door de voorloopige beslissing te Rotterdam op 28 Juni wordt de weg daartoe echter afgesneden, want de vastgestelde leeftijdsgrens in de eerste en het onthouden van Neerlandia in de tweede plaats brengen het bestaan der twee laatste Jongeliedenafdeelingen in gevaar. Voorloopig is bepaald, dat leden van Jongeliedenafdeelingen, wanneer ze 23 jaar zijn, als lid worden ingeschreven bij de burgerafdeeling. Hierdoor nu ontneemt men ons het noodzakelijkste, n.l. geschikte leiders, want juist op dezen leeftijd zal men het best in staat zijn leiding te geven aan een kring van jongeren. Bovendien zal het meermalen voorkomen, dat een bestuurslid, als hij de goede gevolgen van zijn werken gaat zien en, daardoor aangespoord, zich nog meer gaat geven, den noodlottigen leeftijd bereikt en gedwongen is heen te gaan. Dat is niet prettig voor den betrokken persoon noch voor z'n afdeeling.

Neerlandia. Jaargang 28 Ik zou den Groepsraad en het Groepsbestuur dan ook in overweging willen geven in plaats van een uittredingsleeftijd een toetredingsgrens vast te stellen en wel 25 jaar; het zou daarenboven aanbeveling verdienen om in plaatsen, waar een Burger- en Jongeliedenafdeeling zijn, voor de Burgerafdeeling een laagste toetredingsgrens van 23 jaar vast te stellen. Geef den jongeren gelegenheid zich ten volle te ontplooien, dat beteekent ook voor het Verbond groei! Wat Neerlandia betreft, wil ik opmerken, dat geen lid van ons Verbond verstoken mag blijven van het maandblad. Hoe kunnen wij anders meeleven met de andere afdeelingen? Neerlandia is de onmisbare band voor leden van een zoo groote vereeniging. Mr. De Gaay Fortman was zoo welwillend ons de toezending van Neerlandia althans voor dit jaar nog te verzekeren, maar een vaste regeling is noodzakelijk. Ik vertrouw dan ook, dat de commissie inzake Jongeliedenafdeelingen deze vraagpunten terdege zal onderzoeken en het Groepsbestuur in dezen geest zal voorlichten. Met belangstelling zie ik de nieuwe voorstellen tegemoet. Scheveningen, Aug. 1924. J.C. LOKERSE.

Ned. Kinderen in den Vreemde.

In de afgeloopen maand werd ontvangen f 1599.15; maakt met de vorige opgaven f 53118.52. Daartegenover stond echter een uitgave van nagenoeg f 4200.-; een grootere achteruitgang onzer middelen dan tot nu toe het geval was. Wij moesten dus bijna f 3000.- aan de weerstandskas onttrekken. Het einde van onzen arbeid is nog niet nabij en groote transporten van kinderen van Vreemde Nationaliteit komen nog regelmatig ons land binnen. Wij doen, als steeds, met het grootste vertrouwen weder een beroep op liefdadig Nederland voor kinderen van eigen bloede en twijfelen niet, of dit beroep zal, nu de vacantiedagen weder voorbij zijn, niet vergeefs zijn. Giften worden gaarne ontvangen door den Penningmeester S. VAN LIER Ez. Nassaukade 358, Amsterdam. Gemeentegiro L. 569. Taalcommissie.

Adres: Helenastraat 46, 's-Gravenhage. Aangeteekende stukken: Bijkantoor Charlotte-de-Bourbonstraat.

Onze vreemde-Woordenlijst vindt na de Geldersche overwinning veel aftrek. De aanvraag van gemeentekantoren gaat nog steeds door. Zij, die zich het werkje, dat slechts 25 cents kost, aanschaften, worden verzocht een drukfout op blz. 9 te herstellen. Daar moeten n.l. de woorden qualiteit en quantiteit worden verwisseld.

Neerlandia. Jaargang 28 Flatbuildings of Verdiepingshuis(-woning)?

Een lid vraagt ons, of wij aan het tweede of derde van de bovenstaande 3 woorden de voorkeur geven. De T.C. vindt beide best; het 1ste is misschien ‘mooi’ Engelsch. goed Nederlandsch niet. Maar - onze bouwmeesters blijven wel flats (uitgespr. flets) bezigen. In Amsterdam spreken ze ook van schijf.

Van Wassenaar naar.... Duitschland.

De Haagsche Tramwegmaatschappij heeft zich aardig laten beet nemen. Op haar nieuwste wagens vervoert zij reizigers van en naar Haag, een stad, die nergens in Nederland ligt, wel Den Haag daar heet, doch in Duitschland als Haag bekend staat!

Zonderling.

Een Nederlandsch edelman, burgemeester eener Nederlandsche gemeente ontving onlangs een Nederlandsche ridderorde. De Nederlanders, die hem daarmee geluk wenschten, ontvingen een naamkaartje, waarop h(hartelijk) d(ank) stond, maar waarop de naam van dien Nederlandschen edelman en de vermelding zijner Nederlandsche waardigheden... in het Fransch voorkwamen.

Ingezonden.

De beheerder van de tabaksbelasting vindt klein- en groothandel niet leelijk genoeg en spreekt van klein-

Neerlandia. Jaargang 28 154 handelsprijs, terwijl men zoo eenvoudig had kunnen zeggen: winkelprijs. (Uwe laatste meening deelt de T.-C. geheel; die omtrent klein- en groothandel gedeeltelijk; deze woorden hebben al zoo burgerrecht verkregen, dat ze, al zijn ze niet mooi, toch wel niet meer verdwijnen zullen)

Schrijf aan Stamverwanten in het Nederlandsch.

Uit Kaapstad schrijft men ons: Zou U, mijnheer de Redacteur, zoo vriendelijk willen zijn om bekendheid te geven aan het feit, dat wij hier in Zuid-Afrika nog steeds de Hollandsche taal in eere houden? Ik zend U hiermede een paar kennisgevingen van een bekende Amsterdamsche bankinstelling; één is in twee talen, Engelsch en Fransch, en de andere is geheel Duitsch. En die papiertjes worden door een Nederlandsche Bank te Amsterdam aan mij, een Hollander in Kaapstad, gezonden! Maar waarom dan toch? Zulke handelingen zijn niet slechts vreemd, zij zijn gewoon en botweg idioot.

Mededeelingen.

Mr. L.J. Rietberg. †

Bij het ter perse gaan van ons Octobernummer bereikte ons het droevig bericht dat Mr. Rietberg, bestuurslid onzer Groep Suriname is overleden. De overledene was president van het Hof van Justitie en ondervoorzitter van den Raad van Bestuur der kolonie Tijdens de afwezigheid van Baron van Heemstra, die met verlof h.t.l. vertoeft, werd hij belast met de waarneming van het gouveneurschap.

Voor Afdeelingsavonden.

Jan Boezer, Pieter Bothstraat 9, Den Haag. Voordrachtavond, tooneelwerk, verzen, humor. Mejuffrouw Bep van der Harst, Antonie Duyckstraat 120, Den Haag. Voordrachtavond; Programma naar keuze. Jac. Hazebroek, Justus van Effenstraat 23 ben. Utrecht. Voordrachtavond. Mejuffrouw Truus Hooyer, voordracht; Ger. Lecointre, tenorzanger; en Wally Matthies, pianist. (Koninginnelaan 10, Voorburg). Gezamenlijk optreden voor Afdeelingsavonden; Programma ter keuze o.m. Zuid-Afrikaansche, Oud-Hollandsche, Vlaamsche en Geldersche liederen en voordrachten. Pol de Mont, Ommeganckstraat 30, Antwerpen. Pieter Breughel, met lichtbeelden. Vlaamsche dichters. Mevrouw Aleida Roelofsen, 2de Adelheidstraat 135, Den Haag.

Neerlandia. Jaargang 28 Dramatische voordrachten, dichtwerken, ook in het Limburgsch. D.J. van der Ven, De Instuif, Oosterbeek. Folkloristische rolprent: Neerland's volksleven in de lente en den zomer met muzikale begeleiding van Julius Röntgen. E.P. van der Werff, St. Anna ter Muiden. Letterkunde en folklore (met lichtbeelden). Voorwaarden: alleen reis- en verblijfkosten.

Dringend verzoek der Boeken-Commissie.

De Boeken-Commissie heeft dringend behoefte aan kranten (dag- en weekbladen) om de adressen in het buitenland geregeld te kunnen voorzien. Zend zoo mogelijk Uw gelezen kranten eenmaal 's weeks naar het Boekenhuis van het A.N.V. Van der Duynstraat 63, Rotterdam. Is hier geen taak voor de Jongeliedenafdeelingen? Zijn er geen vrijwilligers onder, die zich beschikbaar willen stellen om éénmaal 's weeks kranten op te halen? Ook mooi padvinderswerk!

Gedenkboek A.N.V.

Nog eenige beoordeelingen:

Mijn gelukwenschen voor de bijzondere uitvoering. Bandoeng. H.J.Ch. BRUNET DE ROCHEBRUNE.

Met bijzonder veel genoegen ontving ik het Gedenkboek van het Alg. Ned. Verbond. Het is niet alleen een aanwinst voor mij, doch ook voor onze Nederlandsche Vereeniging. Iserlohn (Westfalen). A. MEENIS.

Het is een prachtig boek en ik heb er heel wat geschiedenis uit gelezen, die mij volkomen onbekend was. A.C. ZUR HAAR. (Vertegenwoordiger A.N.V. te Tampico).

Het rijk verluchte standaardwerk kost in prachtband voor leden van het A.N.V. slechts f 5.-. Niet-leden betalen f 7.50. Bestellingen aan het kantoor van het A.N.V. Groenmarkt 9 Dordrecht.

Verantwoording.

Voor de nagelaten betrekkingen der visschers is door het Bestuur der Afd. Vlissingen van het A.N.V. tot 15 September in dank ontvangen:

Neerlandia. Jaargang 28 F 5.- van P. en C. de J., Amsterdam; f 5.- van J.M.v.W., Velp; f 5.- van D.B., Amsterdam, f 5.- van Prof. K., Bilthoven; f 2.- van Mej. C.L. Den Haag, terwijl de heer Mike V. te New Jersey voor hetzelfde doel zond 2 Dollars en 1 Dollar voor het Mobilisatiefonds.

Van St. Martijn.

Door de goede zorgen van onze vertegenwoordigster op St. Martijn (W.I.) werd 1 Augustus in de Gouvernementsschool een feestavond gegeven, waarop o.m. Nederlandsche liederen ten gehoore werden gebracht. Zoo wordt op verren afstand van het moederland in een overheerschend Engelsche omgeving het Nederlandsch in eere gehouden.

Adresverandering Groepssecretariaat.

Het adres van den secretaris der Groep Nederland is geworden: Mr. Ch.M. Herckenrath, Heerengracht 375, Tel. 36640, Amsterdam.

Van Groep Noord-Amerika.

Het Dagelijksch Bestuur der Groep Noord-Amerika heeft den heer N. de Vries, 720 Wealthy Str. S.E. te Grand Rapids benoemd tot groepsvertegenwoordiger aldaar.

Nederl. voortbrengselen voor Zuid-Afrika.

Iemand, die zich een warm vaderlander noemt, vestigt onze aandacht er op, dat men in Zuid-Afrika geen Hollandsch borstelwerk, luiwagens en ragebollen kan krijgen en spoort fabrikanten aan die in te voeren, daar onze stamgenooten gaarne het Nederl. fabrikaat bevoordeelen. Bij uitzondering plaatsen wij dit bericht, maar raden ieder, die een mededeeling in Neerlandia wenscht te zien opgenomen aan zijn naam en adres mede te deelen, daar het bij navraag noodzakelijk is, dat wij de herkomst weten.

Goed teeken.

Te Recklinghausen bestaat sedert een paar jaar een Nederlandsche vereeniging, waartoe alleen werklieden behooren. Bij de oprichting telde zij 53 leden, thans reeds 137. De voorzitter, de heer Stegeman, riep dezer dagen de hulp van het A.N.V. in ter verkrijging van leesstof, tooneelstukjes, Nederlandsche liederboekjes en portretten onzer Koningin.

Neerlandia. Jaargang 28 Uit zijn brief blijkt de trouwe gehechtheid der leden aan volk en stam, aan taal en zeden van den geboortegrond.

Neerlandia. Jaargang 28 155

Het Verbondslied voor Orkest.

Het lied van het A.N.V., zoo men weet getoonzet door Emiel Hullebroeck, is door den heer Ph. Jordaans, directeur der Nationale Muziekvereeniging ‘Euterpe’ te Rotterdam, voor orkest getoonzet en door zijn gezelschap ook reeds met grooten bijval gespeeld.

Vijfde Koloniale Vacantieleergang voor Geografen.

Van 29-31 December zal vanwege het Comité voor Indische Lezingen en Leergangen wederom een Koloniale Vacantieleergang voor Geografen worden gehouden.

Onze Vlag.

Welke groepen, afdeelingen en leden wenschen een vlag te bestellen? Spoedige opgave aan het hoofdkantoor is gewenscht.

Onze Propagandabriefkaart.

Van de briefkaart in kleurendruk met onze zinspreuk ‘Met raad en daad voor Volk en Stam’ is een herdruk verschenen. Ze zijn verkrijgbaar aan het kantoor te Dordrecht: 10 voor 25 cts, 50 voor f 1.-, 100 voor f 1.50. verzendingskosten inbegrepen.

Ontvangen Boeken.

Verzamelde Taalkundige Opstellen, eerste bundel, door Dr. C.G.N. de Vooys-J. B. Wolters, Groningen. De dominee in onze litteratuur, door Prof. Dr. Gerard Brom. - N.V. Dekker & Van de Vegt & J.W. van Leeuwen Nijmegen-Utrecht. Gebed voor het Vaderland, gedicht van H. den Engelsman, muziek van Arnold Spoel. - W.J. Ort. Den Haag.

Gebruikte postzegels.

Postzegels ontvangen van Mevrouw K.B. Leiden.

Kalender A.N.V. 1925.

Neerlandia. Jaargang 28 Denk tijdig om bestelling. Zie het proefblad in het Aug. nr.

Nieuwe leden.

Groep Nederland.

Beschermende Leden.

P.J. Mulders, Vredenburg 3, Utrecht. Mr. A. Baron van Haersolte, Heerengr. 286, Amsterdam. A. Pierson, lid der firma Pierson & Co., Heerengracht Amsterdam. 214, W.K.W. Matthes, Heerengracht 255a, Amsterdam. P.C. Muysken, Weteringschans 69 huis, Amsterdam. Allen opg. door den heer Utrecht. Jac. Post, R. Posthumus Meyjes, Oud-Zeeofficier, Soesterberg.

Gewone Leden.

A. Huisman, firma P.W. Hiele, L. Jansstr. 27, Utrecht. L. Jesse, Hotelhouder, Stationsplein 6, Utrecht. R. Haverhoek, Homoëp. Geneesheer, Stationsstr. 18, Utrecht. J.H. Brinkman, Boekhandel., Heerengr. 148, Amsterdam. D. de Jong Cleyndert, Koopm. Nieuwendam 122, Amsterdam. J.W. Rademaker, Heerengracht 249, Amsterdam. J.G. Vegersteen, in Eff. en Ass. Heerengr. 350, Amsterdam. Jan H. Fr. Overeem, p.a. Van Gijn, Rustenburgerstraat Amsterdam. 421, Herman van den Eerenbeemt, Uitgever, Heerengracht Amsterdam. 245, Frits Schiller, Hotelhouder, Rembrandtpl. 26, Amsterdam. H.Th. Bannenberg, Procuratiehouder, Corn. Schuitstraat Amsterdam. 8, D.G.J. Baron van Heemstra, Heerengracht 307, Amsterdam. J. de Vries, Directeur Drukkerij ‘Plantijn’, N.Z. Amsterdam. Voorburgwal 324, Mr. A.J.P. Blaisse, Notaris, Heerengracht 314, Amsterdam.

Neerlandia. Jaargang 28 A. Keur, Heerengracht 353, Amsterdam. W.C. de Lorme van Rossem, Koningslaan 44, Bussum. L.S. Snijders, Oude-boekhandel, Tollensstr. 17, Den Haag. Dr J. van Lookeren Campagne, Kinderarts, Breda. Wilhelminastraat 28, J.M. Rosman, Grossier, Wilhelminastraat 20, Breda. G.J. Lijsen, Inspecteur der Registratie, Wilhelminastraat Breda. 6, Carl Ashoff, Zuid-Holl. Koffiehuis, Gr. Markt 17, Breda. J. Ingen Housz, Baronielaan 17, Breda. F.A. Kraayeveld, Bureauchef b.d. Staatsmijnen, Heerlen. Allen opg. door den Heer Utrecht. Jac. Post, Heinrich Degen, van Breestraat 180a, Amsterdam. Mevr. H. Degen-de Mont, van Breestr. 180, Amsterdam. H. Onnes, Rijswijkscheweg 476, Den Haag. Allen opg. door den Heer Amsterdam. S. van Lier Ez., Mevr. de Wed. J.A.H. Reiziger, Jul. v. Stolberglaan Den Haag. 204, Mej. L.C. Leefson, Jul. v. Stolberglaan 204, Den Haag. Mevr. de Wed. L. Lansberg, Wassen. weg 21, Den Haag. Allen opg. door Mej. Eva Den Haag. van Dantzig, J.I. de Bert, Valkenboschlaan 325, Den Haag. G.G. van As, Insp. L.O. Ieplaan 141, Den Haag. C. Scholma, Van Sijsenstraat 19a, Groningen. J. Schrakamp, Comeniuslaan 22, Naarden. Prof. Dr. Gerard Brom, St. Annastr. 185, Nijmegen, J.H.F. Kruisman, notaris, 1e Helmersstr. 92, Amsterdam. Opg. door den Heer Amsterdam. Theodoor Cornelisse, H. van 't Wout, Zijdewindestr. 57a, Rotterdam. J. Verstegen, 2de Middellandstr. 18, Rotterdam. C.L. Versnel, Boompjes 26, Rotterdam. H.F. Kouwenberg, v.d. Poelstraat 7, Rotterdam. L.L. de Graaf, Hooidrift 67, Rotterdam.

Neerlandia. Jaargang 28 J. van Daalen, De Jagerstraat 71b, Rotterdam. Allen opg. door den Heer Rotterdam. Ant. W. Baar, J.J. van Dam, Dir. Curaçaosche Handel Mij., Bussum. Opg. door Mr. K.M. Phaff, 's-Hertogenbosch. H.M.W.L. van Bennekom, Gep. Kapt. Infie., Vlissingen. Opg. door het Bestuur der Vlissingen. Afd. Mevr. Gelderman-de Crone, Zierikzee. L.J. van Vessem, Gemeente-Secretaris, Oosterland. Beiden opg. door Mr. Zierikzee. A.J.F. Fokker, L.J. Jansen, arts, Tromplaan 23, Baarn.

Groep Ned.-Indië.

H.B. Stapel, Insp. S.C.S., Semarang. R. Lokhorst, Onderwijzer, Kota-Radja. C.J. Dekker, Onderwijzer, Kota-Radja. H.W. Verboom, Onderwijzer, Kota-Radja. M. Enserinck, Onderwijzer, Kota-Radja. Allen opg. door het Bestuur Groep Ned. Indië. J.H. Denee, Predikant b.d. Prot. Gem., Palembang. Opg. door den Heer A. Oosterveld, Palembang. E. Lafontaine, Mr. Cornelis. J. Kooystra, Sf. Manishardjo, Pedan-Klaten. W.B.H. Francken, Sf Manishardjo, Pedan-Klaten. C.L. Moll, Sf. Manishardjo, Pedan-Klaten. Th. Bergenthuin Jr., Sf. Manishardjo, Pedan-Klaten.

Groep Suriname.

Buitengewone leden.

Mej. L.S. Middelhof, Oranjestraat, Paramaribo.

Neerlandia. Jaargang 28 Mej. R. Morpurgo, Jodenbreestr., Paramaribo. Mej. F. Gilmoor, p.a. Apotheek van Paramaribo. Amson, H.A. Samson, p.a. Apotheek van Amson, Paramaribo. Brokmeier, p.a. Th. Juda, Keizerstr., Paramaribo. Mej. R. Juda, p.a. Th. Juda, Keizerstr., Paramaribo. Joh. Jessurum, p.a. Dr. Jessurum, Paramaribo. Allen opg. door het Bestuur van Groep Suriname.

Buitenland.

Buitengewoon Lid.

Dr. A.C. van Oort, Arts, Sanatorium Bühl in Baden. Bühlerhöhe bij Opg. door Prof. M.J. van der Meer, Frankfort a./M.

Neerlandia. Jaargang 28 156

Gewone Leden.

Mevr. C. Selige-Veldhuyzen v. Zanten, Solingen Opg. door Mevr. J.M. Lisse. Veldhuyzen van Zanten, A.T. de Groot, Hoofding. Direct. Rijkswaterstaat Port-Said. F. Hagendoorn, Kap. Loods b.d. Suez-Kanaal Mij., Beiden opg. door den heer Ismaïlia. J. Boon, J.H. Meijers, p/a. A.B.v. Berkel's Patent, Stockholm. Opg. door den heer J. Stockholm. Rippe, Dr. Andreas Nell, Member of the Royal College Ceylon. Surgeon, Opg. door den heer E. Colombo. Reimers, Heer en Mevr. A. Milo, Oststrasse 13, Leipzig H.W. van Sandick, Eisenacherstr. 63III, Leipzig Beiden opg. door het Leipzig Bestuur der Afd. H.S. Verhoef, p/a. J.J. Versluis, Kimberley, (Z.A.) Opg. door het Bestuur der Utrecht. Afd. F.A.J. Moll, Gezagv. b.d.N.I. Tankstoomboot Mij., Singapore. Opg. door den Heer H. Westers, Singapore. D. Loos, p.a. Asiatic Petr. Co., Singapore. H. Schaap, p.a. Asiatic Petr. Co. Singapore. J.P. Wijnberg, p.a. Asiatic Petr. Co. Singapore. Allen opg. door Dr. R.v. Singapore. Beuningen v. Helsdingen, H. Fichardt, Bainsvlei, Bloemfontein (O.V.S.) Opg. door het Bestuur der Afd. Bloemfontein (O.V.S.) H.M.B. Hols, p.a. Indische Hout Import Mij., Bangkok (Siam). Opg. door den heer W. Bangkok (Siam). Blankwaard, J.M.M. Geerligs, Osterdeich 5, Bremen.

Neerlandia. Jaargang 28 H. Hollaar, Erlenstr. 66, Bremen. H.A.v. Dijk, Mainstrasse 64/66, Bremen. H.C. Kropholler, Schillerstr. 30I, Bremen. F.G.L. Ziessen, An der Weide 28, Bremen. A.H. van der Vliet, Hohenlohestr. 30, Bremen. A.H.A. Fromberg, Römerstr. 15, Bremen. H. Volkerinf, Vor dem Steintor 36 II, Bremen. L.N. Jonker, Rheinstr. 6, Bremen. P. Swiebert, Seemannstr. 1, Bremen. J. van der Haak, Parkstr. 50, Bremen. H. de Grijs, Am Fesenfeld 96, Bremen. J.M. Boursse, Georgstr. 64, Bremen. Allen opg. door het Bremen. Bestuur der Afd. H. Orizand, Point-Fortin. Opg. door Ir. G.E. Point-Fortin. Matthijsen Gerst, Mevr. A.E.v.d. Zoo de Jong-Varlet, 25 Bd. Pasteur, Parijs 15e. Opg. door den heer J. Parijs 15e. Wilke, A. van Lith, Consul der Nederlanden, Duisburg. W.H. Wicherlink, I Berényi utca 5, Gellerthegy, Budapest.

Vraag om inlichting.

Wie kan het juiste adres meedeelen van: Mevr. J.W. Cruichshauh-Rosenbaum vroeger Junction (Egypte). Mej. A. van Sas, vroeger Haagweg 21, Rijswijk (Z.-H.) A.J. Stenvert, vroeger p.a. Petr. Mij. ‘La Corona’ Tampico. K.W. de Blinde, vroeger p.a. Petr. Mij. ‘La Corona’ Tampico. J.A. ten Kroode, vroeger p.a. Petr. Mij. ‘La Corona’ Tampico. J. Maas, vroeger Semarang. B.J. Hoekstra, vroeger Caracas, Venezuela, daarna Voorburg. R. Parqui, vroeger Sweelinckplein 84 Den Haag. J. Welvaars, vroeger Almelo. Mej. E.W. Waller, vroeger 8 Rue Ratistoue, Rijssel. W.A.C. Willemsen, vroeger Kertnerstr. 14, Hannover. Mej. B. de Vries, vroeger Boedekerstr 29I, Hannover.

Neerlandia. Jaargang 28 G.v.d. Gust, vroeger 1659 W. Hasting St., Chicago. A.F. Nijland, vroeger 659 W. 53rd. Place, Chicago. Verduyn den Boer, vroeger Weenen. Albert Hoekstra, vroeger 1645 W. 14th Str. Chicago. B. Heyns, vroeger 113 E 51 Str. Chicago. W. Arntz. Luitenant ter Zee, vroeger den Helder. P.J. Dirks, vroeger Calle O'Higgins 1631, Buenos Aires. J. van Doorn, vroeger P.B. 285, Yokohama (Japan). Th.J. Kampherbeek, Gep. Ambtenaar, Heerenstraat, Paramaribo. Tony Kerremans, vroeger Nobelstraat 19a, Den Haag. (thans België). J. van Duyn, vroeger Laan van Meerdervoort 96b, Den Haag. J.A.L. Burgerhout, Kok en Banketbakker, vroeger Janskerkhof 6, Utrecht. Mej. Dr. J.E. van Amstel, vroeger Da Costalaan 2, Bilthoven. Dr. Roelants, vroeger: Hotel Hauffe, Leipzig. G.J. Jongkindt Coninck, vroeger: Adm. Tjiastana, H. Tjibeber. J. Martens, vroeger Stationsstraat, Weert (thans België). A.J.v.d. Bilt, vroeger 2685 Boulevard, Jersey, City. A. Roos, vroeger 122 North Main Str. Paterson (N.J.) S.G. Maritz, vroeger Kaiserstr. 24, Bremen. H. Asperslag, vroeger Curaçao. Dr. H.S. Boogaart, vroeger Curaçao. G. Kruys, vroeger Curaçao. N.E. Henriquez, vroeger Aruba. P. de Jong, Onderwijzer, Cultuurschool, vroeger Malang. Juan E. Croes, vroeger Klerk b.d. Petr. Mij. Curaçao. A.F. Sievers, vroeger Bellevue Hotel, Zeepunt (de Kaap) Z. Afr. G.L. van Delden, vroeger Kassier Surinaamsche Bank, Paramaribo. Mej. Bep. Schoep, vroeger p.a. Mevr. Dupreez, Fouriesburg (O.V.S.) Z. Afr Mej. J.J.W. Polderman, vroeger p.a. J. Fincham, 309 Schubertstraat, Pretoria. W. van Dalsen, vroeger Secretaris Electriciteitscommissie, Pretoria. M.A. Pelt, vroeger p.a. Ned. Afr. St. Lijn, Johannesburg (Transvaal). H. Hogendorp, vroeger Calle Herrera 1572, Buenos Aires J.M. Kessener, vroeger Charlestown (V.S.v.N. Am.). Priv. A. In 't Veld, vroeger 3rd Aero Squadron Camp Statsenburg en Pampange, Manilla, Philepine Islands J.J. Boon, vroeger 130 Humbolt Str. Brooklijn (N.Y.) F.B. Fellinga, vroeger Adm. fabr. Gondang Winangan, Klaten (N.I.) W.Th.H.v. Rooy, onderwijzer, vroeger Weltevreden (N.I.).

Neerlandia. Jaargang 28 157

[Nummer 11]

Johan Kesler. †

Hoewel het zijn naasten bloedverwanten sedert geruimen tijd reeds niet meer onbekend was, dat het ergste ieder oogenblik moest worden gevreesd en ook zijn vrienden, die hem weken lang reeds misten, zich bezorgd maakten omtrent zijn lot, heeft de tijding dat Johan Kesler Dinsdag 7 October, te St. Gilles-bij-Brussel, toch nog vrij plotseling was heengegaan, honderden in Vlaanderen, en ook in Nederland, verrast. Van dezen oud-gediende van het Algemeen Nederl. Verbond immers kan worden gezegd, dat hij tot zijn laatsten ademtocht de groote gedachte welke bij de oprichting van het A.N.V. voorzat, met onverminderde overtuiging en krachtdadigheid heeft voorgestaan en verspreid. Den avond voor zijn dood nog, trots zijn toestand en hoewel hij reeds verscheidene weken niet meer buitenshuis was geweest, had hij er op gestaan

Neerlandia. Jaargang 28 een vergadering van het groepsbestuur te Brussel bij te wonen. Het was zijn laatste krachtsinspanning. Enkele uren later was hij niet meer.

* * *

In 1854 te Delft geboren, doch sedert 1878 in Brussel gevestigd, was deze, door inburgering Vlaming geworden Hollander, een Groot-Nederlander in den besten en den waren zin van het woord. Wat hij als leeraar aan de Modelschool te Brussel, de Normaalschool te Geldenaken, de Normaalschool, de Middelbare School en het Athenaeum te Sint-Gilles-bij-Brussel, alsmede als stichter van de avondleergangen voor volwassenen in deze Brusselsche voorstad en schrijver van leerboeken voor de geestelijke ontwikkeling van het Vlaamsche volk heeft gedaan, zal nooit genoeg worden gewaardeerd. Onze hulde aan dezen nimmer versagenden strijder voor de Nederlandsche kultuur en het Vlaamsche rechtsherstel, gaat echter vooral naar den medestichter, in 1895, van de te Brussel geboren eerste afdeeling van het Algemeen Nederlandsch Verbond en den noesten werker, die niet weinig bijdroeg tot den bloei van het Verbond, in Vlaanderen, vóór den oorlog, nooit wanhoopte in de jaren der verstrooiïng en, ook na het herstel van den vrede, aan de zijde der jongeren stond, toen, trots ontmoediging en tegenkanting, tot de wederinrichting van groep Vlaanderen werd besloten. Zijn heengaan is èn voor het hoofdbestuur dat zijn raad steeds zeer op prijs stelde, èn voor groep Vlaanderen, waarvan hij, evenals van tak Brussel, de werkzame ondervoorzitter was, èn voor De Distel, de letterkundige afdeeling van voornoemden tak, een zwaar en onherstelbaar verlies. Vele getrouwen stelden er dan ook prijs op den overledene naar zijn laatste rustplaats te vergezellen. Zijn begrafenis viel door een tragisch toeval, samen met de plechtige overbrenging naar het ouderlijke huis en vervolgens naar de gemeentelijke begraafplaats, van het stoffelijk overschot van zijn in Frankrijk, tijdens den oorlog

Neerlandia. Jaargang 28 158 gestorven zoon, Johan M. Kesler, kapitein-bevelhebber bij de Belgische koloniale weermacht. Stil en ingetogen - op verzoek van de nabestaanden werden geen redevoeringen uitgesproken - stonden allen geschaard nabij de groeve, waarin vader en zoon, zijde aan zijde, onder den meest roerenden eenvoud werden neergelaten en de stomme smart van verwanten en vrienden, op dien grijzen Octobermorgen, was treffender dan welke grootsche plechtigheid ook had kunnen zijn. Het A.N.V., groep Vlaanderen in het bizonder, brengt hier een eeregroet aan dezen waren Groot-Nederlander. Allen zijn wij hem veel verschuldigd. Mogen wij zulks in de toekomst nimmer vergeten.

M.J. LIESENBORGHS.

Mr. L.J. Rietberg. †

Onze groep Suriname heeft een gevoelig verlies geleden. Op 16 September l.l. is te Paramaribo op 54-jarigen leeftijd overleden het bestuurslid dezer groep, Mr. Rietberg. Het A.N.V. is veel aan den overledene verplicht. Toen hij in Suriname kwam, sluimerde daar ons Verbond, doch toen eenige jaren later de gelegenheid zich voordeed de groep tot nieuw leven te brengen, trad hij aanstonds in de voorste rijen en diende haar als bestuurslid. Als waarnemend gouverneur overhandigde Mr. Rietberg onzen herdenkingspenning aan de nakomelingen der Hollandsche boeren in Juni 1920. Wat zijn grafredenaar zei: ‘Mr. Rietberg, Suriname's volk, dat te gedenken weet, zal uw beeld in eervol aandenken houden’, zal in bijzondere mate gelden van onze groep Suriname.

Dokter Alfons Depla. †

Als balling overleed deze edele Vlaming 14 October te 's-Gravenhage in den ouderdom van 64 jaar. In het Alg. Ned. Verbond heeft hij geen rol gespeeld, in de Vlaamsche Beweging was hij een zeer geziene persoonlijkheid, niet alleen om zijn beginselvastheid, maar om zijn hoogstaand karakter, groote kennis en fijne beschaving. Vlaanderen heeft in hem een zijner beste zonen verloren.

Ons Gedenkboek.

De voorraad van ons rijk verlucht Gedenkboek, dat in prachtband voor de leden slechts f 5.- kost, is nog slechts klein. Wie het zich nog wil aanschaffen, dient zich te haasten. De waardeering houdt aan. De vorige maand ontvingen wij o.m. nog deze: ‘Ik gevoel mij gedrongen U mijn volmaakte voldoening te betuigen omtrent dit buitengewoon belangwekkende werk, dat zoowel wat inhoud als wat uiterlijk betreft, zoowel den Nederlandschen Stam als het A.N.V. waardig is.

Neerlandia. Jaargang 28 Dr. H.C. HOLTZ, Consul der Nederlanden te Turijn.’

De Stichting van Nieuw-Amsterdam. ii. (Slot.)

Tot zoover de feiten. Het is, voor de nadere preciseering van het Belgische aandeel aan de stichting van NewYork, thans gewenscht deze te projecteeren in het algemeene beeld onzer geschiedenis van dien tijd. Deze geschiedenis van rond 1600 is altijd bovenmate belangwekkend om de groote volkskracht, waartoe onze voorouders toen in staat bleken. Het is als een uitbarsting naar Zuid en Noord, naar West en Oost. Heel Nederland lijkt bewogen door den lust, om naar vreemde landen uit te zwermen, en bij de grootsche economische en koloniale ontwikkeling, die plaats heeft, staan de Nederlanders spoedig aan de spits. Deze zeldzame ontwikkeling houdt ten nauwste verband met onzen grooten strijd om vrijheid, die den Nederlanders een moed en een zelfvertrouwen zonder weergâ gaf. Dit geheele schouwspel, dat men ziet vertoonen, is in zijn eigenste wezen Nederlandsch (of, wil men, voor dien tijd: Hollandsch). In Holland en Zeeland ligt de grond van onzen opstand tegen Philips II en van onze vrijwording. Hier heeft de beweging van meet af haar middelpunt. Van hieruit gaat zij over de andere Noord-Nederlandsche gewesten. Maar deze opstand draagt volstrekt geen eng-nationaal karakter. De ideëele beginselen van vrijheid op godsdienstig en staatkundig gebied, waarvoor hier gestreden en geleden werd, waren internationaal gemeengoed. Franschen, Walen, Engelschen, Schotten, Duitschers vochten aan Hollandsche zijde mede, niet alléén omdat zij hier werk vonden als soldaat in de huurlegers, maar dikwijls ook, omdat de strijd tegen Spanje hun sympathiek was. En nauwelijks was de strijd ten gunste van de Hollanders en Zeeuwen gekeerd, of van alle kanten stroomden om den geloove vervolgden of bedreigden naar het Noorden, om hier die vrijheid te vinden, die hun in hunne woonplaatsen onthouden werd: Puriteinen uit Engeland, Joden uit Spanje en Portugal, Calvinisten uit de Vlaamsche en Waalsche landen, waar, nadat de Spaansche heerschappij er hersteld was, geloofsvervolging opnieuw begonnen was. Onder de vreemdelingen, die hierheen kwamen, nemen Vlamingen en Walen - ook zij toen reeds als vreemdelingen beschouwd - de allereerste plaats in, zoowel wat hun aantal als wat hun invloed betreft. Beide zijn moeilijk te taxeeren in een wiskundige formule. Aan statistische berekeningen deed men toen nog niet. Maar eenige tienduizenden heeft het aantal wel bedragen en de invloed deed zich gelden in allerlei richtingen. Men heeft het wel eens voorgesteld, alsof eigenlijk de groote stoot tot den cultureelen en economischen opbloei van Noord-Nederland van hen zou zijn uitgegaan. Hoogst overdreven ongetwijfeld! Daartoe is, zooals ik al zei, de Noord-Nederlandsche opstand veel te veel iets eigens, van ons zelf, zooals Rembrandt en De Ruyter oer-Noord-Nederlandsch zijn. Beïnvloed is de ontwikkeling ten onzent door de rijpere levenservaring der Zuiderlingen, door het bezit van veel kapitaal, waarin velen hunner zich verheugden, door de grootsche plannen, die ze ontwierpen en waar een rijker fantasie achter school dan men in het Noorden gewoonlijk aantreft; ook wel door den felleren geest, waarvan hun Calvinisme getuigde. Vrijelijk kon deze invloed zich doen gelden, want

Neerlandia. Jaargang 28 159 onze voorouders waren zeer gastvrij in het toelaten van vreemde elementen - alleen uit de regeering werden deze laatste gewoonlijk geweerd, althans in den beginne; wel was het voor hen mogelijk het burgerrecht eener bepaalde stad te verwerven. Vergis ik mij niet, dan is deze Vlaamsch-Waalsche invloed het grootst geweest in de letterkunde (door Vondel) en in de koloniale, handels- en nijverheidsbewegingen. De Leidsche nijverheid heeft van de komst der Zuidelijke vluchtelingen een sterken duw naar omhoog gehad en verscheidene plannen van groote handelsondernemingen zijn door hen sterk bevorderd, al mag men volstrekt niet zeggen, dat alleen hun het initiatief hiervan toekomt, en al moet men goed voor oogen houden, dat de uitvoering haast uitsluitend in Noord-Nederlandsche handen heeft gelegen. Maar de invloed van een Le Maire, Moucheron, Usselinex is voor onze geschiedenis van groote beteekenis geweest, zooals onze Noord-Nederlandsche geschiedschrijving sedert lang ten volle heeft erkend - en zooals niemand zou kunnen ontkennen zonder grove historievervalsching. Dit algemeene oordeel nu geldt ook, wanneer wij in het bizonder op de Nederlandsche kolonisatie in Amerika letten. Ook hieraan hebben ballingen uit het Zuiden meegedaan. Zij hebben er zelfs zeer grootsche, welhaast onuitvoerbare plannen voor ontworpen. Dit geldt vooral van Willem Usselincx en men mag ook den Waal Jesse de Forest, over wien aanstonds nader, in dit verband noemen. Maar de plannen zijn volstrekt niet uitsluitend van Zuid-Nederlanders afkomstig en de uitvoering, voor zoover het hiertoe kwam, is bij lange na niet alleen in hunne handen. Aan de uitvoering van het plan voor de kolonisatie van Nieuw-Nederland, dat zelf van Noord-Nederlandschen (Amsterdamschen) oorsprong is, en dus ook aan de stichting van Nieuw-Amsterdam, hebben eenige Calvinistische Waalsche families aandeel gehad. In hoe verre deze allen toen reeds burgerrecht van de een of andere stad in Nederland hadden verworven, is bezwaarlijk te zeggen en doet ook niet veel ter zake. Mag men deze Walen, die hun geboorteland om geloofswille hadden verlaten, en hiermede geen relatie hoegenaamd meer hadden, rekenen tot de voorouders der tegenwoordige Belgen, die immers afstammelingen zijn van die Walen en Vlamingen, die òf vrijwillig òf gedwongen den strijd om vrijheid in den steek hebben gelaten? Dit is een vraag, die ik niet behoef te beantwoorden; het is een kwestie van smaak, die den Belgen alleen aangaat.

Eén omstandigheid vordert afzonderlijk onze belangstelling. De heer Carton de Wiart vestigde in de bijeenkomst in het Paleis des Académies in het bijzonder de aandacht op een te Boston uitgegeven handschrift, dat de eerste aanwijzingen zou geven voor het feit, dat Walen de stichters van Nieuw-Amsterdam zouden zijn, en elders vindt men meermalen van dit handschrift gesproken. Bedoeld is het ‘Journal du voyage faict par les pères de familles envoyées par Mrs. les Directeurs de la Compagnie des Indes Occidentales pour visiter la coste de Gujane’, bewaard in het Britsch Museum en uitgegeven door mrs. Robert W. des Forest in het door haar aan hare familie gewijde werk: ‘A Walloon family in America’1). Wie zich zet aan de bestudeering der Belgische aanspraken, mag dus dit boek niet vergeten. Ik heb het na eenige moeite in handen gekregen. Het komt in geen enkele Nederlandsche openbare boekerij voor, wat wel vreemd mag heeten, want het werk van mrs. De Forest is voor onze geschiedenis, vooral om dit Journal, heel 1) Boston and New York. Published by Houghton Mifflin Company, 1914. (2 dln.)

Neerlandia. Jaargang 28 belangwekkend. Het is bovendien fraai uitgegeven. In één woord, ik heb er met heel veel plezier mee kennis gemaakt. Maar....voor de Belgische aanspraken op de stichting van Nieuw-Amsterdam is het in hooge mate teleurstellend, en ik vraag mij af, of de Belgen, die er zich op beroepen, het zelf gezien hebben. Ik wil niet zoo onhoffelijk wezen er mrs. De Forest een verwijt van te maken dat zij het ‘Journal’ stelt op den naam van haren voorvader Jesse de Forest; zij zelf deelt ons mede, dat de eigenlijke schrijver er van waarschijnlijk is Jesse's reisgenoot Jean Mousnier de la Montagne. Maar Jesse heeft bij de expeditie de leiding gehad, en zoo mag men zijn naam wel aan de reisbeschrijving verbinden. Hij is inderdaad een Waal (uit het thans Fransche Avesnes in Henegouwen), is balling 's lands geworden, heeft zich als lakenverver te Leiden gevestigd2) en komt in 1622 te voorschijn met emigratie-plannen. Men mag aannemen, dat het voorbeeld den ‘Pilgrim-fathers’, die in 1620 in de May-Flower koers zetten naar de Nieuwe Wereld - en die eveneens eenige jaren te Leiden gewoond hadden -, op hem gewerkt heeft. Hij wendde zich eerst tot Carleton - het is in de hoogste mate waarschijnlijk, dat hij de ‘certain Walon’ is, van wien Carleton in zijn bericht spreekt - in naam van verschillende families, die naar Virginië (hier in den zin van Nieuw-Engeland) wilden oversteken. Het betrof een 50 of 60 families, Walen zoowel als Franschen, omvattende 227 personen. Zij wenschten een landstreek, waar ze een stad konden bouwen, gouverneur en magistraten kiezen en een groote mate van zelfstandigheid genieten, behoudens erkenning van het gezag van den Koning van Engeland. De Engelsche Virginia-Compagnie was echter niet geneigd op deze voorwaarden, die de stichting van een bepaalde Waalsch-Hugenootsche gemeenschap ten gevolge zouden hebben gehad, in te gaan. Spoedig daarop zijn De Forest en de zijnen in onderhandeling met de Staten van Holland, ook met de Staten-Generaal, die het verzoek niet afwezen, maar tot de uitvoering kwam het niet direct. De zaak raakte ten slotte, zooals van zelf spreekt, in handen der West-Indische Compagnie en deze heeft kort na hare inwerkingtreding de reis mogelijk gemaakt, waarover ons Journal handelt. Het was een onderzoekingstocht, niet meer. De directeuren der Compagnie oordeelden het beter eerst een

2) Zijn broeder Gerrit de Forest, lakenverver, die genoemd wordt bij Posthumus (Bronnen tot de geschiedenis der Leidsche Textielnijverheid, III, blz. 197), was burger van Leiden.

Neerlandia. Jaargang 28 160 landstreek te laten zoeken, die voor de door Forest en de zijnen gezochte kolonisatie geschikt zou zijn. Daarom stelden ze een zeker aantal familie-vaders in de gelegenheid, om met De Forest te gaan zien: zij konden dan zelf kiezen. Een tiental hunner gingen aan boord van de Duif, die 1 Juli 1623 uitvoer in gezelschap van de Mackereel, die onderweg een anderen koers volgde door naar de Hudson-rivier te stevenen, waar de Nieuw-Nederland hem in 1624 aantrof. De Duif ging naar Guyana, waar, na eenig zoeken, de keuze viel op het gebied aan de Wyapoko. Hier bleven, toen de Duif 1 Januari 1624 naar Nederland terugkeerde, een paar der familie-vaders, onder wie Jesse, achter met eenige leden van de bemanning van het schip (9 in totaal); de meesten echter, ofschoon Jesse, die de leider was, het anders wilde, keerden terug -, om hunne families af te halen, zou men denken, want op de vraag van Jesse, of het land, waar ze waren, hun beviel, antwoordden ze eenstemmig: ja. Maar men weet niet, wat er verder met deze terugkeerenden geschiedde. Is de Duif misschien verongelukt? In elk geval hoorden de achtergeblevenen niets meer....Jesse zelf stierf. De rest keerde in 1625 terug. ‘Le 16 Novembre nous arrivasmes à Flixinges dont Dieu soit loué’. Dit alles heeft, zooals men ziet, met Nieuw-Nederland of met Nieuw-Amsterdam volstrekt niets te maken. Er is hier sprake van iets heel anders: van een poging fot uitvoering van het grootsche plan, dat De Forest aan Carleton had voorgehouden. De poging mislukte en daarmede is het plan van de baan. Echter blijft het mogelijk, dat enkele der Waalsche families van de groep van Forest toch naar Nieuw-Nederland gegaan zijn. Dit is zelfs zeer waarschijnlijk. De vijf of zes families, die misschien al vóór de Nieuw-Nederland vertrokken zijn, kunnen er toe behoord hebben. Ook kunnen er schuilen onder de Walen, die met de Nieuw-Nederland in zee staken. Wachtens moede! Of met de hoop, om bij de voortrekkers aan te komen! Want de koers van de Nieuw-Nederland zou eerst gericht worden naar Guyana, wat echter niet geschied is. Mrs. De Forest oppert zelfs de mogelijkheid, dat eenige der familie-vaders, die 1 Januari 1624 aan boord van De Duif waren gegaan, tijdig te Amsterdam zouden zijn aangekomen, om nog met de Nieuw-Nederland te vertrekken. Maar deze veronderstelling schijnt geïnspireerd op het gebruik van onze moderne transportmiddelen.1) Hoe dit zij, het kolonisatie-plan van De Forest heeft met dat van de Kamer Amsterdam ten opzichte van Nieuw-Nederland eigenlijk niets van doen. Het zijn twee geheel verschillende plannen en uit de kolonisatie-voorwaarden van Maart 1624 blijkt duidelijk, dat de bewindhebbers der West-Indische Compagnie er niet aan dachten eischen als die van De Forest en de zijnen, ten opzichte van Nieuw-Nederland, in te willigen1); vooral het voorschrift aangaande de taal wijst hierop. Hierin kwamen de plannen overeen, dat beiden bedoelden het Calvinistische element in de Nieuwe Wereld te versterken. Daarom liet de Compagnie ook gaarne om den geloove vervolgden in haar gebied toe: nog in 1661 maakte ze dit uitdrukkelijk bekend. Maar

1) Mrs. De Forest voegt er trouwens uitdrukkelijk bij, dat het niet meer dan een veronderstelling is, en even uitdrukkelijk zegt zij, dat het vroeger (toen het Journal nog onbekend was en men niet wist, wat er van Jesse was geworden) wel gedane verhaal, alsof hij naar Nieuw-Nederland zou zijn gegaan, door het Journal voor goed weerlegd wordt. 1) In hoeverre zij bereid waren deze in te willigen in het gebied, dat De Forest en de zijnen zelf zouden kiezen, is overigens niet bekend.

Neerlandia. Jaargang 28 altijd alleen onder erkenning, dat zij het Nederlandsche karakter der kolonie zouden eerbiedigen. Nogmaal, wij kunnen het den Belgen gaarne gunnen, dat zij er op bogen, dat Walen groote kolonisatie-plannen hebben gekoesterd. Maar wij staan er op, dat men de zaken in haar juist historisch verband en in hare werkelijk historische beteekenis blijft zien, en wij moeten constateeren, dat hieraan in de Belgische voorstelling van zaken veel ontbreekt. Vooral het geval-Jesse is in hooge mate misbruikt. Minister Nolf sprak in de meer genoemde bijeenkomst van ‘la Nouvelle Avesnes’, dat ‘la Nouvelle Amsterdam’ werd. Wist hij dan niet, dat Jesse de La Forest uit Avesnes Nieuw-Nederland nimmer gezien heeft en dat wij heelemaal geen zekerheid hebben, dat onder de Walen, die mede naar Nieuw-Nederland overstaken, lieden uit Avesnes zijn geweest! Want het zegt in dit verband natuurlijk niets, dat een afstammeling van Jesse, eenige jaren nadat Nieuw-Amsterdam gesticht was, zich hierheen begaf. Het lichtend transparant, waarmede de Belgische minister werkte, ontdekt geen historische waarheid, maar dient alleen, om deze te verdoezelen. Nog erger maakt het de heer Carton de Wiart, als hij (in zijn boven aangehaald artikel) ons tracht te verblinden met de ‘stoutmoedige voortrekkers’ van de Duif, die in 1625 besloten naar Nederland terug te keeren op de ontvangst van enthousiaste berichten, die te Amsterdam waren ingekomen van hunne met May meegegane landgenooten, die onuitputtelijk waren in hun lof op de schoonheid van het ‘Paradijs van Hollandt’, zijn klaterende bronnen, zijn glanzende rivieren, den overvloed van zijn vruchten en den rijkdom van zijn bodem. Wat mooil Wat een fantasie! Maar ongelukkigerwijze vinden we in het Journal (of elders) van dit alles niets, en de verbinding van den terugkeer der 9 mannen uit het land aan de Wyapoko met kolonisatie-vooruitzichten in Nieuw-Nederland is een vondst, maar van heel onzuiver allooi, van den heer Carton de Wiart zelf.2) Er is zelfs geen schijn of schaduw van bewijs van, dat de terugkeerenden of eenigen hunner ooit naar Nieuw-Nederland overgestoken zijn. En stel, ze waren àllen met hunne families, overgestoken, wat had dit dan nog met de stichting van Nieuw-Amsterdam in 1624 te maken!

2) Nog mooier maakt het de schrijver van een feuilleton in een der Belgische bladen over het onderwerp, die Jesse zelf aan boord van de Nieuw-Nederland laat uitvaren - voor de stichting van ‘La Nouvelle Belgique’!! - In dit verband zij ook nog even gewezen op de onnoozelheid, die soms ‘Novum Belgium’, de Latijnsche naam voor Nieuw-Nederland in de 17de eeuw, door Nieuw-België heeft doen vertalen, (ook ten bewijze van....!)

Neerlandia. Jaargang 28 161

Maar de zaak-De Forest is ten slotte een bijkomstige omstandigheid, die men heeft trachten uit te buiten (en hoe!) voor een aangelegenheid, die op zich zelf niet sterk sterk stond en op deze wijze stellig niet te redden was.

Het wordt, geloof ik, uit het voorgaande betoog heel duidelijk, dat aan Belgische zijde twee dingen dooreengehaald zijn: kolonisatie-plannen van Waalsche uitgewekenen in Nederland, die het niet verder dan tot een begin van uitvoering hebben gebracht, al hebben zich Calvinistische Walen, evenals Hugenoten, op verschillende plaatsen in de Nieuwe Wereld gevestigd, en de kolonisatie van 't gebied, dat van 1614 af als Nieuw-Nederland aangeduid werd en waarin van 1624 af wezenlijke kolonisatie heeft plaats gehad (met eenig aandeel van Walen), met als gevolg de stichting der stad Nieuw-Amsterdam in 1626. Voor een juiste voorstelling van het historisch gebeurde en een daaruit van zelf volgende waardeering van het Nederlandsche en het Waalsche (c.q. Belgische) aandeel aan de groote wereldgebeurtenis, die de stichting van Nieuw-Amsterdam is gebleken te zijn, is het noodig deze dingen goed te onderscheiden. Waartoe dit artikel het zijne wil bijdragen. Dr. N. JAPIKSE.

Aanteekening.

Na het afdrukken van dit artikel deed Dr. Wieder eenige voor de stichting van Nieuw-Amsterdam belangrijke mededeelingen in een vergadering van het Aardrijkskundig Genootschap (zie de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 17-X-'24, Avondblad D.) Hij ontleende deze aan de zgn. Van Rappard-documenten, die in particulier Amerikaansch bezit geraakt zijn en waarvan Stokes geen inzage had kunnen krijgen. Zij blijken thans uitgegeven te zijn. Aan onze beschouwing en conclusie veranderen zij, voor zoover uit het bericht in de N.R.C. af te leiden is, wat de hoofdzaak betreft, niets. Alleen wordt onze opvatting, dat de Walen met de stichting van Nieuw-Amsterdam niets of heel weinig te maken hebben, versterkt door een document, waaruit de geheel onbekende omstandigheid blijkt, dat de West-Indische Compagnie in 1625 ‘bouwlieden’ heeft uitgezonden voor den fortbouw, waarmede in ditzelfde jaar is begonnen. Zoodra de nieuwe uitgave algemeen toegankelijk zal zijn, hoop ik gelegenheid te vinden er in een artikel in dit blad op terug te komen.

Adressen van secretarissen.

Algemeen Secretaris: Mr. B. de Gaay Fortman, Groenmarkt 9, Dordrecht. Groep Nederland: Mr. Ch.M. Herckenrath, Heerengracht 375, Amsterdam. Groep Vlaanderen: M.J. Liesenborghs, Eug. Demolderlaan 2, Schaarbeek-Brussel. Groep Nederlandsch Indië: J.W. Roessingh van Iterson J. Azn., Tandjonglaan 51, Weltevreden. Groep Suriname: Fred. Oudschans Dentz, Adm. Militair Hospitaal, Bus 220, Paramaribo.

Neerlandia. Jaargang 28 Groep Nederl. Antillen: J.H. Perret Gentil, Berg Altena 51, Curaçao. Groep Noord-Amerika: F.E.H. Gebhardt, 179 South Trenchard Str., Yonkers N.-Y.

Dietsche kantteekeningen.

Een Kapteynfonds.

Indien één instelling onmiddellijke gevolgen belooft voor Nederlands goeden naam in den vreemde, zal dit zijn het fonds, dat de vereerders van wijlen J.C. Kapteyn, hoogleeraar in de sterrenkunde aan de Groningsche universiteit*) willen stichten. Kapteyn is wereldberoemd geworden door zijn meesterlijke onderzoekingen over grondslagen der sterrenkunde; zijn ontdekking der beide sterrenstroomen, die zich in tegengestelde richting door de wereldruimte bewegen; zijn geniale theorie over den bouw van het heelal. Met uitzondering van Christiaan Huygens heeft de Nederlandsche geschiedenis voor de sterrenkunde geen beroemde namen aan te wijzen. Eerst in onzen tijd wordt het werk van Nederlandsche astronomen ook buiten onze grenzen bekend. Wij noemen Kaiser, die zich zoo verdienstelijk heeft gemaakt voor de verbetering van de Leidsche sterrenwacht en die de juistheidsmethoden toepaste, welke in 't laatste vierde der 19de eeuw aan die sterrenwacht een wereldnaam verschaften; de Van de Sande Bakhuyzens; De Sitter, de studiën van Easton en Pannekoek over den noordelijken melkweg, om ons tot enkelen te bepalen. Kapteyns werk was vooral de stichting van het sterrenkundig laboratorium-Kapteyn te Groningen. Ook de reorganisatie der Leidsche sterrenwacht is voor een groot deel volgens zijn plannen uitgevoerd. In samenwerking met prof. dr. W. de Sitter heeft hij de betrekkingen met buitenlandsche geleerden versterkt en de overeenkomst van Johannesburg teweeggebracht, die een gemeenschappelijk gebruik van de sterrenwachten in Zuid-Afrika en Nederland mogelijk maakte. Prof. Hertzsprung werkt thans te Johannesburg. Kapteyn heeft school gevormd, naast de Utrechtsche astronomen: Nijland, Van der Bilt e.a. die zich vooral toeleggen op de studie van veranderlijke sterren en zonsverduisteringen. Noemen wij uit den laatsten tijd nog het Astronomische instituut van dr. Anton Pannekoek, een nieuw ‘laboratorium’ te Amsterdam; de oprichting eener Nederlandsche astronomen-club, welker leden ten minste doctorandus in de sterrenkunde moeten zijn....en die nietttemin 20 tot 30 leden telt; de Nederlandsche Vereeniging voor Weer- en Sterrenkunde; B.A.N., het sedert 2 jaren bestaande ‘Bulletin der astr. Instituten in Nederland’, waarin de vier of vijf Nederlandsche sterrenkundige instellingen haar waarnemingen openbaar maken, dan behoeft men niet te vragen of er een opgewekt leven heerscht in deze wetenschap. En telkens bespeurt men daarbij nog den invloed van Kapteyn, onder wiens aansporing deze studiën sterk zijn toegenomen. Werd een fonds gesticht om aan begaafde sterrenkundigen en studenten toelagen te verleenen voor de studie aan Nederlandsche of buitenlandsche universiteiten en

*) Onder leiding eener Commissie, waarvan Prof. Dr. P.J. van Rhijn. Groningen, Voorzitter, Jhr. J.B. van Andringa de Kempenaer, Haren bij Groningen, Penningmeester, Prof. Dr. H.J. Backer, Groningen, Secretaris is.

Neerlandia. Jaargang 28 om hen te steunen bij wetenschappelijk onderzoek, dan mocht men terstond een krachtige vermeerdering der belangstelling, een sterke uitbreiding van de studie der sterrenkunde tegemoet zien. Voor zulk een fonds is thans 10-20 mille bijeen, maar dat is nog veel te weinig. Het is ons alsof alom jonge talenten op dit teeken wachten om zich op een nog te ontginnen wetenschappelijk terrein te onderscheiden.

Neerlandia. Jaargang 28 162

Nieuwe vrienden.

De verwoestingen ten Oosten van onze grens door den wereldoorlog aangericht, hebben het vergezicht geopend op een land, waarvan wij tot dusver maar weinig hoorden: Hongarije. Tallooze landgenooten hebben door hetgeen zij voor Hongarije, in 't bijzonder voor de Hongaarsche kinderen, deden, een nieuwen vriend geworven voor ons land. De Hongaarsch-Hollandsche Revue, twee jaar geleden te Budapest opgericht, doet het hare om die vriendschap te bevorderen, vooral door aanteekening te houden van de pogingen, die men in beide landen daartoe in het werk stelt. Een hoofdartikel in het Augustusnummer geeft daarvan een overzicht. Het gewaagt van het Hongaarsch-Nederlandsche Genootschap, tot welks bestuur invloedrijke Hongaarsche personen zijn toegetreden en waarvan genoemd blad het orgaan is. Dit genootschap weet de groote pers tot het bespreken van Hongaarsch-Nederlandsche belangen aan te sporen en doet lezingen houden of bevordert die.

Belangrijk vooral was de voordracht van den secretaris van het Genootschap, den heer K. von Buday, in een der zalen van het Parlementsgebouw over de rol van Nederland in de internationale staatkunde. Het gehoor bestond uit aanzienlijke persoonlijkheden van het Hongaarsche leven. De heer von Buday heeft ook grooten ijver aan den dag gelegd bij de voorbereiding der reis naar Nederland van Hongaarsche technische studenten, alsook door voordrachten in Nederland gehouden en vele artikelen, welke van zijne hand in Nederlandsche bladen verschenen. Evenzoo is de heer Prof. Von Antal, Hongaarsch professor in de godgeleerdheid, welbekend door zijn huwelijk met mej. Opzoomer (A.S.C. Wallis), onvermoeid werkzaam om het Nederlandsche publiek met Hongarije en zijne bevolking bekend te maken. De bekende dichter en schrijver Karel Szalay heeft een lezing gehouden over Nederlandsche letterkunde, waarbij hij uitstekende eigen Hongaarsche vertalingen ten gehoore bracht uit de werken van Nederlandsche dichters, de schrijfster Bella Sárossy een voordracht over Nederland in het Uraniatheater te Budapest voor een groot en uitgelezen publiek. Zeer vele Hongaarsche ouders maken gebruik van de door het Genootschop geboden mogelijkheid om de uit Nederland ontvangen brieven te vertalen en met in het Nederlandsch geschreven brieven te beantwoorden. Naar aanleiding van de Dordtsche tentoonstelling ter gelegenheid van het 25-jarig jubileum van het Algem. Nederl. Verbond, bracht het Genootschap eene merkwaardige verzameling bijeen van al datgene, wat in Hongarije getuigenis aflegt van den invloed van Nederlandschen ondernemingsgeest, kunst, wetenschap. Onder invloed van het Genootschap werd in Januari 1924 te Budapest opgericht de Hongaarsch-Nederlandsche Maatschappij voor cultureel-economische zaken. Zij verspreidt onderwijsrolprenten, geeft tijdschriften uit over kunst en letterkunde, bevordert de huisnijverheid. Zij

Neerlandia. Jaargang 28 zoekt gemeenschap met Hongaarsche en vooral ook Nederlandsche onderwijskringen. Om deze Maatschappij zedelijk krachtig te kunnen ondersteunen richtte het Hongaarsch-Nederlandsch Genootschap eene onderafdeeling voor onderwijs op. Een zeer werkzaam aandeel nam het Genootschap bij de ontvangst van meer dan 300 Nederlandsche pleegouders te Budapest in Juni van dit jaar; onder zijn toezicht helpt het Hongaarsch-Hollandsche Reisen Informatiebureau als onder-afdeeling der Hongaarsch-Hollandsche Bank, Nederlanders die Hongarije bezoeken. Binnenkort zal ook een bijzondere Hongaarsch-Nederlandsche rolprent worden vertoond.

Mooi werk verricht aldus het Hongaarsch-Nederlandsche Genootschap door toenadering te bevorderen tusschen twee volken, die elkaar tot voor korten tijd bijna geheel vreemd waren, al waren er vroeger reeds banden gesmeed; men denke aan wat onze De Ruyter voor Hongaren deed.

Nederlandsch te Londen.

Met ingenomenheid vernamen wij uit een Londenschen brief aan de Nieuwe Crt. van 11 Oct. 1924 dat, dank zij de bemoeiingen van Nederlanders te Londen, een Nederlandsche onderwijzeres daar sedert korten tijd les in het Nederlandsch geeft. De briefschrijver der N. Ct. zegt:

‘Het spreekt vanzelf dat Nederlandsche ouders hier hun kinderen op Engelsche scholen moeten doen, waar zij van alles hooren over Drake en Nelson en niets over De Ruyter en Van Speyk. Zij doen mee aan het saluut voor The Empire en krijgen een atlas, die voor driekwart gevuld is met kaarten van Groot-Brittanje en zijn overzeesche gebieden en waar ook een kaart in schuil gaat van Nederland-België... Luxemburg. Dat is heel natuurlijk voor Engeland maar zeer onnatuurlijk voor het gevoel van een Nederlander.’

De briefschrijver merkt terecht op, dat wie in het buitenland woont, dieper dan vele menschen thuis leert beseffen, hoe goed het is Nederlander en Nederlandsch te zijn. ‘De menschen van het slag, die ons in Londen de “Dutch lessons” hebben bezorgd,’ schrijft hij, ‘zijn dragers en handhavers van onzen stam en mannen naar mijn hart.’ En naar het onze!

Zonderling geval.

De dagbladen hebben een merkwaardig verhaal gedaan over de oorzaak der vertraging van de uitwisseling der ratificeeringsstukken voor het Nederlandsch-Tsjecho-Slowaaksche handelsverdrag.

De Nederlandsche regeering had naar Praag gezonden een door Koningin Wilhelmina geteekende ratificatie-oorkonde, die in het Fransch was gesteld. De Tsjecho-Slowaaksche regeering bood het Nederlandsche gezantschap,

Neerlandia. Jaargang 28 (de uitwisseling zou in het gebouw der Nederlandsche legatie geschieden), een door president Masaryk geteekende oorkonde in het Tsjechisch aan. Hiermee kon men van Nederlandsche zijde geen genoegen nemen. Iets anders ware het geweest, wanneer ook de Nederlandsche oorkonde in de landstaal, dus in het Nederlandsch, ware gesteld geweest; thans echter behoorde ook de Tsjechische oorkonde in het Fransch te zijn gesteld. Daar het niet aanging de door de Koningin reeds geteekende oorkonde naar Holland terug te zenden, wendde het Nederlandsche gezantschap te Praag zich om inlichtingen tot Den Haag. Ter andere zijde deed de vertegenwoordiger der Tsjecho-Slowaaksche regeering in deze aangelegenheid de toezegging, het zijne te zullen doen, om de tot vertraging der uitwisseling aanleiding gevende moeilijkheden uit den weg te ruimen.

Dit is een voor onze nationale trots pijnlijk geval. Het gebruik der eigen taal in het diplomatiek verkeer moge zijn eigenaardige bezwaren hebben, wanneer anderen zich daaraan houden, staan wij bij hen te boek als verzakers onzer taal als wij deze niet gebruiken. Het gebeurde moge in elk geval een vingerwijzing zijn om onze taal te gebruiken, wanneer het maar eenigszins kan.

Neerlandia. Jaargang 28 163

Het moeras uit!

In een weekblad lazen wij een eenigszins smalend stukje over het Congres voor Volkskracht. De schrijver meende, dat men elkaar maar iets trachtte wijs te maken en dat zulke opwekkingen toch niet baten. Zulke bedenkingen maken op ons altijd den indruk van gasbellen uit het graf van Jan Salie. 't Zal toch waarachtig wel gaan! Aan alle kanten zien wij lichtpunten. De cijfers, die het Centraal Bureau voor de Statistiek mededeelde over Nederlands buitenlandschen handel (zie N.R. Ct. van 15 Oct. 1924 Ochtendblad) zijn bijzonder bemoedigend. Onze uitvoer steeg van 923 millioen in de eerste negen maanden van 1923 tot 1192 in den zelfden tijd van 1924. De invoer nam in dien tijd toe van 1465 tot 1709 millioen, maar het zoogenaamde nadeelig saldo der handelsbalans is geleidelijk afgenomen van 61,4 millioen in Januari tot 26,7 millioen in September van dit jaar. Een ander verheugend teeken is de sterke vermindering van het aantal werkloozen: in een te Den Haag gehouden bijeenkomst van de wethouders van maatschappelijk hulpbetoon uit de vier grootste gemeenten van ons land, werd een verbetering van den toestand, een vermeerdering van arbeidsgelegenheden vastgesteld. Duizenden personen, die tot verleden jaar van de werkloosheidsuitkeering leefden, hebben hun pogingen om werk te vinden, verdubbeld, meestal met goed gevolg. Het aantal steuntrekkenden is dit jaar in Amsterdam en Rotterdam slechts 40 pct. van het aantal van verleden jaar. Meestal vermeerderde het aantal dezer steuntrekkenden tegen den herfst - dit jaar niet. De heer E. Heldering, voorzitter der Amsterdamsche Kamer van Koophandel - dus wel iemand die geen lichtvaardig oordeel zal uitspreken - schreef onlangs in Economisch Statistische Berichten, dat ‘de vooruitzichten van een geleidelijke verrijzing uit het economisch moeras, waarin zich Europa bevonden heeft, tengevolge van de sedert de conferentie te Londen geschapen politieke atmosfeer, veel beter geworden zijn. Dat vooruitzicht gaat noodwendig gepaard aan dat van een rijkelijker vloeien van 's lands middelen, nu reeds ingezet, want, al moge Duitschlands concurrentievermogen zich na eenigen tijd opnieuw krachtiger doen gevoelen dan thans het geval schijnt te zijn (de vrees daarvoor lijkt mij, op grond van de hooge lasten, waarmede de Duitsche industrie te rekenen heeft, gemakkelijk te overdrijven) en al moge het tot eigen en ons nadeel hooge invoerrechten gaan heffen, een algemeene opleving van den wereldhandel zal ons bedrijfsleven meer ten goede komen dan de genoemde factoren het zullen schaden.’

Zoodat zij, die moed hielden in den somberen tijd, gelijk krijgen!

Nederland op z'n best.

Dat een Engelsche Maatschappij in Nederland dit jaar schepen heeft laten bouwen, heeft den directeur de beschuldiging van gebrek aan vaderlandsliefde op den hals gehaald, en op het Nederlandsch fabrikaat werd afgegeven. De directeur noodigde een vooraanstaand Engelsch scheepsbouwer uit een onderzoek in te stellen en deze verklaarde de Nederlandsche schepen als de fraaiste,

Neerlandia. Jaargang 28 welke hij ooit gezien had. Zij overtroffen de verwachting. De bestelling had bovendien elfduizend pond bespaard.

- De heer Brusse schrijft in zijn vijfden brief, uit Edmonton (Canada) in de N.R. Ct. van 4 Oct. Avondblad C.: ‘De Hollanders staan hier nu eenmaal om hun ijver, hun zuinigheid, hun geschiktheid voor den landbouw en hun speciaal zuivel-instinct in den besten roep. En dit eindeloos groote land, met zijn ongeveer 2 inwoners per hectare, heeft niets zoozeer noodig als menschen om uit den bodem te halen wat er aan groeikracht en mineralen in zit....’

De Ruyter een Duitscher?

Men vestigde onze aandacht op het standaardwerk: Alfred Stenzel, Kaiserl. Kapt. z. See à la suite der Mar. Seekriegsgeschichte in ihren wichtigsten Abschnitten met Berücksichtigung der Seetaktik. Hannover u. Leipzig. Hahn'sche Buchhandlung 1907-1911. 5 Theilen. Wij hebben er inzage van genomen en groote waardeering voor dezen wetenschappelijken arbeid. Jammer dat het werk ontsierd wordt door enkele onjuistheden. Over De Ruyter handelend zegt de schrijver in het derde deel bladz. 257: ‘So verkörpert er in der Grösze und Schlichtheit seines ganzen Wesens rechtes echtes deutsches Heldentum;... jedem Deutschen hat Ruyter eines der höchsten Vorbilder zu sein,....’ En op bladz. 259 lezen we: ‘So steht Ruyter vor uns als das Bild eines in jeder Hinsicht wahrhaft groszen Mannes, fast unerreicht in allen menschlichen und militärischen Tugenden, ein Niederländer und Deutscher von echtem Schrot und Korn. Möge seine Gestalt unserer gesamten Jugend ein leuchtendes Vorbild werden.’ De cursiveeringen zijn van ons.

Dreigend verlies.

Er is werk aan den winkel voor Nederland op de Bovenwindsche eilanden! Die worden heel en al Engelsch, als er geen stokje voor gestoken wordt. De Roomsch-Katholieken hebben nog Nederlandsche priesters, maar de Protestantsche godsdienstoefeningen worden geleid door Engelsche predikanten, door de Engelsche synode aangewezen. De band met het moederland, die met Curaçao als tusschenstation moet onderhouden worden, kan onder omstandigheden, als daar thans heerschen, alleen maar verslappen. Het Nederlandsch wordt enkel nog gesproken door enkele Hollandsche en Curaçaosche ambtenaren en door onderwijzers. Op school wordt eerst in de vierde klasse Nederlandsch aangeleerd. Dan hebben de kinderen al drie jaar les in 't Engelsch gehad! Ons heeft een noodkreet bereikt. Wij hopen weldra in staat te zijn, te melden, wat er vanwege het Verbond, in de eerste plaats door de groep Antillen geschiedt. Dat is de reddingsboot, die 't dichtst bij 't schip in nood zich bevindt. Eenvoudige goed Hollandsche leesstof, de verplichting voor ambtenaren Nederlandsch te spreken, godsdienstoefeningen in het Nederlandsch, Hollandsche rechtspraak, onmiddellijke banden met het moederland, ambtelijk en niet-ambtelijk,

Neerlandia. Jaargang 28 Hollandsche rolprenten, die een beeld geven van Nederlandsch huiselijk en maatschappelijk leven. Dat zijn de eerste en dringendste behoeften.

Herinnering.

De dood van den veteraan Johan Kesler brengt ons een lied in de herinnering, getoondicht door Bernard ten Cate op woorden van ons overleden hoofdbestuurslid. Het slot luidt:

Eensgezindheid, recht en vrijheid Voor het lieve vaderland, Daarheen streven wij vertrouwend, Moedig steeds met hart en hand; Eensgezindheid, recht en vrijheid Zijn der welvaart onderpand, Groeie en bloeie vrij en krachtig, Immer Grooter Nederland.

De heer Kesler heeft de dichtregelen in 1903 voorgedragen bij het bezoek der Boerengeneraals aan Brussel.

Neerlandia. Jaargang 28 164

De zes Nederlandsche Nobelprijswinners.

Het Congres inzake Neerlands volkskracht.

We bewijzen, schrijvende over dit door de werkzame Afdeeling 's-Gravenhage zoo goed voorbereide en naar wensch geslaagde Congres, misschien te veel eer aan een paar betweters, door in de beknopte ruimte, die ons ten dienste staat, allereerst aandacht te schenken aan hun kritiek. Maar ze geeft ons juist gelegenheid de bedoeling van het Congres in 't ware licht te stellen. ‘Het Vaderland heeft natuurlijk het recht het Congres niet geslaagd te achten, - dat kan een kwestie van smaak zijn - maar noch de kranige oefeningen der Nederlandsche vliegtuigen boven de zee op dien schoonen Scheveningschen Vrijdagmorgen, noch het pleidooi van den heer Elout voor weerbaarheid, kon wien ook het recht geven te beweren, dat de waar niet in overeenstemming was met het uithangbond, dat bedoeld was ‘positie te nemen tegen de ontwapeningsdenkbeelden van prof. Van Embden’, m.a.w. dat het Congres onder valsche vlag voer. Wij zijn er van overtuigd, dat de heer Oudendijk, die als voorzitter der afdeeling voor een groot deel verantwoordelijk is voor wat we aan knappe redevoeringen en verheffende geestelijke wapenschouwing te genieten kregen, geen oogenblik eraan gedacht heeft ze dienstbaar te maken aan eenige partijpolitiek en allerminst de verdachtmaking van ‘Het Vaderland’ heeft verdiend. Dat de heer Van der Mandere, die in vlotten betoogtrant zoo voortreffelijk de taak van Nederland op Internationaal gebied schetste, gelegenheid kreeg de vredesgedachte te verbreiden, de leus ‘Vrede door Recht’ te doen klinken, omdat oorlog hem meer nog dan door wreedheden door onrecht tegenstaat, bewijst wel hoe geen vooropgezette propaganda voor een bepaalde politieke of maatschappelijke overtuiging in de bedoeling lag, maar een zich rekenschap geven van de eereplaats, die Nederland op velerlei gebied innam en nog inneemt, om in de bewustwording daarvan aansporing te vinden mede te werken aan nieuwe verhooging der geestelijke, zedelijke en stoffelijke kracht van ons volk, het doel immers van het A. N V. Ook de Congresgids met zijn kernwoorden, zijn portretten van groote mannen, wier invloed ver buiten de grenzen de volkerengemeenschap ten goede kwam of nog komt, zijn voor land en volk eervolle daden en feiten. liet geen twijfel over aan de eerlijke bedoeling der inrichters, die in deze tijden van verdeeldheid, verslapping en lamlendigheid een aansporing tot nationale eenheid en verhoogde volkskracht van groote waarde achtten. Een medewerker van De Vrijheid was wat beleefder onbillijk toen hij, nadat hij zelf op den Jan-Saliegeest had gewezen, rijmde:

Nu gaat men weer van volkskracht...spreken!

Neerlandia. Jaargang 28 Maar 'k meen, dat volkskracht dán slechts groeien kan, Wanneer elk Nederlander weer een man', Een kerel van stavast zal zijn...gebleken.

Maar als het volk niet doordrongen is van de beteekenis, die zijn beste zonen en dochteren aan het land geven, moet men het dan niet eerst zijn eigenwaarde leeren kennen, door het o.m. te wijzen op den rang, dien het buitenland de Nederlanders op verschillend gebied toekent? Al is, wat de opkomst van de toehoorders in de zoo passende historische omgeving der Ridderzaal betreft, het Congres niet zoo geslaagd als gewenscht werd, het daar door bevoegden gesprokene is door de pers in wijden kring bekend gemaakt. De oproep om zich zijn eigenwaarde weer bewust te worden en zijn beste gaven te ontwikkelen tot nieuwe uitingen van volkskracht, is toch 'n zeer geoorloofde aansporing tot daden. (We gebruikten haast onder invloed van den rijmer het leelijke germanisme daadkracht). Mag men geen bezieling meer putten uit wat ons voorgeslacht ons schonk? Hoe verheffend heeft Minister De Visser die vraag in zijn welsprekende openingsrede bevestigend beantwoord. Maar hij liet ook de beteekenis van het huidige Nederland uitkomen, herinnerde er met gepasten trots aan, welk een vlucht de wetenschap hier te lande heeft genomen, zoodat zelfs ver over onze grenzen de namen van verschillende onzer hooggeleerde landgenooten met eere worden genoemd. Onder de eerste natuurkundigen, geneeskundigen, wijsgeeren en rechtsgeleerden der wereld behooren verscheidene Nederlanders. Zelfs wonnen zes hunner reeds den Nobelprijs.1) Onze universiteiten staan op een hoog peil, zoodat zij met de beste elders kunnen wedijveren. De tijd is voorbij, dat kleine staten geacht werden geen gewichtige rol in de geschiedenis der beschaving te spelen.... Voor de wetenschap heeft dat daarna Mr. Gerbert Scholten aangetoond en de heer Jan Wils, zelf een bekwaam bouwmeester, haalde niet alleen de prijzende meening der buitenlanders aan, maar bewees, dat Nederland op het gebied der bouwkunst in Europa vrijwel aan de spits staat, hetgeen velen, die dagelijks langs de werken onzer knappe bouwmeesters in de groote steden en de tuindorpen gaan, niet eens bewust is. Wat Nederland voor de Toonkunst beteekent, heeft de heer Hugo Nolthenius ons doen verstaan. Wij hadden gaarne ook de andere kunsten, in het bijzonder de letterkunde behandeld gezien. Haar afwezigheid beteekende een leemte. Opwekkelijk en bemoedigend sprak oud-gouverneur Staal over Nederland als koloniale mogendheid, een rede, die zich waardig aansloot bij die van Baron Van Haersolte over Neerlands plaats onder de zeevarende mogendheden in het verleden en het heden. Hoewel Dr. Tenhaeff ons niet heeft overtuigd, dat de naam ‘Dietsche stam’ boven ‘Nederlandsche stam’ de voorkeur verdient, - volgens dezen spreker beteekent de eerste naam het verleden, de tweede de toekomst onzer stamverwante groepen - ervoeren wij toch uit zijn belangwekkend geschiedkundig en polemisch betoog, dat de ‘afgescheidenen’ niet meer zoo onverzoenlijk staan tegenover het huidige Algemeen Nederlandsch Verbond en zijn waardeering voor ons Gedenkboek deed ons in het bijzonder goed.

1) Naar ‘Svenska’ meldt, is Prof. Einthoven te Leiden, thans de 7de Nederlander, wien een Nobelprijs is toegekend.

Neerlandia. Jaargang 28 165

Onze algemeene Voorzitter heeft in een slotrede de inrichters van het Congres gehuldigd, in het bijzonder den goeden vriend van ons Verbond, Minister De Visser, wiens warme belangstelling voor ons werk van zooveel waarde is. De beperkte ruimte ontzegt ons het genoegen over dit belangrijke Congres nog wat door te babbelen. Wie er belang in stelt, kan zich trouwens het verslag aanschaffen, waarin alle redevoeringen zijn opgenomen. We willen alleen nog met dankbaarheid vermelden, hoe gelukkig de voorzitter der Afdeeling 's-Gravenhage en Omstreken ook was geweest in het samenstellen van den in het ‘Kurhaus’ gegeven Dietschen Kunstavond. die voor een talrijk publiek het Congres besloot. Medewerkers waren: Albert Vogel (voordracht), Jonkvrouwe Jacoba Repelaer van Driel en Jac. Caro (solozang), Sam Swaap (viool), Louis Schnitzler (klavier) en J.J.P. Wierts, die met zijn klein gemengd a capella-koor ook luister had bijgezet aan de openingszitting in de Ridderzaal en als toonzetter dien avond mede gehuldigd werd, evenals de onvermoeide leider van de gansche volkskrachtbetooging, de heer Oudendijk, aan wien de heer Wierts zijn nieuw lied ‘Holland’ heeft opgedragen. De Kunstavond was het schoone slotakkoord, waarin alle stemmen, die op het Congres haar geestdrift voor het verleden, haar waardeering voor het heden en haar vertrouwen op de toekomst van volk en stam hadden uitgesproken, tot een harmonisch geheel samenklonken. v.S. Vlaanderen.

Vlaamsche toestanden.

VII.

Onder de vele factoren, welke in Vlaanderen - en hiermede bedoel ik zoowel de provinciën Oost- en West-Vlaanderen als Limburg, Antwerpen en Vlaamsch-Brabant, Brussel inbegrepen - het doordringen van de beweging voor de bevestiging van het bestaansrecht der eigen taal tot in de diepste volkslagen hebben mogelijk gemaakt, neemt het Tooneel ongetwijfeld een voorname plaats in. Banaal of algemeen-menschelijk, boertig of dwaas, al naar de tijden en het midden, gaf het tooneel in Vlaanderen, in den loop der eeuwen, de maat aan van het beschavingspeil of deed het dienst, te zamen met de Kerk, als bolwerk van de door on-Dietsche overheerschers en handlangers van den vreemdeling, in haar laatste stellingen gedreven volkstaal. Wie naar bewijzen zoekt, hoeft niet eens terug te gaan tot de rederijkers of den Franschen tijd; hij hale alleen het sprekende voorbeeld aan van de - gelukkig - nog zeer talrijke Vlaamsche tooneelvereenigingen, welke, in de Belgische hoofdstad en hare vele voorsteden, trots alles het leven wisten te behouden. In de stelselmatig verfranschte hoofdstad, waar, pas eenige jaren geleden, de laatste Vlaamsche klas door het anti-Vlaamsche stadsbestuur werd afgeschaft, en de Vlaamsche kinderen, tegen alle opvoedkundige beginselen in, door vaak vrij gebrekkig Fransch sprekende

Neerlandia. Jaargang 28 onderwijzers en onderwijzeressen worden ontvlaamscht, zóó dat de jeugd, bij het verlaten van de lagere school, een weinig Fransch schrijft en leest, Brusselsch-Vlaamsch blijft spreken in den dagelijkschen omgang, doch geen Nederlandsch boek of zelfs geen Vlaamsch dagblad kan lezen, zijn de Vlaamsche tooneelvereenigingen voor velen die, bewust of onbewust, aan eigen taal en wezen blijven hechten, zoovele verdedigingsposten van het Vlaamsche element tegen de, van hoogerhand bevorderde, opdringende verfransching. Wat deze vereenigingen voor het voetlicht brengen, is niet steeds van de bovenste plank: uitspraak en spel laten vaak te wenschen over; maar toch valt hier, vooral voor wie de taaie gehechtheid van deze menschen aan den Vlaamschen volksaard weet te beseffen en de gebrekkige middelen kent, over welke zij beschikken, veel te loven en te waardeeren. In de andere steden van het Vlaamsche land, waar de taaltoestanden op onderwijsgebied gewoner zijn, heerscht een opgewekt tooneelleven, dat vooral in den laatsten tijd, gelijken tred houdend met het groeien van het Vlaamsche bewustzijn en hoofdzakelijk in steden met een bevolking van 30 tot 50.000 zielen, als Mechelen, Leuven, Aalst en Lier, tot een groote ontwikkeling wist te komen. Antwerpen en Gent staan daarbij, betrekkelijk gesproken en hun inwonertal in aanmerking genomen, misschien wel eenigszins ten achter, doch zulks valt, door het aanwezig zijn van officieele schouwburgen, waar het publiek steeds publiek blijft en zelf niet, af en toe, op de planken komt, licht te verklaren. Wat in dit laatste geval aan wisselwerking verloren gaat, wint de tooneelkunst er echter aan verfijning en beschaving, al zijn deze schouwburgen ook niet steeds geheel van sleur en slenter vrij te praten. Toch is - van een algemeen Nederlandsch standpunt gezien - het bestaan alleen reeds van deze schouwburgen, waar ook wel goede Hollandsche stukken naast vaak niet minder goede Vlaamsche (men denke hierbij in de eerste plaats aan het werk van Herman Teirlinck) worden vertoond, een verheugend iets. Op de planken hoort het Vlaamsche publiek er meestal zuiver, beschaafd Nederlandsch, het komt door de Hollandsche gezelschappen, welke nu geregeld iederen winter, de groote steden in Vlaanderen bereizen, in aanraking met de tooneelkunst uit het Noorden en gaat dan ook belang stellen in de Noordnederlandsche letterkunde, de Noordnederlandsche toestanden en, geleidelijk, het heele Noordnederlandsche leven. Te Brussel, te Antwerpen en te Gent, waar de Hollandsche kolonie, dank zij het standvastige streven van de knappe bestuurders der Kon. Nederlandsche Schouwburgen, de heeren Jan Poot, dr. O. de Gruyter en Van Rijn, den weg naar deze Vlaamsche tooneelzalen heeft gevonden, is de aanraking tusschen Vlamingen en Hollanders in aanzienlijke mate breeder en inniger geworden; ook niet-officieele schouwburgen als de Volksschouwburg Folies Bergère, te Brussel, onder de voortvarende leiding van den heer Kindermans en het Volksgebouw, een sociaal-democratische onderneming, te Antwerpen, droegen daartoe het hunne bij. Een bijzondere plaats neemt het Vlaamsche Volkstooneel, op dit gebied, in. Gesproten uit het door dr. O. de Gruyter aan het Yzerfront, tijdens de oorlogsjaren, opgerichte Vlaamsche Fronttooneel dat - door sommige militaire overheidspersonen met alle middelen - meest onderduimsche echter - werd tegengewerkt, heeft het Vlaamsche Volkstooneel, na den oorlog, eerst onder de leiding van dr. O. de Gruyter zelf, later van zijn broeder Lieven, tot in de kleinste steden en vlekken van het Vlaamsche land, goede tooneelkunst laten zien. De openluchtvoorstellingen van het Vlaamsche Volkstooneel - men herinnere zich de jongste vertooning van Dr. Wildgans' ‘Kaïn’ te Sinte Maartens Laathem - zijn ware, door duizenden bijgewoonde

Neerlandia. Jaargang 28 kunstgebeurtenissen geworden. Wat het Volkstooneel reeds heeft verricht, is ongetwijfeld veel, doch het wil ons, in zijn nieuwen vorm - voortaan echter als katholieke schouwburgonderneming - blijkbaar nog heel wat meer brengen. Johan de Meester Jr., de Noordnederlandsche tooneelkunstenaar, wil een tijdeigen nationaal-Vlaamsche stijl en regie scheppen en een nieuwe periode voltrekken in de Vlaamsche tooneelbeweging. Volgens het plan van Wies Moens, die secretaris van het V.V. blijft, ‘zal er een zuivering van de spellijst plaats hebben en niet het minst zal dat een artistieke zuivering zijn, waardoor het ideëele zal worden verkozen boven het vlak-alledaagsche, het geestelijke boven de armzalige werkelijkheid. Het Vlaamsche Volkstooneel wil een eigen lijn doen loopen door al wat het biedt: de lijn van de gothiek en van de vroede middeleeuwen doorgetrokken tot haar tegenwoordige ver-

Neerlandia. Jaargang 28 166 werkelijking.’ En daar de leiding de reeds aangevangen en druk bijgewoonde reeks voorstellingen wil aanvullen met voordrachten door Frederik van Eeden, L.J.W. Feber, Felix Timmermans e.a., zal iedereen, die het goed meent met de verspreiding en versterking der Nederlandsche beschaving in Vlaanderen, zich ongetwijfeld verheugen over deze nieuwe innige samenwerking tusschen Noord en Zuid op het ruime en rijke gebied van de geestelijke toenadering der staatkundig gescheiden Europeesche loten van den Nederlandschen stam.

M.J. LIESENBORGHS.

Berichten.

Tak Brussel en Omstreken.

Het weder, in de jongste zomermaanden, was niet van dien aard dat - hoezeer bestuur en leden het ook betreurden - aan de plannen tot het inrichten van een paar uitstapjes, tijdens de vacantie, gevolg kon worden gegeven. Vrijdag 21 November, te 8 uur, vangen de winterbijeenkomsten van den tak weer aan in de ‘Salle Nouvelle’, Ernest Allardstraat. De heer Geert Dils, de rijkbegaafde Nederlandsche zanger die, sedert lang reeds, in Vlaanderen geen onbekende meer is, zal, met begeleiding van de oude theorbeluit, zelf in passende kleedij, oude Vlaamsche en Hollandsche liederen ten gehoore brengen. Vooraf zullen de aanwezigen hulde brengen aan wijlen Johan Kesler, den betreurden ondervoorzitter van tak Brussel en Groep Vlaanderen. In 't vooruitzicht wordt gesteld een lezing met voordracht door dr. O. de Gruyter, bestuurder van den Nederlandschen Schouwburg te Antwerpen, een gezellig avondmaal, waar Hollandsche en Vlaamsche sprekers het woord zullen voeren, enz.

De Distel.

De letterkundige afdeeling van tak Brussel, De Distel, hervat Zaterdag 8 November, hare winterwerkzaamheden met een bijeenkomst in de mooie zalen van de Vlaamsche Club, Kreupelstraat 16. Op deze vergadering zal, na een hulde aan de gedachtenis van Johan Kesler, die eerevoorzitter was van De Distel, door den heer Paul Kenis een voordracht worden gehouden over ‘Tooverij in de Middeleeuwen’ en door dichter Raymond Herreman worden gesproken over Richhard Minne en andere jonge dichters. De avond wordt besloten met een gedachtenwisseling over ‘Romantisme in de letterkunde der jongeren’. Alle leden van tak Brussel zijn welkom. Overwogen wordt tevens het inrichten van een tentoonstelling van schilder- en beeldhouwwerk van ledenkunstenaars van het A.N.V.

Tak Lokeren.

Neerlandia. Jaargang 28 Het zeer werkzame bestuur van de in de Durmestad gevestigde afdeeling van het A.N.V. heeft, in zijn vergadering van 9 October, het programma voor de Wintermaanden vastgelegd. Het zal bestaan uit vijf gezellige bijeenkomsten met voordracht door een der leden en zeven openbare voordrachten. Vermoedelijk treedt de heer Dils op 10 November eveneens voor dezen tak op. Verder worden reisjes ingericht naar Antwerpen, waar een aantal leden gezamenlijk, de opvoering van ‘Herbergprinses’, ‘Lohengrin’ en ‘Hansje en Grietje’ zullen bijwonen.

Oprichting van nieuwe afdeelingen.

Het bestuur van Groep Vlaanderen acht het oogenblik gunstig om in verscheidene steden van het Vlaamsche land over te gaan tot de oprichting van nieuwe afdeelingen. Leden uit andere plaatsen dan Brussel en Lokeren welke in hun stad eenige personen kunnen missen voor het vormen van een eerste kern, waaruit dan het voorloopig bestuur van een nieuwen tak zou kunnen ontstaan, worden dringend verzocht het groepssecretariaat, Eug. Demolderlaan 2, Schaarbeek, te waarschuwen, dat dan voor het beleggen van een stichtingsvergadering enz. zal weten te zorgen.

Oost-Indië.

Het elfde jaarverslag van het Kartinifonds.

De ontvangst van dit over het jaar 1923 loopende verslag der te 's-Gravenhage gevestigde vereeniging ‘Kartinifonds’ is een welkome aanleiding om de aandacht te vestigen op het vele en goede, dat deze Vereeniging doet voor het onderwijs voor inlandsche meisjes in Indië. Het ‘vele’ is zeker nog niet genoeg, als men let op hetgeen er nog te doen is, maar het is toch een zeer te waardeeren resultaat, dat deze particuliere vereeniging nu reeds kan wijzen op 5 door haar opgerichte, bloeiende meisjesscholen, te Batavia, Buitenzorg, Semarang, Madioen en Maiang, met 1041 leerlingen. En vrij zeker mag ook wel voor een deel op haar credit geboekt worden, dat de Regeering er zelve in 1918 toe overging om meisjesscholen voor de kinderen des lands op te richten. De scholen, waarvan in het verslag de gebruikelijke mededeelingen omtrent aantal leerlingen, personeel enz. worden gedaan, zijn opgericht door vereenigingen, welke worden gesteund door het Kartinifonds, terwijl zij bovendien regeeringssteun genieten in den vorm van tegemoetkoming in de bouwkosten, de eerste inrichting, en de bezoldiging van het personeel. Zij staan gelijk met de Hollandsch-Inlandsche scholen van het Gouvernement, en voor de meeste leerlingen dienen zij als voorbereiding voor verder onderwijs. Van 147 meisjes, die in de laatste jaren het einddiploma kregen, gingen er 34 naar verschillende kweekscholen, 24 naar een Muloschool, 15 naar de Van-Deventerschool te Semarang, en werden er 2 onderwijzeres. Onder het personeel aan de scholen, te zamen 39 onderwijskrachten, waren - ook een moedgevend verschijnsel - 10 inlandsche onderwijzeressen. Ofschoon niet rechtstreeks, bemoeit het Kartinifonds zich ook met de Van-Deventerscholen te Bandoeng en te Semarang. Aan het fonds is n.l. het beheer

Neerlandia. Jaargang 28 opgedragen van de ‘Mr. C.Th. van Deventerstichting’, die genoemde scholen in het leven riep. Deze scholen beoogen ‘het Javaansche meisje een opleiding te geven tot ontwikkelde huisvrouw. Het onderwijs is tevens zoo ingericht. dat het einddiploma aan de houdster de bevoegdheid geeft, als Fröbelonderwijzeres op te treden. De cursus duurt vier jaar. Om toegelaten te worden moet de lagere school (H.I.S.) geheel doorloopen zijn.’ Voor de omhoogvoering der inlandsche maatschappij moet dit soort scholen van groote beteekenis worden geacht. Zooals Tillema in zijn ‘Reisbrieven’ in het Koloniaal Weekblad schreef: ‘Voor Indië geen vooruitgang zonder verheffing der vrouw, geen oplossing van het bevolkingsvraagstuk zonder haar hulp.’ Er gaan steeds meer inlandsche jongelingen naar Nederland voor verschillende studiën. Zij zijn hier te lande op den leeftijd, waarop het besef ontwaakt, dat het niet goed is, dat de mensch alleen zij. Geen wonder, dat er zijn, die dan onder Europeesche meisjes een levensgezellin zoeken. Vele oprechte vriendinnen en vrienden van den inlander hier te lande, hoogstaande inlanders op Java zien dergelijke huwelijken niet gaarne. Op een andere plaats in dit nummer noemde ik den naam van Ismangoen. Ik geloof vast, dat één der redenen van het gebrek aan blijheid en evenwicht in diens leven was, dat hij door zijn huwelijk met een Europeesche vrouw te veel los raakte van zijn familie en zijn rasgenooten. Maar....ernstige inlandsche jongelieden gevoelen het als een bezwaar, dat zij, op Java teruggekeerd, zoo

Neerlandia. Jaargang 28 167 moeilijk een vrouw van ontwikkeling vinden om samen door 't leven te gaan. Voor de opleiding en opvoeding van die vrouwen werkt het Kartinifonds.

Voor een jaarlijksche bijdrage van f 5.- kan men lid worden. De rijke leden van ons Verbond kunnen ook ‘denateur’ of ‘stichter’ worden. Voor hoeveel, dat zal zeker de Secretaris, Mr. A.M. Joekes, Carel van Bijlandtlaan 11, Den Haag, wel willen vertellen.

J.E. BIJLO.

Een hoogleeraarsbenoeming van bizondere beteekenis.

Het is voor het Algemeen Nederlandsch Verbond een voorrecht zijn vreugde en voldoening te uiten over de benoeming van Dr. Raden Ario Hoessein Djajadiningrat tot hoogleeraar in het Mohammedaansch recht en de

Prof. Dr. Raden Ario Hoessein Djajadiningrat.

Indonesische talen aan de Rechtshoogeschool te Batavia. En het Verbond is er trotsch op, dat deze onderscheiding is te beurt gevallen aan een hoog gewaardeerd lid van het bestuur der Groep Nederlandsch-Indië.

Neerlandia. Jaargang 28 Het was voor de Indische Regeering een geluk, dat Zij bij de keuze der hoogleeraren aan de dezer dagen te openen Rechtshoogeschool voor de bij uitstek Indische vakken: Mohammedaansch recht en de Indonesische talen, kon beschikken over een zoo uitnemend geleerde als Dr. Hoessein is, en Zij door diens benoeming tevens gelegenheid had om aan de Inlandsche bevolking het duidelijk bewijs te geven, dat haar begaafde zonen niet minder worden gewaardeerd dan zij, wier wieg in het Westen stond. Wel zijn wij in dat opzicht vooruitgegaan! Schrijver dezes had meer dan 30 jaar geleden het voorrecht den eersten Inlander, die in Nederland studeerde, te leeren kennen, den adjunct-inspecteur bij het Inlandsch Onderwijs Raden Mas Ismangoen Danoewinoto. De levensbeschrijving, die Mr. J.H. Abendanon van dezen edelman naar geboorte en karakter gaf (in Nederlandsch-Indië Oud en Nieuw, 1918, afl. 10), is helaasl de geschiedenis van een mislukt leven. Het is thans de tijd niet meer om af te wegen, in hoeverre starre opvattingen van regeeringspersonen, in hoeverre omstandigheden en verhoudingen, waar niemand tegen op kon, daarvan de oorzaak waren, maar wel geloof ik te mogen zeggen, wanneer ik de personen van Ismangoen en Dr. Hoessein naast elkaar stel, dat de eerste leed onder het toen heerschende begrip, dat een Westersch opgevoed Oosterling ook een Westerling moest worden, terwijl Dr. Hoessein hoezeer hij dankbaar zal erkennen, wat hij aan de Westersche wetenschap verschuldigd is, steeds stevig heeft vastgehouden al wat hem aan zijn volk bindt. Hetgeen niet belet, dat toch voor den Nederlandschen stam zijn benoeming tot professor een merkwaardige en vreugdevolle gebeurtenis is. J.E. BIJLO. Zuid-Afrika

De slag bij Elandslaagte.

Het was op 21 October vijfentwintig jaren geleden, dat te Elandslaagte (Natal) de Boeren onder aanvoering van generaal Jan Kock verslagen werden door de overmachtige Britsche troepen van generaal French. In dat eerste treffen van den laatsten Boerenoorlog onderscheidde zich het Hollander-korps, waarvan o.a. dr. H. Coster sneuvelde. De oud-kapitein van dat korps heeft van het gevecht een schets opgesteld, waaraan wij het volgende ontleenen.

Aan Luitenant Dr. H. Coster was opgedragen, de spoorlijn op te breken; hij meldde in den namiddag, dat hij de rails op drie verschillende plekken opgebroken en verwijderd had. Het Hollander-korps had een bivak betrokken aan den voet van een heuvel, nabij een van klippen gestapelden veekraal, tegen welks muur een tent werd opgeslagen voor den Kommandant en den Kapitein. Het tweede peloton, onder Luitenant Cars. G. de Jonge, betrok de brandwacht. Te half acht in den ochtend begon de strijd. Tegen twee uur 's namiddags beschikte generaal French over ruim 3000 man met 3 batterijen (18 vuurmonden). Slechts 800 man met een sectie staatsartillerie van twee 9 c.m. kanonnen kon generaal Kock hier tegenover stellen. Aanvankelijk had het Britsche geschut het terrein vóór de hoofdstelling beschoten, daarna trok het samen op de plaats, waar de beide

Neerlandia. Jaargang 28 Boerenkanonnen stonden opgesteld. Het Hollander-korps onder kommandant Lombard had zich nabij het geschut ontplooid en een gedekte stelling ingenomen achter klippen. Op ruim 1200 treden van die stelling opende de vijandelijke infanterie haar maximvuur en te 4 uur was het gevecht in vollen gang. De maxims knetterden, het kanonvuur dreunde en barstende projectielen zaaiden scherven op en achter de stelling, waar groote slachting werd aangcricht onder de daar bijeengehouden paarden. De Lee-Metford-kogels gonsden over het slagveld, knetterden tegen de klippen, waarvan de stukken en schilfers afvlogen en waartusschen men de knallen als van zweepslagen hoorde van het Mausergeweer. Na eenigen tijd begon de Britsche infanterie in de flank van de stelling te vuren en het eerste peloton, onder Luitenant Coster, kreeg order van richting te veranderen. Deze. en sommige zijner manschappen, het gevaar van opstaan niet beseffende, gaven daardoor het geheele lichaam prijs aan het vijandelijk geweervuur en, doodelijk getroffen, viel hij. Ook generaal Kock werd doodelijk gewond. Een vijftal Hollanders deed een uitval, die echter geen blijvend gevolg had daar geen anderen hen volgden. De Engelschen hadden in dit gevecht 51 dooden en 220 gewonden, de Boeren 40 gesneuvelden en 190 gewonden.

Het Hoofdbestuur der Zuidafrikaansche Vereeniging wekt thans het Nederlandsche Volk op, een gedenkteeken

Neerlandia. Jaargang 28 168 te helpen oprichten ter eere van de Hollanders, die zich in den slag bij Elandslaagte onderscheidden. Voor de gesneuvelde Britten zijn verschillende gedenkteekenen op het slagveld geplaatst, maar geen enkel gedenkteeken herinnert er aan, dat hier Nederlanders hebben geleden en gestreden voor een zaak die hun ter harte ging. Reeds spoorden de heeren Mr. J.C. Kakebeeke en H.J.A. Robbé Groskamp, oud-strijders van Elandslaagte, hun medestrijders aan, de oprichting van een gedenkteeken mogelijk te maken. Ook in Zuid-Afrika gaan zulke pogingen van Nederlanders uit.

Het kopje bij Elandslaagte, waar Dr. Coster sneuvelde.

Het geschiktste bevond men voor de plaatsing van een gedenkteeken een kopje nabij den langwerpigen heuvel, waar het Hollander-korps tot het laatst toe stand hield. Wij steunen dezen oproep met een herinnering aan de krachtige opleving van het Nederlandsche stamgevoel, tengevolge van den Boerenoorlog. Ieder Nederlander, al was hij toen nog maar een jongen herinnert zich de spanning, waarmede de strijd gevolgd werd, de vreugde bij elken kleinen voorspoed onzer Afrikaansche broeders, de verslagenheid bij hun nederlagen. En de groote bewondering en eerbied waarmede wij het heldhaftig gedrag van dr. H. Coster en de zijnen uit de verte gadesloegen. Dat onze stamgenooten over de geheele wereld hun steentje mogen bijdragen, opdat het gedenkteeken te Elandslaagte tevens een teeken worde, dat getuigt van de Nederlandsche stameenheid!

Huldiging van Dr. Herman Coster.

Neerlandia. Jaargang 28 Dinsdag 21 October had op de binnenplaats van het Academiegebouw te Leiden een indrukwekkende plechtigheid plaats. Daar waren op aanstichting van Mr. J.C. Kakebeeke, een der overlevenden van den slag bij Elandslaagte (21 October 1899) velen bijeengekomen om met elkaar te getuigen van hun grooten eerbied voor wijlen Dr. Herman Coster. Hij was een der eerste Nederlanders, die zich ter beschikking stelden van de Transvaalsche regeering om de Z.-Afr. Republiek tegen de Engelsche invallers te verdedigen. De vele Nederlanders, die met Dr. Coster aan de zijde der Boeren streden, gaven daarmede meer dan woorden kunnen doen, getuigenis van den door stamverwantschap onverbreekbaren band tusschen Nederland en Zuid-Afrika. Bij de plechtigheid waren o.m. tegenwoordig afgevaardigden van het Dr. Herman-Costerfonds, de N.Z.A.V., het Hoofdbestuur van het A.N.V., het Bestuur onzer Afd. Leiden, Dietsch Studentenverbond, Leidsch Stud.corps, het gemeentebestuur van Leiden en Alkmaar. Zij, die namens deze lichamen spraken, hechtten kransen om den gedenksteen voor Coster, die de binnenplaats siert. Herdenkingen als deze ontleenen in de eerste plaats hun waarde aan de beteekenis van den man, die herdacht wordt, maar ze hebben ook algemeene beteekenis. In dezen tijd, waarin velen zich kanten tegen den plicht van elk volk om den vaderlandschen grond ongeschonden te bewaren, zijn dergelijke bijeenkomsten uitermate geschikt om de vaderlandsliefde te versterken. Amerika.

Het Alg. Ned. Verbond in Amerika.

Veel genoegen deed het ons, een vlugschriftje te ontvangen, waarin de heer A. van C.P. Huizinga, voorzitter van de groep Noord-Amerika, de stamgenooten daarginds opwekt tot meer belangstelling voor Nederlandsche idealen. Goed en kernachtig is hierin gezegd, wat het Algemeen Nederlandsch Verbond wil en doet en waarom het noodig is, dat allen samenwerken om zijn kracht te versterken. De schrijver zegt o.m. zoo juist:

‘Het verbond speelt niet met ijdele klanken, maar behelst eene diepgegronde waarheid voor onzen Nederlandschen stam. Als een schatbewaarder van den echt Nederlandschen geest toch handhaaft en bevordert het Verbond het Nederlandsche over de geheele wereld, allereerst op vaderlandschen bodem! Eigenaardig, dat na de leerrijke aanschouwingsles over de verrassende kracht van het nationaliteitsgevoel en besef van stamverwantschap, ons gegeven gedurende den wereldoorlog en de sedert overal daarop gevolgde opleving van nationaal bewustzijn, ons Verbond niet alleen algemeener en dieper waardeering en medewerking ondervindt van ambtelijke zijde maar vooral ook uit den boezem van ons volk zelf.’ en verder:

‘Het betaamt den Nederlanders kernecht te blijven, bestand tegen buitenlandsche invloeden: niet met geringschatting van wat anderen goeds

Neerlandia. Jaargang 28 en voortreffelijks hebben, maar om volgens de diepe levenswet onzen eigen aard tot getrouwe uitdrukking te brengen. Zóó vervullen wij als Nederlanders het best onze bestemming .... Welnu, het Algemeen Nederlandsch Verbond verspreidt aan alle Nederlanders den profetischen oproep en de boodschap, uit eigen kracht van volk en stam te leven tot echt, duurzaam opbloeien van het Nederlandsche op het vaderlijk erf en buitenslands .... Met dezen vereischten nadruk op de handhaving van onzen landaard zullen wij als karaktervaste Nederlanders geen gevaar loopen onszelf en onze beteekenis te verliezen, ook niet, vooral niet buitenslands, want wij, die reeds veel bijgedragen hebben aan de wereldbeschaving, hebben nog steeds veel te geven. Nederland heeft eene roeping aan zichzelf en de wereld te vervullen.’

Het geloof aan deze roeping is een sterke beweegkracht, want het wijst een doel aan, waarheen wij kunnen streven.

Feestviering Koninginnedag N. York.

Men meldt ons uit N. York: Het was een aangename, gezellige avond, 30 Aug., de vooravond van den jaardag van Neerlands Koningin, voor

Neerlandia. Jaargang 28 169 die leden van de afdeeling ‘Nieuw-Nederland’ in New-York en omstreken, welke gehoor gegeven hadden aan de uitnoodiging van het bestuur, om, na een korte vergadering, samen aan een gezellig middagmaal gezeten, den verjaardag van H.M. Koningin Wilhelmina te gedenken. Volgens getuigenis van hen, die al jaren leden zijn van 't A.N.V., was geen enkele samenkomst in 't verleden zóó goed geslaagd als deze. De opkomst was klein, maar de goede stemming was er niet minder om. Oók niet, al schitterde het groepsbestuur door afwezigheid, zonder kennisgeving. Verschillende sprekers lieten zich hooren. Het vuur was niet van de lucht. Van de gasten gaf staande de samenkomst een drietal zich op voor het lidmaatschap. Besloten werd, Leidens ontzet op dezelfde wijze te herdenken. Een veel grootere opkomst kan dan verwacht worden, daar velen uitstedig waren, omdat 1 September een nationale feestdag is. Taalcommissie.

Onder eigen verantwoordelijkheid.

Zetel: Helenastraat 46, 's-Gravenhage. Aangeteekende stukken: Charlotte-de-Bourbonstraat.

‘Daar roert entwat’, zegt de begaafde Vlaamsche zanger en pastor te lande, Guido Gezelle, in zijn ‘Boerke Naas’ en de T.C. zegt hem dit gaarne na. Hoe langer hoe meer komt er verzet tegen de verknoeiing, waaraan onze rijke en schoone taal bloot staat, niet alleen door onbevoegden, maar ook door hen, die tot de bevoegdsten op taalgebied behoorden gerekend te worden, n.l. onze letterkundigen. In kleinere en grootere dagbladen komen telkens artikelen voor, die wijzen op taalbederf; telkenmale ontvangt de T.C. zulke bladen of uitknipsels, vaak vergezeld van het verzoek, om er in Neerlandia melding van te maken. Hoe gaarne de T.C. dit zou doen, de haar toegestane ruimte in Neerlandia gedoogt niet inwilliging van die verzoeken. Moge de T.C. daarom volstaan met allen, die de T.C. helpen, hartelijk dank hiervoor te zeggen en hun de verzekering te geven, dat zij met groote belangstelling van alles kennis neemt en tevens, dat zij bij den 4den druk der Woordenlijst, die niet in zoo'n heel ver verschiet meer ligt, van vele opmerkingen een dankbaar gebruik zal maken. Dat de T.C. zich verder voor toezendingen van zulke artikelen houdt aanbevolen, behoeft eigenlijk niet gezegd te worden.

W.J.v.d.B. te 's-Gr. De T.C. zal trachten te weten te komen, tot wien zij zich moet wenden, om de verandering, welke de T.C. ook gaarne ziet aangebracht, te krijgen. Dank voor Uw inlichting.

Dr. Th.C. te A'dam. Daargelaten nog, of de s in de opschriften op onze kwartjes en dubbeltjes (25 cts en 10 cts) behoort, de T.C. meent, dat een poging, om die s weg te krijgen, niets zou opleveren.

Neerlandia. Jaargang 28 W.K.P.M. de J. te Orleans. Vriendelijk dank voor Uw opmerkingen. De T.C. kreeg van velen gedaan, dat zij de aankondigingen zuiverden van ‘vreemde smetten’, doch niet van allen. De T.C. houdt haar aandacht op het gewraakte gevestigd.

B. te L. Dank voor uw opmerkingen. Natuurlijk is genotten geen goed Nederl. werkw.; indien U de jeugd het hoort gebruiken, verbeeldt dat woord zeker een aardigheid. - Zich kruisen in de beteekenis van een kruis maken is goed Nederlandsch en komt reeds in het Middelnederlandsch voor. Zich zonnen = zich in de zon koesteren is een z.g.n. neologisme, dat, naar wij meenen, is gemaakt naar het voorbeeld van zich warmen e.d.

Wat een vreemdeling zegt.

In ‘Het Vaderland’ kwam onlangs een persgesprek tusschen den bekenden orkestleider Schneevoigt en een der opstellers van het genoemde blad voor, waarin de eerste zeide, dat hij zich verbaasde over het geweldig aantal vreemde woorden, dat de Nederlanders in bijna iederen zin gebruiken.

Boeventaal, (uit een dwaas Haagsch wijkblaadje). ‘Leddy’ de Haagsche stayer, gestart door den verzorger der Haagsche Teamleden, Gerarts. Ziet hier de stayer ‘Leddy’; Wat landsman is hij, wedt-ie? (Ingezonden).

Waar een lid van het A.N.V. zich niet laat kieken!

Art. Photographe ..... en face ..... straat La Haye.

(Ingezonden).

Onze taal in de volksvertegenwoordiging

Volgens de bladen zei het Tweede-Kamerlid Feber in de zitting van 14 October j.l.; ‘De jongelui zullen gederacineerd worden, als het verband met het huiselijk milieu verbroken wordt.’ Zou deze volksvertegenwoordiger niet weten, dat hij beter begrepen wordt, als hij gezegd had: ‘De jongelui zullen veivreemd worden van den huiselijken kring?’

Op Nederlands wateren Nederlandsch!

Neerlandia. Jaargang 28 ‘Ik stel voor sliding te vertalen met glijbank, outrigged met uitlegger, start met meet en single scaull met éénmansgiek; wie geeft een Ned. woord voor wherry’, zoo schrijft en vraagt een onzer leden. Wij voegen er de vraag bij: welke Nederlandsche roei- en/of zeilvereeniging durft het aan, om zelf steeds Nederlandsch te bezigen en andere vereenigingen daartoe aan te sporen? Want er behoort moed toe, om zoo iets in Nederland te doen! Komt, zeerobben en waterratten, toont, dat ge zonen uit het land van de Trompen en De Ruyters zijt!

Was of werd geboren?

Herhaaldelijk lees ik, schrijft P.v.d.L. ons, in dagbladen en tijdschriften, dat de Heer of Mevrouw die en die was geboren en vraagt dan, of dit goed Nederlandsch is. Natuurlijk niet: elk Nederlandsch kind van omstreeks 12 jaar zal zeggen, dat die Heer of Mevrouw werd geboren. 't Is natuurlijk uit het Fransch nagemaakt.

Krachtige hulp.

Het ‘Maandblad voor Handelsonderwijs en Handelswetenschappen’, Hoofdopsteller Mr. dr. Jac. Kalma, geeft in elk nummer een afdeeling ‘Van hier en daar’, waarin de hoofdopsteller, mogen wij zeggen aan zijn ergernis, lucht geeft over de indringerigheid van allerlei -ismen, waarmee velen onze taal weten te verknoeien, alsook over den slechten zinsbouw, waaraan het werk van zelfs ontwikkelde menschen vaak sterk lijdt. Zeer leerrijk is het Octobernummer van dit tijdschrift (blz. 310 vlgg.), waarom wij bij dezen de lezers van Neerlandia er op opmerkzaam maken. In hetzelfde nummer van dit tijdschrift komt op bladz. 306 een stukje voor onder den titel Taal en Stijl, hetgeen ons aanleiding geeft tot de medeeling, dat de T.C. in het begin van Sept. j.l. aan alle H.B.S. en en Gymnasia een brief zond met het verzoek aan de leeraren, om de T.C. te helpen in den strijd tegen de verknoeiing onzer taal. Bij dien brief was onze Woordenlijst gevoegd. Moge onze roep om hulp verhoord worden!

Neerlandia. Jaargang 28 170

Mededeelingen.

Welkome medewerking van den Boekhandel.

Sedert eenige jaren heeft zich te Carambehy in den staat Parana, Brazilië, een Nederlandsche kolonie gevestigd, die langzaam in welvaart toeneemt, sneller in zielenaantal. Hoewel de kolonisten ver uiteen wonen, hebben zij een houten kerkje gebouwd, waarin men ook school houdt. Men wil door les te geven in het Nederlandsch het gevoel van saamhoorigheid met het vaderland levendig houden. Dertig leerlingen, wier ouders grootendeels gereformeerd zijn, bezoeken de school. Men heeft een onderwijzer, maar gebrek aan leermiddelen. En nu heeft men het A.N.V. om hulp gevraagd. Wij togen dadelijk aan het werk en riepen de medewerking van eenige Nederlandsche uitgevers in. Met groote welwillendheid gaven aan onze roepstem gehoor: fa. P. Noordhoff, Groningen, J.B. Wolters, Groningen en H.J. Spruyt, Amsterdam. Vooral de eerstgenoemde zond zooveel uit zijn fondsen, dat de kolonie er voor langen tijd mee gebaat zal zijn. Hulde aan de Nederlandsche uitgevers, die het A.N.V. steunen in zijn taak om den band met de Nederlanders in het buitenland te versterken. Voor hetzelfde doel zond ook de Unie van Christelijke Onderwijzers en Onderwijzeressen in Nederland een partij boeken.

Herkomst.

Meermalen ontvangt de Redactie krantenuitknipsels zonder vermelding der herkomst. Zij moeten dan terzijde worden gelegd. Wie iets zendt, vermelde de bron.

Decembernummer 1899.

Wie der oudste leden van het A.N.V. kan ons een Decembernummer van jaargang 1899 van Neerlandia bezorgen? Het is bestemd voor het Gezelle-museum te Brugge.

Verbetering.

In het artikel over Dr. Reitz, staat blz. 150, 2de kolom reg. 10 v.o. 1890, lees 1896.

Groep Nederlandsch-Indië.

Neerlandia. Jaargang 28 Het Bestuur is thans als volgt samengesteld: H.E. Steinmetz, eerevoorzitter; Mr. Dr. W.M.G. Schumann, Voorzitter; J.W. Roessingh v. Iterson, tijd. secretarispenningmeester Tandjonglaan 51, Weltevreden; R.A. Dr. Hoesein Djajadiningrat, Ir. M.H.E. Vreede, Mr. L.J.A. Trip, F.G.v. Emden, J.A. Deknatel, P.J. Gerke, W. Muurling, J. Hardeman, Dr. A.A.L. Rutgers en Mej. C.E. Draayer. Administrateur is de heer C. Hillebron, Kebon Sirih 83, Weltevreden.

Vraag om inlichting.

Wie kan het juiste adres meedeelen van: B. de Boer, vroeger 1e Stuurman Rott. Lloyd, Rotterdam. H.S. Lucas, vroeger 545 Thompson Str. Am. Arbor, Michigan.

Nederland in den Vreemde.

De Vereeniging ‘Nederland in den Vreemde’ heeft, op verzoek, een aantal werken van moderne Nederlandsche schrijvers geschonken aan de Koninklijke Bibliotheek van de Universiteit van Aarhus (Denemarken). Het geheel geeft een overzicht van de moderne Nederlandsche en Vlaamsche letterkunde.

Voor Afdeelingsavonden.

Johan Schmidt, Lumeystraat 39, Amsterdam. Nederlandsche voordracht- en tooneelavond met medewerking van een tooneelspeelster.

Voor sprekers over koloniale onderwerpen kan men zich het best wenden tot den heer H.H. Zeijlstra Fzn., Zwolscheweg 65, Deventer, Secretaris van het Comité voor Indische lezingen en leergangen, bij wien een lijst met 46 namen op aanvraag te verkrijgen is.

Verantwoording.

De Secretaris der Afdeeling Vlissingen meldt onder dankzegging, dat hij voor de nagelaten betrekkingen der omgekomen visschers nog ontving van een ‘Lezer van Neerlandia te Rio de Janeiro’ f 5.- en van Groep Suriname van het A.N.V. f 25.-.

Afd. Rotterdam.

Het secretariaat wordt tijdelijk waargenomen door den heer D.J. Tijssens, Hoflaan 20, Rotterdam.

Neerlandia. Jaargang 28 Jongeliedenafdeeling te 's-Gravenhage.

Tot penningmeesteresse dezer afdeeling is benoemd Mej. C.A. Meerburg, Koningin Wilhelminalaan 3, Voorburg.

Kalender 1925.

Onze nieuwe kalender is verschenen. Tegen toezending van f 1.90 verzenden wij hem naar elk gewenscht adres. Hij leent zich bij uitstek tot geschenk. Hij bevat 52 afbeeldingen, vele verzen, kernspreuken en prozastukken, meer dan 300 geschiedkundige aanteekeningen en vormt een dagelijksche propaganda voor ons Grootnederlandsch streven. Men bestelle spoedig, want de oplaag is zeer beperkt.

Afdeeling Kaapstad.

29 Augustus heeft deze afdeeling den verjaardag van Koningin Wilhelmina herdacht. De feestavond, die muziek, zang en tooneelspel te genieten gaf, slaagde uitmuntend. De Nederlandsche consul, Dr. Groenman, zeide in zijn openingswoord: ‘Zooals tegen zonsondergang alle Mohamedanen ter aarde buigen in de richting van Mekka en er als 't ware een beweging gaat van hen naar de heilige stad, zoo richten zich, als voor de Oranjevorstin het nieuwe jaar aanbreekt, de harten van alle Hollanders, hoe ook over de wereld verspreid, naar Haar en 't oude Vaderland.’

Het Nederlandsche boek in Zuid-Afrika.

De verschillende boeken voor schoolgebruik door welwillende Nederlandsche firma's aan 't Dep. van Onderwijs in Z.-Afr. gezonden, blijven nog steeds de aandacht trekken. De uitvoering en strekking zijn uitstekend, doch 't feit blijft: schoolboeken moeten in 't Afrikaansch zijn. Engelsche uitgeversfirma's zien dit zeer goed in, en de uitgave van Afrikaansche boekjes door Engelsche drukkers is ontzaglijk. Het hoofdfeit echter, een inderdaad verblijdend feit, is: dat alle boekhandelaars toestemmen, dat het Nederlandsch lezen zeer toeneemt. Nederlandsche boeken worden grif verkocht, meer dan zulks sedert jaren 't geval geweest is. Alleen klaagt het publiek nog steeds over de duurte der boeken.

Neerlandia. Jaargang 28 171

Ingezonden.

Comité van Ned. kinderen in den Vreemde.

De ontvangsten in de afgeloopen maand bedroegen f 3067.25, maakt met vorige opgaven f 56285.77, waartegenover staan de uitgaven van ongeveer f 3850.- dus wederom eene achteruitgang van onze kasmiddelen, ditmaal van ongeveer f 800.-. Moge dit een aanleiding zijn voor hen, die begrijpen en voelen, dat onze kleine stamgenootjes in den Vreemde nog veel lijden en niet achtergesteld mogen worden bij anderen, ons krachtig te steunen. Men vraagt wederom dringend bussen melk voor de kinderen, die wij nog niet hier kunnen brengen. Giften worden gaarne ontvangen door den Penningmeester S. VAN LIER, Ez. Nassaukade 358, Amsterdam. Postcheque en Girodienst 22889. Gemeentegiro L. 569. Nieuwe leden.

Groep Nederland.

Begunstigende leden.

Mr. G. Ruys, Notaris en Adv. Keizersgr. 167, Amsterdam. D. Balfoort, Keizersgracht 213, Amsterdam. A.W.G. Boele van Hensbroek, Directeur Holland-Columbia, Directeur Keizersgracht 213, Nederl. Handels Informatiebureau v.d. Sluys & Co., Directeur Keizersgracht 213, Allen opg. door den heer Utrecht. Jac. Post,

Gewone leden.

Mej. Mechtelina E. Ruysch van Dugteren, Arts. Amsterdam. Heerengracht 38, B. Verhey, Singel 154, Amsterdam. Dr. T.P. Sevensma, Directeur Universiteitsbibliotheek, Amsterdam. Overtoom 195,

Neerlandia. Jaargang 28 W.C. Ketelaar, Secr. Ned. Ind. Onderwijs en Studiekas, Amsterdam. Keizersgracht 209, Mr. M.J. de Geus, Advocaat, en Procureur, ‘Domi’, Bilthoven. Julianalaan 204, Mr. J.H. van Doorne, Advocaat, L. Bergstr. 5, Soestdijk. Jan Wegman, Nobelstraat 3, Utrecht. Cris Agterberg, Beeldhouwer, Nobelstr. 12, Utrecht. P.C. Vincent, Arts, Stationsstraat 6, Utrecht. H.J. Loor, Koopman, Lijnmarkt 2, Utrecht. G.H. Goossens, Zadelstraat 22, Utrecht. Mr. A.J. Moll, Advocaat, Catharijnesingel 47a, Utrecht. E. Piels, Pastoor, Mariaplaats 30, Utrecht. J.A. Werner, Tandarts. Stationsstraat 1, Utrecht. Allen opg. door den heer Utrecht. Jac. Post, J. de Bie, v.d. Does de Willeb.singel 39, 's-Hertogenbosch. Ir. D.L. Jonker, Vughterweg 1, 's-Hertogenbosch. A. Keur, Verwerstraat 56, 's-Hertogenbosch. J.H.J. Op de Coul, Hinthamerstr. 156, 's-Hertogenbosch. J.P.C.L.M. Westerlaken, Koningsweg 121, 's-Hertogenbosch. Allen opg. door het 's-Hertogenbosch. Bestuur der Afd. Ds. W. Bax, Maastricht. A. Haima de Vries, Willemstr. 7, Dordrecht. Mej. N.v.d. Nieuwenhuizen, Reeweg 142, Dordrecht. Opg. door Mej. A. Detlijn, Dordrecht. Dr. G. Snijder, p.a. Koloniaal Instituut, Amsterdam. Opg. door den heer F.J.H. Medan. Klevant, G.J. van Sierenberg de Boer, Rusthoflaan 5, Voorburg. Opg. door Dr. M.A. van Den Haag. Weel,

Jongelieden.

J. Bakker, Heemraadsingel 96, Rotterdam.

Neerlandia. Jaargang 28 H. Roovers, Diergaardelaan 29a, Rotterdam. Beiden opg. door het Rotterdam. Bestuur der Jongel. Afd. G. Muys, Anemoonstraat 153, Den Haag. W.J. Hartman Jr., Jul. v. Stolberglaan 92, Den Haag. Beiden opg. door het Den Haag. Bestuur der Jongel. Afd.

Groep Ned. Indië.

W.L.J. Sparenburg, Hoofd H.I.S. Madjalengka. M.A. Ten Kate, Dir. Zendingskweekschool, Modjowarno. W.D. Niestadt, Bodjong 124, Semarang. J. Scheur, Sf. Manishardjo, Klaten. A.H.v.d. Broek, Controleur P.T.T., Weltevreden. A.C. Heyne, Controleur P.T.T., Weltevreden. Mej. Maimoenah, Weltevreden. Mr. G.W. Eskes, Ambt. Dep. v. Financiën, Weltevreden. Mr. L.J.A. Trip, President v.d. Javasche Bank Weltevreden. Sastrawardoja, Weltevreden. F.F.J. Brulez, Ir. P.T.T., Weltevreden. P. Slikkerveer, Onderwijzer, Weltevreden. D.J.W. van Geest, 2e Off. K.P.M., Weltevreden. Allen opg. door het Best. Weltevreden. van Groep Ned. Indië, Mevr. Van Soest Esser, Onderwijzeres, Semarang. Mej. L.A. Hildebrand, Onderwijzeres, Semarang. Mej. P.L.V. de Sturler, Onderwijzeres, Semarang. Mej. W. Prandligt, Onderwijzeres, Semarang. Mej. E.M.v. Kriegenbergh, Commies N.I.S., Semarang. O.J. van Urk, Onderwijzer, Semarang. H. Overduin, Dir. Gevangenis, Semarang. P.A. Roelofs, Semarang. Mej. C.J.M. Rieuwers, Onderwijzeres, Oenarang. Mej. A. Valk, Onderwijzeres, Ambarawa.

Neerlandia. Jaargang 28 Allen opg. door den heer Semarang. W.D. Niestadt, N.H.J. Drees, p.a. Bank voor Indië, Soerabaja.

Groep Noord Amerika.

P.C. van Dijk, 1312 Eastern Ave S.E. Grand Rapids (Mich.). J.D.S. de Haan, 1170 Ionia Ave S.W., Grand Rapids (Mich.). Co. Schaaphok, 1040 Temple Str. S.E., Grand Rapids (Mich.). Joh. A. Roobal, 31 Lowell Ave N.E., Grand Rapids (Mich.). Allen opg. door den heer Grand Rapids (Mich.). N. de Vries, E.W.v.d. Drift, General Delivery, Renville (Minn.) Opg. door den heer L.C. Minneapolis. Wilten, J. Fresco, 38 Buena Vista Ave, Yonkers (N.Y.) J.J. Antony, 222 Bloomfield Str. Hoboken (N.Y.) Beiden opg. door het Bestuur v. Groep Noord-Amerika. Sipke G. Walstra, c.o. Glenmore Game & Poultry Farm, Chester (N.Y.) Opg. door den heer J.J. Hoboken. Antony, W.J. Huizinga, 116 Buena Vista Ave Yonkers (N.Y.) Mej. D.C. Marie Gebhardt van Romburch., 179 So. Trenchard Str. Yonkers, (N.Y.). Beiden opg. door den Heer Yonkers (N.Y.) F.E.H. Gebhardt v. Roonburch, J.D. Grevinck, Hartly Hall, Columbia Ave, N.-York, City. H.D. Gideonse, 500 Riverside Drive, N.-York, City. Beiden opg. door den heer Clifton. S. van Rood, J.W.H. Brouwer, 1648, 2de Ave, N.-York, City. Opg. door den heer A. Jersey City. Bomert,

Neerlandia. Jaargang 28 Groep Nederlandsche Antillen.

J. de J. Arends, Bargestraat, Curaçao. H.B. Bakker, Penweg, Curaçao. David Caprilles, Penweg, Curaçao. Jan H. Beaujon, Hoogstraat, Curaçao. C.H. Joncheer Wz., Hoogstraat, Curaçao. Mevr. C.W. van Dorp-Breed, p.a. Cur. Petr. Mij., Curaçao. J.F. Blankenhage, p.a. Cur. Petr. Mij., Curaçao. C.S. Duinker, p.a. Cur. Petr. Mij., Curaçao.

Neerlandia. Jaargang 28 172

L.W. Heyer, p.a. Cur. Petr. Mij., Curaçao. Oswald C. Boom, Frederikstraat, Curaçao. J.J.H. Joubert, Frederikstraat, Curaçao. P.B. Gorsira, Brionplein, Curaçao. J.J. Hopmans, Kortijnweg, Curaçao. L. Posner, Kortijnweg, Curaçao. M.T. Kroon, Sebastopolstr., Curaçao. W.A. Maal, Hendriksteeg, Curaçao. C.J. Polak, Plantage ‘Pannekoek’, Curaçao. M.C.W. Schotborgh, Breedestraat O.Z., Curaçao. Allen opg. door het Best. Curaçao. van Groep Ned. Antillen, Mej. Helen Labega, Philipsburg (St. Martijn), R.J. Beaujon, Philipsburg (St. Martijn), J.C. Waymouth, Philipsburg (St. Martijn), Allen opg. door Mej. L. Slothouwer, Philipsburg (St. Martijn), Mej. Kitty Huieth, Philipsburg (St. Martijn), Opg. door Mej. Philipsburg (St. Martijn), Philipszoon, E.E.W. Fistler, Philipsburg (St. Martijn), Opg. door den heer C. Philipsburg (St. Martijn), Verheul,

Groep Suriname.

D.S. Mare, Hoofd der School, Domburg (Boven Para). Opg. door den heer P. Out, Koog a.d. Zaan.

Buitenland.

Begunstigende leden.

J. Bakker, p.a. The Asiatic Petr. Co., Singapore S.S.

Neerlandia. Jaargang 28 J.J. Jansen, A.J. Konings, p.a. The Asiatic Petr. Co., Singapore S.S. P. Philipp, p.a. The Asiatic Petr. Co., Singapore S.S. Allen opg. door den Heer Singapore S.S. H. Westers, Z. Exc. Jhr. Mr. R. de Marees van Swinderen, Londen.

Gewone Leden.

Prof. M. Molitor, Forststr. 6, Leipzig-Plagwitz. J.K. van Deventer, Briestrasse 24/I Leipzig-Gohlis. Beiden opg. door het Leipzig. Bestuur der Afdeeling Mevr. W. Remmers-Van Drimmelen, Bus 23, Pietersburg (Transvaal). J.D. Schutstal van Woudenberg, Bus 13, Middelburg (Transvaal). Jan Hülsken, Vice Consul der Nederl. Nürnberg. Mr. Schouten, Nürnberg. Beiden opg. door Mevr. Nürnberg. A.J.P. Pijnappel-Hengeveld, C. Cruden, p.a. The Asiatic Petr. Co., Singapore S.S. Jhr. H.P.C. de Stuers, p.a. The Asiatic Petr. Co., Singapore S.S. J. van Seventer, p.a. The Asiatic Petr. Co., Singapore S.S. Allen opg. door den heer Singapore S.S. H. Westers, Mr. L.J. Plemp v. Duiveland, Hectorstr. 2 Berlijn Halensee. Polidor de Haseth, Maracaibo. Opg. door het Bestuur van Antillen. Groep Ned. Dr. Van Hoepen, Direkt. Museum Bloemfontein (O.V.S.) Opg. door het Bestuur van Bloemfontein (O.V.S.) Afd. Prof. Dr. J. Serton, Mosterstsdrift, Stellenbosch Z. Afr. Mevr. Serton, Morterstsdrift, Stellenbosch Z. Afr. Beiden opg. door het Kaapstad. Bestuur van Afd. E. van Lier, Stapferstr. 25III, Zurich.

Neerlandia. Jaargang 28 Opg. door Mr. Ch.M. Amsterdam. Herckenrath Jr., Edgar Claude de Kretser De Vos Lane, Colombo (Ceylon). Opg. door den heer E. Colombo (Ceylon). Reimers,

Bericht.

Het vervolg van Ons Dietsche Dicht en enkele andere stukken moeten wegens plaatsgebrek tot een volgend nr. blijven liggen.

Ontwerp van het gedenkteeken, dat men te Elandslaagte wil oprichten voor de 21 Ocober 1899 daar gesneuvelde Hollanders.

Neerlandia. Jaargang 28 173

[Nummer 12]

HIPPOLIET ALFONS MEERT. (Geboren te Aalst 1 April 1865, overleden te Middelburg 20 Nov. 1924). Naar het portret in 1923 te Hannover geschilderd door Em. Jacques.

Neerlandia. Jaargang 28 174

Hippoliet Meert. † (1 April 1865-20 November 1924).

20 November was een rouwdag voor het Alg. Ned. Verbond. Toen ontsliep in den vroegen morgen in het Ziekenhuis te Middelburg de man, die in 1895 te Brussel de schetsteekening ontwierp van het Stamgebouw, dat sedert verrees en waarvan hij tot den noodlottigen wereldoorlog een der trouwste en nooit versagende bestuurders is geweest. Het is een droevige dure plicht dezen grondlegger te eeren, nu hij voor altijd van ons is heengegaan. De vertrouwden van Dr. Martens, die zijn zieken strijdmakker met zoo groote toewijding heeft bijgestaan, wisten hoe de wetenschap hem nog slechts enkele levensmaanden gaf. Weder is dan een der onvermoeidste en edelste strijders voor de rechten der Vlamingen in ballingschap gestorven, zonder dat hij na zijn uitwijking in '18 zijn geboortegrond, zijn geliefd Vlaanderen, heeft mogen terugzien. De Gentsche doodenakker, waar hem door Vlaamsche en Nederlandsche vrienden en vereerders Maandag 24 November een grootsche uitvaart was bereid, welke door de overheid schandelijk werd ontwijd, mocht ten minste zijn stoffelijk overschot ontvangen.

Meert was een man, die - zooals onze eerevoorzitter Dr. Kiewiet de Jonge, in zijn inleiding tot ons Gedenkboek getuigde - nooit uit de zuivere sfeer zijner bedoelingen voor zijn Vlaamsch land en Volk is neergedaald en wiens onverdroten noestheid in de zelf gekozen levenstaak eerbied afdwong. Na den stoot, dien hij in het Brusselsche Kunstgenootschap ‘De Distel’ in 1895 aan de Grootnederlandsche beweging gaf, stichtte hij in 1896 het maandblad Neerlandia, waarin hij zijn denkbeelden begon te verbreiden en kenmerkend voor het daarin belichaamde streven was, dat het eerste nummer 11 Juli van dat jaar, den verjaardag van den Guldensporenslag, verscheen. Meert was toen werkzaam bij het middelbaar onderwijs te Brussel, later kwam hij aan het athenaeum te Gent en daar, eerst in de villa Jan Frans Willems, daarna in de ruime woning in de Spiegelstraat 20, ontstond langzamerhand het arsenaal van den Vlaamschen strijd; het werd een toevluchtsoord voor alle Vlamingen, die inlichtingen, troost en steun zochten in hun zware worsteling om zich te midden van vijanden en verbasterde rasgenooten te handhaven en voor hun rechten op te komen.

Veel geschriften zijn niet van zijn hand verschenen. Maar zijn antwoord op Destrée's Lettre au Roi verwierf als Vlaamsch verweerschrift terecht groote bekendheid. En toen de strijd voor de vervlaamsching der Gentsche Hoogeschool een eigen orgaan noodig had, gaf hij enkele jaren ‘De Vlaamsche Hoogeschool’ uit, een maandblad, dat zijn vaardige pen zoo goed als geheel vulde, de pen die dagelijks ook voor de kleine en verwijderde belangen in gestadige werking bleef. Hij was de scheppende en bezielende stuwkracht der Verbondsbeweging in Vlaanderen en - dat is zijn grootsche eer - hij deed alles zonder zich op den voorgrond te dringen als een nederig dienstknecht, die geen eere zoekt maar in liefdevolle toewijding aan het Grootnederlandsch stamideaal zijn grootste voldoening vond.

Neerlandia. Jaargang 28 Wie het voorrecht hadden met hem te mogen medewerken aan de verhooging der zedelijke en stoffelijke kracht van den Nederlandschen stam, wie hem met den hem eigen grooten eenvoud en stille toewijding zagen arbeiden in zijn geestelijk laboratorium, werden steeds getroffen door de opwekkelijke blijmoedigheid en de groote onbaatzuchtigheid, waarmee hij zijn levenstaak vervulde. Meert gaf zijn tijd, zijn werkkracht, zijn bezit voor de heilige zaak van Vlaanderen, ten slotte zijn leven, want de harde strijd om het bestaan in Hannover van 1919 tot in dit jaar, heeft dat leven stellig verkort. Het had nog zooveel kunnen verrichten voor de Grootnederlandsche zaak. Het A.N.V. mocht het dezen zomer eindelijk door veler hulp gelukken Meert een beter bestaan in Den Haag te verzekeren. Het stemt weemoedig, dat het slechts van korten duur mocht zijn. Als een laatste daad van piëteit besloot het Hoofdbestuur in zijn vergadering van Zaterdag 22 November de begrafeniskosten voor rekening van het A.N.V. te nemen. Bij de hulde, die wij aan dezen te vroeg verscheiden pionier brengen, gaan onze gedachten met eerbied ook naar zijn trouwe echtgenoote, die hem met nimmer verflauwende belangstelling ter zijde stond, die met hem streed en leed. Zij moge troost vinden in den onvergankelijken naam, dien Hippoliet Meert, met wien zij zoo vele jaren in gelukkigen echt verbonden was, zich in de Grootnederlandsche beweging verworven heeft.

Neerlandia. Jaargang 28 175

Dietsche kantteekeningen.

Nederland op z'n best.

Er is op deze, in Neerlandia toch zeker sobere, rubriek wel eens de aanmerking gemaakt, dat wij van de stamlanden Nederland zouden voortrekken boven Afrika en Vlaanderen. Toch is dat nooit onze bedoeling, zelfs al zouden wij b.v. de Amerikaansche lofspraak op onzen gulden à pari met genoegdoening vermelden. Wat de begaafdheid en geestkracht onzer stambroeders tot eer strekt, wordt evenzeer vermeld. Nu echter vreezen wij geen naijver, wanneer we in den 24 November door het driemanschap Thomassen à Thuessink van der Hoop, Van Weerden Poelman en Van den Broeke volbrachten vliegtocht van Amsterdam naar Batavia, in een vliegtuig van Fokker, Nederland op zijn best zien. Gelijk onze oude zeevaarders nieuwe wegen over de wereldzeeën zochten en vonden en ons koloniaal rijk hielpen grondvesten, bestuurd met een beleid, waarover pas een Fransch oud-gouverneur-generaal zich bijzonder vleiend uitliet, zoo hebben ook Nederlanders, meevliegend

De vliegtocht Nederland-Indië. met hun tijd, thans den luchtweg verkend en gevonden, die een nieuwe verbinding opent tusschen ons land en zijn overzeesche gewesten. Het ging niet zonder tegenslag. Maar pleit het niet voor het taaie doorzettingsvermogen, het Hollandsche ras eigen, dat men zich er niet door liet ontmoedigen? Men geloofde in eigen kracht en dat geloof werd niet beschaamd. Na deze geslaagde proef opent zich een verschiet voor letterlijke en figuurlijke nauwere aanraking en samenwerking tusschen Nederland en Oost-Indië, die beider belangen zal ten goede komen. Het Hoofdbestuur van het A.N.V. zond uit zijn vergadering van Zaterdag 22 November aan onze kloeke luchtvaarders het volgend telegram: Hoofdbestuur Nederlandsch Verbond brengt U hulde voor totstandkoming nieuwe verbinding Europeesch en Indisch Nederland. De Kanter, Voorzitter.

Neerlandia. Jaargang 28 Zelfvernedering.

Onder de commissarissen der Koningin, die het mooie voorbeeld van hun Gelderschen ambtgenoot hebben gevolgd en de bekende Woordenlijst onzer Taalcommissie aan de gemeentebesturen in hun gebied hebben aanbevolen, behoort ook die van Noord-Brabant, baron Van Voorst tot Voorst. Hij heeft in zijn desbetreffende aanschrijving o.m. gezegd, dat ‘het een vaderlandsch belang is de taal ongerept te behouden en tegen verbastering te beveiligen.’ Mooie woorden, die Zijne Excellentie heeft doen volgen door een daad van.... zelfvernedering, door in Gent, de overwegend Vlaamsche stad, tegenover den Koning van het land, waar het Nederlandsch en Fransch beide gelijkgerechtigd zijn, de voorkeur te geven aan de vreemde taal. Wij willen en kunnen in verband met de bovenstaande aanschrijving niet aan onwil gelooven noch aan opzet om Vlamingen en Nederlanders te grieven en het is ook best mogelijk, dat Z. Exc. niet persoonlijk verantwoordelijk is voor deze daad van verloochening onzer eigen taal, maar ons ernstig protest is er niet minder om. We willen er alle regeeringspersonen in ons land met klem op wijzen, hoe de zelfeerbied van een volk zijn openbaren woordvoerders den plicht oplegt, onze taal te gebruiken overal waar dit zonder zelfoverschatting kan geschieden, zooals onze eerste voorzitter, de kloeke wereldvermaarde Prof. Kern, het eens uitdrukte. Het Hoofdbestuur heeft reeds tweemalen er bij onze Regeering op aangedrongen in het ambtelijk verkeer met België, waar onze taal burgerrecht heeft en door vier millioen onderdanen gesproken wordt, Nederlandsch te gebruiken. Toch blijven de hoogwaardigheidsbekleeders maar op hun verouderd diplomatiek stuk staan met volkomen miskenning van den tijdgeest. Een enkele daad van waardigheidsbesef op dit gebied

Neerlandia. Jaargang 28 176 zou een stroom van voldoening door den Nederlandschen Stam gestuwd hebben. Nu is al weer verbittering gewekt tot schade van de zoo noodige eenheid tusschen landbestuurders, volk en stam.

De stip op de wereldkaart.

Bij het bezoek der Amerikaansche spoorwegmannen aan Amsterdam, werd in Tuschinsky de rolprent Nederland van de Vereen. ‘Nederland in den Vreemde’ afgedraaid, die ons buitengewoon trof. Misschien was het de aanwezigheid van zooveel vreemdelingen, in wier gedachtengang bij het zien van zulk een nationale voorstelling gij u onwillekeurig verplaatst, die maakt dat gij het vertoonde met geheel andere oogen bekijkt, dan wanneer gij temidden van gewone bioscoopgangers zit. Misschien is het ook de bijzonder gelukkige wijze waarop de samenstellers dezer rolprent 's lands grootheid hebben doen uitkomen in het kleine, dat den toeschouwer oogenblikken geeft van ware ontroering. Eerst ziet men het uitspansel, dan verschijnt de aarde alleen. De werelddeelen teekenen zich op den aardbol af. Nederland ontwaart gij nu tusschen al die groote wereldrijken als een stip. Er schiet ergens uit den Oceaan een pijl naar voren om die stip aan te wijzen: de vreemdeling zou ze anders niet vinden. Wat een kracht is er de eeuwen door van die stip uitgegaan! Verbeeld u, dat naar evenredigheid al die groote landen zooveel hadden uitgericht. - De aardbol draait en Indië wordt zichtbaar. En nu beginnen van daar naar alle landen blokjes zich te bewegen, voorstellende de scheepvaartbeweging, die nog, gelijk vroeger, de Nederlandsche vlag naar alle oceanen voert. Van de stip gaat nog kracht uit; het hoofd is machtiger dan de handen. Wat een kloekheid en durf verrieden onze leiders van handel en bedrijf in den wereldoorlog! Het schip bleef vlot. En daarna? Meer dan één land vraagt ons thans voor dat land te denken. Mr. Zimmerman moest den Oostenrijkschen boedel redderen. Professor Bruins trad ingevolge het Dawes-plan als algemeen afgevaardigde in den Raad van Toezicht van de Duitsche Rijksbank. Voor den dienst der Hongaarsche herbouw-leening riep men de hulp van den heer Ter Meulen in. Professor van Gijn werd adviseur van de Oostenrijksche Nationale Bank. Mr. Vissering, voorheen reeds opgetreden als adviseur van de Chineesche regeering voor geldzaken, is naar Zuid Afrika vertrokken om bijstand te verleenen bij een belangrijk economisch werk: het herstel van den gouden standaard. En ten slotte - voorshands - eerde men de bekwaamheid onzer financiers door den heer Patijn te benoemen tot lid van den Raad van Toezicht van de bank van Duitsche Industrie-obligaties. In den Volkenbond heeft de stem van Nederlanders gezag, en in verschillende van hare commissies zijn Nederlanders benoemd: prof. Lorentz in die voor intellectueele samenwerking, dr. Kröller in de Memel-commissie, prof. Swellengrebel in de Malaria-commissie. Al zulke onderscheidingen zijn buitengewoon bemoedigend voor een klein volk. De stip op de wereldkaart is nog groot genoeg om groote mannen voort te brengen. Er is een plek in Leiden, besloten tusschen Steenschuur, Langebrug, Zonneveldstraat en Nieuwsteeg, die (zei dezer dagen het ‘Vaderland’) het beroemdste plekje grond van de wereld mag worden genoemd. Daar bevinden zich het cryogeen laboratorium

Neerlandia. Jaargang 28 en het laboratorium van prof. Einthoven en die plek heeft nu vier Nobelprijswinners opgeleverd: de hoogleeraren Lorentz, Kamerlingh Onnes, Zeeman en Einthoven. Welk land doet het ons na? Wij kunnen, mits het ook ons tot daden prikkelt, trotsch zijn, op de stip te wonen!

Het Vlaamsche Volkstooneel.

Met groote belangstelling hebben wij kennis gemaakt met het Vlaamsche Volkstooneel, dat in Den Haag Marijken van Nijmegen is komen spelen. Ziehier een nieuwe uiting van het streven naar verjonging van ons Tooneel. Het gezelschap, dat deze bloedrijke vertooning gaf van een wat verzwakt laat-middeleeuwsch spel, heeft zijn weg scherp afgebakend. Het wil, naar Wies Moens in het R.K. Weekblad ‘Roeping’ heeft geschreven: ‘den draad van onze meest-levenskrachtige kunsttraditie: de gothiek en het middeleeuwstheater, vastknoopen aan de schoonheidsdroom van de levende generatie.’ Wie de voorstelling van 14 November bijwoonde, zal aanstonds toegeven dat ten eerste het oude spel een volkomen gedaanteverwisseling had ondergaan; ten tweede het aldus diepe ontroering vermocht teweeg te brengen. Wanneer een stampvolle zaal tot ademloos toezien wordt gedwongen op het onwaarschijnlijkste oogenblik van 't verhaal (Marijken uit den hemel gevallen), dan moet wel groote kunst aan het werk zijn. Of deze jongeren bij de aankleeding van dit stuk den juisten weg al gevonden hebben, behoeven wij hier niet te beoordeelen. Onze tijd verlangt minder goed en af dan: iets eigens. Dat was er, en aan de bedoeling ‘het primitieve spel in een moderne atmosfeer over te brengen’ werd voldaan. Er is overtuiging en bezieling in het Vlaamsch-Nederlandsche drietal leiders - Joh. de Meester Jr., Ger. Rutten, Karel Albert, van wie de laatste de pittige muziek gaf - en in de voortreffelijke spelers die de hoofdrollen vervulden.*) Het Vlaamsche Volkstooneel stelt zich ten doel ‘het eigen nationaal karakter op de planken te brengen’. Deze geslaagde poging was een nieuw, verblijdend teeken van geestelijke levenskracht uit het Zuiden.

De ontruiming van Voor-Indië.

De Times heeft er aan herinnerd, dat het op 16 October honderd jaar geleden was, dat Nederland Chinsurah (en andere factorijen) in Voor-Indië ontruimde krachtens de bepalingen van het Verdrag van Londen (van 17 Maart 1824), in ruil voor gebiedsafstand van Gr. Brittannië op Sumatra en elders. Door dit verdrag erkende Nederland de volkomen heerschappij van Groot-Brittannië in Indië, gaf het ‘two centuries of gallant struggle’ (twee eeuwen van een dappere bestrijding daarvan) op en verdween het Nederlandsche gezag van het Aziatische vasteland. Ceilon was reeds eer (1802) verloren gegaan, naar men weet. Te Chinsurah, aan de Hoogly, ongeveer 40 K.M. boven Calcutta, was al sedert 1645 een Nederlandsche factorij gevestigd, die het hoofdkwartier werd der Nederlanders in Bengalen. Nog bestaat er een Nederlandsch kerkgebouw, waarin men de wapenschilden aantreft van de opeenvolgende gouverneurs en andere herinneringen, alsmede een begraafplaats met oude graven.

*) Mej. Corry Roozendaal (Marijken) is een Nederlandsche.

Neerlandia. Jaargang 28 De laatste Nederlandsche gouverneur der Kolonie was Daniel Anthonius Overbeek, wien de inwoners van Chinsurah bij zijn vertrek op 16 October 1824 een massief-zilveren beker met opdracht in de Nederlandsche taal vereerden. Overbeek's dochter trouwde met een Engelsch militair heelmeester, en door een romantischen loop van omstandigheden kwam de beker in Engeland, waar hij aan het Royal United Service Institution werd geschonken. Zoo kon de Times een afbeelding geven van dit aandenken aan het einde van het Nederlandsche gezag in Indië. Overbeek werd naar Batavia ontboden en door het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen gehuldigd als ‘de waardige en kundige schrijver, die, in zijn jongelingsjaren uit Europa op Chinsurah gekomen, daar grijs is geworden en door onvermoeide vlijt gedurende een langdurig verblijf zich een volledige kennis van het land, de taal, de geschiedenis, den regeeringsvorm, de zeden en gewoonten, de oudheden en de fabelleer der in vele opzichten zoo merkwaardige Hindoes verworven heeft.’ Of zijn werk als gouverneur even

Neerlandia. Jaargang 28 177 geslaagd mag heeten, durven wij niet zeggen. Onze nederzettingen in Voor-Indië voerden een ongelijken strijd tegen het opdringende Britsche gezag, een strijd dien een zorgelooze en onbekwame diplomatie hopeloos maakte.1) In Voor-Indië stonden de wereldrijken, die Engelschen en Nederlanders trachtten te stichten, tegenover elkaar. Het Nederlandsche moest wijken, zoowel door de sterke groeikracht van den tegenstander als door een verslapping van geestkracht tengevolge van te grooten voorspoed aan onze zijde, een zelfvoldaanheid en gerustheid midden in het woelige en vijandige leven der volken, die voor latere geslachten steeds een waarschuwend gevaarssein mogen blijven! Nederland.

Herman Heijermans. †

Met Herman Heijermans is een onzer grootste tooneelschrijvers heengegaan. Er staan er nu en dan op, die verfijnde litteraire kunst

1) Zie o.a.P.H. van der Kemp. - De Nederlandsche factorijen in Vóór-Indië in den aanvang der 19e eeuw.

Neerlandia. Jaargang 28 op het tooneel geven, maar aan hun werk ontbreekt vaak dat levende, dat onmiddellijk tot den toeschouwer sprekende, dat ons in Heijermans' stukken zoo treffen kan. Tooneelbloed, zooals Heijermans, bezit er thans niet een. Hij, de geboren dramaturg, had, dunkt ons, van zijn vader, den geboren journalist, die èn voor den dagbladman en voor den tooneelschrijver zoo kostelijke eigenschap geërfd: onfeilbaar te weten wat het publiek wil en hoe men het moet toespreken. Hier is nooit dralen of tasten geweest; Heijermans vond steeds aanstonds het rechte woord, het pakkende tafreel. Erfelijk was ook zijn woordenschat, waaruit hij zonder zinnen of peinzen, putten kon; erfelijk ook die groote vruchtbaarheid, die Tooneelstukken, Schetsen, Falklandjes uit den mouw schudde zooals de tot het laatst zoo levenskrachtige oude heer het de kopie voor de krant had gedaan. De lange lijst van Herman Heijermans' werken is dezer dagen door de pers vermeld en wie kent ze eigenlijk niet uit zijn hoofd? En anders ziet hij ze op rijtjes aan de ramen der kiosken. Want een beter gelezen schrijver dan deze heeft de Nederlandsche letterkunde nauwelijks aan te wijzen. Hij was een machtig kunstenaar, die de volksaandacht wist te bekoren, die het volksgemoed wist te bespelen daar hij kon lezen in het hart van den tijdgenoot. De figuren, die hij schiep: Kniertje, uit ‘Op Hoop van Zegen’, Jasper uit ‘Eva Bonheur’, pastoor Nansen uit ‘Allerzielen’, Matthijs uit ‘De Opgaande Zon’, Jantje uit ‘Uitkomst’, zijn uit het volksleven gegrepen, het volksleven, dat hij zoo door en door verstond, waarin hij leefde als een visch in het water .... en waar hij ook nooit bovenuit gekomen is. Want naast, misschien boven het kunstenaarschap heeft hij zijn roeping van strijder gesteld. Rondgaand in de dalen van leed en ellende heeft hij de hoogten, die de groote wijsgeer Ibsen wist te beklimmen, slechts door de nevelen van het tijdelijke gezien. Een blijvende werking op de geesten vermogen zijn drama's niet te oefenen, doch de tijdelijke uitwerking is steeds hevig en onmiddellijk. Bezield door verontwaardiging over maatschappelijke euvelen, bewogen door deernis voor de kleinen en verdrukten, ontzet door het leed, dat de mensch zichzelf en anderen veroorzaakt, heeft hij leed en deernis en verontwaardiging in levende figuren, echte menschen op de planken gebracht en den toeschouwer op zijn beurt door de felheid van kleur, waarmede hij schilderde, tot medelijden en verontwaardiging bewogen. Het Tooneel is in zijn handen een werktuig geweest, dat hij met groote bekwaamheid heeft weten te hanteeren. In het Duitsch, Fransch en Engelsch is zijn werk vertaald, tot in Sovjet Rusland is Herman Heijermans gespeeld. Indien niet voor alle eeuwen zoo heeft hij toch voor alle landen geschreven en in zijn eigen land heeft hij, zooals Dickens in het zijne, een sociale taak volbracht en met zijn aanschouwelijk sarcasme en overgevoelige romantiek, die zich in een naturalistisch gewaad hulde, betoogd en gepredikt zoo als geen prediker of redenaar vermocht. Dies zal zijn naam in de letterkunde zoowel als in de sociale geschiedenis van ons land genoemd worden. Op het Nederlandsche volk rust een eereschuld ten opzichte van den man, die zijn rijk groot hart in zijn kunst heeft uitgestort en die, bij zijn verscheiden in behoeftige omstandigheden, na zijn moeitevol, strijdend bestaan, zulk een rijken schat van geestesarbeid aan dat volk vermaakt heeft.

Van en voor de Afdeelingen.

Arnhem en Omstreken.

Neerlandia. Jaargang 28 31 Oct. hadden de leden gelegenheid tot bijwoning eener filmvertooning over het Zuidafrikaansche bedrijfsleven, waarbij Dr. Lingbeek een inleiding hield. Deze avond was belegd met medewerking der N.Z.A.V. 4 November sprak Prof. Dr. Went uit Utrecht over ‘Reisherinneringen uit Suriname’ met lichtbeelden. Deze bijeenkomst werd gehouden met medewerking van het Natuurkundig Genootschap Wessel Knoops.

Lezing Felix Timmermans.

In Februari, op nader vast te stellen dag, zal voor de afdeling Arnhem de heer Felix Timmermans lezen, in het eerste gedeelte van de avond over het ontstaan zijner werken, in het tweede gedeelte over Vlaamse humor Indien ook andere afdelingen de heer Timmermans willen uitnodigen, is het aan te bevelen overleg te plegen. De heer Timmermans vraagt f 60.- benevens reis- en verblijfkosten. Door een gemeenschappelike regeling kunnen de reis- en verblijfkosten belangrijk lager worden. Gaarne stel ik me als bemiddelaar beschikbaar en verzoek daartoe tijdig bericht van deelneming en van wensen omtrent de dagen, doch niet later dan 24 December. De Sekr. der Afd. Arnhem en O.A.J. SCHREUDER. Oosterbeek, 24 Nov. 1924.

Neerlandia. Jaargang 28 178

Wageningen en Omstreken.

In samenwerking met de Afd. Arnhem werd hier de rolprent ‘Zuid Afrika’ vertoond, waarvoor ons de Hulpaula der Landbouw Hoogeschool ter beschikking was gesteld, met haar mooie lantaarn en goed geschoold personeel, waarvoor wij zeer dankbaar zijn, daar de, voor zulke gelegenheden geschikte zalen, te Wageningen zeer veel te wenschen overlaten. Wij hopen ook nog de Surinamefilm te vertoonen en Prof. Went bereid te vinden daarbij van zijne reis te verhalen en dan ook over de aula te mogen beschikken. De toegang was voor de leden van A.N.V. vrij en voor anderen 25 ct. De zaal was stampvol, vooral met studenten en leerlingen H.B.S., zoodat het doel volkomen bereikt werd. Alleen was het jammer dat er geen spreker bij was. Toen het vorige seizoen Prof. Casimir over zijn reis naar Z. Afrika sprak, was de rolprent niet te krijgen. Uit het oogpunt van het A.N.V. voldeed zij, hoe belangwekkend en fraai overigens ook, niet geheel. Het was geheel een schepping van het Engelsch Bestuur, zoodat het Hollandsch element niet naar voren kwam. Zoo waren er prachtvoorstellingen van veeteelt, die een grooten indruk gaven van de uitgebreidheid, het gewicht en ook van de zorg voor dien tak van volksbestaan, maar van de eigenlijke bedrijvers, de Hollandsche boeren, zag men niets, noch van het boerenleven. Zoo zag men eindelooze voorstellingen der telegrafie, telefonie, draadlooze en de behandeling met de zeer ingewikkelde toestellen in de groote kantoren, spoorwegen en stations, havens, maar verder niets van de steden, ook niet van het onderwijs en verder volksleven. Alles was gericht op reclame voor handel en nijverheid. Misschien zou hierin verandering kunnen worden gebracht, zoodat het medeleven met de stamgenooten er meer door werd versterkt. Zij werd ook vertoond voor de militairen te Ede.

West-Zeeuwsch-Vlaanderen.

11 November hield deze afdeeling een bijeenkomst voor leden en genoodigden. De secretaris, de heer E.P. van der Werff, hield een lezing over: ‘Kinderen in de Letterkunde’. De voorzitter Ds. Van Ruytenberg (piano) met den heer Hindricks (viool) zorgden voor eenige muziekstukjes. Voor het monument te Elandslaagte werd f 12.90 gecollecteerd.

Indische lezingen.

Aan al onze Afdeelingen brengen wij in herinnering de voordeelige voorwaarden, waarop zij haar leden op een lezing over Indië door deskundigen kunnen vergasten. Men wende zich daarvoor tot den heer Dr. H.H. Zeijlstra, Zwolscheweg 65, Deventer, die gaarne ook inlichtingen geeft over den vijfden kolonialen leergang voor aardrijkskundigen, welke 29, 30 en 31 December te Amsterdam zal worden gehouden.

Neerlandia. Jaargang 28 Buitenland.

Het vijfde Congres van den Nederlandschen Bond in Duitschland.

DUSSELDORP, 9 November.

Hoe het ons te moede was, toen wij na lange nachtelijke spoorreis ons in het bleeke morgenlicht op het stationsplein van Dusseldorp bevonden en daar reeds terstond het frissche rood-wit-blauw zagen wapperen, niet in staande richting, gelijk men in deze bezette stad doorgaans te zien pleegt, maar in vaderlandsch-liggende richting! Onze driekleur, die van het Hansa-hôtel wapperde, waar zich het grootste deel der Hollandsche congressisten een drietal dagen te zamen vond, maakte de ‘sandwichmen’, die onze landgenooten aan het station met groote oranje-kleurige borden stonden op te wachten, haast overbodig. Vele mannen, die ook in het vaderland den N.B.i.D. een warm hart toedragen, hadden de vermoeienissen van de reis niet geschuwd om van hunne belangstelling blijk te geven. Zoo Generaal Jhr. Wittert, de oud-voorzitter, die de wankele schreden van den Bond in zijne eerste jaren geleid heeft en thans in het vaderland, als vertegenwoordiger in het Hoofdbestuur van het A.N.V., met zijn zorgenkind nog voeling houdt. Hoezeer zijn hart nog bij zijn landgenooten in Duitschland is, konden wij opmaken uit eene toespraak, welke hij aan het slot van den propaganda-avond spontaan tot de Nederlanders in Duitschland hield. Vooral eene ervaring, die de generaal in den loop van dien eersten dag had opgedaan, heeft ons allen zeer verheugd. Wij spreken namelijk veel beter onze taal dan twee jaar geleden: wij spraken niet meer een mengtaal, maar onze ‘moerstaal!’ Is het te gewaagd hier te beweren, dat de N.B.i.D. een deel van de verdienste van dezen vooruitgang op zijn tegoed kan schrijven? Een landgenoot, dien wij Nederlanders in Duitschland op de congresdagen niet minder hartelijk begroetten, was Dr. M. de Hartogh, aan wiens krachtig initiatief en onvermoeide werkzaamheid voor vaderlandsche belangen thans weer de oprichting te danken was van een vaderlandsch steuncomité, dat zich ten doel stelt de belangen van den N.B.i.D. in Nederland te behartigen. De congressisten ontvingen geschriftjes, waaruit zij zich van de werkzaamheid van dit comité een denkbeeld konden vormen. Het comité bestaat uit een vijftigtal mannen en vrouwen, wier namen in het openbare leven, een bekenden klank hebben. De meesten hunner zijn in regeeringskringen niet vreemd. Het spreekt schier van zelf, dat de Bond den zedelijken steun, die van deze invloedrijke personen voor zijn streven zal uitgaan, nog op heel wat hooger waarde schatten zal dan den geldelijken steun, dien de actie van Dr. De Hartogh wellicht in het leven roepen zal. Niet, dat deze geldelijke steun versmaad zal worden. De Bond heeft sinds het vorige jaar in Dortmund gehouden congres een uiterst moeilijken tijd achter den rug. De toch al luttele bijdrage kwam buitengewoon slecht binnen. Wij schromen onzen landgenooten in het Westen daarvan een verwijt te maken, wel wetend, hoe daar de werkloosheid aan het bestaan van menig arbeidersgezin de zekerste pijler ontnomen heeft. Maar toch, zou de geringe bijdrage niet met een beetje goeden wil zijn op te brengen? Wanneer iedereen den Bond een maandelijksch offer van maar één potje bier en één enkele sigaar zou willen brengen. dan ware er van geldelijke moeilijkheden

Neerlandia. Jaargang 28 althans geen sprake! Op het congres hebben eenige groepsvertegenwoordigers op het Hoofdbestuur eene vrij scherpe critiek geoefend. Hun goed recht. De Bond mág geene organisatie op papier zijn, moet helpend en steunend optreden, overal waar zijn hulp en steun van noode zijn. Maar leden hebben behalve rechten ook plichten en als één van de voornaamste wel dezen: hun Bond de stoffelijke mogelijkheid te verleenen zich vrij te bewegen. Met eene leege kas kan geen enkele organisatie iets uitrichten. Juist vanwege deze leege kas had het Dagelijksch Bestuur van den Bond van een propaganda-avond willen afzien. Doch de groep Dusseldorp achtte niet ten onrechte het houden van zulk een avond eene gebiedende noodzakelijkheid en heeft daarom met frisschen durf de inrichting van een welkomstavond ter hand genomen. De feestcommissie had eer van haar werk. Heel den avond heerschte er een blijde, opgewekte toon, terwijl het eene aardige programmanummer door het andere werd afgewisseld. Een goed geschoold mannenkoor deed het stoere Hollandsche lied voor ons herleven, terwijl jonge meisjes nationale dansen en voordrachten ten beste gaven, die voortreffelijk bleken te zijn ingestudeerd. Als feestredenaar bestegen de heeren Dr. De Hartogh en Traus het spreekgestoelte.

Neerlandia. Jaargang 28 179

Dr. De Hartogh sprak voor de vuist op zijne bekende fonkelende wijze. De heer Traus wees met klem op de noodzakelijkheid van een levendig stambewustzijn voor ons Nederlanders in het buitenland. Het congres was revolutionair in den goeden zin van het woord. De heer Blokzijl had reeds weken lang voor het congres een stel plannen uitgewerkt en in het Bondsorgaan uitvoerig toegelicht, dat zoowel Bond als courant op een gezonder grondslag zou kunnen stellen. Van het Bondswerk had in den laatsten tijd weinig kunnen komen, want de courant had alles opgegeten. En ook de courant stelde veler verwachtingen teleur. Hoe kon het ook anders? Een blad, welks beheer niet commercieel gedacht is, dat zijne medewerkers niet betaalt, gaat op den duur al heel licht kwijnen. Dit geldt zelfs voor een orgaan, dat zooals de ‘Post van Holland’ maar eens in de twee weken verschijnt. Het was dus van het grootste belang den Bond althans tijdelijk van zijn zorgenkind te ontheffen. Dit is, nu het congres na uitvoerige besprekingen, maar met algemeene instemming het voorstel Blokzijl heeft aangenomen, thans geschied. Voor den tijd van één jaar is de ‘Post van Holland’ geheel los van den Bond. De heer Blokzijl heeft menschen gevonden, die voor dit doel van een goed verzorgd Nederlandsch orgaan veel gevoelen, en zich bereid verklaard hebben de bedrijfskosten van het blad een jaar lang te dragen. De ‘Post van Holland’ wordt op zuiver commercieelen grondslag gebracht en in beheer genomen door eene commissie van uitgave van vijf leden, waarin de geldgevers met twee leden vertegenwoordigd zijn. Eene mogelijke bedrijfswinst draagt de Commissie van Uitgave voor 100% aan den Bond af. Maar het mooiste is, dat de landgenooten voortaan in plaats van een veertiendaagsch blad een weekblad zullen ontvangen. Eene verandering van het grootste gewicht. Want de heer Blokzijl merkte terecht op, dat een weekblad voor de instandhouding van ons stambewustzijn niet tweemaal, maar wel twintig maal zoo veel kan doen als een blad, dat eens in de veertien dagen verschijnt. Aan den inteekenprijs van het weekblad ‘De Post van Holland’, dat de luttele maandelijksche bijdrage van eene halve mark vordert, is bovendien een kostelooze ongevallenverzekering verbonden, eene bijkomende omstandigheid, die voor de talrijke werkende lezers de bekoring van het nieuwe weekblad sterk verhoogt. De Bondsvoorzitter en de Bondspenningmeester hebben ambtshalve zitting in de Commissie van Uitgave. Deze afgevaardiging waarborgt de blijvende aanraking tusschen Bond en orgaan, die, al zijn zij thans in geldzaken streng van elkaar gescheiden, toch door hun gemeenschappelijk verleden en hunne gelijke strekking, onverbrekelijk met elkaar verbonden zullen blijven. De Bond zal dus voortaan de binnenkomende bijdrage voor zich kunnen behouden en kan eindelijk aan den gang gaan om dierbare en reeds lang gekoesterde plannen te verwezenlijken. De groep Munster kwam op het congres voor den dag met uitgewerkte plannen voor eene jeugdvereeniging, die bij het nieuwe hoofdbestuur in goede aarde viel. Met zulk een vereeniging kan men hier de verduitsching van ons opgroeiend geslacht tegengaan. Er zijn echter nog andere middelen, die daarvoor in aanmerking komen. Mejuffrouw Dr. Blauw sprak het hooge woord uit: taalonderwijs. Met klem wees de spreekster op den plicht, die in dezen op de Regeering rust, welke in het belang van het land de leden der Nederlandsche vereenigingen in staat behoorde te stellen, om buiten de vaderlandsche grenzen les in 't Nederlandsch te nemen. In een land, waar

Neerlandia. Jaargang 28 ruim honderdduizend Nederlanders verblijf houden, kunnen gevoeglijk van staatswege eenige leeraren of leeraressen worden aangesteld, op wie de schoone taak zou rusten onze forsche taal bij tal van landgenooten voor vergetelheid te bewaren. De Nederlanders in Duitschland koesteren ten opzichte van hunne Regeering zoovele vrome wenschen! Een wensch, die wel het allereerst voor vervulling in aanmerking komt, is dat de Regeering aan den beruchten rondzendbrief van 26 September j.l. volgens welke aan onze in Duitschland vertoevende werkeloozen voor het geval zij zich niet bereid zouden toonen in Frankrijk en België werk aan te nemen, geen uitkeering meer zou worden verstrekt, verdere kracht van uitvoering onthoudt. De Regeering is dengenen, die zich terecht tegen zulk een verkapten vorm van verbanning verzetten, reeds in zooverre tegemoet gekomen, dat de bona-fide werkeloozen den steun zouden blijven genieten. Niet duidelijk is het, - en de vertegenwoordiger van den grenscommissaris te Zevenaar bracht het Congres te dier zake ook geen opheldering, of de ‘bona-fides’ al of niet zoo vertolkt zou worden, dat uit eene weigering om naar België en Frankrijk te verhuizen, kwade trouw zou mogen worden afgeleid. Daarom werd eene motie, waarin het Hoofdbestuur gemachtigd werd te dier zake de gewenschte opheldering te vragen, door het Congres met groote instemming aangenomen. Aan de verklaringen van den heer De Groot, den vertegenwoordiger van den grenscommissaris, viel althans te ontleenen, dat voor de ongehuwde arbeiders de zachte dwang om naar België of Frankrijk te vertrekken, onverminderd zou blijven voortbestaan. De bestuursverkiezingen liepen vlot van stapel. De heer Blokzijl werd geroepen tot de plaats, in welke hij het best zijne ver-strekkende denkbeelden en plannen in de practijk zou kunnen omzetten. Zoo volgde hij als Bondsvoorzitter den heer Overhoff op, welken laatste het congres uit erkentelijkheid voor de voortreffelijke wijze, waarop hij sedert jaren het voorzitterschap heeft waargenomen, het eerelidmaatschap van den bond aanbood. De heer Schaap uit Krefeld bleef ondervoorzitter. De heer Van Veen volgde den heer Frankemölle, die naar Den Haag verhuisd is, op in het secretariaat, zoodat de Bondspenningmeester Hering en de commissaris Knoops in het Dagelijksch Bestuur als eenige oudgedienden overbleven. Het verdere Hoofdbestuur hield grootendeels de bezetting van het afgeloopen vereenigingsjaar. Om een vlot verloop van zaken te waarborgen, bleef de heer Overhoff op raad van zijn opvolger voor dien dag congresvoorzitter. Een warm woord van hulde voor het beleid, waarop hij zich van deze vermoeiende taak kweet - het congres vergaderde tien uur lang! - mag hier zeker niet ontbreken. Met bijzondere ingenomenheid nam het Congres kennis van de aanwezigheid van Jhr. Tjarda van Starckenborg Stachouwer, den gezantsraad, die namens den gezant uit Berlijn naar Dusseldorp was overgekomen om van diens instemming met het hooge doel van de Nederlandsche beweging blijk te geven. Evenals op het vorig congres liet de Nederlandsche Regeering zich vertegenwoordigen door den heer Rienks, hoofdinspecteur van het L.O. De heer Rienks behoorde eveneens tot het tweetal uitgenoodigde sprekers, die zich reeds lang te voren bereid verklaard hadden op het congres een voordracht over een taalkundig onderwerp te houden. Helaas ontbrak de tijd om den heer Rienks nog aan het woord te laten komen. Dit viel zeer zeker te betreuren. Want het had in de aanvankelijke bedoeling van het oude bestuur gelegen het vijfde congres van den N.B.i.D. in hoofdzaak tot een taalcongres te maken. Deze bedoeling werd door den loop, dien de gebeurtenissen onzen Bond betreffende, in de laatste veelbewogen maanden hebben genomen, doorkruist. De

Neerlandia. Jaargang 28 dagorde was noodgedrongen wat overvoerd. Geen taal -, maar een werkcongres is er op den 9den November te Dusseldorp gehouden! De andere uitgenoodigde spreker, de heer Nassau Noordewier, was gelukkiger. Hij smaakte de voldoening, dat zijne voordracht over germanismen voor meer dan de helft ongestoord verliep. Daarna werd verder spreken onmogelijk gemaakt door de schetterende tonen van een blaasorkest, dat over eene onuitputtelijke longenkracht scheen te beschikken. De heer Noordewier, die de mededinging met dit orkest niet geheel aandurfde, was

Neerlandia. Jaargang 28 180 genoodzaakt zijne belangwekkende lezing aanzienlijk te besnoeien. Het was een oorspronkelijk gezichtspunt, dat de heer Noordewier ten opzichte van het gebruik van germanismen ontwikkelde. ‘Schroomt u niet in Duitschland uw eigen taal te spreken’, zoo riep de heer Noordewier zijn landgenooten toe, ‘en spreekt die zooals gij denkt, dat een ander u het gemakkelijkst zou kunnen begrijpen.’ Wanneer men dan om zich goed verstaanbaar te maken meende germanismen van noode te hebben, dan moest men ze gebruiken. Germanismen waren slakken, die op den duur iederen Nederlander, die in Duitschland zijn verblijf houdt, gingen aankleven. Door een bezoek in het vaderland, dat als een reinigend bad werkte, vielen zulke slakken als van zelf af. Een overdreven vrees voor germanismen werkte eerst recht remmend op de goede hanteering van onze taal. De heer Noordewier toonde overtuigend aan, hoe een te streng purisme, betoond tegenover in het buitenland levende landgenooten, dezen er licht toe zou kunnen brengen zich voortaan alleen maar in de vreemde taal uit te drukken. Landgenooten, die in den vreemde leven, moet men ook in dit opzicht eenigszins tegemoet komen. Onmetelijk rijk is onze taal. Hoe rijk, dat weten slechts weinigen. De meeste menschen beschikken over een betrekkelijk geringe woordenschat, welke bij een langdurig verblijf in het buitenland nog inkromp. Tot groot vermaak der vergadering las de heer Noordewier een kort verhaaltje voor van zuiver Nederlandsche woorden, dat voor alle aanwezigen volkomen onbegrijpelijk was. Van niet minder dan twintig woorden ontging ons de beteekenis. En deze twintig woorden waren niet moeizaam bijeengegaard, maar bevonden zich op twee willekeurig opgeslagen bladzijden, op bladzijde 194 en 195, van het woordenboek van De Vries en Te Winkel.

L.J. PLEMP VAN DUIVELAND, (Vert. A.N.V.). Vlaanderen.

De Distel.

Voor de eerste maal sedert het einde van het zomerverlof kwam het letterkundig genootschap ‘De Distel’, afdeeling van Tak Brussel van het A.N.V., Zaterdag 15 November bijeen in een der zalen van de Vlaamsche Club. Een vrij talrijk en uitgelezen publiek, hoofdzakelijk bestaande uit jonge Vlaamsche letterkundigen en kunstenaars en een aantal lettervrienden, was ditmaal opgekomen. Het eerst aan het woord kwam de heer Omer Wattez, die, in passende termen, een roerende hulde bracht aan de gedachtenis van den heer Johan Kesler, in leven eerevoorzitter van dit genootschap en een der stichters van het Algemeen Nederlandsch Verbond. De eerste helft van den avond werd verder geheel gevuld met een schitterende lezing over den jongen dichter Richard Minne, door Reimond Herreman, zelf een bekende figuur onder de jongeren in Vlaanderen. Na de pauze werd, onder voorzitterschap van den heer Jef Mennekens, een bewogen debat voor en tegen de romantiek gehouden. Aan dit debat namen de heeren Mennekens, Wattez, Kenis, Herreman, Roelants en Dewette deel. Ten slotte werd

Neerlandia. Jaargang 28 men het toch eens over één enkel punt: de voortzetting van deze zeer belangwekkende gedachtenwisseling op de volgende bijeenkomst en, hoewel het inmiddels reeds vrij laat was geworden, bleven de meeste Distelieren toch nog geruimen tijd verder in gezellig samenzijn vereenigd.

Tak Lokeren.

Voor deze bloeiende afdeeling van het Verbond trad de Nederlandsche zanger Geert Dils op in de ruime en dicht-bezette feestzaal van de Vrije Vak- en Ambachtsschool. De heer Dils, als minnezanger gekleed, droeg, met begeleiding van de oude theorbeluit, een aantal oude Hollandsche en Vlaamsche liederen voor, welke hij zelf, op knappe wijze, toelichtte. Aan het handgeklap van het dankbare publiek scheen, na het slotnummer, geen einde te zullen komen. De wakkere voorzitter van den tak, notaris Van Winckel, riep dan ook den heer Dils niet een steeds eenigszins weemoedig ‘Vaarwel’, maar een hartelijk ‘Tot Weerziens!’ toe, waarmede alle aanwezigen luide instemden. Met den Vlaamschen Leeuw en het Wilhelmus werd deze avond besloten. Na afloop mocht het bestuur een aantal nieuwe leden inschrijven.

Emanuel Hiel herdacht.

Zondag 23 November is, in de groote Brusselsche voorstad Schaarbeek, op aanstichting van tak Brussel van het A.N.V., de 25e verjaring herdacht van het overlijden, in deze gemeente, van den Vlaamschen dichter Emanuel Hiel. De hulde bestond in een optocht, met wapperende vaandels, van de Vlaamsche vereenigingen van Brussel en omstreken naar het borstbeeld van den dichter op het plein, dat zijn naam draagt, en een feestvergadering in de groote zaal van het raadhuis van Schaarbeek, waar de voorzitter van het Hiel-comité, tevens voorzitter van tak Brussel van het A.N.V., en wethouder Blum de verdiensten van Emanuel Hiel als dichter en als strijdend Vlaming in het licht stelden en verder liederen op tekst van Hiel - aan zijn innige samenwerking met Peter Benoit weze hier terloops herinnerd - en gedichten, met grooten bijval, werden gezongen en voorgedragen. De Liederavonden van Schaarbeek en verscheidene Vlaamsche kunstenaars verleenden daarbij hunne zeer op prijs gestelde medewerking. Zoowel voor de hulde aan het beeld als voor de feestvergadering was zeer veel belangstelling. Als blijvend aandenken aan deze hulde wordt binnenkort, door de zorgen van het Hiel-comité, een gedenkboek uitgegeven, met de samenstelling waarvan de heer Marcel Stijns, secretaris van het comité en van tak Brussel A.N.V., zich wel heeft willen belasten.

Een Vlaamsch Economisch Verbond.

Naar het voorbeeld van het Vlaamsch Handelsverbond, dat, echter tijdens de oorlogsjaren, te gronde ging, zijn Zondag 16 November j.l., te Brussel, de grondslagen gelegd van een nieuw Vlaamsch Economisch Verbond, dat zich voorstelt de handelsbetrekkingen tusschen alle Nederlandsch-sprekenden in de wereld en het gebruik van het Nederlandsch als handelstaal te bevorderen.

Neerlandia. Jaargang 28 De vergadering, voorgezeten door den heer Gevaert uit Antwerpen, keurde de voorloopige statuten goed en verleende de noodige volmacht aan het voorloopig bestuur om de voorbereidende werkzaamheden voort te zetten en tot een goed einde te brengen. Verwacht wordt, dat de uiteindelijke oprichting van het V.E.V., in Januari of Februari a.s. te Antwerpen zal kunnen plaats hebben.

Uit de Leuvensche studentenwereld.

De gebeurtenissen, welke zich aan de katholieke Universiteit te Leuven - de meest bezochte van België - sedert het neerschieten, op den avond der sluiting van het 9e Grootnederlandsche Studentencongres, van den Vlaamschen student en gewezen frontsoldaat Berten Vallaeys door den Waalschen fascist Colbacq, hebben voorgedaan, zijn van zulken aard, dat de Vlaamsche studenten, meer dan 1300 in getal, nu openlijk in verzet zijn gekomen tegen de verbodsbepalingen, uitgevaardigd door den Waalschen rector Mgr. Ladeuze, waarbij feitelijk alle Vlaamsche bondsleven onmogelijk werd gemaakt. Door de wegzending van de universiteit der studenten Beeckman en Romsée, voorzitter en ondervoorzitter van het stellig Vlaamsch-nationalistisch getint

Neerlandia. Jaargang 28 181

Algemeen Katholiek Vlaamsch (Hoog-) Studentenverbond, en Herbert, voorzitter van den Oostvlaamschen Gouwbond, de twee laatsten omdat ze hebben geweigerd, woorden, op studentenvergaderingen gesproken door Mr. Borginon en Dr. A. Debeuckelaere, gewezen frontafgevaardigden, schriftelijk af te keuren, is het geschil thans op de spits gedreven. Alle rectorale verbodsbepalingen ten spijt, hielden de Vlaamsche studenten enkele dagen geleden toch een protest-betooging en kondigden zij een 24-urenstaking af, welke buiten verwachting slaagde: slechts een 40-tal studenten gingen op het stakingsbevel niet in. Dat de rectorale overheid nog verder zal ingrijpen tegen de Vlaamsch-nationalistische studenten - het aantal niet bij het A.K.S.H. aangesloten Vlamingen is vrijwel onbeteekenend - wordt zeer waarschijnlijk geacht; blijven de Vlaamsche studenten echter aaneengesloten, dan is het niet onmogelijk, dat zij ten slotte toch het pleit winnen, te meer ook daar in het kamp der gematigde Vlamingen, tot in de officieele katholieke kringen te Brussel toe, met den dag meer en meer stemmen opgaan tegen het voeren van een al te hardvochtige en onplooibare rectorale politiek, welke het aanzien van de Leuvensche Universiteit, vooral in het belangstellende buitenland, heel wat zou kunnen schaden.

Vlaamsche Muziek in den vreemde.

Er wordt - en dit is een waarheid als een koe - meer gedaan voor de verspreiding van de Vlaamsche kunst in den vreemde dan velen wel vermoeden. Onlangs nog leidde de bekende Antwerpsche kapelmeester Flor. Alpaerts te Praag een concert dat geheel gewijd was aan werken van Peter Benoit, Jan Blockx, Waelput en andere Vlaamsche toondichters, terwijl de Mechelaar Staf Gebruers, een leerling van Jef Denijn, eenige maanden geleden benoemd tot beiaardier en orgelist te Queenstown, in Ierland, aldaar geregeld Vlaamsche avonden houdt en naast Benoit, Mortelmans en Blockx, ook Jef van Hoof, Emiel Hullebroeck e.a. bij het Iersche volk bekend maakt. Een Lof, van J. van Hoof, wordt met Kerstmis a.s. in de groote kerk van Queenstown ten gehoore gebracht, terwijl 's avonds het, in het Iersch vertaalde Lied van het Recht, van denzelfden toondichter, woorden van Pol de Mont, voor de eerste maal in Ierland zal worden uitgevoerd. Mogen de Vlamingen hier nu, bij uitzondering, ook niet eens spreken van: ‘Vlaanderen op zijn best?’

A.N.V.-kalender 1925.

De leden van groep Vlaanderen, welke den elders in dit nummer aangekondigden Grootnederlandschen kalender van het A.N.V. (prijs 1 gulden 90 cents) wenschen te verkrijgen, worden vriendelijk verzocht zich zonder verwijl te wenden tot den groepssecretaris: Eug. Demolderlaan 2, Schaarbeek, die een aantal exemplaren in voorraad heeft. Ook is het gedenkboek van het A.N.V. nog steeds te verkrijgen aan hetzelfde adres.

Ook al Nederlandsche geschiedenis?

Neerlandia. Jaargang 28 Het is bekend hoe weinig plaats, in de Belgische leerboeken, ingeruimd wordt aan de geschiedenis van Nederland; de schoolkinderen krijgen met moeite eenige woorden te hooren over Willem de Zwijger en de hereeniging der Nederlanden van 1815 tot 1830 en het hoeft geen verwondering te baren, zoo een college of atheneumstudent uit de rhetorica verklaart van Schimmelpenninck of Thorbecke heelemaal niets af te weten. Zelfs het weinige, dat de Belgische schooljeugd inzake geschiedenis van Noord-Nederland vernemen kan, wordt dan vaak nog voorgesteld op een wijze, welke de vraag wettigt, of men maar niet beter had gedaan met alles te verzwijgen. Zoo wordt thans in de rijkskweekschool voor onderwijzers te Lier voor de geschiedenis een handboek gebruikt, waarin men, aangaande het ‘eedverbond der edelen’, het volgende lezen kan: ‘Philips II schreef aan de landvoogdes de plakkaten zijns vaders toe te passen. Men besloot de brieven geheim te houden, maar de sluwe Zwijger bracht het zóóver, dat de brieven bekend werden. “Nu zal 't spel beginnen,” zeide de valschaard, en zoo ontstond 't eedverbond der edelen.’ Over Egmont verneemt men dat ‘het gedrag van dien edelman, in meer dan één omstandigheid, van zulken aard was geweest, dat de Koning, zonder de rechtvaardigheid te schenden, hem mocht aanhouden en straffen.’ Willem van Oranje een ‘sluwe Zwijger’ en een valschaard?’ Wat zou men te Brussel wel zeggen, indien in Nederlandsche geschiedenisboeken koning Leopold I bijvoorbeeld op dezelfde wijze werd betiteld? Suriname

In memoriam Mr. L.J. Rietberg.

Een goed man is van ons heengegaan na gedurende een reeks van jaren zijne beste krachten aan Suriname gegeven te hebben; op 18 September l.l. verspreidde zich in de stad de tijding, die hoog en laag diep trof, dat de ziekte van den waarnemenden Gouverneur een zoodanigen keer genomen had, dat het einde te vreezen was, het einde, dat dan ook inderdaad denzelfden dag kwam. In den namiddag overleed Mr. Rietberg. Dat Mr. Rietberg een goed man was, begreep men eerst langzamerhand; dat men door een welwillend, joviaal man ontvangen werd, bemerkte men reeds onmiddellijk bij de eerste kennismaking. En ook voelde men dadelijk, dat hij Suriname beschouwde, niet als een plaats van tijdelijk verblijf, maar als zijn tweede vaderland. Het deed hem inderdaad genoegen, met iemand te praten, die niet in de eerste plaats oog had voor dat, wat het verblijf hier wel eens minder aangenaam kan maken, maar vooral voor het goede en mooie, dat ook hier voor ieder, die het zien wil, ongetwijfeld aanwezig is. Bij ieder gesprek, dat men het voorrecht had met hem te voeren, hetzij in zijne betrekking van Gouvernementssecretaris of in eenige andere kwaliteit, maar vooral, als hij, wat driemaal geschiedde, de plaats bekleedde van den hoogsten vertegenwoordiger van het gezag, dacht men onwillekeurig terug aan de regenten uit vroegere eeuwen, de mannen, joviaal in hun optreden buiten het ambtelijke, maar met op stevige grondslagen rustende overtuiging omtrent de roeping van den bestuurder. Mr. Rietberg had, als zij, zijne vaste opvattingen omtrent bestuur en wat daarmede samenhangt, maakte onmiddellijk den indruk van een kapitein, die niet aarzelt, maar den koers kent, waarin het schip dient te gaan en die daarnaar handelt.

Neerlandia. Jaargang 28 Met vol vertrouwen gaf dan ook Gouverneur Van Heemstra, bij zijn vertrek met verlof, het bewind aan zijn plaatsvervanger over. Bij den laatsten maaltijd, ter gelegenheid van de opening van het nieuwe zittingsjaar der Koloniale Staten, zeide Zijne Excellentie o.a.: dat waarnemend Gouverneur te zijn, geen benijdenswaardige post was; dat de plaatsvervanger in den regel geen ingrijpende besluiten te nemen had, maar meer de zaken had gaande te houden, - maar ook, dat hij tijdelijk heenging, wetende, dat hij het bestuur in geen betere handen kon overgeven, dan in die van hem, die door Hare Majesteit als zijn vervanger was aangewezen. Weinigen onder de toen aanwezigen zullen er geweest zijn, die niet van harte met die woorden instemden. Maar boven een goed bestuurder was Mr. Rietberg een goed mensch. Velen, die daarvan de blijken ontvingen, zouden dat kunnen getuigen; hier is het daarvoor de plaats niet. De groote belangstelling bij de begrafenis bewees, dat hoog en laag onder den diepen indruk van zijn dood waren, maar meer nog bleek dat uit de diepe droefheid, die de eenvoudigen in den lande, in de eerste plaats zijn dienstpersoneel vervulde, toen hun meester ten grave gevoerd werd.

Neerlandia. Jaargang 28 182

Mr. Rietberg is heengegaan, maar zijne nagedachtenis zal voortleven in de harten van hen, die hem van meer of minder nabij kenden, die ambtelijk of particulier het voorrecht hadden, met hem in aanraking te komen. Paramaribo, October 1924. K.

Begrafenis van Mr. L.J. Rietberg, waarnemend Gouverneur van Suriname, Lid van het Bestuur van Groep Suriname van het Alg. Ned. Verbond. (foto mej. A. Curiel).

Oost-Indië.

Spellingverandering.

Indië is gelukkig gemaakt met een spellingverandering; niet dat de voorstellen der ‘Vereenvoudiging’ zijn ingevoerd, daar zijn we nog ver van verwijderd, maar er is toch een spellingverandering gekomen, en wel op bevel van de Regeering. Waarom we de nieuwe spelling, die het best wordt aangeduid met ‘spelling Kollewijn’, niet gekregen hebben? Zelfs al zou elkeen hier te lande naar deze spelling verlangen, dan zou de Regeering haar nog niet kunnen voorschrijven, omdat Indië moet wachten op de daden van de Nederlandsche Regeering in dezen, terwijl aarzelen voorloopig het eenige schijnt, waar deze toe in staat is. Bovendien het is er verre van, dat men in deze gewesten algemeen naar ‘Kollewijn’ snakt; kort geleden heb ik nog een hooggeplaatst staatsdienaar, die in een reuk van vrijzinnigheid en vooruitstrevendheid staat, hooren zeggen, dat hij was tegen de nieuwe spelling en dat hij er nooit iets in of over las! De bedoelde spellingwijziging, die de Regeering heeft voorgeschreven, betreft alleen de aardrijkskundige namen. Denk daar niet gering over, hun aantal is 26000, vervat in een boek van 361 bladzijden, terwijl alleen de Bezuiniging oorzaak is, dat er geen 450.000 namen zijn vermeld. In het voorbericht lezen we, dat de commissie, die met de herziening van de eerste lijst van aardrijkskundige namen (van 1906) belast was, midden 1921 zoo goed als gereed was met haar taak, toen zij vernam, dat er bij het Departement van Onderwijs en Eeredienst plannen bestonden tot wijziging van de bestaande spelregels van de

Neerlandia. Jaargang 28 voornaamste Indonesische talen, welke regels de commissie moest volgen. In Juli '21 maakte het Departement de nieuwste regels bekend.... Is zulk een snelle beslissing voor Minister De Visser niet om groen en geel te worden van afgunst? De commissie. die haar Voorbericht niet heeft onderteekend, heeft recht op den dank van alle oud-gasten. Immers wat geeft ons meer vermaak dan de wijze, waarop baren en menschen, die hier nooit geweest zijn, Inlandsche plaatsnamen uitspreken? En nu heeft de commissie er angstvallig tegen gewaakt, dat haar regels dit genoegen zouden vergallen. Ik meen dit te kunnen aantoonen door enkele van die regels hier te laten volgen: a. Medeklinkers worden, in overeenstemming met de juiste schrijfwijze of met hun uitspraak in de inheemsche taal, in den regel niet verdubbeld. De mogelijkheid, dat de juiste schrijfwijze met een enkelen medeklinker aanleiding kan geven tot een verkeerde uitspraak van den voorafgaanden korten klank, brengt hierin geen wijziging. Dus, de commissie is zonder genade voor den onbedrevene in de talen van Insulinde, maar vol ontzag voor deze talen! Indien de dubbele medeklinker, gaat de regel verder, gehoord wordt, moet hij ook geschreven worden; niet zelden zou de weglating van den tweeden medeklinker aan het woord een heel andere beteekenis geven. Men mag vragen, of de verkeerde uitspraak dat ook niet zal doen! b. Terwijl de stomme e wordt geschreven zonder bijkomend teeken, de e als in lenig (é) en die als in pèt (è), moet de o steeds enkel geschreven worden zonder teekens en evenzoo de a; verder moet de i klank van zit en de ie klank van brief beide door i worden weergegeven. Wie heeft ooit van zijn levensdagen van zoo'n lamme plagerij gehoord? c. De zelfstandige onderdeelen van een samengesteld woord worden in den regel aan elkaar geschreven. Uitzonderingen zijn bijv. Zuid-Bangka, Fort de Kock, Meester Cornelis en Hoeloe Sambas. Dit wordt een ramp voor den baar, die neiging zal hebben moearaénim uit te spreken als Moear Aénim en Kotanopon als Kotan Opon, i.p.v. Moeara Enim en Kotta Nopon. d. Het teeken a wordt niet alleen gebruikt voor lange en korte a klanken maar ook voor een Javaschen klank, die zoowat overeenkomt met dien van vaoder. Dit schijnt wel weer zeer bepaald bedacht om het verkeerd uitspreken van de namen in de hand te werken. Eenige jaren geleden werd die klank meestal weergegeven door een o met een dakteeken, later door een a met een o-tje er boven, ook wel door een o zonder teeken. Dit laatste was fout, omdat het tot een verkeerde uitspraak

Neerlandia. Jaargang 28 183 voerde, maar of men nu zegt Wonosobo met een o-klank of Wanasaba met een a-klank, dat is toch niet minder erg! En bovendien wat zal de nieuweling terecht brengen van bijv. Sidaardja (dit is niet volgens de Lijst maar het ‘teeken overeenkomende met het bovenste deel van een uitroepteeken’ dat de commissie tusschen de tweede en derde lettergreep plaatst, wordt nu reeds algemeen weggelaten)? Vermoedelijk Si-daar-dja, i.p. van Sidao, Ardjao. e. De Javaansche h wordt in het begin van een woord niet overgenomen, in het midden alleen geschreven tusschen twee gelijke klinkers, maar aan het einde van een woord steeds overgenomen. Dit zal wel te verdedigen zijn, maar makkelijk is het toch niet. Het gevoel van wrevel, dat deze voorbeelden zeker gewekt hebben, kan ik verzachten door er op te wijzen, dat de commissie ook wel eens goed voor de baren is: men hoeft niet te schrijven Hatoenoeroewaémalé, Karloetoewarasiwa en Kareuëngmeuateuë, maar mag een koppelteeken invoegen, zoodat deze namen worden: Hatoenoeroe-waémalé, Karloetoe-warasiwa en Kareuëng-meuateuë. Een ander voorbeeld van haar goedhartigheid is haar voorschrift om, als een i op een a volgt zonder samen den tweeklank ai te vormen een deelteeken te plaatsen, dus Kotaïndramajoe en Kotaïntan, ter vermijding van de uitspraak Kot-ain-dra-ma-joe en Kot-ain-tan. Tot zoover de moeilijkheden voor hen, die geen Inlandsche talen kennen. Maar ook zij, met wie dit wel meer of minder het geval is, beschouwen deze nieuwe lijst niet bepaald als een weldaad: Het is niet prettig om geen enkelen aardrijkskundigen naam te durven neerschrijven zonder de lijst te raadplegen; let wel: zelfs als men Batavia moet schrijven is men onrustig: is Nieuw-Guinea niet geworden Nieuw Guiné? (Om een reden, die valt buiten de XXV regels). Vooral heeft de ‘administratie’ veel last van de wijziging van de beginletters (zoo werd Cheribon: Tjerebon), omdat dan - en nog wel midden in een jaar - verandering in de klappers moest worden aangebracht. En nu het belangrijkste van alles over dit onderwerp, waarvoor ik de aandacht wilde vragen: al deze ellende is uitgestort over een verzameling vrije Nederlanders, die bovendien nog, de een wat meer, de ander wat minder, lijden aan Indische prikkelbaarheid. Maar er is geen oproer gekomen, de kranten hebben niet vol ingezonden stukken gestaan, er zijn geen protestvergaderingen gehouden, niets van dit alles. We doen allemaal erg ons best om de plaatsnamen te schrijven naar den lieven wille der Regeering. Is dit niet vol bemoediging voor Minister De Visser? Zou dit niet het hart kunnen zijn, dat hem onder den riem moet worden gestoken? Nog een kleine opmerking. Lezer in Nederland, schrijf niet meer over Menadoneesche soldaten, dat moet zijn Manadoneesche en verneem bij dezen, dat de antimakasser een anti-makassar is geworden! R.v.I.

Berichten.

Het volksraadlid P.A. Mandagie, tot lid van het Groepsbestuur gekozen, heeft bericht gaarne aan deze uitnoodiging te voldoen; zijn ambtgenoot Todong Gelar Soetan

Neerlandia. Jaargang 28 Goenoeng Moelia heeft helaas gemeld, in verband met andere werkzaamheden, aan dit verzoek niet te kunnen voldoen. Het Volksraadslid R.P. de Queljoe, Regent met den titel van Radja van de negorij Porto (Saparoea) heeft gemeld gaarne gevolg te geven aan het verzoek in het Groepsbestuur zitting te nemen.

De Secretaris-penningmeester van de Afdeeling Batavia, Dr. J. Vermeulen, heeft wegens ziekte als zoodanig bedankt; als zijn vervanger is opgetreden de heer C.C.F.M. le Roux, Laan Trivelli 7 Weltevreden, terwijl de Groepsadministrateur, de heer C. Hillebron, als zoodanig ook de Afdeeling zal bijstaan.

Taalcommissie.

Met ingenomenheid vermelden wij, dat de Commissarissen der Koningin in Zeeland, Overijsel en Noord-Brabant het goede voorbeeld van hun ambtgenoot in Gelderland hebben gevolgd, door aan de gemeentebesturen in hun gewesten een brief te richten, waarin zij aandringen op het gebruik van Nederlandsche woorden en zinsbouw. Dubbel verheugend is hierbij, dat ook de Commissaris der Koningin in Noord-Brabant onze beweging steunt, omdat Z. Exc. te Gent als vertegenwoordiger der Nederlandsche regeering Fransch heeft gesproken, een feit, waarover heel wat geschreven is. Er is nog meer reden tot blijdschap. De gemeente Schiedam schafte een vrij groot aantal onzer Woordenlijst aan en deelde die o.m. aan alle lagere scholen uit met het verzoek, om bij het onderwijs er gebruik van te maken. Voor de hofstad bestaat de kans, dat ditzelfde daar ook gebeurt; de onderhandelingen hierover zijn nog gaande. Doordat de Woordenlijst haar voorraad sterk ziet verminderen, moeten wij thans een ernstig begin met een nieuwen druk maken. Voor mededeelingen enz. houden wij ons zeer aanbevolen: twee weten meer dan een; zelfs bij de nauwkeurigste bewerking kunnen fouten of tekortkomingen voorkomen.

Was of werd geboren? vroeg u in de Novemberaflevering van Neerlandia (blz. 169), en een Nederlandsch kind van omstreeks 12 jaren kwam u bij de beslissing te hulp. Natuurlijk ben ik het met mijn verstandige land- en volksgenoote in hoofdzaak eens. Maar toch zag de jonge taalkundige over het hoofd, dat er mogelijkheden zijn, waarin men wel degelijk was in plaats van werd geboren behoort te zeggen. Namelijk dan, wanneer was het overblijfsel is van, wat wij als twaalfjarigen noemden den Meer dan Volmaakt verleden tijd. Zoo betwijfel ik, dat uw taalkundig vriendje of vriendinnetje er zich wel iets van herinneren zal, hoe het haar te moede was, toen zij vóór omstreeks 12 jaren geboren was; of zij toen zoet op moeders bed lag, of wel reeds dadelijk nadat zij geboren was, een keeltje opzette van wat-ben-je-me. Misschien kan het zijn nut hebben, dat u dit taalkundige uitstapje ook opneemt, opdat de hoop des vaderlands vroeg leere, niet te snel te beslissen, doch naar meer den eene zijde uit te zien. F.C. FLEISCHER, Em. Predt.

N.S. Natuurlijk is de T.C. het met u eens; het kind maakte de opmerking naar aanleiding van een dagbladbericht, hetwelk begon: X. was geboren te Z. Dit vergat de T.C. er bij te voegen, waardoor de opmerking zich onjuist laat aanzien. - Inmiddels vriendelijk dank voor uw belangstelling.

Neerlandia. Jaargang 28 Hoe goedig!

Renate Erdély et partenaire ont la particularité de donner comme exhibition de simples danses modernes d'un style pur et correcte. Partout ils ont l'avantage d'avoir comme élèves les danseurs les plus passionnés et connus dans la société comme les meilleurs. Prix des leçons particulières fl. 7.50 par heure. Chaque personne qui s'ajoute fl. 2.50 de plus. - Tarifs spéciaux pour clubs. On payera par exemple dans un club de 6 couples fl. 1.75 par heure et par personne. - Clubs d'enfants. Desgewenscht wordt hollandsch of een andere taal gesproken. Hotel ‘De Twee Steden’.

Als iemand het verlangt, spreken deze menschen in Nederland heel goedig Nederlandsch met hem. Kan het nog dwazer?

Neerlandia. Jaargang 28 184

Mededeelingen.

Stamdag 28 Maart 1925.

De reeds in het Octobernummer aangekondigde Stamdag, die het volgend jaar 28 Maart te 's-Gravenhage zal worden gehouden, zal worden voorafgegaan door een Vrijdagavond te geven Dietschen Kunstavond in den Schouwburg, in te richten door de Afd. 's-Gravenhage en Omstreken. De werkzaamheden van den Stamdag zullen volgens een voorloopig plan bestaan in: half 10: Behandeling van het ontwerp der nieuwe Verbondswet (zie Neerlandia September-nummer). half 12: Rede te houden door een Vlaming, nader op te geven. 12 uur: Rede te houden door den heer Noto Soeroto over Indië en Nederland. 1-2 uur: Noenmaal. 2 uur: Rede te houden door prof. Dr. G. Brom (Nijmegen) over dans- en volkskunst. half 3: Toespraken van Mevr. Loopuyt - Maas en Prof. Smit, beiden uit Kaapstad, over Zuid-Afrika. 3 uur: Voordracht van den heer Albert Vogel van het Wilhelmus. half 4-5: Vertooning der zomerfilm door den heer D.J. van de Ven, met muzikale begeleiding van prof. Julius Röntgen. 5 uur: Thee. 6 uur: Gemeenschappelijke maaltijd.

Onze Kalender 1925.

Het gaat met de beoordeelingen over dezen kalender als met die van ons Gedenkboek: de lofuitingen zijn niet van de lucht, al is de verkoop voor den, toch slechts kostenden prijs daarmee niet in overeenstemming. Maar laten wij liever een lofspreker aan het woord. De Kampioen schrijft: ‘Een tweede kalender, die wat meer te vertellen heeft dan datums alleen, is die van het Algemeen Nederlandsch Verbond, uitgegeven onder den titel “Groot Nederland”. Dien naam verdient hij terecht, want hij brengt ons overal, waar groepen

Neerlandia. Jaargang 28 van den Nederlandschen stam in den vreemde vertegenwoordigd zijn of herinneringen aan groote mannen van de Nederlandsche natie worden levendig gehouden: Oost-Indië, Zuid-Afrika, West-Indië, Brazilië, Vlaanderen, Ceylon, Friedrichstadt a.d. Eider, Hanau, Smyrna...... De kalender draagt het stempel van de liefde van den samensteller voor zijn land en zijn volk. Met groote zorg zijn de afbeeldingen gekozen; de herinneringen, op menigen datum wakker geroepen, doen het Hollandsche hart goed. Een keur van gedichten, aanhalingen en wetenswaardigheden vult de achterzijde der kalenderbladen. Voor de verbreiding der Grootnederlandsche gedachte zal deze kalender uitnemende diensten kunnen bewijzen.’

Afdeeling Kaapstad.

Als onderafdeeling is opgericht de Afrikaansch-Nederlandsche Kunstvereeniging, die zich ten doel stelt tooneeluitvoeringen te geven. Het bestuur is aldus samengesteld: Dr. K. de Lint, voorzitter; Mevr. P. Cats, sekretares; Dr. P. Catz, penningmeester; Mevr. E.C. Roux en Ds. W.G. Rijss. Spelleider is de heer J. Ogier. 15 October hield de heer J.K. Budde voor de leden der afdeeling Kaapstad een ‘Praatje over Inheemsche en Uitheemsche planten met prachtige lichtbeelden.’.

Zonderling geval. Met genoegen vernemen wij uit Praag, dat het zonderlinge geval ten opzichte der uitwisseling van regeeringsstukken in orde is gekomen. Van Nederlandsche zijde blijkt de tot nu toe gebruikelijke vorm in acht genomen.

Ingezonden.

Geen politiek in het A.N.V.

Met belangstelling las ik het artikel van den heer van Overzee, in het Octobernummer en met instemming, vooral om het laatste lid: ‘late het hier dan bij blijven; tot hiertoe en niet verder.’ De nauwgezetste redactie laat wel eens wat naar den zetter gaan, dat beter niet geplaatst ware. Maar och, dat is nog niet zoo heel erg; mits het daarbij blijft. Helaas, de redactie wil het daarbij niet laten; zij vervalt van kwaad tot erger. In haar onderschrift lezen wij ‘dat deze verdediging (van Nederland) zoo goed mogelijk moet zijn, kan voor ieder, die zijn vaderland lief heeft en het ongeschonden wenscht te houden, geen vraag zijn.’ Maar er zijn toch Nederlanders, wier vaderlandsliefde boven alle verdenking verheven is, die meenen, dat juist ontwapening voor het behoud van ons land gewenscht is. Of zij gelijk hebben, wordt in Neerlandia niet besproken. Maar uit het onderschrift der redactie valt af te leiden, dat zij hen niet als vaderlandslievende Nederlanders beschouwt. Daar prof. Van Embden's inzicht groote aantrekkingskracht op mij oefent, ik mij nochtans schaar onder degenen, die hun vaderland lief hebben, zal ik gaarne duidelijk het standpunt der redactie vernemen,

Neerlandia. Jaargang 28 teneinde te kunnen nagaan, of voor mij - ná een meer dan twintigjarig lidmaatschap - nog plaats is in het A.N.V. J.W. SPRENGER. Ginneken, October 1924.

De opmerking in het naschrift van de Redactie bij het artikel van den heer P. van Overzee ‘Geen politiek in het A.N.V.’, dat deze inzender ‘eenigszins te haastig gebakerd’ zou zijn, daar hij niet eerst de rede van den heer Elout had afgewacht, lijkt mij onjuist. Met hetzelfde recht zou de inzender deze opmerking kunnen maken met betrekking tot de Redactie, die het als 'n voldongen feit beschouwt, dat ‘ieder, die zijn vaderland lief heeft en het ongeschonden wenscht te behouden’, de verdediging van dat vaderland zoo goed mogelijk zou wenschen, m.a.w. gesteld zou zijn op 'n zoo krachtig mogelijk leger en 'n zoo sterk mogelijke vloot. Had de Redactie het door het optreden van eenige heethoofden helaas ontijdig afgebroken debat tusschen Prof. Van Emden en Generaal Snijders afgewacht, het zou haar duidelijk geworden zijn, dat het mogelijk is 'n goed vaderlander te zijn en tóch 'n voorstander van ontwapening, juist om het lieve vaderland voor schending te bewaren. Met de strekking van bovengenoemd artikel van den heer Van Oosterzee ben ik het geheel eens.

Amsterdam, Oct. '24. Dr. J.A. BRUINS.

Com. voor Nederl. Kinderen in den Vreemde.

De ontvangsten bedroegen in de afgeloopen maand f 1825.91, maakt met vorige opgaven f 536081.68. Hoewel de uitgaven niet groot waren, n.l. ongeveer f 2500.- gingen onze kasmiddelen weder met f 700.- achteruit. Er komen zware maanden. Niet alleen verwachten wij weder nieuwe kindertransporten, doch onze talrijke pleegkinderen, die hier zijn, hebben nieuwe winteruitrusting noodig, hetgeen een zeer groote uitgave met zich medebrengt; bovendien moet de melkvoorziening voor kinderen, die nog over de grenzen zijn, krachtig ter hand genomen worden. Om onzen arbeid, voor zoover het het noodzakelijkste betreft, te kunnen voortzetten, doen wij opnieuw een beroep op milddadig Nederland.

S. VAN LIER Ez., Nassaukade 358, Amsterdam. Postcheque en Girodienst 22889, Gemeentegiro L. 569.

Neerlandia. Jaargang 28