IMAGINE THE RESULT

Integrale toelichtings- en screeningnota RUP Sint-Elooisberg Gemeente

Projectnummer BE0113000770 | versie A | maart 2014

IMAGINE THE RESULT

3/75 BE0112000854

OPDRACHTGEVER

GEMEENTE LENNIK Markt 18 1750 LENNIK 02 532 41 15

PROJECTOMSCHRIJVING Gemeentelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan Sint-Elooisberg Integrale toelichting- en screeningsnota

OPDRACHTNEMER ARCADIS nv/ sa Koningstraat 80 1000 Brussel BTW BE 0426.682.709 ING 320-0687053-72 IBAN BE 38 3200 6870 5372 BIC BBRUBEBB

Contactpersoon Jo Van de Sype Nieke De Bel Telefoon +32 9 241 77 98 Telefax +32 9 242 44 45 E-mail [email protected] Website www.arcadisbelgium.be

\\Bema1file02\Infra\00_P\BE0113\BE0113000770\Rapportage\Rapporten\BE0113000770_RAP_001A_TL _v2.docx

5/75 BE0112000639

Revisie

Versie Datum Opmerking

A maart 2014

Opgesteld

Afdeling/discipline Functie Naam Handtekening Datum

IRV projectleider Jo Van de Sype

IRV projectmedewerker Nieke De Bel

Geverifieerd

Afdeling Functie Naam Handtekening Datum

IRV projectleider Jo Van de Sype

Goedgekeurd door klant

Afdeling Functie Naam Handtekening Datum

\\Bema1file02\Infra\00_P\BE0113\BE0113000770\Rapportage\Rapporten\BE0113000770_RAP_001A_TL _v2.docx

7/75 BE0112000639

INHOUDSOPGAVE Inhoudsopgave ...... 7 Toelichtingsnota ...... 9 1 Inleiding ...... 9 1.1 Doelstelling: aanleiding tot en verantwoording voor het plan ...... 9 1.2 Type van het RUP ...... 9 1.3 Opbouw van de nota ...... 9 2 Beleidskader ...... 11 2.1 Structuurplanning ...... 11 2.1.1 Uitvoering van het RSV ...... 11 2.1.2 Provinciaal ruimtelijk structuurplan Vlaams-Brabant ...... 13 Streekgebonden eigenschappen ...... 14 2.1.3 Gemeentelijk ruimtelijk structuurplan ...... 15 3 Bestaande juridische en feitelijke toestand ...... 17 3.1 Situering plangebied ...... 17 3.2 Bestaande juridische toestand...... 19 3.3 Bestaande feitelijke toestand ...... 24 3.3.1 Mens ...... 24 3.3.2 Mobiliteit ...... 27 3.3.4 Landschap ...... 32 3.3.5 Bodem...... 36 3.3.6 Watertoets ...... 38 3.3.7 Geluid, Lucht en Klimaat ...... 40 3.3.8 Fauna en Flora ...... 42 4 Ruimtelijk Ontwerp ...... 44 4.1 Knelpunten en potenties ...... 44 4.2 Motivatie in functie van mogelijke ontwikkelingen ...... 45 4.2.1 Sociaal objectief...... 45 4.2.2 Onderzoek alternatieve locaties ...... 46 4.3 Ruimtelijke concepten ...... 48 4.3.1 Woongebied met twee woonidentiteiten ...... 48 4.3.2 Woonontwikkeling als schakel tussen landschap en bestaande verkaveling ...... 50 4.3.3 Extra wijkontsluiting ...... 52 4.3.4 Recreatief netwerk als bindmiddel tussen de twee woonentiteiten ...... 53 4.3.5 Verweving tussen groen, water en woonwijk...... 55 4.3.6 Synthese Ruimtelijke concepten ...... 57 4.4 Afbakening plangebied ...... 58 4.5 Referentiesituatie als hulpmiddel bij de opmaak van de voorschriften...... 59 5 Onderzoek tot millieueffectrapportage ...... 60 5.1 Inleiding ...... 60

\\Bema1file02\Infra\00_P\BE0113\BE0113000770\Rapportage\Rapporten\BE0113000770_RAP_001A_TL _v2.docx 8/75 BE0112000639

5.2 Plan-MER-plicht...... 60 5.2.1 Stap 1: Toetsing aan het decreet DABM ...... 60 5.2.2 Stap 2: is het plan van rechtswege plan-MER-plichtig?...... 61 5.2.3 Stap 3: onderzoek naar milieueffecten ...... 62 5.3 Milieueffectbeoordeling ...... 62 5.3.1 Mens ...... 62 5.3.2 Bodem...... 64 5.3.3 Water/ watertoets ...... 65 5.3.4 Geluid...... 65 5.3.5 Lucht en klimaat...... 66 5.3.6 Licht ...... 67 5.3.7 Fauna en flora ...... 68 5.3.8 Landschap, onroerend erfgoed en archeologie ...... 69 5.4 Grensoverschrijdende effecten ...... 70 5.5 Conclusie ...... 70 5.6 Besluit Plan-MER-plicht ...... 70 6 Ruimtebalans ...... 71 7 Op te heffen voorschriften ...... 71 8 Planbaten en Planschaden ...... 71 9 Veiligheidsrapportage ...... 71 Bronvermelding ...... 72

\\Bema1file02\Infra\00_P\BE0113\BE0113000770\Rapportage\Rapporten\BE0113000770_RAP_001A_TL _v2.docx 9/75 BE0112000639

Toelichtingsnota

1 Inleiding

1.1 Doelstelling: aanleiding tot en verantwoording voor het plan

Een RUP is een uitvoeringsinstrument waarin de gewenste ontwikkelingen uit het structuurplan juridisch planologisch worden vertaald en vastgelegd. Het RUP Sint-Elooisberg beoogt een omzetting van het bestaande BPA Sint-Elooisberg naar een vergelijkbare bestemming doch met meer flexibele voorschriften die ook een voldoende garantie bieden voor een kwalitatieve invulling van dit gebied. De opmaak van dit RUP kadert in de verdere uitvoering van het Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan Lennik en vormt een onderdeel van de realisatie van het sociaal objectief op het grondgebied van de gemeente. Het studiebureau ARCADIS werd aangesteld voor de uitwerking van het RUP. Er werd een eerste fase van het ruimtelijk ontwerpend onderzoek uitgevoerd en doorgesproken. De resultaten van dit ontwerpend onderzoek werden onderworpen aan een screening van mogelijke milieueffecten. De krachtlijnen en aandachtspunten die voortkwamen uit het overleg en het milieuonderzoek zijn verwerkt in het RUP. Dit RUP zal het juridisch-planologisch kader vormen voor de beoordeling van stedenbouwkundige vergunningsaanvragen. De toelichtingsnota voor het RUP omvat zowel de toelichting bij het RUP als de bespreking van de mogelijke milieueffecten en het onderzoek naar de plan-MER-plicht.

1.2 Type van het RUP

Dit is een gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan.

1.3 Opbouw van de nota

De verschillende planbeoordelingen, zoals o.a. de watertoets, maken deel uit van de screeningsnota.

Het volledige dossier van het RUP bevat een grafisch plan, stedenbouwkundige voorschriften, een toelichtingsnota en een screeningsnota. In onderhavige nota worden de toelichtingsnota en de screening op milieueffecten integraal opgenomen. De stedenbouwkundige voorschriften worden in een tweede nota opgenomen. Het grafisch plan wordt bijgevoegd.

In Hoofdstuk 1 wordt in een korte inleiding het doel van de opmaak van dit RUP toegelicht.

In Hoofdstuk 2 wordt het RUP gekaderd binnen de structuurplanning en andere relevante plannen of planprocessen.

In Hoofdstuk 3 wordt de ruimtelijke situering van het plangebied van het RUP verduidelijkt. Zowel de tekst, foto’s en kaartmateriaal vormen samen met alle gegevens een weergave van de bestaande feitelijke en juridische toestand. Hierin worden ook milieutechnische gegevens

\\Bema1file02\Infra\00_P\BE0113\BE0113000770\Rapportage\Rapporten\BE0113000770_RAP_001A_TL _v2.docx 10/75 BE0112000639

opgenomen die als input dienen voor de referentiesituatie, waar tegenover het planvoornemen beoordeeld zal worden in hoofdstuk 4.

Na de situering van het project, worden in Hoofdstuk 4 de doelstellingen van het RUP, de knelpunten en potenties, de ruimtelijke concepten en de afbakening van het plangebied toegelicht. Alle randvoorwaarden vanuit de situering en de doelstellingen worden omgezet in ruimtelijke concepten, waarna het plangebied exact wordt afgebakend en de bestemmingszones worden bepaald. Deze aanpak moet toelaten om tot realistische stedenbouwkundige voorschriften te komen.

In Hoofdstuk 5 wordt nagegaan of het voorgenomen plan plan-MER-plichtig is volgens het planMER-decreet dat op 1 december 2007 in werking getreden is. In een eerste stap wordt nagegaan of het plan van rechtswege plan-MER-plichtig is. Indien dit niet het geval is, wordt in een tweede stap onderzocht of het plan kan leiden tot belangrijke negatieve milieueffecten en daardoor planMER-plichtig is. Ten slotte worden eventuele milderende maatregelen meegegeven die in het RUP kunnen worden opgenomen. Er wordt ook onderzocht of het RUP moet voldoen aan veiligheidsrapportage.

Hoofdstuk 6 vergelijkt het ruimtebeslag van de bestaande en de geplande juridische toestand.

Hoofdstuk 7 behandelt de op te heffen voorschriften. Hoofdstuk 8 duidt de planbaten en planschade.

\\Bema1file02\Infra\00_P\BE0113\BE0113000770\Rapportage\Rapporten\BE0113000770_RAP_001A_TL _v2.docx 11/75 BE0112000639

2 Beleidskader

2.1 Structuurplanning

De ruimtelijke structuurplannen als kader De opmaak van het beoogde RUP kadert in de beoogde visie die in het Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan Lennik, dat op 23 augustus 2012 door het besluit van de bestendige deputatie werd goedgekeurd, wordt vooropgesteld. Dit structuurplan toont de beleidsvisie en ontwikkelingsperspectieven voor de toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente. Ook in het provinciaal ruimtelijk structuurplan Vlaams Brabant en het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV) zijn beleidsvisies uitgewerkt die relevant zijn voor het RUP.

2.1.1 Uitvoering van het RSV

Op 23 september 1997 werd het eerste Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV) definitief vastgesteld door de Vlaamse Regering. Het grondbeginsel van het RSV is het realiseren van een duurzame ruimtelijke ontwikkeling. Het tegengaan van de verdere verspreiding van stedelijke functies en de versnippering van de open ruimte is daarbij een belangrijke doelstelling. Het RSV maakt een onderscheid tussen: stedelijke gebieden en stedelijke netwerken, buitengebied, gebieden voor economische activiteiten en lijninfrastructuren. In de inleiding van het RSV wordt de nood aan een kader voor de ruimtelijke ordening gebaseerd op duurzame ontwikkeling als centraal thema naar voor geschoven. Het RSV kreeg inmiddels reeds een beperkte herziening, deze herziening heeft geen impact op dit dossier.

Situering van Lennik op de schematische weergave van de ruimtelijke visie op Vlaanderen (bron: RSV, 1997)

\\Bema1file02\Infra\00_P\BE0113\BE0113000770\Rapportage\Rapporten\BE0113000770_RAP_001A_TL _v2.docx 12/75 BE0112000639

Lennik behoort tot het buitengebied

Lennik behoort tot de Groene Gordel - een deel van het Vlaams Strategisch Gebied rond Brussel - en is tevens gelegen in het . In de delen van de gemeenten in het Vlaams strategisch gebied rond Brussel, waar de ‘groene gordel’ aanwezig is en Lennik toe behoort, wordt een buitengebiedbeleid gevoerd. In het buitengebied overweegt de open, onbebouwde ruimte. De ruimtelijke structuur van het buitengebied wordt bepaald door de natuurlijke en de agrarische structuur, de nederzettingsstructuur en de infrastructuur. Bij een verdere ontwikkeling van de structurerende activiteiten en functies wordt het fysisch systeem1 als uitgangspunt gehanteerd. Dit betekent niet dat het buitengebied wordt bevroren. De bestaande ruimtelijke structuur en het fysisch systeem bieden het kader waarin dynamische activiteiten en functies met steeds wijzigende omgevingsvereisten op een flexibele manier moeten kunnen functioneren op de schaal van het gebied. De specifieke eigenheid van het wonen en werken in het buitengebied moet erkend en gerespecteerd worden en in relatie gebracht worden met het duurzaam functioneren van de agrarische en de natuurlijke structuur.

Vanuit het RSV wordt gestreefd om verdere versnippering van het buitengebied tegen te gaan. De vertrekbasis voor het ruimtelijk beleid in dit gebied is net zoals in de rest van Vlaanderen ‘duurzame ontwikkeling’2. Dit betekent concreet dat bij een verdere ontwikkeling van de structurerende activiteiten en functies (landbouw, natuur, bos, wonen en werken) in het buitengebied het fysisch systeem als uitgangspunt wordt gehanteerd. De bestaande ruimtelijke structuur en het fysisch systeem bieden het kader waarin dynamische activiteiten en functies met steeds wijzigende omgevingsvereisten op een flexibele manier moeten kunnen functioneren op de schaal van dit gebied. De specifieke eigenheid van het wonen en werken in het buitengebied moet erkend en gerespecteerd worden, en in relatie gebracht worden met het duurzaam functioneren van de agrarische en de natuurlijke structuur.

Ten aanzien van het buitengebied worden verschillende doelstellingen gesteld: . het vrijwaren van het buitengebied voor de essentiële functies (landbouw, natuur, bos, wonen en werken op het niveau van het buitengebied) . het tegengaan van de versnippering van het buitengebied . het bundelen van de ontwikkeling in de kernen van het buitengebied (wonen, verzorgende activiteiten) . het inbedden van landbouw, natuur en bos in goed gestructureerde gehelen . het bereiken van een gebiedsgerichte ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied . het afstemmen van het ruimtelijk beleid en het milieubeleid op basis van het fysisch systeem . het bufferen van de natuurfunctie in het buitengebied

1 Het fysisch systeem is het geheel van eigenschappen, processen en onderlinge relaties van klimaat, lucht en water. In ruimtelijke context wordt vooral belang gehecht aan de bodemeigenschappen en –processen en het watersysteem. 2 Duurzaamheid is het proberen te bevredigen van de behoeften van de huidige generatie zonder dit voor de toekomstige generaties te verhinderen. Duurzaamheid stelt dus grenzen aan het menselijk handelen op het vlak van milieu, sociale aspecten en economie.

\\Bema1file02\Infra\00_P\BE0113\BE0113000770\Rapportage\Rapporten\BE0113000770_RAP_001A_TL _v2.docx 13/75 BE0112000639

Het buitengebied bevat delen van de bebouwde ruimte en het grootste gedeelte van de onbebouwde ruimte. Het buitengebiedbeleid wordt gedifferentieerd naar een beleid voor de natuurlijke structuur, de agrarische structuur en de nederzettingsstructuur. Het bestaande fysisch systeem wordt als uitgangspunt gehanteerd, en vormt als het ware de ruggengraat van het buitengebied. Doelstellingen uit het RSV voor het buitengebied zijn ondermeer het vrijwaren van het buitengebied voor de essentiële functies (landbouw, bosbouw, wonen en werken). Op deze wijze worden de grote aaneengesloten gebieden van het buitengebied gevrijwaard en waar mogelijk versterkt. Daar het RUP kadert in een lokale behoefte, gesitueerd is in het hoofddorp, reeds een woonbestemming heeft via het van kracht zijnde BPA, verankerd werd in het Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan Lennik (waarin reeds een screening gebeurde rond mogelijke strijdigheid met het RSV) en geen waardevolle open ruimte inneemt, is dit project niet in strijd met het RSV.

2.1.2 Provinciaal ruimtelijk structuurplan Vlaams-Brabant

Op 7 oktober 2004 keurde de Vlaamse regering het provinciaal ruimtelijk structuurplan Vlaams Brabant goed. Het ministerieel besluit verscheen in het Belgisch staatsblad van 16 november 2004 en het structuurplan trad per 1 december 2004 in werking.

Gewenste ruimtelijke structuur PRS Vlaams-Brabant met aanduiding van Lennik

\\Bema1file02\Infra\00_P\BE0113\BE0113000770\Rapportage\Rapporten\BE0113000770_RAP_001A_TL _v2.docx 14/75 BE0112000639

Selectie van hoofddorpen en woonkernen Lennik is als hoofddorp geselecteerd (PRS kt.38); Het RUP sluit aan op deze kern. In de hoofddorpen worden wonen en de lokale centrumfuncties gestimuleerd. De ontsluiting met het openbaar vervoer is hier prioritair. De woonkernen staan in voor de opvang en het bundelen van de plaatselijke woonbehoeften. De ontsluitingsmogelijkheden van de woonkernen worden maximaal gestuurd naar het openbaar vervoer.

Gewenste structuur van de bebouwde ruimte

Streekgebonden eigenschappen

Het RSP situeert de gemeente Lennik in het Pajottenland. Het Pajottenland is een vruchtbare landbouwstreek gekenmerkt door grote aaneengesloten open ruimte gebieden met een beperkt aantal kleine woonkernen en hoofddorpen met traditionele nederzettingsvormen. De openruimtegebieden worden voornamelijk gekenmerkt door land- en tuinbouwgebieden (vooral productielandbouw). Daarnaast heeft het landschap van het Pajottenland een licht heuvelachtige en landelijke karakter dat wordt gekenmerkt door complexen van holle wegen, structurerende reliëfelementen (getuigenheuvels), natuurlijke clusters in een natte sfeer, rivieren die als ruimtelijke drager van het landschap functioneren en een dicht netwerk van kleine landschapselementen. Lennik is gelegen is binnen de in het PRS afgebakende deelruimte ‘Landelijke Kamer West’. De landschappelijke elementen geven de regio een sterke identiteit en scheppen een aangenaam woon- en werkklimaat. Het landelijke karakter moet behouden blijven en de karakteristieken van de compacte en kleine kernen en gehuchten behouden en versterkt. Landbouw, natuur en landschap moeten in evenwicht met elkaar verder ontwikkeld worden. Dat geldt evenzeer voor de kleine landschapselementen. De provincie beschouwt de kwaliteit van de open ruimte als een belangrijke troef voor het ontplooien en promoten van een toeristisch recreatief (mede-)gebruik van de ruimte. Het landelijke wonen wordt gestuurd naar de goed ontsloten kernen. Om het landelijke karakter te bewaren is het noodzakelijk dat de kernen zich maximaal in het landschap inpassen. Hoogdynamische ontwikkelingen worden gericht naar de randen. De flankerende ontwikkelingspolen Halle, Edingen, Geraardsbergen, Ninove en in tweede orde het Vlaams

\\Bema1file02\Infra\00_P\BE0113\BE0113000770\Rapportage\Rapporten\BE0113000770_RAP_001A_TL _v2.docx 15/75 BE0112000639

Stedelijk Gebied rond Brussel kunnen deze taak opnemen.

Gewenste landschappelijke structuur van de open ruimte.

2.1.3 Gemeentelijk ruimtelijk structuurplan

Het Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan Lennik werd door de deputatie goedgekeurd op 23 augustus 2012. Specifiek voor het plangebied worden volgende zaken vooropgesteld:

Gewenste nederzettingsstructuur p115-116 Het plangebied Sint-Elooisberg wordt op de kaart van de gewenste nederzettingsstructuur aangeduid als een landelijke woonentiteit (relatief grote woonwijk) met al dan niet sociale huisvesting waarbinnen geen andere (kerngebonden) voorzieningen zijn gelegen. In deze landelijke woonentiteit dient het nog vrijliggende aanbod aan woongelegenheden te worden benut en kunnen geen nieuwe lokale voorzieningen worden gecreëerd.

Woonbeleid p115-116 Als (gemeentelijke) overheid moet er op een dynamische manier ingespeeld kunnen worden op de zich wijzigende trends (vergrijzing van de bevolking en gezinsverdunning) en behoeften (sociale woningbehoefte) op de woningmarkt. Deze nieuwe trends en behoeften vragen naar andere woningtypologieën (private of sociale één- en meergezinswoningen in open, halfopen of gesloten verband, kangoeroewoningen, studio’s, appartementen, serviceflats, enz.). Doel is een specifiek beleid te voeren waarin iedere doelgroep op de woningmarkt aan bod kan komen. Bij de realisatie van nieuwe woonprojecten (in binnengebieden en woonuitbreidingsgebieden) in de gemeente moet de nodige aandacht worden besteed aan woningdifferentiatie en doelgroepenbeleid. Dit komt erop neer dat de verschillende doelgroepen aan bod dienen te komen.

\\Bema1file02\Infra\00_P\BE0113\BE0113000770\Rapportage\Rapporten\BE0113000770_RAP_001A_TL _v2.docx 16/75 BE0112000639

Gewenste nederzettingsstructuur Lennik (bron: Gemeente Lennik en Plan Plus, GRS Lennik, 2012)

\\Bema1file02\Infra\00_P\BE0113\BE0113000770\Rapportage\Rapporten\BE0113000770_RAP_001A_TL _v2.docx 17/75 BE0112000639

3 Bestaande juridische en feitelijke toestand

3.1 Situering plangebied

De gemeente Lennik is gelegen in de provincie Vlaams-Brabant. De gemeente telt ca. 9000 inwoners. Door historisch belang is ze de hoofdplaats van het kanton Lennik en vervult een centrumfunctie in het Pajottenland. De gemeente bestaat uit de deelgemeenten Sint-Kwintens- Lennik, Sint-Martens-Lennik en Gaasbeek. De gemeente wordt omringd door (met de klok mee): Ninove, , , Brussel, Sint- Pieters- Leeuw en .

Situering van Lennik

De bebouwing in Lennik is verspreid over talrijke eerder kleine kernen en bouwlinten en verkavelingen. Sint-Martens-Lennik, Sint-Kwintens-Lennik en Gaasbeek worden ruimtelijk van elkaar gescheiden door een openruimtelandschap waarvan de Molenbeekbedding de ruimtelijke en structurerende drager is. Lennik is 30.8km² groot en telt ongeveer 9000 inwoners. De gemiddelde bevolkingsdichtheid bedraagt 292 inwoners/km². 80% van het grondgebied van Lennik is onbebouwd. Deelgemeente Sint-Kwintens-Lennik telt 5000 inwoners.

Lennik wordt aan de noordzijde begrensd door de N8 – de Ninoofsesteenweg – die de verbinding vormt tussen Ninove en Brussel. Aan de westzijde wordt de gemeente begrensd door de N285-282 –Edingsesteenweg/Assesteenweg die Lennik verbindt met Edingen en en die tevens ten noorden van de N8 aansluiting geeft met de E40 tussen Aalst en Brussel. De dorpskern van Sint-Kwintens-Lennik is grootschaliger en functioneel beter uitgerust dan de kernen van Gaasbeek en Sint-Martens-Lennik. Het dorp wordt beschouwd als een handels-en dienstencentrum in het Pajottenland. Naast een vredegerecht, een eigen brandweerkorps en een

\\Bema1file02\Infra\00_P\BE0113\BE0113000770\Rapportage\Rapporten\BE0113000770_RAP_001A_TL _v2.docx 18/75 BE0112000639

beperkt winkelaanbod, beschikt de gemeente over een uitgebreid scholenaanbod. Zo’n 3000 leerlingen uit de omgeving gaan op Lenniks grondgebied naar school.

Het plangebied van het RUP aan de Sint-Elooisberg is gelegen ten zuidwesten van de dorpskern van Sint-Kwintens-Lennik. De site wordt ontsloten via de Sint-Elooistraat, Senecostraat, Zwartenbroekstraat en Kraaiveldweg. De bestaande verkaveling in het plangebied wordt ontsloten via de Smidstraat en de Frans Jozef De Gronckelstraat op de Sint-Elooistraat.

Situering plangebied

\\Bema1file02\Infra\00_P\BE0113\BE0113000770\Rapportage\Rapporten\BE0113000770_RAP_001A_TL _v2.docx 19/75 BE0112000639

3.2 Bestaande juridische toestand

Gewestplan Aalst – Ninove – Geraardsbergen - Zottegem Lennik ligt binnen de grenzen van het gewestplan Halle--Asse (goedgekeurd op 7 maart 1977) dat de gemeente opdeelt in verschillende zones en de bestemmingen ervan bepaalt. Het plangebied van het RUP –gelegen aan de Sint-Elooisberg- ten zuidwesten van de dorpskern van Sint-Kwintens-Lennik is op het gewestplan grotendeels ingetekend als reservegebied voor woonwijken. De strook aan de westelijke rand van het plangebied is landbouwgebied. Het plangebied is volledig omgeven door landsbouwgebied. Ook de woningen in de aanpalende straten zijn gelegen in landbouwgebied.

Gewestplan

BPA Sint-Elooisberg In 1980 werd voor het plangebied een Bijzonder Plan van Aanleg opgemaakt. Dit plan had tot doel om de in het gewestplan afgebakende ‘zone voor woningreserve’ te bestemmen tot ‘zone voor woningbouw volgens gezamenlijk ontwerp’. Dit BPA bestaat uit een bestemmingsplan en daaraan onderhavige stedenbouwkundige voorschriften. Binnen de woonbestemming werden de volgende deelzones zonder enige vorm van flexibiliteit vastgelegd.

- Zone voor open bebouwing (1) - Zone voor voortuinen (2) - Zone voor tuinen (3) - Zone voor groenaanleg (4)

\\Bema1file02\Infra\00_P\BE0113\BE0113000770\Rapportage\Rapporten\BE0113000770_RAP_001A_TL _v2.docx 20/75 BE0112000639

- Zone voor openbare weg (5) - Zone voor openbaar nut (6)

In het plangebied van dit BPA zijn enkel alleenstaande en twee aan twee gekoppelde woningen mogelijk. De vastgelegde zones enerzijds en de bestemmingsvoorschriften die aan deze deelzones zijn gekoppeld anderzijds voldoen niet meer aan de huidige noden en hedendaagse inzichten voor bekomen van een kwalitatieve woonontwikkeling.

HAG-gebieden

Het plangebied wordt in aan de westzijde begrensd door herbevestigd agrarisch gebied (nr 99).

Bij de herbevestiging van de agrarische gebieden werd geen rekening gehouden met de bestemming die vastgelegd was in het BPA Sint-Elioosberg. Door het BPA heeft deze site geen agrarische bestemming meer.

\\Bema1file02\Infra\00_P\BE0113\BE0113000770\Rapportage\Rapporten\BE0113000770_RAP_001A_TL _v2.docx 21/75 BE0112000639

Juridische tabel

juridische aspecten, beleidsmatige aspecten, uitvoeringsinstrument, bestaande situatie, subsidie-instrument

RUIMTELIJK

Gewestplan(nen) Gewestplan nr. 25 Halle – Vilvoorde – Asse (KB 07/03/1977).

Gewestelijke ruimtelijke Geen. uitvoeringsplannen

Provinciale ruimtelijke Geen. uitvoeringsplannen

Algemene plannen van aanleg Geen.

Bijzondere plannen van aanleg BPA Sint-Elooisberg – 10/10/1980

Gemeentelijke ruimtelijke Geen. uitvoeringsplannen

Verkavelingsvergunningen Nr en Naam (xx/xx/xxxx).

Bouwvergunningen N.v.t.

Vastgestelde bouwovertredingen N.v.t.

Gebieden met recht van voorkoop Gewestelijke RUPs: geen. Provinciale RUPs: geen. Gemeentelijke RUPs: geen.

SECTORAAL

Natuur

Vogelrichtlijngebieden Geen. AANPALEND: geen.

Habitatrichtlijngebieden Geen. AANPALEND: geen.

Gebieden van het duinendecreet Geen. AANPALEND: geen.

Ramsargebieden Geen. AANPALEND: geen.

Gebieden van het Vlaams Ecologisch GEN: geen. Netwerk (VEN) GENO: geen. AANPALEND: GEN De Vallei van de Zuunbeek en zijlopen (26/06/2008) op 700m. Niet rechtstreeks aanpalend maar wel in de omgeving.

Vlaamse of erkende natuurreservaten Geen. AANPALEND: geen.

Bosreservaten Geen.

\\Bema1file02\Infra\00_P\BE0113\BE0113000770\Rapportage\Rapporten\BE0113000770_RAP_001A_TL _v2.docx 22/75 BE0112000639

AANPALEND: geen.

Natuurinrichting Geen.

Gebieden met recht van voorkoop Vlaamse en erkende natuurreservaten: geen. Natuurinrichtingsprojecten: geen. VEN-gebieden: geen.

Biologische waarderingskaart (BWK) Grotendeels biologisch minder waardevol. Geen faunistisch belangrijk gebied.

Water

Beschermingszones Geen. grondwaterwinningen AANPALEND: geen.

Bevaarbare waterlopen Geen.

Onbevaarbare waterlopen (klasse) 3de categorie: Diepenbroekbeek (VHAG-code 7029). Niet geklasseerd: zonder naam (VHAG-code 13990).

Watertoets - Overstromingsgevoelige Niet overstromingsgevoelig en mogelijk overstromingsgevoelig. gebieden

Recent overstroomde gebieden (ROG) Aanpalend.

Risicozones overstromingen Aanpalend.

Gebieden met recht van voorkoop Zeehavenbedrijven en Linkerscheldeoevergebied: geen. Integraal waterbeleid: geen. Waterwegen en Zeekanaal NV: geen. NV De Scheepvaart: geen.

Landbouw

Ruilverkaveling Geen.

Herbevestigde Agrarische Gebieden Landbouwgebied Elingen-Oudenaken, nr 99 (24/04/2009) - deel. (HAG)

Gebieden met recht van voorkoop Ruilverkaveling: geen.

Landschap

Beschermde monumenten Geen.

Beschermde landschappen, stads-, en Geen. dorpsgezichten AANPALEND: beschermd landschap OB000480 Onze-Lieve-Vrouwkapel en lindebomen die eromheen staan (25/03/1938) op 600m; beschermd stads- of dorpsgezicht OB001354 Kerkhof Sint-Kwintenskerk (13/06/2000) op 800m.

Landschapsatlas: ankerplaatsen, Relictzone R20008 Centraal Pajottenland. relictzones, lijnrelicten, puntrelicten

Erfgoedlandschappen (ankerplaatsen) Geen. AANPALEND: APV003 Het Neigembos en Onze-Lieve-Vrouw Lombeek met de valleien van de Berchembos- en de Hunselbeek (15/02/2011) op 600m; APV001 Gaasbeek, Sint-Laureins-Berchem, Oudenaken en Elingen

\\Bema1file02\Infra\00_P\BE0113\BE0113000770\Rapportage\Rapporten\BE0113000770_RAP_001A_TL _v2.docx 23/75 BE0112000639

(24/12/2008) op 800m.

Waardevol niet beschermd onroerend Geen. erfgoed: bouwkundig erfgoed en wereldoorlogerfgoed

Landinrichting Geen.

Wonen

Woningbouw- en Geen. vernieuwingsgebieden

Atlas van de Geen. woonuitbreidingsgebieden

Gebieden met recht van voorkoop Vlaamse Wooncode: geen.

Recreatie en toerisme

Toeristische vergunning N.v.t.

Verkeer

Rooilijnen N.v.t.

Voet- en buurtwegen Weg nr 17, weg nr 54, voetweg nr 98 (verplaatsing), voetweg nr 106 (verplaatsing).

Bovenlokaal Functioneel Geen. Fietsroutenetwerk

Fietsknooppuntennetwerk Zwartenbroekstraat en Sint-Elooistraat verbinden knooppunt 13 met knooppunt 15.

Gewestwegen Geen.

Spoorwegen Geen.

Leidingen (Hoogspanningsleidingen, Geen gekend gasleidingen…)

Openbaar vervoer De Lijn: geen (dichtstbijzijnde halte op +/- 500m). MIVB: geen.

Milieu

Milieuvergunningen N.v.t.

Bodemvervuiling Geen gekende

Industrie

Seveso-inrichtingen: lagedrempel- en Geen. hogedrempelinrichtingen AANPALEND (binnen 2km): geen.

VLAO Bedrijventerreinen Geen.

\\Bema1file02\Infra\00_P\BE0113\BE0113000770\Rapportage\Rapporten\BE0113000770_RAP_001A_TL _v2.docx 24/75 BE0112000854

3.3 Bestaande feitelijke toestand

Voor de beschrijving van de feitelijke toestand wordt een beschrijving opgesteld volgens de verschillende disciplines. Ook disciplines die raakvlakken hebben met milieu worden in dit hoofdstuk aangehaald. Zij maken deel uit van de informatie nodig voor het opstellen van een MER- screening (zie hoofdstuk 5).

3.3.1 Mens

Het plangebied omvat de gedeeltelijke uitvoering van de woonwijk zoals deze in het BPA werd voorgeschreven. Doch de architectuur van deze verkaveling geeft geen blijk van gezamenlijk ontwerp. De verkaveling situeert zich rondom de Frans Jozef De Gronkelstraat, de Henry Dunantstraat, de Hamerstraat, de Smidstraat, de Aambeeldstraat en de Saint-Genoisstraat. De verkaveling bestaat uit alleenstaande bebouwing of koppelwoningen ( 2 onder 1 dak) die in de jaren ‘80 en ‘90 werden opgetrokken. De percelen zijn gemiddeld 500m² groot. De bebouwing zelf heeft 1 à 2 bouwlagen en een zadeldak. Parkeren gebeurd op eigen terrein, de percelen zijn immers van een voortuinstrook voorzien waarbinnen verschillende opritten werden ingericht. Er is geen bezoekersparkeren voorzien in de wijk.

1. Aard van de bebouwing 2. Parkeren in de voortuinstrook

De wegenis van de verkaveling is relatief smal (5m) en wordt geflankeerd door onverharde grasbermen. De straatprofielen zijn slechts aan één zijde uitgerust met een smal voetpad (1m) Verschillende fietsverbindingen dragen bij aan de fijnmazigheid van de wijk. Deze verbindingen functioneren zowel als shortcuts in de wijk als naar de omgeving toe. Daarnaast is de woonwijk – met uitzondering van een trapveldje nabij de Diepenbroekvallei - niet uitgerust met enige vorm van recreatieve functies of speelweefsel.

3.Wegenis wijkontsluiting 4.Fietsverbindigen

\\Bema1file02\Infra\00_P\BE0113\BE0113000770\Rapportage\Rapporten\BE0113000770_RAP_001A_TL _v2.docx

25/75 BE0112000639

Het zuidwestelijk gedeelte van het plangebied is niet ontwikkeld en is momenteel ingericht als weideland. Deze woonwijk, die een hogere woondensiteit heeft ten aanzien van zijn landelijke omgeving, is ingebed in het groen. De aanplant van hoogstammig groen rondom rond de verkaveling zorgt ervoor dat de aanblik op de wijk vanuit de omgeving wordt gefilterd.

5. Akkerlanden in het plangebied 6. Groene inbedding van de woonwijk

De combinatie van het licht glooiende landschap van het Pajottenland, de akker- en weidelanden en de verspreide populieraanplant resulteert in een landelijke omgeving met weidse zichten. De sporadische bebouwing die langsheen de smalle wegen is gesitueerd heeft eveneens een landelijk en agrarisch karakter.

7. Weidse zichten 8. Landelijke bebouwing in de omgeving

\\Bema1file02\Infra\00_P\BE0113\BE0113000770\Rapportage\Rapporten\BE0113000770_RAP_001A_TL _v2.docx 26/75 BE0112000639

Bestaande Toestand Sint-Elooisberg – overzicht foto’s

\\Bema1file02\Infra\00_P\BE0113\BE0113000770\Rapportage\Rapporten\BE0113000770_RAP_001A_TL _v2.docx 27/75 BE0112000639

3.3.2 Mobiliteit

Gemotoriseerd verkeer Het plangebied is omringd door wegen met een beperkt, landelijk profiel. Via de Sint-Elooistraat, langsheen de Zavelstraat kan men vanaf het plangebied het centrum van Sint-Kwintens-Lennik makkelijk bereiken. Het plangebied ligt op iets minder dan 1 km van het marktplein. Via de Zwartenbroekstraat en de Sint-Kwintensbaan is de N285 (Edingssteenweg tussen Edingen en Asse) te bereiken vanaf het plangebied (ca. 2km). De Zwartenbroekstraat heeft een zeer smal profiel waardoor hij als verbindingsweg eigenlijk minder goed geschikt is. Diezelfde steenweg is eveneens bereikbaar via de Senecostraat en de Professor Frans Heymansstraat (ca 1,5 km). De N285 geeft aansluiting met de N8 (Ninove- Brussel) en de E40 (ca. 11km) (Aalst-Brussel).

\\Bema1file02\Infra\00_P\BE0113\BE0113000770\Rapportage\Rapporten\BE0113000770_RAP_001A_TL _v2.docx 28/75 BE0112000639

Openbaar vervoer Lennik beschikt niet over een treinstation. De dichtstbijzijnde stations bevinden zich in Ninove (12 km tot het plangebied), (13,5 km) en in Halle (14 km tot het plangebied). Lennik beschikt echter wel over een dens busnetwerk met een goede frequentie. Langsheen het centrum van Sint-Kwintens-Lennik passeren volgende buslijnen: 144 (Leerbeek- Sint Pietersleeuw- Brussel), 163 (Roosdaal-Lennik-Halle), 118 (Brussel-Itterbeek-Schepdal), 142 (Leerbeek- Gaasbeek-Brussel). Langsheen de N285 rijdt eveneens bus 153 (Anderlecht--Halle- Ninove). In de directe omgeving van het plangebied zijn geen haltes van openbaar vervoer. De dichtstbijzijnde halte bevindt zich op 700m (vogelvlucht) van het plangebied.

\\Bema1file02\Infra\00_P\BE0113\BE0113000770\Rapportage\Rapporten\BE0113000770_RAP_001A_TL _v2.docx 29/75 BE0112000639

Trage weggebruiker

Bovenlokaal fietsnetwerk Langsheen het plangebied passeren geen functionele fietsroutes. De dichtstbijzijnde routes situeren zicht langsheen de Frans Van Der Steenstraat. Deze fietsroute maakt de verbinding tussen Halle en Lennik. In het centrum van Sint-Kwintens-Lennik komen ook alle andere functionele fietsroutes richting Roosdaal, Ninove en Gooik, Asse, Sint-Pietersleeuw) samen.

Bovenlokaal functioneel fietsroutenetwerk (bron: provincie Vlaams-Brabant)

\\Bema1file02\Infra\00_P\BE0113\BE0113000770\Rapportage\Rapporten\BE0113000770_RAP_001A_TL _v2.docx 30/75 BE0112000639

Recreatieve fietsnetwerk Zowel de Zwartenbroekstraat als de Sint-Elooistraat (beiden gelegen nabij het plangebied) maken deel uit van een recreatieve routenetwerk. De route langsheen het plangebied verbindt knooppunt 13 ven 15. Ter hoogte van het projectgebied overlapt dit met de recreatieve route die door de provincie Vlaams-Brabant werd voorzien.

Fietsknooppuntennetwerk (bron: www.fietsnet.be)

Recreatief fietsroutenetwerk (bron: www.vlaamsbrabant.be)

\\Bema1file02\Infra\00_P\BE0113\BE0113000770\Rapportage\Rapporten\BE0113000770_RAP_001A_TL _v2.docx 31/75 BE0112000639

Buurt- en voetwegen In het plangebied bevinden zich enkele buurtwegen die verplaatst zijn. Sentier 98 wordt tegenwoordig vormgegeven door een voetgangersverbinding tussen de huidige woonwijk. Daarnaast is –los van de wegenis die tot de verkaveling behoort – het historische wegenpatroon quasi onveranderd gebleven, met uitzondering van een buurtweg die ten zuidwesten van het plangebied is gelegen. Deze weg is geen publieke verbinding meer maar een boerenpad om de aanpalende agrarische percelen te ontsluiten.

\\Bema1file02\Infra\00_P\BE0113\BE0113000770\Rapportage\Rapporten\BE0113000770_RAP_001A_TL _v2.docx 32/75 BE0112000639

3.3.4 Landschap

Lennik wordt gekenmerkt door een prachtig glooiende landschap, een uitgebreid netwerk van wandel- en fietswegen, pittoreske dorpskernen, idyllische hoeven, weide zichten en holle wegen, …Vanuit de bestaande verkaveling is dit typerende landschap echter maar weinig waar te nemen.

Cultuurhistorisch Op de Ferrariskaart is de hoofdstructuur van het huidige Lennik goed zichtbaar. De huidige verkaveling die in het plangebied is gelegen is uiteraard niet waarneembaar op deze kaart. Langsheen de Sint-Elooistraat stond in de 18e eeuw een vierkantshoeve die was omzoomd met boomgaarden. De kern van het plangebied werd aangewend als agrarisch gebied. De noordwestelijke rand van het plangebied maakte ten tijden van Ferraris eveneens deel uit van de beekvallei van de Diepenbroekbeek. Dit valleigebied werd gekenmerkt door een aan de vallei eigen vegetatie en was een duidelijk herkenbare structuur in het landschap. De wegen in de omgeving van het plangebied – De Sint-Elooistraat, de Kraaiveldweg, de Senecostraat en de Zwartenbroekstraat – werden geflankeerd door weid uit elkaar staande hoogstammen, waardoor de doorzichten naar het weidse landschap gegarandeerd bleven.

Landschapsatlas en bouwkundig erfgoed Het plangebied is gelegen ten midden van een traditioneel landschap, het Pajottenland. Dit historisch gegroeide cultuurlandschap staat bekend als een zandleem- en leemstreek. De fysieke systeemeenheden Schelde en Dender alluvium, gronden met natte depressies en alluvia kwelgebieden, diep ingesneden beekvalleien.

In en in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen relictzones, ankerplaatsen, beschermde landschappen of dorpszichten en beschermd erfgoed aanwezig.

\\Bema1file02\Infra\00_P\BE0113\BE0113000770\Rapportage\Rapporten\BE0113000770_RAP_001A_TL _v2.docx 33/75 BE0112000639

De dorpskern van Sint-Kwintens-Lennik is het dichtbijzijnde beschermd dorpsgezicht. In en in de buurt van het centrum zijn verschillende panden geklasseerd als bouwkundige erfgoed. Het gaat over de Sint-Kwintenskerk, de dekenij, burgerhuizen, hoeves, boerenhuizen, … Ook de dorpskern van Sint-Martens-Lennik is een bescherm dorpsgezicht. In deze kern worden de Sint-Martinuskerk en enkele nabije hoeves opgenomen in het register van bouwkundig erfgoed. Ten oosten van Sint-Kwintens-Lennik (op grondgebied van Gaasbeek) is de ankerplaats ‘Gaasbeek, St.-Laureins-Berchem, Oudenaken en Elingen (A20027)’ gelegen. De beekvallei van de Molenbeek , die de natuurlijke grens vormt tussen Sint-Kwintens_lennik en Sint-Martens-Lennik maakt deel uit van deze ankerplaats. Binnen deze ankerplaats bevinden zich eveneens enkele beschermde landschappen, zoals het kasteeldomein van Gaasbeek en de omgevende velden, bossen en landerijen van het kasteel van Budingen, de Kasteelhoeve en het Hof te Wedem.

Aan de overzijde van de N285 is het Neigembos en Onze-Lieve-Vrouw Lombeek met de valleien van de Berchembos- en de Hunselbeek , eveneens aangeduid als een ankerplaats.

\\Bema1file02\Infra\00_P\BE0113\BE0113000770\Rapportage\Rapporten\BE0113000770_RAP_001A_TL _v2.docx 34/75 BE0112000639

Landschapselementen

Beekvallei begeleid door hoogstammig groen De vallei van de Diepenbroekbeek is een groene ader gelegen in de noordelijker rand van het plangebied. De hoogstammige dichtbeboste groenstructuur en de drassige beekbedding bepalen het karakter van de vallei. Deze structuur zorgt er samen met het tussenliggende openruimte landschap voor dat de bestaande verkaveling ruimtelijk wordt gescheiden van de dorpskern en als het ware een geïsoleerde wooncluster vormt in het landschap.

Diepenbroekbeekbedding

Coulissenlandschap met kleine landschapselementen Het landschap rondom Lennik wordt gekenmerkt door verschillende kleine landschapselementen. Houtkanten- en steilranden, bomenrijen (populieren, knotwilgen), solitaire bomen, waardevolle graslanden,… bepalen het coulissenlandschap van deze streek.

\\Bema1file02\Infra\00_P\BE0113\BE0113000770\Rapportage\Rapporten\BE0113000770_RAP_001A_TL _v2.docx 35/75 BE0112000639

Steilranden en houtkanten Coulissenlandschap knotwilgen

Coulissenlandschap populieren

Glooiend open ruimte landschap De streek is naast een coulissenlandschap eveneens een streek die wordt gekenmerkt door een glooiende open ruimte die weidse zichten oplevert.

Glooiende openruimte landschap

\\Bema1file02\Infra\00_P\BE0113\BE0113000770\Rapportage\Rapporten\BE0113000770_RAP_001A_TL _v2.docx 36/75 BE0112000639

3.3.5 Bodem

Bodemsoort De bodem van Lennik- van het plangebied in het bijzonder – is weinig kwetsbaar. De watervoerende laag is van leemhoudend en kleihoudend zand. Het plangebied heeft grotendeels een droge leembodem met textuur B horizont. Deze grond is zeer geschikt voor weiden en akkerbouw en fruitteelt. De noordelijke rand van het plangebied (de vallei van de Diepenbroekbeek) heeft een natte leembodem zonder profiel. Deze bodem is weinig tot matig geschikt voor weiden, akkerbouw en fruitteelt, maar ongeschikt voor groenteteelt.

\\Bema1file02\Infra\00_P\BE0113\BE0113000770\Rapportage\Rapporten\BE0113000770_RAP_001A_TL _v2.docx 37/75 BE0112000639

Infiltratiegevoelig Het plangebied is niet infiltratiegevoelig. Ook het volledige grondgebied van Sint-Kwintens-Lennik is niet infiltratiegevoelig. (bron: Agiv)

Reliëf Tussen het centrum en de Zwartenbroekstraat zijn hellingen waar te nemen van meer dan 10%. Ook in het plangebied zelf komen verschillende hellingen voor tussen 5-10%. Tussen de kraaiveldweg en het plangebied zijn eveneens helling waar te nemen van meer dan 10%. Tussen de Sint-Elooistraat en het ten zuidoosten van deze straat gelegen akker- en weideland, zijn eveneens hoogteverschillen waar te nemen tussen 5% en 10% en op lokale plaatsen van meer dan 10%.

\\Bema1file02\Infra\00_P\BE0113\BE0113000770\Rapportage\Rapporten\BE0113000770_RAP_001A_TL _v2.docx 38/75 BE0112000639

3.3.6 Watertoets

Waterlopen In de noordelijke rand van het plangebied is de Diepenbroekbeek gelegen. Deze waterloop is een geklasseerde waterloop van de derde categorie. Deze beek ontspringt net ten noorden van het plangebied en mond ten oosten van het centrum van Sint-Kwintens-Lennik uit in de Molenbeek, een geklasseerde waterloop van de 2e categorie. Deze mond op zijn beurt uit in de Zuunbeek – eveneens een geklasseerde waterloop van de 2e categorie – ter hoogte van Oudenaken. De Zuunbeek mondt uit in het kanaal ter hoogte van Sint-Pietersleeuw. Naast deze Diepenbroekbeek komen er in de directe omgeving van het plangebieden geen andere beken voor. De dichtbij zijnde andere beek – de Kwakenbeek - ligt op 1 km ten zuiden van het plangebied ter hoogte van de Kwakenbeekstraat. Dit is een niet geklasseerde waterloop. Ze mondt uit in de Bosbeek (2e cat), die uiteindelijk eveneens overgaan in de Zuunbeek (2e cat).

Overstromingsgevoelige gebieden Een deel van de noordelijk zone van het plangebied is gelegen in mogelijk overstromingsgevoelig gebied. De meest noordelijke en noordwestelijke bebouwing binnen het plangebied is in deze zone gelegen. Het ten westen van het plangebied gelegen agrarisch gebied wordt eveneens als mogelijk overstromingsgevoelig gekarteerd. Ook de west- en zuidzijde van de Sint-Elooistraat is mogelijk overstromingsgevoelig. Een deel van de beekbedding van de Diepenbroekbeek evenals de percelen langsheen de Zwartenbroekstraat is gelegen in effectief overstromingsgevoelig gebied. Deze laatste zone is zowel een risicogebied voor overstroming als een recent overstroomd gebied (ROG).

\\Bema1file02\Infra\00_P\BE0113\BE0113000770\Rapportage\Rapporten\BE0113000770_RAP_001A_TL _v2.docx 39/75 BE0112000639

Erosie Het plangebied is bijna over de volledige oppervlakte erosiegevoelig. Het midden van het meest zuidwestelijke braakliggende perceel van het plangebied is niet gevoelig voor erosie. Ook de beekbedding van de Diepenbroekbeek is niet erosiegevoelig. De landbouwpercelen in de ruimere omgeving zijn in grote mate erosiegevoelig. (bron: Agiv)

Grondwaterstroming Het plangebied is grotendeels matig gevoelig voor grondwaterstroming. De beekvallei van de Diepenbroekbeek in het noorden van het plangebied is zeer gevoelig voor grondwaterstroming.

\\Bema1file02\Infra\00_P\BE0113\BE0113000770\Rapportage\Rapporten\BE0113000770_RAP_001A_TL _v2.docx 40/75 BE0112000639

Rioleringsstelsel (VMM) De bestaande verkaveling is volledig gelegen is in centraal gebied (oranje arcering). Het braakliggend gebied – eveneens in het huidige BPA opgenomen als woongebied - ten zuiden van de verkaveling is niet gelegen in centraal gebied. Vermoedelijk zal dit eveneens bij een verdere realisatie van dit project eveneens in centraal gebied worden opgenomen.

Milieu-impact toets-kaart De saneringsinfrastructuur in het buitengebied moet nog verder worden uitgebouwd. Gezien de omvang van de noodzakelijke investeringen, is het belangrijk om te weten welke projecten met de hoogste prioriteit moeten worden uitgevoerd. De prioriteit van de projecten wordt bepaald op basis van economische (kostprijs) en ecologische criteria. De beekvallei van de Diepenbroekbeek scoort met uitzondering van de zone net ten noorden van het plangebied 1,5 (lichtblauw). De zone net ten noorden van het plangebied is het blauw iets donkerder en heeft een score tussen 1,5 tot 2,5. Dit betekent dat deze zone niet als zeer prioritair wordt geacht.

3.3.7 Geluid, Lucht en Klimaat

Geluid Voor wegverkeerslawaai mag er worden van uitgegaan dat bij een Lden-niveau ( overdag) van 50 dB maar weinig mensen gehinderd zullen zijn. Vanaf 55 à 60 dB kan bij een significant deel van de blootgestelden hinder beginnen optreden. Bij deze niveaus zal een relatief klein deel van de blootgestelden ook al ernstig gehinderd zijn. Bij nog hogere niveaus (65 à 70 dB) kan men verwachten dat een groter deel van de blootgestelden ernstig gehinderd wordt. Bovendien neemt het risico op gezondheidseffecten bij dergelijke niveaus toe.

\\Bema1file02\Infra\00_P\BE0113\BE0113000770\Rapportage\Rapporten\BE0113000770_RAP_001A_TL _v2.docx 41/75 BE0112000639

Tijdens de nachtperiode beïnvloedt de manier waarop het “gemiddelde” niveau is opgebouwd uit verschillende geluidsgebeurtenissen in grote mate het effect van dit niveau. Onder dit belangrijke voorbehoud zou men voor wegverkeerslawaai kunnen stellen dat slaapverstoring bij een significant deel van de blootgestelden begint op te treden bij Lnight-niveaus hoger dan 50 dB. Ernstige slaapverstoring wordt relevant vanaf Lnight-niveaus rond de 55 à 60 dB.

In de directe omgeving van het plangebied zijn er geen wegen of spoorwegen gelegen die de geluidsnormen zowel overdag als ‘s nachts voor woongebied overschrijden. De N285 (Edingsesteenweg) en de N282 (ontsluitingsweg van Lennik centrum) hebben slechts een beperkte geluidsimpact op aanpalende percelen en liggen nog voldoende ver van het plangebied.

\\Bema1file02\Infra\00_P\BE0113\BE0113000770\Rapportage\Rapporten\BE0113000770_RAP_001A_TL _v2.docx 42/75 BE0112000639

Lucht Het plangebied scoort een totale index van 4. Deze score is vrij goed omwille van de aanwezigheid van hoog en laagstammig groen en het omliggende agrarisch gebied in de landelijke omgeving. Er zijn in de omgeving van het plangebied geen zware verkeersstromen of industrie die een negatieve impact kunnen hebben op de luchtkwaliteit. Deze benadering is gebaseerd op meetresultaten in combinatie met een interpolatiemodel. Hierbij wordt enkel gefocust op de concentraties van stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) omdat het naleven van de Europese grenswaarden voor deze polluenten het meest kritiek is in Vlaanderen. (gemiddelde van 2008-2010)

- Aantal overschrijdingen van norm PM10 daggemiddelde (2008-2010) = 16 - 20 overschrijdingen van 50µg/m³ ( fijn stof) - PM10 jaargemiddelde = 21-25 µg/m³ ( fijn stof) - NO² jaargemiddelde (2008-2010) = 16 - 20 µg/m³ ( stikstofdioxide)

Bron:vmm

3.3.8 Fauna en Flora

Vogel- en habitatrichtlijnen Het plangebied is niet gelegen in een Speciale Beschermingszone zoals vogelrichtlijngebieden en habitatrichtlijngebieden. Ook in de nabije omgeving zijn er geen speciale beschermingszones gelegen. De dichtstbijzijnde habitatrichtlijngebieden zijn :

- Het habitatrichtlijngebied nabij Leerbeek maakt deel uit van het ‘Hallerbos en nabije boscomplexen met brongebieden en heiden’. Dit Habitatrichtlijngebied ligt ten zuidwesten van Lennik op 3km van het plangebied. - Het habitatrichtlijngebied ten noorden van Neigem maakt deel uit van de Bossen van de Vlaamse Ardennen en andere Zuidvlaamse bossen. Dit gebied is gelegen op 5km van het plangebied.

\\Bema1file02\Infra\00_P\BE0113\BE0113000770\Rapportage\Rapporten\BE0113000770_RAP_001A_TL _v2.docx 43/75 BE0112000639

- Ten zuiden van Gaasbeek ligt een habitaitrichtlijngebied dat tevens deel uitmaakt van het Hallerbos en nabije boscomplexen met brongebieden en heiden. Dit bos is gelegen op 4km van het plangebied. - De Beekbedding van de Zuunbeek tussen en Sint-Pietersleeuw is eveneens een habitaitrichtlijngebied. Het maakt eveneens deel uit van het Hallerbos en nabije boscomplexen met brongebieden en heiden. De beekbedding ligt op 4km van het plangebied.

De site maakt geen deel uit van het Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN) en van het Integraal verwevings- en ondersteunend netwerk (IVON). In de nabijheid van het plangebied zijn GEN- gebieden afgebakend die deel uitmaken van de ‘De Vallei van de Zuunbeek en zijlopen. Het deel Diepenbroekbeek gelegen ten oosten van het plangebied en delen van de Molenbeek waarin de Diepenbroekbeek uitmondt, behoren tot deze GEN-gebieden. Ook de Kwakenbeek ten zuiden van het plangebied behoort tot deze GEN-zone.

Biologische waarderingskaart In het plangebied komen met uitzondering van een complex van biologisch waardevolle en zeer waardevolle elementen aan de Sint-Elooistraat geen andere biologisch waardevolle complexen voor (dit gebied maakt bovendien uit van de reeds gerealiseerde verkaveling). In de omgeving van het plangebied is de bedding van de Diepenbroekbeek biologisch waardevol tot zeer waardevol en is groene aanplant langsheen de Sint- Elooistraat biologisch waardevol. Het ten westen van het plangebied gelegen agrarisch gebied is een complex van biologisch minder waardevolle en waardevolle elementen.

\\Bema1file02\Infra\00_P\BE0113\BE0113000770\Rapportage\Rapporten\BE0113000770_RAP_001A_TL _v2.docx 44/75 BE0112000639

4 Ruimtelijk Ontwerp

4.1 Knelpunten en potenties

Knelpunten

- Bereikbaarheid met het openbaar vervoer - Beperkt aanbod aan collectief groen en buitenruimte - Beperkte relatie tot het open ruimtegebied - groen - Weinig ruimte voor buurtrecreatie – speelweefsel - Overstromingsgevoeligheid van de beekvallei - Wijk als een ‘eiland’ in het openruimtegebied - Bebouwingstypologie en compositie atypisch aan de plek - Geen ruimte voor bezoekersparkeren

Potenties

+ Rustige en groene omgeving + Nabijheid van het centrum en functies (+/-1km) + laag-dynamisch karakter van de wijk + Waardevol landschappelijk kader + Nabijheid van het recreatief fietsnetwerk

\\Bema1file02\Infra\00_P\BE0113\BE0113000770\Rapportage\Rapporten\BE0113000770_RAP_001A_TL _v2.docx 45/75 BE0112000639

4.2 Motivatie in functie van mogelijke ontwikkelingen

4.2.1 Sociaal objectief

Sociale huurwoningen Het aandeel sociale huurwoningen te Lennik is minder dan 3%. Het totaal aantal huishoudens op 1 januari 2008 bedroeg 3444. Het sociale huuraanbod volgens de nulmeting bedroeg 7. Dit betekent dat het aandeel sociale huurwoningen met betrekking tot de nulmeting 0.20% bedroeg ten aanzien van het volledige woonaanbod. Het provinciaal huurobjectief Vlaams-Brabant bedraagt 7.244 sociale huurwoningen. Voor het provinciaal aantal huishoudens Vlaams-Brabant geldt 435.719 huishoudens (referentie 1 januari 2008).Om het gemeentelijk sociaal huurobjectief (stap 1) te berekenen moet de volgende berekening worden toegepast:

Provinciaal objectief x gemeentelijk aantal huishoudens (op 1 januari 2008) provinciaal aantal huishoudens (op 1 januari 2008)

Voor de gemeente lennik betekent dit een sociaal objectief van 61 sociale wooneenheden. Gezien de gemeente Lennik niet over 9% sociaal huurpatrimonium beschikt, kan het sociaal objectief niet worden ingeperkt. Gezien de gemeente op 1 januari 2008 over minder dan 3% sociale huurwoningen beschikte, dient een specifieke inhaalbeweging te worden realiseren tussen 2013 en 2025. Voor Lennik komt dit neer op een bijkomend sociaal objectief van 27 sociale huurwoningen. Van deze inhaalbeweging kan een afwijking bekomen worden, bijvoorbeeld doordat de gemeente belangrijke inspanningen levert op het vlak van de opvang en voorzieningen van woonbehoeftige doelgroepen.

Sociale koopwoningen en sociale kavels Binnen het gemeentelijk bindend sociaal objectief moeten er in Lennik eveneens 30 koopwoningen en 1 sociale kavel worden voorzien. Het provinciaal objectief voor sociale koopwoningen en kavels, opgelegd door het grond- en pandenbeleid, werd in de deputatie van Vlaams-Brabant verdeeld over de gemeenten van de provincie. Voor de verdeling van de sociale koopwoningen werd maximaal rekening behouden met de ingediende voorstellen van de gemeenten, in zoverre deze

\\Bema1file02\Infra\00_P\BE0113\BE0113000770\Rapportage\Rapporten\BE0113000770_RAP_001A_TL _v2.docx 46/75 BE0112000639

binnen het redelijke vielen, alsook rekening houdend moet volgende factoren: aantal huishoudens, beschikbare ruimte, inspanningen in het verleden en woonbehoefte.

In het GRS van Lennik wordt de site van het plangebied – op middellange termijn - geduid als een plek waar 40 kavels worden gereserveerd voor het oprichten van sociale koopwoningen.

Er kan geconcludeerd worden dat met een ambitieniveau van 119 sociale wooneenheden (huur, koop en kavel samen) er op het grondgebied een grote nood is aan sociale woonprojecten.

4.2.2 Onderzoek alternatieve locaties

In het woongebied van Lennik (rood op het gewestplan) is slechts een nog niet ontwikkeld woongebied groter dan 1 hectare dat als een mogelijk alternatief kan worden beschouwd: Het braakliggend terrein tussen de Saffelbergstraat en de Sint-Kwintensbaan (N282) is gelegen in woongebied en niet bebouwd. De afstand tot het centrum van Lennik is quasi dezelfde als die van het plangebied, maar aangezien de N282 een invalsweg is tot de gemeente is er een betere ontsluiting (zowel met de wagen als openbaar vervoer) mogelijk voor deze zone. Dit houdt eveneens in dat er voor een woonontwikkeling op deze zone een grotere geluidsbelasting te verwachten is dan voor de ontwikkeling binnen het plangebied. Dit terrein is braakliggend en 1,2 ha groot. Dit is slechts de helft van het te ontwikkelen gebied aan de Sint-Elooistraat. Naast deze zone is enkel de monumentale tuin van het kasteel in Frans-classicistische stijl gelegen aan de Alfred Algoetstraat 43 (terrein aan Meercauterveld en de Gustaaf van de Steenstraat) een onbebouwd woongebied groter dan 1 hectare. Het kasteel zelf is vastgesteld als een bouwkundig relict en werd opgenomen in de inventaris van bouwkundig erfgoed. De bijhorende tuin werd niet mee opgenomen in de inventaris. Doch maakt deze tuin integraal deel uit van de identiteit van het kasteel en is het verkavelen van deze plek geen optie. Vandaar dat deze zone niet als een mogelijk alternatief wordt aangeduid. In woongebied is er dus slechts een zone van 1.2 ha beschikbaar als mogelijk alternatief. Dit is ongeveer een derde van de oppervlakte beschikbaar binnen het plangebied aan de Sint- Elooistraat. Deze zone kan dus als een waardig alternatief worden beschouwd wanneer elders in de gemeente een bijkomende alternatieve locatie beschikbaar is, opdat beide alternatieve locaties in oppervlakte de oppervlakte van het nog te ontwikkelen deel van het plangebied benaderen.

In woonreservegebied is langsheen de Veldstraat een gebied van ongeveer 2 ha nog te ontwikkelen gebied gelegen. Deze site is dichter bij het centrum van Lennik (400m) gelegen dan het nog te ontwikkelen deel van het plangebied aan de Sint-Elooistraat. Deze site is eveneens iets dichter bij het openbaar vervoersvoorzieningen gesitueerd (400m ipv 700m). Langsheen de Gustaaf Van der Steenstraat is een woningreservegebied gelegen van 6.3 ha. Dit gebied is ongeveer even ver (ca. 1km) van het centrum gelegen als het plangebied van dit RUP. Deze site heeft gezien de nabijheid van de N282 een betere ontsluiting op gemeenteniveau en is tevens beter bereikbaar met het openbaar vervoer. Langsheen de Velstraat ligt eveneens een WUG-gebied (woonuitbreidingsgebied) van 3,6 ha. Ook deze zone zou een mogelijk alternatief kunnen zijn.

\\Bema1file02\Infra\00_P\BE0113\BE0113000770\Rapportage\Rapporten\BE0113000770_RAP_001A_TL _v2.docx 47/75 BE0112000639

Er kan worden geconcludeerd dat er alternatieve locaties mogelijk zijn voor deze ontwikkeling. Deze locaties scoren ook qua ligging grotendeels beter dan deze locatie (dichter bij de kern). Maar gezien de huidige bestemming van het plangebied (woongebied) is het zoeken naar alternatieven in woonreservegebied en woonuitbreidingsgebied minder relevant. Dit gaat immers niet om een nieuwe bestemming, maar om een aanpassing van stedenbouwkundige voorschriften die de ruimtelijke kwaliteiten van dit gebied ten goede zullen komen. In het goedgekeurde gemeentelijk ruimtelijk structuurplan Lennik werd deze site ook weerhouden en werd niet gekozen om deze te herbestemmen doch om via een RUP de ontwikkelingsmogelijkheden te verbeteren. Bovendien zijn de gronden ook reeds in eigendom van een sociale bouwmaatschappij wat de verdere ontwikkeling van dit gebied ook eenvoudiger maakt (de overige terreinen zijn in eigendom van verschillende eigenaars).

Overzicht mogelijkheden binnengebieden/bestaande mogelijkheden binnen BPA, woonuitbreidingsgebieden en reservegebied voor woonwijken

\\Bema1file02\Infra\00_P\BE0113\BE0113000770\Rapportage\Rapporten\BE0113000770_RAP_001A_TL _v2.docx 48/75 BE0112000639

4.3 Ruimtelijke concepten

Vanuit de analyse van de bestaande toestand en voorafgaand actorenoverleg zijn een aantal ruimtelijke concepten vooropgesteld voor de ontwikkeling van het plangebied.

4.3.1 Woongebied met twee woonidentiteiten

Nieuwe bebouwing morfologisch inpassen in de landelijke omgeving De verdere ontwikkeling van het woongebied mag niet gezien worden als een uitbreiding van de bestaande verkaveling. De open en half-open bebouwingen die zich op riante percelen bevinden , zijn ruimte verslindend en worden gekenmerkt als typologieën die minder goed aansluiten bij de hedendaagse noden van een betaalbare woning. Daarom wordt er voor deze woonontwikkeling gekozen voor geschakelde grondgebonden typologieën met een meer bescheiden vloeroppervlakte op een even bescheiden kavel. In die zin is deze ontwikkeling meer marktconform betreffende het segment betaalbare en bescheiden woningen en leent de ontwikkeling zich eveneens om er het sociaal objectief van Lennik in onder te brengen. Door de woningen op een atypische manier in het plan te schikken en schakelen wordt het onderscheid tussen de bestaande verkaveling en de nieuwe woonontwikkeling morfologisch zichtbaar. De nieuwe woonontwikkeling moet zich als een aparte woonidentiteit positioneren opdat de nieuwe bewoners zich op die manier beter met hun woonomgeving kunnen identificeren. Dit betekent niet dat er een geen link gemaakt wordt met de vroegere verkaveling. De nieuwe ontwikkeling dient gezien te worden als complementair met de vroegere verkaveling waardoor een rijk gamma van diverse woontypologieën in deze omgeving aangeboden kan worden. De nieuwe woonontwikkeling moet aangegrepen worden om woningen te creëren die genieten van een optimale bezonning.

\\Bema1file02\Infra\00_P\BE0113\BE0113000770\Rapportage\Rapporten\BE0113000770_RAP_001A_TL _v2.docx 49/75 BE0112000639

Woontypologieën met een landelijk karakter Er wordt gekozen voor landelijke typologieën met een geringe bouwhoogte: Grondgebonden eengezinswoningen tot 5 woningen onder 1 kap. Belangrijk bij de inplanting van de nieuwe woningen is een zongerichte oriëntatie. De bebouwing krijgt maximaal 3 volwaardige woonlagen (incl. de ruimte onder het dak). Er dient aandacht besteed te worden aan lichten en zichten. Belangrijk bij het streven naar een kwalitatief plan is de differentie van de architecturale beeldwaarde van de woningen. Door te werken met een divers kleurenpallet en diverse materialen ontstaat er een woonwijk met een gevarieerde waaier aan architecturale uitstraling, waar iedere bewoner zich kan identificeren met zijn eigen (unieke) woning.

Marges met een groen/landelijk karakter In een landelijke context is de margeruimte tussen het private en het publieke van essentieel belang voor de uitstraling, de identiteit van het gebied. Deze marge kan de omheining van de tuin zijn, de zone tussen wegenis en oprijlaan, of de extensie van de tuin naar het achterliggende landschap,…

\\Bema1file02\Infra\00_P\BE0113\BE0113000770\Rapportage\Rapporten\BE0113000770_RAP_001A_TL _v2.docx 50/75 BE0112000639

4.3.2 Woonontwikkeling als schakel tussen landschap en bestaande verkaveling

Doorzichten naar het omliggende landschap bewaren De woonontwikkeling zal functioneren als een schakel tussen het omliggende landschap en de bestaande verkaveling. Door doorzichten naar het openruimtelandschap, dat gekenmerkt wordt door verschillende kleine landschapselementen te bewaren, door perspectieven op de landelijke wegen en bebouwing open te laten, wordt er een wijk gecreëerd met een open karakter, die gebonden is aan zijn omgeving.

\\Bema1file02\Infra\00_P\BE0113\BE0113000770\Rapportage\Rapporten\BE0113000770_RAP_001A_TL _v2.docx 51/75 BE0112000639

Verweving met de bestaande groenstructuren Om de verweving tussen landschap en woongebied te verbeteren worden de verschillende groenstructuren in de omgeving doorgetrokken in de woonwijk. Bomenrijen kunnen worden verdergezet, rooilijnen kunnen worden ingegroend, kleinschalige bosjes kunnen als steppingstones in het de wijk worden geïntegreerd,… De volledige wijk wordt op die manier beter ingebed in het bestaande landschap waardoor hij van op een afstand maar weinig zal opvallen. Het karakter van het open landschap – eigen aan het Pajottenland – zal met name door de uitbreiding van het woningaanbod – niet worden aangetast.

\\Bema1file02\Infra\00_P\BE0113\BE0113000770\Rapportage\Rapporten\BE0113000770_RAP_001A_TL _v2.docx 52/75 BE0112000639

4.3.3 Extra wijkontsluiting

Gemotoriseerd verkeer Om extra verkeersdruk op de bestaande woonwijk te vermijden wordt de nieuwe woonontwikkeling voorzien van een extra ontsluiting op de Sint-Elooistraat. De inrichting van de nieuwe wegenis van de nieuwe woonwijk dient op die manier te gebeuren dat er een autoluw gebied ontstaat met een lage verkeersdruk (enkel bestemmingsverkeer) opdat het openbaar domein eerder een verblijfskarakter geniet.

Woonerf De nieuwe woonontwikkeling wordt als het ware als een woonerf opgezet. Eenvoud doorvoeren in de aanleg van het openbaar domein, maakt de wijk beter toegankelijk voor diegenen die minder mobiel zijn. Daarnaast dient er voldoende aandacht te worden besteed aan de integratie van bezoeksparkeren en de groene aanplant van het woonerf. Ook dient de waterhuishouding in evenwicht te worden gehouden door op een intelligente manier om te gaan met verharding, afwatering en infiltratie.

Parkeren Er moet voldoende parkeerruimte worden voorzien voor het nieuwe woonaanbod. Bewonersparkeren wordt bij voorkeur op een kwalitatieve en veilige manier in het wijkontwerp geïntegreerd. Bezoekersparkeren moet mee opgenomen worden in het integrale ontwerp van het openbaar domein. Door ‘dwarsparkeren’ sporadisch in het straatprofiel te integreren in combinatie met voldoende aanplant van groen, ontstaat er een fijn en gedifferentieerd straatbeeld. De parkeerplaatsen kunnen uitgevoerd worden in een waterdoorlatende verharding.

\\Bema1file02\Infra\00_P\BE0113\BE0113000770\Rapportage\Rapporten\BE0113000770_RAP_001A_TL _v2.docx 53/75 BE0112000639

4.3.4 Recreatief netwerk als bindmiddel tussen de twee woonentiteiten

Aaneenschakeling van verblijfsplekken Door op verschillende plekken in de nieuwe wijk openbare verblijfruimtes te genereren, ontstaat er een aaneenschakeling van sferen of identiteiten. Deze vormen de ruggengraat van de volledige woonwijk. Op deze plekken ontmoeten mensen elkaar, spelen kinderen, worden buurtfeesten gehouden, is er ruimte om te praten, te sporten, te flaneren, … Dit recreatief netwerk vormt met name het bindmiddel tussen de bestaande wijk en de nieuwe woonontwikkeling. De concrete invulling van deze ruggengraat van verblijfsplekken dient afgestemd te worden op de huidige en toekomstige bewoners, opdat zij zich niet enkel identificeren met hun woning, maar ook met de wijk waarin zij wonen. De vormgeving van deze verblijfsplekken dient in het integrale concept voor de aanleg van het openbaar domein te worden opgenomen. Eventueel kunnen deze plekken ook geclusterd worden met sporadisch bezoekersparkeren en de aanplant van wijkgroen. Het bestaande voetbalveld aan de noordoostkant van het plangebied – in de nabijheid van de Diepenbroekbeek – maakt eveneens deel uit van dit recreatief netwerk.

\\Bema1file02\Infra\00_P\BE0113\BE0113000770\Rapportage\Rapporten\BE0113000770_RAP_001A_TL _v2.docx 54/75 BE0112000639

Fijnmazig netwerk van trage routes Het bestaande netwerk van trage routes en voetwegen wordt in stand gehouden en waar mogelijk geoptimaliseerd. Door een fijnmazig netwerk van (bestaande en nieuwe) trage routes uit te zetten doorheen het plangebied ontstaat er een permeabel netwerk van ‘shortcuts’. Deze trage wegen maken tevens deel uit van de landelijke belevingswaarde eigen aan het omliggende openruimte gebied. Daarnaast verbinden ze de recreatieve buurtfuncties met elkaar.

\\Bema1file02\Infra\00_P\BE0113\BE0113000770\Rapportage\Rapporten\BE0113000770_RAP_001A_TL _v2.docx 55/75 BE0112000639

4.3.5 Verweving tussen groen, water en woonwijk.

Bufferzone als overgang tussen de beekvallei en de beek Omwille van de overstromingsproblematiek is de ruimte oeverstrook van de Diepenbroekbeek niet bebouwd. Ook in het nieuw te ontwikkelen gebied zal deze strook worden vrijgehouden van bebouwing. Door het reliëf en de beplanting van dit gebied op een intelligente manier in te zetten, kan deze zone, die de overgang vormt tussen het de beekvallei en de woonzone, ontwikkeld worden als ‘bufferzone’. De bufferzone wordt onder meer ingezet in functie van het waterbeheer (met de aanleg van grachten, wadi’s en of kleine poelen), zodat maximaal ruimte gegeven wordt aan infiltratie en opvang van het afstromende water. Deze bufferzone kan eveneens worden ingezet als speelzone of andere recreatieve functies met natuurlijk karakter. Het bestaande voetbalveld is reeds landschappelijk geïntegreerd in deze zone.

\\Bema1file02\Infra\00_P\BE0113\BE0113000770\Rapportage\Rapporten\BE0113000770_RAP_001A_TL _v2.docx 56/75 BE0112000639

Wijkgroen als schakel tussen landschap en wijk Door bestaande groenstructuren in en in de omgeving van het plangebied te continueren in het nieuw te ontwikkelen plandeel en te intensiveren in het bebouwde plandeel, ontstaat een groenstructuur op wijkniveau die toch past bij de landelijke omgeving. De manier waarop het openbaar domein wordt ingegroend is immers beeldbepalend voor het integrale karakter van de nieuwe woonwijk. Er wordt een verschil gemaakt tussen de straten en pleinen. De pleinen zullen de hoofddrager zijn van de groene structuur. Zij functioneren als de groene verblijfsplekken binnen de woonwijk. In de straten, die veeleer instaan voor de ontsluiting van de wijk, moet er voldoende aandacht worden besteed aan een ecologische en duurzame inrichting van het straatprofiel. Het is niet de bedoeling om de kleinschalige woonstraten op een overdadige manier te gaan ingroenen. Concreet kan dit wijkgroen worden vormgegeven door middel van bomen, struikgewassen, grassen, maar ook beken en wadi’s. Niet onbelangrijk is dat dit groen op een beheersbare en onderhoudsvriendelijke manier wordt geïntegreerd in het integrale concept van het openbaar domein. Op die manier functioneert het wijkgroen als een gradiënt tussen het open agrarische landschap en het residentiele gebied.

\\Bema1file02\Infra\00_P\BE0113\BE0113000770\Rapportage\Rapporten\BE0113000770_RAP_001A_TL _v2.docx 57/75 BE0112000639

4.3.6 Synthese Ruimtelijke concepten

Samenvoeging van de ruimtelijke concepten geeft een eerste inzicht in de gewenste structuur van het plangebied, die ruimtelijk verbeeld wordt in een structuurschets. De concrete afbakening van het plan en de indeling van het gebied gebeuren echter niet enkel aan de hand van ruimtelijke afwegingen. Het ruimtelijk ontwerp volgt eveneens uit het actorenoverleg en uit de evaluatie van de verschillende planvarianten op hun milieu-impact. Het is belangrijk te onderstrepen dat dit een iteratief planproces is waarbij dus actorenoverleg, ruimtelijk ontwerp en milieubeoordeling leiden tot de ontwikkeling van nieuwe planvarianten. Telkens wordt de afweging gemaakt of en in welke mate de elementen die aangereikt worden in het actorenoverleg en de milieubeoordeling, kunnen worden vertaald in het RUP. Belangrijk is op te merken dat deze structuurschets niet definitief is. Ze wenst enkel een eerst beeld te geven hoe deze wijk er mogelijks in de toekomst kan uitzien en geeft voeding aan de invulling van de stedenbouwkundige voorschriften waarin de belangrijkste uitgangspunten die essentieel zijn voor de verdere ontwikkeling van deze wijk zullen in verankerd worden.

\\Bema1file02\Infra\00_P\BE0113\BE0113000770\Rapportage\Rapporten\BE0113000770_RAP_001A_TL _v2.docx 58/75 BE0112000639

4.4 Afbakening plangebied

Het RUP behandelt de bestaande woonwijk en de te voorziene uitbreiding. De begrenzing van dit gebied vloeit voort uit de bestaande begrenzing van het BPA dat in 1982 het in het gewestplan voorziene gebied voor woonreserve omzette naar gebied voor ‘woningbouw volgens gezamenlijk ontwerp’.

Het RUP omvat volgende reeds bebouwde percelen: 534P, 534M, 534L, 534K, 534K2, 534H2, 534F2, 534G2, 534E2, 534V, 534W, 534X, 534Y, 534Z, 534C2, 534G, 534B2, 534A2, 516W, 516C2, 516B2, 516T, 516S, 515E,515D, 515C, 515B, 512A, 516H2, 516N, 516L, 518K, 518Z, 518Y, 518B, 518C, 518D, 518E, 516E2, 516G, 516F, 516E, 516K2, 516D, 516C, 516B, 518N, 518M, 518E2, 528R, 528S, 528P, 517X, 571Y, 517K, 517H, 528K, 528H, 528G, 528N, 528M, 528L, 518D2, 518P, 518R, 518S, 518T, 518C2, 528E,528F, 527E, 527F, 527G, 527H, 527K, 527L, 527M, 527N, 527P, 527R, 517T, 517S, 517R, 517P, 517N, 517M,517L.

Niet bebouwde percelen : 518A2, 527S, 534S, 515F, 512C, 543S, 529B, 517Z, 534X2, 534E.

De totale oppervlakte van het terrein waarover het RUP handelt is ca. 12 ha. Het reeds aangesneden woongebied (de bestaande verkaveling) is 8,7 ha groot. en het nog te ontwikkelen woongebied bedraagt 3,3 ha.

Afbakening plangebied RUP

\\Bema1file02\Infra\00_P\BE0113\BE0113000770\Rapportage\Rapporten\BE0113000770_RAP_001A_TL _v2.docx 59/75 BE0112000639

4.5 Referentiesituatie als hulpmiddel bij de opmaak van de voorschriften.

Referentiesituatie In het volgende hoofdstuk worden de mogelijke effecten die het RUP zou kunnen hebben op de omgeving in kaart gebracht. Om dit op een realistische manier te kunnen doen wordt uitgegaan van een referentiesituatie die uitgaat van de mogelijke ontwikkelingen ten aanzien van de bestemmingswijzigingen opgenomen in het RUP. Concreet betekent dit dat voor de referentiesituatie uitgegaan wordt van een uitbreiding van de woonwijk met ca. 50-70 woningen, ondersteunende buurtfuncties en de aanleg van collectieve parkeerplaatsen en groenvoorzieningen. Met een gemiddelde gezinssamenstelling van 3 personen per woonunit, wordt er binnen de referentiesituatie uitgegaan van 150 nieuwe bewoners. Er wordt uitgegaan van 1.5 wagens per gezin. Dit stemt overeen met een toename van 75 wagens binnen het plangebied. Dit stemt overeen met ongeveer 150 autobewegingen per dag.

Nulreferentie In de nulreferentie (huidige planologische intekening) zouden de voorschriften van het huidige BPA behouden blijven. Concreet betekent dit dat voor de nulreferentie uitgegaan wordt van een uitbreiding van de woonwijk volgens de voorschriften van het BPA (alleenstaande of koppelwoningen) met ca. 25-35 woningen, ondersteunende buurtfuncties en de aanleg van collectieve parkeerplaatsen en groenvoorzieningen. Met een gemiddelde gezinssamenstelling van 3 personen per woonunit, wordt er binnen de referentiesituatie uitgegaan van 90 nieuwe bewoners. Er wordt uitgegaan van 1.5 wagens per gezin. Dit stemt overeen met een toename van 45 wagens binnen het plangebied. Dit stemt overeen met ongeveer 90 autobewegingen per dag.

\\Bema1file02\Infra\00_P\BE0113\BE0113000770\Rapportage\Rapporten\BE0113000770_RAP_001A_TL _v2.docx 60/75 BE0112000639

5 Onderzoek tot millieueffectrapportage

5.1 Inleiding

Het screeningsproces bestaat er in de regelgevende basis voor het plan-MER te verifiëren en de specifieke bepalingen van het plan-MER decreet toe te passen. Screening is de eerste stap in het plan-MER proces en houdt in dat de noodzaak tot opmaak van een MER (i.c. plan-MER-plicht) voor een gegeven plan of programma wordt nagegaan. Ten behoeve van de screening moeten een aantal stappen worden doorlopen, gebaseerd op de vigerende bepalingen van het recente plan-MER decreet (omzetting van Europese richtlijn plan- MER). De stappen betreffen een aantal te behandelen vragen betreffende de aard en de doelstellingen van het plan.

5.2 Plan-MER-plicht3

Dit rapport onderzoekt of het RUP ‘Sint-Elooisberg’ te Lennik plan-MER-plichtig is volgens het plan- mer-decreet dat op 1 december 2007 in werking is getreden. Het plan-mer-decreet4 beschrijft de stappen die doorlopen dienen te worden om de plan-MER-plicht na te gaan.

stappen in het onderzoek tot milieueffectrapportage

5.2.1 Stap 1: Toetsing aan het decreet DABM

Dit Ruimtelijk Uitvoeringsplan beantwoordt aan de definitie van ‘plan en programma’ uit het decreet houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid want er is voldaan aan de drie voorwaarden: 1. De Vlaamse Codex Ruimtelijke ordening, in werking vanaf 1 september 2009, schrijft de opmaak van ruimtelijke uitvoeringsplannen voor; 2. De opsteller van het plan is een instantie, i.e. de gemeente Lennik;

4 Decreet van 27 april 2007 houdende wijziging van titel IV van DABM en van art. 36ter decreet natuurbehoud (B.S. 20/06/2007)

\\Bema1file02\Infra\00_P\BE0113\BE0113000770\Rapportage\Rapporten\BE0113000770_RAP_001A_TL _v2.docx 61/75 BE0112000639

3. Het plan wordt vastgesteld door een instantie, i.e. de gemeente Lennik. De provincie Vlaams-Brabant zal het RUP goedkeuren.

Het plan valt bovendien niet onder de specifieke uitzonderingsregels en vormt het kader voor de toekenning van een vergunning voor een project. Dit plan valt dus binnen de werkingssfeer van het plan-MER decreet.

5.2.2 Stap 2: is het plan van rechtswege plan-MER-plichtig? 5.2.2.1 Heeft het plan betrekking op een van de sectoren genoemd in het decreet? Voorliggend plan is een RUP en heeft bijgevolg betrekking op de ruimtelijke ordening. Aan deze voorwaarde is voldaan.

5.2.2.2 Vormt het plan een kader voor project-mer-plichtige projecten? Het project dat op het plan kan volgen is een woonproject met een ander voorkomen en een meer duurzame dichtheid dan de verkaveling die reeds in het plangebied is gelegen. Binnen dit woonproject kan er beter worden ingespeeld op de hedendaagse woonbehoefte en is er ruimte om een deel van het sociaal objectief van Lennik hierin onder te brengen. Het betreft dus een lokaal project en is een verfijning van een bestaand BPA, in die zin dat de voorschriften worden aangepast aan de hedendaagse noden van duurzame woonontwikkelingen. Ten aanzien van de huidige juridische toestand van het plangebied blijft de woonbestemming dus onveranderd. De woonontwikkeling wordt groter geacht dan 1000m³; Dit betekent dat het RUP het kader vormt voor bijlage III-projecten, met naam voor rubriek 10b ‘stadsontwikkelingsprojecten’.

Conclusie: het RUP vormt geen kader voor het toekennen van vergunningen voor een project opgesomd in bijlage I en bijlage II van het project-m.e.r.-besluit van 10 december 2004. Er dient voor projecten waarvoor dit RUP het kader vormt dus geen project-mer worden opgemaakt of een ontheffing worden aangevraagd. Het plan vormt echter wel een kader voor een bijlage III- project van het project-m.e.r.-besluit van 10 december 2004. Het project dat op dit RUP volgt is bijgevolg project-mer-screening plichtig.

5.2.2.3 Toetsing aan de categorie B Er bevinden zich geen habitatrichtlijngebieden in de directe nabijheid van het plangebied. De dichtstbijzijnde liggen tussen 3km en 5km van het plangebied en maken deel uit van habitatrichtlijngebied ‘Hallerbos en nabije boscomplexen met brongebieden en heiden’ en habitatrichtlijngebied ’Bossen van de Vlaamse Ardennen en andere Zuidvlaamse bossen’ gelegen. Het RUP is niet van die aard dat ze een significante invloed zal uitoefenen op de watertafel, de fauna en flora, de lucht- en geluidskwaliteit,… Bijgevolg bestaat er ook geen enkele relatie tussen het plangebied en de dichtstbijzijnde habitatrichtlijngebieden ( op een afstand van 3-5 km tot het plangebied) en kan worden gesteld dat er geen betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van de speciale beschermingszone kan worden veroorzaakt. Er dient dan ook gesteld dat voor onderhavig RUP geen passende beoordeling is vereist uit hoofde van artikel 36ter van het decreet voor natuurbehoud.

\\Bema1file02\Infra\00_P\BE0113\BE0113000770\Rapportage\Rapporten\BE0113000770_RAP_001A_TL _v2.docx 62/75 BE0112000639

5.2.2.4 Conclusie over de plan-MER-plicht van rechtswege Een toetsing aan de voorwaarden tot plan-MER- plicht van rechtswege heeft aangetoond dat het plan niet plan-MER-plichtig is van rechtswege. Er kan dus overgegaan worden tot een screening om na te gaan of het plan belangrijke milieueffecten kan veroorzaken en zo alsnog plan-MER- plichtig is.

5.2.3 Stap 3: onderzoek naar milieueffecten

Voor plannen die het kader vormen voor een vergunning, doch niet vallen onder de plannen die van rechtswege plan-MER-plichtig zijn, dient een onderzoek uitgevoerd te worden naar het mogelijk voorkomen van aanzienlijke milieueffecten, i.e. een screening. Indien uit dit onderzoek als besluit volgt dat aanzienlijke negatieve effecten kunnen optreden, dient de initiatiefnemer alsnog een plan- MER op te (laten) stellen. Dit onderzoek gebeurt aan de hand van een bespreking van de mogelijk relevante effecten, cf. de gebruikelijke mer-praktijk.

5.3 Milieueffectbeoordeling

Voor de effectevaluatie van het project wordt geopteerd voor een beoordeling van de effecten op de verschillende disciplines. Er wordt gebruik gemaakt van twee referentiesituaties. De effecten zullen beschreven worden t.o.v. de huidige situatie zoals ze zich in de realiteit voordoet. Vervolgens worden de milderende maatregelen beschreven ten opzichte van een realistisch autonoom ontwikkelingsscenario. Tijdelijke hinder die quasi steeds gepaard gaat met de werffase (werfverkeer, geluidshinder) is geen bepalend milieueffect voor de beoordeling van dit plan.

5.3.1 Mens

5.3.1.1 Ruimtelijk-functioneel 5.3.1.1.1 Beoordeling t.o.v. de huidige situatie Op het plangebied van dit RUP is momenteel reeds een bestaande verkaveling aanwezig. Deze verkaveling is ingericht volgens de voorschriften van het BPA Sint-Elooisberg dat is de jaren 80 werd opgemaakt. De wijk omvat zo’n 100 wooneenheden. De typologie van de woningen variëren – conform de voorschriften van het BPA – van alleenstaande tot twee aan twee gekoppelde woningen. Volgens het bestaande BPA, kan de wijk worden uitgebreid met ca. 25-35 soortgelijke woontypologieën.

5.3.1.1.2 Beoordeling t.o.v. de referentie situatie Ten aanzien van de nulreferentie zal de wijk met de realisatie van het RUP eveneens uitbreiden. Om te voldoen aan hedendaagse woonwensen en om een duurzamer wijkconcept te genereren met een minder grote ruimte-inname wordt er geopteerd voor geclusterde en kleinere woningen. Dit resulteert in een meer compacte woonontwikkeling met een hogere densiteit, maar met een minder grote ruimte-inname (50-70 wooneenheden). In het plan wordt eveneens ruimte ingebouwd voor een dooraderd netwerk van trage routes die verschillende speel- en recreatieve plekken in de wijk met elkaar verbinden. Door de nieuwe voorschriften is het ook mogelijk om de nieuwe woonontwikkeling beter te oriënteren in kader van een optimale bezonnen.

\\Bema1file02\Infra\00_P\BE0113\BE0113000770\Rapportage\Rapporten\BE0113000770_RAP_001A_TL _v2.docx 63/75 BE0112000639

Er is een positieve impact op de discipline mens gezien de nieuwe woonontwikkeling die op het RUP kan volgend een meer duurzaam geheel neerzet met aandacht voor de integratie van meer buurtgroen en voor het bekomen van een meer sociale mix.

5.3.1.1.3 Milderende maatregelen- doorwerking naar het plan Niet van toepassing

5.3.1.1.4 Conclusie De veranderingen ten aanzien van de uitvoering van het RUP brengen positieve effecten voor de mens en de ruimtelijkheid teweeg.

5.3.1.2 Mobiliteit

5.3.1.2.1 Beoordeling t.o.v. de huidige situatie De Sint-Elooistraat functioneert als hoofdontsluitingsweg voor de bestaande woonwijk. De Frans Jozef De Gronckelstraat en de Smidstraat takken aan op de Sint-Elooistraat. Volgens het BPA kan er nog een derde aansluiting worden gemaakt ter ontsluiting van de uitbreiding van de woonwijk. Deze derde aansluiting zal 25-35 tal bijkomende woningen ontsluiten. Dit komt neer op ca. 90 bijkomende verkeersbewegingen per dag. Er kan worden gesteld worden dat de huidige woonwijk en het ontwikkelingspotentieel binnen het BPA geen druk legt op de landelijke omgeving. In de nabijheid van de woonwijk is geen bushalte voorzien; de dichtbij zijnde halte bevindt zich op 700m (vogelvlucht) van het plangebied ( in het centrum van Sint-Kwinten-Lennik). Dit is volgens het decreet basismobiliteit van de Lijn aanvaardbaar. In de huidige verkaveling binnen het plangebied werden geen bezoekersparkeerplaatsen voorzien.

5.3.1.2.2 Beoordeling t.o.v. de referentie situatie Er zal ten gevolge van het RUP eveneens een bijkomende aantakking worden voorzien op de Sint- Elooistraat. Hierdoor zal de extra verkeersdruk die ontstaat op de bestaande verkaveling beperkt blijven. Ten aanzien van de huidige situatie is er een positief effect op de ontsluiting van het plangebied. Het RUP voorziet eveneens in het oprichten van bezoekersparkeren. Dit is eveneens positief ten aanzien van de huidige situatie. Door de hogere woondensiteit die in het RUP wordt voorzien is er een stijging van het aantal verkeersbewegingen te verwachten ten aanzien van de huidige situatie. (60 extra autobewegingen). De verkeersbewegingen zullen zich voornamelijk ’s morgens en ’s avonds voordoen. De impact hiervan is echter relatief gezien de capaciteit van de Sint-Elooistraat nog niet verzadigd is. De impact van dit RUP op de discipline verkeer is dus relatief positief. Het RUP stelt een verbeterende parkeersituatie en een optimalisatie van de trage routes voorop.

5.3.1.2.3 Milderende maatregelen- doorwerking naar het plan De gemeente kan vanuit zijn beleid stimulerende acties opzetten om het trage weggebruik meer te stimuleren. De gemeente kan tevens in samenspraak met De Lijn nagaan of het mogelijk is de bushalte volgens de vooropgestelde visie te herlokaliseren en uit te bouwen. Dit ligt echter buiten de scope van dit plan.

\\Bema1file02\Infra\00_P\BE0113\BE0113000770\Rapportage\Rapporten\BE0113000770_RAP_001A_TL _v2.docx 64/75 BE0112000639

5.3.1.2.4 Conclusie Het RUP heeft geen significant negatieve impact op de mobiliteitsituatie in en rondom de woonwijk.

5.3.2 Bodem 5.3.2.1 Beoordeling t.o.v. de huidige situatie Het plangebied heeft geen (gekende) waardevolle bodems. Het plangebied bevat grotendeels een weinig kwetsbare droge leemgrond. Gezien de huidige activiteiten - wonen en landbouw - slechts een beperkte impact hadden op hun omgeving, kan er gesteld worden dat er geen bestaande bodemverontreiniging op deze site is te verwachten. De zone van de bestaande verkaveling werd reeds geroerd omwille van het bouwrijp maken van de grond voor de bouw van woningen en de aanleg van wegen en tuinen. De beekvallei van de Diepenbroekbeek heeft een natte leembodem. Deze vallei is minder geschikt om te bebouwen.

5.3.2.2 Beoordeling t.o.v. de referentiesituatie Wanneer de nieuwe woonontwikkeling wordt opgericht zal de bodem bouwrijp gemaakt en dus geroerd worden. Gezien deze zone werd ingezet voor akkerbouw, zijn er vermoedelijk geen wetenschappelijk of historisch waardevolle bodems aanwezig die verloren zouden gaan. De uitbreiding van de woonwijk houdt in dat de verharde en bebouwde oppervlakte van het terrein zal toenemen. Ondanks dat er in het RUP een hogere woondensiteit is toegelaten dan in het huidige BPA, kan men er vanuit gaan dat de bebouwde oppervlakte binnen het plangebied ter uitvoering van het RUP niet onnoemelijk zal toenemen. Er worden immers compactere en meer bescheiden woonvormen vooropgesteld. Gezien het plangebied niet infiltratiegevoelig is zal het oppervlaktewater van de verharde oppervlakte niet infiltreren. Het oppervlaktewater zal dus moeten worden gebufferd en vertraagd worden afgevoerd (naar het natte valleigebied van de Diepenbroekbeek). Rekening houdend met het feit dat de bodem niet als waardevol beschouwd wordt en de impact op de bodem van de te voorziene activiteiten beperkt zal blijven (garanderen van voldoende waterbuffering, geen zware grondwerken, geen permanente bemaling, geen ontginning, geen lozingen in de bodem,…) zijn er geen negatieve milieueffecten te verwachten op de bodem.

5.3.2.3 Milderende maatregelen- doorwerking naar het plan Wanneer in het plangebied bijkomende zones worden verhard, moet de garantie worden ingebouwd dat het terrein in zijn totaliteit ten aanzien van de oppervlaktewaterafvoer voldoende gebufferd wordt. Dit kan door het aanleggen van een landschappelijk ingerichte waterbuffer, die deel uitmaakt van het totale groenconcept en die volgens de helling van het terrein op de meest geschikte locatie wordt ingeplant. Er moeten eveneens voorzieningen worden getroffen waardoor het oppervlaktewater vertraagd moet worden afgevoerd.

5.3.2.4 Conclusie Het effect op de bodem wordt niet als significant negatief beschouwd.

\\Bema1file02\Infra\00_P\BE0113\BE0113000770\Rapportage\Rapporten\BE0113000770_RAP_001A_TL _v2.docx 65/75 BE0112000639

5.3.3 Water/ watertoets

5.3.3.1 Beoordeling t.o.v. de huidige situatie De noordoostelijke rand van het plangebied – de vallei van de Diepenbroekbeek – is overstromingsgevoelig. Ten westen van het plangebied zijn de akker- en weidelanden eveneens gevoelig voor overstroming. De strook ten zuiden van de Sint-Elooistraat is ook overstromingsgevoelig. Het BPA laat toe om woningen op te richten nabij de noordelijke overstromingsgevoelige rand van het plangebied. Het bestaande verkaveling is gelegen in centraal gebied en is aangesloten op het rioleringsnetwerk van de gemeente. Het nog te ontwikkelen gedeelte moet op dit netwerk worden aangesloten.

5.3.3.2 Beoordeling t.o.v. de referentie situatie Het RUP laat het bouwen een nieuwe woonontwikkeling toe die een hogere densiteit heeft dan de woonontwikkeling die toegelaten wordt in het RUP. Doch zal de toename bebouwde oppervlakte – gezien de keuze voor meer bescheiden compacte woontypologieën- eerder beperkt zijn. Het RUP laat niet toe om nieuwe woningen te bouwen in de noordelijke overstromingsgevoelige strook. In het RUP wordt ruimte voorzien voor het inrichten van collectief parkeren op maaiveldniveau. Er is een toename van de verharde oppervlakte, maar aangezien er wordt ingezet op een geoptimaliseerd parkeerterrein zal de impact op de bodem eerder beperkt zijn.

5.3.3.3 Milderende maatregelen- doorwerking naar het plan Voor de verharde oppervlakte (en bebouwing) geldt dat aan de provinciale hemelwaterverordening van Vlaams-Brabant voldaan moet worden. Het overtollige water afkomstig van het plangebied moet gebufferd worden, waarbij het water vertraagd afgevoerd wordt of kan verdampen en deels (beperkt) infiltreren. Het mag zeker niet zomaar ‘snel’ afgevoerd worden omdat dit de ‘stroomafwaartse problemen’ zou kunnen vergroten. Het overtollige regenwater kan hergebruikt worden (voor bijvoorbeeld het sproeien van beplanting en de toiletspoeling). Om een goede waterhuishouding te voorzien kan ook gewerkt worden met groendaken, waarbij mits het juiste substraat, het water van goede kwaliteit is voor hergebruik en meer water kan verdampen. Dit is echter geen verplichte milderende maatregel en slechts een suggestie.

5.3.3.4 Conclusie Mits het voldoen aan de milderende voorwaarden, worden geen significante negatieve effecten verwacht op het watersysteem. Indien effectief een groter piekdebiet opgevangen kan worden op het terrein door bijkomende buffervolumes, kan zelfs een positief effect optreden met betrekking tot het risico op overstroming door afstromend water ter hoogte van beekvallei.

5.3.4 Geluid

5.3.4.1 Beoordeling t.o.v. de huidige situatie Het plangebied is niet onderhevig aan geluidshinder afkomstig van de N285 en de N282. De vooropgestelde geluidsgrenzen worden zowel ‘s nachts als overdag niet overschreden. Ook de directe omgeving van het plangebied is niet onderhevig aan geluidshinder. Op het plangebied zelf zijn geen functies meer gevestigd die geluidsoverlast kunnen veroorzaken.

\\Bema1file02\Infra\00_P\BE0113\BE0113000770\Rapportage\Rapporten\BE0113000770_RAP_001A_TL _v2.docx 66/75 BE0112000639

5.3.4.2 Beoordeling t.o.v. de referentie situatie Het RUP laat geen activiteiten toe met een aanzienlijke geluidsproductie. De schaal van de ontwikkeling is immers voldoende klein om geen relevante impact op de geluidskwaliteit te hebben. Er worden bijgevolg vanuit de sectorale wetgeving geen beperkingen opgelegd naar herbestemming toe.

5.3.4.3 Milderende maatregelen- doorwerking naar het plan Niet van toepassing.

5.3.4.4 Conclusie Er is geen significant effect op het geluidsklimaat te verwachten ten gevolge van de realisatie van het plan.

5.3.5 Lucht en klimaat

5.3.5.1 Beoordeling t.o.v. de huidige situatie De huidige luchtkwaliteit van het plangebied en zijn ruimte omgeving scoort goed. De emissies die een negatieve invloed hebben op de luchtkwaliteit worden hoofdzakelijk veroorzaakt door voertuiggebruik. Het aantal voertuigbewegingen in en in de ruimte omgeving van de woonwijk is echter zeer beperkt. Er vallen dan ten gevolge van de volledige uitvoering van het BPA (uitbreiding van 23-35 wooneenheden) geen negatieve impact te verwachten op de luchtkwaliteit.

5.3.5.2 Beoordeling t.o.v. de referentie situatie Activiteiten die voor aanzienlijke emissies zorgen (bv. industrie) zijn volgens het RUP niet toegestaan. Door compacter, efficiënter en duurzamer te bouwen, zal dit een positief gevolg hebben voor de reducties van de emissies die ontstaan door gebouwverwarming. Er is gezien de hogere woondensiteit (uitbreiding van 50-70 wooneenheden) een stijging van het aantal voertuigen te verwachten. Deze stijging zal gezien het residentiele karakter van de bestemming eerder beperkt van aard zijn en zal nagenoeg weinig effect hebben op de luchtkwaliteit. Er vallen dan ten gevolge van de volledige uitvoering van het RUP geen negatieve impact te verwachten op de luchtkwaliteit.

5.3.5.3 Milderende maatregelen- doorwerking naar het plan De aanplant van nieuw groen binnen het plangebied zelf (de parkachtige aanleg) kan de luchtkwaliteit nog verbeteren. Daarnaast hebben ook groendaken een zeker potentieel tot het opnemen van fijn stof en CO2. Het inrichten van een groendak is geen verplichte milderende maatregel maar slechts een suggestie.

5.3.5.4 Conclusie Er zijn geen significant negatieve effecten te verwachten op de luchtkwaliteit of het klimaat. Door uitvoering van de milderende maatregelen kan het effect zelfs als positief worden beschouwd.

\\Bema1file02\Infra\00_P\BE0113\BE0113000770\Rapportage\Rapporten\BE0113000770_RAP_001A_TL _v2.docx 67/75 BE0112000639

5.3.6 Licht

5.3.6.1 Beoordeling t.o.v. de huidige situatie De bestaande verkaveling is voorzien van sporadisch in de wijk verspreidde lage verlichtingspalen die langs boven zijn afgeschermd met een kap. Zij hebben een beperkte lichtintensiteit en schijnwijdte. Deze verlichtingspalen zijn slechts aan één zijde van de straat ingeplant. Daarnaast zijn er op dit terrein geen andere lichtarmaturen aanwezig. De impact op de biodiversiteit is nagenoeg gering.

5.3.6.2 Beoordeling t.o.v. de referentie situatie Ter uitvoering van het RUP is het belangrijk dat het nieuwe wegenis, de speelpleintjes en de collectieve parkeerzones alsook de trage wandelpaden in de gepaste hoedanigheid voldoende worden verlicht. Uiteraard dient de verlichting op die manier in het inrichtingsvoorstel te worden geïmplementeerd dat de overlast op de nabije omgeving beperkt blijft. Doch dient deze verlichting het gebied een veiligere en overzichtelijke aanblik te geven. Het verlichtingsconcept dient te worden geïntegreerd in het integrale inrichtingsplan voor het terrein. Voor de uitbreiding van de wijk moet worden geopteerd voor soortgelijke armaturen als diegene die reeds in het plangebied gelegen zijn.

5.3.6.3 Milderende maatregelen- doorwerking naar het plan Om lichthinder te vermijden kan men werken volgens de best beschikbare technieken. Dit betekent dat verblinding door en verspreiding van licht tegengegaan wordt. Een aantal mogelijke maatregelen zijn 5: 1. de indeling of de oriëntatie van de woonontwikkeling kan al leiden tot minder hinderlijke situaties. 2. Aanpassing aan de plaats, hoogte en aantal van de masten. Een opstelling met meer lichtpunten en lagere masten kan leiden tot minder lichthinder. 3. Het aanbrengen van afschermkappen of louvers aan de lichtpunten. Dit kan het zicht op de bron soms volledig wegnemen of de lichtinval tot een aanvaardbaar niveau reduceren. Men moet er wel op letten dat de gelijkmatigheid en de verlichtingssterkte op het speelveld blijven voldoen aan de gestelde eisen. 4. Het gebruik van asymmetrische armaturen met geringe inkijk (sterk asymmetrische projector).

Bron: BBLv

5. Het aanbrengen van een schutting die het zicht op de lichtbron wegneemt.

5 Zie ook de site van VITO: http://www.emis.vito.be/lichthinder

\\Bema1file02\Infra\00_P\BE0113\BE0113000770\Rapportage\Rapporten\BE0113000770_RAP_001A_TL _v2.docx 68/75 BE0112000639

6. Het limiteren van de gebruiksduur. Er kan rekening gehouden worden met de omwonenden door de verlichting gedeeltelijk te doven vanaf een bepaald uur, zodat iedereen kan genieten van een ongestoorde nachtrust.

5.3.6.4 Conclusie Het effect op discipline licht kan dus niet als significant negatief worden beschouwd.

5.3.7 Fauna en flora

5.3.7.1 Beoordeling t.o.v. de huidige situatie De noordelijke rand van het plangebied – de vallei van de Diepenbroekbeek – is biologisch waardevol tot zeer waardevol. Daarnaast bevat het omliggende agrarisch gebied biologisch waardevolle fragmenten. De huidige bestemming heeft gezien zijn residentiele karakter een zeer beperkte impact op de fauna en flora in de omgeving. De aanwezigheid van de mens (en zijn gemotoriseerde voer- en werktuigen) op zich, heeft de slechts een beperkte – hetzij onschadelijke – invloed op de fauna en flora binnen het plangebied en die van de nabije omgeving.

5.3.7.2 Beoordeling t.o.v. de referentie situatie Bij de uitvoering van het RUP wordt er naast een compacte bebouwingsvorm gestreefd naar voldoende verweving tussen het omliggende landschap en de woonwijk. Voor deze bijkomende groenaanleg zullen diverse streekeigen soorten worden aangewend, waaruit in de omgeving reeds verschillende KLE’s bestaan. Deze aanleg zal een positieve invloed hebben op de aanwezige fauna en flora op het terrein zelf, maar ook op de omgeving. Het aantal bewoners en voertuigbewegingen zal na uitvoering van het RUP vermoedelijk licht toenemen. De impact van deze toename op de fauna en flora in de nabije omgeving is gezien de kleinschaligheid van de woonontwikkeling echter beperkt.

5.3.7.3 Milderende maatregelen- doorwerking naar het plan De nieuwe woonontwikkeling zal aangelegd worden met streekeigen beplanting en met een gelaagde opbouw voor maximale diversiteit. Ook de waterbuffering kan op een ecologische wijze ingepast worden met een positief effect voor fauna, flora en landschap tot gevolg. Door te werken met reliëf en niet-verharde bufferzones met schuine oevers kunnen bijvoorbeeld poelen deze functie mee opnemen.

5.3.7.4 Conclusie Er zijn na uitvoering van het RUP geen significant negatieve effecten te verwachten op fauna en flora.

\\Bema1file02\Infra\00_P\BE0113\BE0113000770\Rapportage\Rapporten\BE0113000770_RAP_001A_TL _v2.docx 69/75 BE0112000639

5.3.8 Landschap, onroerend erfgoed en archeologie

5.3.8.1 Beoordeling t.o.v. de huidige situatie Er zijn geen gekende archeologische waarden op of in de nabije omgeving van het plangebied, maar de bodemkundige omstandigheden zijn positief voor de potentiele aanwezigheid van archeologisch erfgoed. Ook in de nabijheid van het plangebied zijn geen beschermde landschappen aanwezig. Op de Ferrariskaart was te zien dat de site voornamelijk in gebruik was als landbouwgebied. De bebouwingsstructuur is – met uitzondering van de in het plangebied gelegen verkaveling sindsdien quasi ongewijzigd gebleven. In het plangebied bevinden zich tal van buurtwegen die ten gevolge van de inrichting van de verkaveling zijn omgelegd of afgeschat.

5.3.8.2 Beoordeling t.o.v. de referentie situatie Ten gevolge van het RUP zal er in tegenstelling tot de eerder beperkte bebouwingsmogelijkheden van het BPA, een beter in het landschap geïntegreerde woonontwikkeling kunnen worden gerealiseerd. De nieuwe ontwikkeling zal qua beeldwerking dus een minder grote impact hebben op het landelijke karakter van de omgeving. Door de korrelmaat en de typologie van deze nieuwbouw af te stemmen op maat van de landelijke omgeving, zal de meer flexibele woonontwikkeling zich beter inpassen in zijn context dan de woonontwikkeling mogelijk binnen het BPA. Door de aandacht voor het behouden van verschillende doorzichten en voor het ingroenen van het openbaar domein, sluit de meer flexibele woonontwikkeling ook beter aan bij de omliggende omgeving. Het RUP heeft de intentie om trage wegen en voetgangersverbindigen te intensiveren en voldoende toegankelijk maken met een goede dooradering van het gebied en een betere verbinding met het centrum tot gevolg.

5.3.8.3 Milderende maatregelen- doorwerking naar het plan De inplanting van een kwalitatieve buffer met streekeigen soorten en een waterbergende functie kan de landschappelijke inpassing verbeteren.

5.3.8.4 Conclusie Er zijn na uitvoering van het RUP geen significant negatieve effecten te verwachten op het landschap .

\\Bema1file02\Infra\00_P\BE0113\BE0113000770\Rapportage\Rapporten\BE0113000770_RAP_001A_TL _v2.docx 70/75 BE0112000639

5.4 Grensoverschrijdende effecten

Het verdrag inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband werd op 25 februari 1991 aangenomen te Espoo (Finland) en ondertekend door de Europese Gemeenschap. De doelstellingen van het verdrag van Espoo zijn dezelfde als van milieueffectrapportage in het algemeen, zij het dat vooral de nadruk wordt gelegd op de voorkoming, beperking en beheersing van belangrijke nadelige grensoverschrijdende milieueffecten van voorgenomen activiteiten. Op 9 juni 1999 (B.S. 31/12/1999) heeft België via de ‘wet houdende instemming met het Verdrag inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband, gedaan te Espoo op 25/02/1991’ het verdrag bekrachtigd. Verder kan er inzake gewestgrensoverschrijdende milieueffecten ook verwezen worden naar het samenwerkingsakkoord van 4 juli 1994 tussen het Vlaams Gewest, het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, en de Europese richtlijn van 27 juni 1985 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (85/337EEG), gewijzigd door de richtlijn 97/11/EG van de Raad van 3 maart 1997. Conform art. 4; §2, 2° van het zogenaamde plan-MER besluit d.d. 12 oktober 20076 dient het verzoek tot raadpleging in voorkomend geval een beoordeling te bevatten of het voorgenomen plan of programma grens- of gewestgrensoverschrijdende aanzienlijke milieueffecten hebben. Het plangebied is volledig op Vlaams grondgebied gelegen en er kan gesteld worden dat in onderhavig geval het voorgenomen plan geen aanzienlijke (gewest)grensoverschrijdende milieueffecten kan hebben.

5.5 Conclusie

Voorgaande effectbespreking heeft bovendien aangetoond dat de effecten die zich op de diverse milieuaspecten voordoen beperkt te noemen zijn. Bijgevolg kan geconcludeerd worden dat het voorliggende RUP niet plan-MER-plichtig is.

5.6 Besluit Plan-MER-plicht

De aangeleverde adviezen en de beslissing van de dienst MER inzake het onderzoek tot plan- MER-plicht zullen worden toegevoegd in bijlage.

6 Besluit Vlaamse Regering d.d. 12 oktober 2007 betreffende de milieueffectrapportage over plannen en programma’s (B.S. 07/11/2007)

\\Bema1file02\Infra\00_P\BE0113\BE0113000770\Rapportage\Rapporten\BE0113000770_RAP_001A_TL _v2.docx 71/75 BE0112000639

6 Ruimtebalans

Nog toe te voegen.

7 Op te heffen voorschriften

Niet van toepassing

8 Planbaten en Planschaden

Aan het dossier van het RUP wordt een register bijgevoegd waarin een overzicht wordt gegeven van alle zones waarop een bestemmingswijziging wordt doorgevoerd die aanleiding geven tot een planschadevergoeding ( cfr codex RO art. 2.6.1.), een planbatenheffing( cfr codex RO 2.6.4.), een bestemmingswijzigingscompensatie ( cfr DGPB art.6.2.1) of compensatie ingevolge bestemmingsvoorschriften ( cfr DGPB art.6.3.1.)

9 Veiligheidsrapportage

Het RUP geeft vermoedelijk geen aanleiding tot het opstellen van een ruimtelijk veiligheidsrapport. Het advies van LNE zal in bijlage worden toegevoegd.

\\Bema1file02\Infra\00_P\BE0113\BE0113000770\Rapportage\Rapporten\BE0113000770_RAP_001A_TL _v2.docx 72/75 BE0112000639

BRONVERMELDING

Dataset Bronvermelding

Gewestplan(nen) WMS Raadpleegdienst AGIV, opzoeking 24/02/2014

Gewestelijke ruimtelijke WMS Raadpleegdienst AGIV, opzoeking 24/02/2014 uitvoeringsplannen Vlaamse overheid – Voorlopig en definitief goedgekeurde gewestelijke RUPs, opzoeking 24/02/2014

Provinciale ruimtelijke uitvoeringsplannen Provincie Vlaams-Brabant – Provinciale RUPs, opzoeking 24/02/2014

Algemene plannen van aanleg Vlaamse overheid, departement RWO – Plannen van aanleg, gescand, gegeorefereerd (AGIV-product), toestand 01/01/2002

Bijzondere plannen van aanleg Vlaamse overheid, departement RWO – Digitale vectoriële versie van BPA- contouren op middenschalig niveau (1/10.000), toestand 01/08/1999 Vlaamse overheid, departement RWO – Plannen van aanleg, gescand, gegeorefereerd (AGIV-product), toestand 01/01/2002 Gemeente Lennik – BPA Sint-Elooisberg

Gemeentelijke ruimtelijke Gemeente Lennik – Gemeentelijke RUPs, opzoeking 24/02/2014 uitvoeringsplannen

Bodemvervuiling OVAM, Afdeling Bodemsanering en Attestering – Digitale versie van de verspreiding van bodemonderzoeken in Vlaanderen, toestand 03/12/2013

Gebieden met recht van voorkoop WMS Raadpleegdienst AGIV, opzoeking 24/02/2014

Herbevestigde Agrarische Gebieden Vlaamse overheid – Planningsprocessen voor landbouw, natuur en bos, (HAG) versie 08/2009

Ruilverkaveling / landinrichting / WMS Raadpleegdienst AGIV, opzoeking 24/02/2014 natuurinrichting VLM – Ruilverkavelingen, land- en natuurinrichting, opzoeking 24/02/2014

Vogelrichtlijngebieden WMS Raadpleegdienst AGIV, opzoeking 24/02/2014

Habitatrichtlijngebieden WMS Raadpleegdienst AGIV, opzoeking 24/02/2014

Gebieden van het duinendecreet Instituut voor Natuurbehoud (IN), Natuur CD 2000 – Duindecreet, versie 2.0

Ramsar Instituut voor Natuurbehoud (IN), Natuur CD 2000 – Ramsar, versie 2.0 Ramsar Convention – Lijst, versie 24/01/2014

Gebieden van het Vlaams Ecologisch WMS Raadpleegdienst AGIV, opzoeking 24/02/2014 Netwerk (VEN)

Vlaamse of erkende natuurreservaten WMS Raadpleegdienst AGIV, opzoeking 24/02/2014

Bosreservaten WMS Raadpleegdienst AGIV, opzoeking 24/02/2014

Biologische waarderingskaart (BWK) WMS Raadpleegdienst AGIV, opzoeking 24/02/2014

Beschermingszones WMS Raadpleegdienst AGIV, opzoeking 24/02/2014 grondwaterwinningen

\\Bema1file02\Infra\00_P\BE0113\BE0113000770\Rapportage\Rapporten\BE0113000770_RAP_001A_TL _v2.docx 73/75 BE0112000639

Bevaarbare en onbevaarbare waterlopen WMS Raadpleegdienst AGIV, opzoeking 24/02/2014

Watertoets WMS Raadpleegdienst AGIV, opzoeking 24/02/2014 Coördinatiecommissie Integraal Waterbeleid – Watertoetsinstrument

Recent overstroomde gebieden (ROG) WMS Raadpleegdienst AGIV, opzoeking 24/02/2014

Risicozones overstromingen WMS Raadpleegdienst AGIV, opzoeking 24/02/2014

Beschermde monumenten, WMS Raadpleegdienst AGIV, opzoeking 24/02/2014 landschappen, stads-, en dorpsgezichten Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed (VIOE) – Databank beschermd erfgoed, opzoeking 18/02/2014

Atlas van de relicten, ankerplaatsen WMS Raadpleegdienst AGIV, opzoeking 24/02/2014 (landschapsatlas)

Erfgoedlandschappen Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed (VIOE) – Ankerplaatsen en Erfgoedlandschappen, opzoeking 18/02/2014

Onroerend erfgoed: bouwkundig erfgoed Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed (VIOE) – Bouwkundig Erfgoed en wereldoorlogerfgoed en Wereldoorlogerfgoed, opzoeking 20/02/2014

Woningbouw- en vernieuwingsgebieden WMS Raadpleegdienst AGIV, opzoeking 24/02/2014

Atlas van de woonuitbreidingsgebieden WMS Raadpleegdienst AGIV, opzoeking 24/02/2014

Voet- en buurtwegen Provincie Vlaams-Brabant – Atlas voet- en buurtwegen, opzoeking 24/02/2014

Bovenlokaal Functioneel Provincie Vlaams-Brabant – Bovenlokaal Functioneel Fietsroutenetwerk, Fietsroutenetwerk opzoeking 24/02/2014

Fietsknooppuntennetwerk WMS-service Toerisme Vlaanderen, opzoeking 24/02/2014 Fietsnet – Fietsnetwerken, opzoeking 24/02/2014

Gewestwegen Vlaamse overheid, Agentschap Wegen en Verkeer – Gewestwegen, opzoeking 24/02/2014

Spoorwegen NMBS – Netkaart, opzoeking 24/02/2014

Leidingen (Hoogspanningsleidingen, NGI – Topografische kaart 1/10 000 top10-rkl (AGIV-product), 1991-2005 gasleidingen…) Vlaamse overheid – Voorlopig en definitief goedgekeurde gewestelijke RUPs, opzoeking 24/02/2014

Openbaar vervoer WMS Raadpleegdienst AGIV, opzoeking 24/02/2014 De Lijn – Netplannen, opzoeking 24/02/2014 MIVB – Netplannen van Brussel, opzoeking 24/02/2014

Seveso-inrichtingen Vlaamse overheid, departement Leefmilieu Natuur en Energie – Seveso- inrichtingen in Vlaanderen, versie 06/01/2014

VLAO Bedrijventerreinen WMS Raadpleegdienst AGIV, opzoeking 24/02/2014

Landbouwgebruikspercelen WMS Raadpleegdienst AGIV, opzoeking 24/02/2014

Bodemkaart AGIV, Instituut voor aanmoediging van Innovatie door Wetenschap en Technologie in Vlaanderen – Bodemkaart, toestand 2001

Zoneringsplan Vlaamse Milieumaatschappij (VMM) – Zoneringsplannen, opzoeking

\\Bema1file02\Infra\00_P\BE0113\BE0113000770\Rapportage\Rapporten\BE0113000770_RAP_001A_TL _v2.docx 74/75 BE0112000639

24/02/2014

Lucht Vlaamse Milieumaatschappij (VMM) – Advisering RUP-thema lucht, opzoeking 24/02/2014

Geluid AGIV, LNE – Strategische geluidsbelastingskaart belangrijke en aanvullende wegen, Lden en Lnight, 2011

Digitaal hoogtemodel WMS Raadpleegdienst AGIV, opzoeking 24/02/2014

Achtergrond Bronvermelding

Topografische kaart 1/10 000 (zwart-wit) NGI – Topografische kaart 1/10 000 top10-rzw, 1991-2005

Topografische kaart 1/10 000 (kleur) NGI – Topografische kaart 1/10 000 top10-rkl (AGIV-product), 1991-2005

Topografische kaart 1/50 000 (kleur) NGI – Topografische kaart 1/50 000 top50-r (AGIV-product), 2001-2007

Middenschalige kleurenorthofoto AGIV – Middenschalige kleurenorthofoto, zomeropname 2012

Reliëf WMS Raadpleegdienst AGIV, opzoeking 24/02/2014

Ferraris Kabinetskaart der Oostenrijkse Nederlanden – Ferrariskaart, 1777

Grootschalig referentiebestand AGIV – GRB, release 10/2013

Stratenplan Open StreetMap – Basemap, opzoeking 24/02/2014

\\Bema1file02\Infra\00_P\BE0113\BE0113000770\Rapportage\Rapporten\BE0113000770_RAP_001A_TL _v2.docx 75/75 BE0112000639

Kantoren www.arcadisbelgium.be Berchem-Antwerpen Posthofbrug 12 B-2600 Berchem T +32 3 360 83 00 F +32 3 360 83 01

Gent Hasselt Kortrijksesteenweg 302 Eurostraat 1 – bus 1 B-9000 Gent B-3500 Hasselt T +32 9 242 44 44 T +32 11 28 88 00 F +32 9 242 44 45 F +32 11 28 88 01

Liège Charleroi 26, rue des Guillemins, 2ème étage 119, avenue de Philippeville B-4000 Liège B-6001 Charleroi T +32 4 349 56 00 T +32 71 298 900 F +32 4 349 56 10 F +32 71 298 901

ARCADIS Belgium nv/sa Maatschappelijke zetel BTW BE 0426.682.709 Brussel RPR BRUSSEL ING 320-0687053-72 Koningsstraat 80 IBAN BE 38 3200 6870 5372 B-1000 Brussel SWIFT BIC BBRUBEBB

Adviesverlening, studie en ontwerp van gebouwen, infrastructuur, milieu en ruimtelijke ordening. Detachering van projectmedewerkers. Dit document is afgedrukt op op papier met het FSC-label.