Bestemmingsplan Zuidzijde 125

Toelichting

Status : voorontwerp

Datum : april 2019

Identificatiecode : NL.IMRO.1978.BPzuidzijde125GDA-VO01 INHOUDSOPGAVE PAG.

1. INLEIDING 4 1.1 Aanleiding 4 1.2 Doel 4 1.3 Ligging plangebied 4 1.4 Geldende bestemmingsregeling 5 1.5 Leeswijzer 6

2. Beschrijving Plangebied 7 2.1 Bestaande situatie 7 2.1.1 Geschiedenis 7 2.1.2 Huidige status/gebruik 8 2.2 Beoogde ontwikkeling 9 2.2.1 Algemeen 9 2.2.2 Landschappelijke en stedenbouwkundige hoofdstructuur en kenmerken 9 2.2.3 Bestemmingen en functies 10 2.2.4 Molenwaards Kookboek 10

3. Beleidskaders 16 3.1 Inleiding 16 3.2 Rijksbeleid 16 3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, Barro 16 3.2.2 Ladder voor duurzame verstelijking 16 3.3 Provinciaal beleid 16 3.3.1 Visie Ruimte en Mobiliteit 16 3.3.2 Verordening Ruimte 17 3.4 Regionaal beleid 24 3.5 Gemeentelijk beleid 25

4. MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN 28 4.1 Bedrijven en milieuzonering 28 4.2 Luchtkwaliteit 30 4.3 Externe veiligheid 32 4.4 Geluid 32 4.5 Bodem 34 4.6 Mer-beoordeling 36 4.7 Waterhuishouding 37 4.8 Natuurwaarden/ecologie 39 4.9 Verkeer/parkeren/ontsluiting 40 4.10 Belemmeringen - Leidingen 44 4.11 Archeologie en cultuurhistorie 44

5. JURIDISCHE ASPECTEN 47 5.1 Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen (svbp) 47 5.2 Opzet van de nieuwe bestemmingsregeling 47 5.3 Regeling woonpercelen 49 5.4 Regeling overige bestemmingen 51

- 2 - 5.5 Overige aspecten 52 5.6 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht 52

6. ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID 54

7. OVERLEG EN INSPRAAK 55 7.1 Participatie 55 7.2 Overleg 55 7.3 Inspraak 55

BIJLAGEN 56

- 3 - Hoofdstuk 1 INLEIDING

1.1 Aanleiding

Meerkerk Bouwprojecten te , hierna ‘de initiatiefnemer’, heeft het voornemen de voormalige bedrijfslocatie (garagebedrijf) aan de Zuidzijde 125 te Goudriaan te transformeren naar een woningbouwlocatie van 17 wooneenheden. De huidige bebouwing op het perceel be- staat uit bedrijfsloodsen, een voormalige oude boerderijwoning (inmiddels gesloopt). Het geheel is in verval geraakt en maakt een verpauperde indruk met een stenige, gebiedsvreemde uitstra- ling.

De betreffende locatie heeft thans grotendeels de enkelbestemming ‘Bedrijf’ en de beoogde func- ties zijn niet mogelijk binnen deze bestemming.

1.2 Doel

Doelstelling is de buiten gebruik zijnde bedrijfslocatie om te vormen naar een landelijke woonlo- catie waarbij voor verschillende leeftijdscategorieën in Goudriaan woonruimte wordt geboden. Het doel is een positieve kwaliteitsslag te realiseren qua beeldkwaliteit waarbij het projectgebied een aanwinst is voor Goudriaan. Het voorliggende bestemmingsplan geeft daar planologisch-juri- disch vorm aan.

1.3 Ligging plangebied

De locatie – hierna ook aangegeven met plangebied – ligt aan de zuidzijde van de Zuidzijde oos- telijk van de kruising van de Zuidzijde met De Heuvel in Goudriaan. De planolocatie maakt onder- deel uit van de lintbebouwing langs de Zuidzijde. Aan de zuidzijde grenst de planlocatie aan een wetering en open weidegebied. Op de volgende beelden is het plangebied globaal aangegeven.

Bron: Bing Maps Plangebied globaal met rode omlijning aangegeven

- 4 -

Bron: Bing Maps. Plangebied globaal met rode omlijning aangegeven

Het plangebied betreft een voormalig garagebedrijf bestaande uit verschillende oude, veelal zeer verpauperde, halfvergane bedrijfsopstallen.

Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Goudriaan, sectie D, nummer 81 groot 4.680 m² 275 groot 76 m² 522 groot 2.680 m² samen groot 7.436 m² en eigendom van initiatiefnemer.

1.4 Geldende bestemmingsregeling

Het plangebied valt onder het bestemmingsplan Buitengebied Graafstroom, vastgesteld door de gemeenteraad van op 25 januari 2010.

Het plangebied heeft grotendeels de bestemming ‘Bedrijf’. De als zodanig aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. agrarisch verwante bedrijven alsmede agrarisch hulp- of nevenbedrijven, conform de Staat van agrarisch verwante bedrijven en agrarische hulp- of nevenbedrijven. Daarnaast is naast het bestaande agrarisch verwante bedrijf of agrarisch hulp- of nevenbedrijf ook een andere vorm van een agrarisch verwant bedrijf respectievelijk agrarisch hulp- of nevenbedrijf toege- staan; b. niet-agrarische bedrijven, conform de Staat van niet-agrarische bedrijven; c. niet-agrarische bedrijven uit de milieucategorieën 1 en 2 van de in Bijlage 1 Staat van bedrijfs- activiteiten alsmede bedrijven die daarmee naar aard en invloed op het milieu en woon- en leefklimaat vergelijkbaar zijn; d. een lpg-vulpunt, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "vulpunt lpg"

- 5 - e. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf – molen", het behoud, beheer en herstel van de bestaande molen als werktuig en beeldbepalend element; f. waterhuishoudkundige doeleinden; g. behoud, beheer en herstel van de cultuurhistorische waarden van de bebouwing ter plaatse van de aanduiding "cultuurhistorische waarden";

Voor het meer zuidelijke deel van het plangebied geldt de bestemming ‘Agrarisch met waarden’. Ook daarin past het plan niet. Over het geheel van beide bestemmingen gezien past het plan niet binnen het bouwvlak zoals aangegeven op de bij het bestemmingsplan behorende verbeelding.

1.5 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat formeel uit twee delen: verbeelding en regels, en gaat vergezeld van een (deze) toelichting:

1. de verbeelding: op de verbeelding zijn de bestemmingen van de gronden van het plangebied aangegeven; 2. de regels: in de regels wordt per bestemming een omschrijving van de doeleinden gegeven en voorschriften met betrekking tot het bouwen en gebruik van de in dit plan begrepen gron- den en de zich daarop bevindende bouwwerken; 3. de toelichting: in de toelichting worden onder meer de beweegredenen weergegeven die hebben geleid tot het geven van een bepaalde bestemming aan een stuk grond, evenals een interpretatie/uitleg van de gebruikte bestemmingen.

De toelichting is als volgt opgebouwd: 4. In hoofdstuk 2 (Planbeschrijving) worden de bestaande en de nieuwe situatie van het plange- bied beschreven. Ook vindt toetsing aan de kaders van het Molenwaards Kookboek plaats (stedenbouwkundige aspecten). 5. In hoofdstuk 3 (Beleidskader) wordt het voor het plangebied geldende rijks-, provinciaal, re- gionale en gemeentelijke ruimtelijk beleid beschreven. Het plan wordt vervolgens aan de be- leidskaders getoetst. 6. In hoofdstuk 4 (Milieu- en omgevingsaspecten) worden de verschillende milieuaspecten die voor het plan relevant zijn benoemd. De geldende beleidskaders worden beschreven en het plan wordt daaraan getoetst. Voor verschillende onderdelen zijn afzonderlijke onderzoeken uitgevoerd. De resultaten daarvan worden beschreven, alsmede de gevolgen voor het plan. 7. Hoofdstuk 5 (Juridische aspecten) bevat de juridische planbeschrijving. Het beschrijft de re- gels die gelden bij het opstellen van bestemmingsplannen in het algemeen en dit plan in het bijzonder. Er wordt voorts beschreven waarom voor bepaalde bestemmingen is gekozen en welke regels en voorwaarden daarbij gelden. 8. In hoofdstuk 6 (Economische uitvoerbaarheid) wordt kort ingegaan op de economische uit- voerbaarheid van het bestemmingsplan. Met de initiatiefnemer is met het oog op het kosten- verhaal een anterieure overeenkomst gesloten. 9. In hoofdstuk 7 (Overleg en inspraak) bevat een korte toelichting op het overleg en de resulta- ten daarvan en de inspraak op het (voor)ontwerpbestemmingsplan. Verder wordt beschreven dat het ontwerpbestemmingsplan is gepubliceerd en welke reacties dat eventueel heeft op- geleverd.

- 6 - Hoofstuk 2 PLANBESCHRIJVING

2.1 Bestaande situatie

2.1.1 Geschiedenis Het plangebied is gelegen in de historische lintbebouwing van het dorp Goudriaan. De lintbebou- wing langs de Zuidzijde kenmerkt zich door een afwisseling van (grotere) klassieke (woon)boer- derijen, vervangende vrijstaande nieuwbouwwoningen en (kleinere) voormalige arbeidershuisjes met daartussen landschappelijke doorzichten. Ten noorden en ten zuiden van de cultuurhistori- sche lintbebouwing kenmerkt het gebied zich door de langgerekte slagenverkaveling omringd door watergangen en weteringen.

Over de laatste decennia is op de topografische kaarten te zien dat het plangebied een sterke verdichting heeft doorgemaakt. Van aanvankelijk een boerderij met schuur naar een aanzienlijke verdichting met gebouwen. Wat opvalt is de gebiedsvreemde grote korrelgrootte die is ontstaan. De beleving van het plangebied was uitsluitend via de Zuidzijde mogelijk. Echter op de topografi- sche kaart van ca. 1980 is te zien dat door de aanleg van de ontsluitingsweg De Heuvel ook zicht op de achterzijde van het perceel mogelijk is geworden.

Ca. 1900 Ca. 1940

Ca. 1980 - Aanleg van ontsluitingsweg De Heuvel maakt de achterzijde van het lint zichtbaar

- 7 -

Ca. 2008 - Topografische kaart laat de grote korrelgrootte van de (deels voormalige) bebouwing van de bebouwing op het projectgebied zien. Het lint is sterk verdicht ten opzichte van de situatie in ca. 1900

2.1.2 Huidige status/gebruik Het plangebied ligt aan de zuidzijde van de Zuidzijde te Goudriaan, even oostelijk van de kruising met De Heuvel. Het plangebied was voorheen grotendeels in gebruik als bedrijventerrein; er was een garagebedrijf gevestigd. De opstallen zijn al geruime tijd niet meer in gebruik. Verschillende van de opstallen zijn in vervallen staat. De bedrijfswoning is eerder gesloopt. Onderstaande beel- den geven een beeld van de huidige staat van de huidige opstallen.

- 8 - Naast de bedrijfsgronden behoort tot het plangebied een gedeelte weiland; het volgende kaart- beeld toont het huidige gebruik van het plangebied.

bedrijfsgrond

weiland

Bron: Bingmaps; plangebied in huidige situatie

Het perceel aan de westzijde van het plangebied is een bedrijfsperceel en heeft een bedrijfsbe- stemming. Het perceel aan de oostzijde van het plangebied heeft een woonbestemming; terwijl het plangebied aan de zuidzijde aan agrarisch gebied (weiland) grenst.

2.2 Beoogde ontwikkeling

2.2.1 Algemeen Doelstelling van het plan is de buiten gebruik zijnde bedrijfslocatie om te vormen naar een lande- lijke woonlocatie waarbij voor verschillende leeftijdscategorieën in Goudriaan woonruimte wordt geboden. Het doel is een positieve kwaliteitsslag te realiseren qua beeldkwaliteit waarbij het pro- jectgebied een aanwinst is voor Goudriaan.

2.2.2 Landschappelijke en stedenbouwkundige hoofdstructuur en kenmerken Het landschapstype rond Goudriaan wordt gekenmerkt door een slagenverkaveling in noord-zui- delijke richting. De Zuidzijde loopt daar als kronkelende buurtweg in oost-westelijke richting door- heen. Goudriaan is een lintdorp langs het veenriviertje de Goudriaan. Het lint wordt gekenmerkt door grote diversiteit in bebouwingstype, erfbeplanting en verschillende doorzichten naar het achterland. De slagenverkaveling bestaat uit smalle kavels gescheiden door lange parallelle sloten die vaak tot in het hart van de buurtweg doorlopen en daarmee doorzichten naar het achterland vormen. In het lint varieert de bebouwing van korrelgrootte van fijn naar grof waarbij er een mix aanwezig is van woningen, bedrijfsgebouwen en boerderijen. Daarnaast varieert de erfbeplanting van weinig tot zeer dicht.

- 9 -

De woonhuizen langs de Zuidzijde zijn divers qua grootte, kaprichting en architectuur. Daarnaast is er ook diversiteit in de voorgevelrooilijnen. Kenmerkend zijn ook de vele Ligusterhagen die als erfafscheiding langs de Zuidzijde worden toegepast. Deze hebben een sterk verbindende werking en vormen een duidelijke scheiding tussen rijbaan en erf, en creëren daarmee een groen lint. Het is van belang vanuit oogpunt van de landschappelijke en stedenbouwkundige hoofdstructuur en -kenmerken deze diversiteit te handhaven bij de nieuwe inrichting van het projectgebied. Aan- dacht verdient de mogelijkheid doorzicht naar het achterliggende open weidegebied te behouden of te creëren. De stedenbouwkundige structuur volgt in belangrijke mate de slagenverkaveling of staat daar haaks op. De woonomgeving kan op de meeste plaatsen gekarakteriseerd worden als dorps en landelijk. Voor het plangebied is het wenselijk deze lijn door te zetten.

2.2.3 Bestemmingen en functies Om de realisatie van het plan mogelijk te maken is er een aantal punten vanuit de huidige situatie waarmee rekening moet worden gehouden. Als eerste is dit de omzetting naar andere bestem- mingen. Het perceel wordt omgezet van Bedrijfsbestemming en Agrarische bestemming naar in hoofdzaak Wonen. Dat heeft een fijnere korrelgrootte van de ontwikkeling tot doel, wat beter aansluit bij de omgeving. De wetering aan de zuidzijde van het plangebied dient hierbij als afhech- ting van het dorpslint.

Daarnaast gelden er voor het plangebied richtafstanden die in acht moeten worden genomen vanwege de bedrijfsbestemming van het perceel aan de westzijde van het plangebied. Hiermee dient rekening te worden gehouden met de invulling van de uiteindelijke plannen.

In het gebied zijn bestaande sloten aanwezig die deels verland zijn. Het verdient aanbeveling daar aanpassingen aan te verrichten. Ten behoeve van de minimale instandhouding van het waterber- gend vermogen van de polder zal er watercompensatie door middel van het graven van nieuwe watergangen noodzakelijk zijn. In overleg met het waterschap in combinatie met de wensen van- uit landschappelijk oogpunt dient een passende oplossing te worden gezocht. Daarnaast kan een reden zijn vanuit oogpunt van herstel van de slagenverkaveling een corrigerende een nieuwe wa- tergang te graven.

2.2.4 Molenwaards Kookboek Het landschap van de kent naast een verscheidenheid aan kernen een rijk gevari- eerd agrarisch buitengebied. Bijzonder aan het landschap is dat in de naoorlogse periode de ver- andering zich relatief geleidelijk heeft voltrokken. Grote transformaties zijn uitgebleven. Dat maakt het landschap van tot een karaktervol en authentiek landschap.

Er wordt grote waarde gehecht aan de ruimtelijke kwaliteit. De gemeente heeft de doelstelling de ontwikkeling zodanig te geleiden dat de kwaliteiten behouden blijven, knelpunten worden opge- lost en kwaliteit wordt toegevoegd. Ruimtelijke kwaliteit draait vooral om de juiste aandacht op het juiste moment.

De voor ogen zijnde ontwikkeling in het projectgebied kan hieraan een steentje bijdragen. Door het bestaande knelpunt van de vervallen gebouwen en het versteend gebiedsvreemd erf om te vormen tot een gebied met een beeldkwaliteit passend in het omliggende landschap van de Mo- lenwaard. Hierbij dient rekening gehouden met het hiernaast aangegeven ontwikkelingsprincipe. Het is wenselijk de aangegeven bouwstenen, zoals solitaire boom, boomgaard, haag, knotbomen, bomenrij en watergang terug te laten komen in de uitwerking van het plan. Daarnaast is het van

- 10 - belang te onderzoeken zoveel mogelijk zichtlijnen naar het achterland te herstellen. Het is van belang het hieronder aangegeven detailvoorbeeld en de richtlijnen vanuit het kookboek als uit- gangspunt te nemen.

Detailvoorbeeld inbreiding in lint (bron: Molenwaards Kookboek)

Het Molenwaards Kookboek geeft bij voorgenomen ontwikkelingen de volgende Richtlijnen

Landschappelijke patronen  Sluit aan op het verkavelingspatroon en de verkavelingsrichting.  Behoud poldersloten en de eventueel aanwezige streekeigen landschapselementen.  Behoud doorzichten naar het achterliggende landschap, voorkom dat het lint zich tot een aaneengesloten bebou- wing ontwikkelt. In het centrale deel mogen de doorzichten smaller en incidenteel zijn, naar de randen moeten de doorzichten breder en veelvuldiger zijn.

Uitstraling • Sluit met de ontwikkeling aan bij het dorpse karakter van het lint. • Sluit met de schaal en maat aan op de karakteristieken van het lint. Analyseer de maat van de panden grenzend aan de voorgenomen ontwikkeling (5 panden ter weerszijden, 10 panden tegenover) met een vergelijkbare functie en overschrijdt de gemiddelde maat niet met meer dan 20%. • Sluit aan op de karakteristieken van het lint (situering, rooilijn, nokrichting, goothoogte en kapvorm). • Kijk goed naar de positie in het lint. Koester het verschil in karakter tussen het meer dorpse lint in het centrum en et meer landelijke lint aan uiteinden. In het centrum deel van het lint is binnen de karakteristiek van dorps bouwen een wat groter volume tot maximaal 3 bouwlagen inclusief kap denkbaar. Buiten het centrum geldt een maximale hoogte van 2 bouwlagen. • In het centrumdeel kan dichter aan de weg worden gebouwd, richting buitengebied is een grotere afstand tot de weg gewenst, een groen voorterrein versterkt het dorpse karakter van het lint.

- 11 - • Sluit in kleur, materiaalgebruik, vorm en detaillering aan bij de karakteristieken van het lint. Dat betekent een keuze voor natuurlijke materialen (baksteen, hout, gebakken pannen, riet).

Inpassingsmaatregelen • Zorg dat de ontwikkeling het zicht op essentiële elementen niet blokkeert. • Sluit de kavelvorm aan bij de bestaande verkaveling. • Bouw niet voorbij de wetering. • Plaats nieuwe woningen op een bestaand erf in de tweede lijn achter op het erf. • Ontwikkel een groene voortuin en zorg richting het open landschap voor een groene erfafscheiding samengesteld uit streekeigen inheemse erfbeplanting, voorkom een overmaat aan schuurtjes en schuttingen. • Herstel waar mogelijk het slagenlandschap door een nieuwe sloot langs de kavel in te passen. • Investeer in natuurlijke oevers en voorkom harde beschoeiing. Plaats, waar beschoeiing toch noodzakelijk is, deze zo laag mogelijk bij de waterlijn en gebruik bij voorkeur een natuurlijk ogende beschoeiing of een streekeigen vorm van beschoeiing (wilgenvlechtwerk). • Pas het parkeren op een slimme manier in de erfinrichting in, bijvoorbeeld uit het zicht achter op het erf, of inge- past in bestaande schuren. • Voorkom dubbele opritten en pas de entree aan op de karakteristieken van het lint.

Ontwikkelingsprincipe met bouwstenen (bron: Molenwaards Kookboek)

Met deze ontwerpprincipes als uitgangspunten is een schetsontwerp tot stand gekomen waarin ondermeer: - aan de oost- en westzijde van het plangebied zichtlijnen zijn aangebracht; - een extra watergang wordt gegraven vanuit oogpunt van (terugbrengen) slagenlandschap;

- 12 - - een extra sloot, dus water, wordt aangebracht als watercompensatie; - de kaprichtingen van de opstallen zoveel mogelijk het slagenlandschap volgen; - door verspringing van de wegenstructuur een bijdrage wordt geleverd aan het kleinschalige, dorpse karakter van het plangebied en omgeving; - een diversiteit in architectuur wordt voorgestaan; - parkeren zoveel mogelijk op eigen terrein plaatsvindt, blik uit het zichtveld wordt gehaald; - de streekeigen sloot aan de westzijde van het plangebied een sterker karakter krijgt en meer zichtbaar wordt; - zoveel mogelijk streekeigen beplanting in het plan wordt gebracht; - de uitstraling van de panden zo eenvoudig mogelijk doet zijn; - de ontsluiting van het plan plaatsvindt via de Zuidzijde.

Op basis van deze uitgangspunten is een planontwikkeling mogelijk die ruimte biedt voor het vol- gende programma: - 4 twee-onder-een-kap woningen; - 4 starters-/seniorenwoningen; appartementen; - 5 grondgebonden schuurwoningen; - 3 vrijstaande woningen. Totaal 17 wooneenheden.

Per twee-onder-een-kap woning, per vrijstaande woning en per hoekwoning worden 2 parkeer- plaatsen op eigen terrein gerealiseerd, totaal 20 parkeerplaatsen. Daarnaast worden in de open- bare ruimte 21 parkeerplaatsen gerealiseerd.

Schetsmatig is het volgende stedenbouwkundig/landschappelijk beeld van de voorgenomen ont- wikkeling ontstaan, zie volgende kaartbeeld.

Stedenbouwkundig/landschappelijk schetsontwerp voorgenomen ontwikkeling

- 13 - Voor een uitgebreider beeld van de stedenbouwkundige opzet wordt verwezen naar het als bij- lage bijgevoegde schetsontwerp.

Hieronder worden enkele impressies/sfeerbeelden weergegeven van de beoogde woningen.

Impressie gevelbeeld twee-onder-een-kap woningen (links) en kop boerderijwoningen (rechts) vanaf Zuidzijde

Impressie zijgevel boerderijwoningen (links) en voorgevel (rechts)

Impressie zijgevel (links), voorgevel (midden) en zijgevel (rechts) van twee-onder-een-kap woningen

Impressie voorgevel (rechts), achtergevel (midden) en zijgevel schuurwoningen

Impressie zij- en voorgevels twee-onder-een-kap woningen (variant)

- 14 -

Impressie zij- en voorgevel(s) vrijstaande woningen

- 15 - Hoofdstuk 3 BELEIDSKADER

3.1 Inleiding

Om de beoogde ontwikkeling juridisch-planologisch doorgang te laten vinden, wordt onderzocht of deze niet in strijd is met de verschillende beleidskaders. In dit hoofdstuk is getoetst aan het nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, Besluit algemene regels ruimtelijke ordening Tot 2028 heeft het kabinet in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) drie rijksdoelen geformuleerd:  de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;  de bereikbaarheid verbeteren;  zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen en doelen van het rijk concreet gemaakt. Voor de beoogde ontwikkeling zijn de volgende onderdelen van de Barro relevant:

3.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat voor onder meer bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken, de treden van deze ladder doorlopen moeten worden. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Visie Ruimte en Mobiliteit (2014) De provincie Zuid-Holland stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte. De Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te onderne- men, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:  ruimte bieden aan ontwikkelingen;  aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit;  allianties aangaan met maatschappelijke partners;  minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

- 16 - Bij de VRM horen: de Visie Ruimte en Mobiliteit, de Verordening Ruimte, het Programma Ruimte en het Programma Mobiliteit. In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden: 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is; 2. vergroten van de agglomeratiekracht; 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit; 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

Toetsing De beoogde ontwikkeling voorziet in de toepassing van het thema beter benutten en opwaarde- ren van wat er is, alsmede in het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. Het terrein is voorheen in gebruik geweest als bedrijfsterrein/garagebedrijf, maar ligt al jaren braak. Kennelijk is er weinig tot geen interesse in bedrijfsmatig hergebruik van de gronden en opstallen. Het plangebied maakt deel uit van de strook lintbebouwing die planologisch is aangegeven als dorpslint.

3.3.2 Verordening Ruimte (2014) De Visie Ruimte en Mobiliteit is juridisch verankerd in de Verordening Ruimte. Hierin is aangege- ven welke aspecten opgenomen moeten worden in bestemmingsplannen. Voor het plangebied is een aantal artikelen uit de verordening van toepassing. In deze paragraaf wordt getoetst aan de relevante artikelen.

3.3.2.1 Ladder voor duurzame verstedelijking Lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de vol- gende eisen: a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afge- stemd; b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of; c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de be- treffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die: 1. gebruik makend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zo- danig worden ontwikkeld; 2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, en; 3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.

Toetsing Het plan voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Op grond van jurisprudentie is bij een bestemmingsplan dat voorziet in niet meer dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie kunnen worden aangemerkt, in beginsel geen sprake van een stede- lijke ontwikkeling Bij 14 woningen is dat wel het geval (ABR 9 februari 2014, 2014:1252). Het on- derhavige plan beoogt de ontwikkeling van 17 wooneenheden. Er zal derhalve een toetsing aan de provinciale ladder voor duurzame verstedelijking dienen plaats te vinden.

De ladder kent de volgende treden:

- 17 - Trede 1: De voorgenomen ontwikkeling moet voorzien in een actuele (regionale) behoefte. maakt deel uit van de Regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden. Deze regio heeft als ambitie een aantrekkelijk en onderscheidend woongebied in de luwte van de randstad te zijn. De regio kent een bijzondere combinatie van een rustig middengebied (vooral (v/h) Molenwaard, Zederik, (v/h) Giessenlanden) en een dynamische stedelijke zone (vooral Gorinchem, Leerdam, Hardinxveld-Giessendam). Elke gemeente en kern heeft kwaliteiten en weet sommige groepen te binden, maar andere weer minder. De verschillende woonmilieus in de regio moeten elkaar goed aanvullen. Hiervoor is het noodzakelijk dat er voldoende kwalitatieve woonmilieus zijn en er sprake is van een goede balans tussen vraag en aanbod op regionaal niveau.

In regionaal verband is in 2013 een woonvisie opgesteld. In februari 2017 is deze woonvisie geac- tualiseerd. De geactualiseerde visie beschrijft ondermeer de behoefte aan woningen en formu- leert herziene afspraken over nieuwbouw. Met de (herziene) woonvisie wordt invulling gegeven aan de regionale Toekomstvisie 2030 – Open, voor elkaar (2012). De regio kiest daarin voor een toekomst waarin de kracht van het eigen karakter wordt benut en waarin ruimte is voor nieuwe dynamiek. Ruimte voor werken en wonen, maar met respect voor het eigen karakter van de regio.

Molenlanden behoort volgens deze visie tot het open middengebied. Het accent ligt daar vooral op de agrarische sector, kleinschalige bedrijvigheid en recreatie en toerisme. Voor bedrijvigheid en woningbouw wordt hier ingezet op voor kleinschalige uitbreidingen vooral om in de lokale behoefte te kunnen voorzien. Een hulpmiddel bij de behoeftevraag is de Mentality-milieume- thode. Belangrijk blijft het behoud van voldoende betaalbare woningen en zorgvuldig ruimtege- bruik.

In het licht van de woonvisie kan Goudriaan worden aangemerkt als een woondorp, een plaats met weinig of geen voorzieningen. Vooral de lokale vaag naar woningen speelt hier een rol; het zal gaan om kleinen aantallen. Nieuwbouw zal zich volgens de visie vooral richten op lokale star- ters en doorstromers. Ook is er een niche-instroom naar woondorpen met landschappelijke of cultuurhistorische waarde.

Uitgangspunt van de woonvisie is voorts vraaggericht bouwen, waarbij rekening gehouden met de verschillende Mentality-milieus en woonmilieus in de regio. Daarvoor worden vier strategieën gehanteerd. 1. Starters mogelijkheden bieden 2. Binden van doorgroeiers 3. Bedienen van senioren 4. Aantrekken van nieuwkomers.

De beste kansen liggen volgens de visie in het binden van de huidige bewoners. Zij hebben al een binding en zijn bij een passend woonaanbod vaak te behouden. De systematiek van Mentality- milieus geeft inzicht in de aard van bewoners, hun wensen en waarden, de daaruit volgende woonvraag en hoe ze gebonden kunnen worden. Er zijn acht Mentality-milieus met een eigen karakter. Deze indeling blijft ook in de geactualiseerde visie van kracht en is opnieuw opgenomen, maar voor het sturen op de precieze samenstelling van bouwplannen is een meer praktische ver- taling opgenomen in deze visie. Het volgende schema geeft de verschillende milieus weer.

- 18 -

- 19 - Het onderhavige plan richt zich qua doelgroep voornamelijk op - lokale/regionale starters (appartementen, boven); - lokale senioren (appartementen, beneden); - gemaksgeoriënteerden (nieuwbouw, makkelijk, voor twee-onder-een-kap woningen en vrij- staande woningen); - nieuwe conservatieven (nieuwbouw, landelijk, privacy, m.n. voor schuurwoningen); - de opwaarts mobielen (nieuwbouw, rust, ruimte, landelijk, comfort, modern, vrijheid, m.n. voor vrijstaande woningen)

Volgens de woonvisie bedraagt de woningbehoefteraming voor de regio voor de periode 2017- 2025 ruim 2.000 woningen, zie onderstaand overzicht.

Het onderhavige plan heeft een divers programma, zowel qua prijsklasse, doelgroep als uitstra- ling/woningtypologieën. Met uitzondering van de 4 appartementen gaat het om grondgebonden woningen die in deze landelijke omgeving goed passen. Vanwege de nieuwbouw met alle mo- derne faciliteiten die dat meebrengt is er nauwelijks sprake van concurrentie met de bestaande woningvoorraad. In Goudriaan is overigens het aanbod van koopwoningen erg laag. Bovendien kent Goudriaan relatief veel dure woningen. Het plan voegt een segment toe dat er tot nog toe in mindere mate aanwezig is.

De visie gaat er vanuit dat er de komende jaren steeds vaker kantoor- en bedrijfslocaties beschik- baar zullen komen, waarvoor een functionele en/of ruimtelijke invulling gewenst is. Soms zijn lo- caties of gebouwen geschikt voor het creëren van woningen. Nu al worden steeds meer leeg- staande kantoren getransformeerd tot woningen. Zulke ontwikkelingen hebben op voorhand de voorkeur boven uitbreidingslocaties. Het onderhavige plan past binnen dit uitgangspunt.

In 2016 heeft de gemeente Molenwaard een woningmarktscan laten uitvoeren (rapport Compa- nen, 16 augustus 2016). De scan toont aan dat Molenwaard moeite heeft met het vasthouden van jongeren. Het onderhavige plan voorziet voor met name de appartementen en schuurwonin- gen om deze doelgroep te behouden. Daarnaast geeft het rapport aan dat Goudriaan een kern is die aantrekt. Buitenstaanders kiezen, aldus het rapport, voor Molenwaard/Molenlanden vanwege

- 20 - de rust en de veiligheid in de kernen. Voor senioren is er over het algemeen weinig aanbod. Ook daarin probeert het plan te voorzien.

Qua kwantitatieve behoefte ontwikkeling geeft het rapport van Companen aan dat voor de peri- ode 2015-2030 voor Goudriaan een behoefte is van zo’n 60 extra woningen, zie onderstaande tabel uit het rapport.

Uit het overzicht volgt dat het zwaartepunt van de woningbouwopgave in de komende 10 jaar ligt.

De woningmarktscan toont qua woonwensen - Jongere huishoudens in de leeftijd 18 - 24 jaar wensen ofwel een huurwoning, dan wel een rijwoning in de koopsector. - Bij de huishoudens tussen de 25 - 34 jaar en 35 - 44 jaar zien we een verschuiving van rijwo- ningen richting (half) vrijstaande woningen: zij maken een kwaliteitsslag richting luxere wo- ningen. - De groep 55-plussers maakt een verschuiving door van de rij- en (half)vrijstaande woningen naar appartementen in de koop- en huursector. De woningen die zij achterlaten komen ver- volgens vrij voor de jongere huishoudens. Onder 55-plussers is weinig belangstelling om nog een ‘luxe-stap’ te maken binnen de koopsector. Wel is er belangstelling voor een stap naar een comfortabel appartement.

Het onderhavige plan wil door het bieden van diversiteit in prijsklassen en woningtypologieën aan die woonwensen tegemoet komen. Het rapport geeft ook aan dat er een potentieel tekort is aan rij- en (half) vrijstaande woningen. Ook daarin komt het onderhavige plan tegemoet.

Specifiek voor Goudriaan geeft het rapport aan dat de marktkansen voor rij- en (half) vrijstaande koopwoningen gemiddeld is, zie volgend overzicht.

- 21 -

Toetsing plan Uit het vorenstaande volgt dat het plan voldoet aan een actuele (regionale) behoefte.

Trede 2: Indien uit de beschrijving van stap 1 blijkt dat sprake is van een actuele regionale be- hoefte, dient te worden beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk ge- bied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.

Het Bro dwingt overheden ertoe om bij nieuwe ruimtelijke initiatieven allereerst te kijken of er mogelijkheden zijn om beschikbare gronden door herstructurering, transformering of anderszins te benutten. Hierbij kan gedacht worden aan nog niet bebouwde gronden binnen bestaand ste- delijk gebied. De provincie Zuid-Holland heeft ‘bestaand stedelijk gebied’ ingevuld als ‘bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). De provincie heeft een kaart gemaakt voor BSD anno 2014. Gemeen- ten kunnen deze kaart hanteren bij de vraag of een gebiedsdeel binnen of buiten BSD valt. Opge- merkt wordt dat BSD geen ‘harde’ grenzen kent; BSD kan door de loop der tijd wijzigen.

Toetsing plan Uitgaande van de BSD-kaart 2014 valt de planlocatie buiten BSD. Wel ligt de planlocatie binnen de lintbebouwing langs de Zuidzijde. Binnen BSD van Goudriaan liggen enkele kleine uitbreidings- plannen; het gaat daarbij om enkele woningen. Het onderhavige plan met 17 wooneenheden past niet binnen deze uitbreidingsmogelijkheden. Voorts is voor de planlocatie sprake van vervallen, al lange tijd niet meer in gebruik zijnde bedrijfsgebouwen. Het geheel is zeer verpauperd. Dit is ongewenst. Een nieuwe functie voor de planlocatie is gewenst. Het plan is niet realiseerbaar bin- nen BSD.

Trede 3: Wanneer de ruimtevraag niet kan worden opgevangen binnen het bestaande stedelijk gebied, dient trede 3 doorlopen te worden.

Trede 3 luidt: c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de be- treffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die: 1. gebruik makend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zo- danig worden ontwikkeld;

- 22 - 2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, en; 3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.

Toetsing plan 1. Ter plaatse van de planlocatie is een halte voor openbaar vervoer (bus). De planlocatie is ook goed bereikbaar per auto en fiets. Er is sprake van een goede ontsluiting. 2. Het plangebied behoort volgens de kwaliteitskaart bij de Visie ruime en mobiliteit van de pro- vincie tot de dorpsrand van Goudriaan. De planlocatie is met globaal met zwarte omlijning aangegeven op de hierna weergegeven kaartuitsnede uit de kwaliteitskaart.

3. De planlocatie is niet groter dan 3 hectare.

Voorts geeft de Verordening Ruimte aan dat ruimtelijke kwaliteit een issue is.

3.3.2.2 Ruimtelijke kwaliteit Lid 1 Ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit: a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart ('inpassen'): 1. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard of schaal niet past binnen het gebied ('aanpas- sen'), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door: zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening hou- dend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en;

- 23 - 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid. b. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard en schaal niet past binnen het gebied ('transforme- ren'), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwik- keling is gewaarborgd door: 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied ook aandacht is besteed aan de overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en; 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.

Toetsing Het onderhavige plan houdt een forse kwaliteitsslag van het plangebied in. In de eerste plaats wordt er een einde gemaakt aan een al jaren bestaande rommelige voormalige bedrijfssituatie. De nieuwe planopzet getuigt van een overdachte opzet. Er wordt zoveel mogelijk rekening gehou- den met het slagenlandschap van de planomgeving. Doorzichten behouden het zicht op het om- liggende landschap. Er wordt voldoende water en groen in het plan ondergebracht.

Lid 4 Beeldkwaliteitsparagraaf Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in het eerste lid bevat een motivering, bij voorkeur vervat in een beeldkwaliteitsparagraaf, waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwik- keling: a. waarbij de richtpunten van de kwaliteitskaart in het geding zijn, of; b. die is gelegen op gronden binnen een beschermingscategorie als bedoeld in het tweede lid, onder a en b.

Toetsing Het plan bevat een beeld kwaliteitsparagraaf (m.n. par. 2.2.4). Het plangebied is op de kwaliteits- kaart niet aangemerkt als gebied met een beschermingscategorie.

Conclusie Het plan past binnen provinciaal beleid

3.4 Regionaal beleid

Op regionaal niveau is op ruimtelijk gebied de regionale structuurvisie Visie 2030 ‘Open voor elkaar’ en de ‘Regionale Woonvisie’ de meest bepalende beleidsdocumenten. De regionale struc- tuurvisie ‘Open voor elkaar’ benadrukt het bijzondere cultuurhistorische landschap, de grote so- ciale cohesie en de innovatiekracht van het bedrijfsleven als kernwaarden.

Regionale structuurvisie Visie 2030 ‘Open voor elkaar’ In navolging van de regionale structuurvisie Alblasserwaard Vijfheerenlanden, heeft de regio een nieuwe visie, de visie 2030 opgesteld. Deze visie is een actualisering van het beleid uit de regionale structuurvisie en worden de beleidskeuzes bepaald met het oog op 2030. Binnen de Visie 2030 komen onderwerpen als de regionale woonvisie, beleid op het gebied van recreatie & toerisme, bedrijventerreinen, water & klimaat, een regionaal verkeer & vervoersplan naar voren. In de visie speelt de leefbaarheid en behoud en versterking van voorzieningen in het gebied een grote rol.

- 24 - De centrale visie uit de nota is de vorming van een vitale regio, gericht op het duurzaam vernieu- wen van zowel het landelijk als het stedelijk gebied, tezamen met het versterken van het overwe- gende open, rustige en authentieke karakter van de regio, waardoor bewoners, bedrijven en be- zoekers zich thuis blijven voelen en zich verder kunnen ontplooien. De opvolgende visie ‘open voor elkaar’ (2012) benadrukt het bijzondere cultuurhistorische landschap, de grote sociale cohe- sie en de innovatiekracht van het bedrijfsleven als kernwaarden.

In het kader van de regionale visie, de vorming van een vitale regio, zijn vervallen (woon- en be- drijfs)percelen niet wenselijk. Door middel van het onderhavige plan wordt verdere verromme- ling/verpaupering van de bestaande gebouwen op het perceel voorkomen. De nieuwe woningen worden vormgegeven in een bij de directe omgeving passende landelijke en in zijn omgeving pas- sende bouwstijl. Het onderhavige plan draagt daarmee bij aan een passende invulling van het dorpslint, mede passend in het landschappelijke karakter en is daarmee in overeenstemming met het regionaal beleid.

Het onderhavige plan betreft het realiseren van 17 woningen. Hiermee is regionale afstemming noodzakelijk. De woningen worden regionaal afgestemd en meegenomen in de herijking van de woningbouwmonitor Alblasserwaard-Vijfheerenlanden 2020-2030.

3.5 Gemeentelijk beleid

Met de ontwikkeling van het voorgenomen plan wordt voorzien in de gemeentelijke doelstellin- gen zoals opgenomen in het Structuurvisie Graafstroom, het Meerjaren- Perspectief Wonen en de Toekomstvisie Molenwaard van de gemeente Molenwaard.

Structuurvisie Graafstroom Op 29 maart 2011 heeft de voormalige gemeente Graafstroom de ‘Structuurvisie Graafstroom’ vastgesteld. Met de structuurvisie wil de gemeente een strategische stap zetten naar een vitale gemeente waar het goed wonen, werken en leven is voor jong en oud. De gemeente heeft als motto om ook in de toekomst ‘prettig samen te leven in een groene oase van rust en ruimte’. De visie is vooral gericht op het behoud van het bestaande. Het karakteristieke landschap, de cul- tuurhistorisch waardevolle elementen, het relatief grote voorzieningenaanbod dat zo kenmer- kend is voor de gemeente en de dynamiek in de kernen en linten.

Wat betreft dorpsontwikkeling wordt ingezet op het behoud van de dynamiek in de kernen en linten. Het afwisselende karakter van kleinschalige bedrijvigheid, agrarisch gebruik en woning- bouw zorgt dat het gebied dynamisch blijft. Doordat ondernemingen, woningen en voorzieningen elkaar in een snel tempo afwisselen, ontstaat net als in het buitengebied, een mozaïek aan activi- teiten die een meerwaarde betekent voor de ruimtelijke structuur en de beleving van het gebied.

In de structuurvisie Graafstroom wordt ingezet op kleinschalige woningbouw met passende wo- ningtypen bij voorkeur nabij voorzieningen. Deze opgave vormt, samen met het bouwen in ver- band met de verdunning van huishoudens, de woningbouwtaakstelling voor de komende jaren. Van een afname van de woningproductie is voorlopig geen sprake.

Het voorliggende plan voorziet in de sloop van oude vervallen bedrijfsopstallen en de bouw van 17 nieuwe wooneenheden. De nieuwe woningen worden op een passende en verantwoorde wijze

- 25 - vormgegeven in ingepast. Het plangebied wordt in een goede staat van onderhoud teruggebracht. Het plan past in de dynamiek in de lintbebouwing en sluit aan bij de Structuurvisie Graafstroom.

MeerjarenPerspectief Wonen (2017) Het MeerjarenPerspectief Wonen (MPW) van de (voormalige) gemeente Molenwaard is in 2017 herijkt. Het MPW vormt het vertrekpunt en geeft richting aan de projecten, zowel van de ge- meente als van derden. Het MPW geeft ook richting aan afspraken die de gemeente maakt met derden, met name de prestatieafspraken met de corporaties. Een van de leidende principes uit het MPW is dat de geprognosticeerde woningbehoefte richtinggevend is voor het te bouwen aan- tal woningen per kern. De woningbehoefteraming voor de regio is 4.151 woningen in de periode 2010-2025. Voor de opvang van de overdruk uit andere regio’s worden regionaal maximaal 2.000 woningen gebouwd.

Voor de kernen in de voormalige gemeente Molenwaard laat het MPW de volgende behoefte zien.

Programma Bandbreedte 2015-2025 behoefte 2015-2025 Nieuw-Lekkerland/ 270 360-560 Oud-Alblas 63 100-140 15 0-20 Bleskensgraaf 63 50-100 / 68 90-130 16 40-60 Goudriaan 24 30-50 Streefkerk 147 90-140 Groot-Ammers 161 110-190 Nieuwpoort/Langerak 176 70-130 Totaal Molenwaard 1.003 940-1.520

Het plan voorziet in 17 wooneenheden. Rekening houdend met de plancapaciteit van andere plan- nen binnen Goudriaan – het gaat daarbij om enkele woningen – kan worden gesteld dat het plan in de geprognotiseerde behoefte voor Goudriaan voorziet.

Ook vanuit de kaderstelling Wonen, zoals deze in het MPW is verwoord, voldoet het plan aan de kaders. Het programma is divers en flexibel. Er wordt voor starters en doorstromers gebouwd. Uit de reacties van bezoekers van de informatieavond die op 25 maart 2019 in Goudriaan is georga- niseerd blijkt dat er veel enthousiasme is voor het plan. Het voorziet duidelijk in een behoefte. Behalve dat men vindt dat er rommelige, vervallen locatie opgeknapt wordt, is men ook positief over het beoogde woningbouwprogramma. Gesteld kan worden dat er draagvlak voor het plan is.

Toekomstvisie Molenwaard De Toekomstvisie van Molenwaard geeft aan dat de gemeente plaats biedt aan mensen die hier wonen en die hier willen blijven en mensen die een binding hebben met de gemeente. Mensen moeten kunnen wonen waar ze willen, de woonwens en de eigen kern als woonplaats staan cen- traal. Mensen moeten zo lang mogelijk thuis kunnen blijven wonen. Daarom zet Molenlanden in op levensloopbestendige wonen en zorg aan huis. In mei 2013 heeft de raad de kaders voor ver- deling van het woningbouw- programma vastgesteld. Relevante kaders zijn het aansluiten bij de demografische ontwikkeling, het bouwen in voorzieningendorpen voor senioren en plannen met maatschappelijke urgentie (zoals centrumplannen) voorrang geven. Het plan zorgt voor een kwa- litatieve verbetering van de woningvoorraad van de gemeente Molenlanden in het algemeen en van Goudriaan in het bijzonder.

- 26 -

Bestemmingsplan Het voorgenomen plan is strijdig met het vigerende bestemmingsplan ‘Buitengebied Graaf- stroom’. In paragraaf 1.4 is dat aangegeven. De beoogde woonfunctie (= niet bedrijfsmatig wo- nen) past niet binnen de bestemming Bedrijf en ook niet binnen de bestemming Agrarisch met waarden. De beoogde bebouwing past wel in het aangegeven bouwvlak van de bestemming Be- drijf, maar het de bestemming Agrarisch met waarden kent geen bouwvlak. Het geheel van de beoogde woningen past derhalve niet binnen het geldende bouwvlak. Voorts geldt dat binnen de bestaande bestemming Bedrijf maximaal 4 (bedrijfs)wooneenheden mogelijk zijn; het beoogde aantal (17) wijkt daarvan af. De bestemmingsplannen Buitengebied Graafstroom, 3e herziening (vastgesteld 15 september 2015) en Parapluherziening Buitengebied Graafstroom (vastgesteld 20 februari 2018) hebben geen directe relatie met het plangebied.

Parkeerbeleid De gemeente regelt het parkeerbeleid door middel van het bestemmingsplan Parapluherziening Parkeren en wil daarmee een eenduidige regeling bieden ten aanzien van het aspect parkeren in de gemeente Molenwaard. Het paraplubestemmingsplan vormt de juridische vertaling van het parkeerbeleid.

In de beleidsregel Nota Parkeernormen Molenwaard 2018 zijn de parkeernormen opgenomen die van toepassing zijn bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het doel van de nota is om ervoor te zorgen dat voldoende parkeerplaatsen bij nieuwbouw, verbouw of functieverandering van voorzieningen (woningen, bedrijven, sport, recreatie, etc.) worden gerealiseerd. In paragraaf 4.9 wordt nader op het aspect parkeren ingegaan.

Toetsing Het plan geeft invulling aan de in voormelde beleidsdocumenten geformuleerde beleidsdoelen.

- 27 - Hoofdstuk 4 MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN

4.1 Bedrijven en milieuzonering

Normstelling In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:  ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;  rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrij- ven. Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en gevoelige functies met betrekking tot milieu in voldoende mate mee te nemen is gebruik gemaakt van de VNG-pu- blicatie Bedrijven en milieuzonering (2009).

De VNG-publicatie geeft richtafstanden (tussen milieubelastende en milieugevoelige functies), gebaseerd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk. Van die afstanden mag in een voorkomend geval gemotiveerd worden afgeweken; het zijn immers 'richtafstanden'. Zo kunnen, indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, gemotiveerd klei- nere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype 'gemengd gebied', dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen een hogere milieubelasting kent.

De VNG-publicatie onderscheidt twee omgevingstypen:  Het omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functieschei- ding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor. Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieu- belasting is een rustig buitengebied, (eventueel inclusief verblijfsrecreatie), een stiltegebied of een natuurgebied. •  Het omgevingstype gemengd gebied Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbe- bouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als ge- mengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieube- lasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

Naast voorgaande omgevingstypen kent de publicatie ook gebieden met functiemenging. Bij func- tiemenging kan gedacht worden aan:  Stadscentra, dorpskernen en winkelcentra;  Horecaconcentratiegebieden;  Zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen;  (delen van) woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid.

Het kan daarbij gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te bren- gen.

- 28 -

In functiemengingsgebieden is een specifieke Staat van Bedrijfsactiviteiten wenselijk, omdat de activiteiten qua schaal sterk kunnen verschillen van de activiteiten op een bedrijventerrein. De activiteiten in de Staat van Bedrijfsactiviteiten voor gebieden met functiemenging bestaan uit de categorieën A, B of C. De betekenis voor de toelaatbaarheid is als volgt:

 Categorie A: Activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor schei- ding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend.  Categorie B: Activiteiten die in een gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden woningen en ander gevoelige functies dienen plaats te vinden.  Categorie C: De activiteiten zoals genoemd onder B, waarbij vanwege de relatief grote ver- keersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.

Voor de toelaatbaarheid van deze activiteiten gelden de volgende randvoorwaarden: 1. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid. 2. Productie en/of laad en loswerkzaamheden vinden alleen in de dagperiode plaats. 3. De activiteiten (inclusief opslag) geschieden hoofdzakelijk inpandig. 4. Activiteiten uit categorie C beschikken daarnaast over een goede aansluiting op de hoofdin- frastructuur.

Keuze van het omgevingstype Het plangebied ligt langs de Zuidzijde, een gebiedsontsluitingsweg voor Goudriaan. Het functio- nele karakter van de omgeving van het plangebied is gemengd. Westelijk van het plangebied zijn bedrijven gevestigd. Zo her en der langs de Zuidzijde bevinden zich bedrijven en agrarische be- drijven, afgewisseld met woningen. Het plangebied maakt niet echt deel uit van de kern Goudri- aan, maar bevindt zich als het ware in een overgangsgebied naar het buitengebied. Planologisch is het plangebied opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied Graafstroom. Er kan worden uitgegaan van het omgevingstype ‘gemengd gebied’. De richtafstanden kunnen in dat geval met één afstandsstap verkleind worden.

Situatie ter plaatse/toetsing In de omgeving van het plangebied zijn de volgende bestemmingen aanwezig/toegestaan:  Wonen  Bedrijf (transportbedrijf, bedrijfsmatige opslag van goederen en aannemingsbedrijf)  Agrarisch (met waarden)

De woningen binnen het plangebied bevinden zich op kortste afstand als volgt ten opzichte van de genoemde bedrijven.

- 29 -

Maximale richtafstand in Werke- Milieu- meters volgens VNG-bro- lijke af- Bedrijf Type bedrijf catego- chure Bedrijven en mili- stand in rie euzonering, editie 2009, meters gemengd gebied Bedrijfsmatig opslaan Zuidzijde achter 126 van goederen (SBI- 2 10 (geluid) Ruim 20 code 52109) Aannemingsbedrijf De Heuvel 1 met werkplaats (SBI- 2 10 Ca. 30 code 433) De Heuvel 3 Transportbedrijf, goe- derenwegvervoerbe- 3.1 30 Ca. 10

drijf (SBI-code 494)

Uit bovenstaande tabel blijkt dat de werkelijke afstanden tot de woonfuncties in het plan alleen voor wat betreft het transportbedrijf kleiner zijn dan de richtafstanden. Vooral het aspect geluid speelt hier een rol. Rekening houdend met omgevingstype Gemengd kan de richtafstand van het transportbedrijf tot de dichtstbij gelegen woning in het plan 30 meter bedragen; in werkelijkheid is dat ca. 10 meter. In paragraaf 4.4 (Geluid) wordt nader op dit aspect teruggekomen.

Conclusie Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het plan.

4.2 Luchtkwaliteit

Normstelling In de Wet milieubeheer (Wm) zijn kwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. Titel 5.2 Wm ‘Luchtkwaliteitseisen’ wordt kortweg aangeduid als de Wet luchtkwaliteit. Het doel van de wet is om mens en milieu bescherming te bieden tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Voor de gezondheid van de mens is een goede luchtkwaliteit van groot belang. In de wet is, door middel van criteria, een onderscheid gemaakt tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het niet in betekenende mate leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij 3% van de grenswaarde (= 1,2 µg/m3) voor stikstofdioxide en fijn stof. Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof nl. PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m3. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorko- men. De achtergrond concentraties langs de omliggende wegen ligt onder de 25 µg/m3.

Situatie ter plaatse/toetsing Het bouwplan voorziet in de sloop van voormalige bedrijfsgebouwen en de nieuwbouw van 17 woningen.

Voor de toename van verkeer wordt met het volgende gerekend: - Aantal wooneenheden: 17 - Aantal auto’s per woning: (gemiddeld) 1,5 - Aantal verkeersbewegingen per auto per dag: 4 (heen en weer)

- 30 - - Totaal aantal verkeersbewegingen per dag: 17 x 1,5 x 4 = (afgerond naar boven) 110 - Af: verkeersbewegingen bij gebruik als bedrijfslocatie/garagebedrijf (geschat): - Personeelsleden: 7 - Aantal verkeersbewegingen per personeelslid: 2 (heen en weer), inclusief correcties vakan- ties, etc. - Aantal bedrijfsmatige verkeersbewegingen, aan- en afvoer; testrijden: 25 - Totaal aantal verkeersbewegingen per dag bij gebruik als bedrijfspand: (7 x 2) + 25 = ca 40. - Geschatte netto toename verkeersbewegingen: 70 (110-40).

Gebruikmakend van de NIBM-rekentool van Infomil geeft dit de volgende berekening van de luchtkwaliteit.

Worst-case berekening voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit

Extra verkeer als gevolg van het plan Extra voertuigbewegingen (weekdaggemiddelde) 70 Aandeel vrachtverkeer 0,0% 3 Maximale bijdrage extra verkeer NO2 in μg/m 0,07 3 PM10 in μg/m 0,01 Grens voor "Niet In Betekenende Mate" in μg/m3 1,2 Conclusie De bijdrage van het extra verkeer is niet in betekenende mate; geen nader onderzoek nodig

Het plan draagt ‘niet in betekenende mate’ bij aan de concentratie van schadelijke stoffen in de buitenlucht. Voor ontwikkelingen die ‘niet in betekenende mate’ bijdragen aan de luchtveront- reiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden. Er is daarom geen verder onderzoek nodig naar het aspect luchtkwaliteit.

Om na te gaan wat de (verwachte) situatie ter plaatse in 2017, 2020 en 2030 is, is gebruik gemaakt van de monitoring van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Zowel voor NO2-concentratie, PM10-concentratie als PM2.5-concentratie blijkt de luchtkwaliteit voor zowel nu als in de toekomst acceptabel te zijn, zoal blijkt uit onderstaande tabel.

2017 2020 2030 NO2 <35 ug/m3 <35 ug/m3 <35 ug/m3 PM10 <35 ug/m3 <35 ug/m3 <35 ug/m3 PM2,5 <20 ug/m3 <20 ug/m3 <20 ug/m3

Het plan voegt daar geen in betekenende mate verslechtering aan toe. Opgemerkt wordt dat als representatief meetpunt is gekozen Zuidzijde 124a, een naastgelegen locatie.

Conclusie De voorgenomen ontwikkeling draagt niet danwel verwaarloosbaar bij een verslechtering van de (goede) luchtkwaliteit. De Wet milieubeheer staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

- 31 - 4.3 Externe veiligheid

Normstelling Geldend kader voor externe veiligheid zijn: het Besluit externe veiligheid inrichtingen milieube- heer (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Ingevolge deze besluiten dient bij een besluit in het kader van de Wet ruim- telijke ordening (Wro) danwel de Wabo (uitgebreide procedure) onderzocht te worden in hoe- verre er sprake is van aanwezigheid van risicovolle inrichtingen, buisleidingen of transportroutes in de nabijheid van de locatie waarop het Wro/Wabo besluit betrekking heeft en dienen de risi- cocontour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6 contour) en het groepsrisico (GR) met de even- tuele toename hiervan berekend te worden. Het GR dient in de toelichting op het besluit te wor- den verantwoord.

Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: 1. het plaatsgebonden risico (PR) Het plaatsgebonden risico is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als recht- streeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Een plaatsgebonden risico van 10-6 betekent dat omwonenden van bijvoorbeeld een LPG-tankstation op die plaats een kans van één op een miljoen hebben om als gevolg van een ramp te overlijden. 2. het groepsrisico (GR) Groepsrisico (GR): Onder het groepsrisico wordt de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen verstaan. Groepsrisico wordt niet uitgedrukt in een risicocontour maar in een FN-curve, waarbij het aantal slachtoffers wordt afgezet tegen de cumulatieve kans die ze als groep heeft om te overlijden. Het groepsrisico moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.

Situatie ter plaatse/toetsing Volgens de Risicokaart Zuid-Holland geldt voor het plangebied een kleine kans tot overstroming. Verder is op een afstand van ruim 1 km het brandstofverkooppunt met LPG aan de Smoutjesweg 4 te Goudriaan gevestigd, een Bevi-inrichting. De straal van het invloedsgebied groepsrisico van deze inrichting is 150 meter; deze geldt vanaf het vulpunt. De planlocatie valt daarom buiten het invloedsgebied. Er is geen nadere verantwoording nodig. Voor het overige zijn er geen risicobron- nen die invloed hebben op het plangebied.

Conclusie Vanuit oogpunt van externe veiligheid bestaan geen belemmeringen voor het vaststellen van het plan.

4.4 Geluid

Normstelling De regels (grenswaarden) met betrekking tot de (maximaal) toelaatbare hoeveelheid geluid af- komstig van een industrieterrein, weg of spoorweg zijn opgenomen in de Wet geluidhinder (Wgh). De Wgh is alleen van toepassing binnen een conform deze wet geldende geluidszone. De grens- waarden (voorkeursgrenswaarde en ten hoogste toelaatbare waarde) uit de Wgh zijn van toepas- sing op de geluidsbelasting op de gevel van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen.

- 32 - Het plangebied valt binnen de geluidzone van de Zuidzijde.

Situatie ter plaatse/toetsing De gevolgen van het plan voor de omgeving, evenals naar die van de omgeving op het plan, zijn onderzocht en neergelegd in het als bijlage toegevoegde rapport ‘Akoestisch onderzoek heront- wikkeling Zuidzijde 125 in Goudriaan’. Conclusie en advies van het rapport luiden als volgt:

5.1 Algemeen

De huidige bebouwing op het perceel zal worden gesloopt en vervangen door een vijftiental nieuwbouwwo- ningen. Om de voorgenomen nieuwbouw mogelijk te maken dient het bestemmingsplan te worden gewijzigd. Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) is het verplicht bij wijziging van een bestemmingsplan, waarbij nieuwe geluidgevoelige objecten mogelijk worden gemaakt, die zijn gelegen binnen een geluidzone, de ge- luidbelasting middels een akoestisch onderzoek vast te stellen. Een woning wordt in de Wgh aangemerkt als een geluidgevoelig object.

De herontwikkeling ligt binnen de geluidzone van de Zuidzijde, de Noordzijde en De Heuvel. De Wet geluid- hinder is dus van toepassing. De planlocatie ligt niet binnen de geluidzone van een spoorlijn of industrieter- rein. De herontwikkeling bevindt zich ook binnen de richtafstand van het transportbedrijf aan de zuidwest- zijde van het plan. Het akoestisch onderzoek maakt dus onderdeel uit van de bestemmingsplanprocedure en heeft tot doel de geluidbelasting vanwege wegverkeerslawaai en industrielawaai op de woningen binnen de herontwikkeling te bepalen en deze te toetsen aan de normen uit de Wet geluidhinder.

5.2 Toets aan de Wet geluidhinder

5.2.1 Wegverkeerslawaai

Zuidzijde Vanwege de Zuidzijde is de hoogst berekende geluidbelasting op de nieuwbouwwoningen 48 dB. Deze ge- luidbelasting wordt berekend op alle bouwlagen van de noordelijk georiënteerde gevels van de twee wonin- gen die het meest nabij de weg zijn gelegen. Op alle andere gevels van voornoemde woningen en de andere nieuwbouwwoningen van de ontwikkeling is de geluidbelasting 46 dB of lager. Daarmee wordt op alle gevels van de nieuwbouwwoningen van de herontwikkeling voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. On- derzoek naar verdere maatregelen om de geluidbelasting te reduceren is dus niet noodzakelijk, evenals het aanvragen van een hogere grenswaarde vanwege deze weg.

Noordzijde Vanwege de Noordzijde is de hoogst berekende geluidbelasting op de nieuwbouwwoningen 35 dB. Deze ge- luidbelasting wordt alleen berekend op de noordelijk georiënteerde gevels van de twee woningen die het meest nabij de weg zijn gelegen. Op alle andere gevels van voornoemde woningen en de andere nieuwbouw- woningen van de ontwikkeling is de geluidbelasting 34 dB of lager. Daarmee wordt op alle gevels van de nieuwbouwwoning voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Onderzoek naar verdere maatregelen om de geluidbelasting te reduceren is dus niet noodzakelijk, evenals het aanvragen van een hogere grens- waarde vanwege deze weg.

De Heuvel Vanwege De Heuvel is de hoogst berekende geluidbelasting op de nieuwbouwwoningen 37 dB. Deze geluid- belasting wordt berekend op de westelijk georiënteerde gevels van het blok voor 5 starters/seniorenwonin- gen en de meest zuidelijke twee-onder-een-kapwoning. Op alle andere gevels van voornoemde woningen en de andere nieuwbouwwoningen van de ontwikkeling is de geluidbelasting 36 dB of lager. Daarmee wordt op alle gevels van de nieuwbouwwoningen van de herontwikkeling voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van

- 33 - 48 dB. Onderzoek naar verdere maatregelen om de geluidbelasting te reduceren is dus niet noodzakelijk, evenals het aanvragen van een hogere grenswaarde vanwege deze weg.

5.2.2 Industrielawaai

De richtwaarde voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van 50 dB(A) wordt op de zuidwestelijke vrij- staande woning overschreden met 2 dB(A). Omdat de geluidbelasting op de andere gevels van de woningen lager is dan 50 dB(A), zijn deze gevels geluidluw. De akoestische situatie wordt hiermee aanvaardbaar geacht. Op grond van de bestaande planologische situatie bedraagt het maximaal geluidniveau 65 dB(A) of hoger op twee vrijstaande woningen, de vijf wooneenheden voor starters of senioren en de twee-onder-één-kap wo- ningen. Er van uitgaande dat de transportbewegingen beperkt blijven tot de dag- en avondperiode (07.00- 23.00 uur) is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

5.3 Advies

Indien de positie van de nieuwbouwwoningen ten opzichte van de wegen niet wijzigt, wordt vanwege alle wegen voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh. Daaruit kan geconcludeerd worden dat er vanuit akoestisch oogpunt in dat geval geen belemmeringen zijn voor het bouwen van de nieuwe woningen binnen het plangebied. Aangezien bij alle gevels van de nieuwbouwwoningen voldaan wordt aan de voor- keursgrenswaarde van 48 dB, is geen hogere waarde aanvraag noodzakelijk. Daarmee dienen de woningen volgens het Bouwbesluit, voor wat betreft de karakteristieke geluidwering van de uitwendige gevelconstruc- tie, alleen te voldoen aan een minimaal vereiste geluidwering van 20 dB.

Indien uitgegaan wordt van de maximale geluidbelasting op de gevels na cumulatie van geluid (54 dB zonder aftrek) kan overwogen worden om de geluidwering met 1 dB te verhogen om zeker te zijn van een goed akoestisch woon- en leefklimaat in de woningen worden. Een geluidwering tot 25 dB wordt bij nieuwbouw- woningen tegenwoordig vrij eenvoudig behaald. Een berekening naar de karakteristieke geluidwering van de uitwendige gevelconstructie wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Conclusie Met inachtneming van de conclusie en het advies voormeld akoestisch rapport zijn er vanuit oog- punt van geluid geen belemmeringen die het vaststellen van het plan in de weg staan.

4.5 Bodem

Normstelling Wettelijk kader voor de bodemkwaliteit van het plangebied vormt de Wet bodembescherming (Wbb). Deze wet stelt regels om de bodem te beschermen. De Wbb maakt duidelijk dat grondwa- ter een onderdeel van de bodem is. Daarnaast worden de sanering van verontreinigde bodem en grondwater door middel van de Wbb geregeld. Ook lozingen in of op de bodem kunnen op grond van de Wbb worden gereguleerd.

Ook het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) is van toepassing. Het Bbk stelt regels voor het hergebruiken van grond, baggerspecie en steenachtige bouwstoffen. Het Bbk stelt ook kwaliteitseisen aan de uitvoering en geeft richtlijnen voor het uitvoeren van bodemonderzoeken, saneringen, laborato- riumanalyses en samenvoegen van verschillende partijen grond. Tot slot geeft het Bbk regels voor de tijdelijke opslag van grond en baggerspecie (buiten inrichtingen).

- 34 -

Situatie ter plaatse/toetsing Vanwege de bestemmings- en gebruikswijziging is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor het plangebied. Doel van het onderzoek is het verkrijgen van een inzicht in de actuele bo- demkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie en op basis hiervan na te gaan of de bodem- kwaliteit een belemmering kan opleveren voor de voorgenomen bouwplannen ter plaatse. Uit het rapport van het onderzoek, dat als bijlage is bijgevoegd, volgen de volgende conclusies en advie- zen.

5 Conclusies en aanbevelingen

5.1 Conclusies Met dit bodemonderzoek is de huidige bodemkwaliteit op de locatie Zuidzijde 125 te Goudriaan vastgelegd. In de onderstaande tabel wordt een samenvatting gegeven van de onderzoeksresultaten. Op basis van deze onderzoeksresultaten is ons inziens in het kader van de Wet Bodembescherming geen nader bodemonder- zoek nodig. De beslissing of op deze locatie gebouwd mag worden ligt uiteindelijk bij het bevoegd gezag (Om- gevingsvergunning). In tabel 14 zijn de resultaten en toetsing aan de hypothese en conclusie opgenomen. In paragraaf 5.2 staan de aanbevelingen en vervolgstappen beschreven.

5.2 Vervolg en aanbevelingen Geadviseerd wordt om tijdens de locatie-ontwikkeling de kolengruislaag ter plaatse van boring 008 separaat te ontgraven en af te voeren naar een erkende verwerker. Bij saneringswerkzaamheden in verontreinigde

- 35 - grond geldt de Kwalibo-regeling uit het Besluit bodemkwaliteit. De werkzaamheden dienen uitgevoerd te worden door een BRL SIKB 7000 gecertificeerde aannemer, onder begeleiding van een BRL SIKB 6000 gecer- tificeerde milieukundige begeleider.

Bij werkzaamheden in verontreinigde bodem kunnen arbeidsrisico’s, waaronder mogelijke blootstelling aan gevaarlijke stoffen, optreden. De CROW-publicatie 400 “werken in en met verontreinigde bodem” is hierbij als leidraad te gebruiken. De richtlijn is gericht op risicogestuurd werken met verontreinigd grond en grond- water, waarbij een verschil wordt gemaakt tussen het werken met vluchtige en niet-vluchtige stoffen. De definitieve veiligheids-klasse en de bijhorende beheersmaatregelen worden door een deskundige vastgesteld en zijn afgestemd op de locatiespecifieke omstandigheden (maatwerk).

Algemeen De in deze rapportage opgenomen toetsing van toepassing en verspreiden van grond volgens het Besluit bo- demkwaliteit is slechts opgenomen om een indicatie te geven van de mogelijke afvoerbestemming van de grond of baggerspecie. Deze toetsing is geen wettelijk bewijsmiddel voor het toepassen van de grond conform het Besluit bodemkwaliteit.

Beperking van het bodem- en asbestonderzoek Bodemonderzoek is een momentopname en een indicatie van de kwaliteit van grond en grondwater. Hoewel het veldonderzoek met de grootst mogelijke zorgvuldigheid is verricht, blijft asbestonderzoek van de bodem, zoals ieder milieutechnisch onderzoek, een steekproef. Hierbij moet in aanmerking worden genomen dat vooral asbestverontreinigingen zeer heterogeen verdeeld kunnen zijn. Bij asbestverontreinigingen is de kans een verontreinigingskern te missen daarom groter dan bij mobiele chemische verontreinigingen.

Conclusie De bodemkwaliteit levert geen belemmering op voor het gebruik van het plangebied als woning- bouw- c.q. woonlocatie.

4.6 Mer-beoordeling

Normstelling Het plan is aan te merken als een wijziging (en uitbreiding) van een stedelijk gebied waarvoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Het plangebied valt namelijk onder activiteit D 11.2 uit de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage:

- 36 -

Sinds 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden waardoor een nieuwe/gewij- zigde procedure gevolgd moet worden. Voor elke aanvraag/elk plan waarbij een vormvrije m.e.r.- beoordeling aan de orde is, moet:  Door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld.  Het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden.  Het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit wordt bij de aanvraag/het ruimtelijk plan ge- voegd.

Situatie ter plaatse/toetsing De omvang van het plangebied is echter kleiner dan opgenomen in kolom 2 als hiervoor is aange- geven, waardoor volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r-beoordeling. Die m.e.r.-beoorde- ling is neergelegd in onderhavig hoofdstuk van deze plantoelichting.

Conclusie Uit de m.e.r.-beoordeling volgt geen belemmering voor het voorgenomen plan.

4.7 Waterhuishouding

Normstelling Water en ruimtelijke ordening hebben met elkaar te maken. Enerzijds is water één van de stu- rende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruim- tegebruik. Anderzijds kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Een goede afstemming tussen beiden is daarom noodzakelijk om pro- blemen, zoals bijvoorbeeld wateroverlast, slechte waterkwaliteit, verdroging, etc. te voorkomen. In het kader van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) is een watertoets in ruimtelijke plan- nen verplicht. In deze paragraaf wordt beschreven op welke wijze in het plangebied met water en watergerelateerde aspecten wordt omgegaan.

Het plangebied ligt in het beheergebied van het waterschap Rivierenland. Het doel van de water- toets is in een vroeg stadium waterhuishoudkundige doelstellingen zichtbaar te maken en even- wichtig mee te nemen bij ruimtelijke plannen. Aspecten waaraan plannen worden getoetst zijn:  inzameling en afvoer van afvalwater;  verwerking en/of afvoer van overtollige neerslag;  relatie met grondwater en bodemeigenschappen;  relatie met de waterhuishouding;  risico’s en gevolgen voor de chemische en ecologische kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater;  beschrijving van de maatregelen die worden getroffen.

Plannen worden vooral getoetst aan het beleid van het waterschap Rivierenland. In verband met de ontwikkeling van bouwplan ‘De Vossenburcht’ in Goudriaan is een watertoets uitgevoerd. Hierna wordt op verschillende aspecten in verband met deze watertoets ingegaan.

- 37 - Hemel- en afvalwater Het hemelwater wordt, waar mogelijk, naar het oppervlaktewater afgevoerd. Ter plaatse van de parkeerplaatsen worden een aantal kolken aangebracht die met een kolkverzamelleiding afwate- ren op het oppervlaktewater. De riolering van de woningen wordt aan gesloten op het gemeen- telijk rioleringsstelsel. Het rioleringsstelsel binnen het plangebied wordt aangesloten op het stel- sel langs/in de Zuidzijde. Qua aansluiting zijn er 2 opties mogelijk, onder vrij verval of met tussen- komst van een minigemaal. De uiteindelijke keuze is afhankelijk van het maaiveld en de hoogte- ligging van de bestaande riolering welke op het moment van schrijven niet bekend zijn.

Kwel Zowel in de bestaande als in de nieuwe situatie worden geen problemen met kwel verwacht.

Grondwater Het grondwater bevindt zich in de bestaande situatie ca. 0,40 m [juistheid nog natrekken] onder maaiveld. Voor een ontwikkeling waarbij woningen gerealiseerd worden is dit onvoldoende. Om- dat het plangebied grotendeels omringd is met water, is het oppervlaktewaterpeil maatgevend voor de grondwaterstand. Op basis van het zomerpeil (1,73 m – NAP) dienen de volgende mini- male peilen binnen het plangebied gehanteerd te worden: - as weg 0,73 m - NAP > drooglegging 1,00 m - bouwpeil 0,53 m - NAP > drooglegging 1,20 m.

Verhard oppervlak voor en na planrealisatie Het huidige bedrijfsperceel (kadastraal Goudriaan D 81), groot 4.680 m², is nagenoeg geheel ver- hard (gebouwen en bestrating). In dit verband wordt uitgegaan van een verhardingspercentage van 75%. Dit komt er op neer dat in de bedrijfssituatie sprake was van een verhard oppervlak van afgerond 3.500 m².

In de nieuwe situatie bedraagt het verhard oppervlak als volgt: - wegen, bestrating, circa 1.250 m² - woningen, circa 1.300 m² Totaal 2.550 m²

De totale oppervlakte verhard neemt door het plan circa 900 tot 1.000 m² af.

Hoeveelheid oppervlaktewater voor en na planrealisatie Als gevolg van het plan ‘verdwijnt’ er circa 270 m² water (sloot tussen percelen D 81 en D 552 en D 276). Deze oppervlakte wordt minimaal teruggebracht door het aanbrengen van een waterpartij aan de zuid-oostzijde van het plan. Per saldo is er geen sprake van verminderen van oppervlakte- water.

Advies Waterschap Rivierenland In het kader van het vooroverleg is het voorontwerp-bestemmingsplan voorgelegd aan het Wa- terschap Rivierenland. Het advies van het Waterschap Rivierenland is positief met een aantal aan- dachtspunten met betrekking tot de vergunningsaanvraag:  In de vergunningsaanvraag dient te worden uitgewerkt waar de watercompensatie exact wordt gerealiseerd.  …. De bovenstaande aandachtspunten wordt nader uitgewerkt in de vergunningsaanvraag.

- 38 - Conclusie Het onderhavige plan heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem.

4.8 Natuurwaarden/ecologie

Normstelling In het kader van de Flora- en faunawet dient in principe voorafgaand aan de realisatie van voor- genomen plannen onderzoek te worden uitgevoerd naar de mogelijke aanwezigheid van be- schermde natuurwaarden. Ook dient een beoordeling gemaakt te worden van eventuele nadelige effecten van de plannen op deze waarden. Met de implementatie van de bepalingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving is een einde gekomen aan de rechtstreekse wer- king van deze richtlijnen. De soortenbescherming is thans verankerd in de Flora- en faunawet en de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet 1998.

Situatie plangebied/toetsing Het voornemen om de functies van de planlocatie te wijzigen kan samen gaan met effecten op beschermde planten- en diersoorten en tevens op natuurgebieden. Om die reden is een verken- nend natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. Het rapport van het onderzoek is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.

Het rapport dat als bijlage bij deze toelichting is gevoegd geeft als samenvattende conclusie het volgende weer.

Samenvatting In het plangebied of de directe omgeving hiervan komen beschermde diersoorten van de Wet natuurbescher- ming voor. De te slopen bebouwingen hebben geen essentiële betekenis voor beschermde soorten. De plan- locatie is mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, foeragerende vleermuizen, amfibieën, in- secten en broedvogels, maar ook voor de grote modderkruiper en rugstreeppad. Voorafgaan aan de werk- zaamheden aan en nabij watergang dient te worden vastgesteld of de grote modderkruiper gebruik maakt van de planlocatie. De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied of het Natuurnet- werk Nederland. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie is van externe werking op omliggende Natura2000-gebieden geen sprake. Op de planlocatie zijn geen hout- opstanden aanwezig waarvoor bij kap een melding- of vergunningplicht geldt in het kader van de Wet natuur- bescherming.

- 39 -

Uitvoerbaarheid De werkzaamheden leiden (met voorbehoud ten aanzien van de grote modderkruiper en de rugstreeppad) niet tot aantasting van beschermde natuurwaarden en/of beschermde gebieden. Voorafgaand aan de werk- zaamheden dient middels aanvullend onderzoek te worden vastgesteld of de grote modderkruiper aanwezig is in de watergang rondom de planlocatie. Mogelijk dient in het verlengde hiervan een ontheffing te worden aangevraagd. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de (mo- gelijke) aanwezigheid van rugstreeppad, foeragerende vleermuizen en algemene broedvogels. Voor deze soorten dienen eventueel maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen. De aanwezigheid van beschermde soorten (Wet-Nb, andere soorten, art. 3.10) en hun leefgebied vormen geen bezwaar voor de beoogde ontwikkelingen (vrijstellingsbesluit). Gezien het voorgaande onderzoek is er geen reden om aan te nemen dat eventueel benodigde ontheffingen, mits de juiste maatregelen worden getroffen en een wettelijk belang kan worden aangevoerd, niet verkregen zouden kunnen worden.

Conclusie De ontwikkeling van woningen aan de Zuidzijde 125 te Goudriaan uitvoerbaar is zoals bepaald in de Wro (artikel 3.1.6 Bro).

Conclusie Op grond van het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat ten aanzien van het behoud en de bescherming van natuurwaarden en met in achtneming van de in het rapport vermelde te treffen maatregelen geen belemmeringen voor het plan bestaan.

4.9 Verkeer, parkeren en ontsluiting

Ten aanzien van de aspecten verkeer, parkeren en ontsluiting is hiervoor al iets opgemerkt. Deze paragraaf vat deze informatie samen, gaat daar waar nodig dieper op in en toetst deze aan de geldende normen.

Verkeer In paragraaf 4.2 is opgemerkt dat naar grove inschatting het aantal verkeersbewegingen per dag van en naar het plangebied totaal ongeveer 90 zal bedragen. De ontsluitingsweg van het plange- bied alsmede de Zuidzijde waarop het plangebied wordt ontsloten kunnen deze verkeersbewe- ging aan. Er ontstaan naar verwachting geen verkeersknelpunten.

- 40 - Parkeren In paragraaf 2.2.4 is kort ingegaan op het aspect parkeren. Aangegeven is dat per twee-onder- een-kap woning, per vrijstaande woning en per hoekwoning 2 parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd, totaal 20 parkeerplaatsen. Daarnaast worden in de openbare ruimte 21 par- keerplaatsen gerealiseerd. Totaal kent het plan derhalve 41 parkeerplaatsen. Het onderstaande kaartbeeld geeft de ligging van die parkeerplaatsen globaal weer.

Parkeerplaatsen op eigen grond met blauwe kleur aangegeven; openbare parkeerplaatsen met gele kleur

In paragraaf In paragraaf 2.5 (gemeentelijk beleid) is kort ingegaan op het gemeentelijk parkeer- beleid. In de beleidsregel Nota Parkeernormen Molenwaard 2018 (gepubliceerd 29 juni 2018) zijn parkeernormen opgenomen die van toepassing zijn bij ruimtelijke ontwikkelingen. Bij het bepalen van de hoeveelheid benodigde parkeerplaatsen voor het parkeren of stallen van motorvoertuigen en fietsen, dient met de in deze beleidsregel opgenomen normen rekening te worden gehouden. Daarnaast zijn in de normen regels opgenomen onder welke voorwaarden van de parkeernormen afgeweken mag worden. Met deze beleidsregels wordt duidelijkheid en rechtszekerheid geboden aan bouwaanvragers en belanghebbenden.

Welke parkeernormen gelden, is afhankelijk van het gebied waarin de betreffende locatie ligt. Het gemeentelijk grondgebied is hierbij opgedeeld in twee deelgebieden, namelijk ‘(rest) bebouwde kom’ en ‘buitengebied’. Voor de woonfunctie zijn de normen gerelateerd aan het aantal wonin- gen/wooneenheden.

Bij de berekening van de parkeerbehoefte dient een correctie toegepast te worden indien op ei- gen terrein sprake is van een oprit, garage en/of carport, óf als in de nabijheid een garagebox aanwezig is. Tevens is per functie bepaald wat acceptabele loopafstanden zijn, indien de noodza- kelijke parkeerplaatsen niet op eigen terrein gerealiseerd kunnen worden.

- 41 - Bij nieuwbouw wordt parkeerplaatsopgave berekend aan de hand van de hieronder opgenomen parkeernormentabel. De nota geeft verder aan dat bij verbouwplannen, functiewijzigingen of uit- breidingsplannen in bestaand gebied het aantal aantoonbaar toewijsbare parkeerplaatsen van de oude functies – met de bestaande bestemming – in mindering wordt gebracht op de nieuwe par- keerplaatsopgave. Bij de bepaling van het aantal toewijsbare parkeerplaatsen van de oude func- tie/bestemming wordt niet automatisch gebruik gemaakt van de huidige parkeernormen maar dient te worden gekeken naar parkeerplaatsverplichting ten tijde van de realisatie/oprichting van deze bestemming. De parkeerplaatsopgave van de nieuwe functie/bestemming wordt vastgesteld aan de normen van de nota.

In relatie tot het voorliggende plan zal eerst worden gekeken naar de norm die geldt voor nieuw- bouw. Als het plan niet voldoet aan de gestelde parkeernormen zal worden gekeken of een cor- rectie op basis van het bestaande (oude) gebruik nodig is.

Bepalen parkeerbehoefte Goudriaan behoort tot gebied 3, volgens de gebiedsindeling die de nota aangeeft. Goudriaan heeft een niet-stedelijke stedelijkheidsgraad. De planlocatie, die iets oostelijk van het de kern van Goudriaan ligt behoort tot de stedelijke zone (rest) bebouwde kom.

Parkeerplaatsen op eigen terrein bij woningen worden niet altijd meegerekend in de gereali- seerde parkeerplaatsen. Voor de mate waarin parkeerplaatsen worden meegerekend (afhankelijk van de parkeervoorziening) is opgenomen in onderstaand tabel.

De parkeernormen voor de (hoofd)functie wonen zijn weergegeven in de volgende tabel.

- 42 -

Het bouwplan/programma vraagt volgens de normen van de nota om de volgende parkeervraag.

Berekening parkeerbehoefte Aandeel Woning Buitengebied bezoekers Aantal Totaal koop, twee-onder-een-kap 2,2 0,3 4,0 8,8 koop, vrijstaand 2,4 0,3 3,0 7,2 koop, tussen/hoek 2,0 0,3 6,0 12,0 koop, etage, goedkoop 1,6 0,3 4,0 6,4 aantal wooneenheden 17,0 aantal nodige parkeerplaatsen 34,4 afgerond 35,0

Het aantal parkeerplaatsen waarmee rekening mag worden gehouden bedraagt als volgt.

Toerekenbare parkeerplaatsen per type woning Op eigen terrein Theoretisch Berekend Woning Parkeervoorziening aantal aantal Aantal Totaal twee-onder-een-kapper garage met dubbele oprit 3,0 1,8 2,0 3,6 twee-onder-een-kapper dubbele oprit zonder garage 2,0 1,7 2,0 3,4 boerderijwoningen, voorwoning lange oprit zonder garage 2,0 1,0 1,0 1,0 boerderijwoningen, appartementen geen 4,0 0,0 schuurwoningen, hoekwoningen lange oprit zonder garage 2,0 1,0 2,0 2,0 schuurwoningen, tussenwoningen geen 3,0 0,0 vrijstaand dubbele oprit zonder garage 2,0 1,7 3,0 5,1 aantal wooneenheden 17,0 aantal mee te rekenen parkeerplaatsen op eigen terrein 15,1 afgerond 15,0

In de openbare ruimte 21,0

Totaal beschikbaar 36,0

Ontsluiting Het plangebied wordt ontsloten via de in het plangebied gelegen ontsluitingsweg op de Zuidzijde. Op de volgende afbeelding is de ontsluiting aangegeven.

- 43 -

Ontsluiting plangebied met rode pijlen aangegeven.

Conclusie De aspecten Verkeer, parkeren en ontsluiting leveren geen belemmeringen op voor het plan.

4.10 Belemmeringen - Leidingen

In het plangebied bevinden zich voor zover bekend geen andere kabels en/of leidingen die rege- ling in het bestemmingsplan behoeven. De locatie maakt ook geen deel uit van een stilte- en/of waterwingebied.

4.11 Archeologie en cultuurhistorie

4.11.1 Normstelling

Algemeen Beleidskader voor de cultuurhistorie vormt primair de sinds 1 september 2017 geldende Erf- goedwet. Er bestaat een wettelijke verplichting om in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de wijze waarop met de in het plangebied aanwezige cultuur- historische waarden en de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehou- den. Facetten als historische (stede)bouwkunde en historische geografie dienen te worden mee- genomen in de belangenafweging. Zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten wor- den daarin meegenomen. Daarmee is de bescherming van het cultuurhistorisch erfgoed (mede) een taak van de gemeente geworden. De bescherming van het archeologische erfgoed is een taak van de gemeente geworden. Er dient binnen bestemmingsplannen en bij ruimtelijke onderbou- wingen aandacht te worden besteed aan archeologische aspecten.

- 44 - Onderzoek Aangezien op een gedeelte van de planlocatie de dubbelbestemming Waarde -Archeologie rust is onderzoek ingesteld naar de mogelijke archeologische waarden van dit deel van het plangebied. Uit het onderzoek blijkt het volgende.

Uit het bureauonderzoek volgt dat het plangebied in een ontgonnen veenvlakte naast een oude veenstroom de Goudriaan. Langs de veenstroom kan mogelijk reeds vanaf de Romeinse tijd bewoning zijn geweest maar vooral vanaf de Late Middeleeuwen toen het gebied op grote schaal werd ontgonnen. In de directe omgeving bevinden zich diverse (mogelijke) woonheuvels en op grond van een eerdere veldkartering en analyse van het AHN kan in het noordelijk deel van het plangebied een woonheuvel worden verwacht. Historische kaarten geven tevens bebouwing aan in het noordwestelijke deel vanaf het begin van de negentiende eeuw. In het plangebied kunnen daarom archeologische resten vanaf de Romeinse tijd en vooral vanaf de Late Middeleeu- wen tot en met de Nieuwe tijd worden verwacht. De top van het archeologische niveau kan zich direct aan het maaiveld bevinden of onder een (sub)recente ophogingslaag. Als gevolg van de bouw van meerdere pan- den vanaf de jaren zestig van de vorige eeuw kan een eventueel archeologisch niveau echter zijn verstoord. Teneinde deze verwachting te toetsen en aan te vullen werd in het plangebied een verkennend booronder- zoek uitgevoerd.

In het plangebied komt een minstens 3 m dik pakket veen voor dat op de meeste plaatsen is afgedekt door een ca. 50 cm dikke laag verrommelde kleiafzettingen met veenresten en puinresten. In het zuidelijk deel van het plangebied komt veen tot nabij het maaiveld voor. In het noordwestelijk deel is nog wel een laag klei met aanwezig die waarschijnlijk is gevormd in of langs de geul van de Goudriaan. De humeuze toplaag op een diepte van 70 tot 90 cm –mv vormt mogelijk een restant van een oud bewoningsniveau.

In het plangebied zijn in het noordwestelijk deel bij boring 8 enkele baksteenfragmenten aangetroffen en er zijn aan het maaiveld nabij boring 1 en 8 enkele fragmenten nieuwetijds aardewerk aangetroffen (NTB/NTC). Deze kunnen verband houden met vroegere bebouwing die staat weergegeven op kaarten uit het begin van de 19e eeuw.

Op basis van de uitkomsten van het veldonderzoek kan de middelhoge archeologische verwachting voor het grootste deel van het plangebied worden bijgesteld naar een lage verwachting. Alleen voor het noordweste- lijk deel (rond boring 1 en 8) blijft op grond van de bodemopbouw en archeologische indicatoren de middel- hoge verwachting gehandhaafd. In dit deel kunnen nog archeologische waarden worden verwacht vanaf de Romeins tijd en met name vanaf de Late Middeleeuwen tot en met de Nieuwe tijd.

Voor het noordwestelijk deel rond boring 1 en 8 geldt dat indien de ingrepen dieper reiken dan 70 cm –mv, er wordt geadviseerd om de voorgenomen sloop- en graafwerkzaamheden archeologisch te begeleiden. Deze methode wordt geschikt geacht aangezien de betreffende zone waar archeologische waarden kunnen wor- den verwacht een beperkt oppervlak beslaat. Een archeologische begeleiding heeft hetzelfde doel als een proefsleuvenonderzoek (AB/IVO-P), namelijk de ligging, omvang, datering en kwaliteit van mogelijk aanwe- zige archeologische resten vast te stellen. De exacte invulling van de werkzaamheden dient te worden vast- gelegd in een door de bevoegde overheid goed te keuren Programma van Eisen (PvE). Geadviseerd wordt om het overige deel van het plangebied vrij te geven.

Het is echter nooit volledig uit te sluiten dat binnen vrij te geven gebieden toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 5.10 van de Erf- goedwet.

Wij wijzen u erop dat de bevoegde overheid op basis van dit rapport een selectiebesluit neemt. De mogelijk- heid bestaat dat dit selectiebesluit afwijkt van het door ons opgestelde advies.

- 45 -

Conclusie De sloop van de nog aanwezige opstallen, alsmede graafwerkzaamheden voor nieuwbouw op het in het rapport aangegeven relevant deel van het plangebied zal onder ecologische begeleiding plaatsvinden. Het overige deel van het plangebied heeft geen archeologische waarde van beteke- nis.

- 46 - Hoofdstuk 5 JURIDISCHE ASPECTEN

5.1 Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen (SVBP)

De Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (hierna SVBP 2012), die voortvloeit uit de Wet ruimtelijke ordening, maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als ana- loog. Dit om de gewenste vergelijkbaarheid zeker te stellen. De standaarden hebben geen betrek- king op de toelichting van het bestemmingsplan. Wel dient het bestemmingsplan van een toelich- ting vergezeld te gaan.

Het bestemmingsplan zelf bestaat uit een verzameling geografische bepaalde objecten, die zijn opgeslagen in een digitaal ruimtelijk informatiesysteem. De objecten zijn voorzien van bestem- mingen met bijbehorende doeleinden en regels. Er wordt uitdrukkelijk op gewezen dat de stan- daarden geen betrekking hebben op de inhoud van een bestemmingsplan.

5.2 Opzet van de nieuwe bestemmingsregeling

5.2.1 Uitgangspunten en doelstellingen Het centrale onderdeel van een bestemmingsplan zijn de planregels. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening worden aan de in het plan begrepen grond bestemmingen toegewezen met bijbehorende doeleinden. Aan de bestemmingen zijn regels gekoppeld over het gebruik van de in het plan begrepen grond en van de zich daar bevindende bouwwerken. Kenmerk van bestemmin- gen is dat het gehele plangebied ermee is bedekt. Elke bestemming is geometrisch bepaald. Een bestemmingsplan kan ook dubbelbestemmingen bevatten. Deze overlappen bestemmingen en geven eigen regels, waarbij sprake is van een rangorde tussen de bestemmingen en de dubbelbe- stemmingen. De dubbelbestemmingen hoeven het gehele plangebied niet te bedekken.

Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken binnen een bestemming of dubbelbestem- ming nader of specifieker te regelen. Het gaat hierbij om specificaties met betrekking tot het ge- bruik of de bouwmogelijkheden. De aanduidingen hebben daardoor juridische betekenis en ko- men ook altijd in de regels van het bestemmingsplan voor.

Verklaringen zijn de overige in de verbeelding van het bestemmingsplan voorkomende zaken. Verklaringen hebben geen juridische betekenis. Zij zijn bedoeld om nadere informatie te verschaf- fen of om de duidelijkheid en raadpleegbaarheid te bevorderen. Omdat verklaringen geen juridi- sche betekenis hebben, wordt hierop niet nader ingegaan.

Het uitgangspunt bij het opstellen van het bestemmingsplan is dat de van kracht zijnde regelingen zodanig worden geactualiseerd dat samenhangende, op actuele beleidsinzichten en gebruikers- wensen afgestemde bestemmingsregelingen ontstaan. Als doelstellingen en uitgangspunten kun- nen daarbij worden onderscheiden:  Rechtszekerheid en klantgerichtheid, dat wil zeggen voor de burger een duidelijk, toegankelijk en op actuele behoeften en eisen afgestemd plan.

- 47 -  Makkelijke toepasbaarheid en hanteerbaarheid voor de gemeentelijke diensten, een plan waaraan bouwaanvragen op heldere wijze kunnen worden getoetst met als resultaat een mi- nimale bestuurslast.  Duidelijkheid en inzichtelijkheid van hetgeen is toegestaan, dit houdt in dat de bestemmingen met hun bouw- en gebruiksmogelijkheden zoveel als mogelijk is via de verbeelding zichtbaar worden gemaakt.

De aandacht richt zich in eerste instantie op de woonfunctie en de aard en de verschijningsvorm van de woonbebouwing in het plangebied. Daarbij is ook de inrichting van het plangebied van belang.

5.2.2 Opbouw van de regels Dit bestemmingsplan beoogt het mogelijk maken van een nieuwe functionele ontwikkeling van het plangebied De Vossenburcht aan de Zuidzijde 125 in Goudriaan.

Gestreefd wordt naar de juridische verankering van de nieuwe (ruimtelijke) ontwikkelingen bin- nen het plangebied. Het bestemmingsplan is opgesteld als een gedetailleerd plan. Het plan is in die zin gedetailleerd, dat in de verbeelding en de regels wordt vastgelegd welke functies en welke bouwmogelijkheden zijn toegestaan.

In dit bestemmingsplan wordt gebruikgemaakt van de landelijke richtlijn Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Deze is met ingang van 1 juli 2013 verplicht voor alle (nieuwe) bestemmingsplannen. In de standaarden zijn verplichtingen opgenomen ten aanzien van de opbouw en presentatie van het bestemmingsplan. De landelijke richtlijn SVBP is opgenomen in de Wro. Daarnaast geldt per 1 oktober 2010 de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Deze wet introduceert nieuwe begrippen voor bestaande instrumenten, zonder deze (in- grijpend) inhoudelijk te wijzigen. Het bestemmingsplan is hiermee in overeenstemming.

De opbouw van de regels is als volgt:  Betekenisafspraken (Hoofdstuk 1 Inleidende regels)  De gebruiks- en bouwregels per bestemming (Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels)  Algemene regels (Hoofdstuk 3 Algemene regels)  Overige regels (Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels).

Een bestemmingsartikel (Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels) wordt uit de volgende leden in deze volgorde opgebouwd:  Bestemmingsomschrijving  Bouwregels  Nadere eisen  Specifieke gebruiksregels  Afwijken van de gebruiksregels  Omgevingsvergunning  Wijzigingsbevoegdheid

De specifieke nadere eisenregelingen, bevoegdheden om af te wijken van de regels en wijzigings- bevoegdheden en mogelijk aanlegvergunningregels zullen zoveel mogelijk per bestemming wor- den opgenomen. Hierdoor wordt direct per bestemming inzicht geboden in de eventuele afwij- kingsmogelijkheden en onnodig verwijzen naar andere artikelen voorkomen. Deze werkwijze be- vordert de toegankelijkheid van het bestemmingsplan.

- 48 -

5.2.3 Flexibiliteitsregels Aan het bestemmingsplan kan flexibiliteit worden toegevoegd door met een omgevingsvergun- ning af te wijken van de regels, het stellen van nadere eisen of een wijzigingsbevoegdheid. Dit flexibiliteitinstrumentarium kent zekere begrenzingen. Het is niet mogelijk om met een omge- vingsvergunning een bestemmingswijziging tot stand te brengen. Een nadere eis mag slechts wor- den gesteld per afzonderlijk geval en geen algemene regel inhouden. Bovendien moet het be- stemmingsplan al een regel bevatten omtrent het punt ten aanzien waarvan een nadere eis wordt gesteld.

Op basis van het vorenstaande wordt voor het opnemen van flexibiliteitsregels de volgende be- nadering gehanteerd.  Flexibiliteitregels alleen gebruiken als van een wezenlijke belangenafweging sprake kan zijn, voor de onderbouwing waarvan de toelichting de noodzakelijke bouwstenen bevat.  Bij het besluit tot het opnemen van flexibiliteit planschade risico meewegen.  Nadere eisen alleen stellen als er als regels zijn opgenomen met betrekking tot hetzelfde on- derwerp.

5.3 Regeling woonpercelen

In deze paragraaf wordt de bestemmingsregeling voor de woonpercelen beschreven

5.3.1 Methodiek Woonpercelen worden voorzien van de bestemming Wonen. Ter plaatse van de eigenlijke wonin- gen wordt het bouwvlak aangegeven (hoofdgebouwen en bijgebouwen toegestaan). Op het deel van het perceel buiten het als zodanig aangegeven bouwvlak mogen bijgebouwen worden gere- aliseerd, tenzij anders is aangegeven (met de aanduiding ‘gebouwen uitgesloten’). Daar waar het niet de bedoeling is dat niet gebouwd wordt aan de (woon)percelen de bestemming Tuin gege- ven.

Voor de diverse gebouwen worden de volgende definities gehanteerd.  Onder een hoofdgebouw wordt verstaan: een gebouw dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.  Onder een bijbehorend bouwwerk wordt verstaan: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.  Onder een woning wordt verstaan: een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huis- vesting van één afzonderlijke huishouding, niet zijnde een bijzondere woonvorm, en/of voor de huisvesting van maximaal drie personen naast de huishouding of voor de huisvesting van maximaal vier personen wanneer daarnaast geen huishouding is het gebouw is onderge- bracht.

5.3.2 Bestemmingen Wonen - Hoofdgebouwen Binnen de woonbestemmingen worden de diverse toelaatbare hoogten van de gebouwen op de verbeelding aangegeven

- 49 - - Bijbehorende bouwwerken De bijbehorende bouwwerken zullen zich qua massa en verschijningsvorm onderscheiden van het hoofdgebouw op het perceel. Om dit verschil te ondersteunen en het contrast tussen het hoofd- gebouw en de ruimtelijk ondergeschikte bebouwing te versterken is het gewenst dat beide niet in één lijn komen te staan of zich (onder overhoeks zicht) visueel in één lijn vertonen. Daarvoor is als beleidsuitgangspunt genomen dat de grens van de bebouwing in principe 1 m achter de voor- gevel van de woning ligt, gelijk met de grens die Het Besluit omgevingsrecht aan de grens van het achtererfgebied geeft. Dat betekent ook dat bebouwing aan de voorzijde van de woning, niet mag worden uitgebreid.

Om te voorkomen dat erven bij de woningen in de loop der tijd door wijzigende omstandigheden en veranderende woonwensen zouden ‘dichtslibben’, wordt een limiet gesteld aan de opper- vlakte aan bouwwerken bij woningen. Ten hoogste 50% van de gronden buiten het als zodanig aangeven bouwvlak met de bestemming 'Wonen' mag bebouwd en overdekt worden, echter ten hoogste 70 m². Indien niet in de erfscheiding wordt gebouwd, dient de afstand van gebouwen tot de erfscheiding ten minste 1 m te bedragen ten einde voldoende ruimte voor bekledende of ca- mouflerende beplanting over te houden. De hoogte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag ten hoogste 3 meter bedragen.

5.3.3 Bestemming Tuin Voortuinen Uitgangspunt is dat met deze bestemming wordt bereikt dat de voortuin onbebouwd blijft. Door de afwijkende bestemming en kleur is het geen automatisme dat er gebouwd kan worden. Voor toetsers van bouwaanvragen is dergelijk duidelijke informatie op de verbeelding duidelijker dan een bepaling in de voorschriften.

Achtertuinen (met stedenbouwkundig betekenis) Ook achtertuinen die stedenbouwkundig een belangrijke functie hebben, kunnen de bestemming Tuin krijgen. Op deze manier wordt deze functie optimaal beschermd met betrekking tot bebou- wingsmogelijkheden en geeft de kleur (lichtgroen) op de verbeelding ook een duidelijk signaal af. Zo mogen er in de zijtuinen geen aan- en uitbouwen worden gerealiseerd. In het plan is dit toe- gepast bij de achtertuinen die grenzen aan de wetering aan de zuidzijde van het plan. De bestem- ming beoogt het vrijhouden van bebouwing van deze strook. De breedte van de strook is afge- stemd op de bedrijfswoning aan de zuidzijde van het westelijk gelegen bedrijfsperceel.

5.3.4 Voorwaarden beroep aan huis De toenemende belangstelling voor zelfstandig ondernemerschap, telewerken en het hebben van een werkplek aan huis, hebben, naast de dalende gemiddelde woningbezetting en andere gewij- zigde woonwensen, geleid tot de behoefte aan vestigingsmogelijkheden van beroepen aan huis in woonwijken. Beroepen aan huis kunnen tot op zekere hoogte stedenbouwkundig worden in- gepast. In bestaande woonwijken zal zorgvuldig met vestiging dienen te worden omgegaan om te voorkomen dat de vrijheid van een individu de overlast voor velen kan betekenen.

Hieruit volgt dat aan de volgende voorwaarden moet worden voldaan.  De woning inclusief bijbehorende bouwwerken, die voor de uitoefening van aan-huis-gebon- den beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten nodig is, behoudt in overwegende mate de woon- functie, met dien verstande dat maximaal 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw en maximaal 50 m² van de bijbehorende bouwwerken mag worden aangewend voor de uit- oefening van de uitoefening van aan-huis-gebonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten.

- 50 -  Het gebruik ten behoeve van aan-huis-gebonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten le- vert geen hinder voor het woonmilieu op en doet geen afbreuk aan het woonkarakter van de buurt, waarbij in ieder geval geen gebruik mag plaatsvinden dat nadelige gevolgen voor het milieu kan veroorzaken en als zodanig is opgenomen in Bijlage 1, behorende bij het Inrichtin- gen- en vergunningenbesluit milieubeheer, zoals dit van kracht is op het tijdstip van het in ontwerp ter inzage leggen van dit bestemmingsplan.  De aan-huis-gebonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten hebben geen publieksgericht karakter.  Het gebruik heeft geen nadelige invloed op de afwikkeling van het verkeer en/of leidt niet tot een onaanvaardbare parkeerdruk.  Detailhandel is niet toegestaan.

5.3.5 Mantelzorg De regeling voor mantelzorg sluit aan op het Besluit omgevingsrecht (Bor). Voor wat betreft de definitie voor mantelzorg wordt aangesloten bij de definitie van de Wet maatschappelijke onder- steuning.

5.4 Regeling overige bestemmingen

5.4.1 Verkeer De gronden binnen deze bestemming zijn onder meer bestemd voor (toegangs)wegen, voet- en fietspaden, beplantingen, voorzieningen ten behoeve van algemeen nut, parkeerplaatsen, ge- luidswerende voorzieningen en daarbij behorende beplantingen kunstwerken en kunstobjecten.

Binnen de bestemming Verkeer zijn geen hoofdgebouwen toegestaan. Verder zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogelijk. Daarbij gaat het bij deze bestemming om erf- en terreinafschei- dingen, palen en masten en overige. De regeling voor erf- en terreinafscheidingen is afgestemd op de mogelijkheden die gelden voor vergunningvrij bouwen van het Besluit omgevingsrecht.

5.4.2 Water De gronden binnen deze bestemming zijn onder meer bestemd voor waterhuishouding, opper- vlaktewater, verkeer te water, taluds en natuurvriendelijke oevers, kunstwerken, waterafvoer en waterberging.

Binnen de bestemming Water zijn geen hoofdgebouwen toegestaan. Verder zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogelijk. Daarbij gaat het bij deze bestemming om kunstwerken, oever- bescherming, eventueel bruggen, pijlers en soortgelijke werken.

5.4.3 Waarde – Archeologie – 1 Om de belangen van archeologische waarden in het plangebied te beschermen is de dubbelbe- stemming Waarde – Archeologie -1 opgenomen. De bestemming regelt waaraan moet worden voldaan wil dit deel van het plangebied kunnen worden bebouwd. Kort gezegd zal moeten worden aangetoond dat met werkzaamheden geen schade wordt toegebracht aan archeologische waar- den van het plangebied. Deze dubbelbestemming geldt voor een deel van het plangebied. Voor het overige deel van het plangebied is niet langer een dubbelbestemming Waarde – Archeologie – 2 opgenomen omdat uit het archeologische onderzoek blijkt dat deze oppervlakte geen te be- schermen waarden bevat en daarom kan worden vrijgegeven.

- 51 - 5.4.4 Algemene bouwregels Onder algemene bouwregels zijn bepalingen opgenomen die voor het hele plangebied gelden. Zo is uit het bestemmingsplan Buitengebied Graafstroom overgenomen de aanduiding ‘milieuzone - stiltegebied’. Dit betekent dat er geen nieuwe ontwikkelingen zijn toegelaten die het natuurlijk heersende geluidsniveau van 40 dB(A) structureel aantasten. Dit betekent in ieder geval dat niet zijn toegestaan: lawaaisporten, nieuwvestiging van intensieve recreatie, nieuwvestiging van niet- agrarische bedrijvigheid en laagvliegbewegingen. Verder wordt de eis gesteld dat bij nieuwe func- ties een geluidrapport moet worden overlegd. Aan deze eis is in het onderhavige plan voldaan.

5.5 Overige aspecten

In het gemeentelijk beleid zijn parkeernormen opgenomen inzake de nieuwe functies. Deze nor- men worden gesteld in het kader van de omgevingsvergunningverlening op basis van artikel 2.5.30 van de bouwverordening. Essentieel is dat via dat instrumentarium ‘maatwerk’ kan worden geleverd. Immers, er kan rekening worden gehouden met de exacte functie, de omgeving en de eventuele consequenties van een te strikte toepassing.

5.6 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Van Wro naar Wabo Op 1 oktober 2010 is de Wabo (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) in werking getreden. Hiermee is de Wet ruimtelijke ordening (Wro), die 1 juli 2008 in werking trad, deels vervallen en opgegaan in de Wabo. Dit geldt onder andere voor de verschillende ontheffingen en het project- besluit. Daarnaast heeft de invoering van de Wabo ook gevolgen voor de juridische regelingen in bestemmingsplannen. In de omgevingsvergunning worden de verschillende vergunningen die tot nu toe nodig waren voor diverse locatiegebonden activiteiten (bv. bouwvergunning, kapvergun- ning, milieuvergunning etc.) samengevoegd tot één vergunning. Hiermee kan de Wabo procedu- res en processen voor de burgers makkelijker en vooral overzichtelijker maken. Eén vergunning, één procedure voor één project waarin meerdere toestemmingen voor locatiegebonden activi- teiten benodigd zijn.

In de Wro was een aantal ontheffingen geregeld. Namelijk de binnenplanse ontheffing (artikel 3.6, lid 1, sub c Wro), de buitenplanse ‘kruimel’-ontheffing (artikel 3.23 Wro) en de tijdelijke ont- heffing (artikel 3.22 Wro). Deze ontheffingen vallen nu de Wabo is ingevoerd onder de noemer ‘Omgevingsvergunning’.

Daarnaast is een aantal minder vaak voorkomende besluiten, zoals de aanlegvergunning, diverse ontheffingen van beheersplannen en projectbesluiten van provinciaal en nationaal belang en ook alle toestemmingsbesluiten die betrekking hebben op het bouwen, slopen, aanlegactiviteiten en het gebruik in strijd met het vigerende gemeentelijk, provinciaal of nationaal ruimtelijk besluit of plan komen te vallen onder de nieuwe regelgeving.

Wabo en planregels in ruimtelijke plannen De invoering van de Wabo heeft ook gevolgen voor de inhoud van bestemmingsplannen en an- dere ruimtelijke planvormen en dan in het bijzonder voor de planregels. In de Wabo wordt niet meer gesproken over ontheffingen, vrijstellingen of wijzigingen, maar van toestemmingen. Door middel van een omgevingsbesluit kan het college van burgemeester en wethouders toestemming

- 52 - verlenen om af te wijken van het bestemmingsplan. Het vervallen van artikel 7.10 Wro (strijdig gebruik) heeft tot gevolg dat de verbodsbepaling weer terug in het bestemmingsplan is gekomen. De toevoeging van artikel 3.6a Wro heeft tot gevolg dat in het bestemmingsplan kan worden uit- gesloten dat voor een bepaalde termijn kan worden afgeweken van dat bestemmingsplan door middel van een omgevingsvergunning. Dit ter bescherming van de daar voorkomende bestem- ming. De begripsbepalingen en de wijze van meten moesten worden aangepast naar aanleiding van nieuwe of gewijzigde begrippen in de Wabo.

- 53 - Hoofdstuk 6 ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

In artikel 6.12, eerste en tweede lid, Wro is bepaald in welke situaties een exploitatieplan gemaakt moet worden. In artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) worden de bouwplannen aange- wezen waarvoor de gemeenteraad een exploitatieplan moet vaststellen.

Een exploitatieplan wordt gelijktijdig vastgesteld met het ruimtelijk plan of besluit waarop het betrekking heeft. Dat kan een bestemmingsplan, een wijzigingsplan, een projectbesluit en een buitentoepassingverklaring van een beheersverordening zijn. De regeling van afdeling 6.4 Wro heeft mede betrekking op de bouwmogelijkheden, die in vorige bestemmingsplannen nog niet benut waren. Wanneer voor bestaande, nog onbenutte bouwmogelijkheden nog sprake is van de noodzaak van locatie-eisen of kostenverhaal, kan dat in het nieuwe bestemmingsplan ook worden meegenomen.

De gemeente kan afzien van het opstellen van een exploitatieplan in bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen (zie art. 6.2.1 Bro), of indien: - het kostenverhaal anderszins is verzekerd; - het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is; en - het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels aan werken en werkzaamheden met betrekking tot het bouwrijp maken, aanleg van nutsvoorzieningen, inrichten van de openbare ruimte en uitvoerbaarheid niet noodzakelijk is.

Tussen de gemeente en de initiatiefnemer is op […] een anterieure overeenkomst gesloten. De economische uitvoerbaarheid is gewaarborgd.

Conclusie Het bestemmingsplan wordt financieel economische zin haalbaar geacht.

- 54 - Hoofdstuk 7 OVERLEG EN INSPRAAK

7.1 Participatie

De omgeving van het plangebied is in een vroegtijdig stadium betrokken bij de planontwikkeling. Op 25 maart 2019 is in Goudriaan een informatieavond georganiseerd. Er was ruime belang- stelling; zo’n 80 personen waren aanwezig. Van de informatieavond en wie daarvoor zijn bena- derd is een verslag opgemaakt en als bijlage bij deze toelichting gevoegd. Participatie wordt be- schouwd als een doorlopend proces gedurende de planvorming en realisatie. Met regelmaat zul- len omwonenden en andere belanghebbenden bij het plan betrokken worden.

7.2 Overleg

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerp be- stemmingsplan toegezonden aan diverse instanties, waaronder rijks- en gemeentelijke instanties.

[…]

[…]

7.3 Inspraak

Overeenkomstig het bepaalde in de Gemeentelijke Inspraakverordening zijn de bevolking en in de gemeente belanghebbende natuurlijke en rechtspersonen betrokken bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan.

[Er is een informatieavond georganiseerd om omwonenden te informeren over de planontwikke- ling.]

[…]

Vaststelling Conform artikel 3.8 Wro en afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is op [...] in […] be- kend gemaakt dat het ontwerpbestemmingsplan Zuidzijde 125 te Goudriaan ter inzage ligt. Etc. […]

Zienswijzen ex artikel 3.8 Wet ruimtelijke ordening Gedurende de termijn van ter visie legging van het bestemmingsplan … […]

- 55 - BIJLAGEN

1. Landschappelijke- en stedenbouwkundige inpassing van nieuwe woningen aan Zuidzijde 125 te Goudriaan, schetsontwerp, Lagendijk Tuin- en Landschapsarchitecten, 10 oktober 2018. 2. Akoestisch Onderzoek Herontwikkeling Zuidzijde 125 in Goudriaan, Kraaij Akoestisch Advies- bureau, projectnummer BP.1817.R01, 7 december 2018. 3. Verkennend (water)bodemonderzoek en verkennend asbest-in-grondonderzoek Zuidzijde 125 te Goudriaan, projectnr. 183317, versienr. 1.0, d.d. 21 november 2018. 4. Oriënterend onderzoek naar beschermde flora en fauna aan de Zuidzijde 125 te Goudriaan, Blom Ecologie B.V. kenmerk BE/2018/663/r, 15 februari 2019. 5. Een Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek, ADC Rapport 4780, 21 november 2018.

- 56 -