DICHTER IN BALLINGSCHAP? PRUDENS VAN DUYSE EN DE BELGISCHE OMWENTELING

Jan Pauwels

Abstract — In 1830 the southern provinces of the United Kingdom of the revolted against the northern part of the country and became the independent kingdom of . Most Belgian authors writing in Dutch chose not to support this revolt, since it separated them from their cultural allies. Prudens van Duyse (1804-1859), a young but promising poet, even went to live in the northern Netherlands. There he actively participated in the pro-Dutch move- ment against the revolting Belgians and managed to publish his first collection of poems. Due to the strange circumstances in which his departure for the Netherlands took place, his work as a translator, a journalist or a poet has up to now not been the subject of any significant study.

De Belgische Omwenteling in 1830 heeft het uitzicht van de Nederlan- den ingrijpend gewijzigd, ook op literair gebied. De heroplevende Neder- landstalige letterkunde in het Zuiden viel gedurende enkele jaren com- pleet stil, terwijl het Noorden door een golf van vaderlandslievende poëzie werd overspoeld. De jonge dichter Prudens van Duyse (1804-1859) bekleedde in die gebeurtenissen een merkwaardige tussenpositie, aange- zien hij als enige Vlaams-Belgische letterkundige vanuit het Noorden actief heeft meegewerkt aan die poëtische opstoot. Het revo- lutionaire tijdsklimaat en de bizarre biografische omstandigheden waarin zijn vertrek naar het Noorden plaatsvond, hebben echter de aandacht afgeleid van het literaire werk dat hij er tot stand heeft gebracht. Een onderzoek van de overgeleverde bronnen brengt nochtans aan het licht dat de historische context en de biografie van de dichter op com- plexe wijze verstrengeld zijn met het literair werk.

De Belgische Omwenteling

Van Duyse bracht de zomer van 1830 door in zijn geboortestad Dendermonde. Na een korte loopbaan als notarisklerk en een jaar wijs- begeerte te Leuven, studeerde hij sedert 1827 rechten te Gent. Hij genoot DICHTER IN BALLINGSCHAP 149 in literaire kringen bekendheid als deelnemer aan de talrijke ‘prijskam- pen’ die toen door de rederijkerskamers en letterkundige maatschappijen werden ingericht. Een aankomend dichter kon in de Hollandse periode via dergelijke wedstrijden toegang krijgen tot het literaire circuit, omdat er aan een bekroning meestal ook een publicatie en een lidmaatschap van de organiserende vereniging vast hing. Hij had op die manier onder meer prijzen gewonnen in Brugge, Brussel, Kortrijk en Veurne (Bracke 1979, Stroobants 1993, Deprez 1998). Hoewel het ontluikend dichterschap van Van Duyse dus vorm kreeg in de rederijkerstraditie, koesterde hij toch ambivalente gevoelens tegenover de heersende literaire praktijk. In het voorjaar van 1830 publiceerde hij De Wanorde en Omwenteling op den Vlaamschen Zangberg, een persiflage op de gekunstelde rijmelarij die naar zijn mening al te vaak werd bedreven in de rederijkerskamers. Zijn sati- rische oproep voor meer bezieling, meer scheppingskracht in de Vlaamse letterkunde gold als poëticaal vooruitstrevend en leidde tot een heuse polemiek onder taal- en letterkundigen (Hanot 1955). Het jaar 1830 kreeg een onverwachte wending, want op 25 augustus brak in Brussel de Belgische Omwenteling uit. Nadat op 26 september het Voorlopig Bewind werd geïnstalleerd en op 4 oktober de onafhankelijkheid van België was uitgeroepen, nam Van Duyse de wijk naar Nederland. Hij keerde pas terug in augustus 1831, na afloop van de Tiendaagse Veldtocht, toen de pogingen om het Zuiden opnieuw in te lijven bij het Verenigd Koninkrijk zonder succes bleven (zie onder anderen Van der Hoeven 1973 en Smits 1983). In de literatuur werd zijn drastische actie traditioneel omschreven als een ‘vlucht’ of een ‘vrijwillige ballingschap’, ingegeven door zijn openlijk beleden orangistische overtuiging en de negatieve reacties van zijn medeburgers. Volgens zijn biograaf (Micheels 1893, 45-46) vluchtte hij zelfs om puur lijfsbehoud, want de openbare overheden, bijna overal, niet het minst te Brussel, met blindheid en lamlendigheid geslagen, waren niet bij machte het opgeruid en plunderziek grauw te beteugelen en het leven en de eigendommen der ingezetenen te beschermen. Bij het plotse vertrek naar Nederland speelden wellicht nog andere dan lou- ter nationale motieven een rol, zoals de oprichting van gewapende burger- wachten in verschillende Zuid-Nederlandse steden. Nadat Van Duyse met het oog op het nieuwe academiejaar naar Gent was teruggekeerd, schreef zijn vader hem op 4 oktober een brief.1 Geneesheer Joseph van Duyse was

1 Gent UB, Hs. 3093, 20a. 150 JAN PAUWELS door het Voorlopig Bewind aangemaand om zijn zoon onmiddellijk in te schrijven bij de burgerwacht te Gent en raadde hem daarom het vol- gende aan: ‘Votre affaire devient très-critique […] A mon avis vous n’a- vez pas une minute à perdre pour vous mettre en règle de l’une côté ou de l’autre’. Een antwoord bleef niet bewaard, maar uit de repliek van zijn vader blijkt dat de jonge dichter een vlucht naar Nederland of een onderduikadres in Gent overwoog. Die paniekreactie was niet onterecht, want na de terugtocht van het Hollandse garnizoen werd de orde te Gent gehandhaafd door de burgerwacht, die reeds bij schermutselingen met werkloze arbeiders was ingezet. De vader adviseerde zijn zoon daarop om zich uit het bevolkingsregister van Gent te laten schrappen en zich in te schrijven in Moerzeke, een klein dorpje aan de Schelde nabij Dendermonde, waar hij ook dienst moest nemen bij de nog steeds onge- wapende burgerwacht. Naderhand zou een bevriende arts wel een medisch attest schrijven, zodat hij niet aan de wekelijkse militaire oefe- ningen zou moeten deelnemen.2 Toen de vader op 9 oktober in een brief zijn verwondering uitte over het stilzwijgen van zijn zoon, was het ver- trek naar Nederland waarschijnlijk een feit: ‘Jusqu’à ce moment nous ne vous voyons pas arriver, ni même nous ne vous recevons aucune réponse’.3

‘Mevrouw Van Dam’

Tegen de achtergrond van die oorlogsdreiging was er eveneens een emo- tioneel probleem ontstaan. Volgens de recentere literatuur (Bracke 1979, 245) moet men bij de inschatting van de zogenaamde vlucht naar het Noorden ‘primordiaal […] rekening houden met het feit, dat v.D. op dat moment verliefd was op de vijfenzestigjarige mevrouw Van Dam, met wie hij in het huwelijk wou treden’. De ongebruikelijke relatie tussen een dichtende student en een bejaarde, Noord-Nederlandse dame was ook bij tijdgenoten bekend én zorgde voor de nodige hilariteit, zoals blijkt uit het Memorandum van F.A. Snellaert: Hij kwam te Breda werkelyk aen met dat oud wyf en eenen kanarie- vogel met deszelfs kooi. Hy was in de uiterste ellende en Wap ging by alle zijne vrienden om eenig geld voor Van Duyse op te rapen,

2 Gent UB, Hs. 3093, 20bis en 20c. 3 Gent UB, Hs. 3093, 20d. DICHTER IN BALLINGSCHAP 151

waermede onze dichter verder in Holland raekte, aldaer zyne bundel gedichten uitgaf, dat hem enig geld bezorgde.4 Totnogtoe werd aangenomen dat het ging om een belezen en stijlvolle oudere dame — volgens Snellaert bezat zij bijvoorbeeld ‘veel smaak en maakte soms wel zelve een versje’ — die de jonge dichter heeft bege- leid bij zijn eerste stappen op letterkundig gebied. Aan de relatie werd voorts geen aandacht besteed. Daardoor bleef ook de literaire dimen- sie ervan onbehandeld, hoewel die noodzakelijk is voor een goed begrip van het optreden van Van Duyse tijdens de Belgische Omwen- teling. Genealogisch onderzoek toont namelijk aan dat de anoniem gebleven ‘mevrouw Van Dam’ kan worden geïdentificeerd als Debora Aeneae (1768-1834), dochter van de bekende wis- en natuurkundige Henricus Aeneae.5 Zij was in 1789 gehuwd met de jurist Wilhelm van Irhoven van Dam (1760-1802) [afb. 1], die naam heeft gemaakt als patriottisch staats- man en letterkundige. Kort na zijn dood trouwde zij opnieuw met een zekere Gerrit Boon, maar de bewaard gebleven onderhandse akte van scheiding van tafel en bed uit 1813 doet een turbulent huwelijk vermoe- den.6 Zij bleef na diens overlijden in 1821 trouwens de naam van haar eerste echtgenoot voeren. De tweevoudige weduwe leerde haar jonge vriend kennen in Dendermonde, toen zij daar verbleef bij haar enige dochter Henriette en haar schoonzoon Gauthier Croiset die in 1828 was aangesteld tot inspecteur bij de ‘Administratie der Registratie’ voor de pro- vincie Oost-Vlaanderen (Staatsalmanak 1830). In een kleine stad met een beperkt aantal literair geïnteresseerden was het onvermijdelijk dat Van Duyse in contact kwam met de weduwe van de door hem bewonderde Wilhelm van Irhoven van Dam, die het bekende tijdschrift De Recensent, of Bydragen tot de Letterkundige Geschie- denis van Onze Tyd (1787-1793) had opgericht. Hij was de drijvende kracht achter dit zeer scherpe, op Engelse leest geschoeide recensietijd- schrift dat tot in de eerste decennia van de negentiende eeuw gold als een model van literaire kritiek (Van Galen 1991). De liefde voor de weduwe stond de bewondering voor de overleden echtgenoot geenszins in de weg. In september 1829 vertaalde Van Duyse een liefdesgedicht van de overledene naar het Frans en een jaar later schreef hij zelfs een aanvulling op het stuk. Hij maakte ook gedichten op de afbeelding van

4 Gent UB, G.3354/1, geciteerd in: Deprez 1970, 69-70. 5 Met dank aan mw. S.G. Visscher van het Centraal Bureau voor Genealogie, Den Haag. 6 Den Haag ARA, archief Croiset, inv. nr. 142. (Bervoets 1979) 152 JAN PAUWELS

Afbeelding 1 Huwelijksaankondiging van Debora Aeneae en Wilhelm van Irhoven van Dam (foto: Den Haag, Algemeen Rijksarchief, archief Croiset). DICHTER IN BALLINGSCHAP 153

‘Mr van Hirhoven van Dam’ en op diens graf.7 Hij was duidelijk onder de indruk van het literaire verleden van het echtpaar, en de weduwe moedigde zijn interesse nog aan door hem bijvoorbeeld autografen van haar schoonbroer Paulus Van Hemert en haar ‘oude kennissen’ Rhijnvis Feith, Paul Strick van Linschoten en Samuel Wiselius te schenken.8 Op verzoek van de weduwe heeft Van Duyse tijdens zijn verblijf in Nederland nog gewerkt aan een Notice biographique sur Guillaume van Irhoven van Dam, waarvan twee kladhandschriften bewaard bleven. Het stuk is nooit verschenen, hoewel Gauthier Croiset pogingen heeft ondernomen om een grondig bewerkte, Nederlandse vertaling onder eigen naam te publiceren.9 Correspondentie van het ongewone koppel is helaas niet overgeleverd, maar de brieven van dochter Henriette aan Van Duyse werpen toch enig licht op de relatie.10 Zij beschouwde hem als een ‘lieve vriend, want dit zijd gij ook voor mij, daar gij mijne beminde moeder zoo hartelijk lief- had’ en stuurde na het overlijden van de weduwe in 1834 nog ‘een paar bretellen die mijne beste Mama voor u gebreid heeft, en welke ik voor U bewaard heb’ omdat het ‘een van hare laatste handwerken [is] geweest’. Bij de opruiming van de goederen van de overledene werden nog geld- stukken en een medaille van Van Duyse teruggevonden en prompt gere- tourneerd, met één markante uitzondering: ‘De ring die gij Mama gaaft heb ik thans voor mij bestemd. Zij droeg hem tot haren dood en hij is mij overdierbaar, daar zij er zoo aan gehegt was’.

Vertaler en journalist

Ongetwijfeld mede dankzij de connecties van zijn vriendin werd Van Duyse onmiddellijk na zijn aankomst in het Noorden geïntroduceerd bij de toonaangevend literaire kringen, waarin hij zelf al enigszins thuis was. Sedert enkele jaren onderhield hij vriendschappelijke contacten met zijn oud-studiegenoot Jan Wap, zijn oud-hoogleraren Johannes Schrant en Lodewijk Visscher en vooral de blinde dichteres Petronella Moens, die het literaire leven in het Zuiden steeds aandachtig had gevolgd en gesti- muleerd (Veltman-van den Bos 2000, 39-40). Hun correspondentie

7 Den Haag ARA, archief Croiset, inv. nr. 168. 8 Antwerpen AMVC, D 9653, 1093/1. 9 Den Haag ARA, archief Croiset, inv. nr. 168. 10 Gent KANTL, archief Van Duyse, map 78, nr. 109-133. 154 JAN PAUWELS reveleert dan weer dat het netwerk nog andere — zeker niet de minste — vertakkingen had: ‘Het voldeed mij dat gij in Haarlem onze groote Bilderdijk nog gezien en gesproken hebt’.11 Nagenoeg alle voor- aanstaande vertegenwoordigers van de zogenaamde ‘eerste romantische generatie’ in Vlaanderen (Willems c.s.) waren trouwens overtuigd orangist en hadden contacten in het Noorden, maar alleen Van Duyse heeft in oorlogstijd daadwerkelijk zijn pen ten dienste gesteld van de pro-Hollandse en anti-Belgische zaak. In de bonte bende patriotten- dichters die tijdens de jaren 1830 en 1831 een overvloed aan brochures, pamfletten en eenbladsdrukken met vaderlandslievende poëzie in het licht hebben gegeven (Van Zonneveld 1981), werd de jonge Vlaming al snel in bescherming genomen door invloedrijke auteurs. Het doet mij ongemeen veel genoegen, dat de epistels van Tollens c.s. en die van mij, eenig effect gesorteerd hebben, ten opzichte van vriend Prudentius van Duijse, die securitate causa zeer prudent gehandeld heeft, zich onder de bescherming der Hollandsche penaten te begeven, schrijft de Rotterdamse koopman-dichter Adriaan Van der Hoop aan zijn uitgever Johannes Immerzeel junior.12 Immerzeel had niet alleen bekendheid verworven als boekhandelaar en uitgever van Tollens en Bilderdijk, maar droeg ook als auteur bij tot de patriottenliteratuur, onder meer met een aantal lierzangen en zijn omvangrijke brievenroman Hollandsch Leeuw ontwaakt. Tafereelen en herinneringen uit de dagen van de Belgischen opstand in 1830. Hij heeft zich daadwerkelijk ingespannen voor de Vlaamse dichter die berooid in Den Haag was gearriveerd. In december 1830 plaatste hij bijvoorbeeld een stuk van Van Duyse, Gods laatst en schoonst werk, in de door hem geredigeerde en uitgegeven Nederlandsche muzen-almanak voor het jaar 1831 (Dongelmans 1992, 301203). En ook de deuren van zijn privé-bibliotheek werden voor de jonge Vlaming geopend, want over die ‘kleine, doch uitmuntende bibli- otheek’ meldt Van Duyse later: ‘Ik heb vroeger in de gelegenheid geweest, om die van naderby te leeren kennen’ (Van Duyse 1841). In de kring rond Immerzeel figureerde de Haagse drukker A.D. Schin- kel, op wiens persen het Journal de la Haye werd gedrukt. Die Fransta- lige krant werd in 1830 opgericht en financieel ondersteund door de Nederlandse regering om de Nederlandse politiek ten opzichte van het Zuiden internationale weerklank te geven. In die geest heeft Van Duyse

11 Gent KANTL, archief Van Duyse, map 78, nr. 1. 12 Den Haag KB, 133 C 11, IX/27. DICHTER IN BALLINGSCHAP 155 een aantal bijdragen geleverd aan de rubriek Littérature, ondertekend met de initialen V.D. Op 4 december 1830 publiceerde hij onder de titel A un traître à la patrie een vertaling met korte inleiding van Aan eenen Verrader des Vaderlands uit Jacobus Bellamy’s Vaderlandse gezan- gen (Nijland 1917, I, 239-241). De vier eerste verzen van de tweede strofe luiden, in het origineel en in vertaling: Verrader! monster! vloek der aarde! Vernederd schepsel der Natuur! Gods wraak, die u tot heden spaarde, Verdelge u eens door ’s hemels vuur! … Traître infâme, chargé de malédictions, Fléau de la Patrie, effroi des nations, Que, signalant enfin la divine colère, La foudre à nos regards te réduise en poussière! De lezer moest volgens Van Duyse zelf uitmaken op wie deze versregels het meest van toepassing waren ‘dans les circonstances actuelles, aussi fécondes en grands exemples de sublime fidélité d’une part, que d’infâmes trahisons d’autre part.’ Op 14 januari 1831 plaatste hij een vrije vertaling van een gedicht van de Haagse justitiebediende Gerrit Van Enst Koning, La conquête d’Alger, méditée en janvier 1831. Het behandelde de verovering van Algiers door de Fransen op 5 juli 1830. De auteur meende dat de Algerijnse oorlogsbuit werd aangewend om in verschillende Euro- pese landen revolutie te stichten. In Holland, en ook elders, vermoedde men namelijk dat de Belgische Omwenteling het resultaat was van Franse agitatie. In de vierde strofe wordt dat resultaat als volgt beschreven: Des rives de l’Escaut à celles de la Meuse Le monstre voit frémir la horde avantureuse D’un peuple soudoyé pour de lâches combats, Fier de la trahison qui donne le trépas. Op 18 januari bracht Van Duyse enthousiast verslag uit van een literaire avond in de zaal Diligentia te Den Haag waar de Scheveningse smid Cornelis Gebel een lofdicht op drie stadsgenoten kwam voorlezen. Vijf- tig jaar voordien waren zij tijdens de Vierde Engelse Oorlog gevangen genomen, doch in een kleine sloep opnieuw uit Engeland ontsnapt. In aanwezigheid van twee bejaarde overlevenden groeide de avond spoe- dig uit tot een vaderlandslievende demonstratie: cette séance a offert une nouvelle preuve que les saints noms de bienfe- sance et de Patrie ne sont pas si vides de sens. Le poète, par un heureux 156 JAN PAUWELS

à propos avait fait une allusion au vaisseau de l’état, en exprimant ses voeux pour son salut d’une manière touchante: ils trouvèrent un écho dans le coeur de tous les assistans, émus d’une douce sympathie. Van Duyse bepleitte, niet zonder succes, de uitgave van het Tafereel eener ontvlugting van drie Scheveningsche visschers met een bootje uit Engeland naar Holland in Jan. 1781: het verscheen nog hetzelfde jaar en beleefde in 1832 al een herdruk. Waarschijnlijk heeft Van Duyse in belangrijker mate meegewerkt aan het Journal dan men op grond van het aantal ondertekende stukken zou vermoeden, want de politiek getinte stukken verschenen meestal anoniem of onder een schuilnaam. Aanwijzingen voor een grotere rol zijn bijvoorbeeld te vinden in de brief aan Jan Wap uit december 1830: ‘Kan ik Ued. ergens van dienst zijn, bijv. bij het journal de la haye, ontzeg mij dan dit hartelijke genoegen niet’.13

Poëzie voor ‘het miskende Holland’

Van Duyse publiceerde tijdens zijn Hollands verblijf ook eigen dichtwerk in het Nederlands. Begin december verscheen bij de gebroeders Hartmann te Den Haag Krijgsgeschal en volksgezang, een brochure patri- ottische liederen van 36 bladzijden (Knuttel 1978, 26115) [afb. 2]. De anonieme uitgevers, initialen A.D.J. en V.E.K., openden hun Voor- berigt met de vaststelling dat verschillende Vlamingen trouw waren geble- ven aan het Koninkrijk der Nederlanden en koning Willem: Meer dan één landgenoot der muitende natie ontweek zijnen geboor- tegrond, om de zaak zijner oude broeders getrouw te blijven, verliet alles ten blijke zijner verkleefdheid aan dezelve, en de belangens van het miskende Holland, die hij tegen de verblindheid en snoode ondank- baarheid van zijne voormalige landgenooten zich had aangetrokken, werden voortaan de zijne. Onder die uitgeweken Vlamingen bevond zich ook een dichter en die stelde zonder aarzelen zijn pen ten dienste van de goede zaak: ‘Aan zulk een’ weldenkenden Belg, of liever echten Nederlander, heb- ben wij het vijftal stukjes te danken, waarmede dit bundeltje aanvangt’. Om de behoeftige dichter geldelijk te ondersteunen, hadden de uitge- vers besloten die stukjes uit te geven, aangevuld met ‘eenige door hen onderdaags vervaardigde zang- en dichtstukjes’. Het vergt weinig

13 UB, As 25. DICHTER IN BALLINGSCHAP 157

Afbeelding 2 Titelpagina van de anonieme bundel Krijgsgeschal en volksgezang (foto: Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, 6 E 6). 158 JAN PAUWELS verbeeldingskracht om in het voorwoord de wederwaardigheden van Van Duyse te herkennen, wiens pijnlijke verwijdering van het thuis- front door de inleiders sterk in de verf werd gezet. Op grond van de initialen kan men aannemen dat het gaat om de doopsgezinde predi- kant Arnoldus de Jong en de reeds genoemde Gerrit Van Enst Koning, beiden dichter en vurig patriot. Van Duyse bedankte hen trouwens enkele maanden later in het voorwoord van zijn debuutbundel en in een brief aan Immerzeel uit 1837 noemde hij hen ‘oude weldoeners en vrienden’.14 De stukjes van Van Duyse zijn strijdliederen op een bekende wijs. De thematiek sluit volledig aan bij de overspannen cit- adelpoëzie uit die dagen, zoals alleen de titels al reveleren: Het geluk- kig lot van een Hollandsch soldaat (p. 1-2), Vaderlandsche herinneringen (p. 3-4), Eene bataafsche moeder aan haren uittrekkenden zoon (p. 5-7), Wapenkreet (p. 8-9) en De grijze vaandrig (p. 10-12). De bundel werd gunstig besproken in het Journal de la Haye van 12 januari 1831, waarin een Franse vertaling en bewerking van het Voorberigt en van La mère hollandaise à son fils volontaire werd opgenomen. Het stuk werd onder- tekend door ‘V.’, zodat de hand van de auteur zelf niet kan worden uit- gesloten. Het belang van de uitgave wordt door de recensent als volgt samengevat: Il nous offre en effet une preuve nouvelle que tous les Belges ne par- tagent pas l’esprit de vertige qui, de l’autre côté du Moerdyk, alluma le flambeau qui réduisit en cendres le temple de fraternité et de pros- perité, érigé par les Néerlandais en Belgique il y a quinze ans. Als die woorden niet door Van Duyse zelf zijn geschreven, dan drukken ze toch ten volle zijn opvattingen uit. De brochure kende in elk geval een groot succes, want enkele maanden later verscheen er een tweede vermeerderde druk.15 In de Voorrede, gedateerd op 1 maart 1831, consta- teerden de nog steeds anonieme uitgevers de grote belangstelling voor de eerste druk en besloten zij tot de uitgave van een tweede druk ‘ten behoeve van eenen edelen, aan Holland en deszelfs dierbaarste belangen gehechten Belg’. De samenstelling van deze druk is identiek aan de eerste druk, maar er werden vier stukken aan toegevoegd, waaronder twee van Van Duyse. Het gaat om De grijze landman aan zijnen uit- trekkenden zoon (p. 37-39) en een vertaling uit het Frans, Van Speijk. Vaderlandsch gezang (p. 44-46).

14 Den Haag KB, 133 C 11, I/1. 15 Den Haag KB, 6 E 6. DICHTER IN BALLINGSCHAP 159

J.C.J. van Speyk, een jonge luitenant-ter-zee die met zijn kanonneer- boot tegen de Antwerpse wal was geslagen, blies de boot en zichzelf op om een overgave aan de Belgische soldaten te vermijden. Verschillende bekende dichters hebben die daad van zelfopoffering verheerlijkt, onder- meer Van der Hoop, Van Lennep, Moens en Warnsinck. Ook Van Duyse heeft flink bijgedragen tot de verering van Van Speyk. Naast zijn vert- aling uit het Frans van Ch. Durand die in Krijgsgeschal en volksgezang werd gepubliceerd, verscheen bij F.L. Dony te Den Haag in 1831 tegen de prijs van 1 gulden 25 cent Jan van Speyk, of de roemrijke 5de Februari 1831. Het betrof een ‘volkslied door den Heer V.D.’ dat door de Haagse componist Joseph Fastré op muziek was gezet [afb. 3].16 De eerste van de zeven strofen kan dienen als exemplarisch voorbeeld van toon en inhoud: De naam, van ’t puik der Braven, Leeft in ons hart en lied. Triumf! wij zijn Bataven: Bataven wijken niet. Zie, Belg, die vaan dáár wappren! Kom, trap ze neêr in ’t slijk! En ken dan onze dappren Zóó koen als Jan van Speijk! De tekst verscheen ook — met weglating van de muziekaanduidin- gen — als afzonderlijk pamflet (Knuttel 1978, 26557) en er circuleerde een Franse vertaling onder de titel Le cinq Février 1831, chant patriotique (De Potter 1861, 65). In elk geval was de strijdpoëzie van Van Duyse goed verspreid en kon ook in orangistische kringen in het Zuiden op bij- val rekenen, want de nochtans immer voorzichtige Philippe Blommaert schreef hem kort na zijn thuiskomst: ‘J’aime beaucoup votre cinq février’.17

Gedichten van Prudentius van Duyse

Naast dit politiek geladen gelegenheidswerk, werd in Nederland ook Van Duyses officiële debuutbundel gepubliceerd. Reeds in oktober 1830 werd door uitgever Immerzeel daartoe een prospectus opgesteld. Hij deed — het ligt voor de hand — een beroep op de vaderlandsliefde

16 Den Haag KB, 12 A 9 [6]. 17 Gent KANTL, archief Van Duyse, map 40, nr. 76. 160 JAN PAUWELS

Afbeelding 3 Het volkslied op Jan van Speyk door ‘V[an] D[uyse]’ (foto: Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, 12 A 9 [6]). DICHTER IN BALLINGSCHAP 161 van potentiële intekenaars. Hij beschreef hoe Van Duyse, die ‘sedert verscheidene jaren blijk [heeft] gegeven van hartelijke verknochtheid aan koning en vaderland’, het Zuiden in allerijl moest verlaten omdat hij zich ‘niet veilig rekende voor den wrok van zoodanigen zijner stad- genooten die de zaak der opstandelingen genegen zijn’. De vaderlands- getrouwe dichter was door toedoen van de opstandelingen zonder geld of goederen in het Noorden gearriveerd, ‘alleen heeft hij gered eene por- tefeuille met gedichten’. Om toch in zijn onderhoud te kunnen voor- zien, gaf Immerzeel ‘geheel ter zijner profijte’ een bundel gedichten uit tegen de prijs van 1 gulden 80 cent. Hij deed een beroep op ‘alle dicht- lievende en weldenkende Landgenoten’ om door intekening een slacht- offer van de Omwenteling te ondersteunen. Het prospectus werd niet gedrukt, maar een aantal keer in handschrift vermenigvuldigd. Inteke- naars konden hun handtekening onder de tekst plaatsen. Voor de wer- ving van potentiële inschrijvers werd een beroep gedaan op figuren met aanzien. Immerzeel schakelde eerst en vooral de Rotterdamse koopman- volksdichter Hendrik Tollens in, op dat ogenblik veruit de populairste Nederlandse auteur. Sedert 1807 werkte Immerzeel samen met Tollens en haalde met diens driedelige Gedichten ongekende oplagecijfers. Op 29 oktober 1830 bevestigde Tollens in brieven aan Immerzeel en Van Duyse zijn medewerking aan de uitgave van de bundel: ‘De Heer Van Duyse kan verzekerd zijn dat ik alles zal aanwenden wat mogelijk is om zijn plan te doen slagen. Ik heb dat beloofd en zal woord hou- den’. Dat hij dat inderdaad heeft gedaan, bleek uit zijn schriftelijke rap- porten aan Immerzeel.18 Samen met zijn Rotterdamse vriend Jan Van Harderwijk, eveneens dichter en zakenman, heeft hij Rotterdam en Dordrecht bewerkt. In een brief aan Immerzeel schrijft Van Harder- wijk het hele initiatief tot uitgave zelfs aan Tollens toe: ‘ik [deelde] zoo zeer in zijn geopperd plan, de uitgave van iets poëtisch’. Hoewel geremd door de ziekte van Van Harderwijk, slaagden zij erin binnen de maand 81 inschrijvingen te verzamelen. Hun tactiek was immers goed door- dacht: ‘[ik] ben met T[ollens] afgesproken hem de lijst te zullen zen- den, en hem dan op het Museum te leggen; terwijl hij door eene andere hand, nader nog in Gezelligheid enz. zal worden gepresenteerd’.19 Na de verschijning hebben de twee dichters de boeken ook nog aan de kopers bezorgd en de nog verschuldigde bedragen geïncasseerd in naam van de uitgever. In Breda circuleerde het prospectus bij Jan Wap en men kan

18 Den Haag KB, 133 C 11, XVII/204-205, 207-210 en 215. 19 Den Haag KB, 133 C 11, VII/19-20. 162 JAN PAUWELS veronderstellen dat Immerzeel zelf Den Haag voor zijn rekening heeft genomen. Ook de reeds genoemde Adriaan Van der Hoop was actief op zoek gegaan naar handtekeningen. In het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum bleven twee dergelijke intekenlijsten bewaard.20 Op de eerste lijst staan 46 handtekeningen [afb. 4]. Te oordelen naar de vermelde personen — de levende legende Willem Bilderdijk, zijn collega-dichter Jan van Walré, de boekhandelaar Vincent Loosjes en de predikant Abraham De Vries — betreft het een lijst die in Haarlem en omgeving heeft gecircu- leerd. Vermoedelijk heeft de oude boekhandelaar-dichter Jan van Walré zich met de zoektocht naar inschrijvers belast. Hij wordt in het voorwoord van Gedichten in elk geval om zijn ‘bewezen vriendschap’ bedankt. De tweede lijst bevat 67 handtekeningen. In het oog springende intekenaars zijn de auteurs Gerrit van Enst Koning en Arnoldus de Jong, de druk- ker A.D. Schinkel, de ambtenaar en latinist Hendrik van Royen, het Tweede-Kamerlid en hoofd van het jagerscorps E.W. van Dam van Isselt, de in het Zuiden zo gehate Minister van Justitie C.F. Van Maanen en de bekende bibliofiel baron W. van Westreenen van Tiellandt. Waar- schijnlijk gaat het om de lijst die Immerzeel zelf in Den Haag heeft doen circuleren. Samen met de lijst van Tollens en Van Harderwijk zijn dus 194 inschrijvers bekend, te vermeerderen met het onbekende aantal waar- voor Wap en Van der Hoop zorgden (en eventueel ook met de inschrij- vers op lijsten die elders in het land rondgingen). De bundel verscheen — om onduidelijke redenen — pas in juli 1831 en bevat een voorwoord en twintig gedichten. Hij werd te Amsterdam gedrukt op de persen van C.A. Spin. De gravure op de titelpagina is van de hand van Dordrechtse kunstenaar J.C. Bendorp, een vaste medewer- ker van Immerzeel en illustrator van de Muzen-almanak (Dongelmans 1992, 310715). De laattijdige verschijning had bij het publiek kwaad bloed gezet. Van Harderwijk informeerde herhaaldelijk bij Immerzeel naar de verschijningsdatum, want zijn intekenaars werden ongeduldig: ‘Hier worden sommige menschen wezenlijk onvergenoegd dat zij voor het voorschot niets ontvangen. Ik heb er zelfs onaangenaamheden over’. Het publiek had volgens hem de indruk gekregen dat ‘ik zoo wat afzet- terij gespeeld had’.21 In de negen bladzijden lange ‘voorrede’ beschrijft Van Duyse de toe- stand van de Nederlandse taal in Vlaanderen. Hij constateert dat de

20 Den Haag NLMD, I 3542 P. 21 Den Haag KB, 133 C 11, VIII/21-22. DICHTER IN BALLINGSCHAP 163

Afbeelding 4 Intekenlijst op Van Duyses Gedichten, met intekening van Willem Bilderdijk (foto: Den Haag, Letterkundig Museum, I.3542P). 164 JAN PAUWELS spreektaal er ‘een volslagen patois’ is en dat ‘uit hoofde der wanlui- dendheid en dorperigheid van het gesprokene vlaamsch’ in fatsoenlijk gezelschap uitsluitend Frans wordt gebruikt. De letterkundigen die in de rederijkerskamers actief zijn, ontbreekt het volgens hem ‘niet aan ijver, maar ook niet aan wansmaak’ en de lezer van een volkstalig boek behoort ‘meestal tot de geringere klassen’. Tot overmaat van ramp zien de beoe- fenaars van de vaderlandse taal- en letterkunde, die ‘tegen den […] stroom der onverschilligheid, domheid of kwaadwilligheid oproeijen’, hun acti- viteiten door de Belgische Omwenteling voor onbepaalde tijd opgeschort. In die omstandigheden beschouwt Van Duyse het als een eer dat hij als eerste Belg na de omwenteling een bundel gedichten kan uitgeven in Nederland. De omvangrijke stukken die de ruggengraat van de bundel vormen, waren voordien reeds in tijdschriften, brochures of wedstrijdbundels gepubliceerd. Het Lofdicht op de Nederlandsche taal (p. 1-20) was in 1827 door het koninklijk genootschap Concordia te Brussel bekroond en in 1829 op last van hetzelfde genootschap uitgegeven (Van Duyse 1829). De romance Lyderik De Buck, eerste boschwachter van Vlaanderen (p. 83-91) had Van Duyse in 1828 te Eeklo een ‘eerste prijs’ opgeleverd en werd uiteraard opgenomen in de wedstrijdbundel (Bundel 1830). Bij zijn plotse vertrek uit het Zuiden was die bundel echter zoek geraakt, zodat Adriaan Van der Hoop hem de tekst moest bezorgen, ‘met een afschrift van eene door mij veranderde lezing; want er was veel onrijps in’.22 Ook De vlaamsche zangberg (p. 24-36), door Van der Hoop genoemd De wanorde op den Parnas, kwam langs die weg in zijn bezit. Het ging in feite om de eerste van vier zangen uit de in 1830 verschenen rederij- kerssatire De wanorde en omwenteling op den Vlaamschen zangberg, maar dan zonder aantekeningen. Als zelfstandige publicatie heeft gecirculeerd De grijsaard te Waterloo uit 1830 (p. 40-42), en mogelijk ook De moeder te Waterloo uit 1829 (p. 37-39), overeenkomstig Van Duyses ‘gewoonte, door mij sinds jaren getrouw nagekomen, om den 18den Junij door de uitgave van een toepasselijk vers te vieren’. Op 18 juni 1815 werd Napoleon definitief ver- slagen te Waterloo en Van Duyse vierde levenslang deze geallieerde over- winning op de Fransen, gevolgd door de oprichting van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, als een feestdag (Van Duyse 1831, XV; Micheels 1893, 21).

22 Den Haag KB, 133 C 11, IX/28. DICHTER IN BALLINGSCHAP 165

Afbeelding 5 Een exemplaar van de Gedichten bevat een merkwaardige opdracht in de verzen van de auteur aan Hendrik Conscience, ondertekend en gedateerd op 12 januari 1838. Beide schrij- vers hadden enkele jaren voordien op hardhandige wijze kennis gemaakt: Van Duyse ver- stoorde toen de opvoering van een Franstalig toneelstuk van Conscience … omdat hij de spot dreef met de advocatuur. Later werden de brokken gelijmd, waarvan ook deze opdracht getuigt. Van Duyse verwijst daarin naar Consciences debuutroman In ’t Wonderjaer, die in 1837 was verschenen en de opstand tegen Filips II in 1566 behandelde. De ‘Beeldenstorm’ werd in de eerste druk omschreven als een rechtmatig verzet tegen een vreemde over- heerder, geïnspireerd door vaderlandsliefde en vrijheidszucht. Blijkens de opdracht heeft ook Van Duyse de roman op die manier gelezen. Vanaf de tweede, grondig herwerkte druk uit 1843 zou Conscience de opstand daarentegen hoofdzakelijk in religieuze zin dui- den (Couttenier 1984). Het exemplaar bevindt zich in een Belgische privé-collectie en wordt hier afgebeeld door de bemiddeling van Marcus De Schepper. 166 JAN PAUWELS

Er werden ook een aantal almanakbijdragen opgenomen, zoals het epische De vriend van den arme (p. 47-49), gesitueerd in 1759 te Kopenhagen, uit de Belgische Muzen-Almanak voor het jaar 1830 en de De Kindermin (p. 55-59), een bewerking van een anekdote van Valerius Maximus uit de Belgische Muzen-Almanak voor het jaar 1828. Zoals hier- boven vermeld, verscheen Gods laatst en schoonst werk (p. 73-74) door toe- doen van Immerzeel in de Nederlandse Muzen-Almanak 1831. Aangaande de opbrengst van de bundel citeert Micheels in zijn bio- grafie de auteur zelf: ‘De stoffelijke opbrengst was gunstig. De inschrij- ving op 33 stuivers bracht mij bij de 200 gulden op, die ik niet zonder moeite bekwam uit de handen van den speculant-uitgever’. Uit de bewaard gebleven afrekening tussen Immerzeel en Van Duyse blijkt echter dat Immerzeel op 9 augustus 1831 beloofde vóór 17 september een bedrag van 133 gulden te betalen.23 Of er over de uitbetaling tussen uitgever en dichter inderdaad een conflict was ontstaan, blijft dus onduidelijk. Een mogelijke verwijzing naar onenigheid is wel te vinden in een brief aan Johannes van Dam die Van Duyse een dag voordien had geschreven: ‘Doe met I. [=Immerzeel?], dien wij zamen gezien hebben, zoo as ge wilt. Zoo veel talent, en zoo laag een ziel … hoe is het mogelijk!’24 De even- tuele verwijdering tussen beide personen was in elk geval slechts van tij- delijke aard, want vanaf 1837 traden zij opnieuw in een zeer hartelijke briefwisseling.

Terugkeer naar België

Na een laatste bezoek aan mevrouw Van Dam, vaart Van Duyse in de tweede helft van augustus 1831 met de stoomboot van Rotterdam naar Duinkerke en zet zijn reis richting Gent voort over land. Die omtrek- kende beweging rond de gesloten grenzen betekent het einde van een tien maanden durend verblijf in het Noorden. Ondanks het woelige politieke klimaat en de verwijdering van familie en vrienden heeft hij in literair opzicht een interessante periode achter de rug. Als jong en beloftevol dichter heeft hij persoonlijk kennisgemaakt met de belang- rijkste auteurs uit het taalgebied. Hij heeft publicatiemogelijkheden gekregen als dichter en journalist, in het Nederlands en in het Frans.

23 Den Haag KB, 133 C 11. 24 Antwerpen AMVC, D 9653, 1093/2. DICHTER IN BALLINGSCHAP 167

Bovendien kon hij zijn debuutbundel uitgeven én verspreiden onder een ruim en interessant publiek. Dat alles heeft geleid tot een levenslange cul- turele belangstelling voor het Noorden, bijvoorbeeld als vertaler van Tollens, Moens en Feith of als mede-oprichter en promotor van de Neder- landse Taal- en Letterkundige Congressen. Op staatkundig vlak moest hij in 1831 echter een harde realiteit onder ogen zien: het Verenigd Konink- rijk der Nederlanden bestond niet meer. Met de staatkundige soepelheid en wendbaarheid eigen aan de taelminnaeren heeft hij zich enkele jaren later noodgedwongen verzoend met de Belgische staat (Gubin 1982). Zoals bij de meeste vooraanstaande auteurs ging die incorporatie in het nieuwe staatsbestel gepaard met veel eerbetoon: een benoeming in stads- dienst, een lidmaatschap van de Académie royale, een bevordering tot rid- der in de Leopoldsorde en een postume vijfjaarlijkse staatsprijs voor Vlaamse letterkunde. Zoveel blijken van waardering door het nieuwe vaderland had de onstuimige patriot in 1830 wellicht niet voor mogelijk gehouden, toen hij bij de redactie van de Gedichten aan zijn de oor- spronkelijke tekst van Lyderik de Buck volgende strofe toevoegde: En spot ook menig met den Bard, Vol vaderlandsch gevoel, Wat raakt hem ’t vlaamsche basterdhart, Voor ’t eedle en schoone koel?

Literatuuropgave

Bervoets 1979 – J.A.A. Bervoets, Inventaris van archieven van leden van het geslacht Croiset en van aanverwante geslachten, 18e-20e eeuw. Den Haag, 1979. Bracke 1979 — S. Bracke, ‘Duyse, Prudens Jan Marie van’, in: NBW VIII, 244-260. Bundel 1830 — Bundel van dichtstukken, bekroond door de Maatschappij van Rhetorica te Eecloo (Oostvlaanderen), den 2 september 1828. Gent, 1830. Couttenier 1984 — P.Couttenier, ‘Het dubbel debuut van Conscience’, in: Uut goeder jonsten. Studies aangeboden aan Prof. Dr. L. Roose. Leuven/Amersfoort, 1984, 143-148. Deprez 1970 — A. Deprez, De jonge Snellaert (1809-1838). Gent, 1970. (Uit het Seminarie voor Nederlandse Literatuurstudie van de Rijksuniversiteit te Gent, 13). Deprez 1998 — A. Deprez, ‘Duyse, Prudens van’, in: Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging. Tielt, 1998, 1020-1021. Dongelmans 1992 — B.P.M. Dongelmans, Johannes Immerzeel junior (1776-1841). Het bedrijf van een uitgever-boekhandelaar in de eerste helft van de negentiende eeuw. Amstelveen, 1992. Van Duyse 1829 — P. van Duyse, Lofdicht op de Nederlandsche taal. Brussel, 1829. Van Duyse 1830 — P. van Duyse, De wanorde en omwenteling op den Vlaamschen Zang- berg: in vier zangen, met eeuwigdurende aanteekeningen. Gent, 1830. Van Duyse 1831 — P. van Duyse, Gedichten. Den Haag, 1831. 168 JAN PAUWELS

Van Duyse 1841 — P. van Duyse, ‘Levensschets van Joannes Immerzeel Jr.’, in: De Noordstar, 2 (1841), 2, 255-262. Van Galen 1991 — H. Van Galen, ‘De Recensent 1787-1793, blauwe beul van de achttiende eeuw’, in: Documentatieblad Werkgroep Achttiende Eeuw, 23 (1991), 1-2, 59-74. Gubin 1982 — E. Gubin, ‘Flamingantisme et patriotisme en Belgique au XIXe siècle’, in: Tijdschrift voor Geschiedenis, 95 (1982), 558-576. Hanot 1955 – M. Hanot, ‘De Wanorde en Omwenteling op den Vlaamschen Zangberg van Prudens van Duyse’, in: Wetenschappelijke Tijdingen, 15 (1955), 359-371. Van der Hoeven 1973 – H. van der Hoeven, De Belgische Beroerte. De Tiendaagse Veld- tocht en de scheuring der Nederlanden 1830-39. Amsterdam, 1973. Knuttel 1978 — W.P.C. Knuttel, Catalogus van de pamfletten-verzameling berustende in de Koninklijke Bibliotheek. Utrecht, 1978 (reprint). Micheels 1893 — J. Micheels, Prudens van Duyse, zijn leven en zijne werken. Gent, 1893. Nijland 1917 — J. Aleida Nijland, Leven en werken van Jacobus Bellamy (1757-1786). 2 dln. Leiden, 1917. De Potter 1861 — F. De Potter, Volledige chronologische lijst van werken van Prudens van Duyse. Gent, 1861. Smits 1983 — A. Smits, 1830. Scheuring in de Nederlanden. (4 dln.) Heule, 1983-1999. (Standen en Landen, 83). Staatsalmanak 1830 – Staatsalmanak voor den jare 1830. ’s-Gravenhage/Amsterdam, z.j. Stroobants 1993 — A. Stroobants, Prudens van Duyse 1804-1859. Dendermonde, 1993. (Catalogus tentoonstelling Zwijvekemuseum, 1993). Veltman-van den Bos 2000 — A. J. Veltman-van den Bos, Petronella Moens (1762- 1843). De Vriendin van ’t Vaderland. Nijmegen, 2000. Van Zonneveld 1981 — P. van Zonneveld, ‘De Belgische Opstand en de Nederlandse literatuur’, in: De Negentiende Eeuw, 5 (1981), 4, 200-212.