cdv|lente 2004

Ter introductie 3 / 4

probleemstelling Wat vinden christen-democraten sociaal? Drs. Thijs Jansen 5 / 14

de veranderende context van de verzorgingsstaat

artikel inhoud Van bescherming naar activering? De Nederlandse verzorgingsstaat in Europees perspectief Prof. dr. Ruud Muffels en prof. dr. Wil Arts 16 / 24

artikel “Sterft, gij oude vormen ...” Over het sociale gehalte van onze verzorgingsstaat Drs. Hans Borstlap 25 / 35

sociaal in de christen-democratische traditie

artikel De geschiedenis van het christen-democratische begrip ‘solidariteit’ Prof. dr. Steinar Sternø 36 / 44

artikel Het politieke belang van de gemeenschap buiten ons bereik Dr. Erik Borgman 45 / 56

interview CDV in gesprek met Joop Roebroek “Waar zijn de katholiek geïnspireerde sociale denkers binnen het CDA?” Drs. Thijs Jansen 57 / 65

artikel De actualiteit van Schaepman ‘honderd jaar later’ Dr. Herman Wijffels 66 / 76

artikel De katholiek-sociale politiek van Veldkamp, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid Drs. Peter van Griensven 77 / 85

is de gift sociaal?

artikel Orgaandonatie als sociale voorziening Prof. dr. Govert den Hartogh 86 / 92

cdv|lente 2004 cdv|lente 2004

artikel Filantropie in Nederland: een politiek taboe? Prof. dr. Theo Schuyt 93 / 100 sociaal in het cda artikel Lastenmaximering en de balans tussen solidariteit en gespreide verantwoordelijkheid Drs. Evert Jan van Asselt 101 / 110 artikel Je zult maar tot de minima behoren! Drs. Gerrit de Bruijn 111 / 117 artikel Pleidooi voor gemeenschapszin en persoonlijke ontplooiing Ir. Josine Westerbeek-Huitink en drs. Emile van Velsen (CNV) 118 / 128 artikel Het kan socialer, beter Drs. Agnes Jongerius en Jan Schrauwen (FNV) 129 / 136 boeken bekeken gelezen Four Futures of Europe Gerda Verburg 138 / 145 gelezen Grenzeloze solidariteit en Stille gevers Teus Jan Vlot 146 / 150 gelezen Bruggen Bouwen Prof. dr. Lotty Eldering 151 / 155 signalement Edmund Burke als tijdgenoot Prof dr. Roel Kuiper 156 / 158 signalement Sociaal kapitaal in Vlaanderen Dr. Veerle Draulans 159 / 162 interview CDV in gesprek met Dirk Jan Worffram en Marcel Hoogenboom over Sociale politiek als liberaal beschavingsoffensief Drs. Jan Prij en drs. Thijs Jansen 163 / 172

Nieuwe aanbiedingen 173 / 174 bezinning Ground zero Dr. Veerle Draulans 175 / 176 3

Ter introductie Wat is sociaal? In een tijdsgewricht waarin ‘het sociale’ in de politiek en de maatschappij onder vuur ligt, is dit een intrigerende vraag. Zeker voor een partij als het CDA die van tijd tot tijd aanvallen op ‘het sociale ge- zicht’ – zijn achilleshiel - te verduren krijgt. Frustrerend is dat het vaak niet dui- delijk is wat daarmee nu precies bedoeld wordt. Juist nu we midden in het de- bat over de herijking van verzorgingstaat zitten, is bezinning relevant. We doen in dit nummer daarom een poging te onderzoeken wat er met ‘sociaal’ wordt bedoeld . Een groot deel van het nummer is gewijd aan een onderzoek naar wat constituerend is voor de christen-democratische invulling van ‘sociaal’. Die invulling blijkt aan veranderingen onderhevig geweest te zijn. Aan het einde van de negentiende en de twintigste eeuw waren de confes- sionele partijen niet erg enthousiast over overheidsbemoeienis om de socia- le kwestie op te lossen. Men legitimeerde deze terughoudendheid op basis van beginselen als subsidiariteit en soevereiniteit in eigen kring. Het wa- ren de sociaal-liberalen die vooropliepen bij het bepleiten van sociale po- litiek (zie interview met Wolffram & Hoogenboom). Dat veranderde in de periode van de confessioneel-liberale coalities tussen 1958 en 1973. Toen namen de confessionele partijen – met de KVP voorop – de leiding bij het uitbouwen van de ‘genereuze’ verzorgingsstaat. De ARP volgde. Een sleutelfiguur was de KVP-minister van Sociale Zaken Veldkamp die op basis van een extensieve interpretatie van subsidiariteit volksverzeke- i ringen als de WAO en de AWBZ introduceerde (zie artikel van Van Griensven). In de nacht van Schmelzer riep de KVP-fractie de uit- bouw van de verzorgingsstaat echter hardhandig een halt toe. Veel te veel mensen maakten gebruik van de geschapen voorzieningen en de kosten liepen uit de hand. Lubbers heeft die genereuze pe- riodet later betiteld met de frase ‘de vloek van/ de goede daad’. Goede bedoelingen hadden geleid tot politiek onbeheersbare processen. Sinds de kabinetten Lubbers heeft het CDA een zware dobber gehad aan het herzien van de eerder zelf opgebouwde verzorgingsstaat. De geschiedenis overziend is de vraag: welke beginselen uit de christen-democratische traditie zijn onmisbaar voor het socia- le gezicht? De beperkende of de extensieve interpretatie van subsidiariteit? Vergelijk daarvoor in dit nummer de artike- len over Herman J.A.M Schaepman (1844-1903) en Gerard Veldkamp (1921-1990). Is het beleid van het kabinet Balkenende II te betitelen als protestants en een breuk met de katholiek-sociale traditie (interview met Roebroek)? Protestanten zijn veel minder actief geweest in het toe-ei- genen van het concept solidariteit (artikel Stjernø). Hun

cdv|lente 2004 4

sleutelbegrippen zijn gerechtigheid en verantwoordelijkheid. Of maken we ter inroductie een terugkeer naar de negentiende eeuw mee, waar het liberale idee van ‘de productieve deugd’ weer centraal komt te staan (interview Wolffram & Hoogenboom)? En is het zelfs denkbaar dat de filantropie weer zal worden aangesproken als bron voor sociale zekerheid (artikel Schuyt)? Het nummer begint met een verkenning van de huidige context van de vraag naar het sociale (Van Arts & Muffels en Borstlap). Het sluit af met een rubriek waarin vakbonden zich uitspreken over wat voor hen sociaal is. De FNV heeft op hoge toon geroepen dat het kabinetsbeleid asociaal is en zet hier uiteen wat wat haar betreft dan wel sociaal is: een rechtvaar- diger inkomensverdeling. Interessant is dat de onderbouwing een rooms-rode kleur heeft. In de bijdrage van het CNV is de protestantse klankkleur terug te vinden: ‘het sociale’ zit hem vooral in de balans tussen eigen verantwoordelijkheid en solidariteit. De kernredactie van dit nummer was in handen van ondergeteken- den. We vinden het verheugend dat zowel deskundigen uit de we- tenschap als vakbondsbestuurders hebben getracht te expliciteren wat onder ‘sociaal’ werd, wordt en zou moeten worden verstaan. Wij willen hen hiervoor hartelijk danken en hopen met de aan- gedragen bijdragen het debat over de herijking van de verzor- gingsstaat een inhoudelijke impuls te geven. Wellicht dat dit dossier ook verantwoordelijke bewindslieden de inspiratie i biedt om hun opvattingen over wat sociaal is nader te explici- teren.

Kernredactie tThijs Jansen en Jan Prij /

cdv|lente 2004 5 Wat vinden wat sociaal? vinden christen-democraten christen-democraten sociaal? thijs jansen

Veel kiezers verwachten ongetwijfeld dat het sociale gezicht van het CDA een operationalisering is van de C. Dat werd immers niet voor niets door verschil- lende CDA-lijsttrekkers in verband gebracht met ‘naastenliefde’. De peilingen geven allerminst vertrouwen dat de kiezers weten wat het CDA onder ‘sociaal’ verstaat. De grote steun voor links in de peilingen lijkt het gevolg van de reflex ‘sociaal is links en links is sociaal’: de tegenstanders zijn er blijkbaar goed in ge- slaagd om het beleid als asociaal neer te zetten, en er is nauwelijks een tegen- offensief gekomen. De argumenten die worden gegeven zijn vrijwel uitsluitend financieel-economisch. Ideologische argumenten worden vermeden en als CDA- politici argumenten noemen dan wijzen ze erop dat herziening van de verzor- gingsstaat onontkoombaar is vanwege Europa, de vergrijzing, de toenemende werkloosheid, het oplopende financieringstekort of het misbruik dat van uitke- ringen wordt gemaakt. Intussen vermenigvuldigen de etikettenplakkers zich, die het CDA karakteriseren als conservatief, sociaal-rechts, sociaal-conservatief of protestants. Die wonderbaarlijke vermenigvuldiging is niet voor niets: het CDA lost zelf de onduidelijkheid over het eigen sociale gezicht onvoldoende op. Het laat teveel in het vage waar men mee bezig is en wat de drijfveren, ideolo- gisch en anderszins, daarvoor zijn. Anderen kunnen dan de drang niet onder- drukken om duidelijkheid te verschaffen. De enige manier om dat een halt toe te roepen is het (sociale) gezicht van het CDA scherpe ideologische contouren te geven. Dat kan alleen door de eigen identiteit te bepalen in dialoog met de ei- gen geschiedenis.

Regelmatig stoten CDA-politici in het kabinet Balkenende II hun ‘sociale’ neus. Zo verklaarde minister de Geus eerst dat hij een ontkoppeling van lonen en uitkerin- gen niet zou meemaken. Later relativeerde hij dat. Vervolgens was er de discussie over het Robin Hood Fonds. Die riep veel verontwaardigde reacties op. Dit was weer ‘terug naar de charitas en de liefdadigheid’. Schandelijk! En dan was er re- cent de discussie naar aanleiding van de koopkrachtplaatjes waardoor minister- Het publiek weet president Balkenende het moeilijk kreeg. Het sociale gezicht is de achilleshiel van niet wat het CDA het CDA en dat weten CDA-politici. Het kabinet Balkenende II en in het bijzonder verstaat onder ‘soci- minister De Geus hebben die zenuw krachtig weten te raken. Hoe vaak is het kabi- aal’ en heeft de in- netsbeleid nu inmiddels al niet voor ‘asociaal’ uitgemaakt? Ik ontving een zwart- druk dat het CDA gerand bericht waarin - op de dag van het regeerakkoord van kabinet Balkenende dat zelf ook niet II - kennis werd gegeven van het overlijden van ‘solidariteit’. Deze inktzwarte reac- weet. ties zijn natuurlijk het resultaat van onhandig opereren, maar dat is de opper-

cdv|lente 2004 6

vlakte: de steeds weer terugkerende argeloosheid van CDA-bewindslieden en de probleemstelling ontstelde reacties van onder andere kiezers en vakbonden onthult iets anders: het publiek weet niet wat het CDA verstaat onder ‘sociaal’ en heeft de indruk dat het CDA dat zelf ook niet weet. CDA-politici proberen elke keer aan de verwachtingen over ‘het sociale gezicht’ van het CDA tegemoet te komen, ook al lukt dat maar zelden. Kiezers hebben de indruk dat er een ideologische agenda achter zit waar- voor men niet uitkomt of uit durft te komen. Een conservatieve of zelfs liberale agenda. Ik denk dat S.W. Couwenberg de indruk van veel kiezers verwoordt als hij recent schrijft: “Het CDA-beleid wordt niet zozeer bepaald door een principiële po- litiek-strategische visie, maar veeleer door overwegingen van tactiek en de belan- gen van het moment”. Daaruit trekt hij de conclusie: “In het licht van het voor- gaande is de zozeer gekoesterde C in de naam van het CDA dan ook niet meer dan politiek vlagvertoon waaraan men blijft hechten vanwege de vertrouwde nestgeur die het verspreidt”.1 De verlegenheid van CDA-bewindslieden past in een patroon. Het lijkt wel of dat sociale gezicht van het CDA om een of andere reden altijd gemakkelijk over het hoofd is gezien. Dat geldt niet alleen voor de politieke arena. Ook in de weten- schap is de christen-democratische bijdrage aan de ontwikkeling van de westerse verzorgingsstaat lang onopgemerkt gebleven, omdat decennia lang de opvatting regeerde dat de verzorgingsstaat een sociaal-democratisch product is. Pas sinds ongeveer tien jaar is in verschillende publicaties2 aangetoond dat de christen-de- mocratische partijen in West-Europa een zwaar stempel hebben gedrukt op de ver- schillende verzorgingsstaten. Volgens Mirjam Hertogh is het Nederlandse stelsel van sociale zekerheid zelfs ‘confessioneel van aard’.3 Kortom: de christen-democra- tische definiëring van wat sociaal is, is maatschappelijk niet expliciet (h)erkend en wordt blijkbaar al lang niet pregnant onder woorden gebracht.

De christen-democratie en de verzorgingsstaat

In de jaren vijftig Overzien we opvattingen in de christen-democratie ten opzichte van wat vandaag tot het midden van de dag ‘sociaal’ heet dan zijn er globaal drie fasen te onderscheiden. Vanaf het ein- de jaren zeventig de van de negentiende eeuw hebben de confessionele partijen zich lange tijd ver- hebben de confes- zet tegen overheidsinterventie inzake de sociale kwestie. Het waren de sociaal-li- sionele partijen een beralen – zoals Van Houten met zijn Kinderwetje – die in Nederland de eerste sleutelrol gespeeld stappen op weg naar de verzorgingsstaat hebben gezet (zie het gesprek in dit num- bij het opbouwen mer met Wolffram & Hoogenboom). De tweede fase speelde zich af na de Tweede van de genereuze Wereldoorlog. In de jaren vijftig tot het midden van de jaren zeventig hebben de Nederlandse verzor- confessionele partijen (KVP, ARP en in mindere mate de CHU) een sleutelrol ge- gingsstaat. speeld bij het opbouwen van de genereuze Nederlandse verzorgingsstaat. De KVP speelde hierbij een belangrijke rol. En vanaf het begin van de jaren tachtig is de derde fase ingegaan waarin het CDA het voortouw heeft genomen bij de herzie- ning van deze grotendeels ‘zelf’ opgebouwde verzorgingsstaat. De veranderingen

cdv|lente 2004 7 in de opvattingen over de rol van de overheid weerspiegelen zich in de betekenis- sen die in de loop van deze drie fasen gegeven zijn aan beginselen als ‘soevereini- wat sociaal? vinden christen-democraten teit in eigen kring’ en ‘subsidiariteit’. De ontwikkeling van de betekenis van deze begrippen laat zien hoe de opvattingen in de christen-democratische traditie ver- schoven is van bescherming tegen de overheid naar legitimatie van overheidsop- treden. De strekking van beide beginselen was aanvankelijk dat de overheid een beperkte taak heeft, maar dan wel in een andere zin dan het laissez faire kapitalis- me. Bij de christen-democratische onthoudingsprincipes ging het er aanvankelijk om de zelforganiserende principes van gemeenschappen zoveel mogelijk intact te laten en/of te stimuleren. Het beginsel van ‘soevereiniteit in eigen kring’ bracht dat het meest pregnant onder de aandacht.

Soevereiniteit in eigen kring

Het protestantse, of misschien beter Calvinistische, beginsel ‘soevereiniteit in ei- gen kring’ was gemunt door ARP-voorman Abraham Kuyper. Het gaat te ver om hier een uitvoerige exegese van het concept te geven. Daarom een citaat uit Kuypers Stonelezingen die hij in 1898 in Princeton hield. Onder soevereiniteit in ei- gen kring “wordt van Calvinistische zijde verstaan, dat het huisgezin, het bedrijf, de wetenschap, de kunst en zoveel meer, maatschappelijke kringen vormen, die niet aan de staat hun aanzijn danken, noch ook aan de hoogheid van de staat hun levenswet ontlenen, maar gehoorzaam zijn aan een hoog gezag in eigen boezem, dat evenals de staatssoevereiniteit heerst bij de gratie Gods. De tegenstelling tus- sen staat en maatschappij is hierbij in het spel, onder de nadere bepaling, dat die maatschappij niet als mengelmoes moet worden genomen, maar ontleed wordt in haar organische delen, om in elk van die delen het hun toekomend zelfstandig ka- rakter te eren. In dat zelfstandige karakter openbaart zich noodzakelijkerwijs ge- zag. Dit gezag mag in onderscheidene kringen met trappen opklimmen, maar neemt tenslotte toch de vorm aan van een hoogste gezag in die kring. En dat hoog- ste gezag nu bestempelen we opzettelijk met de naam soevereiniteit in eigen kring, om scherp en beslist uit te drukken, dat dit hoogste gezag in elke kring niets dan God boven zich heeft, en dat de staat zich hier niet tussen kan schuiven en hier niet uit eigen macht heeft te bevelen. Zoals u meteen voelt: het gaat hier om het diep ingrijpende vraagstuk van onze burgerlijke vrijheden.”4 En later stelt Kuyper plastisch dat de overheid “geen natuurlijk hoofd (is )dat organisch uit het volkslichaam is voortgekomen, maar een mechanisch hoofd, dat van buiten op de volksromp is gezet. Een redmiddel voor de ontstane misstand. Een stok bij de plant aangebracht om haar overeind te doen staan, omdat ze anders, ten gevolge van haar innerlijke verzwakking, op de grond zou neerslaan.”5 Op grond van deze uitgangspunten verzette Kuyper zich bijvoorbeeld in de Kamer in 1899 tegen het wetsontwerp voor de Ongevallenwet van de liberaal Lely. Net als vandaag de dag neigden liberalen soms veel sterker dan de confessionelen naar

cdv|lente 2004 8

overheidsinterventie. Grondslagen voor de wet zouden moeten zijn verplichte ver- probleemstelling zekering en uitsluitende exploitatie door de staat. De Rijksverzekeringsbank moest de wet gaan uitvoeren. Op grond van het beginsel ‘soevereiniteit in eigen kring’ pleitte Kuyper voor risico-overdracht en probeerde uitvoering door bedrijfs- verenigingen mogelijk te maken. De werkgever moest zelf de keuze kunnen ma- ken of hij zijn risico in eigen onderneming, gezamenlijk met andere werkgevers of bij particuliere verzekeringsmaatschappijen verzekerde. Daarnaast moest de uitvoering, onder toezicht van de overheid, aan werkgevers en werknemers wor- den opgedragen.6 In het Parlement zei Kuyper: “Ik tart de Regeering, één enkel ontwerp te noemen, waarin het denkbeeld van selfgovernment, dat altijd de leiden- de gedachte is geweest van ons staatsrecht, zoo hermetisch als in dit ontwerp is buitengesloten. Dit ontwerp is erger dan het ergste wat men ergens heeft aange- durfd: het is één webbe, over heel het land gespannen, met het bankbestuur in het centrum als de groote spin, die alle draden trillen doet.”7 In de toelichting op zijn ‘groot-amendement’ beargumenteerde hij zijn voorstel met het beginsel van soevereiniteit in eigen kring: “Het beginsel, waarvoor het amendement opkomt, is de zelfstandigheid en de spontaneïteit van de levensuiting der maatschappij te- genover de te ver gaande indringing van het Staatsgezag te verdedigen. Inmenging van het Staatsgezag is hier, gelijk op het geheele terrein der sociale verzekering, althans aanvankelijk, ook zijns inziens, volstrekt onvermijdelijk; maar de strekking dier inmenging moet zijn, om de zelfwerkzaamheid der orga- nen van het maatschappelijk leven op te wekken, niet om die te vernietigen.”8 Het amendement van Kuyper zette aanvankelijk weinig zoden aan de dijk, maar heeft op de lange termijn een enorme invloed gehad. Zijn benadering maakte in de daaropvolgende eeuw school en heeft de vorm van de Nederlandse verzorgings- staat sterk beïnvloed. De katholieken omarmden uitvoering door bedrijfsvereni- gingen bij onder andere de Ziektewet van 1930; de protestanten hadden toen een voorkeur voor een iets andere variant die nog strikter paste in het idee van In de jaren vijftig selfgovernment. worden de beginse- len van soevereini- In de jaren vijftig worden de beginselen van soevereiniteit in eigen kring en subsi- teit in eigen kring diariteit steeds vaker niet als beperking tegen, maar veeleer als legitimatie van en subsidiariteit overheidsinterventie geïnterpreteerd. In de ARP brak eind jaren vijftig het besef steeds vaker niet als door dat de antirevolutionaire beginselen - zoals soevereiniteit in eigen kring - beperking tegen, steeds minder goed toepasbaar waren op de veranderde politieke praktijk.9 Er brak maar veeleer als le- een evangelisch-radicale stroming door aangevoerd door mensen als Berghuis en gitimatie van over- Bruins Slot.10 Door de staf van het Wetenschappelijk Bureau van de ARP (de heidsinterventie Abraham Kuyperstichting) werd begin van de jaren zestig de oorspronkelijke rede- geïnterpreteerd. nering dat het overheidsoptreden beperkt moest blijven omdat de overheid pri- mair rechtsstaat was, omgedraaid: “diep ingrijpend overheidsoptreden werd juist gelegitimeerd vanuit de gedachte dat de overheid haar roeping als rechtsstaat diende te vervullen” (Prins, Hoogendijk en Goudzwaard).11 Deze nieuwe interpreta-

cdv|lente 2004 9 tie is nooit een groot succes geworden. Het lijkt erop dat het beginsel vanaf de ja- ren zestig aan een lange winterslaap is begonnen en pas recent weer ontwaakt is. wat sociaal? vinden christen-democraten

Subsidiariteit

Geheel anders gaat het met het subsidiariteitsbeginsel, afkomstig uit de encycliek Quadragesimo Anno uit 1931. In dit nummer vat Wijffels de essentie daarvan in drie grond-ideeën samen: 1) geen verband moet tot zijn taak rekenen wat door de afzonderlijke persoon zelf kan worden gedaan; 2) grotere verbanden moeten hun activiteiten beperken tot taken die de kracht en de capaciteiten van de kleinere eenheden te boven gaan; 3) meer omvattende verbanden en speciaal de staat moeten de kleinere eenheden helpen, zodat deze beter in staat zijn zelf te doen waarvoor zij geschikt zijn.

Het beginsel kan op twee manieren worden uitgelegd. Er is de restrictieve inter- pretatie en dan wordt sterk de nadruk gelegd op het eerste grondidee. Al voordat het beginsel subsidiariteit in een of andere encycliek was opgenomen, was er een subsidiariteitsopvatting avant la lettre en deze had betrekking op de charitas. Katholieken vonden naastenliefde een onvervreemdbare morele plicht. De staat zou afgedwongen en opeisbare naastenliefde worden. Dat zou het natuurlijke, door God in de mens geplante vermogen tot naastenliefde in het gedrang bren- gen. Dat werd ervaren als oneigenlijk omdat het hier ging om gewetenskwesties. En voor de katholieken zelfs om een zeer fundamentele gewetenskwestie. Immers de genade van God was afhankelijk van goede werken hier op aarde. Een klassiek voorbeeld van deze opvatting is te vinden in de Memorie van Toelichting (1895) bij voorstellen tot wijziging van de Armenwet van 1870: “De wettelijke liefdadigheid heeft een schijn van humaniteit, maar geen wezen. Zij is ziekelijke humaniteit, omdat zij uit medelijden met enkelen het belang van een geheel volk voorbijziet; zij is valsche humaniteit, omdat zij uit gedwongen gaven, uit belastingen put.”12 Deze opvatting was niet alleen bij katholieken te vinden, maar bij alle confesiso- nele partijen. Bij de protestante partijen was de overweging dan nog meer dat de prikkel tot zelfhulp zou worden weggenomen. Kort samengevat: er moest geen recht op naastenliefde ingevoerd worden. In de jaren zestig kwam er echter een omslag in denken, die pregnant zichtbaar werd in de jaren zestig bij de invoering van de Algemene Bijstandswet. In de debatten van 1962 en 1963 over de invoering van deze wet bleken de christelijke partijen fundamenteel van opvatting veran- derd te zijn: de overheid was wel degelijk in staat tot ‘naastenliefde’. Zo verdedig- de Diepenhorst (ARP) de stelling dat de overheid wel degelijk in staat is tot ‘deer- nis’en ‘bewogenheid’. Ook Klompé (KVP) gebruikte bij de verdediging van haar wet het woord liefde: “de liefde die wij tegenover de mensen hebben te betrachten”.13 Die ommekeer liep parallel met de overstap naar de expansieve interpretatie van

cdv|lente 2004 10

subsidiariteit. Deze sluit meer aan bij het derde grondidee: de overheid moet hulp probleemstelling bieden. Een belangrijk document dat deze omslag in katholieke kring uit die jaren illustreert is het vijfdelige boekwerk Welvaart, welzijn en geluk (1960-1963). Dit opent met een essay van de Belgische Dominicaan Walgrave. Deze waarschuwt er in 1960 voor om subsidiariteit ‘reactionair te misbruiken’, namelijk om de staat het recht te ontzeggen om actief in te grijpen in sociaal onrechtvaardige structu- ren. Hij legt eerder de nadruk op de positieve betekenis van ‘subsidiariteit’. Aan de staat wordt de functie van ‘reservetroepen’ toegekend. Idealiter , zegt Walgrave, zou de staat helemaal niet nodig moeten zijn. Maar “vanwege antisociale tenden- Subsidiariteit is ties die de mensheid teisteren” is dat voorlopig een droombeeld en is juist staats- geen afwijzing van dwang en staatsorde noodzakelijk om de vrijheid van de persoon en de uitbouw de sturende rol van van de gemeenschap “volgens de eisen van solidariteit” te beschermen”.14 De de overheid. Jezuïet Oswald Nell Breuning - ghostwriter van de Encycliek Quadragesimo Anno - heeft zich in de jaren vijftig en zestig gekeerd zich tegen het neo-liberalisme dat aan de basis ligt van de ‘sociale markteconomie’ van de christen-democratische re- geringen na 1949 in West-Duitsland.15 Hij vond dat er in de Duitse controverse over sociale markteconomie versus verzorgingsstaat door behoudende katholieken mis- bruik gemaakt van het beginsel ‘subsidiariteit’. De indruk werd gewekt dat de pau- sen zich tegen een ‘verzorgingsstaat’uitgesproken zouden hebben. Subsidiariteit wordt dan uitgelegd als zou de staat niet mogen doen wat lagere organen en men- sen zelf kunnen doen.16 Het woord subsidiariteit komt echter van het Latijnse woord subsidium en dat betekent: hulp, hulpinstantie, helpende activiteit. Subsidiariteit is geen afwijzing van de sturende rol van de overheid. Het betekent “dat de samenleving/overheid door haar algehele activiteit de burgers helpend ter zijde staat, hen stimuleert en steunt en hun leefruimte vergroot. De overheid moet niet in ‘uitzonderingsgevallen’ de burgers helpen, maar moet ook structureel de burgers terzijde staan en maximale stimulantia geven opdat de burgers ook maxi- male levenskansen krijgen. Alles doen wat het welzijn kan bevorderen.”17 Roebroek geeft in dit nummer uitgebreider de omstandigheden aan waarin de KVP het subsi- diariteitsbeginsel expansief ging interpreteren. En doordat katholieken als Klompé en Veldkamp (zie van Griensven in dit nummer) in de kabinetten belandden die een expansieve interpretatie gaven aan het subsidiariteitsbeginsel werd een enor- me uitbreiding gegeven aan de Nederlandse verzorgingsstaat. Vanaf de jaren tachtig wordt subsidiariteit in het CDA weer in toenemende mate inperkend uitgelegd. In 1985 zei de Belgische christen-democraat Mark Eyskens: “Ik geloof dat wat vandaag het omgekeerde subsidiariteitsbeginsel is geworden - de staat doet in beginsel alles en regelt alles en de particulieren komen slechts aan bod binnen vrij enge grenzen - een fatale overdrijving is geworden, die de sa- menleving bedreigt, het individu steeds meer frustreert en zijn reactievermogen dooft, op het moment dat dit juist essentieel is.”18 Zo introduceerde Lubbers het in Europa als bescherming tegen een te opdringerige Europese bestuurslaag, in de betekenis van “pas als er dringende redenen zijn om iets op een hoger niveau aan

cdv|lente 2004 11 te pakken, ga je dat doen”.19 SER-voorzitter Wijffels doet in de Schaepmanlezing die in dit nummer is opgenomen hetzelfde. Hij stelt dat subsidiariteit in veel op- wat sociaal? vinden christen-democraten zichten op de achtergrond is geraakt en concludeert uit de grondideëen van het beginsel subsidiariteit zoals neergelegd in Quadragesimo Anno: “Wie vanuit deze optiek kijkt naar de structuren waarin we terecht zijn gekomen, ontkomt niet aan de conclusie dat veel in onze hiërarchisch-pyramidaal geordende samenleving op gespannen voet staat met het beginsel van subsidiariteit. Het industriële organisa- tieparadigma staat daar in wezen haaks op. Ordening en sturing van bovenaf vor- men daarvan de kern. Bij subsidiariteit is het omgekeerde het geval. De kern daar- van is ordening van onderop, zodanig dat hogere niveaus ten dienste staan van de lagere. In een samenleving met geëmancipeerde mensen, die zich mede gefacili- teerd door ICT, ontwikkelt tot een netwerksamenleving, wordt de industriële, py- ramidale ordening steeds meer een anomalie. Die ordening staat niet alleen haaks op de subsidiariteitsgedachte, maar ook op de ruimte die mensen van nu willen om in verantwoordelijkheid hun eigen leven vorm te geven.” Het is deze in- terpretatie van subsidiariteit die op dit moment in het CDA toonaangevend is en op basis waarvan ook onder andere de heroriëntatie in Nieuwe Wegen, Vaste Waarden (mede door Wijffels) is opgesteld.

De verleiding van broederschap

En wat is nu het echte sociale gezicht van het CDA? Is er een kern van de christen- democratische traditie? Op basis van de korte blik op de lotgevallen van de begin- selen ‘soevereiniteit in eigen kring’ en ‘subsidiariteit’ kan in ieder geval een con- clusie getrokken worden. De hoge verwachtingen over het sociale gezicht van het CDA lijken nog steeds gebaseerd te zijn op de periode 1958-1973 toen de confessio- nelen, en dan in het bijzonder de KVP, verantwoordelijk waren voor de op- en uit- bouw van de verzorgingsstaat. Het was de tijd waarin de kroonjuwelen van de Nederlandse verzorgingsstaat ontstaan zijn: de Algemene Kinderbijslagwet (1962), de AWBZ, de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (1967) en de WAO, Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (1975). Het was de tijd dat het sociaal minimum werd ingevoerd. Het was de tijd dat tussen 1962 en 1975 de sociale uitgaven als deel van het BNP stegen van 18,5 procent tot 35,4 procent. Achteraf is het fascinerend waarom ‘subsidiariteit’ een expansieve interpretatie kreeg en ‘soevereiniteit in eigen kring’ geruisloos van het toneel verdween. Daarvoor zijn een heleboel redenen te noemen (zie daarvoor het interview met Roebroek in dit nummer). Zoals zo velen werd men meegesleept door het Keynesiaanse denken en kon men genereus zijn omdat er een forse economische groei was. Maar er lijkt toch ook wel iets ideologisch te hebben meegespeeld. Het is plausibel dat de confessionele partijen in de jaren zestig en zeventig – net als de sociaal-democratische - de hoop op overheid hebben gevestigd om een ideale sa- menleving te creëren. Het hoogste ideaal van christenen, een samenleving waar

cdv|lente 2004 12

naastenliefde heerst, de overheid als schild voor de zwakken, kon gerealiseerd probleemstelling worden. Traditioneel hadden de confessionelen altijd tot elke prijs de naastenlief- de buiten de sfeer van de staat proberen te houden. Dit was een onwrikbaar dog- ma uit de leerstukken van, en dus misschien ook wel een van de redenen voor sub- sidiariteit en soevereiniteit. Men heeft er lange tijd over gedaan om de metafoor dat de overheid liefde kan betonen door sociale rechten te creëren te omarmen. Dat idee had een enorme aantrekkingskracht op katholieken, maar ook op prote- stanten (ARP). De doorbraak na de Tweede Wereldoorlog en de oprichting van de Christenen konden PvdA zal daar niet vreemd aan geweest zijn. Heel kort door de bocht gezegd, ont- zich niet aan de ver- stond daar een seculier naastenliefde-ideaal dat door middel van overheidsoptre- leiding van dat se- den gerealiseerd zou kunnen worden. Christenen konden zich niet aan de verlei- culiere ideaal van ding van dat seculiere ideaal van broederschap, solidariteit of sociale broederschap, soli- rechtvaardigheid onttrekken. En zo werden subsidiariteit en soevereiniteit als be- dariteit of sociale grenzende beginselen weggeblazen. rechtvaardigheid Sinds de jaren tachtig zijn ze echter weer in opkomst. De geseculariseerde christe- onttrekken. En zo lijke idealen bleken niet zo gemakkelijk te realiseren. Daarvoor zijn allerlei oorza- werden subsidiari- ken te noemen: de oliecrisis, het groeiende financieringstekort, de grote werkloos- teit en soevereini- heid, het stabiliteitspact, het misbruik van uitkeringen, de multiculturele teit als begrenzen- samenleving, etc. Het is opvallend dat het CDA in toenemende mate terugkeert de beginselen naar de restrictieve opvattingen over overheidsoptreden die kenmerkend waren weggeblazen. voor de christen-democratische traditie van voor de jaren vijftig. De begrenzende variant van het subsidiariteitsbeginsel zoals Wijffels dat in dit nummer propa- geert. En het beginsel van soevereiniteit in eigen kring dat eigenlijk van de kaart verdwenen was, lijkt een nieuw leven te: krijgen. De artikelen van Borstlap en van Asselt in dit nummer zijn daar goede voorbeelden van. De term soevereiniteit in eigen kring komt daar niet in voor, maar zou een de passende ideologische legiti- matie kunnen geven voor het programma van ontvlechting en selectie dat zij be- pleiten De lastenmaximering wordt in het CDA gepresenteerd als een belangrijk onderdeel van het nieuwe sociale gezicht, maar het is evenzeer een revival van ‘soevereiniteit in eigen kring’. Het maakt deel uit van het programma om secto- ren als de zorg, de huisvesting en de arbeidsmarkt niet meer te verstoren met overheidsinterventies ten behoeve van minder draagkrachtigen. Wijffels en Borstlap geven als belangrijkste reden voor de programmatische vernieuwing dat de samenleving niet meer zo’n uitgebreide verzorgingsstaat nodig heeft (‘de emancipatie is voltooid’) en dat veel arrangementen eerder een belemmering dat een steun zijn. En beiden grijpen inderdaad terug naar vroege christen-democra- ten: Wijffels naar Schaepman en Borstlap naar Kuyper.

Het (sociale) gezicht behoeft scherpe contouren

Het CDA worstelt dus nu nog steeds met de eigen bijdrage die het heeft geleverd aan de totstandkoming van de genereuze verzorgingstaat in de jaren vijftig tot ze-

cdv|lente 2004 13 ventig. Dat is het sociale gezicht waar het voortdurend mee geconfronteerd wordt. Intussen heeft zich een ingrijpende programmatische verschuiving binnen wat sociaal? vinden christen-democraten het CDA afgespeeld. Gezinsbeleid is levensloopbeleid geworden, de WAO is ingrij- pend herzien aan de hand van een onmiskenbaar christen-democratische filoso- fie, de lastenmaximering staat in het regeerakkoord en men lijkt teruggekeerd naar de begrenzende opvattingen van subsidiariteit en soevereiniteit. Niettemin heeft men zich de omslag nog niet eigen gemaakt. Men durft de om- slag geen naam te geven, deze niet te duiden. Buitenstaanders (en sommige bin- nenstaanders) hebben al etiketten gesuggereerd voor de koers. Minister de Geus heeft van de JOVD de prijs ‘liberaal van het jaar’ aangeboden gekregen. Jammer genoeg heeft hij deze geweigerd, want dan had hij kunnen uitleggen waarom hij vond dat hij dat niet was. En de Burke-stichting zag het programma van Balkenende in Anders en Beter als een conservatief programma. Peter Cuyvers zag de winst van het CDA bij de laatste verkiezingen als een mandaat voor de sociaal- rechtse koers van het CDA.20 Eerste Kamerlid Alfons Dölle geeft de voorkeur aan de ondertitel sociaal-conservatief.21 En in dit nummer signaleert Joop Roebroek dat de protestantse geluiden in het CDA de katholiek-sociale overstemmen. Misschien lastig al die goed willende etikettenplakkers, maar zij vermenigvuldigen zich niet voor niets: het CDA lost zelf de onduidelijkheid over het eigen sociale gezicht niet op. Het laat teveel in het vage waar men mee bezig is en wat de drijfveren, ideolo- gisch en anderszins, daarvoor zijn. Anderen kunnen dan de drang niet onderdruk- ken om duidelijkheid te verschaffen. De enige manier om dat een halt toe te roe- pen is het (sociale) gezicht van het CDA scherpe ideologische contouren te geven. Dat kan alleen door de eigen identiteit te bepalen in dialoog met de eigen geschie- denis.

Drs. Thijs Jansen is hoofdredacteur van Christen Democratische Verkenningen.

Noten

1. S.W. Couwenberg, Opstand der burgers. De Fortuyn-revolte en het demasqué van de oude politiek. Civis Mundi Jaarboek , Budel 2004. 2. Joop M. Roebroek en Mirjam Hertogh, ‘De beschavende invloed des tijds. Twee eeu- wen sociale politiek, verzorgingsstaat en sociale zekerheid in Nederland. Den Haag 1998. Mirjam Hertogh, ‘Geene wet, maar de Heer!’. De confessionele ordening van het Nederlandse socialezekerheidsstelsel (1780-1975). Den Haag 1998, p. 372-73. Kees van Kersbergen. A study of christian democracy and the welfare state. London and New York 1995. 3. Hertogh 1998, p. 377. 4. Abraham Kuyper, Het Calvinisme. Zes Stone-lezingen in oktober 1898 te Princeton N.J.) gehouden. Hilversum, 2002 (vierde druk).

cdv|lente 2004 14

5. Ibidem p. 104. Borstlap gebruikt in zijn artikel in dit nummer deze metafoor probleemstelling van de plant en de stok. 6. Hertogh 1998, p. 128. 7. Ibidem. 8. Hertogh 1998, p. 100, samenvatting en citaat. 9. Jan-Jaap van den Berg: ‘De ARP als evangelische volkspartij?’, in: George Harinck, Roel Kuiper en Peter Bak: De Anti-revolutionaire partij 1829-1980. Hilversum 2001, p. 255. 10. Ibidem, p. 259. 11. Ibidem, p.259. 12. Geciteerd door M.J.A.Moltzer, De verhouding tussen algemeen en bijzonder be- lang bij het overheids/maatschappelijk werk. In: Tijdschrift voor maatschappelijk werk, 1958, jrg.12, p. 21. 13. Zie voor een uitgebreidere analyse mijn artikel ´De Algemene Bijstandswet:een monument van sociaal bewustzijn? In: W.J. Witteveen, H.D. Stout en M.J. Trappenburg, Het bereik van de wet. Zwolle 1992, p. 115-140. 14. Theo Salemink, Katholieke kritiek op het kapitalisme 1891-1991. Honderd jaar debat over vrije markt en verzorgingsstaat. Amersfoort/Leuven 1991 p. 135 15. Ibidem p. 139-140. 16. Ibidem, p.140. 17. Ibidem, p. 14. 18. Ibidem , p. 260. 19. Arjo Klamer, Verzuilde Dromen. 40 jaar SER.. Amstardam 1990, p. 147. 20. Peter Cuyvers, ‘Sociaal rechts. Een analyse van het inhoudelijke linkse tekort, in: Christen Democratische Verkenningen, nr. 6, juni 2002, p. 11-23. 21. Alfons Dölle, ‘CDA behoeft ondertitel sociaal-conservatief’. In: Verheffende Stemmen. Christen Democratische Verkenningen Zomer 03.

cdv|lente 2004 “De Internationale heeft een zin die mij als zeer re- levant in de oren klinkt: Sterft gij oude vormen en gedachten” (Hans Borstlap)

“Protestants have not been as active as Catholics to develop a concept of solidarity” (Steinar Stjernø)

15

“Degenen die de eigen verantwoordelijkheid predi- Wat ken moeten ook oog hebben voor de maatschappe- lijke structuren die het verwezenlijken van die ver- antwoordelijkheid (on)mogelijk maken” (Joop is Roebroek) sociaal?

“Sociaal in de 21ste eeuw is niet alleen of primair het afstaan van een deeltje welvaart aan minder bedeelden”(Herman Wijffels, voorzitter SER)

“Koopkrachtplaatjes dienen slechts ter verdoeze- ling van de feitelijke effecten van overheidsbeleid voor grote groepen minima” (Gerrit de Bruijn, Basisgroep Sociale Zekerheid)

cdv|lente 2003 16 Van bescherming naar artikel activering? De Nederlandse verzorgingsstaat in Europees perspectief wil arts & ruud muffels

De reacties op de door het kabinet Balkenende II in gang gezette herijking van de welvaarts- of verzorgingsstaat zijn typisch Nederlands: heftig en gemengd. Iedereen die een beetje bekend is met de historie van het Nederlandse stelsel en het debat daarover verbaast dat geenszins. Wat wel opvalt, is de sterk nationaal gekleurde bril waarmee voor- en tegenstanders het debat ingaan. De in rap tem- po verslechterende economische omstandigheden in Nederland in 2002 en 2003, en het uitblijvende herstel, hebben het kabinet min of meer ‘gedwongen’ tot ingrijpen in de sociale zekerheid, zeggen sommigen. De ambities om in Nederland tot een cultuuromslag te komen in de verhouding van staat en bur-

IL ARTS ger zijn, zeggen anderen noch nieuw - zij passen in een lange traditie van niet W alleen christen-democratisch beleid - noch uniek. Wie zijn blik over de grenzen werpt, krijgt echter al gauw een schok van herkenning. Dit artikel plaatst het debat in zo’n grensoverschrijdend en breder internationaal perspectief. Of we het nou willen of niet, elk toekomstig stelsel - hoe anders ook ten opzichte van nu - zal zowel Nederlands als Europees zijn. Europese en mondiale ontwikkelin- gen nopen de regeringen van alle, en niet alleen de Nederlandse, democratische verzorgingsstaten tot herijking. Maar hoever gaat die herijking? In welke rich- ting gaan pogingen die in die staten zijn of worden ondernomen tot hervor- ming van de traditionele verzorgingsstaatarrangementen? Hoeveel speelruimte is er eigenlijk voor de nationale politiek in een globaliserend en integrerend Europa? En hoe kan die speelruimte optimaal worden aangewend om in Nederland tot een activerende, verantwoordelijke en welvarende samenleving te komen?Arts en Muffels betogen dat een herijking van de verzorgingsstaat richting een ‘enabling state’ en een verzorgingssamenleving nodig is. De vrees dat vanwege internationaliseringprocessen het toekomstige Europa conver- RUUD MUFFELS geert naar een selectieve karige welvaartsstaat achten zij ongegrond. Zij beplei- ten een herverdeling van verantwoordelijkheden en vernieuwing van doel en inhoud van sociale bescherming. Ook zien zij kansen voor de ‘open coördina- tiemethode’; een invulling van subsidiariteit die de beleidsvrijheid voor de lid- staten zo groot mogelijk laat.

cdv|lente 2004 17

Internationale ontwikkelingen van bescherming naar activering? verzorgingsstaat de nederlandse in europees perspectief

Allerlei sociaal-economische, sociaal-culturele en sociaal-demografische ontwik- kelingen zetten West-Europese en Noord-Amerikaanse verzorgingsstaten vandaag de dag onder druk. Daarbij valt te denken aan de vergrijzing en ontgroening van hun bevolkingen, aan toenemende immigratiestromen, aan de introductie en dif- fusie van nieuwe technologieën die een transformatie van industriële in kennissa- menlevingen op gang hebben gebracht, aan het neerhalen van tolmuren en de toename van wereldwijde economische competitie en interdependentie, aan pro- cessen van individualisering, emancipatie en veranderende gezins- en samenleef- verbanden en aan processen van toenemende turbulentie op de arbeidsmarkt. Die ontwikkelingen zijn niet alleen van vandaag, maar werpen al enige decennia hun schaduwen vooruit. Ze hebben alom – in de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk eerder en grondiger, in Scandinavië en Continentaal Europa later en voorzichtiger – geleid tot een druk op met name de uitgaven aan werkloosheids- uitkeringen, gezondheidszorg en pensioenen en in reactie daarop een beleid geï- nitieerd van terugtred van de overheid en een versobering van institutionele ver- zorgingsarrangementen. Kijken we naar de uitgaven aan sociale bescherming als percentage van het binnenlands product, dan lijkt er echter geen vuiltje aan de lucht. Een systematische terugtred en versobering van verzorgingsstaten lijkt in West-Europa, in tegenstelling tot de VS en het VK, als we de cijfers mogen geloven, goeddeels uitgebleven. Dat zou dan te danken zijn geweest aan de institutionele veerkracht van en steun in de publieke opinie voor de West-Europese verzorgings- staatregimes. Maar mogen we die cijfers wel zonder meer geloven? Vermoedelijk niet. Zonder versobering van sociale voorzieningen en verzekeringen zouden de uitgaven in de meeste Europese landen zeer sterk zijn gestegen. Sommigen bestrij- den daarom de visie dat de verzorgingsstaat niet onder afslankingsmaatregelen heeft geleden: ook in West-Europa is terugtred en versobering van de verzorgings- staat opgetreden. Deze heeft zich vooral gemanifesteerd in de werkloosheidsrege- lingen door een sterke daling van de vervangingsratio’s (de verhouding van de uit- kering tot het voorheen genoten loon) en door strengere toelatingseisen2. Dit laat onverlet dat West-Europa en daarbinnen zeker ook Nederland nog steeds trots kan zijn op het niveau van sociale bescherming.

De ontwikkeling van de welvaartsstaat

De ontwikkeling van de welvaartsstaat in Nederland, maar ook in andere Europese landen heeft in de afgelopen 35 jaar grofweg drie stadia doorlopen. Tot aan het begin van de jaren tachtig wordt het sociale beleid gekenmerkt door een nadruk op de traditionele instrumenten van sociaal beleid: inkomensvervanging en inkomensondersteuning. In de volgende fase die duurt tot aan het einde van de jaren negentig zien we een nadruk op het activerende karakter van de wel-

cdv|lente 2004 18

vaartsstaat; uitkeringssystemen werden versoberd, tegenover rechten werden ook artikel plichten gesteld en de band met de arbeidsmarkt werd aangehaald via een actief werkgelegenheidsbeleid. In deze fase voerden regeringen een beleid om het wer- ken aantrekkelijk te maken (‘making work pay’) en de flexibiliteit op de arbeids- markt te vergroten. De ‘activerende verzorgingsstaat’ vond zijn historisch kristalli- satiepunt in het debat over de ‘crisis van de verzorgingsstaat’. Dat debat heeft zich overigens in bijna alle West-Europese landen in de afgelopen vijfentwintig jaar voltrokken. De invulling van het concept van de activerende welvaartsstaat is door de opkomst van de kenniseconomie echter aan het verschuiven. Aan het be- gin van de 21ste eeuw komt een proces op gang waarbij het accent geleidelijk aan wordt verlegd naar een meer preventief stelsel. Dit gebeurt door meer te investe- ren in het menselijk kapitaal van burgers; door hen meer eigen verantwoordelijk- heid te geven of door de levensloop uitgangspunt te maken voor beleid. Dit leidt tot het introduceren van nieuwe arrangementen op het terrein van een leven lang leren, training en scholing. Daarnaast worden arrangementen in het leven geroe- pen die een betere afstemming mogelijk maken tussen werk en privé-leven. Dit derde stadium staat in veel landen nog maar in de kinderschoenen, maar tenden- sen in die richting zijn hier en daar onmiskenbaar aanwezig. Neil Gilbert ver- woordt deze transformatie door te stellen dat de oude beschermende en interve- niërende verzorgingsstaat tegenwoordig alom wordt ingeruild voor wat hij de ‘enabling state’noemt, dat wil zeggen een staat die veeleer investeert in menselijk en sociaal kapitaal, die veeleer activeert en faciliteert, dan dat hij beschermt en af- schermt3. Gilbert geeft toe dat wat Europa betreft hij misschien enigszins over- drijft, maar de tendens is zijns inziens onloochenbaar.

Wat zijn de redenen voor die koerswijziging? Die zijn vooreerst te vinden in de dwang der veranderende omstandigheden zoals die hiervoor zijn geschetst. Vooral het sociaal-demografische proces van ontgroening en vergrijzing zal op termijn zowel de pensioenvoorziening als de gezondheids- en bejaardenzorg in de geva- renzone doen belanden. Tevens brengt het de ambitieuze doelstelling zoals over- eengekomen op de Top van Lissabon in 2000 met betrekking tot de arbeidspartici- patie in gevaar. Het rapport dat onder leiding van Wim Kok over het Europese werkgelegenheidsbeleid werd uitgebracht met als titel Jobs, jobs, jobs doet vrezen dat de zeventig procent arbeidsparticipatie-doelstelling te ambitieus zal blijken. Door de voortgaande internationale competitie (veelal aangeduid als globalise- ring) en de zich uitbreidende en verdiepende Europese integratie worden interve- niërende nationale overheden steeds meer aan banden gelegd. De organen van de Europese Unie stellen nu eenmaal steeds meer grenzen aan nationale besluitvor- ming vooral op het vlak van de monetaire, economische en fiscale politiek. De Grauwe gaat zelfs zover te stellen dat de flexibiliteit van de arbeidsmarkt uitein- delijk bepalend is voor de mate waarin succesvol op negatieve economische om- standigheden kan worden ingespeeld4. De hervormingsvoorstellen die in

cdv|lente 2004 19

Frankrijk, Duitsland en Italië zijn voorgesteld ten aanzien van pensioenen, werk- loosheid en de gezondheidszorg zijn te herleiden tot de sterke economische van bescherming naar activering? verzorgingsstaat in europees de nederlandse perspectief schokken die landen in Europa op asymmetrische wijze hebben getroffen en waarop deze landen trachten te reageren. De geringe ruimte die het stabiliteits- pact biedt om deze schokken op te vangen, noopt regeringen om ofwel het niet zo nauw te nemen met de eisen die het pact stelt, ofwel de sociale zekerheid en de ar- beidsmarkt te hervormen. Omdat deze systemen een spiegel vormen van de cultu- rele, sociale en economische traditie van een land is hervorming van de institu- ties waarop ze zijn gegrondvest altijd een weg van lange adem.

Naar één Europese verzorgingsstaat?

Wat op nationaal niveau geldt, geldt in nog sterkere mate op Europees niveau. De verschillen in sociaal-economische ontwikkeling, in culturele en sociale tradities Het idee van een in EU-landen zijn zo groot dat niet gevreesd hoeft te worden dat er op korte of op Europese welvaarts- lange termijn iets als een Europese verzorgingsstaat zal ontstaan. Het idee van staat, een ‘transna- zo’n Europese welvaartsstaat, een ‘transnationale synthese’ van nationale wel- tionale synthese’ vaartsstaten, waarvan Europees sociaal burgerschap de ruggengraat vormt is een van nationale wel- idee-fixe. De vrees dat vanwege internationaliseringprocessen het toekomstige vaartsstaten, waar- Europa op het terrein van de sociale politiek en het sociaal beleid convergeert van Europees soci- naar een selectieve ‘karige’ welvaartsstaat zoals die van de VS is daarom onge- aal burgerschap de grond. Hemerijck merkte hierover onlang terecht op, dat met vijftien verschillen- ruggengraat vormt de welvaartsstaten, en niet te vergeten een uitbreiding met nog eens tien landen, is een idee-fixe. er geen sprake is van enig voor de hand liggend ‘Europees sociaal model’ in welke richting de lidstaten van de Europese Unie überhaupt zouden kunnen convergeren5. Het integratieproces kan - hoewel zeer onwaarschijnlijk - zowel tot een neerwaart- se spiraal leiden, dat wil zeggen een proces van sociale dumping, een ‘race to the bottom’ maar ook tot een opwaartse spiraal6. De opwaartse spiraal ofwel een ‘race to the top’ kan ontstaan in een situatie van mobiliteit van arbeid, dat wil zeggen dat de beste werknemers vanwege gunstigere arbeidscondities in een andere lid- staat gaan werken. Landen met een genereus sociaal stelsel kunnen de meest pro- ductieve werknemers aantrekken en daardoor comparatieve voordelen behalen. Dat stelt hen weer in staat het genereuze stelsel in stand te houden of zelfs nog te verbeteren.

In een recent rapport van het CPB wordt gesteld dat de invloed van Europa te groot is geworden7. Europa bemoeit zich te veel met zaken die ook nationaal gere- geld kunnen worden. Het subsidiaritieitsbeginsel moet zorgvuldiger en conse- quenter worden toegepast. Ook werkgevers en werknemers in Nederland vinden dat sociaal beleid vooral nationaal beleid moet zijn. Mocht dit standpunt worden overgenomen door de regering dan betekent dit een duidelijke breuk met het ver- leden. Nederland is immers altijd voorloper geweest in het tot stand brengen van

cdv|lente 2004 20

een sociaal Europa. Dankzij Nederland is het Europese sociale beleid onderdeel artikel geworden van het Verdrag (Verdrag van Amsterdam uit 1997). Nederland legde op deze wijze de basis voor het latere sociale beleid zoals vastgelegd tijdens de Top van Lissabon (2000). Sociaal beleid wordt door Europa maar ook hier te lande als een productieve factor gezien die mits goed uitgebalanceerd het economische be- leid van Europa juist kan ondersteunen en versterken (het Europese Sociale Model). De redenering was en is dat investering in het sociale en menselijke kapi- taal van burgers en werknemers de kenniseconomie versterkt en het eigen initia- tief bevordert. Daarmee wordt de productiviteit vergroot, de afhankelijkheid van uitkeringen verminderd en de economische groei bevorderd. Men vergeet gemakshalve wat Europa op sociaal vlak tot stand heeft gebracht. Denk hierbij onder meer aan de non-discriminatiebepalingen; in het bijzonder de gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de geldelijke belo- ning voor gelijksoortige arbeid en opgebouwde pensioenrechten. Ook wetgeving op het terrein van arbeidsomstandigheden, de sociale rechten van grensover- schrijdende werknemers en de diverse vormen van arbeidsmarktregulering beho- ren hiertoe. Zeker in landen waarmee het economisch minder goed gaat, zullen dergelijke sociale maatregelen wellicht anders niet zijn genomen of op de lange baan zijn geschoven. Met deze vorm van positieve subsidiariteit, het tot stand bren- gen van door nationale democratieën gelegitimeerde wetgeving op transnatio- naal niveau, welke op nationaal niveau zonder interventie door Europa niet zou zijn gerealiseerd is niets mis. Een rigide en uniforme regelgeving die onvoldoende recht doet aan de verschillen tussen lidstaten is inderdaad af te raden. Maar dit is een negatieve interpretatie van het begrip subsidiariteit. Wat is er tegen als de regel- geving slechts de kaders schetst waarbinnen lidstaten de ruimte hebben om er hun eigen invulling aan te geven? Wat is er tegen de ‘open coördinatiemethode’ die er voor zorgt dat zowel de beleidsvrijheid van de lidstaten, als de informatie- uitwisseling en de kans van elkaar te leren zo groot mogelijk blijft of juist wordt? Men spreekt wat de uitkomsten van deze methode betreft wel van soft law. Sancties ontbreken, maar doordat er niet alleen sprake is van voorbeeldwerking, maar ook van wisselwerking is deze methode een minder vrijblijvende en meer ef- De Nederlandse fectieve dan benchmarking8. staat is niet meer alleen verantwoor- Herijking van de verzorgingsstaat delijk is voor het verschaffen van Herijking is gezien het voorgaande nodig, maar in welke richting? Onzes inziens adequate zorg en zowel in de richting van een herverdeling van verantwoordelijkheden, als in die sociale zekerheid. van een vernieuwing van doel en inhoud van de sociale bescherming. Wat het eer- ste betreft wordt vaak gesproken over een noodzakelijke overgang van de verzor- gingsstaat naar de verzorgingssamenleving. Dat betekent dat de Nederlandse staat, zoals het kabinet Balkenende II wil, niet meer alleen verantwoordelijk is voor het verschaffen van adequate zorg en sociale

cdv|lente 2004 21 zekerheid. Die verantwoordelijkheid wordt dan gedeeld door de overheid, het par- ticulier initiatief (de markt), de gemeenschap (maatschappelijk middenveld) en van bescherming naar activering? verzorgingsstaat in europees de nederlandse perspectief het individu en zijn naasten (gezin, familie en vrienden) zelf. De meest voorko- mende en vaakst gesuggereerde oplossing voor de problemen van de verzorgings- staat is deregulering en versterking van de marktwerking. Naast de invoering van marktanaloge bekostiging van sociale voorzieningen komt deze oplossing neer op het afstoten van taken door de overheid. Waar de verzorgingsstaat faalt, zou de markt functies moeten overnemen. Wat de uitvoering betreft is dat zeker moge- lijk maar wat de financiering betreft ligt dat moeilijker. De private markt is im- mers onder bepaalde omstandigheden niet in staat om een adequate verzekering tegen bijvoorbeeld de gevolgen van sociale risico’s zoals werkloosheid tot stand te brengen. Overheidsoptreden is dan economisch gezien efficiënter9. Daar komt bij dat bij marktwerking de vraag het aanbod bepaalt, waardoor de kosten soms ho- ger zijn in plaats van lager en de toegankelijkheid voor lage inkomens in gevaar komt (vergelijk het Amerikaanse gezondheidszorgsysteem). Een tweede gesuggereerde oplossing is revitalisering van de civil society, het ge- meenschappelijk initiatief, de derde sector ofwel het maatschappelijke midden- veld. Vrijwilligersorganisaties zijn nogal eens doelmatiger dan overheidsinstan- ties en gevoeliger voor de legitieme behoeften en verlangens van cliënten. Ze zijn tevens onmisbaar voor het produceren van het sociaal kapitaal dat nodig is voor het goed functioneren van democratische politieke systemen en krachtige econo- mieën. In een wereld waarin het scheppen van welvaart en eigen verantwoorde- lijkheid centraal staan, dragen vrijwillige organisaties door hun waardeoriëntatie en sociale bindingen bij aan een maatschappelijk evenwicht en versterken ze de gemeenschapswerking en de sociale cohesie10. In verscheidene verzorgingsstaten is er op regionaal en lokaal niveau al sprake van het afsluiten van een groot aantal convenanten met betrekking tot publiek-private samenwerking bij het uitvoeren van taken op het terrein van zorg en sociale zekerheid, van onderwijs, cultuur en huisvesting. Sinds een paar jaar is deze ontwikkeling ook zichtbaar op nationaal niveau. In enkele verzorgingsstaten (Frankrijk, Groot-Brittanië) zijn al omvattende partnerschapsovereenkomsten gesloten, waarin de relaties tussen de staat en de derde (vrijwillige) sector worden geregeld, of is men deze aan het uitwerken (Canada). Ook de Europese Unie overweegt inmiddels serieus een dergelijke strate- gie te volgen. De vraag is wel of voldoende gekwalificeerde vrijwilligers voor han- den zijn opdat de beschikbaarheid en kwaliteit van de voorzieningen niet in ge- vaar komen. Niet alleen het belang van de civil society, maar ook dat van gezin en familie zijn te lang veronachtzaamd. In hedendaagse verzorgingsstaten spelen gezin en familie nog steeds een belangrijke rol bij het verschaffen van welvaart, welzijn en zorg. Esping-Andersen, de grote man van het internationaal vergelijkende onderzoek naar verzorgingsstaten, heeft er een paar jaar geleden in een gezaghebbend rap- port voor gepleit om het Europese sociale model zodanig aan te passen dat gezin

cdv|lente 2004 22

en familie een evenwaardige plaats krijgen naast markt en staat in de architec- artikel tuur van sociaal Europa11. Niet alleen omdat het gezin en de familie het primaire vangnet vormen voor het opvangen van allerlei sociale risico’s, maar ook omdat ze de basale sociale eenheden bij uitstek zijn die zin geven aan het leven van indi- viduen. Sociale uitsluiting begint al in de kindertijd en is in gezinnen verankerd. Inferieure en superieure levenskansen vinden hun ontstaan primair in het gezin van herkomst. Sociale insluiting vraagt daarom om gezinsbeleid en het investeren in kinderen. Gezinsbeleid vormt trouwens ook de sleutel tot het oplossen van het probleem van de ongelijke verdeling van betaalde en onbetaalde arbeid over de ge- slachten. Steeds minder mensen leven evenwel in gezinsverband waardoor een dergelijke verschuiving nooit ten koste mag gaan van goede voorzieningen voor mensen die niet in gezinsverband leven.

Van ‘freedom from want’ naar ‘freedom to act’

Voor herijking van de verzorgingsstaat is, naast de besproken herverdeling van verantwoordelijkheden, ten tweede een vernieuwing van doel en inhoud van de sociale bescherming noodzakelijk. De ontwikkeling naar een activerende verzor- gingsstaat, zoals eerder geschetst, betekent tevens de overgang naar een samenle- ving waarin wordt geïnvesteerd in sociaal en menselijk kapitaal. Het achterliggen- De samenleving be- de idee is dat de samenleving beter kan investeren in de capaciteiten van mensen ter kan investeren (capabilities) dan ze een uitkering te geven12. Het gaat erom dat mensen keuzes in de capaciteiten kunnen maken die hen in staat stellen het leven te leiden dat ze graag willen. Met van mensen dan ze andere woorden, geef mensen handelingsmogelijkheden waardoor ze in staat zijn een uitkering te ge- voor zichzelf te zorgen en niet afhankelijk te zijn van een anonieme overheid. ven Sociaal beleid heeft tot taak niet alleen de mens te behoeden voor gebrek aan mid- delen ter leniging van de meest minimale en dringende behoeften (freedom from want), maar ook hen keuzemogelijkheden aan te reiken om zelf iets aan de situ- atie te veranderen. Sociaal beleid kan mogelijkheden aanreiken voor het combine- ren van arbeid en zorg of voor het combineren van een baan met een leven lang leren zodat men beter voor zichzelf kan zorgen (freedom to act). Een dergelijke ac- tieve aanpak is effectiever zeker op de langere duur dan een passief beleid waarin mensen een uitkering wordt gegeven13. De sociale zekerheid en de arbeidsmarkt zijn op dit moment nog sterk exclusief; ofwel men werkt ofwel men heeft een uitkering. Combinaties van werken, onder- wijs volgen of zorgen en een uitkering genieten zijn ofwel uitermate onaantrekke- lijk ofwel feitelijk onmogelijk. De levensloopgedachte vraagt om mogelijkheden om activiteiten te plannen en te combineren. Overgangen tussen de ene en de an- dere maatschappelijke activiteit of tussen verschillende combinaties van activitei- ten dienen daartoe ook te worden gefaciliteerd. Een zodanig beleid gaat verder dan het tot stand brengen van een levensloopregeling hoe belangrijk ook. Goodin zegt dat waar het oude instrumentarium gericht was op spreiding van inkomen

cdv|lente 2004 23

het nieuwe gericht zou moeten zijn op een meer evenwichtige spreiding geduren- de de levensloop van geld (inkomen en vermogen), tijd (vooral tijdens het ‘spits- van bescherming naar activering? verzorgingsstaat in europees de nederlandse perspectief uur’ in het leven door de combinatie van werken, leren en zorg) en datgene wat als het ware het resultaat is van de beschikbaarheid van geld en tijd, zelfrespect en autonomie14. Het gehele stelsel dient onder de loep te worden genomen om te bezien in welke mate het belemmerend dan wel bevorderend werkt op het aanbie- den van mogelijkheden aan mensen om werk en andere activiteiten te kunnen combineren. Fiscale spaarmogelijkheden om verlofregelingen te financieren vor- men slechts een onderdeel van het totale pakket aan mogelijke instrumenten15.

Het Nederlandse wonder voorbij

In het voorgaande is een aantal lijnen geschetst waarlangs de verzorgingsstaat Nederland hoeft zich heeft ontwikkeld en zich verder zou kunnen ontwikkelen. Het Nederlandse geen afscheid te ne- Poldermodel werd als Dutch miracle alom geprezen voor haar succes bij het schep- men van haar zorg- pen van werk voor iedereen en het realiseren van een sterke welvaartsgroei. vuldig opgebouwde Inmiddels heeft de harde werkelijkheid de Nederlands positie als beste jongetje verzorgingsstaat, van de klas stevig onderuit gehaald. Een recessie biedt een slecht klimaat voor zoals sommige hervorming van het Nederlandse sociale stelsel in de richting van een investe- doemscenario’s ringsgericht en een op levensloop georiënteerd stelsel. De belangrijkste motor van voorspellen. verandering is de economie zelf. Indien de economie weer de goede kant opgaat, is er ruimte voor een optimistischer scenario. Nederland is echter geen eiland. Dat heeft het kabinet Balkenende II terecht in de regeringsverklaring laten opnemen. Veel zal afhangen van hoe het Europese sociale model zich ontwikkelt. Europa heeft, zoveel is uit het voorgaande wel duidelijk geworden op sociaal terrein al veel betekend. Ze zal ook in de toekomst haar invloed doen gelden. Nederland hoeft geen afscheid te nemen van haar zorgvuldig opgebouwde verzorgingsstaat, zoals sommige doemscenario’s voorspellen. Zeker is dat het welvaren van de Nederlandse verzorgingsstaat vooral afhangt van de wijze waarop Nederlandse be- leidsmakers omgaan met de uitdagingen waarop in de nieuwe eeuw de verzor- gingssamenleving een antwoord moet vinden. De centrale vraag is of zij in staat zullen zijn een nieuwe architectuur van de verzorgingsstaat te ontwerpen die zo- wel Nederlands als Europees is. Of, wat anders gesteld, zullen zij in staat zijn een open, activerend en verantwoordelijk sociaal stelsel te ontwikkelen, dat niet al- leen zorg draagt voor behoud en versterking van de sociale integratie en participa- tie in de Nederlandse én Europese samenleving, maar dat ook op langere termijn houdbaar is en de welvaartsgroei bevordert?

Prof. dr. Wil A. Arts en Prof. dr. R. J. A. Muffels zijn beide hoogleraar aan de Faculteit Sociale Wetenschappen, Universiteit van Tilburg.

cdv|lente 2004 24

Noten artikel

1. Dit artikel is een bewerking van het slothoofdstuk van het boek “Verzorgingsstaat vaar wel” onder redactie van W. Arts, H. Entzinger en R. Muffels dat in april 2004 zal verschijnen bij Koninklijke Van Gorcum te Assen. 2. Bijvoorbeeld Peter Taylor-Gooby , (2002), ‘The Silver Age of the Welfare State: Perspectives on Resilience’, Journal of Social Policy, 31, p. 597-621 en Walter Korpi, 2003, ‘Welfare-State Regress in Western Europe: Politics, Institutions, Globalization, and Europeanization’, Annual Review of , 29, 589-609. 3. Neil Gilbert (2002), Transformation of the Welfare State: The Silent Surrender of Public Responsibility, Oxford University Press. 4. Grauwe, P. de (2003), ‘The Euro at Stake? The Monetary Union in an Enlarged Europe’, CESifo Economic Studies, 49, 1:103-121. 5. Hemerijck, A.C. (2002), ‘The Self-Transformation of the European Social Model (s)’, In: Esping-Andersen, G. (red.). Why We Need A New Welfare State, Oxford: Oxford University Press. 6. Dekker, P., Ederveen, S., Jehoel-Gijsbers, G., Mooij, R. de, Soede, A. en Wildeboer-Schut, J.-M. (2003), Social Europe, 105, The Hague: CPB/SCP. 7. Lejour, A. (2003), Quantifying Four Scenarios for Europe. CPB Document, 67, The Hague: CPB. 8. De huidige Belgische minister van Werk en Pensioenen, en eerder van Sociale Zaken, Frank Vandenbroucke is een groot propagandist van deze methode. Zie het verslag van zijn SISWO-lezing over de nieuwe architectuur van de verzor- gingsstaat door M. Ooijens-Franken (2004), ‘Het sociaal Europa van Frank Vandenbroucke’, Facta, 12, 4-8. 9. Krueger, A.B. (2000), ‘From Bismarck to Maastricht. The March to European Union and the Labor Compact’, Labor , 7, 117-134. 10. Wim van de Donk, De Gedragen Gemeenschap, Den Haag, SDU. 11. G. Esping-Andersen, D. Gallie, A. Hemerijck en J. Myles, 2002, Why we need a New Welfare State, Oxford University Press. 12. Sen, A. (1999b), Development as Freedom, New York: Alfred A. Knopf en Sen, A. (1999a). Commodities and Capabilities, Oxford: Oxford University Press. 13. Begg, I., Muffels, Ruud J. A. en Tsakloglou, P. (2002), ‘Conclusions: Social Exclusion at the Crossroads of EU Employment and Inclusion Policies’, In: Muffels, R., Tsakloglou, P. en Mayes, D. (red.). Social Exclusion in European Welfare States, 51-77, Cheltenham, U.K. and Northampton, Mass.: Edward Elgar. 14. Goodin, R.E. (2003), ‘Perverse principles of Welfare Reform’, In: Pieters, D. (red.). European Social Security and Global Politics, 199-225, The Hague: Kluwer Law International. 15. Bovenberg, L. (2003), Nieuwe levensloopbenadering. OSA Discussion Paper, 33, Tilburg: OSA/. Zie ook: Schmid, G., en B. Gazier (2002). The dy- namics of full employment: social integration through transitional labour markets. Cheltenham, UK: Edward Elgar.

cdv|lente 2004 25 “Sterft, gij oude vormen …” “sterft, gij oude vormen ...” over het sociale gehalte van onze verzorginsstaat Over het sociale gehalte van onze verzorgingsstaat hans borstlap

Onze verzorgingsstaat raakt in snel tempo achterhaald. Onder invloed van Europese ontwikkelingen zal de publieke financiële ruimte de komende jaren in toenemende mate beperkt worden onder meer als gevolg van toenemende belastingconcurrentie. Binnen deze beperkte financiële ruimte verdient niet de verzorgingsstaat maar het versterken van de klassieke overheidstaken in onze rechtsstaat (de rechtshandhaving) prioriteit. De consequentie hiervan is dat de verzorgingsstaat voor een groter deel dan thans bekostigd moet gaan worden door middel van private financiering, hetgeen ook heel goed mogelijk is. Dit is beslist onwenselijk bij de rechtshandhaving: de overheid draagt het zwaard niet alleen niet tevergeefs, maar ook bij uitsluiting van anderen. Versterking van de rechtsstaat vraagt met andere woorden wél meer publiek geld. Daarnaast zijn er ook maatschappelijke en culturele ontwikkelingen die nopen tot een ingrijpende heroverweging van de verzorgingsstaat. De aanzienlijke groei in welvaart en weerbaarheid van grote groepen sinds de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw, maakt dat voor hen publieke bescherming steeds

HANS BORSTLAP minder nodig wordt. Sleutelbegrippen in de noodzakelijke modernisering van onze verzorgingsstaat zijn ‘selectie’ en’ontvlechting’ van publieke aanwezigheid in sectoren als volksgezondheid, onderwijs, volkshuisvesting en arbeidsmarkt om vertrouwde publieke doelstellingen op een betere manier te verwerkelij- ken.

Beleidsconcurrentie en voorrang voor de rechtsstaat

In moeizame dis- Een poging de perspectieven van onze verzorgingsstaat te schetsen begint bij een cussies worden beter zicht op de beleidsomgeving waarmee de verzorgingsstaat de komende ja- begrippen als kwa- ren geconfronteerd zal worden. Twee dominante ontwikkelingen moeten mijns liteit en toeganke- inziens hier genoemd worden: internationale beleidsconcurrentie en een nationa- lijkheid als magi- le verschuiving van prioriteit van de verzorgingsstaat naar de rechtsstaat. sche formules gebruikt om echte Beleidsconcurrentie keuzes (nog even) uit te stellen. Er is beleidsconcurrentie tussen de Europese lidstaten. In Duitsland is een serieus debat gaande over een forse verlaging van de tarieven voor de inkomstenbelasting

cdv|lente 2004 26

naar 36 procent, 24 procent en twaalf procent onder gelijktijdige sanering van fis- artikel cale aftrekposten. Beheersing van publieke uitgaven is het sleutelwoord voor een stabiele euro. De Europese landen staan voor eenzelfde opgave: een confrontatie tussen ener- zijds een welhaast permanente opwaartse druk op de uitgaven van de verzorgings- staat en anderzijds de onderlinge concurrentie die dwingt tot het beperken van collectieve uitgaven. Het gaat om uitgaven voor pensioenen, sociale zekerheid, on- derwijs en volksgezondheid. In moeizame discussies worden begrippen als kwaliteit en toegankelijkheid als magische formules gebruikt om echte keuzes (nog even) uit te stellen.

Prioriteit voor de rechtshandhaving

Daarnaast: nationale prioriteiten verschuiven. Er is inmiddels grote behoefte aan een krachtiger publiek optreden ter versterking van de rechtshandhaving in onze De sociale kwestie rechtsstaat. Dit onderwerp leent zich voor een apart themanummer van CDV. heeft de veiligheids- Mijn beeld is, dat waar de verzorgingsstaat tot een breed verzorgingsgebied is uit- kwestie te zeer ver- gewaaierd, de overheid zich in de sfeer van de rechtshandhaving heeft moeten te- drongen. rugtrekken, waardoor aanzienlijke hiaten zijn ontstaan in de rechtsbescherming tegen aantastingen en bedreigingen van lijf en goed. De sociale kwestie heeft de veiligheidskwestie te zeer verdrongen. Waar overheidsoptreden in de sociale kwes- tie zich heeft kunnen ontwikkelen tot een dominante en dikwijls buitengewoon fijnmazige aanwezigheid, is het onvoldoende in staat geweest essentiële waarbor- gen in de sfeer van de rechtsorde veilig te stellen. Maatschappelijke ontwikkelin- gen, zowel nationaal als internationaal, vragen om een verschuiving van publieke aanwezigheid van de sociale naar de veiligheidsthema’s.

Wij worden kortom geconfronteerd met afnemende publieke financiën vanwege externe Europese ontwikkelingen en een verschuiving in nationale prioriteiten ten gunste van de rechtshandhaving. Wat ons te doen staat is na te gaan hoe met dit dilemma om te gaan, waarbij de opgave zal zijn groei en dynamiek in de secto- ren van onze verzorgingsstaat te verenigen met het waarborgen van publieke be- langen in de sfeer van kwaliteit, toegankelijkheid en beheersing van publieke uit- gaven.

“Sterft, gij oude vormen …”

In deze noodzakelijke heroriëntatie op onze verzorgingsstaat valt het ons niet al- tijd gemakkelijk vorm en inhoud te onderscheiden. Strijdend voor bestaande vor- men, denken we grote idealen als solidariteit en sociale rechtvaardigheid veilig te stellen. Maar wanneer nieuwe omstandigheden de oorspronkelijke vooronderstel- lingen van een bepaalde vormgeving van de verzorgingsstaat hebben achter-

cdv|lente 2004 27

haald, zal blijken dat doorgaan op de oude wijze de oorspronkelijke idealen eer- der zal ondergraven dan naderbij brengen. ‘De Internationale’ heeft één zin die “sterft, gij oude vormen ...” over het sociale gehalte van onze verzorginsstaat mij als zeer relevant in de oren klinkt: “Sterft, gij oude vormen en gedachten”. Maar laat ik dichter bij huis blijven: Abraham Kuyper heeft het overheidsoptreden eens vergeleken met een stok die de planter naast het jonge boompje zet om het tegen stormen te beschermen. Na een paar jaar evenwel is de boom sterk genoeg en staat die stok verdere groei juist in de weg. Eenzelfde ambitie, de ontwikkeling van de boom, vraagt het vermogen te kunnen onderscheiden wanneer de boom de stok niet meer nodig heeft. Mijn stelling is dat de bestaande beschermende auto- matismen van onze verzorgingsstaat inmiddels ons samenleven eerder beknellen en frustreren, dan ondersteunen.

Verzorgingsstaat: een groot succes

Ter toelichting het volgende. Onze wereld zal nauwelijks meer herkenbaar zijn voor diegenen die in de naoor- logse jaren van de vorige eeuw onze verzorgingsstaat hebben vormgegeven. Zij zullen zich in ieder geval verbazen over: - de enorme welvaartsstijging voor verreweg het grootste deel van onze bevolking: verviervoudiging sinds begin jaren vijftig en verdubbeling sinds eind jaren ze- stig; - de afnemende behoefte aan uniformiteit en eenvormigheid in de dienstverle- ning op tal van gebieden en de onstuimige groei van pluriforme, op maat gesne- den producten en diensten; - een sterk toegenomen behoefte van veel burgers om zelfstandig te handelen en daarop aangesproken te worden; - andere opvattingen over de rol van de overheid en haar voorzieningen: meer faci- literend en ondersteunend daar waar nodig in plaats van voorschrijvend en dwingend.

Het zijn ontwikkelingen die wij allemaal zullen ervaren als behorend bij de geest van deze tijd en ons allen, min of meer, in de greep hebben. Het zijn op zich, naar Moeten we ons im- mijn besef, heel positieve, emancipatoire ontwikkelingen. In zekere zin kunnen mers inmiddels we stellen, dat het sociale niet de vraag stel- Emancipatiestreven, dat de hele twintigste eeuw zo heeft gedomineerd, buitenge- len naar de zin, het woon succesvol is verlopen. De verzorgingsstaat is in dit opzicht een groot succes motief van publie- geworden. ke regelingen voor de bovenminimale Inmiddels ondergraven inkomens? Hiermee is echter tegelijkertijd de zin van de oorspronkelijke opzet (en inmiddels gegroeide omvang) van deze verzorgingsstaat ondergraven. Moeten we ons im-

cdv|lente 2004 28

mers inmiddels niet de vraag stellen naar de zin, het motief van publieke regelin- artikel gen voor de bovenminimale inkomens, gegeven de ronduit spectaculaire toename van welvaart en weerbaarheid gedurende de afgelopen decennia voor grote groe- pen? Ruwweg kan gesteld worden dat de (gemiddelde) welvaart per hoofd van de bevolking sinds het eind jaren zestig is verdubbeld en sinds het begin jaren vijftig is verviervoudigd. Daarnaast blijken de verdelingseffecten van met name de zoge- naamde gebonden inkomensoverdrachten dikwijls allerminst ten gunste van de laagste inkomens uit te werken: het SCP-rapport Profijt van de overheid (SCP, Den Haag, december 2003) geeft een illustratief overzicht van de inkomenseffecten van deze zogenaamde gebonden inkomensoverdrachten in de sfeer van het onder- wijs, volkshuisvesting, openbaar vervoer, cultuur en recreatie. De effecten ver- schillen per sector. In het algemeen kan gesteld worden dat de uitgaven voor volkshuisvesting, het niet-leerplichtig onderwijs en die voor cultuur en recreatie in meer dan evenredige mate bij de hogere inkomens terecht komen. Zo komt zelfs ruim de helft van de uitgaven in de sfeer van het wonen terecht bij de rijkste twintig procent van de huishoudens.Wat tevens blijkt is dat de middeninkomens er dikwijls het slechtst aan toe zijn.

Er hebben in de loop der jaren heel eerbare motieven ten grondslag gelegen aan deze heffingen en toedelingen. De verzorgingsstaat heeft naast de verticale inko- mensverdeling tussen lagere en hogere inkomensgroepen ook verbanden gelegd tussen de generaties (pensioenen) en, in de zogenaamde tertiaire inkomensverde- ling, met allerlei gebonden bestedingen, waarvan het gebruik als maatschappelijk gewenst werd beschouwd: onderwijs, zorg, cultuur, openbaar vervoer, wonen. Er is inmiddels evenwel een onoverzichtelijk geheel ontstaan, dat historisch wel te verklaren is, maar waarvan inmiddels de vraag gesteld moet worden of dit zo is te handhaven, omdat er tal van onbedoelde effecten zijn ingeslopen. En voorzover deze bedoeld zijn, staat de zin daarvan inmiddels ter discussie onder invloed van de ontwikkeling van welvaart en weerbaarheid gedurende de afgelopen decennia.

Een strategie van selectie en ontvlechting.

Ik wil bepleiten de verzorgingsstaat te moderniseren door hem selectiever te ma- ken en tegelijkertijd te ontvlechten van de bedrijfsvoering in de verschillende sec- toren als volksgezondheid, onderwijs, volkshuisvesting en arbeidsmarkt:

1. Selectie. Het veiligstellen van de publieke waarborg voor de meest kwetsbare in- komensgroepen, onder gelijktijdige afbouw van publieke bemoeienis voor de bo- venminimale inkomensniveaus die deze waarborg niet langer nodig hebben. 2. Ontvlechting. De overheid is zich – als verzorgingsstaat - soms heel ingrijpend en gedetailleerd gaan bemoeien met de bedrijfsvoering in verschillende sectoren. Ik wil hier in het bijzonder twee ingrijpende veranderingen bepleiten. Ten eerste

cdv|lente 2004 29 kan de overheid, om groei en dynamiek in onderwijs, volksgezondheid en volks- huisvesting te stimuleren, haar waarborgfunctie gericht op kwaliteit en toeganke- “sterft, gij oude vormen ...” over het sociale gehalte van onze verzorginsstaat lijkheid beter op een andere wijze uitoefenen dan via een bemoeienis met de be- drijfsvoering. Accreditatie ten behoeve van kwaliteitsborging en financiële ondersteuning van de cliënt, patiënt, leerling of huurder ten behoeve van hun toegankelijkheid is aanmerkelijk efficiënter dan een intensieve bemoeienis met de bedrijfsvoering. Ten tweede is inkomenspolitiek de prijsvorming in de volksge- zondheid, het onderwijs, de volkshuisvesting en de arbeidsmarkt gaan beïnvloe- den. Deze vermenging bemoeilijkt een efficiënte bedrijfsvoering. Het ware te over- wegen deze sectoren niet meer te belasten met inkomenspolitiek, maar deze te concentreren in toeslagen, gelieerd aan de fiscale systematiek.

Selectie

Er is mijns inziens alle aanleiding om het bereik van publieke voorzieningen te concentreren op diegenen die het overheidsschild niet kunnen missen. Dat bete- kent een afbouw van dat schild voor diegenen die geen behoefte aan dat schild (meer) hebben en in eigen verantwoordelijkheid desgewenst daarin kunnen voor- zien. Ter toelichting het volgende.

Zoals hierboven reeds beschreven, hebben de hogere inkomensgroepen bij bepaal- de voorzieningen aanzienlijk meer profijt van collectieve inkomensoverdrachten dan de lagere en middeninkomens. Er kan om andere overwegingen dan inko- menspolitieke hiervoor aanleiding zijn (bijv. cultuurpolitieke of bestedingsimpul- sen in de sfeer van vervoer) maar deze inkomensoverdrachten hebben weinig van doen met de oorspronkelijke bedoelingen die aan onze verzorgingsstaat ten grondslag hebben gelegen. Er is alle aanleiding voor heroverweging, gegeven de ontwikkeling van welvaart en weerbaarheid gedurende de laatste decennia. Ik realiseer mij terdege dat het brede bereik van de verzorgingsstaat zich goed laat verstaan vanuit de sociale geschiedenis : er was immers in de vorige eeuw een breed gevoelde behoefte aan een wettelijke bescherming, gegeven de ruwheid van de sociaal-economische ontwikkelingen en de geringe weerbaarheid van grote groepen onder de werkende klasse. De emancipatie die zich inmiddels heeft vol- trokken illustreert het succes van de verzorgingsstaat in termen van ontwikkeling van welvaart en weerbaarheid. Het brede verzorgingsgebied van de verzorgingsstaat was destijds ook bewust ge- wild met het oog op een breed draagvlak voor de financiering van de voorzienin- gen: wanneer de midden en hogere inkomensgroepen, bij wijze van voorbeeld, ook ouderdomspensioen en kinderbijslag ontvangen, dan is een directe betrok- kenheid voor ook hun premiebetaling verzekerd. Zoals hierboven aangegeven moeten wij evenwel een toenemende druk verwach- ten op het beperken van de collectieve uitgaven voor de verzorgingsstaat. Gesteld

cdv|lente 2004 30

voor het dilemma al deze uitkeringen in gelijke mate terug te brengen, of selectief artikel de uitkeringen voor de meest kwetsbare inkomensgroepen in stand te houden on- der gelijktijdige afbouw van die voor de hogere inkomensgroepen, dan ontkomen wij mijns inziens niet aan een keuze in ieder geval het schild voor de meest kwetsbare groepen in stand te houden. Aldus kan de overheid zich concentreren op die groepen die haar schild niet kunnen missen.

Levensloop

Intussen kunnen de bovenminimale inkomensgroepen zelf in eigen beheer aan- vullende voorzieningen treffen op het niveau van de arbeidsplaats. Een concentra- tie rond de arbeidsplaats hoort bij de volgende fase waarnaar de verzorgingsstaat evolueert. Op dat niveau kan beter dan thans op collectief niveau, de afweging ge- maakt worden tussen de kosten van en behoefte aan loon, verlof, scholing, pen- sioen. Daarbij kan ook beter dan thans rekening gehouden worden met schomme- lingen in de conjunctuur. Er ligt hier mijns inziens een nieuw werkterrein voor de vakbeweging; althans voor die delen van de vakbeweging die zich bewust zijn van het gegeven dat differentiatie in arbeidsvoorwaarden onontkoombaar is. De zoge- naamde levensloopbenadering sluit hierop aan: op de werknemer individueel toegesneden maatwerk, waarin de verschillende aanspraken in onderling verband Publieke belangen worden overeengekomen en flexibel beschikbaar komen, afgestemd op de fase als kwaliteit en toe- waarin de werknemer met zijn of haar gezin verkeert. Tot zover de eerste beleids- gankelijkheid kun- lijn. nen beter niet lan- ger gerealiseerd Ontvlechting worden via een in- tensieve publieke De tweede beleidslijn is ontvlechting. De overheid is zich bij de opbouw van de bemoeienis met de verzorgingsstaat intensief gaan bemoeien met de bedrijfsvoering in bijvoorbeeld bedrijfsvoering. de volksgezondheid, het onderwijs en de volkshuisvesting, onder meer om de toe- gankelijkheid voor kwetsbare groepen te waarborgen. Inkomenspolitiek is ver- vlochten geraakt met het bepalen van de prijs voor de diensten in deze sectoren. Inmiddels is duidelijk dat hierdoor een efficiënte bedrijfsvoering in deze sectoren wordt gedwarsboomd, en blijkt tevens dat het beoogde doel veelal veel effectiever op een andere wijze gediend kan worden. Een ontvlechting is nodig: publieke be- langen als kwaliteit en toegankelijkheid kunnen beter niet langer gerealiseerd worden via een intensieve publieke bemoeienis met de bedrijfsvoering. Ook zal mijns inziens inkomenspolitiek ontvlochten moeten worden van de prijsvaststel- ling in sectoren als onderwijs, volksgezondheid, volkshuisvesting en de arbeids- markt.

cdv|lente 2004 31

Ontvlechting van prijsvorming en inkomenspolitiek “sterft, gij oude vormen ...” over het sociale gehalte van onze verzorginsstaat

Allereerst ga ik in op de ontvlechting van prijsvorming en inkomenspolitiek. In de loop der jaren zijn inkomenspolitieke overwegingen vervlochten geraakt met de prijsvorming in deze sectoren. Er is een onoverzichtelijk geheel van inko- menspolitieke instrumenten ontstaan, waardoor in deze omvangrijke sectoren de bedrijfsvoering ernstig wordt bemoeilijkt. Kort gezegd vraagt een ordelijke en effi- ciënte bedrijfsvoering van bijvoorbeeld een verzekeringspakket in de volksgezond- heid of de bepaling van de huur van een huurhuis, om prijzen die een weerspiege- ling zijn van de werkelijke kosten die voor deze producten of diensten gemaakt moeten worden. Een ander voorbeeld: het verbod op collegegelddifferentiatie voor bijvoorbeeld de financiering van mastersopleidingen belemmert onze uni- versiteiten topopleidingen aan te bieden, die zich op Europees en wereldschaal kunnen meten met universiteiten die daartoe wel de ruimte hebben. De toeganke- lijkheid van deze dure studies voor alle daarvoor getalenteerde studenten kan via een leenstelsel gewaarborgd worden. Wanneer de prijzen kunstmatig laag gehouden worden vanwege inkomenspolitieke overwegingen, dan worden deze sectoren belast met een prijsstelling die sector- vreemd is en de verkeerde signalen afgeeft voor een efficiënte bedrijfsvoering. Groei en productiviteit kunnen daardoor ernstige schade ondervinden. Het waarborgen van toegankelijkheid zal met gerichte publieke financiële ondersteuning van cliën- ten en leerlingen (en huurders) vorm kunnen krijgen. Ook hier zal een toeslagsyste- matiek in de fiscale sfeer efficiënter en rechtvaardiger kunnen uitwerken dan het huidige onoverzichtelijke geheel van inkomens politieke maatregelen dat soms meer wegheeft van een schot hagel dan van weloverwogen en gericht beleid.

Op de arbeidsmarkt geldt voor het wettelijk gegarandeerde niveau van het mini- mumloon iets soortgelijks: inkomenspolitieke overwegingen gericht op alleenver- dieners liggen ten grondslag aan het huidige niveau. Het gevolg daarvan is even- wel dat vele werkzoekenden met een geringe arbeidsproductiviteit niet of moeizaam aan de slag komen. Een verlaging van het minimumloon naar bijvoor- beeld zeventig procent van het huidige niveau, gekoppeld aan een aanvullende toeslagregeling naar honderd procent voor diegenen die daarvoor in aanmerking komen, zal veel werkgelegenheid creëren, die thans niet of zwart wordt verricht, Wordt het niet tijd zonder dat er wat betreft te garanderen minimum inkomensniveaus iets hoeft te het taboe op het veranderen. Onze samenleving heeft grote behoefte aan deze arbeid, bijvoorbeeld wettelijk mini- in de sfeer van de dienstverlening. Wordt het niet tijd het taboe op het wettelijk mumloon te door- minimumloon te doorbreken omdat er weinig mee wordt gewonnen , maar in- breken? middels wel veel mee wordt verloren?

Resumerend: het scheiden van een efficiënte bedrijfsvoering van inkomenspolitie- ke maatregelen is van grote betekenis voor een beter functioneren van onderwijs,

cdv|lente 2004 32

volksgezondheid, volkshuisvesting en arbeidsmarkt. Tegelijkertijd stelt deze schei- artikel ding ons in staat het inkomensbeleid beter dan thans te concentreren in een toe- slagensystematiek gelieerd aan de fiscale sfeer.

Twee gezichten

Er is mijns inziens evenzeer een ontvlechting nodig van de intensieve bemoeienis van de overheid met de bedrijfsvoering in sectoren als onderwijs en volksgezond- heid. Wat ons hier, naar mijn inschatting, dikwijls dwars zit is, wat ik zou willen noemen, de ‘twee gezichten’ van onderwijs en volksgezondheid.

Behoefte aan groei en dynamiek

Bij onderwijs en volksgezondheid is aan de ene kant onomstreden dat deze een cruciale rol vervullen in onze samenleving en dat de betekenis ervan eerder zal toenemen dan afnemen. Er is immers een groeiend scholingsgebrek in ons land op vooral de middelbare en hogere niveaus. In de sfeer van het levenlang leren lo- pen we in ons land bepaald niet voorop. Laten we hopen, of nog beter: laten we er hard aan werken, dat het onderwijs een krachtige groeisector wordt in ons land, waarin allerwegen duurzaam en fors wordt geïnvesteerd op een hoog niveau. Soortgelijke impulsen zijn nodig in de volksgezondheid: hoe krijgen we voldoen- de hoogontwikkelde gezondheidszorgvoorzieningen gelet op de toenemende vraag van een steeds grotere groep ouderen? Ook hier: wij moeten heel gelukkig zijn met de autonome groeiimpulsen naar volume en kwaliteitsverbetering in de volksgezondheid. Wij zien, evenals in het onderwijs, ook op dit terrein een toene- mende internationale druk op kwaliteitsverbetering en mobiliteit.

Deze ontwikkelingen worden uiteraard mede gevoed door veranderingen aan de vraagzijde: de burger kiest steeds meer voor voorzieningen die bij hem passen. Hij neemt steeds minder genoegen met wat de aanbieder goed dunkt te leveren. En als het moet gaat hij daarvoor de grens over. Accreditatie en bachelor-master in het hoger onderwijs zal op Europees niveau een benchmark op gang brengen: uni- versiteiten worden onderling vergeleken. Een instelling die wat te lang in deze vergelijking onderaan bungelt heeft wel een probleem.

Deze kant van onderwijs en volksgezondheid laat dus het gezicht zien van groei, dynamiek en concurrentie op kwaliteit.

Deugdelijk en toegankelijk

Maar er is ook ander gezicht. Vanouds is er een breed gedragen en diepgewortelde publieke ambitie inzake onderwijs en volksgezondheid, die vooral deugdelijk en

cdv|lente 2004 33 voor iedereen toegankelijk moeten zijn. Dit gezicht past niet onmiddellijk bij groei, dynamiek en competitie. Dit andere gezicht heeft zich namelijk vooral ver- “sterft, gij oude vormen ...” over het sociale gehalte van onze verzorginsstaat taald in financiële beheersing, gelijkheid en navolging van publieke regels.

En hier gaat het wringen: deze twee gezichten van onderwijs en volksgezondheid verdragen elkaar niet goed. Afgaande op de gangbare discussies lijkt het erop alsof toegeven aan het nieuwe gezicht van dynamiek en groei wordt ervaren als een ver- lies van de reeds lang gekoesterde politieke ambities van deugdelijkheid en toe- gankelijkheid. Zo kunnen we gemakkelijk terecht komen in een impasse, waarin de twee gezichten, de twee werelden, elkaar krampachtig in evenwicht proberen te houden en beide kampen al blij zijn wanneer de ander geneutraliseerd kan worden. Is dit niet ten diepste de situatie waarin het debat over onderwijs en volksgezondheid in ons land verkeert? Een beklemmende dwangbuis waarin pu- blieke financiën, sectordynamiek en toegankelijkheid geen kant uitkunnen en al- ledrie dreigen het onderspit te delven.

Vorm en inhoud

Ik waag het er maar op de vraag te stellen hoe lang we het ons nog kunnen veroor- loven dit dilemma van de twee gezichten van onderwijs en volksgezondheid in stand te laten. Zit ons ook hier een verwarring van de stok en het boompje van Abraham Kuyper niet in de weg? Kan het zijn, met andere woorden, dat de ons allen zo vertrouwde inhoudelijke ambities met onderwijs en zorg gaandeweg en haast ongemerkt verward zijn ge- raakt met een verknochtheid aan een bepaalde vormgeving van die ambities, die, gelijk de stok, zeer gebonden kunnen zijn aan een bepaalde periode in het verle- den.Wederom: inhoud en vorm.

Het gaat wat betreft de publieke ambities om toegankelijkheid en kwaliteit (ui- teraard binnen zekere randvoorwaarden inzake beschikbare publieke financiën). Hoe, op welke wijze onderwijs en zorg georganiseerd en aangeboden worden, be- hoeft daarmee niet ook onder de publieke ambities te vallen. Het lijkt verstandig deze bedrijfsvoering (de vorm) zo praktisch en zakelijk mogelijk te beschouwen. De huidige feitelijke situatie is, zoals bekend, een andere. Er is een grote bemoei- enis vanuit de overheid met de bedrijfsvoering en met de inrichting van onder- wijs en volksgezondheid. Aanzienlijke aantallen ambtenaren op de ministeries OCW en VWS zijn hier dagelijks gewetensvol mee bezig. Deze bemoeienis is even- wel niet bevorderlijk voor het geschetste belang van groei, dynamiek en kwali- teit.

cdv|lente 2004 34

Maatschappelijke ondernemingen artikel

Ik meen dat het de moeite waard is in een strategie van selectie en ontvlechting het aanbod van onderwijs en zorgvoorzieningen in beginsel vrij te laten aan maat- schappelijke ondernemers. Het is trouwens alleszins voorstelbaar, dat Europese en andere internationale regelgeving (bijvoorbeeld in het kader van de WTO) in de nabije toekomst de lidstaten hiertoe dwingen over te gaan, gegeven de toenemen- de internationale mobiliteit van deze diensten en de trend naar gemengde publiek- private financiering. Maar ook los hiervan: bemoeienis met de bedrijfsvoering zal steeds meer illusoir blijken te zijn en niet effectief om publieke belangen te waar- borgen. Temeer omdat het aanbod aan onderwijs en zorgvoorzieningen onstuimig zal toenemen, met ook in toenemende mate aanbod vanuit het buitenland.

Ruimte geven aan maatschappelijke ondernemers in onderwijs en zorg betekent overigens wel een intensiveren van een andere publieke bemoeienis: namelijk met het ordenen van het bestel, het doorzichtig maken van al het aanbod en het waarborgen van kwaliteitsniveaus via accreditatie-eisen. De toegankelijkheid kan afdoende gewaarborgd worden via een sociaal leenstelsel of via fiscale toeslagen op de uitgaven voor zorg.

Tenslotte

In de gangbare discussie over de toekomst van onze verzorgingsstaat kan gemak- kelijk een onzuivere probleemstelling insluipen, die welhaast moet leiden tot een Inkomensbeleid, afruil tussen overwegingen van doelmatigheid en rechtvaardigheid. Ik betwijfel sectordynamiek en of we aldus het werkelijke probleem goed op tafel hebben, omdat te dikwijls een borging van publie- tijd en plaats gebonden vormgeving wordt verward met nog steeds breed gedra- ke belangen gericht gen inhoudelijke ambities die aan onze verzorgingsstaat ten grondslag liggen. op kwaliteit en toe- Een strategie van selectie en ontvlechting voor de publieke aanwezigheid in de gankelijkheid hou- verzorgingsstaat (ook om ruimte te maken voor een nadrukkelijker aanwezigheid den elkaar nu in in de rechtsstaat) kan mijns inziens een antwoord zijn op de vraag hoe de ambi- een houdgreep. ties van onze verzorgingsstaat veilig te stellen, gegeven de groei van welvaart en weerbaarheid die zich de afgelopen decennia heeft voltrokken. Selectie en ont- vlechting betekenen ook het ontvlechten van inkomenspolitieke overwegingen van een reële prijsstelling in zorg, onderwijs, volkshuisvesting en arbeidsmarkt. Daardoor zullen deze sectoren aangespoord worden tot groei en dynamiek. Er is grote behoefte aan maatschappelijke ondernemers in deze sectoren die de ruimte krijgen hun bedrijfsvoering naar eigen inzicht in te richten, binnen randvoor- waarden van kwaliteitsaccreditatie. Intussen kan een meer rechtvaardige inko- mensverdeling vorm krijgen door middel van het waarborgen van uitkeringen op minimumniveau, een sanering van inkomensoverdrachten in de horizontale in- komensverdeling en een toeslagensystematiek gelieerd aan de fiscale sfeer, wan-

cdv|lente 2004 35 neer reële prijzen in zorg, onderwijs, volkshuisvesting en arbeidsmarkt de toegan- kelijkheid in gevaar brengen. “sterft, gij oude vormen ...” over het sociale gehalte van onze verzorginsstaat

Inkomensbeleid, sectordynamiek en borging van publieke belangen gericht op kwaliteit en toegankelijkheid houden elkaar nu in een houdgreep. Met de geschet- ste beleidsvernieuwing kunnen we hopelijk een weg inslaan waarin herstel gloort voor een rechtvaardige inkomenspolitiek, geconcentreerd op de waarborgfunctie voor de meest kwetsbare groepen. En kunnen de grote sectoren van onze verzor- gingsstaat worden voorzien van nieuwe impulsen voor dynamiek en groei van kwaliteit en volume. Ik meen dat aan deze onderscheiden doelstellingen thans dringend behoefte is.

Drs. Hans Borstlap is lid van de Raad van State. Daarvoor was hij vanaf 1990 directeur-ge- neraal op het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en vanaf 2000 op het ministe- rie van OCW. In de jaren tachtig was hij raadadviseur op het kabinet van de minister-presi- dent. In de jaren zeventig was hij lid van de staf van de dr. Abraham Kuyperstichting, het wetenschappelijk bureau van de ARP.

cdv|lente 2004 36 De geschiedenis van het artikel christen-democratische begrip ‘solidariteit’ steinar stjernø

Het begrip ‘solidariteit’ heeft een prominente plaats gekregen in het ontwerp voor de Europese Grondwet. Op deze manier wordt een belangrijk begrip uit de West-Europese politieke geschiedenis daarin vastgelegd. Vaak wordt het geasso- cieerd met de sociaal-democratie. En inderdaad: in die traditie heeft het een be- langrijke rol gespeeld. Het heeft echter een niet minder belangrijke rol ge- speeld in de christen-democratische traditie. Niet voor niets is ‘ solidariteit’ een van de vier kernbegrippen van het CDA. De Noor Steinar Stjernø heeft een boek geschreven over de geschiedenis van het idee solidariteit dat in het najaar zal verschijnen bij Cambridge University Press. Hierin beschrijft hij gedetail- leerd de geschiedenis van beide tradities in verschillende Europese landen. In dit Engelstalige artikel – een voorpublicatie – schrijft hij samenvattend over de ontwikkeling en de betekenis van het christen-democratische begrip ‘solidari- teit’. Dat begrip is als seculier begrip voor het eerst tot ontwikkeling gekomen steinar stjernø in het negentiende-eeuwse Frankrijk. De stelling van Sternø is dat het christen- democratische begrip overwegend het product is van een katholieke toeëige- ning en bewerking daarvan. Die bewerking en toeëigening gebeurde in aanvan- kelijk vooral in Duitsland waar zich in de eerste decennia van de twintigste eeuw een Duits solidarisme ontwikkelde. Na de Tweede Wereldoorlog werd so- lidariteit opgenomen in programma’s van christen-democratische partijen. Nog later (1961) werd het begrip ‘solidariteit’ ook geïntegreerd in geschriften van de Rooms-Katholieke kerk. Protestanten zijn veel minder actief geweest in het ont- wikkelen van het concept solidariteit. Hun sleutelbegrippen zijn ‘gerechtig- heid’ en ‘verantwoordelijkheid’ (niet toevallig waarschijnlijk twee andere kern- begrippen in het CDA).

The concept of solidarity has been given a prominent position in the Draft Treaty establishing a Constitution for Europe, together with concepts such as freedom, justice, human dignity, the human person, equality and subsidiarity. The political language and the political values in the Draft Treaty represent a fusion of the political langu- ages and the political values that we find in two of the main strands of European political thought – social democracy and Christian democracy. In this article, I shall describe how the concept of solidarity developed in the Christian democra- tic tradition1.

cdv|lente 2004 37

The political idea of solidarity de geschiedenis van begrip ‘solidariteit’ het christen-democratische

Historically speaking, the phenomenon of solidarity existed before the idea was formulated. The idea existed before the term became widespread, and the term was in general use before its modern meaning had developed. A Christian idea of fraternity was developed in the early days of the Christian era, and was coined to identify and parallel the close relationships within the family to the development of community between Christian friars. In the sixteenth century, French lawyers used solidarité, referring to a common responsibility for debts incurred by one of the members of a group (Hayward, 1959). A political idea of fraternity or brother- hood developed during the French revolution, and during and after the revolution in 1789 Jacobins like Danton and Mirabeau occasionally used the term solidarity as well. In the first part of the nineteenth century, French social philosophers reflec- ted upon the period of social and political unrest in the wake of the revolution. At the same time, they witnessed the early development of capitalism and the incre- asing influence of liberalism. These experiences prompted French social philosop- hers to find a way to combine the idea of individual rights and liberties with the idea of social cohesion and community. Charles Fourier introduced a social and political concept of solidarity in his descriptions about his utopia, the phalanx, in 1822. The pre-Marxist communist Pierre Leroux used it when he criticised Liberalism and the Christian concept of charity in 1840, and Auguste Comte intro- duced it in what was to become the new science of sociology in 1852. In the last decades of the century, Emile Durkheim and Léon Bourgeois made it a key con- cept in solidarism, which became some sort of an official ideology for the radical party. For all these, the concept of solidarity was a broad and inclusive one and it aimed at restoring the social integration that had been lost. In Germany, where Marxism became an early and dominating influence in the la- bour movement, the concept of solidarity developed later and was adapted to ex- press the need for cohesion and unity in the working class and in the labour mo- vement. This idea was more restricted, since it referred solely to workers, and more inclusive, since workers across national borders were included. It did not aim at integration and it implied conflict and divisiveness (class conflict) as well The concept of soli- as unity. In the latter part of the nineteenth century, Catholic social teaching, par- darity had been es- ticularly the German Solidarismus, inspired a third tradition of solidarity. Within tablished as a secu- Protestant social ethics, the development of an idea of solidarity did not take lar concept both in place until after World War II. politics and sociolo- gy a long time befo- A continuous concern about social integration re it was introduced in Christian demo- Thus, the concept of solidarity had been established as a secular concept both in cratic ideology. politics and sociology a long time before it was introduced in Christian democra- tic ideology. More than one hundred years were to pass until the concept of solida-

cdv|lente 2004 38

rity finally was accepted in Christian democratic political theory. artikel In Catholic social teaching we find a long and enduring concern about social inte- gration. In Summa Theologica, Thomas Aquinas formulated principles that were further developed in later papal writings. Those who have an excess of property and money, should not regard this wealth as something that belongs exclusively to them, but have a responsibility to assist the needy. This is a duty, not of natural law and not of human law, but of Christian charity, according to Thomas. But he also transcended the notion of individual charity and formulated a number of principles that are relevant for the governance of society, too. The individual should be integrated into the social group and society. Society and governments have a responsibility to impose taxes in order to finance those measures that would increase the social integration of society. This concern about social integra- tion may be seen as being one of the origins of the Catholic idea of solidarity. Catholic solidarity particularly denotes attitudes that are necessary for bringing about and enhancing the social integration within society.

German Solidarismus

This concern about social integration was revived when Catholics observed the so- cial effects of industrialisation and class struggle in the nineteenth century. In the second part of the nineteenth century, many Catholics saw with alarm that competitive capitalism uprooted local communities, concentrated workers in mi- serable conditions in the cities and created richness for the few, and they acknow- ledged that both increased individualism and the collective response of the wor- king class to socialism threatened the position of Catholicism and the Church. In Germany, the protagonist in developing Catholic social ethics was the Catholic bishop von Ketteler. In 1864 he had published Die Arbeiterfrage und Christentum. Here he argued for Christian trade unions, worker-producer co-operatives and as- sistance for those not able to work and for individual and collective freedom that was ‘opposed to the false freedom of absolutism and liberalism that deny the free- dom of the individual and the community’ (Ketteler 1952 (1864)). A national Catholic party - das Zentrum - was established in 1870. The Zentrum was unique among German parties in drawing its support from all classes - aristocracy, the middle class, and the working class. The Zentrum wanted equalization between capital and landed property on the one hand, and between employers and labour and was eager to protect and develop the Mittelstand – the middle class and intro- duced laws that should remove ‘evils that threaten the moral or physical destruc- tion of workers’ (Zentrum 1952 (1870)). In von Ketteler and the program of the Zentrum there are four aspects that came to be core elements of Catholic social ethics when Leo XIII published Rerum Novarum twenty years later. First, a boundary was drawn against liberalism. Second, the worker question was made a key issue. Wages should be raised to the

cdv|lente 2004 39 real value of the labour. Working hours should be reduced. Children should not work, and mothers should not be allowed to work in factories. Third, justice was de geschiedenis van begrip ‘solidariteit’ het christen-democratische early made a key concept. The fourth aspect was to be a continuous concern of Christian democracy – the preoccupation about the Mittelstand and the rejection of class struggle. Political Catholicism should conciliate and integrate, not strug- gle. This idea became the basis for the development of a Catholic idea of solidari- ty, and Von Ketteler and the German Solidarismus was to influence the ideas that the Pope presented in Rerum Novarum. After the turn of the century, the spiritual father of what was labelled christlicher Solidarismus, Heinrich Pesch, developed an extensive theory of how economy could be reconciled with social integration. In the tradition of Rerum Novarum his ambi- tion was to develop a doctrine of the middle way, avoiding the weaknesses of both individualism and collectivism and taking into account the interests of both indi- viduals and society. Accepting capitalism, but warning against excesses of libera- lism and individualism he wanted to ‘christianise’ economy and society according to the principles of the common good, the provision for needs and a corporate so- cial order based on solidarity between labour and capital, employers and employ- ees. Besides, he integrated other elements of papal teaching as well, as the idea of subsidiarity, a just wage etc. (Pesch). Inspired by the Zentrum, parties rooted in social Catholicism were established also in other countries in last part of the nineteenth and the first part of the twentieth century. In Italy, the PPI – the Italian People’s Party developed a radical view on the social question, was preoccupied with the relationship between the individual and community, the middle class, social reform and social integration across dividing class boundaries. Also in Austria, the and Belgium parties inspired by social Catholicism were established (Kalyvas).

Papal social teaching

Paralleling this and partly influenced by German Catholicism the Catholic Church developed its social teaching. Leo XIII’s Rerum Novarum of 1891 signalled a concern about the situation of the workers. It denounced liberalism and socia- lism, argued for social integration on the basis of justice - which meant a capita- list society with social reforms, just wages and based on family values. Quadragesimo Anno of Pius XI in 1931 elaborated in more detail on the social issues and emphasised the concept of subsidiarity. The state should feel responsibility for the integration of society, but subsidiarity should mean that the state should not interfere in the activities of the family, voluntary organisations and local com- munity, but support them, and this came to imply a careful balance against what he considered as exaggerated public responsibility. Quadragesimo Anno represents a continuation of the Leo XIII’s concern about social integration and interest in how society was organized through public policy. He did not yet, however, intro-

cdv|lente 2004 40

duce the concept of solidarity as a way of emphasising the role of the state when artikel ‘lower instances’ were not able to fulfil their responsibility for solving social pro- blems. Seeking to transcend - and not to supplant - personal and private charity, he ap- plied the notions of justice and of social charity. Because market economy was a ‘blind force and a violent energy, it had to be restrained and guided wisely to be useful to man’ (Pius XI). Society needs more noble principles than a totally free market economy can offer as guidance. Social charity should be the spirit of this or- der, guarded and maintained by public authority. This combination of justice, so- cial charity and public authority is very close to the modern concept of Catholic solidarity.

Modern Christian democracy

A modern Christian A modern Christian ideology and concept of solidarity was, however, not definiti- ideology and con- vely established until the new Christian democratic parties were established after cept of ‘solidarity’ World War II. Whereas social Catholicism had had a rather unsettled relationship was, however, not with liberal democracy, the new Christian democratic parties were firmly consoli- definitively esta- dated on a defence of liberal democracy. The most important of these parties was blished until the the Christlich-Democratische Union Deutschlands (CDU) which was established in 1945 new Christian de- as an inter-confessional party, but strongly influenced by Catholic social teaching. mocratic parties As the Italian party Democrazia Christiana and other Christian democratic parties, were established af- the CDU sought to define a third way between laissez-faire capitalism and socia- ter World War II. list collectivism. It launched the concept of a ‘social market economy’, which me- ant that the economy should be based on capitalism, market and competition, combined with a conscious social policy that offered social protection and securi- ty against negative side effects on social integration. Public intervention and the social security system should be closely linked to labour market participation with a strong correlation between personal contribution and benefits. In this way an optimal balance of economic utility and social justice could be achieved (Buchaas). In Italy, De Gasperi and others who had been PPI-members founded Democrazia Cristiania, DC, in 1942. De Gasperi, who became the first Catholic Prime Minister in Italy, was strongly entrenched in Catholic social teaching. He emphasised the need for mediation and integration and argued that the new DC should address the whole society and mediate between all classes and social categories. Social so- lidarity should make both employers and employees feel responsible for produc- tion and welfare. DC was to be the dominating government party in Italy for al- most half a century. In other countries as the Netherlands and Norway, Protestant parties increased their influence. However, in terms of the concept of solidarity, it was the tradition from the German solidarismus that was developed further. In the tradition of Pesch, German

cdv|lente 2004 41

Catholic theologians continued to be preoccupied with solidarity during the 1950s. Oscar von Nell-Breuning argued in his Zur Christlichen Gesellschaftslehre, On de geschiedenis van het christen-democratische begrip ‘solidariteit’ Christian Teaching about Society, that ‘The basic law of Christian solidarity is oppo- sed to individual and group egoism’ which makes people place self-interest above the common good, and blocks social commitments (Nell-Breuning and Sacher). The extensive Herder’s Social Catechism declared solidarity to be a basic law (Herder). Franz Klüber, a professor of Christian sociology, listed three basic principles of Catholic social teaching: the principle of the person (distinct from that of the indi- vidual), the principle of solidarity, and the principle of subsidiarity (Klüber). These concepts were to constitute core elements of papal teaching on social ethics in the following decades. At the end of the 1950s, the CDU initiated a programmatic discussion between Catholics and Protestants about the Christian identity of the party. In the Berliner programme in 1971, most key concepts of the modern Christian democratic ideolo- gy were finally introduced. The programme stated that CDU politics were based on the principles of Christian responsibility. The aim, it was declared, was the free- dom of the individual, recognition of the commitment to society, and justice, equal opportunity for everybody, the solidarity between all citizens and the responsibility of the person. Social market economy should be based on the contribution of the indivi- dual and social justice, competition and solidarity, personal responsibility and so- cial security, the programme stated.

From John XXIII to John Paul II

The term solidarity When a Christian democratic concept of solidarity was in the process of develo- was introduced in ping, this happened through a reciprocal influence between social Catholicism Papal teaching in and the Christian democratic movement on the one hand and Papal teaching on John XXIII’s encycli- the other hand. The term solidarity was introduced in Papal teaching in John cal of 1961 ‘Mater et XXIII’s encyclical of 1961 Mater et Magistra. Here he called for government action Magistra’ to assist people in need by abolishing or reducing economic inequalities that ‘are due to the fact that they live in less economically developed areas’ and to help to bring about economic development. First, it implied that rich nations should feel obliged to support the poor nations of the world. We find, however, also a second reference to solidarity. This is that ‘workers and employers should respect the principles of human solidarity in organizing their mutual relations and live to- gether as befits Christians and brothers’, repeating in the tradition from Rerum Novarum that ‘both unlimited competition which is preached by liberals and the class struggle which is a dogma of Marxists, are plainly no less contrary to Christian teaching than they are to human nature itself’ (John). In these short sen- tences, we see the essence of the Catholic concept of solidarity: on the one hand it implies compassion and action to help the poor and underprivileged, on the other it conceives of solidarity as mediation between classes and groups that might be

cdv|lente 2004 42

poised against each other as adversaries in economic life. artikel During the 1960s and 1970s, papal encyclicals were increasingly more preoccup- ied about solidarity with the Third World. The present pope John Paul II made soli- darity a key concept in papal social teaching with the encyclical Populorum Progressio in 1989. Finally, with the publication of Centesimus Annus in 1991, John Paul authorised a complete language of solidarity in Catholic social teachings, and defined solidarity’s relationships to other key concepts such as the person, the common good, justice, and subsidiarity. As we have seen, the concept of solidarity has emerged and developed in Catholicism from two very different sources. The first is the preoccupation with social integration, with its origins in the works of Thomas Aquinas. In this tradi- tion, the emphasis is upon a universal understanding of solidarity, stressing con- sensus and the community between all human beings. The second source is found in the concern for the suffering people of the Third World. The urgent problems of the poor nations and the Vatican’s increased understanding of those problems and the influence of the Catholic churches of the Third World, especially in Latin America, paved the way for the introduction of the concept of solidarity into ency- clicals and other ecclesiastical texts. With the confluence of these two strands a Catholic concept of solidarity was established and later adopted as an integrated Protestants have concept in Christian democracy as well. not been as active What then about the influence of Protestantism in Christian democracy? Today, as Catholics to deve- the Christian democratic family includes both parties with Catholic and lop a concept of so- Protestant historical roots. Although Protestantism has brought ideas to Christian lidarity. democracy and to the umbrella organisation European People’s Party, a study of do- cuments from the Lutheran World Federation and the World Council of Churches and protagonists of Protestant social ethics, indicates that Protestants have not been as active as Catholics to develop a concept of solidarity. Their key concepts have been justice and responsibility, which seems to reflect the more important role of in- dividualism in Protestantism.

Conclusion

The Christian democratic concept of solidarity that today is found in the program- me of these parties has been developed through several phases. First, a political and secular concept of solidarity was implanted and integrated in Catholic social teaching. Second, this concept was imported into Christian democratic political theory from Catholic social teaching. Today the concept of solidarity is a common property of social democracy and Christian democracy. Their concepts of solidari- ty share many characteristics. Both refer to a general feeling of togetherness and willingness to share resources. Both are broad and including concepts, not restric- ted to people ‘like us’ or to a certain class. Thus, both imply some sort of altruism. Both are included in a discourse where freedom and justice are other and associa-

cdv|lente 2004 43 ted key concepts. Naturally, there are some differences. In most social democratic parties, equality de geschiedenis van begrip ‘solidariteit’ het christen-democratische is emphasized more than in Christian democratic parties. In Christian democracy the concept of the person is emphasized, whereas social democratic parties in ge- neral have been more reluctant to introduce the notion of the individual in their programmatic ideology. The social democratic idea of solidarity implies a stron- ger preparedness to resort to state or public initiatives and programs, whereas in Christian democratic theory this is balanced against the principle of subsidiarity. As this principle may be interpreted in various ways, the difference in political practice may be considerable both within the two political camps and between Christian democracy and social democracy. However, despite the prominence of solidarity in party programmes and in the Draft Treaty of the EU, both the social democratic and the Christian democratic idea of solidarity are confronted with difficult challenges. The increasing indivi- dualisation of modern society has tilted the weight in favour of individual auto- nomy and right to choose in the market at the expense of collective solidarity. Increased affluence and consumerism have reinforced individualism. Globalisation challenges an idea of solidarity confined to the nation. Finally, con- trary to what we have witnessed in the US and other parts of the world, in Europe increasing secularisation has made religion loose much of its ability to influence the political behaviour of citizens and voters. But this is another story that not can be told here.

Steinar Stjernø is professor of social policy at Oslo University College, where he previously also has been rector/president. He is chair of the Programme of Welfare Research of the Research Council in Norway.

Noot

1. This article is based on my book Solidarity in Europe. The History of an Idea, which shall be published by Cambridge University Press in October 2004.

Literature

- Buchaas, Dorothee (1981). Die Volkspartei. Programmatische Entwicklung Der Cdu 1950-1973. Düsseldorft: Droste Verlag. - Hayward, J.E.S. (1959). ‘Solidarity: The Social History of An Idea in Nineteenth Century France.’ International Review of Social History 4. - Herder (1959). Herders Sozialkatechismus. Band Grundfragen Und Grundkräfte Des Sozialen Lebens. Freiburg: Verlag Herder. - John, XXIII (1964). ‘Mater Et Magistra. Encyclical Letter of John XXIII.’ The Social

cdv|lente 2004 44

Thought of John XXIIIi. Ed. J. M. Kirwan. Birmingham: Catholic Social Guild. artikel - Kalyvas, Stathis N (1996). The Rise of Christian Democracy in Europe. Ithaca and London: Cornell University Press. - Ketteler,v 1952 (1864). ‘Die Arbeiterfrage und das Christentum.’ Deutsche Parteiprogramma. Von Vormärz bis zur Gegenwart. W. Mommsen. München: Isar Verlag. - Klüber, Frantz (1963). Individuum Und Gemeinschaft in Katholischer Sicht. Vol. Niedersachsen. Niedersachsen: Niedersächsischen Landeszentrale für Politisches Bildung. - Nell-Breuning, Oswald von, and Hermann Sacher (1954). Zur Christlichen Gesellschaftslehre. Freiburg: Verlag Herder. - Pesch, Heinrich (1919). Christlicher Solidarismus Und Soziales Arbeitssystem. Berlin. - Pius XI (1931). Encyclical Letter of His Holiness Pius Xi on Reconstructing the Social Order and Perfecting It Conformably to the Precepts of the Gospel in Commemoration of the Fortieth Anniversary of the Encyclical ‘Rerum Novarum’, Typis Polyglottis Vaticanis. The Vatican. - Zentrum 1952 (1870). ‘Soester Programm, Oktober 1870.’ Deutsche Parteiprogramma. Von Vormärz bis zur Gegenwart. W. Mommsen. München: Isar Verlag.

cdv|lente 2004 45 Het politieke belang het politieke belang vanhet politieke belang de gemeenschap buiten ons bereik van de gemeenschap buiten ons bereik erik borgman

De politieke betekenis van de christelijke traditie is niet dat het een verzame- ling vaste beginselen biedt of een uitgewerkte politieke ideologie of politieke ethiek. De christelijke traditie heeft niet allereerst een visie op de waarden die de samenleving moet belichamen en respecteren, maar op wat de samenleving feitelijk bij elkaar houdt. Het is deze werkelijkheid die verplicht. Wat in de tra- ditie van het christelijk-sociaal denken ‘solidariteit’ heet, is niet allereerst een ethisch en politiek ideaal of een te realiseren waarde. De christelijke traditie houdt het idee levend dat God mensen elkaar en de schepping gegeven heeft om van te leven en om zorg voor te dragen. In zijn optreden heeft Jezus deze ver- bondenheid als heilzame werkelijkheid aan het licht gebracht. Van hieruit ver- schijnen de wijzen waarop mensen hun verbondenheid en solidariteit concreet vorm weten te geven als voorafbeeldingen van het in Jezus toegezegde rijk van

ERIK BORGMAN God. In onze onvrede met de staat van de samenleving, is de gemeenschap, waar- van de realisering buiten ons bereik ligt als verlangde en nagestreefde realiteit aanwezig. Hierdoor kan elke concrete realisering van gemeenschap en solidari- teit die wel lukt, een teken worden van het feit dat deze gemeenschap toch aan het aanbreken is, al wordt zij door ons handelen nooit volledig gerealiseerd. Ook in het tijdsgewricht waarin ‘het sociale’ in de politiek en de samenleving onder vuur ligt, zijn mensen in feite socialer dan ze zeggen te willen zijn. En dat is het begin van onze redding. Christelijk-sociale politiek is de kunst om aan te knopen bij die in de samenleving aanwezige solidariteit en deze te doen groeien.

De Engelse dominicaan Timothy Radcliffe, die van 1992 tot 2001 de algemeen overste – ‘magister generaal’ – was van zijn orde die ook de mijne is, schrijft:

“Politiek werd ooit omschreven als de kunst van het mogelijke. Christelijke po- litiek wordt gekenmerkt door de hoop op wat veel mensen voor onmogelijk Christelijke poli- houden. Wij wagen het erop te streven naar een gemeenschap die buiten ons tiek is de kunst van bereik ligt. Christelijke politiek is de kunst van het onmogelijke.1” het onmogelijke als mogelijk. Of om de paradox nog meer op de spits te drijven zou ik zeggen: christelijke poli- tiek is de kunst van het onmogelijke als mogelijk. Het realiseren van de werkelijk

cdv|lente 2004 46

omvattende sociale gemeenschap van allen met allen ligt buiten ons bereik. artikel Niettemin moeten wij handelen met het oog op deze gemeenschap en leven in het besef van het ontbreken van deze gemeenschap. Dat doen wij feitelijk vaak ook. Ook in het tijdgewricht waarin ‘het sociale’ in de politiek en de samenleving on- der vuur ligt, zijn mensen in feite socialer dan ze zeggen te willen zijn. En dat is het begin van onze redding. Heeft het wel zin te spreken over politiek als kunst van het onmogelijke in een tijdschrift van een politieke beweging? Er is in de samenleving een groeiend besef dat het onmogelijke meer dan ooit noodzakelijk is. In zijn boek Niet spreken met de bestuurder legt Gerard van Westerloo dit besef bloot in de observaties van Amsterdamse trambestuurders.2 Zij signaleren dat de situatie in onze samenle- ving onhoudbaar dreigt te worden, voor hen eigenlijk al is. Individuen en groepen dreigen uit elkaar te groeien en niemand spreekt mensen nog aan op hun gedrag, niemand laat zich nog op zijn gedrag aanspreken. Van hieruit keren zij zich tegen degenen die zij ‘de Socialen’ noemen, hun politiek-correcte spreken over integra- tie en over onze verantwoordelijkheid ten aanzien van ‘de zwakken’. Ze keren zichzelf gefrustreerd en kwaad van de samenleving af, omdat ze geen uitweg zien uit de problemen waar ze in hun werk telkens opnieuw mee geconfronteerd wor- den en weigeren erin ten onder te gaan. Maar hun diepe frustratie en hun voort- durend klagen maakt duidelijk dat ze niet in staat zijn zich af te sluiten voor wat er gebeurt in de microsamenleving in hun tram, en in de macrosamenleving waar deze de spiegel van is. Van Westerloos boek maakt haast voelbaar hoe afkeer van een van bovenaf opgelegde, als wereldvreemd ervaren zorg voor zwakkeren en vreemden, samengaat met juist een gevoel van verbondenheid met het lot van deze zwakkeren en vreemden. Zo ontstaat bij de lezer het inzicht dat sociale politiek in de actuele situatie de kunst van het onmogelijke is en draagt Van Westerloo bij aan een zeker herstel van het sociale als politieke bekommernis. De kritische vraag is echter of er meer perspectief is dan Van Westerloos melancholieke constatering bijna aan het eind van zijn boek, waar hij schrijft:

“Pim Fortuyn is kortstondig hun man geweest, de grote bek die in 2002 hardop onder woorden bracht wat zij achttien jaar lang niet eens fluisterend mochten zeggen. Dat hebben ze als een bevrijding ervaren. Maar wel als een die te laat kwam. Hun wereld krijgen ze nooit meer terug.”

Valt er meer te constateren dan deze onmogelijkheid? Anders gezegd: valt er iets te zeggen over sociale politiek als kunst van het onmogelijke als mogelijk. Bijvoorbeeld in het verlengde van wat Van Westerloo ook opmerkt:

“De trambestuurders… hebben de allochtoon wel degelijk als persoon leren kennen. Het is moeilijk, het mengt slecht en door hun aantal hebben zij hun

cdv|lente 2004 47

wereld ingrijpend veranderd. Maar het zijn voor hen wel mensen met een ge- zicht geworden. Ze hebben allemaal hun Appie van het tuinhuisje of hun vanhet politieke belang de gemeenschap buiten ons bereik Fatima, dat moordwijf van lijn 13, en, behalve Appie en Fatima heb je er ver- domd veel andere goeien bij zitten. De trambestuurders maken niet meer het verschil tussen Nederlanders en buitenlanders. Ze maken verschil tussen het goeie volk en de klootzakken. En klootzakken, die tref je net zoveel aan onder de Turken en de Marokkanen als onder je eigen jongens die van huis uit Nederlands hebben leren spreken.”3

Volgens Van Westerloo zijn de trambestuurders hiermee opnieuw twee stappen vooruit op de politiek, die eerst van allochtonen geen kwaad woord wilde horen en ze de laatste tijd duchtig de Hollandse mores wil bijbrengen, waardoor de bui- tenlander zelf opnieuw een anonymus wordt. Ik denk dat Van Westerloos trambe- stuurders de doorsnee-politiek inderdaad twee stappen vooruit zijn in het zoeken naar een werkelijke en adequate sociale politiek, en volgens de visie die ik hier zal ontwikkelen zelfs in het zoeken naar een christelijke sociale politiek van het onmo- gelijke als mogelijk.

Gezindheidsethiek en verantwoordelijkheidsethiek

Wie christelijke politiek ‘de kunst van het onmogelijke’ noemt, die loopt het ge- vaar te snel gelijk te krijgen. De socioloog Max Weber heeft een onderscheid geïnt- roduceerd tussen ‘gezindheidsethiek’ en ‘verantwoordelijkheidsethiek’, dat in- middels klassiek is. Gezindheidsethiek gaat uit van absolute eisen en geboden. Prototypisch zijn hierbij voor hem de geboden die Jezus volgens het evangelie van Matteüs in de zogenoemde Bergrede formuleert (Mat. 5 – 7): een absoluut verbod op het gebruik van geweld, het gebod om indien je geslagen wordt de andere wang toe te keren. Hierop laat zich geen politiek baseren, want als het al mogelijk zou zijn ermee te overleven, dan is het toch in ieder geval onmogelijk er macht mee te verwerven en uit te oefenen, het doel van politiek bedrijven in een parle- mentaire democratie. Verantwoordelijkheidsethiek beschouwt het hiertegenover als plicht in de gegeven omstandigheden het beste te doen en te realiseren. Goed handelen is niet handelen volgens de absoluut juiste beginselen, maar handelen met een zo optimaal mogelijk resultaat. Het idee dat politiek ‘de kunst van het mogelijke’ is, ligt in deze lijn. Het ligt dus voor de hand christelijke politiek als uitdrukking van een gezind- heidsethiek te begrijpen. Dat is echter een misverstand. De politieke betekenis van de christelijke traditie is niet dat het een verzameling vaste beginselen biedt of een uitgewerkte politieke ideologie of politieke ethiek.5 De christelijke traditie heeft niet allereerst een visie op de waarden die de samenleving moet belichamen en respecteren, maar op wat de samenleving feitelijk bij elkaar houdt. Het is deze werkelijkheid die verplicht. Wat in de traditie van het christelijk-sociaal denken

cdv|lente 2004 48

‘solidariteit’ heet, is niet allereerst een ethisch en politiek ideaal of een te realise- artikel ren waarde. ‘Solidariteit vindt haar oorsprong in de fundamentele onderlinge af- hankelijkheid van mensen – mensen die op elkaar aangewezen zijn, die een een- heid vormen en die voor een gezamenlijke taak staan.’6 De christelijke traditie houdt het idee levend dat God mensen elkaar en de schepping gegeven heeft om van te leven en zorg voor te hebben. In zijn optreden heeft Jezus deze verbonden- heid als heilzame werkelijkheid aan het licht gebracht. Van hieruit verschijnen de wijzen waarop mensen hun verbondenheid en solidariteit concreet vorm weten te Wij mensen danken geven als voorafbeeldingen van het in Jezus toegezegde rijk van God. wat wij zijn en wat Het politieke belang van dit uitgangspunt blijkt sub contrario in het Antisocialistisch wij hebben aan an- manifest van columniste Pamela Hemelrijk. Dit presenteert elke overdracht van deren. Daarom heb- geld van rijkere naar armere burgers op last van de overheid als vorm van diefstal ben wij ook de of uitkomst van chantage.7 Hemelrijk stelt de vraag op basis waarvan de politieke plicht aan het wel- overheid eigenlijk mensen kan verplichten zich iets van anderen aan te trekken zijn van anderen bij en ze kan dwingen iets van hun comfort op te geven ten gunste hen die minder te dragen. hebben. In antwoord hierop wijst de christelijk-sociale traditie op de verbonden- heid die altijd-al tussen mensen bestaat. Wij mensen danken wat wij zijn en wat wij hebben aan anderen. Daarom hebben wij ook de plicht aan het welzijn van an- deren bij te dragen. Solidariteit op grond van het inzicht mede verantwoordelijk te zijn voor anderen, dat is één van de feitelijke vormen van verbondenheid die in de samenleving ontstaan en die haar bij elkaar houden, naast bijvoorbeeld die op basis van gemeenschappelijk belang en die op basis van fysieke verwantschap.8 Ze is vanuit een christelijk perspectief van fundamentele betekenis.

De gegeven gemeenschap die buiten ons bereik ligt

Er bestaan denkstromingen binnen de christen-democratische traditie die zich in hun opstelling ten aanzien van samenleving en staat niet baseren op een ideologi- sche visie, maar op het morele inzicht en de gerichtheid op gemeenschap zoals deze in de samenleving leven. Zo bracht de inbreuk op het leven van mensen door de bu- reaucratische en militant antigodsdienstige staat van na de Franse revolutie, de ka- tholiek Félicité de Lamennais (1782-1854) ertoe de religieuze, en daarmee ook de geestelijke en morele basis van de samenleving te lokaliseren bij het volk. Dit bete- kende een breuk met de hieraan voorafgaande katholieke visie op de staat die de band met de religie het best gewaarborgd zag via de vorst. Het conflict van Lamennais met paus Gregorius XVI, dat leidde tot zijn veroordeling, kwam in belang- rijke mate voort uit de botsing van deze twee tegengestelde visies op de verhouding tussen kerk en staat, resp. religie en samenleving.9 In de lijn van Lamennais is het christelijk geloof vooral een vorm van toewijding aan het lot van ‘gewone’ mensen als de plaats waar de samenleving onder druk staat, bezwijkt en opnieuw tot stand komt. In navolging van God zelf, die volgens christelijke overtuiging in Jezus Christus zich verbonden heeft met de menselijke geschiedenis.

cdv|lente 2004 49

De stelling nu dat politiek de kunst is van het onmogelijke als mogelijk gaat ervan uit dat het realiseren van een omvattende gemeenschap weliswaar buiten ons bereik vanhet politieke belang de gemeenschap buiten ons bereik ligt, maar dat het streven ernaar wel degelijk reëel bestaat. Als in reacties op de aan- slagen van 11 maart 2004 op vier forenzentreinen in Madrid burgers in heel Europa zich identificeren met de slachtoffers, zoals ze dat eerder deden met de Amerikaanse slachtoffers van de aanslagen van 11 september 2001, dan geven zij uit- drukking aan het besef dat het lot van mensen onderling verbonden is. Hetzelfde deed zich onlangs voor in de kwestie rondom het uitzetten van asielzoekers. Jaren geleden was er sprake van veel verzet wanneer ergens een asielzoekerscentrum moest komen. Nu werd VVD-minister Rita Verdonk verrassend genoeg geconfron- teerd met locale bestuurders, vrijwillige hulpverleners en buurt- en dorpsgenoten van zogenoemde uitgeprocedeerde asielzoekers die protesteerden tegen het voorne- men mensen zonder pardon uit te zetten die al jaren deel uitmaakten van hun ge- meenschap. Ook locale CDA-politici en CDA-leden lieten hun onbegrip blijken voor het feit dat hun politieke geestverwanten in de regering en de Tweede Kamer niet in- zagen dat zij vanuit een christelijk-sociale visie blij moesten zijn met deze ontwikke- ling en erop dienden in te springen. Ik denk dat zij hierin gelijk hadden. Van fundamenteel belang is wat mij betreft het inzicht dat in deze verbonden- heid de gemeenschap die buiten ons bereik ligt toch in zekere zin aanwezig is en ons is gegeven. Een sociale politiek in christelijke zin zou in mijn visie een poli- tiek zijn die gebaseerd is op deze verbondenheid, op het telkens weer opkomend inzicht erin, en op de wetenschap dat elk gerealiseerd inzicht en elke gerealiseer- de verbondenheid slechts een gedeeltelijke vormgeving is van de gemeenschap die ons als perspectief is gegeven.10

Niet medemens, maar naaste

In de film Stuart Little zegt de gelijknamige hoofdpersoon, een muis die met de on- navolgbare logica van Hollywood als pleegkind wordt opgenomen in een “Je hoeft niet op el- Amerikaans middle-class gezin, na het doorstaan van de nodige tests van zijn ver- kaar te lijken om bondenheid met hen: “Je hoeft niet op elkaar te lijken om bij elkaar te horen.” Dit bij elkaar te horen.” is precies een van de belangrijkste pointes van de Joodse en christelijke tradities. Of, anders gezegd, volgens deze tradities lijken voor het aangezicht van God alle mensen in een bepaald opzicht op elkaar. Wij zijn allemaal vreemdelingen op aar- de.11 Wij hebben ons leven en wat ons in leven houdt als geschenk ontvangen. Dit impliceert dat ieder die deze levensbehoeften ontbeert, met dit feit zelf een appèl doet op onze solidariteit en generositeit. “Jullie zijn zelf vreemdelingen geweest in Egypte”, herinnert het bijbelboek Deuteronomium zijn lezers (Deut. 10: 19), jul- lie zijn zelf op beslissende momenten afhankelijk geweest van de gaven van ande- ren, dus je kunt anderen die nu in deze zelfde omstandigheden verkeren jullie ga- ven niet onthouden. De Franse filosoof Alain Finkielkraut beschouwt dit als de aanzet tot de moderne ontdekking van het idee ‘mensheid’. Als typisch verlicht

cdv|lente 2004 50

idee abstraheert dit volgens Finkielkraut van de concreetheid van onze persoonlij- artikel ke en collectieve gegevenheden, en van de concreetheid van onze verbanden met anderen. Het maakt ons allemaal zonder onderscheid onderdeel van dezelfde abs- tracte totaliteit en dwingt langs deze weg onze onderlinge solidariteit af. Dit idee van ‘mensheid’ is echter volgens Finkielkraut in de twintigste eeuw in zijn tegen- deel verkeerd. Nazisme en communisme waren in zijn ogen pogingen in naam van een abstracte solidariteit de mensheid te genezen van haar kwalen en naar het heil te voeren.12 Sindsdien heeft het idee ‘solidariteit’ zijn onschuld verloren.13 Ondergraaft dit ook het christelijk-sociaal denken in termen van ‘solidariteit’? Het is van belang in te zien dat de Joods-christelijke idee van de verbondenheid van mensen niet verloopt via de abstracte totaliteit ‘mensheid’. “Jullie moeten de vreemdeling liefde bewijzen, want jullie zijn vreemdeling geweest in Egypte” (Deut. 10: 19): deze aansporing is niet uit op een mechanische solidariteit met een soortgenoot, maar op een organische solidariteit met een lotgenoot. Het gaat hier- bij om een solidariteit die niet gebaseerd is op een gedeelde identiteit die is voorge- geven – zoals het lidmaatschap van een volk, of het deel zijn van een natie – maar op een identiteit die precies in de solidariteit zelf tot stand komt. De beoogde en de feitelijke lezers van Deuteronomium zijn helemaal geen vreemdelingen geweest in Egypte in de zin waarop de bijbel hierover vertelt. Het is in de spiegel van de vreem- deling die ondersteuning en daadkrachtige liefde nodig heeft, dat zij uitgenodigd worden de eigen identiteit te vinden als fundamenteel afhankelijk van hetgeen hen gegeven is en wordt.14 Jezus’ parabel van de barmhartige Samaritaan in het evangelie volgens Lucas (Luc. 10: 25-37), die een antwoord is op de vraag wie ‘de naaste’ is die volgens Jezus naar het bijbels gebod bemind moet worden, suggereert uiteindelijk hetzelfde. Naaste is niet een volksgenoot, en ook niet zonder meer een medelid van het menselijk geslacht. Naaste, dat is degene die jou nodig heeft zoals jij anderen nodig hebt, en met wie jij je verbindt door daadwerkelijk compassie met hem of haar te hebben. Dat is wat mensen soms doen en waar ze dat doen komt iets aan het licht van Degene die de christelijke traditie ‘God’ noemt. Het gaat er volgens het evangelie niet om bewust een religieus of ethisch gebod te volgen. Het is andersom. In hetgeen bijvoorbeeld de barmhartige Samaritaan doet - of in wat degenen doen die naar een andere parabel van Jezus in het evangelie van Matteüs hongerigen voeden, dorstigen laven, vreemdelingen huisvesten, naakten kleden en zieken en gevangen bezoeken (Mat. 25: 31-46) – komt de on- grijpbare samenhang tussen mensen aan het licht die naar christelijke overtui- ging van God stamt en naar God verwijst, en die in Jezus’ reserveloze overgave zijn diepste gestalte heeft laten zien.

Sociale kwestie

Echo’s van deze logica klinken door in teksten die aan de oorsprong liggen van de Nederlandse christen-democratie. In zijn rede bij de opening van het Christelijk

cdv|lente 2004 51

Sociaal Congres in 1891 gaat Abraham Kuyper niet uit van een christelijke visie op de ideale samenleving, maar wijst in de actualiteit wat hij noemt een ‘sociale vanhet politieke belang de gemeenschap buiten ons bereik quaestie’ aan:

“… wie van een sociale quaestie spreekt, bedoelt hiermeê in den algemeensten zin, dat er ernstige twijfel is gerezen aan de deugdelijkheid van het maatschappe- lijk gebouw, waarin we wonen; en dat er dientengevolge in de publieke opinie strijd wordt gevoerd over de hechtere grondslagen, waarop een doelmatiger maatschappelijk gebouw, en dat beter bewoonbaar, valt op te trekken. […] Slechts dit ééne is, zal er voor u een sociale quaestie bestaan, noodzakelijk, t.w. dat ge de onhoudbaarheid van de tegenwoordigen toestand inziet, en deze onhoudbaarheid verklaart niet uit bijkomstige oorzaken maar uit een fout in den grondslag zelf van ons maatschappelijk samenleven.”

Hierbij liggen voor Kuyper de misstanden zozeer aan de dag in de voor hem actuele situatie, dat over de onhoudbaarheid van de sociale toestand naar zijn mening “on- der Christenmannen niet wel verschil van opinie [kan] bestaan.” Met indrukwek- kende retoriek beschrijft hij de staat waarin de samenleving in zijn ogen verkeert:

“Van den Christus raakt onze maatschappij los; voor den Mamon ligt ze in het stof gebogen; en door den rustenloozen prikkel van het brutaalst egoïsme, waggelen, gelijk de Psalmist klagen zou, de fundamenten der aarde. Alle bin- ten en ankers van het maatschappelijk gebouw verschuiven; desorganisatie kweekt demoralisatie; en in de toeneemende brooddronkenheid van den één tegenover het steeds klimmend gebrek van den ander, speurt ge eer iets van de ontbinding van het lijk, dan van den frisschen blos en de gespierde veerkracht eener bloeiende gezondheid.”15

De rede die Herman Schaepman hield in hetzelfde jaar over de eveneens in 1891 verschenen encycliek Rerum Novarum van paus Leo XIII, expliciteert het principe dat ook aan Kuypers observaties ten grondslag ligt: “Het geheele samenstel van wetten en instellingen moet berekend zijn op den bloei van de maatschappij en van ieder harer leden.” Een sociale kwestie ontstaat waar dit niet het geval is. Voor Schaepman is zo’n sociale kwestie met name aan de orde in wat hij ‘het ar- beidersvraagstuk’ noemt: “Arbeid en kapitaal staan tegenover elkander; het kapi- taal is almachtig.” In deze situatie is volgens hem een houding van compassie en solidariteit met de arbeiders gepast. Vanuit zijn grote verering voor het pausschap – Schaepman is ook de auteur van de paushymne Aan U, o Koning der eeuwen - schrijft hij de volgens hem ideale houding toe aan Leo XIII:

“Inderdaad roerend en hartverheffend is de grootsche, machtige liefde, die de Paus in deze Encycliek jegens den stand der werklieden openbaart. Niet alleen

cdv|lente 2004 52

hun huidige toestand ligt hem aan het hart, niet alleen de nood, de strijd, het artikel lijden der personen noopt hem tot spreken. Neen, wat hem dringt, wat hem prest, dat is het herstel, de vestiging, de plooi van den eerlijken en eervollen stand der werklieden.”16

Kuyper ziet de oplossing van de sociale kwestie in een ‘vaderlandsche maatschap- pij’ die ‘een van God gewilde gemeenschap’ is, een ‘levend menschelijk organisme’, een “lichaam met ledematen, staande onder de levenswet, dat we allen elkaars le- den zijn, en dat dus het oog den voet niet, noch de voet het oog ontberen kan”. In dezelfde geest hoopt Schaepman op een samenleving waarin mensen zich het lot van anderen aantrekken op grond van ‘de christelijke weldadigheid’, die hij ‘een gebiedende plicht der liefde’ noemt. Deze liefde leert “dat wij allen ontvangen en dat zij die veel hebben ontvangen, ontvingen om te geven”.17 Kuyper en Schaepman menen dat de oplossing van de sociale kwestie c.q. het ar- beidersvraagstuk mogelijk is: “zóó behoeft het niet te blijven, het kan beter wor- den”.18 Voor de één is de oplossing gegeven in het bijbelse geloof in Christus, voor de ander in de Rooms-Katholieke Kerk als Christus’ voortgezette aanwezigheid in de geschiedenis: “Onze maatschappij is uit het Christendom geboren; wil zij zich hervormen, vernieuwen verjongen, zij keere tot haar oorsprong, het Christendom terug”.19 Maar met dat het idee van een bijbelse of kerkelijke blauwdruk voor een hedendaagse goede samenleving, en hiermee een terugkeer naar het christendom als oplossing voor onze problemen, geen geloofwaardigheid meer heeft, lijkt het signaleren van een sociale kwestie van des te groter belang. Toegespitst gezegd: op basis van solidariteit met de situatie van groepen en individuen ‘de onhoudbaar- heid van de tegenwoordigen toestand’ concluderen, dat is in de huidige situatie bij uitstek de uitdrukking van het sociale besef dat Kuyper aan de hand van de eerste brief van Paulus aan de Korinthiërs (1 Kor. 12: 12-27) uitdrukt met de metafoor van het ene lichaam, waar ‘allen elkaars leden zijn’. Natuurlijk moet een sociale politiek in christelijke zin erop uit zijn gesignaleerde sociale kwesties op te lossen en in deze zin de maatschappij te veranderen tot ‘in den grondslag zelf van ons maatschappelijk samenleven’. Maar nog veel meer dient zij nieuwe, actuele sociale kwesties te signaleren en dit signaleren mogelijk te ma- ken. In deze zin is het een politiek die de solidariteit en de onderlinge compassie van mensen versterkt. Christelijke sociale politiek is de kunst Perspectief en lange adem om de solidariteit in de samenleving Christelijke sociale politiek is dus de kunst om de solidariteit in de samenleving te te zien en te doen zien en te doen groeien. Het is de kunst mensen binnen een samenleving te doen groeien. beseffen dat zij verbonden zijn met elkaars lot en ze eraan te doen lijden waar dit gepast is, zodat ze concluderen dat er iets mis is met de inrichting van de samen- leving. Dit betekent niet dat er een andere inrichting ontworpen zou moeten wor-

cdv|lente 2004 53

den, die vervolgens wordt geïmplementeerd. Kuyper en Schaepman zijn, ondanks al hun verzet tegen de grondideeën van de Franse revolutie, ten diepste aange- vanhet politieke belang de gemeenschap buiten ons bereik raakt door het moderne maakbaarheidsideaal. Zij houden hun toehoorders voor dat het mogelijk is uit de ingewikkelde dilemma’s van het heden te springen en ze definitief achter te laten. De met de postmoderniteit verbonden ontdekking dat er geen definitieve oplossingen bestaan, alleen een betere of slechtere omgang met de problemen waarmee wij onvermijdelijk worden geconfronteerd, maakt elke veranderingsgezinde politiek tot de kunst van het onmogelijke. Immers, wat op basis van het bestaande mogelijk is, blijft binnen de horizon van het bestaan- de. De compassie, de solidariteit met het lot van anderen leidt tot het inzicht dat het onmogelijke noodzakelijk is: een samenleving ‘op een andere grondslag’. Deze andere grondslag is aanwezig in de compassie die de noodzaak ervan doet zien. Dit maakt de onmogelijke opgave om de samenleving op deze grondslag te vesti- gen in beperkte zin toch mogelijk: partieel, en in het steeds weer tekortschieten vragend om voortgaande realisering. Een dergelijke visie spreekt bijvoorbeeld uit de recente nota Nederland integratie- land, naar mijn oordeel samen met het rapport Investeren in integratie waarop hij gebaseerd is één van de belangrijkste christen-democratische bijdragen aan het De recente nota maatschappelijk debat van de laatste tijd.20 In deze nota wordt de integratie van ‘Nederland integra- migranten in onze samenleving geïdentificeerd als een sociale kwestie in de zin tieland’ is één van van Kuyper. Dit biedt een perspectief waarbinnen de chaotische kluwen van dis- de belangrijkste cussies kan worden geplaatst die aangeduid wordt als het integratiedebat. Zonder christen-democrati- een concrete utopie te schilderen, wordt een beeld opgeroepen van de maatschap- sche bijdragen aan pij die uiteindelijk wenselijk zou zijn: niet een gesloten gemeenschap van gelijk- het maatschappe- denkende mensen, niet een geolied apparaat van efficiënte producenten en mon- lijk debat van de dige consumenten, maar een samenleving van burgers die het heden en de laatste tijd. toekomst actief vormgeven op basis van hun verlangens en visioenen, in onderlin- ge interactie en in betrokkenheid op elkaar. Over de bronnen hiervoor beschikken mensen in beginsel in de culturele en religieuze tradities die zij in groepsverband en individueel levend houden. Het is hierbij de taak van de overheid ervoor te zor- gen dat mensen hun visies op het menselijk bestaan, en in het bijzonder die op het menselijk samenleven, productief kunnen maken en met elkaar kunnen con- fronteren. Indien het lukt deze visie breed draagvlak te geven, is de angst doorbroken die elk fundamenteel verschil van mening in de samenleving waarneemt als teken van haar voortschrijdende desintegratie. Het wordt mogelijk de soms felle confronta- ties en conflicten over grotere en kleinere maatschappelijke kwesties te zien niet als aanwijzingen voor een toenemende versplintering, maar als gestalte van de wijze waarop een plurale samenleving zichzelf vormt en bijeen houdt. Het opko- men voor de eigen religieuze of politieke opvatting kan zo verschijnen als bijdra- ge aan de toekomst van de samenleving en worden onderscheiden van de latent of openlijk gewelddadige vormen waarmee groepen de samenleving naar hun hand

cdv|lente 2004 54

proberen te zetten. Anders gezegd, het wordt mogelijk de onderlinge betrokken- artikel heid – in christelijke termen: de compassie, of: de liefde – te zien als dat wat een samenleving vormt en bijeen houdt.21 Nederland integratieland is bijzonder omdat het niet een visie aan de samenleving oplegt; ik hoop inmiddels duidelijk te hebben gemaakt dat dit in mijn ogen het specifiek christelijk-sociale in haar benadering is. De nota geeft een beeld van een samenleving die er uit zichzelf om vraagt op een bepaalde manier gestuurd en bij- gestuurd te worden. De solidaire, geïntegreerde samenleving van mensen die zich met elkaar verbonden weten, is geen van buiten komende norm, maar is als per- spectief in de samenleving zelf aanwezig. Als zodanig vraagt het erom dat mensen – individuen, maatschappelijke organisaties, politieke partijen – er verantwoorde- lijkheid voor nemen. De nota suggereert niet dat de samenleving in de nabije of verdere toekomst volledig geïntegreerd zal zijn, maar schetst het beeld van een zich voortdurend integrerende en precies in dit integreren sociale samenleving. Op deze manier wordt enerzijds het transcendente perspectief op een productieve manier teruggebracht in de politiek, en anderzijds het realisme.22 Het transcen- dente perspectief zit in het idee van solidariteit en betrokkenheid, dat een zich steeds partieel realiserende werkelijkheid is en tegelijkertijd een in deze realise- ringen telkens terugwijkende horizon. Zo wordt het mogelijk te wijzen op plaat- sen waar de nieuwe grondslag van de samenleving zich alvast toont, zonder te hoeven vervallen in het hijgerige claimen van een reeks indrukwekkende succes- sen die geacht worden te bewijzen dat het nagestreefde politieke doel steeds dich- terbij komt. Het realisme schuilt in het inzicht dat het onmogelijk is het doel van het leven, ook van het politieke leven, te realiseren. De christelijke traditie zegt dat dit doel ons gegeven is als een ruimte waarin wij mogen leven en in verbin- ding waarmee wij het goede kunnen en moeten doen. Is dit genoeg? Is er in het huidige tijdsgewricht een politiek mogelijk die weet van haar eigen beperktheid en dat ook uitdraagt? Of is de illusie van de maakbaarheid en de oplosbaarheid van alle problemen onontbeerlijk voor politiek succes? Het antwoord op deze vragen laat zich alleen experimenteel vaststellen. Zeker is al vast wel dat het in religies gecultiveerde vermogen om te gaan met weerbarstige situaties en in de strikte zin onoplosbare problemen, hierbij een nieuwe actuali- teit krijgt.

Erik (dr. E.P.N.M.) Borgman (Amsterdam, 1957) is theoloog en coördinator van de sectie ‘theo- logie en geesteswetenschappen’ binnen het interdisciplinaire Heyendaal Instituut voor theo- logie, wetenschap en cultuur van de Katholieke Universiteit Nijmegen. Hij is gehuwd, vader van twee dochters en lekendominicaan.

cdv|lente 2004 55

Noten het politieke belang vanhet politieke belang de gemeenschap buiten ons bereik

1. Th. Radcliffe, Broeders en zusters: Woorden van een prediker, Tielt: Lanoo 2003, 19. 2. G. van Westerloo, Niet spreken met de bestuurder, Amsterdam: De Bezige Bij 2003. 3. Ibid. 356-357. 4. Vgl. M. Weber, ‘Politik als Beruf’ (1919), in: id., Gesammelte politische Schriften, Tübingen: Mohr 51988, 505-560, m.n. 549-560 (zie: ‘Fragmenten uit Politiek als beroep’, in: CDV zomer 2003, 162-168, en de inl. van K. de Valk, ibid. 157-161. 5. Voor een recente poging de christen-democratie als een samenhangende poli- tieke ideologie te beschrijven, zie K. van Kersbergen, Social Capitalism: A Study of Christian Democracy and the Welfare State, London/New York: Routledge 1995. 6. H.E.S. Woldring, Politieke filosofie van de christen-democratie, Budel: 2003, 23; id., De christen-democratie: Een kritisch onderzoek naar haar politieke filosofie, Utrecht : Het Spectrum 1996, 30. Woldring verwijst hiervoor terecht naar de poging om de fundamenten van het katholieke sociale denken uiteen te zetten van J.H. Walgrave in ‘Verantwoording en uitbouw van een katholiek-personalistische gemeenschapsleer’, in: Welvaart, welzijn en geluk: Een katholiek uitzicht op de Nederlandse samenleving, red. J.A. Ponsioen e.a., Hilversum/Antwerpen : Paul Brandt 1960, 9-128, hier m.n. 109-110. 7. Zie de bijlage Letter en Geest van dagblad Trouw, 24 jan. 2004; de tekst is ook te vinden op . 8. Vgl. A. van Harskamp, Van fundi’s, spirituelen en moralisten: Over civil society en reli- gie, Kampen 2003. 9. Vgl. voor de geschiedenis van Lamennais’ veroordeling La condamnation de Lamennais, éd. M.J. et Louis Le Guillou, Paris: Beauchesne 1982. Voor een korte samenvatting van Lamennais’ politieke ideeën, zie Woldring, De christen-demo- cratie, l.c. 154-158; id., Politieke filosofie van de christen-democratie, l.c., 87-90. 10. Voor een visie op de ontwikkeling van de Europese Unie in deze lijn, zie mijn ‘Europa worden: Spirituele en religieuze dimensies van de Europese identi- teit’, in: Europa: Balans en richting, red. J. van Burg/ P.A. van Gennip/E. Korthals Altes, Tielt: Lannoo Campus 2003, 197-214. – Natuurlijk is ook het inzicht in de verbondenheid altijd partieel; punt is echter dat het principieel grenzeloos is en de partialiteit steeds weer doorbroken kan worden. 11. Vgl. E. Lévinas, Difficile liberté: Essais sur le Judaïsme, Paris : Albin Michel 1963, 232. 12. A. Finkielkraut, L’humanisme perdu: Essai sur la XXe siècle, Paris : Éditions du Seuil 1996. 13. Zie Th. de Wit, ‘De verloren onschuld van de solidariteit: Een kleine genealogie en een probleemstelling’, in: Solidariteit: Filosofische kritiek, ethiek en politiek, red. Th. de Wit/H. Manschot, Amsterdam: Boom 1999, 17-73. 14. Vgl. mijn Alexamenos aanbidt zijn God: Theologische essays voor sceptische lezers, Zoetermeer: De Horstink 1994, 173-181; id., Dominicaanse spiritualiteit: Een

cdv|lente 2004 56

verkenning, Leuven/Berg en Dal: Tijdschrift voor Geestelijk Leven 2000, 103-126. artikel 15. A. Kuyper, Het sociale vraagstuk en de Christelijke religie: Rede bij de opening van het so- ciaal congres op 9 November 1891 gehouden, Amsterdam: J.A. Wormser 1891, 25-26. 16. H.J.A.M. Schaepman, “Rerum novarum”: Rede over de jongste Encycliek van Z.H. Paus Leo XIII, Utrecht: J.R. van Rossum 1891, resp. 11, 26-27. 17. Resp. Kuyper, o.c., 26; Schaepman, o.c., 10. 18. Kuyper, o.c., 26. 19. Schaepman, o.c., 10. 20. Nederland Integratieland: Echte integratie begint bij actief burgerschap, Den Haag: CDA 2004; P. van der Burg/A. Klink, Investeren in integratie: Reflecties rondom diver- siteit en gemeenschappelijkheid, Den Haag: Wetenschappelijk Instituut CDA 2004. 21. Vgl. voor compassie als kern van de christelijke visie op het maatschappelijk bestaan J.B. Metz, ‘Im Pluralismus der Religions- und Kulturwelten: Anmerkungen zu einem theologisch-politischen Weltprogramm’, in: id., Zum Begriff der neuen Politischen Theologie 1967-1997, Mainz: Grünenwalt 1997; dez., ‘Compassion: Zu einem Weltprogramm des Christentums im Zeitalter des Pluralismus der Religionen und Kulturen’, in: Compassion – Weltprogramm des Christentums: Soziale Verantwortung lernen, Hg. J.-B. Metz e.a., Freiburg/Basel/Wien: Herder 2000, 9-20. 22. Vgl. mijn ‘Presentie in een verweesde samenleving: De gebeurtenissen rond Pim Fortuyn als tekenen van de tijd’, in: Tijdschrift voor Theologie 42 (2002) 233-242.

cdv|lente 2004 57

cdv “waar zijn de katholieke geïnspireerde denkers binnen het cda?” in gesprek met Joop Roebroek

Door Thijs Jansen “Waar zijn de katholiek geïnspireerde sociale denkers binnen het CDA?”

Joop Roebroek is – samen met Mirjam Hertogh – auteur van het meer dan vijfhonderd pagina’s dikke boek De be- schavende invloed des tijds. Twee eeuwen sociale politiek, verzor- gingsstaat en sociale zekerheid in Nederland (Den Haag, 1998). In dit standaardwerk betogen Roebroek en Hertogh dat de rol van de confessionele maatschappelij- ke en politieke organisaties ‘de centrale verklarende fac- tor [is] voor de ontwikkeling van continentale sociale po- litiek, verzorgingsstaten en stelsels van sociale zekerheid’ (p. 17-18). Met name het katholieke beginsel van subsidiariteit is zeer invloedrijk geweest. Daarbij wordt dit beginsel aanvankelijk gebruikt om terughou- dendheid van de overheid op het terrein van sociale poli- tiek te bepleiten. Dat verandert evenwel ten tijde van de confessioneel-liberale coalities tussen 1958 en 1973. Vanaf dat moment gaan de expansieve aspecten van sub-

cdv|lente 2004 58

sidiariteit de begrenzende domineren. Volgens Roebroek vormt interview het sterk hameren op individuele verantwoordelijkheid van de kabinetten Balkenende een breuk met de katholiek-sociale tra- ditie. Het lijkt een renaissance van het idee van de productieve deugd uit de negentiende eeuw, dat nooit is omarmd in het ka- tholiek-sociale denken. Een interview over de kern van het ka- tholiek-sociale erfgoed en de bijdrage van de christen-democra- tische traditie(s) aan de Nederlandse verzorgingsstaat.

cdv De verzorgingsstaat kan in een rappe ritatieve instellingen niet ondersteunen of slogan worden aangeduid als de overgang niet in staat zijn te ondersteunen. Een be- van gunst naar recht, van charitas naar langrijk uitgangspunt voor de staatsleer overheidszorg. Dat is echter een heel lang van katholieke en protestantse huize, waar- proces geweest. Aan het idee dat de staat in een centrale rol is weggelegd voor de een rol zou hebben inzake armoede heeft principes ‘subsidiariteit’ en ‘soevereiniteit de samenleving heel langzaam moeten in eigen kring’ als onderbouwing voor een wennen. Het boek van Mirjam Hertogh en terughoudende opstelling van de overheid. u beschrijft dat gewenningsproces van Verder bouwend op dit uitgangspunt treedt meer dan anderhalve eeuw. in de loop der tijd evenwel een scheiding der geesten op. Met aan de ene kant de pro- roebroek “Interessant is dat vanaf het be- testantse sociale leer die meer verbonden is gin van de Industriële Revolutie een gevoel met het kapitalisme (zoals de stelling van bestaat dat de charitatieve armenzorg niet Max Weber ook luidt) en veel waarde hecht toereikend is. Ten eerste omdat er te weinig aan de ‘productieve deugd’, en aan de ande- bronnen zijn om alle ellende te lenigen; en re kant de katholieke sociale leer, die voor- ten tweede omdat deze institutie teveel al de barmhartigheid centraal stelt. zonder aanziens des persoons ondersteunt. Vanaf het midden van de achttiende eeuw De roep om overheidsoptreden klinkt. Met wordt binnen de sociale politiek een scher- voorlopig nog maar een beperkt bereik. per onderscheid gemaakt tussen ‘nutte’ en Aanvankelijk dient de overheid alleen in te ‘onnutte’ armen (‘undeserving’ and ‘deser- grijpen waar dat echt nodig is. Daartoe ving poor’). Hier gaat opnieuw de idee van komt in het midden van de negentiende de ‘productieve deugd’ schuil: mensen die eeuw het begrip ‘volstrekte onvermijdelijk- kunnen werken hebben geen recht op on- heid’ bovendrijven, het subsidiariteitsbe- voorwaardelijke steun. Vanuit die zienswij- ginsel avant la lettre. De staat mag alleen ze wordt scherpe kritiek geuit op de be- daar ingrijpen waar dat volstrekt onvermij- staande praktijk van de christelijke delijk is, en dat houdt in, daar waar de cha- barmhartigheid. ‘Veel armen zijn leeglo-

cdv|lente 2004 59 pers en die bedelen maar raak!’ Ze zouden trede voordat een volwaardige staatsstruc- zich nuttig dienen te maken door te gaan tuur tot ontwikkeling is gekomen. In “waar zijn de katholieke geïnspireerde denkers binnen het cda?” werken. Het uitgangspunt van de charita- Nederland lopen de Industriële Revolutie tieve instellingen luidt veeleer: ‘Als een en de opkomst van de staat vrijwel parallel. mens in nood is, dient deze ondersteund te Al tijdens de Bataafse Republiek onder- worden’. Op enkele uitzonderingen na ui- neemt de centrale overheid een eerste po- teraard. Geen ondersteuning voor moorde- ging controle te verwerven over de charita- naars of dronkelappen. tieve instellingen. De Patriotse Armenwet De traditie van ‘productieve deugd’ – he- van 1802 beoogt de charitatieve armenzorg den ten dage vertaald in de slogan ‘werk, onder publieke controle te plaatsen: dege- werk, en nog eens werk’ – vindt in de loop nen die konden werken moeten ook gaan van de negentiende eeuw ook steun in con- werken; uitsluitend degenen die daar niet servatieve, radicaal-liberale en sociaal-de- toe in staat zijn, worden van staatswege on- mocratische kringen, maar blijft in zekere dersteund. Als antwoord op die wet ont- zin haaks staan op de katholieke sociale spint zich een fascinerend gevecht tussen traditie. Dat verschil in oriëntatie is ook te- de centrale overheid en de charitatieve in- rug te vinden tussen aan de ene kant lan- stellingen rond de zeggenschap over de ar- den als Italië, Frankrijk, Spanje en in zeke- menzorg. Het doel van de wet, het centrali- re zin ook België en aan de andere kant seren van de armbesturen en het hen landen als Denemarken, Zweden, en in ze- verplichten tot een jaarlijks financieel en kere zin ook Duitsland en Nederland.” inhoudelijk verslag komt er evenwel niet van. De lokale armbesturen wensen geen cdv Is Nederland door de opvattingen over enkele inmenging. En de staat – de minis- ‘productieve deugd’ en de terughoudende ter van Binnenlandse Zaken met zijn twee opties van katholieken en protestants-chris- of drie ambtenaren – kan verder niks on- telijken – in vergelijking met andere lan- dernemen. Niets afdwingen, noch controle- den – relatief laat met het optuigen van de ren. verzorgingsstaat? Een volgend hoofdstuk in de strijd tussen armbesturen en de staat begint met de in- roebroek “Vaak wordt gedacht dat diening van de sterk étatistisch gekleurde Nederland binnen Europa lang deel uit- Armenwet van Thorbecke in 1851. Deze wet maakt van de achterhoede. Dat is echter haalt het niet in de Kamer. Interessant is niet juist. Nederland behoort tot de mid- evenwel dat in dit debat duidelijk wordt denmoot. Naast politieke en maatschappe- dat de protestants-christelijke Kamerleden lijke actie, is de verzorgingsstaat de resul- faliekant tegen overheidsbemoeienis zijn, tante van aan de ene kant de Industriële terwijl de katholieke leden twijfelen. Zij Revolutie en aan de andere kant de op- stemmen uiteindelijk wel tegen, maar in komst van nationale staatsstructuren. Dat hun opstelling in de Kamer klinkt reeds verklaart waarom in Engeland en Frankrijk een meer positieve houding van de katho- krachtige tussenstructuren zijn ontstaan – lieken ten opzichte van overheidsbemoei- de ‘Friendly Societies’ en de ‘Mutualités’: enis door. de Industriële Revolutie doet daar zijn in- Een belangrijke wissel wordt vervolgens ge-

cdv|lente 2004 60

nomen in 1874 met de Kinderwet van de man zes dagen in de week, twaalf uur per interview progressief-liberaal Samuël van Houten. dag moet werken, en op basis daarvan niet Het belang van deze wet ligt om te begin- in staat is zijn gezin te onderhouden dan is nen in het principiële gegeven dat voor het er iets goed mis. En in die samenhang zijn eerst de overheid de bevoegdheid wordt toe- de ogen dan op de staat gericht.” gedicht om rechtstreeks binnen de arbeids- cdv verhoudingen, als ook de relatie tussen va- De confessionele partijen hebben hun der en kind te interveniëren. Daarnaast is standpunt, dat heel terughoudend met de wet de resultante van een bijna vijftig overheidsingrijpen moet worden omge- jaar durend breed maatschappelijke debat gaan, gelegitimeerd op basis van beginse- over de ‘staatstusschenkomst’. Een debat len als ‘soevereiniteit in eigen kring’ en waarin zich brede geledingen van de sa- ‘subsidiariteit’. Wat is eigenlijk het ver- menleving, op individuele basis, dan wel schil? maatschappelijke basis – onderwijzers, we- roebroek tenschappers, dominees, priesters, stadsge- “Het beginsel van ‘soevereiniteit neesheren, schrijvers, burgemeesters, com- in eigen kring’ is veel minder étatistisch. Of missarissen van politie, ondernemers, vele anders gezegd, staat minder open voor verenigingen, van de Twentsche overheidsbemoeienis. Abraham Kuyper on- Vereeniging tot bevordering van Nijverheid derscheidt een aantal kringen naast elkaar en Handel tot en met de Nederlandsche zoals het gezin, de diaconie, het bedrijf, de Maatschappij tot Bevordering van de bedrijfstak en de maatschappelijke associa- Geneeskunde, van de Algemene ties. Ook de staat hoort in dat rijtje thuis. Vereeniging tegen het Pauperisme tot het Deze instituties staan naast elkaar en heb- Nederlands Onderwijzersgenootschap – ben ieder hun eigen invloedssfeer en zeg- zich uitspreken voor staatsingrijpen. Niet genschap. In principe heeft de staat niets te dat de uitvoering van de wet in de praktijk maken met, of te zeggen over de andere sfe- veel voorstelt. Tot 1889, de invoering van de ren. Slechts daar waar taken of verantwoor- Arbeidswet, zijn er nauwelijks inspecteurs delijkheden overblijven, kan de staat wor- om de wet te handhaven. Dat zijn er voor den aangesproken. Deze staatsvisie is het hele land niet meer dan drie. Maar het daarnaast ook sterk vanuit het individu ge- principe van overheidsbemoeienis is aan- dacht. Het gaat erom hoe dit individu zich vaard. In 1901 volgt de Ongevallenwet en in in rechten en plichten tot de andere sferen 1913 de Ziektewet. situeert. Het individu met zijn probleem Ook de discussie over de Armenwet blijft de moet zich verhouden tot de diaconie, tot politieke meningsvorming kleuren. Niet al- het bedrijf, tot de staat. En voor andere sfe- leen in Nederland, maar ook internatio- ren geldt dat ook. Ook zij dienen zich te naal. Op basis van onderzoek – van bijvoor- verhouden tot de andere sferen, en uitein- beeld Booth en anderen in verschillende delijk de staat. Dat is de grondslag voor in- Europese landen – komt de burgerij tot de teractie. Het kan niet zo zijn dat de staat ontdekking dat de bestaande sociale insti- zich op basis van eigen motieven of princi- tuties te kort schieten. Die vaststelling is pes, of vanuit een soort algemeen belang, ook te vinden in Rerum Novarum. Als een met het leven van een individu of een ande-

cdv|lente 2004 61 re sfeer gaat bemoeien. Daar ligt dus een veel positievere houding De katholiek-sociale leer en het beginsel ten opzichte van de staat en overheidsbe- “waar zijn de katholieke geïnspireerde denkers binnen het cda?” van subsidiariteit gaat uit van een andere moeienis aan ten grondslag. En een veel visie op de samenleving en de verdeling sterkere nadruk op ‘maatschappelijke ver- van verantwoordelijkheden. Het zijn krin- antwoordelijkheid’.” gen om, misschien wel over elkaar heen: in cdv het midden het gezin en daaromheen: het In beide tradities wordt toch wel sterk bedrijf, de bedrijfstak en uiteindelijk de gehecht aan eigen verantwoordelijkheid? staat. Hier wordt veel meer vanuit het ge- roebroek heel gedacht. Hoe kan de gemeenschap on- “Ja, zeker, maar die eigen ver- dersteunen? Het idee van bonum commune antwoordelijkheid wordt in katholieke en leeft veel sterker in de katholieke traditie. protestantse-christelijke kring heel ver- De sterkeren hebben plichten en verant- schillend beleefd. De ‘jongens van de zon- woordelijkheden ten opzichte van de zwak- dagsschool’ – om zo de dominante toon keren, en ten opzichte van het geheel. De binnen het huidige CDA maar eens te type- zwakkeren hebben recht op ondersteuning. ren – leggen het als volgt uit: ‘Jij moet je ei-

Joop Roebroek

De sterke broeders moeten daar zorg voor gen verantwoordelijkheid nemen, en pas dragen. Primaire verantwoordelijkheid ligt als je dat onvoldoende lukt, mag je een be- bij de samenleving en de maatschappelijke roep doen op anderen’. En dan vooral ‘ver- associaties die haar vertegenwoordigen. antwoordelijkheid nemen’ in de vorm van Maar wanneer deze in hun ‘maatschappe- ‘een betaalde baan zoeken’. In de katholiek- lijke’ verantwoordelijkheid voor individu sociale leer is de eigen verantwoordelijk- en het geheel te kort schieten, is de over- heid ingebed in bredere structuren. Degene heid niet alleen gemachtigd, maar ook ge- die ‘eigen verantwoordelijkheid’ predikt, roepen verantwoordelijkheid te nemen. moet ook oog hebben voor de maatschap-

cdv|lente 2004 62

pelijke structuren die het verwerkelijken doet er eigenlijk niet zoveel toe. Het per- interview van die verantwoordelijkheid ook (on)mo- soonlijke inkomen is als het ware toch gelijk maken. Dan is daar bijvoorbeeld de maar een ‘maatschappelijke constructie’, vraag of er voldoende werk is; en in het ver- die niet zoveel zegt over de beleving van lengde van die vraag of het dan rechtvaar- ‘persoonlijke’ of ‘eigen verantwoordelijk- dig is om mensen te dwingen aan het werk heid’.” te gaan terwijl er nauwelijks of niet genoeg cdv werk is. Is die katholieke opvatting terug te En een tweede wezenlijke verschil is dat in vinden in de opvattingen van de katholieke de katholiek-sociale leer niet bij voorbaat is ministers die aan het begin van de verzor- ingevuld op welke manier het individu die gingsstaat stonden, te weten Klompé en bijdrage aan de gemeenschap levert. De Veldkamp? ‘jongens van de zondagschool’ zijn nog al- roebroek tijd strak in het pak van Calvijn gestoken. “Zeker, maar niet alleen bij hen. In de katholieke traditie is die in zekere zin Al in Rerum Novarum zijn deze ideeën uitge- slaafse onderwerping aan de betaalde ar- werkt. De sterkeren moeten oog hebben beid nooit zo scherp geweest. Dat komt bij- voor de zwakkeren. De staat heeft daarin voorbeeld mooi tot uitdrukking in het idee een dienende rol. Ingeval een bedrijf, een van ‘het rechtvaardig loon’, een van de gezin, een associatie zelf problemen kan kernelementen uit de katholiek-sociale oplossen, dan moet de staat daar buiten leer. In de jaren twintig van de vorige eeuw blijven; maar als ze er niet toe in staat zijn verdedigen katholieke voorlieden de stel- heeft de staat het recht en tevens de plicht ling dat het inkomen niet louter aan in te grijpen. Met het oog op het bonum com- marktkrachten of aan individuele verdien- mune. De sterkeren moeten oog hebben en ste dient te worden overgelaten. De werk- zorgdragen voor de zwakkeren. man, en in het verlengde daarvan elk huis- Dat idee is terug te vinden in de Memories gezin, moet een loon genieten, waarvan van Toelichting van de Algemene een man, zijn vrouw en hun twee kinderen Bijstandswet en de WAO. De idee van recht- kunnen leven. Dit idee geeft aan dat het vaardigheid en barmhartigheid: elke bur- waardevol wordt geacht dat de vrouw háár ger moet de kans krijgen om zijn levensge- bijdrage aan de maatschappij levert door luk handen en voeten te geven, en de staat voor de kinderen en het huishouden te zor- dient daartoe, als vertegenwoordiger van gen. Het doel is niet eens zozeer om koste de gemeenschap ondersteuning te bieden. wat het koste betaalde arbeid te verrichten, Dat geldt nog altijd, ook vandaag de dag. en langs die weg ‘eigen verantwoordelijk- Lees er de recente Vastenbrief van de heid’ te nemen. Het gaat erom bredere Nederlandse Bisschoppenconferentie, Van maatschappelijke verantwoordelijkheden uitsluiting en armoede naar solidariteit en ge- te traceren, en de samenleving met de daar- rechtigheid maar op na. Ik geef ter illustratie bij horende inkomensstromen zo te organi- een citaat. ‘De katholieke sociale leer be- seren dat elk individu zijn of haar ‘eigen’ klemtoont dat ons maatschappelijk hande- verantwoordelijkheid binnen dat geheel len gericht moet zijn op gerechtigheid en kan nemen. Of dat nu betaald is of niet, algemeen welzijn. Dat verlangt van ons so-

cdv|lente 2004 63 lidariteit. God heeft immers, zo belijden lijkheid van de maatschappelijke organisa- wij, ieder mens naar Zijn beeld en gelijke- ties’ voor de confessionelen binnen hun sa- “waar zijn de katholieke geïnspireerde denkers binnen het cda?” nis geschapen. Meer nog. Hij is zelf mens menwerking met de sociaal-democraten geworden. Dat geeft elk mens zijn unieke het ijkpunt voor een terughoudende rol waardigheid en het onvervreemdbare recht van de overheid. Vanaf die tijd leidt een op een plaats in de mensengemeenschap groeiende oriëntatie op de taken van de en op zorg van die mensengemeenschap. overheid, ingeval de maatschappij daar niet Deze unieke waardigheid van elke persoon toe in staat is, binnen confessioneel-liberale doet een beroep op onze verantwoordelijk- coalities tot een snelle uitbreiding van de heid en solidariteit.’ Kijk, de bisschoppen verzorgingsstaat en het stelsel van sociale spreken voor alles van ‘onze’ verantwoorde- zekerheid. In ons boek hebben we naar ant- lijkheid. Naast de ‘eigen verantwoordelijk- woorden gezocht op de vraag welke facto- heid’. Ik zou bijna willen zeggen. ‘Waar zijn ren ertoe hebben bijgedragen dat de expan- de katholiek geïnspireerde sociale denkers sieve aspecten van de principes van die de dominante ‘zondagschool-jongens’ soevereiniteit in eigen kring, en voorname- binnen het CDA met hun verhalen over ei- lijk subsidiariteit tussen 1958 en 1973, de gen verantwoordelijkheid eens van gefun- begrenzende elementen hebben kunnen deerde repliek dienen?’” domineren. Wij wijzen op een aantal facto- ren die daarbij een rol hebben gespeeld. cdv In uw boek stelt u dat de confessionele Ten eerste staat buiten kijf dat de explosie- partijen – en dan in het bijzonder de ARP ve economische groei sinds de oorlog hier- en de KVP – uitgerekend in kabinetten met bij een belangrijke rol heeft gespeeld. de liberalen tussen 1958 en 1973 zijn terug- Daardoor zijn voldoende financiële midde- gekomen op hun opvatting dat de overheid len voor een uitbreiding van allerlei verzor- zich zeer terughoudend moet opstellen in- gingsarrangementen voorhanden. Ten zake sociale politiek. In het bijzonder het tweede schuiven de opvattingen over socia- katholieke beginsel van subsidiariteit le politiek binnen de PvdA en binnen de wordt in toenemende mate gebruikt als le- confessionele politieke partijen op. gitimatie voor overheidsingrijpen. Wat is Aanvankelijk uiteenlopend, groeien de op- daarvoor uw verklaring? vattingen inzake een uitbreiding van de verzorgingsstaat en de sociale zekerheid roebroek “Het is opvallend dat de rooms- wat meer naar elkaar toe. De sociaal-demo- rode kabinetten slechts mondjesmaat tot craten komen wat los van sterk op de staat vernieuwing leidden, terwijl vijftien jaar leunende opties en de confessionele partij- confessioneel-liberale samenwerking de ba- en laten hun scepsis tegenover een meer sis heeft gevormd voor een ongekend ex- vooraanstaande rol van de overheid lang- pansieve ontwikkeling van de Nederlandse zaamaan varen. De KVP neemt daarbij het verzorgingsstaat. Het subsidiariteitsbegin- voortouw. De ARP en de CHU tonen aanvan- sel wordt van beperkende factor tot leidend kelijk meer reserves. Vanaf het midden van principe bij een verdere uitbreiding van de de jaren vijftig ontwikkelen deze een meer sociale wetgeving. Tot het midden van de welwillende houding. De ARP ruilt zelfs jaren vijftig vormt de ‘eigen verantwoorde- een uiterst gereserveerde houding in voor

cdv|lente 2004 64

een ronduit positieve opstelling tegen het werkgevers- en werknemersorganisaties op interview einde van de jaren zestig en het begin van het terrein van de sociale zekerheid samen- de jaren zeventig. Binnen de ARP wijkt het werken, gaat een duidelijke eigen dyna- beginsel van ‘soevereiniteit’ voor een actie- miek uit. Ik hoef maar te verwijzen naar de vere opstelling van de overheid. Tekenend parlementaire enquête ter zake in de jaren is in dat kader dat de ARP in 1967 de motie tachtig. Ten tweede heeft het strikt econo- Schmelzer tegen het kabinet Cals niet mische en klassiek-liberale denken over de steunt. De confessionele partijen opteren negatieve effecten van sociale politiek op uiteindelijk voor het uitbouwen van de het arbeidsmarktgedrag van burgers nau- Nederlandse verzorgingsstaat, al is die uit- welijks impact gehad op het confessionele, bouw gericht op de passieve aspecten van en zeker niet het katholieke denken. Een te de verzorging; sterke terughoudendheid sterke nadruk op economische motivatie blijft bestaan ten aanzien van directe inter- leidt in de ogen van de katholieke sociale ventie in sociaal-economische en arbeids- leer tot overwaardering van materiële za- marktverhoudingen, waarop slechts de ken en onderwaardering van religieuze, loonpolitiek een uitzondering vormt.” morele, zorg- en opvoedingstaken. Ten ten- slotte kan, ik benoemde dat thema al eer- cdv U wijst ook op de belangrijke functie der, worden verwezen naar de notie van het die de vakbonden hebben gespeeld bij deze ‘rechtvaardig loon’. Een minimum niveau omslag. van bestaanszekerheid vormt een wezenlijk bestanddeel van het confessionele sociale roebroek “Ja, een derde factor is het gege- denken. De overheid heeft zorg te dragen ven dat de confessionele politiek sterker voor een leefbaar sociaal minimum voor ge- verstrengeld raakt met de confessionele zinnen ingeval van werkloosheid, ziekte of vakbeweging. Met name voor de KVP is dat arbeidsongeschiktheid, en tevens ook bin- heel relevant geweest. Vooroorlogse tegen- nen het loongebouw. stellingen tussen de NVV en de KAB (de ka- Met de val van het tweede kabinet tholieke vakbond) worden in toenemende Biesheuvel in 1973 loopt de expansieve pe- mate overbrugd. Kort voor de riode van de Nederlandse sociale politiek, Kamerverkiezingen van 1963 publiceren zij resulterend in de moderne verzorgings- zelfs een gezamenlijk actieprogramma. Dit staat ten einde.” leidt binnen de KVP tot meer oog voor een cdv verdere uitbouw van sociale politiek, maar Welke rol speelt tenslotte de katholie- versterkt ook de positie van progressieve ke sociale leer binnen de hedendaagse sa- politici als Veldkamp. Verder zijn er nog menleving. Of wellicht beter geformuleerd, een aantal aspecten van de katholieke-so- welke rol ziet u daarvoor weggelegd? ciale ideologie en praktijk te noemen die roebroek een stimulerende invloed hebben gehad op “Ik heb daar al een opmerking de explosieve groei van de Nederlandse so- over gemaakt. Over het volstrekte afwezig ciale politiek. Om te beginnen een prak- zijn van een kritische sociale reflectie bin- tisch punt. Van het hechte bolwerk van cor- nen de top van het CDA. En dan vooral zij poratistische structuren, waarbinnen die zich beroepen op de katholieke traditie.

cdv|lente 2004 65

Dat probleem kun je vanuit twee perspec- ning die uiteindelijk schadelijk is voor de tieven bekijken. Om te beginnen vanuit het samenleving zelf.’ “waar zijn de katholieke geïnspireerde denkers binnen het cda?” inhoudelijke perspectief. Hoe staat het er- Dan het tweede perspectief, een meer ideo- voor met de sociale politiek in Nederland? logisch perspectief. Dat betreft de wijze Met de verzorgingsstaat meer in het bijzon- waarop het probleem ‘verzorgingsstaat’ der? Wij leven in een vreemde samenleving. wordt gedefinieerd. Onze politiek-maat- Er is te weinig werk voor de mensen die bui- schappelijke elite creëert feitelijk zelf de ten spel staan op de arbeidsmarkt. En toch ‘crisis van de verzorgingsstaat’. Mijn stelling zijn wij volledig gefixeerd geraakt op dat luidt: ‘De verzorgingsstaat kent geenszins ‘betaald werken’. Niet alleen rennen wij ons een probleem van betaalbaarheid. Er wordt de benen onder het lijf uit om toch maar zo- veel, heel veel verdiend. Meer dan ooit in de veel mogelijk te werken. Zoveel mogelijk te geschiedenis van de moderne samenleving. verdienen. Daarbij wordt de bredere context Wij hebben een probleem met de solidari- waarbinnen van burgers gevraagd wordt teit.’ Of zoals de bisschoppen dat formule- verantwoordelijkheid te nemen uit het oog ren in hun Vastenbrief: ‘Het is zorgwekkend verloren. Wat doen wij bijvoorbeeld met dat de laatste jaren de rijkdom van particu- onze verdere taken in deze samenleving? lieren steeds verder is gegroeid, terwijl de Vrijwilligerswerk, het opvoeden van je kin- publieke armoede toenam.’ De solidariteit deren, het zorgen voor familieleden en ken- wordt ondergraven door de probleemdefini- nissen, het bemoedigen van medeburgers tie van de politiek-maatschappelijke elite. die het moeilijk hebben. Daar hebben wij Deze roept het beeld op van de profiteur- blijkbaar geen tijd meer voor. Samenleven is uitkeringstrekker die niets wenst te doen. toch meer dan geld verdienen en produce- Uit zijn of haar neus peutert. Geen eigen ren? Het is ook verdriet en bemoedigen, op- verantwoordelijkheid neemt. Voortkomend voeden en vreugde, liefde, spiritualiteit, in- uit, laat ik het maar netjes formuleren, spiratie en creativiteit. Wij doen onszelf, en ‘Haagse bijziendheid’. Hoe kan het anders anderen te kort door alleen maar ‘werk, zijn dat binnen het CDA de probleemdefini- werk, en nog eens werk’ te benadrukken. tie van ministers en Kamerleden een geheel Deze samenleving is zo monomaan bezig ander karakter draagt dan de probleemde- dat zij authentieke kwaliteiten van burgers finitie van wethouders en werkers uit de buiten de strikte kaders van de betaalde ar- praktijk? Daar ligt ook het bredere pro- beid niet meer waarneemt. Ik citeer nog bleem van onze hedendaagse samenleving. maar eens de Vastenbrief van de Wij laten al te makkelijk maatschappelijke Nederlandse Bisschoppenconferentie: ‘In problemen definiëren door een politiek- deze op betaalde arbeid gerichte samenle- maatschappelijke elite, die niet alleen het ving signaleren wij een onderwaardering contact met de samenleving voor een be- van het vrijwilligerswerk en het werk van langrijk deel heeft verloren, maar ook, en mensen met zorgtaken. De zorg in het ge- dat geldt zeker voor de katholieke vertegen- zin, mantelzorg voor zieken en ouderen, en woordigers van die elite, hun worteling in het opvoeden van kinderen worden steeds hun eigen sociale traditie zijn kwijtge- minder als volwaardige bijdrage aan de sa- raakt.” menleving, als “arbeid” gezien, een misken-

cdv|lente 2004 66 De actualiteit van Schaepman artikel ‘honderd jaar later’ herman wijffels

Herman J.A.M. Schaepman was de grondlegger van het georganiseerde emanci- patiestreven van katholieken, op maatschappelijk en politiek terrein, aan het eind van de negentiende eeuw. Hij verstond zijn tijd en ging daarbij vaak tegen gevestigde opvattingen in. Maar zijn ideeën vonden wel ingang. Zijn aanvanke- lijk omstreden inzet voor georganiseerde arbeiderskracht en meer volksin- vloed werd later bevestigd door de encycliek ‘Rerum Novarum’. Zijn brochure ‘Een katholieke partij. Proeve van een program’ is ondanks aanmerkelijke te- genwerking, uiteindelijk de basis geworden waarop later de Roomsch Katholieke Staatspartij is gevestigd. Ter gelegenheid van de honderdste sterfdag van Schaepman heeft Herman Wijffels de actualiteit van zijn denken uiteen ge- zet. Als geen ander begreep Schaepman de noodzaak om tot vernieuwende op- lossingen en organisatievormen te komen voor een volgende fase van maat- schappelijke ontwikkeling. Die noodzaak is er ook nu. Net als toen vraagt ook deze tijd om een nieuwe vormgeving van klassieke beginselen als de menselijke waardigheid, solidariteit, verantwoordelijkheid en subsidiariteit. De in het tijd- perk van de industrialisatie bedachte oplossing van de verzorgingsstaat en van

HERMAN WIJFFELS centrale overheidssturing passen niet meer bij deze tijd en werken eerder be- lemmerd dan bevorderend voor deze waarden.

De verzorgingsstaat Rond 1900 vond de opkomst plaats van industriële organisatievormen en arbeids- is te zien als een verhoudingen. De sociale kwestie ontstond. De verhouding, die een tegenstelling grootschalige, op was, tussen kapitaal en arbeid werd dominant in de maatschappelijke en politie- industriële organi- ke verhoudingen in de twintigste eeuw. Die dominantie is ten einde gelopen met satieprincipes geba- de val van de muur, met in eigen land als een van de gevolgen het verdwijnen van seerde structuur. het CDA uit zijn klassieke bemiddelende rol. De grootschalige organisatie van kapitaal riep zowel maatschappelijk als politiek zijn pendant aan de kant van arbeid op. De in de tweede helft van de twintigste eeuw ontwikkelde verzorgingsstaat is te zien als een grootschalige, op industriële organisatieprincipes gebaseerde structuur ter bescherming van werknemers. Boeren kregen daarvan hun variant in het (EEG-) landbouwbeleid. Het maatschap- pelijk compromis dat in deze structuur besloten lag was duidelijk: ondernemers en het kapitaal kregen de ruimte om de productiemiddelen zo efficiënt mogelijk te organiseren, maar een redelijke verdeling van de opbrengsten moest worden ge- garandeerd via vakorganisaties en politieke interventie. Zo kreeg het grote maat- schappelijke project van de twintigste eeuw vorm: welvaart maken, die zo goed

cdv|lente 2004 67

mogelijk verdelen en op basis daarvan grote groepen van de bevolking emanciperen. Terugkijkend is dat project zeer succesvol geweest. In een eeuw tijd is de welvaart de actualiteit van schaepman ‘honderd jaar later’ onvoorstelbaar gestegen. We zijn erin geslaagd die welvaart tamelijk redelijk te De menselijke waar- verdelen en ook de emancipatie is ver gevorderd. digheid is onder Maar zoals altijd creëert ontwikkeling, zelfs als die overwegend vooruitgang bete- druk gekomen in kent, ook weer nieuwe problemen. Een daarvan, en niet de geringste, is dat de in- een wereld van me- dustriële, beheersende omgang met de natuur tot aanmerkelijke, de kwaliteit van chanistisch opge- het leven, zoniet het leven zelf bedreigende milieuproblemen heeft geleid. Een vatte grote syste- ander probleem is dat systemen in veel opzichten dominant zijn geworden over men. mensen en een bedreiging voor zinvol en waardig leven zijn gaan vormen. Onze grote op uniformiteit en efficiëntie gerichte systemen zijn ook niet in staat om de pluriformiteit van wensen die, is voortgevloeid uit de emancipatie en individuele bewustwording, op een passende manier te accommoderen. Grote maatschappe- lijke instituties als de sociale zekerheid, de gezondheidszorg, het onderwijs, het belastingstelsel, het landbouwbeleid, de organisatiestructuur van grote onderne- mingen en de arbeidsverhoudingen zijn nog steeds goeddeels toegespitst op de in- dustrieel georganiseerde maatschappij. Dat past in veel opzichten niet meer bin- nen de sociaal-cultureel geëvolueerde verhoudingen in de samenleving. In die zin is er naar mijn mening sprake van een systeemcrisis. De bestaande systemen en de manier waarop die functioneren en geleid worden, vertonen toenemende span- ning met wat mensen er in deze tijd van verwachten. Spanning ontstaat er ook met de klassieke waarden uit de katholieke traditie die ik aan het begin noemde. De menselijke waardigheid is onder druk gekomen in een wereld van mechanistisch opgevatte grote systemen. Mensen zitten te vaak in een rol van radertje in het systeem, met als gevolg een onderbenutting van hun mogelijkheden. Geen wonder dat er veel uitval is. Verzorging door de staat heeft nieuwe afhankelijkheden gecreëerd, die evenmin bevorderlijk zijn voor de ont- plooiing van mensen. Ook onze verhouding met mensen in de derde wereld, bij- voorbeeld op het terrein van de handelspolitiek, is met het oog op de menselijke waardigheid een problematisch aspect.

Solidariteit is de waarde die aan veel van onze maatschappelijke instituties ten grondslag ligt. Er is ook alle reden om daar zuinig op te zijn en er voorzichtig mee om te springen. Maar ook hier dringen zich prangende vragen op. Is er inmiddels niet teveel sprake van een versteende vorm van solidariteit, die nog maar beperkt ervaren wordt en vooral in de hoek van een recht zonder eigen verantwoordelijk- heid is terecht gekomen? Past de vormgeving ervan nog wel in deze tijd? Moet er niet een andere verdeling komen tussen collectieve en individuele verantwoorde- lijkheden, zowel op het niveau van organisaties als van personen?

Verantwoordelijkheid als waarde is misschien wel het meest op de achtergrond geraakt in de samenleving zoals die zich ontwikkeld heeft. Overigens om begrijpe-

cdv|lente 2004 68

lijke reden, namelijk om het emancipatieproces te voeden. De eerste fase van dat artikel proces was groepsemancipatie. Elites namen groepen, zoals arbeiders, boeren en middenstanders, kortom ‘kleine luyden’ onder hun hoede. Daarin zat al een ver- zorgend aspect, dat later nog aanzienlijk is versterkt door de opbouw van de ver- zorgingsstaat. De idee was helder: mensen moeten zoveel mogelijk worden ontlast van basale zorgen om het bestaan, ten einde hen vrij te maken voor hun persoon- lijke ontwikkeling. Dat is ook gebeurd, mensen zijn eerst groepsgewijs en later in- dividueel geëmancipeerd, hebben zich ontwikkeld en zijn bewuster geworden. In die zin is sprake van een geslaagde strategie. Maar is het nu niet logisch dat die geëmancipeerde, ontwikkelde, bewuste mensen (weer) meer verantwoordelijk- heid op zich nemen? Verantwoordelijkheid voor hun eigen leven en voor de omge- ving en de verbanden waarvan zij deel uitmaken. Ook de notie subsidiariteit is in veel opzichten op de achtergrond geraakt. Subsidiariteit zoals geformuleerd in Quadragesimo Anno bevat kort gezegd drie grondideeën:

1. Geen verband moet tot zijn taak rekenen wat door de afzonderlijke persoon zelf kan worden gedaan; 2. Grotere verbanden moeten hun activiteiten beperken tot taken die de kracht en de capaciteiten van de kleinere eenheden te boven gaan; 3. Meer omvattende verbanden en speciaal de staat moeten de kleinere eenhe- den helpen, zodat deze beter in staat zijn zelf te doen waarvoor zij geschikt zijn.

Wie vanuit deze optiek kijkt naar de structuren waarin we terecht zijn gekomen, Veel in onze hiërar- ontkomt niet aan de conclusie dat veel in onze hiërarchisch-pyramidaal georden- chisch-pyramidaal de samenleving op gespannen voet staat met het beginsel van subsidiariteit. Het geordende samen- industriële organisatieparadigma staat daar in wezen haaks op. Ordening en stu- leving op gespan- ring van bovenaf vormen daarvan de kern. Bij subsidiariteit is het omgekeerde het nen voet staat met geval. De kern daarvan is ordening van onderop, zodanig dat hogere niveaus ten het beginsel van dienste staan van de lagere. In een samenleving met geëmancipeerde mensen, die subsidiariteit. zich mede gefaciliteerd door ICT, ontwikkelt tot een netwerksamenleving, wordt de industriële, piramidale ordening steeds meer een anomalie. Die ordening staat niet alleen haaks op de subsidiariteitsgedachte, maar ook op de ruimte die men- sen van nu willen om in verantwoordelijkheid hun eigen leven vorm te geven.

Deze beknopte analyse brengt me tot de volgende conclusies:

1. De twintigste eeuw heeft naast vreselijke dingen ook veel ontwikkeling en vooruitgang gebracht: welvaart, solidaire verdeling daarvan en emancipatie. De menselijke waardigheid is daarmee zeer gediend. De generaties die dit tot stand hebben gebracht kunnen daar met tevredenheid en trots op terug

cdv|lente 2004 69

kijken. Dat geldt ook voor de katholieke bevolkingsgroep, die al emanciperend een grote bijdrage heeft geleverd. Schaepman heeft als visionair ideeënman, ac- de actualiteit van schaepman ‘honderd jaar later’ tivist en organisator daarvoor de basis gelegd.

2. Aan het begin van 21e eeuw moeten we echter constateren dat de gebruikte methoden in een aantal opzichten niet geschikt zijn voor een volgende fase van maatschappelijke ontwikkeling. Sterker: die methoden vormen daar- voor zelfs een sta in de weg. In een sterk veranderde en nog steeds verande- rende sociaal-culturele en internationale context, moeten we opnieuw door- denken welke benaderingen en organisatiestructuren ons verder kunnen helpen op weg naar een menswaardig bestaan voor nog meer mensen en een betere verhouding tussen mensen en de aarde.

Daarop wil ik in het tweede deel van mijn betoog verder ingaan aan de hand van de vier kernbegrippen uit de katholieke leer die ik hier hanteer. Ik begin met te formuleren hoe ik de toepassing van de daarin besloten waarden in de komende tijd zie. Vervolgens werk ik dat verder uit in concrete voorbeelden. We zullen daar- bij zien dat er een belangrijke mate van samenhang tussen deze waarden bestaat. Een zuivere toepassing ervan helpt om de verbrokkeling en verkokering die in de maatschappij is ontstaan als gevolg van specialisatie en industrieel denken, tegen te gaan. Het weerleggen van verbanden, het zien en aanbrengen van samenhang, reïntegratie van de verschillende sferen van het leven, zie ik als een belangrijk maatschappelijk thema voor de komende periode.

Menselijke waardigheid

Het bevorderen van de menselijke waardigheid beschouw ik als de centrale doel- stelling van het maatschappelijk streven. Al onze acties, al ons handelen dient ge- oriënteerd te zijn op en getoetst te worden aan deze centrale waarde. Elke mens heeft er recht op naar zijn/haar mogelijkheden in volle waardigheid te leven. De maatschappelijke structuren dienen zo te worden ingericht dat zij dit mogelijk maken en bevorderen. Waardigheid ontlenen mensen in de eerste plaats aan de mate waarin zij zelf vorm en zin kunnen geven aan hun leven en aan de mate waarin zij kunnen bijdragen aan het functioneren van verbanden van de samenle- ving. Juist als mensen daarin niet volledig zelfredzaam zijn, dienen verbanden in de samenleving hen te ondersteunen, hen kansen te bieden. Dat is meer dan men- sen een vervangend inkomen en/of verzorging op staatskosten aanbieden. Behalve dat, is het mensen mee laten doen, mensen met hun eventueel beperkte mogelijk- heden een plek geven waar ze iets kunnen betekenen voor anderen, waar ze ont- wikkelingsmogelijkheden hebben, waar ze zin kunnen geven aan hun bestaan. Dat geldt dichtbij, in de buurt of arbeidsorganisatie, maar in onze globaliserende wereld in toenemende mate ook veraf. Het wordt steeds duidelijker dat de wereld

cdv|lente 2004 70

één systeem is, ecologisch, sociaal en economisch. Het bevorderen van de mense- artikel lijke waardigheid moet dan ook in dat perspectief worden gezien. Zowel dichtbij als veraf gaat het erom mensen mee te laten doen, te laten participeren in de ont- wikkeling van de samenleving. Het gaat om samen leven, in gezin, buurt, dorp, stad, land, Europa en de wereld. Samen leven is ook het leven delen. Dat vraagt om meer dan het verstrekken van inkomensoverdrachten, al of niet als aflaat. In feite vraagt de volgende etappe in onze lange tocht op zoek naar een menswaar- Sociaal in de 21e dig bestaan voor steeds meer mensen, om herdefinitie van het begrip sociaal. eeuw is niet meer Sociaal in de 21e eeuw is niet meer alleen of primair het afstaan van een deeltje alleen of primair van onze welvaart aan minder bedeelden, maar hen tevens een waardige plek bie- het afstaan van een den in de gemeenschap van mensen. deeltje van onze welvaart aan min- Solidariteit, sociale gerechtigheid der bedeelden. Solidariteit tussen mensen is een belangrijke manier om voor een ieder de kansen op een menswaardig bestaan te bevorderen, kan het zijn te garanderen. In de ma- nier waarop dat in de twintigste eeuw werd gedaan lag sterk het accent op het ver- strekken van inkomenszekerheid en verzorging door het collectief. De beperkin- gen en bezwaren van deze benadering die inmiddels aan het licht zijn gekomen heb ik al genoemd. Zowel om die reden als om onze ambities op het terrein van de menselijke waardigheid dichterbij te brengen, moeten we op zoek gaan naar nieu- we vormgeving van solidariteit. Ik zie daarin drie dimensies:

1. Het opnieuw inrichten van bestaande instituties waarin solidariteit vorm heeft gekregen. Bijvoorbeeld: de sociale zekerheid en in het bijzonder de WAO, het ziektekos- tenstelsel, het belastingstelsel o.m. de toepassing van heffingskortingen in de belastingheffing. In het algemeen gaat het er daarbij om de inzet van collectie- ve middelen scherper te richten op doelen en mensen die dat het meest nodig hebben. Of anders en harder gezegd: ophouden met het sturen van geld naar adressen en doelen die zich zonder dat ook heel goed zouden kunnen redden. Doel is wat mij betreft niet primair het vinden van bezuinigingen, maar het zeker stellen dat er voldoende middelen zijn om mensen met achterstanden te kunnen ondersteunen bij het verwerven van een zelfstandige en waardige po- sitie in de samenleving. De vormgeving van solidariteit moet dus ook partici- patiebevorderend zijn.

2. Verdere internationalisering van de solidariteit. De geschiedenis van de mensheid is er een waarbij gemeenschapsvorming zich in steeds wijdere kringen voltrekt. Naar mijn mening bevinden we ons nu in een fase waarin voor het eerst sprake is van een echt mondiaal bewustzijn. De informatie- en communicatietechnologie draagt daar sterk aan bij, maar bijvoorbeeld ook fenomenen als migratie en klimaatverandering. In de 21e

cdv|lente 2004 71

eeuw zullen we een proces van gemeenschapsvorming op mondiaal niveau zien plaatsvinden. Steeds meer landen en volkeren zullen deel gaan nemen aan het de actualiteit van schaepman ‘honderd jaar later’ proces van internationale arbeidsverdeling en uitwisseling van goederen en dien- sten. Het soort van ontwikkelingssamenwerking dat is gevolgd op de koloniale pe- riode is in die omstandigheden geen passende en aanvaardbare strategie meer. We zullen vooral solidariteit met anderen in de wereld moeten betrachten door onze grenzen open te stellen voor hun producten en diensten. We zullen ze de gelegen- heid moeten geven te werken voor onze markten, ook door hen te helpen met ken- nis, technologie en kapitaal. Gelet op wat kan gebeuren als we dat niet doen ligt hier voor ons ook een eigen belang. Internationale instituties als WHO, IMF en ILO zullen moeten waarborgen dat een progressieve koppeling van belangen feitelijk verder gestalte krijgt. Dichter bij huis krijgt dit proces ook gestalte in de uitbrei- ding van de EU. De toetreding van een tiental nieuwe landen in de komende ja- ren, betekent de facto dat het concept van het scheppen van een belangengemeen- schap, en dus van solidariteit, om vrede en welvaart te waarborgen verder naar het midden en oosten van het Europese continent wordt uitgebreid.

3. Versterking van de solidariteit tussen generaties. Voor het eerst in de geschiedenis zijn er op onze planeet zoveel mensen, die door hun manier van leven en werken een zo groot beslag leggen op de na- tuurlijke hulpbronnen, dat sprake is van een systematische aantasting van die bronnen. Dat komt tot uiting in al die verschijnselen waar wel over wordt ge- sproken en voor wordt gewaarschuwd, maar waar tot op heden niet echt veel aan gedaan wordt om ze te voorkomen. Te denken valt dan aan teruglopende We zijn de moge- biodiversiteit, uitputting van voorraden, bijvoorbeeld van zoet water en vis; lijkheden voor na aan erosie, verzilting en verwoestijning en aan vele vormen van vervuiling. Al ons komende gene- deze verschijnselen zijn uitingen van het feit dat wij als huidige generatie een raties aan het be- zo ruim gebruik maken van de aarde als leefsysteem, dat we de mogelijkheden perken. voor na ons komende generaties aan het beperken zijn. Ook op dit moment is het al zo dat voortgaande welvaartsgroei op de huidige manier, de kwaliteit van onze leefomgeving aantast. Zo groeit wel het BNP, maar niet onze welvaart in brede zin. De solidariteit met komende generaties vraagt van ons, dwingt ons, te komen tot een effectieve strategie die onze ontwikkeling niet ten koste laat gaan van de mogelijkheden van hen die na ons komen. Deze vorm van so- lidariteit, die voor wie wil zien en horen, zeer actueel is, is overigens zo oud als de geschriften waarop het christendom is gebaseerd. De oorspronkelijke letterlijke betekenis daarin van het begrip ‘naaste’ is ‘weidegenoot’. In de no- madische context van toen waren de sociale en ecologische dimensie in het bestaan direct aan elkaar gekoppeld. De, wellicht onbekende, naaste behandelen zoals jezelf, betekent in dit geval: je laat de weide na begrazing achter zoals je hem zelf zou willen aantreffen. Van dit beeld kunnen we leren dat als we de natuur tekort doen en natuurlijke hulpbronnen overmatig ex-

cdv|lente 2004 72

ploiteren, we uiteindelijk ook mensen tekort doen. Op den duur zijn ecologische artikel en sociale overwegingen niet met elkaar in strijd, maar liggen in elkaars verleng- de. De solidariteit met onze kinderen en met het leven zelf vraagt erom onze kort- zichtigheid op dit punt te overwinnen.

Verantwoordelijkheid

Het nemen en feitelijk beleven van verantwoordelijkheid is een belangrijke ma- nier om menselijke waardigheid en solidariteit te realiseren. Mensen zijn primair verantwoordelijk voor hun eigen leven en het realiseren van de potenties die daar- in besloten liggen. Maar mensen zijn in essentie ook sociale wezens en in die zin (mede)verantwoordelijk voor de verbanden waartoe ze behoren. Daarin komt de verbondenheid met andere mensen en met de schepping als geheel tot uiting. Hiervoor is al aan de orde gekomen dat in het emancipatieproces van de voorbije eeuw veel verantwoordelijkheden van mensen zijn overgenomen. Eerst op groeps- niveau, door de zuilen, in de fase van de groepsemancipatie. Later door de staat op basis van de verzorgingsgedachte, in de fase van de emancipatie van het indivi- du. Op zich is dat begrijpelijk. Emancipatie is in essentie een vrijmakingsproces; vrij van onderdrukking, vrij van bepaald worden door anderen, vrij van onwetend- heid en onbewustheid. Als dat de prioriteit was en m.i. was dat terecht zo, dan was het ook een juiste strategie om mensen zoveel mogelijk te ontlasten van basa- le zorgen om het bestaan. In die zin was het ontstaan van de verzorgingsstaat een logische maatschappelijke ontwikkeling. Het heeft ook opgeleverd wat we wilden: De logische volgen- een samenleving van overwegend goed opgeleide, bewuste, zelfstandige burgers. de stap is dat men- Maar nu het zover is, reist de vraag hoe verder? Wat is in deze omstandigheden sen zich naar de een passende verantwoordelijkheidsverdeling tussen die burgers, hun verbanden mate van hun toe- en de staat, de overheid? Ligt het niet voor de hand om die geëmancipeerde bur- genomen mogelijk- ger meer verantwoordelijkheid te geven? Of anders gezegd, zouden die geëmanci- heden verantwoor- peerde burgers niet meer verantwoordelijkheid moeten opeisen? Naar mijn me- delijk stellen. ning moeten die vragen in positieve zin beantwoord worden. De logische volgende stap in het maatschappelijk ontwikkelingsproces is dat mensen zich naar de mate van hun toegenomen mogelijkheden verantwoordelijk stellen. Men zou dat ook kunnen zien als de volgende fase in de emancipatie. Vrijheid, vrijheid om keuzen te maken en verantwoordelijkheid voor de effecten ervan zijn twee zijden van de- zelfde medaille. Zo wordt het door velen gelukkig ook opgepakt. Overal in de sa- menleving is het onderwerp hoe verantwoordelijkheden moeten worden (her)ver- deeld volop aan de orde. Ik kan hier verwijzen naar de onderwerpen die ik al noemde onder het kopje solidariteit. Maar er zijn ook tal van andere voorbeelden. Kijk naar de nieuwe generatie maatschappelijke organisaties die is ontstaan op het terrein van de rechten van mensen, van dieren en van natuur en milieu. Het gaat hier om initiatieven van burgers die opkomen voor algemene belangen, zon- der daarmee op het directe eigenbelang uit te zijn. Daaraan danken ze waarschijn-

cdv|lente 2004 73 lijk ook de betiteling NGO’s. Ze behartigen algemene belangen zonder overheid te zijn. de actualiteit van schaepman ‘honderd jaar later’ Kijk ook naar de ontwikkeling op het terrein van maatschappelijk verantwoord ondernemen en het debat over corporate governance. Daar gaat het over de rol die ondernemingen in de maatschappij hebben te spelen, welke verantwoordelijk- heid zij hebben en hoe dat moet worden verankerd in het ondernemingsbestuur. Ondernemingen zijn een machtige factor in de samenleving geworden. Dat brengt meer verantwoordelijkheid met zich. Ondernemingen worden nu niet meer alleen beoordeeld op hun bijdrage aan de materiele welvaart, maar ook op de effecten van hun activiteiten in sociaal en ecologisch opzicht.

Meer algemeen gezien komen we in een fase waarin de mondige, bewuste burger zich in zijn verschillende verschijningsvormen ontwikkelt, zich moet ontwikke- len tot een verantwoordelijke burger. Als consument, als ondernemer, als werkne- mer, als staatsburger moet deze burger zich bewust zijn van de effecten van zijn/haar handelen. Ik ben realist genoeg om te weten dat we zover in allerlei op- zichten nog niet zijn. Maar er zijn wel hoopvolle bewegingen in die richting gaan- de. En er is wat mij betreft alle reden om in die richting verder te werken. Dat vraagt zowel om actief burgerschap, als om aanpassing van maatschappelijke structuren en om politiek en maatschappelijk leiderschap. Na een fase van versta- telijking, waarin het collectief op landelijk niveau steeds meer verantwoordelijk- heid naar zich toe trok, zijn we nu toe aan een fase van vermaatschappelijking waarin burgers en hun verbanden (weer) meer verantwoordelijkheden op zich ne- men.

Subsidiariteit

Dat brengt me op het thema subsidiariteit. Kort gezegd komt dit beginsel uit de katholieke leer erop neer dat op hoger niveau niet moet worden gedaan wat op la- ger niveau ook kan. Subsidiariteit is daarmee een structurerend beginsel. Het be- oogt verantwoordelijkheid op het meest passende niveau te alloceren en aldus de menselijke waardigheid en een levende vorm van solidariteit mogelijk te maken c.q. te waarborgen. Tijdens de ontwikkeling van de industriële maatschappij en de daarvoor typeren- de grootschalige structuren is dit beginsel nogal op de achtergrond geraakt. Hier is ook een samenhang te zien met de aard van de technologie en de al genoemde fase van emancipatie. Inmiddels zijn we zowel in termen van technologische, als menselijke ontwikkeling een fase verder. Technologisch zijn we in het tijdperk van de ICT gekomen en sociaal-cultureel gezien bij wat we ook wel de individuali- sering noemen. ICT faciliëert de individualisering, die we ook kunnen zien als een verhoogd bewustzijn van onze individualiteit. Waar in het industriële tijdperk collectieven en uniformiteit uitgangspunt van organiseren vormden, zijn dat,

cdv|lente 2004 74

enigszins gechargeerd gezegd, vandaag eerder individuen en pluriformiteit. De in- artikel dustriële maatschappij is te zien als een grootschalig piramidelandschap dat voor- al van bovenaf is georganiseerd. Onder invloed van individualisering en ICT begint die structuur zich te transformeren tot een netwerkstructuur, waarin het accent veel meer ligt op nevenschikking en gelijkwaardigheid. Organisaties en verbanden komen veel meer van onderop, op een organische manier tot stand. Het functione- ren van zo’n netwerkstructuur staat of valt met de kwaliteit van de verbindingen, zowel in technische zin, als tussen de mensen die er deel van uitmaken.

In deze context biedt het beginsel van subsidiariteit een welkom en bruikbaar houvast bij het (her)structureren van organisaties en verantwoordelijkheden. Het nodigt uit tot organiseren vanuit de concrete werkelijkheid; tot zodanig structu- reren dat voorop staat wat mensen nodig hebben; tot organisatievormen waar mensen invloed op hebben en zich in thuis kunnen voelen. Dat hoeft niet te bete- kenen dat alles weer volledig kleinschalig zou moeten worden. In feite gaat het er in veel gevallen om kleinschaligheid op een intelligente manier te verbinden met grootschaligheid. Een mooi voorbeeld daarvan is de EU. Daar is het subsidiariteits- beginsel inmiddels een officieel uitgangspunt. Het Europese concept van in vrede, welvaart en culturele pluriformiteit samen leven, wordt langs deze lijn verder vorm gegeven. Vele onderwerpen blijven primair binnen het bereik van de nationale auto- nomie. Andere zijn onderhevig aan meer of minder dwingende Europese wetge- ving. Sommige aangelegenheden worden volledig gedelegeerd aan het Europese ni- veau, zoals het geld. Maar altijd is er inbreng en legitimatie van onderop. Deze vorm van werken en structureren laat zich mijns inziens ook heel goed toe- passen op terreinen die in de verzorgingsstaat steeds meer onderwerp van centra- le sturing zijn geworden, zoals onderwijs en zorg. De problemen waar deze secto- ren mee kampen worden mede veroorzaakt door de spanning die is ontstaan tussen die centrale aansturing en de behoefte aan eigen verantwoordelijkheid en ruimte voor specifieke invulling aan de voet van de samenleving. Er is veel voor te zeggen om het organisatieparadigma in dit soort sectoren – maar ook elders – om te draaien. Niet meer tot in detail aansturen vanaf het hoogste niveau, waarbij de lagere echelons vooral uitvoerend zijn. Maar de lagere niveaus ruimte laten om datgene te doen en te leveren wat in hun specifieke omstandigheden het beste past. De rol van het hogere niveau is dan vooral te zien als kaderscheppend en fa- ciliterend, geheel in lijn met het subsidiariteitsbeginsel. Vaak bestaat met name bij degenen die een leidinggevende rol vervullen in de be- staande structuren een grote terughoudendheid om centrale sturingsbevoegdhe- den uit handen te geven. Op zich valt er begrip op te brengen voor de stelling dat zomaar ongecontroleerd loslaten tot problemen kan leiden. Maar dat ontslaat hen niet van de verantwoordelijkheid om wegen te zoeken die een betere aanslui- ting mogelijk maken tussen wat mensen in deze tijd van de instituties verwachten en wat ze leveren. Organiseren van onderop is daarvoor een zeer geschikt middel.

cdv|lente 2004 75

In het voorgaande heb ik vier centrale noties uit de katholieke sociale leer bespro- ken en bezien op welke wijze ze in deze tijd kunnen worden toegepast. Daaruit de actualiteit van schaepman ‘honderd jaar later’ blijkt hun oriënterende en vormgevende kracht, ook, misschien wel juist, in een tijd van grote veranderingen, zoals thans. Ze bieden uitstekende aangrijpingspun- ten om te komen tot nieuwe interpretaties en vormgevingen die passen in nieuwe omstandigheden. In zekere zin komen we problemen en vragen over hoe de men- selijke waardigheid te bevorderen, over hoe solidariteit te organiseren en verant- woordelijkheden te distribueren, vragen die ook honderd jaar geleden speelden opnieuw tegen, zij het een volle fase in de maatschappelijke ontwikkeling verder. Toen vonden mensen als Schaepman antwoorden en oplossingen die in sterke mate bepalend zijn geweest voor wat in de twintigste eeuw tot stand is gebracht. Het is nu aan ons als huidige generatie om hetzelfde te doen voor de 21e eeuw. Daar ligt ook de parallel met de vorige eeuwwisseling. En met het visionaire werk dat Schaepman toen leverde. Als geen ander verstond hij zijn tijd en de noodzaak om tot vernieuwende oplossingen en organisatievormen te komen voor een vol- gende fase van maatschappelijke ontwikkeling. Die noodzaak is er ook nu. Daar ligt wat mij betreft de actualiteit van Schaepman.

Die actualiteit is er heel wat minder als het gaat om een ander aspect van zijn werk, het bevorderen van maatschappelijke organisatievorming op katholieke grondslag. Toen, aan het begin van het emancipatieproces, was dat een logische en passende aanpak. Vandaag, na voltooiing van dat proces en in een geseculari- seerde samenleving is dat veel minder het geval. Niet dat katholieke organisaties in deze tijd hun betekenis volledig verloren hebben. Er zijn er nog heel wat die de katholieke signatuur hebben gehandhaafd en daardoor geïnspireerd voorbeeldig werk leveren. Maar vele katholieke organisaties zijn opgegaan in algemeen chris- telijke of algemene organisaties. De doorwerking van de katholieke levensbe- schouwing zal dus overwegend plaats moeten vinden door inbreng van de inspira- tie die individuele personen ervan ondervinden, in ruimere verbanden. In de praktijk zie je dat ook wel gebeuren, bijvoorbeeld in organisaties als CNV, VNO- NCW en het CDA. Het CDA is in wezen de politieke erfgenaam van het grondleggende organisatie- werk dat Schaepman aan het eind van de negentiende eeuw heeft verricht. Ik denk dat het huidige CDA te rade zou kunnen gaan bij Schaepman als het gaat om christelijk geïnspireerde politiek in een tijd als deze. Schaepman in zijn tijd was een bron van vernieuwende ideeën en actie. Daar is ook nu grote behoefte aan. Tijdens de oppositieperiode is binnen het CDA veel werk verricht aan herbronning en de ontwikkeling van ideeën voor de toekomst. Die ideeën, die in belangrijke mate overeenkomen met wat ik in het voorgaande heb bepleit, zijn onder meer vastgelegd in een aantal rapporten van het Wetenschappelijk Instituut voor het CDA. Het is nu zaak die ideeën verder uit te werken en ze ook uit te voeren. Ik weet en begrijp dat gevestigde belangen en ook electorale belangen dat soms be-

cdv|lente 2004 76

moeilijken, evenals de interne logica van de bestaande systemen. Maar dat kan artikel geen reden zijn om de partij vooral te zien als voertuig voor de belangen van de gezeten middenklasse. Het lijkt erop dat degenen die pleiten voor positionering van het CDA als conservatieve partij daar terecht komen. Dat hele conservatisme- debat vind ik overigens weinig behulpzaam. Naar mijn mening moet een beginsel- partij zowel conservatief als veranderingsgezind zijn. Conservatief als het gaat om het vasthouden aan beginselen. Veranderingsgezind waar het gaat om het toepas- sen van die beginselen in nieuwe omstandigheden en het vinden van nieuwe vor- Een beginselpartij men daarvoor. Zoals ik in het voorgaande heb betoogd is dat nu aan de orde. moet zowel conser- Vasthouden aan klassieke waarden uit de christelijk-sociale leer en die proberen te vatief als verande- vertalen naar de omstandigheden van nu en in vormen die daarbij passen. Dat is ringsgezind zijn. wat christelijk geïnspireerde politiek en maatschappelijke actie te doen staat. Daar ligt wat mij betreft ook de kern van de actualiteit van Schaepman voor onze tijd.

Dr. H.H.F. Wijffels is voorzitter van de Sociaal-Economische Raad (SER). Dit is een bewerking van de tekst die uitgesproken op 5 september 2003 ter gelegenheid van de honderdste sterfdag van Herman J.A.M Schaepman

cdv|lente 2004 77 De katholiek-sociale de katholiek-sociale politiek van veldkamp, van minister sociale zaken en volksgezondheid 1961-1967 politiek van Veldkamp, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid 1961-1967 peter van griensven

‘Het is mijn belangrijkste doel op Sociale Zaken. De Nederlandse economie ver- lossen van een molensteen, de samenleving van een sociaal dilemma.’1 Onderwerp van dit citaat is de herziening van de Wet op de Arbeidsongeschikt- heidsverzekering (WAO). Auteur is , minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Gerard Veldkamp, een van De Geus’ voorgangers op het ministerie, zou in de ja- ren zestig hetzelfde gezegd kunnen hebben. Maar dan ter legitimering van de WAO. De totstandkoming van de WAO was destijds een mijlpaal in de geschiede- nis van de sociale zekerheid in Nederland. Veldkamp liet zich het applaus van de senatoren welgevallen toen hij de WAO door de Eerste Kamer had geloodst. Hij had zich, zo leek het, met de regeling een plaatsje veroverd in de eregalerij der groten van de sociale zekerheid. De WAO was toen nog een lichtend voor- beeld, een regeling waarmee Nederland internationaal vooropliep. Het applaus

PETER VAN GRIENSVEN is al lang verstomd. De WAO is als het ware aan zijn eigen ‘succes’ ten onder ge- gaan. Om het beroep op de wet in te dammen gaat de wet binnenkort op de schop, voor de zoveelste keer sinds de WAO in 1967 in werking trad. Wie weet nog welke beginselen er aan de oorspronkelijke wet ten grondslag lagen? In dit artikel een poging tot een portret van Gerard Veldkamp, de geestelijk vader van de WAO, en een schets van zijn gedachtegoed.

Veldkamps ambitie

Gerard Veldkamp werd in 1921 te geboren als zoon van een bakovenbouwer. De crisisjaren lieten ook de familie Veldkamp niet onberoerd en het was bij Gerard thuis zeker geen vetpot. Maar de jonge Veldkamp was ambitieus en een harde werker, en via allerlei baantjes en studies wist hij zich geleidelijk aan op te werken. Veldkamp studeerde in 1948 af als econoom aan de Katholieke Hogeschool Tilburg en een jaar later promoveerde hij cum laude op het proef- schrift Individualistische karaktertrekken in de sociale arbeidsverzekering. Op zijn 27-ste werd Veldkamp voor de Katholieke Volkspartij verkozen in de Bredase gemeente- raad. In 1951 kreeg hij daar de leiding over de fractie. Dat en het feit dat hij ver-

cdv|lente 2004 78

schillende gezaghebbende wetenschappelijke publicaties op zijn naam had, een artikel adviesfunctie voor het ministerie van Sociale Zaken had vervuld en zitting had ge- had in enkele staats- en partijcommissies op het terrein van de sociale politiek, maakten dat hij in beeld kwam voor een functie in de landelijke politiek. In 1952, hij was pas 31 jaar, deed Gerard Veldkamp zijn intrede in de landelijke politiek. Romme, destijds de onbetwiste leider van de KVP, vroeg de Brabantse jongeman om staatssecretaris van Economische Zaken te worden in het derde kabinet-Drees (1952-1956). Hoewel Veldkamp bij uitstek deskundig was op het gebied van de so- ciale politiek belandde hij op het departement van Economische Zaken en kreeg hij middenstandsaangelegenheden in zijn portefeuille, een terrein waarop hij geen specifieke kennis had. Veldkamp werkte zich echter snel in en breidde stil- aan zijn takenpakket uit. Hij bleef staatssecretaris van Economische Zaken in het laatste kabinet-Drees (1956-1958), het interimkabinet-Beel (1959-1959) en de eerste jaren van het kabinet-De Quay (1959-1963).

Veldkamp beschouwde het staatssecretariaat als een voorportaal van het door hem zo begeerde ministerschap van Sociale Zaken. Die wens leek in 1959 in vervulling te gaan. Veldkamp had de beste papieren en genoot steun bij de vakbeweging. Tijdens de formatie bleek echter dat beoogd premier De Quay er tegen opzag om Veldkamp in zijn ministersploeg op te nemen. Veldkamp stond bekend als temperamentvol en kon behoorlijk drammen om zijn zin te krijgen. Bovendien was hij gebrouilleerd met KVP-coryfee Beel: Veldkamp had in 1952 Beels advies in de wind geslagen om niet in te gaan op het verzoek van Romme om staatssecretaris te worden. De Quay kwam, na verschillende anderen te hebben gepolst, terecht bij de Eindhovense burgemeester Van Rooy, die het ministerschap accepteerde. Van Rooy, geen specialist op het gebied van de sociale politiek, benaderde Veldkamp Zijn ambitie was nog om bij hem staatssecretaris te worden, maar dat was Veldkamps eer te na. Al niet minder dan snel bleek dat De Rooy niet op zijn plek zat op het ministerie van Sociale Zaken. het na de oorlog op- Uiteindelijk raakte hij verstrikt in het kinderbijslagdossier en halverwege het gebouwde stelsel Kamerdebat over het wetsontwerp kinderbijslagverzekering moest Van Rooy het van sociale zeker- bijltje er bij neerleggen. heid (voorlopig) te Dit keer kon de Quay niet om Veldkamp heen. Veldkamp loodste de gevoelige ont- voltooien. werp-kinderbijslagwet wél door het parlement. Daarmee schreef hij de eerste van een indrukwekkende rij wetten op zijn palmares. Tot en met het kabinet-Zijlstra (1966-1967) was Veldkamp als minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid in de gelegenheid zijn ideeën over sociale zekerheid in wetgeving te vertalen. Zijn am- bitie was niet minder dan het na de oorlog opgebouwde stelsel van sociale zekerheid (voorlo- pig) te voltooien.2 Tot de belangrijkste daden van Veldkamp op het terrein van de so- ciale zekerheid moeten worden gerekend het optrekken van de AOW en AWW tot een sociaal minimum, het invoeren van een arbeidsongeschiktheidsverzekering voor loontrekkenden (WAO) en het indienen van een volksverzekering tegen zwa- re geneeskundige risico’s (de latere AWBZ).

cdv|lente 2004 79

Succesvol bouwen aan het sociale zekerheidsstelsel de katholiek-sociale politiek van veldkamp, van minister sociale zaken en volksgezondheid 1961-1967

Veldkamp groeide uit tot een van de productiefste ministers van Sociale Zaken die Nederland heeft gekend. Hiervoor zijn enkele verklarende factoren aan te wijzen. Met uitzondering van het kortstondige kabinet-Cals (1965-1966) had minister Veldkamp zitting in kabinetten waarin de sociaal-democraten ontbraken. In 1958 had zich een redelijk traumatische breuk voltrokken in de rooms-rode coalitie. Binnen de confessionele partijen KVP, ARP en CHU bestond bij menigeen de vrees dat door een regeringscoalitie met de liberalen het sociale gezicht van die partij- en in het gedrang zou komen. Wilde men de oppositionele PvdA de wind uit de zeilen houden dan was een ruimhartige sociale politiek geboden, zo was de ge- dachte. Dit was aan Veldkamp wel toevertrouwd. Hij was niet alleen uitermate deskundig op het terrein van de sociale politiek, maar paarde dat aan een grote werkkracht en een strijdvaardig optreden in kabinet en parlement. Van niet te onderschatten invloed op Veldkamps expansiemogelijkheden was het feit dat zijn sociaal-democratische voorgangers, Drees, Joekes en Suurhoff, in de rooms-rode coalities baanbrekend werk hadden verricht. Zij hadden de nieuwe denkbeelden over sociale zekerheid, zoals die zich met name in de oorlogsjaren on- der invloed van het Britse Beveridge-rapport hadden geëvolueerd, voor een deel al in de praktijk gebracht. Weliswaar was de door Beveridge gepropageerde verzorging van wieg tot graf voor iedereen aan het eind van de jaren vijftig nog bij lange na niet gerealiseerd, maar de eerste aanzetten tot wat de verzorgingsstaat is gaan he- ten waren gezet en Veldkamp kon op deze fundamenten voortbouwen. Een belang- rijke mijlpaal hierbij was de invoering van de AOW in 1957. Dit was de eerste verze- kering die niet alleen voor werknemers was bedoeld, maar voor het hele volk (volksverzekering). Bovendien wist deze wet twee denkwerelden te verenigen. Zowel de voorstanders van een grote rol voor de staat in de sociale zekerheid (staatspen- sioen) als de aanhangers van het private initiatief (de verzekeringsvorm) konden zich in de AOW vinden. Veldkamp kon zo profiteren van het feit dat de ergste ideo- logische scherpslijperij met betrekking tot de sociale zekerheid een gepasseerd sta- tion was. Hij hoefde geen deuren meer te forceren, alleen maar verder te openen. Bovendien verkeerde Veldkamp in de gelukkige omstandigheid dat hij zijn minis- terschap uitoefende in de ‘golden sixties’, een periode van ongekende economi- sche voorspoed, hetgeen realisering van de uitbouw van het socialezekerheidsstel- sel uiteraard vergemakkelijkte. Veldkamp maakte ook bewust gebruik van de welvaartsontwikkeling om het stelsel af te ronden, want, zo verklaarde hij: “Wanneer wij de periode van sterke welvaartsgroei van na de laatste wereldoorlog en de toestand van het handhaven van een goed niveau van welvaart op dit ogen- blik en voor de toekomst niet zouden gebruiken om het recht van sociale zeker- heid in onze maatschappij in volle omvang gestalte te geven, wij allen de sociale opdracht van deze tijd, die zowel een diep christelijke als een algemeen menselij- ke is, niet zouden hebben verstaan en vervuld.”3

cdv|lente 2004 80

Veldkamps denkbeelden artikel

Met de economische wind in de rug kon Veldkamp dus een flinke bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het sociale zekerheidsstelsel. Welke ideeën dreven hem voort? In zijn boek Sociale triptiek. Verantwoording en achtergronden van een beleid, ver- schenen in 1968, onderscheidde Veldkamp zijn ideeën over sociaal beleid uitdruk- “Het is een voorna- kelijk van de liberale en van socialistische beginselen. Leitmotiv voor zijn sociale me doelstelling van politiek was het katholieke subsidiariteitsbeginsel. In zijn eigen woorden: het sociale beleid, de maatschappelij- “Het is een voorname doelstelling van het sociale beleid, de maatschappelijke- en ke en daarmede de daarmede de economische orde te doordringen van sociaal-ethische beginselen economische orde en in het algemeen die orde zodanig te structureren, dat er evenwichtige verhou- te doordringen van dingen in de samenleving ontstaan. (…) Van overheersende betekenis is daarbij, sociaal-ethische be- dat de inrichting der samenleving een zodanige dient te zijn, dat de mens aan ginselen” zijn bestemming kan beantwoorden, welke bestemming is gelegen in de levens- vervolmaking van zichzelf en van degenen voor wie hij te zorgen heeft. (…) Hierbij moet men in het oog houden, dat de mens niet alleen individu doch tevens ge- meenschapswezen is. De inrichting der samenleving moet dus zowel appelleren aan het individuele karakter, als aan het sociaal karakter van de mens, m.a.w. zij moet zowel steunen op het beginsel der individuele verantwoordelijkheid, als op dat der medeverantwoordelijkheid. Tevens moet daarbij erkend worden, dat de mens niet slechts met anderen samenleeft, doch met andere mensen tot grotere eenheden of gemeenschappen van meer of minder homogeen karakter, zoals ge- zin, kerk, staat, onderneming, etc. verbonden is, welke een meer of minder grote gemeenschapsverantwoordelijkheid voor de mens dragen. Tussen individu en ge- meenschap en tussen de gemeenschappen onderling dient dus een bepaalde ver- binding en een zekere afstand te bestaan. Er moet gezocht worden naar het na- tuurlijke evenwicht tussen functies en verantwoordelijkheden. De gemeenschappen (…) mogen de persoonlijke verantwoordelijkheid van de mens, in welk begrip zijn samengevat de individuele en de medeverantwoordelijkheid, niet aantasten, omdat zij daarmede de mens bedreigen in de mogelijkheid vol- gens zijn eigen verantwoordelijkheid zijn eigen leven te leiden. Het leiden van het eigen leven omvat zowel de natuurlijke zorg voor zichzelf, als die voor anderen (burenhulp – charitasplicht – solidariteit). De gemeenschappen moeten elkaar in hun wezen laten. De werkgemeenschap trede niet in de sfeer der levensgemeen- schap – de staat trede niet op het terrein van de kerk – het hogere orgaan late het lagere in zijn waarde, alles uiteraard, voorzover de eigen gemeenschapsverant- woordelijkheid voor het algemene belang hetwelk men dient, niet in gedrang komt. Dit is naar mijn gevoel eigenlijk het wezen van het zogenaamde subsidiari- teitsbeginsel, hetwelk bepalend is voor de verhouding tussen de verschillende ge- meenschappen onderling. Het subsidiariteitsbeginsel is en wordt door ons te veel gezien, als een beginsel hetwelk uitsluitend hoger en lager ordent, doch het is

cdv|lente 2004 81

vooral ook een beginsel hetwelk de diversiteit der functies in het maatschappelijk leven ordent.”4 de katholiek-sociale politiek van veldkamp, van minister sociale zaken en volksgezondheid 1961-1967

“Het sociale beleid Binnen dit subsidiariteitsdenken, het heersende principe in de katholieke denk- dient primair ge- wereld, behoorde Veldkamp tot die richting die hieraan een ‘ruime’ ‘progressieve’ richt te zijn op de interpretatie wenste te geven. Wat het subsidiariteitsbeginsel voor consequenties levensvervolma- had op het te voeren sociale beleid in het algemeen blijkt uit het navolgende ci- king van de mens taat: “[Het] sociale beleid [dient] primair gericht te zijn op de levensvervolmaking in de samenleving.” van de mens in de samenleving. Deze levensvervolmaking ligt enerzijds in de stof- felijke sfeer, anderzijds in de geestelijke sfeer, welke beide sferen tot een twee-een- heid verenigd dienen te worden. De stoffelijke sfeer der levensvervolmaking be- treft de mogelijkheid tot instandhouding van de mens en zijn soort. Het sociale beleid dient er in dit opzicht op gericht te zijn, dat de samenleving (…) een redelij- ke voorziening in redelijke behoeften mogelijk maakt. De geestelijke sfeer der le- vensvervolmaking betreft de ontplooiing der geestelijke faculteiten van de mens: het scheppen van de mogelijkheden voor het groeien naar de hoogste waarden van het leven, waarin de zin van het leven zelf verankerd ligt; deze sfeer betreft ook in het bijzonder de geestelijke vrijmaking van de mens, het recht om een ei- gen leven te leiden en ook te kunnen leiden, het scheppen van gunstige voorwaar- den voor een waarachtig menselijk contact tussen de verschillende groepen van de samenleving, van een gunstig sociaal klimaat. (…) [De] andere belangrijke taak van het sociale beleid [is] het scheppen van een zodanig kader in het maatschap- pelijk bestel, dat de zedelijke normering daarvan – en dat geldt met name ook voor de economische sector – vergemakkelijkt wordt. Hier heeft het sociale beleid dus rechtstreeks in te werken op de orde als zodanig en minder, zoals bij het voor- gaande, op de verschijnselen binnen de orde. Het sociale beleid heeft namelijk tot taak een juiste verhouding in de samenleving te bewerkstelligen tussen hoger en lager en tussen de diverse functies onderling. Hier gaat het dus zowel om een juis- te hiërarchische, als om een juiste functionele verhouding.”5 Hoe deze algemene denkbeelden zich uitkristalliseerden in de concrete wetge- vingspraktijk bleek bij de totstandkoming van de WAO, door Veldkamp be- schouwd als het pronkstuk van zijn ministeriële loopbaan.

De WAO: omslag in het denken over sociale zekerheid

De WAO kwam in de plaats van de verschillende Ongevallenwetten en de Invaliditeitswet, die stamden uit de eerste helft van de twintigste eeuw.6 Aan deze regelingen lag het principe van het risque professionel ten grondslag: er werd onder- scheid gemaakt tussen arbeidsongeschiktheid als gevolg van de dienstbetrekking en arbeidsongeschiktheid die daar niet aan gerelateerd was. Het verschil in uitke- ring was significant; degene die wel een relatie kon aantonen kreeg een aanmer- kelijk betere uitkering dan degene die daar niet toe in staat was. Dit onderscheid

cdv|lente 2004 82

was volgens Veldkamp achterhaald en in strijd met het rechtsbewustzijn. In de artikel WAO werd het principe van het risque professionel verlaten voor het principe van het risque social. Deze omslag hield in dat voortaan het recht op een arbeidsonge- schiktheidsuitkering niet meer afhankelijk was van de oorzaak van de arbeidson- geschiktheid; niet de vraag hoe iemand arbeidsongeschikt was geworden was rele- vant, maar de omstandigheid dat men arbeidsongeschikt was.7 De rechtsgrond waarop Veldkamp de WAO stoelde was ruimer dan het zogenaam- de beginsel van het rechtvaardig arbeidsloon dat aan eerdere verplichte sociale- verzekeringsregelingen voor werknemers ten grondslag had gelegen. De gedachte achter het rechtvaardig arbeidsloon was dat het loon van de arbeider voldoende diende te zijn, niet alleen voor tijden waarin hij in staat was zich door arbeid een Veldkamp introdu- inkomen te verwerven, maar ook voor die omstandigheden, waarin hij buiten zijn ceerde in de WAO schuld niet tot arbeid instaat zou zijn. Veldkamp meende echter dat dit beginsel de beginselen van niet een oorspronkelijk, maar een afgeleid beginsel was en ten dele een vormge- het recht op zelf- vend beginsel. ‘Daarbij wordt iets – namelijk de sociale uitkeringen – als recht- ontplooiing en het vaardig bij het arbeidsloon geïncorporeerd, wat het reeds eerder van buitenaf was. recht op gelijke De mens namelijk, die in het hedendaagse maatschappelijke verkeer arbeidsonge- kansen. schikt wordt, kan de consequenties daarvan veelal niet dragen. De maatschappe- lijke rechtvaardigheid gebiedt evenwel, dat ook deze mens zijn levensontplooiing dient te hebben, waarbij niet gediscrimineerd wordt naar oorzaak.’8 Veldkamp in- troduceerde daarom in de WAO de meer oorspronkelijke beginselen van het recht op zelfontplooiing en het recht op gelijke kansen. Het eerste recht bracht volgens Veldkamp met zich mee dat ook de zieke, de invalide en de gehandicapte het recht op levensontplooiing had. De sociale verzekering was een geëigend middel om hem daartoe de materiële mogelijkheden te verschaffen. Uit het tweede begin- sel vloeide voort dat zieke, invalide en gehandicapte mensen ondanks hun licha- melijke ongelijkheid toch maatschappelijk zoveel mogelijk gelijke kansen dien- den te hebben als gezonde mensen en dat in ieder geval niet gediscrimineerd diende te worden naar de oorzaak van ziekte, invaliditeit en handicap.9 Volgens Veldkamp was het logisch gevolg van deze beginselen dat de arbeidsonge- schiktheidsverzekering in de vorm van een volksverzekering was gegoten, maar zijn wet beperkte zich tot de werknemers. Dat was het gevolg van het feit dat Veldkamp niet wilde wachten op de uitkomst van een adviesaanvrage die hij over dit vraagstuk naar de SER had gestuurd. Het zou nog tot 1976 duren voordat het zover was en de volksverzekering, de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, in werking trad. Met de WAO kregen werknemers die langer dan een jaar arbeidsongeschikt waren tot hun 65e een uitkering van maximaal tachtig procent van het laatstverdiende loon (tot een bepaald maximum). Veldkamp ging ervan uit dat het aantal werkne- mers dat een beroep zou doen op de WAO vergelijkbaar was met het aantal dat ge- bruik maakte van de oude regelingen. Er werden geen ingrijpende financiële con- sequenties verwacht van de invoering van de WAO. “Op langere termijn zal

cdv|lente 2004 83

invoering geen onaanvaardbare lastenverhoging betekenen” heette het nog opti- mistisch. Veldkamp was ook optimistisch over de reïntegratie van arbeidsonge- de katholiek-sociale politiek van veldkamp, van minister sociale zaken en volksgezondheid 1961-1967 schikten. Terugkeer naar geheel of gedeeltelijk werk, gaf immers de beste garantie voor ontplooiing, en Veldkamp vertrouwde er op dat zowel werkgevers als werkne- mers zich zouden inspannen om zo snel mogelijk tot revalidatie te komen. Daarbij was het uiteraard van belang dat er een economische politiek werd ge- voerd die de werkgelegenheid zo veel mogelijk bevorderde.

Ultraprogressieve sociale hoogdraverij?

Het optimisme van Veldkamp bleek niet terecht. Nederland kwam al vrij snel na de totstandkoming van de WAO in een economische crisis te verkeren, waarbij de werkloosheid tot grote hoogte steeg. Het sociale zekerheidsstelsel kwam onder druk te staan, niet alleen doordat het zijn natuurlijke functie van vangnet in tij- den van tegenslag moest vervullen, maar ook omdat bijvoorbeeld de op mooie ze- delijke beginselen als het recht op zelfontplooiing en gelijke kansen gebaseerde WAO, onder invloed van de harde economische realiteit van de jaren zeventig en tachtig, werd ‘misbruikt’ als een soort ‘afvloeiingsregeling’ voor overtollige werk- nemers. Veldkamp wilde niet aan de conclusie dat zijn sociale beleid verkeerd zou zijn ge- weest. “Wat wij verdedigd en doorgevoerd hebben, was geen ‘ultraprogressieve so- ciale hoogdraverij’ maar betrof sociale desiderata, die reeds vanuit de Londense periode enerzijds en vanuit de bezettingstijd anderzijds in ons volk levend waren; in een vormgeving gebaseerd op uniforme SER-adviezen en steunend op program- ma’s van alle constructieve politieke partijen.” Hij gaf wel toe dat schattingen (de actuariële gegevens) die destijds waren gemaakt over het beroep dat zou worden gedaan op de WAO verkeerd waren geweest en dat men geen rekening had gehou- “Zedelijke eisen den met zo’n kentering in de economische omstandigheden. “Alle programma’s zijn en blijven pre- werden ontwikkeld onder de veronderstelling van volledige werkgelegenheid met ferent ten opzichte een constante economische groei. (…) Het Keynesiaanse geloof sloot een andere van economische wijze van denken in die tijd praktisch geheel uit.”10 wensen.” Veldkamp was er echter geen voorstander van om alles maar bij het oude te laten. Integendeel. In het laatste jaar van zijn ministerschap vroeg hij, mede met het oog op de stijgende lasten van de sociale zekerheid, de SER advies over vereenvoudi- ging van de sociale verzekering op langere termijn.11 En ook nadien liet hij zich met grote regelmaat uit over de noodzaak tot vernieuwing, heroriëntatie en reor- ganisatie van het sociale zekerheidsstelsel. Ingrijpen in de sociale zekerheid was voor Veldkamp dus geen taboe, maar wat de kabinetten-Lubbers, in de jaren tach- tig onder de noemer van stelselherziening aan ingrepen in de sociale zekerheid ten uitvoer brachten, kon de goedkeuring van Veldkamp niet wegdragen. Volgens hem mocht de operatie de naam stelselherziening niet dragen, maar was het een visieloze bezuinigingsoperatie die de zedelijke beginselen van het socialezeker-

cdv|lente 2004 84

heidstelsel aantastte. ‘Die beginselen kan men niet zomaar opzij schuiven, omdat artikel het economisch wenselijk zou zijn. Zedelijke eisen zijn en blijven preferent ten op- zichte van economische wensen, zeker als het om structurele regelingen gaat.’12 Wat Veldkamp in elk geval wenste te voorkomen – en wat als zijn zedelijke eis zou kunnen worden opgevat - was “het afglijden van ons stelsel van sociale zekerheid naar een minimumgarantie voor sociaal afhankelijken’, omdat dit ‘niet in over- eenstemming [is] met het karakter van onze sociale zekerheid en met de funda- mentele beginselen van sociale gerechtigheid”.13

Veldkamp overleed in 1990. Ook nadien is de WAO onderwerp van verhitte politieke strijd ge- weest. Wat Veldkamp van de jongste voorstellen inzake de WAO zou hebben gevonden? Het blijft uiteraard speculatief, maar het lijkt me veilig te veronderstellen dat voor hem ingrepen in de WAO niet perse taboe zouden zijn, zelfs niet als deze plaatsvinden op grond van louter financieel-economische argumenten. Indien echter de WAO wordt uitgehold tot een mini- mumstelsel of wanneer zou worden gemorreld aan de rechtsgronden die Veldkamp zelf heeft ontwikkeld, zou wel eens de postume toorn van Veldkamp kunnen worden gewekt. In beide gevallen zou immers voor Veldkamp een ethische norm worden overtreden Het gevaar dat het een of het ander te gebeuren staat is niet geheel denkbeeldig. Want hoe herkenbaar chris- ten-democratisch is het sociale beleid van minister De Geus? Is het veelzeggend dat hij door de JOVD, de jongerenorganisatie van de VVD, onlangs het predikaat ‘liberaal van het jaar’ opgeplakt heeft gekregen, waarlijk toch geen Geuzennaam voor een minister van christen-de- mocratische huize?14 De Geus weigerde de ‘prijs’ in ontvangst te nemen. Veldkamp zou niet eens voor een nominatie in aanmerking zijn gekomen.

Dr. Peter van Griensven is onderzoeker, verbonden aan het Centrum voor Parlementaire Geschiedenis, Katholieke Universiteit Nijmegen.

Noten

1. De Volkskrant, 15 maart 2004. 2. Zie zijn SER-adviesaanvrage van 1962 over het te voeren sociale beleid op de langere termijn in: G.M.J. Veldkamp, De crisis in de Nederlandse sociale zekerheid anno 1976. Obstructie, destructie, constructie (Amsterdam 1976) p. 93-96. 3. Handelingen Eerste Kamer 1965-1966, p. 344. Zie ook: G.M.J. Veldkamp, Sociale trip- tiek, Verantwoording en achtergronden van een beleid (‘s-Gravenhage 1968) p. 118. 4. Veldkamp, Sociale triptiek,. p. 18-20. 5. Ibidem, p. 20-22. 6. Een belangrijke tekortkoming van deze regelingen was het feit dat de uitkerin- gen niet waardevast waren. Met de Interimwet Invaliditeitsrentetrekkers van 1963 verbeterde Veldkamp alvast de positie van de meest schrijnende gevallen binnen de bestaande regelingen. Zie ook: G.M.J. Veldkamp, Herinneringen

cdv|lente 2004 85

1952-1967. Le carnaval des animaux politiques. Bewerkt door P.G.T.W. van Griensven en J.M.M.J. Clerx (‘s-Gravenhage 1993) p. 92-95. de katholiek-sociale politiek van veldkamp, van minister sociale zaken en volksgezondheid 1961-1967 7. Ibidem, p. 99-104. 8. Ibidem, p. 102. 9. De wet beruste op beginselen die Veldkamp al in 1949 in zijn dissertatie ont- wikkeld had. Zie ook zijn: Economische orde en sociale politiek uit 1951, p. 56 10. G.M.J. Veldkamp, ‘Sociale zekerheid in perspectief’in: G.M.J. Veldkamp (red.) Sociale zekerheid in een periode van economische overgang (Deventer 1978) p. 93-94. 11. Overigens maakte hij zich al tijdens zijn eigen bewindsperiode zorgen over de stijgende lastendruk die de uitbreiding van de sociale zekerheid, mede door zijn toedoen, met zich bracht. Zijn SER-adviesaanvrage uit 1967 over vereen- voudiging van de sociale verzekering op langere termijn was mede ingegeven door de wens tot kostenbesparing. Zie G.M.J. Veldkamp, Sociaal palet. In het span- ningsveld van economische en sociale politiek (Utrecht en Antwerpen 1964) p. 57-58. 12. G.M.J. Veldkamp, ‘De opportuniteit van de zogenaamde ‘stelselherziening’’, Sociaal Maandblad Arbeid, febr. 1986, p. 97. Veldkamp verwees graag naar deze opvatting, in oorsprong afkomstig van zijn Tilburgse leermeester prof. Cobbenhagen. In het artikel G.M.J. Veldkamp, ‘De verzorgingsstaat, een utopie of noodzaak’ in: G.M.J. Veldkamp (red.), De economie en het sociale zekerheidsbeleid (Deventer 1980) p. 64. wordt het als volgt omschreven: ‘(…) wanneer een zedelij- ke eis botst op de economische onmogelijkheid om deze te realiseren, [moet] de zedelijke eis wijken voor het economisch onmogelijke, omdat niemand ge- houden is iets te doen wat onmogelijk is. Maar (…) wanneer doorvoering van een zedelijke eis wel mogelijk is, maar economisch schadelijk, in dat geval [moet] het economisch betere wijken voor het economisch minder goede.’ 13. G.M.J. Veldkamp, ‘Stelselherziening, doel of middel’, Sociaal Maandblad Arbeid, mei 1984, p. 313. 14. NRC Handelsblad, 1 maart 2004.

cdv|lente 2004 86 Orgaandonatie als artikel sociale voorziening govert den hartogh

In het debat over orgaandonatie is het morele primaat van de belangeloze gift een belangrijk obstakel om over te gaan tot meer verplichtende statelijke ar- rangementen. Den Hartogh betoogt dat het gift-argument niet steekhoudend is. De gift-ideologie herinnert sterk aan het verzet dat vanaf het einde van de negentiende eeuw lange tijd de introductie van de arrangementen van de ver- zorgingsstaat heeft begeleid. Inmiddels zijn er veel andere maatschappelijke kwesties waar we afgestapt zijn van het denken in ‘vrije giften’ en overgestapt zijn op maatschappelijke plichten ingegeven door het principe van ‘fairness’. Dat principe betekent dat er reden is voor het introduceren van een maat- schappelijke – door de overheid af te dwingen – plicht wanneer het van belang is dat er samengewerkt wordt tot wederzijds voordeel of wanneer er noodhulp noodzakelijk is. Al zou het alleen maar gaan om hulp aan medemensen in ern- stige nood, dan zou orgaandonatie al aan alle voorwaarden voldoen om als een maatschappelijke plicht beschouwd te worden. Het gaat echter niet alleen om hulp in nood, maar wel degelijk ook om samenwerking tot wederzijds voor- deel. Als er überhaupt maatschappelijke plichten bestaan, is orgaandonatie er één van, het zou een van de minst controversiële plichten moeten zijn. GOVERT DEN HARTOGH Waarom is belastingheffing nodig, waarom worden publieke voorzieningen niet uit vrijwillige bijdragen betaald? Het standaardantwoord is dat de staat zorg- draagt voor de productie van publieke goederen. Zodra bijvoorbeeld een dijk aan- gelegd is, houdt iedereen in het door die dijk beschermde gebied droge voeten, of hij nu aan de onderneming heeft meebetaald of niet. Bij publieke goederen is het onmogelijk een toegangsprijs te vragen tot het genot van het goed. Dus, zo con- cluderen economen, zullen rationele nutsmaximaliserende individuen niet uit vrije wil aan de productie van zo’n goed bijdragen. Als de andere ingelanden vol- doende betalen, is het niet nodig zelf ook in de buidel te tasten, je profiteert dan toch wel van die dijk. En als de anderen niet meebetalen, heeft het natuurlijk he- lemaal geen zin om het als enige wel te doen. De productie van een publiek goed is een Prisoner’s Dilemma. De uitweg uit dat probleem zou al door Thomas Hobbes zijn voorgesteld: staatsdwang. Op deze gedachtegang valt het een en ander af te dingen. Als iedereen er slechts op uit is zijn eigen nut te maximaliseren, bestaat ook de staat uit zulke nuts- maximaliserende individuen, en kan het alleen maar toeval zijn als het in hun belang blijkt om hun dwangmiddelen te gebruiken om op de meest efficiënte

cdv|lente 2004 87 manier publieke goederen te produceren. Trouwens, dwang zelf brengt allerlei inefficiënties met zich mee, kosten die verbonden zijn aan de uitvoering van orgaandonatie sociale voorziening als sancties en vooral ook aan het permanent controleren van de hele bevolking. Sociaal-psychologisch onderzoek toont bovendien dat mensen er in feite niet al- leen op uit zijn hun eigen nut te maximaliseren, zij zijn in principe best bereid een faire bijdrage te leveren aan coöperatieve inspanningen tot wederzijds voor- deel. Daaraan is echter wel de voorwaarde verbonden dat ze er op mogen reke- nen dat ook anderen hun aandeel leveren. En daar wil de schoen nogal eens wringen. In een klassiek type onderzoek naar de belastingmoraal kunnen bur- gers kiezen tussen drie beschrijvingen van afdracht: ‘ik draag iets bij’, ‘ik sta iets af’, en ‘mij wordt iets afgenomen’. Bij een recent onderzoek in Nederland koos 79 procent van de leden van de Tweede Kamer, en zelfs 59 procent van de fiscalisten zelf voor ‘ik draag iets bij’, maar slechts vijftien procent van hen dacht dat de meerderheid van de andere burgers diezelfde keuze zou maken. Toch is dat het geval: bij eerder onderzoek bleek die keuze gemaakt te worden door 66 procent van alle Nederlanders. Onder die omstandigheden is staatsdwang nodig, niet als het primaire motief voor iedereen om zijn belastingplicht te voldoen, maar om iedereen de garantie te bieden dat voldoende andere burgers dat doen. Dat was trouwens in feite ook al de functie die Hobbes voor de staat in gedachten had. De meeste goederen die onder regie van de staat worden geproduceerd zijn overi- gens geen publieke goederen in strikte zin, áls die al bestaan. Onderwijs, genees- kundige zorg, rechtshulp, en zelfs rechtsingang, zouden best via de markt gedis- tribueerd en dus ook voor de markt geproduceerd kunnen worden. Wij vinden dat geen goed idee, omdat verkrijging van die goederen dan afhankelijk wordt van koopkracht. In sommige gevallen zou dat probleem aangepakt kunnen wor- den door het ook aan de markt over te laten de nodige verzekeringen aan te bie- den. Wie geen langdurige ziekenhuisopname kan betalen, kan zich immers wel- licht nog wel voor de kosten daarvan verzekeren. Maar dan blijven twee problemen bestaan: de verzekeringspremie zal voor individuen uiteenlopen naar gelang hun risicoprofiel, wat we onrechtvaardig vinden. En we zullen dan inder- daad bereid moeten zijn individuen die zich daarvoor niet vrijwillig verzekerd hebben, rechtshulp en levensreddende zorg te onthouden op het moment dat ze die toch nodig zouden hebben. Dat gaat ons te ver. Daarmee scheppen we echter alsnog het probleem dat zich voordeed bij de productie van verplichte goederen: de bereidwillige contribuant de garantie te geven dat hij niet de dupe wordt van zijn bereidwilligheid. Om deze reden zullen we bij de relevante verzekeringsar- rangementen een verplichte premie invoeren, die tevens voor iedereen een gelij- ke toegang tot de verzekerde hulp opent. In al deze gevallen heeft de staatsdwang dezelfde morele grondslag: van iedereen mag verwacht worden een faire bijdrage te leveren aan een coöperatieve inspan- ning tot wederzijds voordeel. Dat is een in beginsel afdwingbare plicht: burgers

cdv|lente 2004 88

hoeven niet te tolereren dat anderen op hun inspanningen parasiteren. En het is artikel En het is metter- metterdaad nodig om vervulling van die plicht af te dwingen, omdat burgers die daad nodig om zelf tot een faire bijdrage bereid zijn, anders dreigen buurmans gek te worden. vervulling van Zonder die garantie is het zelfs niet langer een eis van fairness dat zij zelf betalen. die plicht af te Dit principe van fairness is niet het enige relevante morele principe. De staat stelt dwingen, omdat zich immers ook verantwoordelijk voor voorzieningen waarvan niet, zoals bij burgers die zelf echte publieke goederen of goederen die we als zodanig behandelen, iedereen tot een faire bij- profiteert, al was het maar in de vorm van een verzekering tegen risico’s op mo- drage bereid gelijk toekomstig onheil. Een voorbeeld is de verzorging van mensen die geboren zijn, anders zijn met een ernstige geestelijke handicap. Ook zulke voorzieningen drijven niet dreigen buur- op vrijwillige bijdragen. De reden is dat van iedereen verwacht mag worden aan mans gek te medeburgers (en misschien wel aan alle mensen) hulp in ernstige nood te geven, worden. als zij die kunnen leveren zonder zelf disproportionele kosten te maken. De af- stemming van de nodige bijdragen op de bestaande behoeften aan hulp vraagt om een coördinerende inspanning, die onder regie van de staat inderdaad gele- verd wordt. Zodra die afstemming gerealiseerd is, is het vervolgens ook weer een kwestie van fairness zich niet aan de gevraagde bijdrage te onttrekken. Maar het principe van fairness veronderstelt hier de meer fundamentele plicht tot hulp in ernstige nood. Alleen zogenaamde libertaristen ontkennen het bestaan van zo’n plicht. Zij be- roepen zich graag op John Locke. Maar juist Locke zegt uitdrukkelijk dat wie ver- zuimt een medemens te helpen die buiten eigen schuld in levensgevaar is ge- raakt, zich schuldig maakt aan moord. Niet altijd kan een activiteit eenduidig geclassificeerd worden als een coöperatie tot wederzijds voordeel, of als hulp in nood. Zo zijn er situaties waarin iedereen weliswaar van de activiteit profiteert of ooit kan profiteren, maar het voordeel voor de een groter is dan voor de ander. Te denken valt aan de al genoemde ziek- tekostenverzekering waarbij de premie onafhankelijk is van risicoprofiel, of aan de aanleg van dijken waaraan ook bewoners van landstreken die boven NAP lig- gen bijdragen. In zulke situaties is het benodigde morele motief een mengvorm van fairness en altruïsme, die we met ‘solidariteit’ zouden kunnen aanduiden. De gevraagde bijdrage is meestal een afdracht in geld. Dat verdient de voorkeur omdat het enerzijds aan het bijdragende individu een maximale keuzevrijheid laat met betrekking tot de activiteiten die hij wil verrichten om aan zijn plicht te voldoen. Anderzijds worden zo alle voordelen van arbeidsdeling bij de realisering van de gewenste voorziening bewaard. Maar een afdracht in geld is niet altijd mogelijk, en dan hebben we er geen pro- bleem mee bijdragen in natura te vragen. Iedere burger wordt geacht zijn eigen stoep sneeuwvrij te houden (al mag je een buurjongen als remplaçant inzetten), burgers kunnen worden opgeroepen als getuigen in een rechtszaak, en in andere landen ook als jurylid. Wie een medeburger die in levensgevaar verkeert aan zijn

cdv|lente 2004 89

lot overlaat, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden. En nog niet lang geleden hadden we ook in Nederland de dienstplicht. orgaandonatie sociale voorziening als

Orgaandonatie als maatschappelijke plicht

Uit deze summiere beschouwing volgen een aantal criteria voor legitieme staats- taken. Als het om echte publieke goederen gaat, moet de waarde van het goed, of in elk geval van een pakket van zulke goederen, voor alle burgers die geacht wor- den een bijdrage te leveren, opwegen tegen de kosten van hun bijdrage. Als het om goederen gaat die in principe ook via de markt zouden kunnen worden ge- produceerd en toegeëigend, kunnen alleen noden in aanmerking komen die dringend genoeg zijn om een beroep op solidariteit te rechtvaardigen. Zo is het in een minimaal rechtvaardige samenleving onverdraaglijk dat voor kinderen Waarom moet de die uit huis geplaatst moeten worden omdat zij door hun ouders mishandeld of verzekering voor ar- verwaarloosd worden, geen pleeggezin beschikbaar is ‘omdat er nu eenmaal be- beidsongeschikt- zuinigd moet worden’. heid een collectieve Bij allerlei overheidsactiviteiten is discussie mogelijk over de vraag of zij aan deze verantwoordelijk- criteria voldoen. Waarom zou het een taak van lokale overheden zijn om de te- heid zijn? korten van voetbalclubs aan te vullen, zodat zij kunnen doorgaan met het aan- trekken van spelers van wie zij het salaris eigenlijk niet kunnen betalen? Waarom moet de verzekering voor arbeidsongeschiktheid een collectieve verant- woordelijkheid zijn? Tussen arbeidsongeschikten die betaalde arbeid hebben ver- richt en zij die dat nooit hebben kunnen doen, bestaat geen verschil in essentiële behoeften. Alleen zal wie betaalde arbeid genoot, zijn levenspatroon ingesteld hebben op een hoger niveau aan inkomsten, maar dat rechtvaardigt hoogstens een tijdelijke hulp die hem in staat moet stellen een zachte landing te maken, zo- als dat ook bij onvrijwillige werkloosheid gebeurt. Maar zelfs dan nog hebben werkenden het voordeel boven niet-werkenden dat ze zich tegen zulke risico’s zelf individueel of collectief kunnen verzekeren.

Bij orgaandonatie kunnen zulke twijfels niet opkomen. Voor patiënten die in aanmerking komen voor een donorhart of -lever, is de ontvangst van dat orgaan een kwestie van leven en dood. Bij nierfalen is dialyse een alternatief, maar daar- mee worden afvalstoffen onvoldoende afgevoerd, zodat de patiënt zich steeds el- lendiger gaat voelen en steeds minder in staat is tot zinvolle activiteiten. Bovendien neemt ook de kans op levensbedreigende infecties toe. Voeg daarbij de zware belasting van de dialyse zelf, en het is duidelijk dat transplantatie ook voor deze patiënten zonder meer een vorm van hulp in ernstige nood is. Niemand kan door eigen gedrag deze risico’s volledig uitsluiten, of zich daarte- gen op de markt verzekeren. Welke last wordt, in de tweede plaats, de burger opgelegd door hem als potentië- le donor te beschouwen? Om te beginnen heeft hij slechts een geringe kans bij

cdv|lente 2004 90

zijn overlijden werkelijk als donor in aanmerking te komen. Is dat het geval, dan artikel houdt de donatieprocedure een reële inbreuk in op het proces van collectief af- scheid nemen en het leed verwerken, waarin zijn nabestaanden door zijn overlij- den betrokken zullen worden. Maar hoe reëel die last ook is, het lijkt me onbe- twistbaar dat die, in vergelijking met de nood van de mogelijke ontvangers, aan alle proportionaliteitseisen voldoet die men zou kunnen stellen. Daarbij moet ook worden bedacht dat één donor vier of meer ontvangers kan helpen. Al zou het dus alleen maar gaan om hulp aan medemensen in ernstige nood, dan zou orgaandonatie al aan alle voorwaarden voldoen om als een maatschappelijke plicht beschouwd te worden. Er bestaat in onze maatschappij bij mijn weten geen vergelijkbare nood waarvan we het verlichten overlaten aan vrijwillige bij- dragen. Het gaat echter niet alleen om hulp in nood, maar wel degelijk om coöperatie tot wederzijds voordeel. Iedereen kan immers ooit zelf het slachtoffer van ernstig or- gaanfalen worden, en de ervaring leert dat bijna honderd procent van de Nederlanders in die situatie graag in aanmerking komen voor een donororgaan, ongeacht alle meer of minder principiële redenen die hen er mogelijk ooit van hebben doen afzien zich als donor te laten registreren. (‘Het lichaam heeft na de dood drie dagen nodig om tot rust te komen.’) Er zijn dus twee doorslaggevende redenen om donatie als een plicht te beschou- wen. Wie bezwaar laat aantekenen tegen donatie, of de beslissing overlaat aan zijn nabestaanden met het aanzienlijke risico dat zij donatie zullen weigeren, is medeverantwoordelijk voor de ellende van mensen die wachten op een donoror- gaan. En het gevraagde offer is niet zo groot dat we dat niet zouden mogen vra- gen. Als iemand echter meent dat het wél zo groot is, geldt voor hem het tweede argument met des te meer klem: zolang hij niet uitdrukkelijk heeft uitgesloten zelf ooit een donororgaan te zullen ontvangen, parasiteert hij op de inspannin- gen van de mensen die zich dat offer wel getroosten.

Wat houdt ons tegen die plicht te erkennen?

We peinzen er niet Het merkwaardige is nu dat wij, terwijl wij ons de talloze minder urgente plich- over om ziektekos- ten van het burgerschap dagelijks zonder enig probleem laten aanleunen, in dit tenverzekering, po- ene geval weigeren te erkennen dat het om een doodgewone burgerplicht gaat, litiebescherming of hoewel dat daar juist zo bijzonder evident lijkt. We gaan het dan opeens over het waterreiniging te fi- zelfbeschikkingsrecht hebben, terwijl we er toch niet over peinzen om dat recht nancieren uit vrij- aan te voeren als een reden om ziektekostenverzekering, politiebescherming of willige bijdragen. waterreiniging te financieren uit vrijwillige bijdragen. Hoe is dat te verklaren? Veel mensen die van een plicht niet willen weten, blijken zich aangetrokken te voelen tot het ideaal van donatie als een vrije altruïstische gift. De vraag is echter waarom dat ideaal speciaal in deze context relevant zou zijn, en geen betrekking zou hebben op al die andere situaties van ernstige nood of wederzijds voordeel

cdv|lente 2004 91

waarin we met de notie van plicht geen problemen hebben. Het beroep op dat ideaal herinnert sterk aan het verzet dat vanaf het einde van de negentiende orgaandonatie sociale voorziening als eeuw lange tijd de introductie van de arrangementen van de verzorgingsstaat heeft begeleid: alle liefdadigheid zou teloor gaan als er niet langer een beroep op zou worden gedaan. Nu is het misschien wel mooi om te geven, maar het is min- der mooi om te ontvangen, en vooral om van het geven afhankelijk te zijn. ‘Van Nu is het misschien liefdadigheid naar recht’ formuleert dan ook een concurrerend moreel ideaal wel mooi om te ge- met zijn eigen aantrekkingskracht. Het argument dat we de mogelijkheden tot ven, maar het is altruïstisch gedrag in stand moeten houden, ondermijnt bovendien zichzelf. Wat minder mooi om te is immers de zin van altruïsme als het niet de verlichting van bestaande noden ontvangen, en voor- is? Maar dan kan juist de altruïst er niet op uit zijn om de bestaande noden in- al om van het geven stand te houden als gelegenheid tot uitoefening van zijn deugd. Dat is geen alt- afhankelijk te zijn. ruïsme meer, maar een tamelijk curieuze vorm van egoïsme. Tenslotte is ook een aantrekkelijk ideaal alleen maar een ideaal: als het streven ernaar slachtoffers gaat kosten, zal men zijn doelen moeten bijstellen. Een tweede reden om een plicht tot doneren af te wijzen, werd onlangs door het CDA kamerlid Ormel als volgt geformuleerd: ‘het lichaam is geen zak organen’. Ook een lijk moet nog met respect behandeld worden, omdat het symbolisch ver- wijst naar de levende persoon die als zodanig het respect verdiende van een doel- in-zichzelf. Ook met het afgeleide respect is een instrumenteel gebruik voor wil- lekeurige doelen niet te verenigen. Zo zullen we er bezwaar tegen maken om bij verkeersveiligheidsproeven dode lichamen in auto’s te zetten die vervolgens te- gen allerlei obstakels moeten oprijden. Als deze reden inderdaad aan donatie als plichtsvervulling in de weg zou staan, dan echter ook aan donatie als vrije gift. Of men zou moeten menen dat het niet zo erg is iemands lichaam respectloos te behandelen, zolang de betrokke- ne (of zijn familie?) er maar mee heeft ingestemd. Die instemming kan dan in elk geval niet worden opgevat als het edelmoedige gebaar van de ‘gift van het leven’ dat velen er zo graag in zien. Er zou dan ook trouwens tegen die veilig- heidsproeven geen bezwaar kunnen bestaan, zolang alleen lichamen worden gebruikt van personen die daar bij hun leven toestemming voor hebben gege- ven. Wat in deze gedachtegang met name problematisch is, is dat ‘instrumen- teel gebruik’ - niet van de levende mens maar van zijn stoffelijke resten - veroor- deeld wordt ongeacht het doel van dat gebruik. Wanneer het doel is het leven van een ander mens te redden, kán het echter eenvoudig niet respectloos zijn een deel van een dood lichaam daarvoor te gebruiken. Er wordt veeleer op die manier voor de overledene nog een klein anoniem monumentje opgericht. Wie dat anders ziet, offert, zoals de Amerikaanse rechtsfilosoof Joël Feinberg op- merkt, aan een symbolische waarde precies die ‘echte’ waarde op die gesymbo- liseerd werd. Om consequent te zijn zou Ormel overigens een initiatief-wetsontwerp moeten indienen waarbij de mogelijkheid om in het belang van een strafrechtelijk on-

cdv|lente 2004 92

derzoek sectie te plegen op het lichaam van een gestorvene afhankelijk wordt artikel gemaakt van bij diens leven verkregen instemming. Het lichaam is geen doos met bewijsstukken.

Als er überhaupt maatschappelijke plichten bestaan, is orgaandonatie er één van, het zou een van de minst controversiële plichten moeten zijn. Wat daaruit precies volgt voor het systeem van orgaanverkrijging zal ik nu niet bespreken. (Zie daarover mijn boek Gift of Bijdrage? ) Maar het zal duidelijk zijn dat het nu geldende toestemmingssysteem in geen enkele vorm te verdedigen valt.

Prof dr. G.A. Govert den Hartogh is hoogleraar ethiek aan de Universiteit van Amsterdam. Hij publiceerde o.m. over het gezag van de staat en de relatie tussen recht en moraal (Mutual Expectations, A conventionalist theory of law, 2002), over tolerantie en de grenzen daarvan (The Good Life as a Public Good, red., 2000), en over diverse medisch-ethische onder- werpen (Euthanasie: nieuwe knelpunten in een voortgezette discussie, red., 2003). In op- dracht van het Rathenau-instituut schreef hij Gift of Bijdrage? Over morele aspecten van orgaandonatie (2003). Hij is lid van de Gezondheidsraad, en van de regionale toetsingscom- missie euthanasie Zuidholland/Zeeland.

cdv|lente 2004 93 Filantropie in Nederland: filantropie in nederland: een politiek taboe? in nederland: filantropie een politiek taboe? theo schuyt

De overheid is druk haar financiën op orde te brengen en naarstig op zoek naar mogelijkheden om te bezuinigen. Iedereen moet meer voor de kosten van col- lectieve diensten betalen. Voor die verschuiving is veel aandacht. Er is echter ook een andere (nieuwe) geldbron: filantropisch geld. Dat is geld van burgers, van vermogende particulieren, van fondsen, van bedrijven dat ingezet wordt voor publieke doelen. De overheid, politici, zijn weinig bekend met deze geld- stroom of zij zijn er huiverig voor. De politiek durft het onderwerp nog niet aan. Daarom kiest de politiek in de regel de veilige weg door het verschijnsel fi- lantropie te negeren. Toch is deze houding vreemd, zeker voor het CDA en haar achterban, die altijd op de bres hebben gestaan voor het particulier initiatief. Politici hebben de mond vol van actieve betrokkenheid van burgers, maar als burgers hun portemonnee meenemen, geeft de politiek niet thuis. Filantropie in Nederland is maatschappelijk onmisbaar, maar politiek onzichtbaar. Betoogd wordt dat door het incorporeren van het private, filantropische geld in het paradigma van de (Nederlandse) verzorgingsstaat mogelijkheden ontstaan

THEO SCHUYT om het Nederlandse concept van het maatschappelijk middenveld te revitalise- ren. Op deze manier ook kan Nederland binnen de Europese Unie een gidsfunc- tie vervullen door het belang van het particulier initiatief te benadrukken. Zeker nu het voorzitterschap aanstaande is.

Filantropie staat voor “private bijdragen aan publieke doelen, waarmee primair het publieke doel gediend wordt”. Het is de vertaling van het Engelse begrip ‘phi- Filantropie wordt lanthropy’. Filantropie stond vroeger gelijk aan liefdadigheid, maar tegenwoordig ten onrechte nog heeft het een veel bredere betekenis: de zorg voor de achtergestelden, de armen steeds geassocieerd vormt maar een klein deel van de ‘transacties om niet’. Filantropie brengt de be- met ongelijkheid, trokkenheid bij de maatschappij, de aandacht voor cultuur, voor wetenschap, paternalisme, be- voor milieu, voor sport, voor leefbaarheid tot uiting. Zo wordt in Nederland het voogding en neer- wetenschappelijk onderzoek naar kanker al voor meer dan de helft uit privaat buigendheid. geld betaald; alle academische ziekenhuizen in Nederland hebben afdelingen fondsenwerving met professionele krachten; tachtig procent van de Nederlandse ziekenhuizen heeft sponsorinkomsten; tweederde van het budget van het Concertgebouw is afkomstig van privaat geld. Het Nederlandse Reddingswezen wordt volledig uit private gelden betaald. Nederlandse universiteiten zijn in rap tempo bezig hun alumnibeleid op te zetten. Hoeveel natuurgebieden worden niet door Natuurmonumenten beheerd? Staat Nederland al niet jaren lang vooraan bij

cdv|lente 2004 94

het financieren van internationale samenwerking, mede betaald uit de vrijwillige artikel bijdragen? Wat zou het lager onderwijs in Nederland zijn, zonder de inzet van de ouders en de ouderbijdragen? En toch blijft filantropie in Nederland een moeilijk begrip. Het heeft een bepaald ‘verleden’. Het wordt, ten onrechte, nog steeds geas- socieerd met ongelijkheid, paternalisme, bevoogding en neerbuigendheid. En ook dat is vreemd, want Nederland kan in deze bogen op een historie. De Nederlandse liefdadigheid oogstte in de zeventiende eeuw internationaal bewon- dering1. Wat te denken bijvoorbeeld van het Maagdenhuis aan het Spui te Amsterdam? Een groot imposant gebouw, in het midden van de hoofdstad, dat de Nederlandse liefdadigheid symboliseerde, evenals de vele hofjes die in Nederland ten behoeve van ouderen verrezen2. Buitenlanders kwamen in het verleden naar Nederland om deze blijken van maatschappelijke betrokkenheid te aanschouwen.

Een nieuwe financieringsbron

Het grote internationaal vergelijkende onderzoek van de Johns Hopkins University naar de non-profit sector gebruikt bij het presenteren van de cijfers van de inkomsten van de non-profit sectoren in 22 landen een driedeling. Non-profit doelen in Nederland en Europa zullen de komende decennia worden gefinancierd uit (een combinatie van) de volgende bronnen3: • overheidsfinanciering • eigen inkomsten uit de markt • vrijwillige bijdragen

Nederland, zo blijkt uit dat onderzoek, heeft de grootste gesubsidieerde non-pro- fit sector van de wereld, maar staat onder aan de lijst waar het de filantropische inkomsten betreft, omdat deze inkomstenbron door de kernvoorzieningen van de Nederlandse verzorgingsstaat (onderwijs, sociale zekerheid en gezondheidszorg) nauwelijks zichtbaar wordt gemaakt. De maatschappelijke, politieke en beleidsmatige belangstelling voor de filantropi- sche sector zal om deze reden sterk toenemen. Het vigerende beleidsmodel van de verzorgingsstaat is nog niet op deze verandering ingesteld.

Het ‘algemeen nut’, de publieke doelen, de non-profit instellingen zijn de laatste halve eeuw in Nederland voor een belangrijk deel gefinancierd uit de publieke middelen. Publiek geld voor publieke doelen. Sociale zekerheid (bijstand), onder- wijs, en gezondheidszorg leggen het grootste beslag op het belastingsgeld. Het past bij het rechtsgevoel: in een verzorgingsstaat (zoals Nederland) heeft elke bur- ger recht op deze basisvoorzieningen. Zorg van overheidswege staat voorts garant voor professionaliteit en kwaliteitsbewaking. Natuurlijk kleven aan deze vorm van dienstverlening ook bezwaren: het monster van de overregulering, de bureau- cratie, maar ook en vooral de ‘welfare drift’: het wordt bij elkaar een onbetaalbaar

cdv|lente 2004 95

pakket. Dat heeft ertoe geleid dat in de periode rond 1980 voor de eerste keer het mes ging in deze overheidsuitgaven en de burger moest gaan bijbetalen voor de een politiek taboe? in nederland: filantropie diensten. Aan de non-profit instellingen werd gevraagd hun diensten ook op de In beleidsstukken markt aan te bieden. Dit zou de instellingen actiever, ondernemender en meer van de Ministeries dienstbaar aan de klanten maken, terwijl ook de financieringsproblemen konden komt men filantro- worden opgelost. De non-profits wisselden van aanbod- naar vraagsturing. Het na- pische geldstromen deel bij deze aanpak was de kans op ongelijkheid: het beste onderwijs en de beste niet tegen. Men zorg voor diegenen die het konden en kunnen betalen. Het nadeel was – en is - kent ze niet. ook dat er een vermenging kan plaatsvinden van publieke en private financiering, waardoor onder meer door echte marktpartijen non-profits ‘oneerlijke concurren- tie’ verweten wordt. Sinds 1990 is er, naast deze marktinkomsten, een nieuwe financieringsbron bijge- komen: filantropie4. In beleidsstukken van de Ministeries komt men deze geldstro- men niet tegen. Men kent ze niet; de politiek evenmin.

Een tweede Gouden Eeuw voor de filantropie?

Er is veel vermogen in Nederland en er komt veel vermogen vrij. Te denken valt aan legaten, maar ook aan vermogensbeheer (‘estate-planning’) ten behoeve van maatschappelijke doelen. De generatie die na de Tweede Wereldoorlog rijk is geworden komt de komende decennia te overlijden. Economen van het Social Welfare Research Institute uit Boston hebben uitgerekend welk bedrag in de Verenigde Staten aan vermogensover- dracht binnen generaties voor de komende vijftig jaar zal vrijkomen. Hun laagste schatting bedraagt 41 duizend miljard dollar; hun hoogste schatting 136 duizend miljard dollar (Havens and Schervish, 1999, 2003). Zij stellen daarbij dat de erfla- ters zo wijs zullen zijn niet alles aan eigen kinderen of aan de belastingen na te la- ten: de kinderen hebben het in vele gevallen zelf al goed en de fiscale en andere voordelen van de keuze voor ‘goede doelen’ zijn talrijk. Zij spreken daarom van de “Golden Age of Philanthropy”. Ook in Nederland zullen wij met deze ‘Amerikaanse toestanden’ te maken krijgen5. Daarnaast laten zogenaamde ‘Fondsen op naam’ een spectaculaire groei zien. Het MKB-Nederland heeft uitgerekend dat circa 100.000 bedrijfsbeëindigers zich de komende jaren melden bij financieel deskundigen (banken, fiscalisten, notaris- sen). Een deel van dit kapitaal vindt zijn weg naar maatschappelijke doelen. ‘Private banking’, ‘private wealth management’, ‘entrepreneurial wealth manage- ment’ en ‘charity management’ zijn de titels waaronder deze ‘estate-planning’ wordt aangeboden. In combinatie met de groei van legaten mag er verwacht wor- den dat ook Nederland een tweede Gouden Eeuw van de filantropie is binnenge- gaan. Dit lijkt enigszins in tegenspraak met de huidige conjuncturele neergang van de economie. Maar waarover wij hier spreken zijn twee structurele ontwikke- lingen - de toename van de welvaart en de vergrijzing/ontgroening – die maken

cdv|lente 2004 96

dat Nederland in een Tweede Gouden Eeuw terecht is gekomen. Net als na de artikel VOC-tijd is geld het probleem niet. Nederland kent meer vermogenden dan ooit. Nog nooit in de wereldgeschiedenis is er een situatie geweest waarin zo’n om- vangrijke vermogensoverdracht tussen generaties plaatsvindt en zal gaan plaats- vinden. Dit geldt overigens voor de meeste geïndustrialiseerde Westerse landen. Nederland is in een Tweede Gouden Een filantropische sector in een civil society Eeuw terecht geko- men. Door de toegenomen welvaart bij individuen en bedrijven, door de groei van de geldwerving, de geldwervende instellingen en vermogensfondsen, door de sterke toename van legaten en ‘Fondsen op naam’, door de belangstelling van banken en vermogensbeheerders voor maatschappelijke doelen, door de groei van ‘fami- lie-fondsen’, ‘corporate foundations’ en ‘corporate giving’ is in Nederland het laat- ste decennium van de twintigste eeuw een nieuwe maatschappelijke sector aan het ontstaan: de filantropische sector. Een sector met een grote eigen portemon- nee, een sector met eigen branche-organisaties en een steeds meer gemeenschap- pelijk optreden, zowel intern als extern.

Het aanwenden van filantropisch geld ten behoeve van de bestaande non-profits zal ook de politieke discussie over de tweedeling doen oplaaien. Mensen met geld, vermogenden, bedrijven met sponsorbelangen zullen hun eigen keuzen maken wie en wat te begunstigen. Het is mijn stellige overtuiging dat deze vormen van fi- nanciering in de afkalvende verzorgingsstaat node kunnen worden gemist. Het niet inzetten van deze financiering in het huidige bestel zal juist een echte twee- deling tot gevolg hebben. Dan zoekt het geld zijn eigen particuliere weg van eigen scholen en privé-klinieken. Koopkrachtig en vermogend Nederland wil best extra en rechtstreeks betalen aan maatschappelijke doelen. Zij willen echter niet funge- ren als aanvullend financier van een gebureaucratiseerd voorzieningenpakket; zij eisen ook zeggenschap over de gelden. En dat is toch het ideaal van een ‘civil so- ciety’ met verantwoordelijke burgers en bedrijven?

Betrokkenheid versus afhankelijkheid

De basis voor filantropische bijdragen aan publieke doelen wordt gevormd door be- trokkenheid, door commitment. De gever, donateur, sponsor, filantroop, legataris ‘heeft iets’ met natuurbehoud, met religie, met onderzoek, met ballet, met kaste- len, met muziek of met welk non-profit doel dan ook. Die betrokkenheid is direct. Zij loopt niet via de belasting of via de politieke besluitvorming. Ook langs zulke wegen wordt maatschappelijke betrokkenheid geuit, maar deze zijn van meer indi- recte aard. Nederlandse burgers en bedrijven zijn niet voor niets belastingplichtig. Filantropische bijdragen daarentegen zijn onverplicht, ze zijn vrijwillig.

cdv|lente 2004 97

Het vele jaren pompen van overheidsgeld in grote werkgelegenheidsprojecten, in armoedebeleid en grote stedenbeleid heeft de Nederlandse non-profits volledig af- een politiek taboe? in nederland: filantropie hankelijk gemaakt van overheidsfinanciering. Met het ter beschikking stellen van geld is de betrokkenheid, het commitment van maatschappelijke ‘stakeholders’ (burgers, bedrijven, fondsen, kerken) afgebrokkeld. De vele geïnvesteerde miljar- den hadden - zeer waarschijnlijk om die reden - geen aanwijsbaar effect, zo oor- deelde de Algemene Rekenkamer over het gevoerde armoede- en grote stedenbe- leid. De overheid, de paarse kabinetten hebben de roemruchte ‘civil society’, waar zij zelf zo hoog van opgaven en om gaven om zeep geholpen. Het is ontzettend wrang om als maatschappelijke organisaties eerst volledig financieel afhankelijk te worden gemaakt om vervolgens te horen dat de eigen verantwoordelijkheid een feit is. De ontvangende maatschappelijke organisaties gaan op hun beurt ook niet vrijuit. Men heeft in de loop der jaren de organisatie afgestemd op de politieke en beleidsmatige koers van de overheid en verzuimd na te denken hoe het commit- ment van andere maatschappelijke ‘stakeholders’ te organiseren.

Cultuuromslag

Bij het beleid, in de politiek wordt deze verschuiving nauwelijks opgemerkt. Met het toenemen van het belang van filantropie als financieringsbron zal zich in de nabije toekomst een cultuuromslag in het politieke denken voltrekken. Het para- digma van de verzorgingsstaat ‘publieke doelen op basis van publieke middelen’ zal aangevuld worden met een nieuw paradigma ‘publieke doelen op basis van private middelen’. Dit zal ook bij de ontvangende non-profits het geval zijn. De ontvangende non- profits hebben hun organisatie-structuur afgestemd op de wensen en eisen van hun financier (de overheid) en op de regels die deze overheid stelt ten aanzien van het gedrag van de non-profit jegens de klant, de consument. Van de ‘institutionele school’ uit de organisatiesociologie is bekend dat organisaties, dus ook non-pro- fits, gedijen als zij hun interne organisatie afstemmen op de voor hen relevante omgeving. De regelgeving in Nederland non-profit land is geënt op overheidsvoor- schriften. Nu van de omgeving van de non-profits ook de filantropische financie- ringsbron is deel gaan uitmaken, ontbreekt een filantropische infrastructuur, welk begrip zowel op de interne organisatie, binnen de non-profits, als op de rela- ties extern, tussen non-profits en filantropische financiers betrekking heeft. Kort gezegd: de meeste non-profits hebben hun interne organisatie en externe relaties niet ingesteld op het verwerven en beheren van filantropisch geld6. Het geld is het probleem niet; het probleem ligt eerder in de gegroeide afhanke- lijkheid van de overheid, in structuren, wettelijke regelingen, overheidsvoorschrif- ten en in de cultuur van de verzorgingsstaat. Sinds 1993 is de Vrije Universiteit ge- start met het in kaart brengen van de private bijdragen aan de publieke zaak, onder meer door haar onderzoek “Geven in Nederland” en vele andere onderzoe-

cdv|lente 2004 98

ken. Met haar PAO-cursus Philanthropic Studies poogt zij een bijdrage te leveren aan artikel de noodzakelijke cultuuromslag7.

Filantropisch geld in de sociale zekerheid

Er wordt door particuliere vermogensfondsen al veel op lokaal niveau gedaan: een Veel noodgevallen blik in het Fondsenboek maakt dit duidelijk. Veel noodgevallen komen bij deze komen bij particu- particuliere steun terecht: nooit rechtstreeks, maar altijd – anoniem - via het liere steun terecht: maatschappelijk werk, de kerken, de reclassering, etc. Men hoeft zijn (haar) hand nooit rechtstreeks, niet op te houden. In de regel weet de ontvangende partij niet waar het extra geld maar altijd ano- vandaan komt. Enkele grote gemeenten in Nederland hebben vanuit de lokale niem. overheid een aparte particuliere stichting in het leven geroepen. Zo kennen Den Haag, Amsterdam en Enschede een Stichting Bijzondere Noden. Wat een aantal gemeenten ook doen is hun overschot uit bijvoorbeeld de bijzon- dere bijstand schenken aan een particulier fonds dat dit vervolgens ‘doorsluist’ en verdeelt onder de armen in de gemeente, zodat op deze manier wordt voorko- men dat de ontvangers gekort worden op bestaande uitkeringen. Dit raakt een ge- voelig punt, dat voor particuliere armoedefondsen moeilijk op te lossen is. Zij wil- len best bijdragen om de problematiek van de armoede te lenigen, maar het resultaat mag niet zijn dat lokale overheden daardoor extra kunnen bezuinigen op hun uitkeringen. Overleg tussen particulier initiatief en lokale overheden is hier dringend gewenst, terwijl ook het landelijk beleid zich niet aan deze noodza- kelijke discussie kan – en mag – onttrekken. Vermeldenswaardig is voorts dat er in september 2001 een experiment gestart is met het oprichten van ‘community foundations’, in het Nederlands te vertalen als ‘lokale gemeenschapsfondsen’. Als een burger een legaat of (een deel van) zijn ver- mogen wil nalaten aan ‘Schiedam’, aan ‘Alkmaar’, aan ‘Maastricht’ of aan ‘Den Bosch’, dan bestaat daar op dit moment geen mogelijkheid voor. Een lokaal gemeen- schapsfonds is een nieuw type fonds, althans voor Nederland, dat dit ‘gat in de markt’ opvult. Het is een lokaal vermogensfonds, dat gevoed wordt met legaten en schenkingen van burgers, bedrijven en andere fondsen. Het dient om het vele geld dat er is en dat vrijkomt op te vangen en te bestemmen voor lokale maatschappelij- ke doelen in de brede zin van het woord. Als particuliere stichting, los van de over- heid draagt het bij aan de versterking van de lokale civil society. Vanuit de Vrije Universiteit wordt dit experiment in circa veertien gemeenten en één regio bege- leid.

Naar een interdepartementale werkgroep filantropie?

De onderzoeken “Geven in Nederland” door de Vrije Universiteit schetsen de ont- wikkeling van de Nederlandse welfare state in de richting van een civil society. De Nederlandse filantropische sector is dermate gegroeid (circa 4,3 miljard euro in

cdv|lente 2004 99

2001, een lage schatting) dat een zekere aanpassing van het vigerende verzor- gingsstaatmodel mogelijk en wenselijk is8. Niet alles wat collectief bekostigd zou een politiek taboe? in nederland: filantropie moeten worden, moet persé uit de publieke middelen worden gefinancierd. Dit betekent ook dat de overheid zich bewust moet worden van het bestaan van de private filantropische sector en daarvoor organisatorische condities zal dienen te scheppen om met deze sector in contact te treden. De overheid zou kunnen over- De trend van meer wegen daartoe een interdepartementale werkgroep in te stellen. privaat geld voor publieke doelen Het integreren van de rol van de private filantropische sector in het verzorgings- past naadloos in staat-model zal leiden tot een nieuw sociaal beleidsmodel, gebaseerd op een het beleid van ‘mixed economy of welfare’. Een terugtredende overheid en meer verantwoorde- Balkenende II. lijkheid bij de burger, particulier initiatief en maatschappelijk betrokken bedrijfs- leven markeren de trend van meer privaat geld voor publieke doelen. Dit past naadloos in het beleid van Balkenende II. De Europese eenwording en het Nederlandse voorzitterschap in 2004 bieden voor Nederland een buitengewone kans om naar andere West- Europese landen toe dit nieuwe sociaal beleidsmodel aan de moderne Europese verzorgingsstaten van de 21e eeuw te presenteren. Hiermee kan Nederland haar koploperspositie als sociale staat in Europees verband behouden en verstevigen. Dit initiatief kan niet gedra- gen worden door een enkel ministerie.

Vanuit de filantropische sector is naar aanleiding van Commissie Moltmaker (ver- andering successiewet) en naar aanleiding van het symposium “Naar een Nederlandse Raad voor de Filantropie” van november 2002 op de Vrije Universiteit een regulier landelijk koepeloverleg ingesteld. Van overheidszijde bestaat een der- gelijk aanspreekpunt niet.

Het instellen van een interdepartementale werkgroep filantropie past in de lijn van een civil society. Door het ontwikkelen van een partnerschap overheid – filan- tropische sector kan worden bijgedragen aan het behouden en verstevigen van de sociale staat in Nederland. Tevens kan een dergelijke werkgroep binnen de over- heid bijdragen aan het vestigen van een nieuwe beleidsvisie en -cultuur jegens de filantropische sector.

Prof, dr. Th.M.M. Schuyt, Center for the Study of Philantrophy, Vrije Universiteit Amsterdam Zie voor meer informatie: www.geveninnederland.nl

cdv|lente 2004 100

Noten artikel

1. Van Leeuwen, 2000, 427-431. 2. Van Leeuwen, t.a.p. 3. Salamon et al., 1999; Burger en Dekker 2001. 4. Verstegen, 2003; Schuyt 2003a. 5. Schuyt, 2002a. 6. Verstegen, 2003; Schuyt 2003b. 7. Schuyt, 2002b; www.geveninnederland.nl. 8. Schuyt, 2003a.

Literatuur

- Leeuwen, M.H.D. van. (2000). De rijke Republiek. Gilden, Assuradeurs en Armenzorg 1500 – 1800. Den Haag: Verbond van Verzekeraars/ Amsterdam: NEHA. - Burger, A. en P. Dekker (red.). (2001). Noch markt, noch staat. De Nederlandse non- profitsector in vergelijkend perspectief. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. - Havens, J.J. and P.G. Schervish (1999) Millionaires and the Millenium: New Estimates of the Forthcoming Wealth Transfer and the Prospects for a Golden Age of Philanthropy. Paper. Boston: Social Welfare Research Institute Boston College. - Havens, J.J. and P.G. Schervish (2003). ‘Why the $ 41 trillion wealth transfer esti- mate is still valid: a review of challenges and questions’ In: Journal of Gift Planning, vol. 7,1, pp. 11-15, 47-50. - Salamon, Lester M. et al. (1999). Global Civil Society: Dimensions of the Nonprofit Sector. Baltimore: Johns Hopkins University. - Schuyt, Th.N.M. (2002a). ‘Een tweede gouden eeuw?’ In: E.S.B. , 87, juni, 4367. Pp. 496-498. - Schuyt, Th.N.M. (2002b). Filantropische Studies: Capita Selecta. Utrecht: Uitgeverij de Graaff. - Schuyt, Th.N.M.(red.). (2003a). Geven in Nederland. Houten/Diegem: Bohn, Stafleu Van Loghum. - Schuyt, Th.N.M (2003b). Filantropisch geld voor non- profits. Den Haag: Elsevier Overheid. - Verstegen, M.C.G. (2003). ‘Mede mogelijk gemaakt door…Het complete werk over spon- soring en fondsenwerving in de non-profit sector’, Maarssen: Elsevier Gezondheidszorg (3e druk).

cdv|lente 2004 101 Lastenmaximering en lastenmaximering en de balans tussen solidariteit en gespreide verantwoordelijkheid en de balans lastenmaximering de balans tussen solidariteit en gespreide verantwoordelijkheid evert jan van asselt

In dit themanummer van CDV staat de vraag centraal ‘Wat is sociaal?’. Dit arti- kel gaat in op de lastenmaximering, die inhoudt dat huishoudens niet meer dan een bepaald gedeelte van hun inkomen kwijt zijn aan wonen, zorg en het opvoeden van kinderen. Wat ze meer besteden ontvangen ze terug in de vorm van een huur-, zorg- of kindertoeslag. Het artikel behandelt de motieven, tech- niek en voor- en nadelen van de lastenmaximering. De lastenmaximering van de kosten van wonen, zorg en opvoeden van kinderen is om twee redenen ont- wikkeld. Ten eerste om de verzorgingstaat te moderniseren en een omslag van aanbod- naar vraagsturing te bewerkstelligen. Deze omslag past bij de CDA-no- tie van gespreide verantwoordelijkheid, waarin de klassiek christen-democrati- sche noties van ‘soevereiniteit in eigen kring’ en ‘subsidiariteit’ te herkennen zijn. Ten tweede om nieuwe vormen van houdbare solidariteit mogelijk te ma- ken. Met de bestaande inkomensafhankelijke regelingen is het niet goed moge- EVERT JAN VAN ASSELT lijk een solidair inkomensbeleid te voeren. De regelingen zijn te versnipperd en vaak ingewikkeld. Een integrale meting van draagkracht in de fiscaliteit maakt een gerichte ondersteuning in de kosten mogelijk. De lastenmaximering bevor- dert zo zowel de gespreide verantwoordelijkheid als de solidariteit.

De CDA-plannen van de lastenmaximering kennen een lange geschiedenis. Zes jaar geleden, in 1998, presenteerde de Tweede Kamerfractie het rapport De moeite waard. Daarin werd de lastenmaximering geïntroduceerd. Later volgden rappor- ten over de gezondheidszorg, waarin de lastenmaximering een essentieel ele- ment vormde in de omzetting van aanbodsturing naar vraagsturing.1 Sindsdien is de lastenmaximering, ook wel kortingen- of toeslagensystematiek genoemd, een vast onderdeel van het gedachtegoed van het CDA. Het doel is dat mensen met minder draagkracht door kostenondersteuning fatsoenlijk rond kunnen ko- men. Het is ook opgenomen in het laatste verkiezingsprogramma van het CDA. Het heeft enige tijd geduurd voordat de lastenmaximering een rol gingen spelen in het maatschappelijke en politieke debat.2 Door deelname van het CDA aan het kabinet, is hierin versnelling gekomen. Het kabinet heeft in het Hoofdlijnenakkoord afgesproken dat er in het kader van een nieuw zorgstelsel

cdv|lente 2004 102

een zorgtoeslag komt en de bestaande inkomensafhankelijke kinderregelingen artikel worden gestroomlijnd.

Motivering

De lastenmaximering van de kosten voor wonen, zorg en opvoeden van kinderen is ontwikkeld om de verzorgingstaat te moderniseren door een omslag van aan- bod- naar vraagsturing. Dit geeft het particuliere initiatief meer ruimte, zodat ze financieel zelfstandig kan opereren. Bij die zelfstandigheid hoort dat sectoren zelf hun aanbod van diensten bepalen en de prijzen die daar bij horen, zodat de mid- delen optimaal kunnen worden ingezet. Want door het beneden kostprijs aanbie- den van voorzieningen wordt de allocatie verstoord en overconsumptie uitgelokt. Wanneer de prijsvorming van deze diensten niet langer door de overheid wordt vastgesteld, en in het geval van de zorg ook de volumebeheersing wordt losgela- ten, moet de toegankelijkheid goed geregeld zijn. Dit kan door de lastenmaxime- ring. Mensen betalen de reële prijs en ontvangen als hun draagkracht in het huis- houden tekortschiet van de overheid een tegemoetkoming in de kosten: een toeslag. Hierdoor wordt de kostenondersteuning losgemaakt van de dienstverle- ning zelf.3

De huidige vormgeving van inkomenssolidariteit gaat ten koste van de verant- De lastenmaxime- woordelijkheid van zowel de burger als van instellingen. De lastenmaximering be- ring bevordert de vordert de spreiding van verantwoordelijkheden (doordat de overheid minder ver- spreiding van ver- antwoordelijkheden naar zich toetrekt) en waarborgt tegelijk solidariteit, door antwoordelijkhe- haar gerichter te organiseren. De lastenmaximering maakt mogelijk dat de over- den en waarborgt heid de levering van essentiële diensten over kan laten aan het particuliere initia- tegelijk solidariteit, tief. Wat onverlet laat dat regulering uiteraard nodig blijft, maar dan in de vorm door haar gerichter van faciliterende regelgeving. In deze spreiding van verantwoordelijkheden vallen te organiseren. de klassiek christen-democratische noties van ‘soevereiniteit in eigen kring’ en ‘subsidiariteit’ te herkennen, die samenkomen in de CDA-notie ‘gespreide verant- woordelijkheid’. De solidariteit krijgt hierdoor een andere vormgeving. De overheid waarborgt soli- dariteit niet langer door het aanbod van diensten te subsidiëren, maar door de vrager van middelen te voorzien. Ze garandeert dat iedereen over voldoende be- steedbaar inkomen beschikt om zijn zorgverzekering te kunnen betalen, een huis te kunnen huren en zijn kinderen te kunnen opvoeden. Door de tegemoetkoming in de kosten neemt het besteedbaar inkomen - het inkomen nadat belasting is be- taald en toeslagen zijn ontvangen - toe, zonder dat het wettelijk minimumloon of de uitkeringen worden verhoogd. De rol van de overheid is dus flankerend; ze schept voorwaarden zodat mensen zelf in de gelegenheid zijn om verantwoorde- lijkheid te nemen voor hun eigen bestaan en dat van degenen voor wie zij zorg dragen. Dit vergroot de keuzevrijheid en eigen verantwoordelijkheid van mensen.

cdv|lente 2004 103

Aanbieders zijn niet langer zeker van financiering en zullen zich derhalve meer op de afnemers richten, anderzijds krijgen zij meer ruimte als maatschappelijke tussen solidariteit en gespreide verantwoordelijkheid en de balans lastenmaximering onderneming. Deze kanteling wordt ook wel vraagfinanciering genoemd.

Een voordeel van de lastenmaximering in de zorg is bovendien dat het systeem be- ter bestand is tegen de vergrijzing dan de huidige financiering van de gezond- heidszorg en daarmee een steviger garantie biedt voor solidariteit. Nu betalen mensen een inkomensafhankelijke ziekenfondspremie. Wanneer de kosten van de gezondheidszorg toenemen, zal deze premie meestijgen. De lagere inkomens zul- len dan een steeds groter deel van hun inkomen aan zorg kwijt zijn. Omdat dit be- slag legt op het netto-inkomen, zullen inkomenspolitieke overwegingen grote in- vloed blijven houden op de zorg, wat ongewenst is. Bij de lastenmaximering ligt dit percentage vast, en zijn de kosten gemaximeerd, waardoor koopkrachtplaatjes niet langer bepalend zijn voor de uitgaven aan de zorg. Midden en hogere inko- mens betalen wel de volledige kosten. De toeslagen zijn niet bedoeld als inkomenspolitieke instrument die gebruikt kunnen worden om jaarlijks de koopkrachtplaatjes bij te stellen. Daarom worden ze ook uitgekeerd door de Belastingdienst Toeslagen. Ze zijn bedoeld om mensen tegemoet te komen wanneer hun draagkracht te kort schiet.

Draagkrachtbeginsel

Bij het inkomensbeleid van de overheid is een leidraad dat de sterkste schouders Draagkracht moet de zwaarste lasten dragen. Typerend voor de christen-democratie is daarnaast ge- niet louter indivi- weest dat draagkracht bezien wordt vanuit het samenlevingsverband en vanuit de dueel bepaald wor- reële levensomstandigheden van personen. Dit betekent onder meer dat draag- den. kracht niet louter individueel bepaald moet worden. Mensen leven samen met an- deren en dragen zorg voor elkaar. Ze stemmen daar ook de verdeling van arbeid en zorgtaken op af. Vooral de aanwezigheid van kinderen heeft grote invloed op de draagkracht. De draagkracht is afhankelijk van het aantal mensen dat moet le- ven van het inkomen. Het blijkt dat de welvaart van gezinnen met kinderen ge- middeld lager ligt dan die van huishoudens zonder kinderen; wat overigens niet in dezelfde mate geldt voor de alleenstaande ouder. De meting van draagkracht is momenteel onvoldoende toegesneden op de situatie van deze huishoudens, om- dat veelal alleen naar het persoonlijke inkomen wordt gekeken. Draagkracht heeft dus verschillende dimensies. Het is daarom nuttig twee soor- ten draagkracht te onderscheiden: objectieve en subjectieve draagkracht. Objectieve (of verticale) draagkracht wordt afgemeten aan de hoogte van het inko- men. Subjectieve (of horizontale) draagkracht gaat uit van de situatie waarin men- sen verkeren en houdt rekening met de individuele factoren die de draagkracht beïnvloeden (zoals gezinssamenstelling). Er zijn draagkrachtverschillen tussen mensen met eenzelfde inkomen maar een andere leefsituatie, door bijvoorbeeld

cdv|lente 2004 104

kinderen. Beide vormen van draagkracht worden beleidsmatig gebruikt, maar los artikel van elkaar. De objectieve draagkracht vinden we terug in de belastingheffing en premieheffing. Daar is de draagkracht primair gestoeld op het inkomensbegrip en vertaald in progressieve belastingtarieven en gemaximeerde premiegrondslagen. Buiten de fiscaliteit en premiesfeer wordt vooral in de subsidiesfeer rekening ge- houden met subjectieve draagkracht. Het gevolg van deze scheiding is een ver- snipperd inkomensbeleid wat de afweging in de besluitvorming niet ten goede komt. Het voeren van integraal inkomensbeleid is daarom gewenst.4 Afwegingen over draagkracht komen dan op één plaats samen. Met het nieuwe belastingplan 2001 is hier een begin mee gemaakt door de introductie van bijvoorbeeld de kin- derkorting in de fiscaliteit. Het inkomen dat resteert nadat rekening is gehouden met de draagkracht is het besteedbaar inkomen. Het is het inkomen na belastingen en premies sociale verze- keringen plus huursubsidie minus premies zorgverzekeringen, het bedrag dat be- schikbaar is voor de woonlasten, alle overige consumptie en voor besparingen.

Hoe werkt lastenmaximering?

Om de last van noodzakelijke kosten niet te zwaar te laten drukken op de beste- dingsruimte van huishoudens zijn de toeslagen ontwikkelt. Een toeslag - te verge- lijken met een subsidie of fiscale korting – is een genormeerde tegemoetkoming in de kosten. De toeslag is niet geïntegreerd in de belastingen zoals een heffings- korting. Dit komt doordat ons land geen negatieve belasting kent. De toeslag is ook niet gebaseerd op de werkelijke kosten zoals bij subsidieverlening, maar op een genormeerd bedrag (al zal in de beginfase waarschijnlijk nog een tijd lang ge- werkt worden met werkelijke bedragen). Hierdoor komt het profijt van een lage prijs (huur, zorgpremie of kinderopvang) bij de gebruiker terecht. Dit gaat scheef- wonen tegen en bevorderd de prijsconcurrentie in de zorg. Omgekeerd, wie een duurder huis, bredere dekking tegen ziektekosten of chiquere kinderopvang wil, dan betaalt diegene dat zelf. De toeslag is het verschil tussen wat men gemiddeld genomen moet betalen en wat men kan betalen. Ze worden berekend door eerst te kijken naar de kosten van de voorzieningen zelf. Vastgesteld wordt welk bedrag een gemiddeld huishouden kwijt is voor een adequate zorgverzekering, kwalitatief goede huurwoning of op- voeding van kinderen. Dit normbedrag wordt de aanvaardbare kosten genoemd.5 Bij de bepaling van deze aanvaardbare kosten wordt geen luxe meegenomen, maar uitgegaan van een algemeen aanvaard kwaliteitsniveau. De genormeerde kosten hangen af van de samenstelling van het huishouden. Voor specifieke groe- pen, bijvoorbeeld gehandicapten kan de woonnorm hoger zijn, omdat zij vaak duurder moeten wonen vanwege benodigde aanpassingen aan de woning. Daarnaast zijn de kosten gerelateerd aan een bepaald gebruik van voorzieningen. Vervolgens wordt gekeken naar de betaalcapaciteit6 van een huishouden. Hier

cdv|lente 2004 105 gaat het dus over de draagkracht, over het eigen aandeel in de kosten. Voor de ver- schillende ‘kostenposten’ is een percentage van het huishoudinkomen7 vastge- tussen solidariteit en gespreide verantwoordelijkheid en de balans lastenmaximering steld dat redelijk geacht wordt om aan deze voorzieningen te besteden. Uitgegaan wordt van de gedachte dat bij een genormeerde besteding van vijftien procent van het inkomen aan huur, tien procent aan zorgverzekeringspremies en tien procent aan het opvoeden van kinderen voldoende inkomen over blijft om van rond te ko- men. De lastenpercentages staan voor het deel van het inkomen dat besteed wordt aan deze onvermijdelijke posten. Met deze percentages worden op het niveau van het wettelijke minimumloon de zorgkosten begrensd op tien procent, respectieve- lijk vijf procent voor alleenstaanden. Voor de huurlasten is het percentage vijftien procent en voor kinderen tien procent. Dit is een substantiële verbetering ten op- zichte van de huidige situatie. De lasten worden op deze manier gemaximeerd, vandaar de term lastenmaximering. De betaalcapaciteit neemt toe met het inko- men zodat de eigen betaling voor onvermijdbare kosten ook toeneemt. De toeslag kan nu worden berekend door de aanvaardbare kosten te vergelijken met de betaalcapaciteit. Het verschil wordt via een inkomensafhankelijke toeslag verrekend. De toeslagen zijn inkomensafhankelijk omdat de toeslag hoger is naar- mate het inkomen lager is. Het gevolg van de lastenmaximering is dus dat de toe- slagen inkomensafhankelijk zijn en bij een stijging van het inkomen geleidelijk worden afgebouwd, totdat de eigen draagkracht voldoende is.

Welke lasten worden gemaximeerd?

Het gaat bij lastenmaximering om de zorgkosten, huurkosten en kosten van de op- voeding. Juist deze drie kostenposten zijn gekozen vanwege de onvermijdelijkheid ervan. Niemand kan zonder woning of ziektekostenverzekering, en de opvoeding van kinderen brengt evenzeer onvermijdelijke kosten met zich mee.

Zorgkosten De zorgtoeslag is gekoppeld aan de stelselherziening in de zorg die uitgaat van een hogere nominale premie8 ter vervanging van de inkomensafhankelijke pre- mie in het ziekenfonds. Tot de aanvaardbare zorgkosten behoren de premies voor het standaardpakket (waarin de noodzakelijke zorg moet zijn opgenomen), gere- kend zonder eigen risico of no claim. Premies voor een aanvullende ziektekosten- verzekering wordt niet meegeteld. De premies voor de volksverzekering AWBZ val- len er ook niet onder, omdat deze premies reeds inkomensafhankelijk zijn. Omdat zorgpremies per persoon worden betaald, is de hoogte van de genormeer- de zorgkosten evenredig met het aantal volwassen personen in het huishouden. Kinderen tellen hierbij niet mee, omdat het rijk de kinderpremie voor haar reke- ning neemt.

cdv|lente 2004 106

Een vrijwillig eigen risico heeft geen invloed op de hoogte van de genormeerde artikel kosten. Immers tegenover het eigen risico staat een premievoordeel. Deze redene- ring geldt ook bij een verplicht eigen risico. Immers door het eigen risico kan de premie omlaag. De aanvaardbare zorgkosten zijn dan gebaseerd op een premie zonder eigen risico of no-claimregeling.

Huurkosten De huurtoeslag is een omzetting van de huursubsidie. Dat wil zeggen dat niet lan- ger de feitelijke huur, maar uiteindelijk een genormeerde huur bepalend is. Die genormeerde huur is gebaseerd op een gemiddeld goede woning. Omdat de huur tot de vaste lasten van een huishouden gerekend kan worden, en dus niet afhangt van het aantal personen, is de normhuur (het eigen aandeel in de kosten) voor ie- der huishouden gelijk.9 Door de huurtoeslag wordt scheefwonen tegengegaan.

Kinderkosten De kindertoeslag heeft als doel een tegemoetkoming te bieden in de onvermijdbare kosten van het opvoeden van kinderen. Voor een deel (veertig procent) wordt hierin al voorzien door de kinderbijslag, die een uitdrukking is van de solidariteit tussen ge- neraties. De aanvaardbare kosten worden daarom verminderd met de kinderbijslag. De aanvaardbare kosten worden afgeleid van de basiskosten van kinderen, die te vin- den zijn in de inkomensklassen op en net boven het minimumloon. Daarboven zijn de kosten van kinderen een afspiegeling van de welstand van het huishouden en val- len daarom buiten de normering van de kindertoeslag. De hoogte van het huishoud- inkomen is namelijk bepalend voor de gemiddelde uitgaven aan kinderen.10 De huur- kosten van kinderen worden meegenomen in de kinderkorting.11 Dit betekent dat de in de huursubsidiewet geen rekening meer wordt gehouden met het aantal kinde- ren. De specifieke kindertoeslag heeft betrekking op de kinderopvang. Zo wordt voor kinderopvang bij de bepaling van de aanvaardbare kosten gerekend met opvang voor drie dagen per week12, voor alleenstaanden voor vier dagen in de week.

cdv|lente 2004 107

Voordelen en nadelen van lastenmaximering lastenmaximering en de balans tussen solidariteit en gespreide verantwoordelijkheid en de balans lastenmaximering

Samenvattend, kent de kostenondersteuning de volgende uitgangspunten: • Draagkracht per huishouden in plaats van per individu. • Een voldoende tegemoetkoming: mensen moeten van hun vrij besteedbaar inko- men ook daadwerkelijk kunnen rondkomen, en dus in hun eerste levensbehoef- ten kunnen voorzien. • Ondersteuning van de eigen verantwoordelijkheid van mensen en samenle- vingsverbanden. En dus keuzevrijheid voor mensen in de besteding, ook van de financiële korting. • Vermindering van de bureaucratie en de afhankelijkheid daarvan: eenvoud en meer privacy. Alles wordt via de belastingaangifte geregeld. • Aanpak van armoedevallen door geleidelijke afbouw van de toeslagen, ook op het traject van minimum tot ongeveer modaal.

Het maximeren van lasten (gerichte lastenverlichting) heeft een aantal voordelen boven het generiek verhogen van uitkeringen: • Lastenmaximering houdt rekening met de leefsituatie van mensen: gerichte in- komenspolitiek. • In plaats van een algemene verhoging van de uitkeringen of verlaging van de be- lastingen kunnen gericht de belastingen worden verlaagd: gerichte lastenver- lichting. • Van lastenmaximering profiteren, afhankelijk van de vormgeving, niet alleen minima maar ook lagere middeninkomens. • Hogere uitkeringen verkleinen het verschil tussen uitkering en minimumloon. • De zorgtoeslag waarborgt solidariteit tussen lage en hoge inkomens in de toe- komst beter dan een inkomensafhankelijke ziekenfondspremie. De verwachte stijging van de kosten van de gezondheidszorg zal leiden tot hogere inkomens- afhankelijke premies, ook voor de lagere inkomens. De zorgtoeslag maximeert het aandeel van de zorgkosten in het inkomen. De zorgkosten worden zo vooral door de meer draagkrachtigen opgebracht. • Door een integrale benadering van het inkomensbeleid in de fiscaliteit wordt het stelsel eenvoudiger en rechtvaardiger. Zo zijn er nu meer dan twintig rege- lingen die een tegemoetkoming geven in de kosten van kinderen. Die kunnen samen worden gevoegd. • Burgers hoeven niet steeds opnieuw ingewikkelde aanvragen in te dienen. De belastingdienst kent de toeslagen automatisch maandelijks toe. Dit gaat niet-ge- bruik tegen. Ze hanteert voor de verschillende toeslagen één berekeningsgrond- slag. Dit vermindert ook de uitvoeringskosten. • De armoedeval kan worden verminderd; de huursubsidie is bij de overgang van bijstandsuitkering naar werk een van de grootste veroorzakers van de armoede- val.

cdv|lente 2004 108

• De zorgpremie wordt niet meer afhankelijk van de bron van inkomsten; een artikel kleine verandering in inkomsten kan nu bij het overschrijden van de premie-in- komensgrens grote gevolgen hebben.

De lastenmaximering kent uiteraard ook nadelen: • Het invoeren van de toeslagen vergt een omslag in denken. Veel mensen zien de belastingdienst als een instantie aan wie men belasting betaalt. Geld ontvangen van de belastingdienst past niet in dit denken. • Ogenschijnlijk vermindert de solidariteit in de ziektekostenverzekeringen, om- dat men eerst een hoge nominale premie betaalt, waarvoor men echter tegelij- kertijd maandelijks een inkomensafhankelijke toeslag ontvangt. • Een stelselwijziging is ingrijpend en vergt tijd. De resultaten zijn pas op termijn zichtbaar.

Balans tussen solidariteit en spreiding van verantwoordelijkheid

De reden om over te willen gaan naar een systeem van lastenmaximering is tweeërlei. In de eerste plaats omwille van de spreiding van verantwoordelijkhe- den. Er is meer vrijheid gewenst voor de samenleving om vraag en aanbod op el- kaar af te stemmen. De huidige inkomenssubsidies belemmeren dit vrije functio- neren. In de tweede plaats omwille van de solidariteit. Met de bestaande inkomensafhankelijke regelingen is het niet goed mogelijk een solidair inkomens- De vormgeving van beleid te voeren. De regelingen zijn te versnipperd en vaak ingewikkeld. Een inte- de solidariteit door grale meting van draagkracht in de fiscaliteit maakt een gerichte ondersteuning de systematiek van in de kosten mogelijk. De lastenmaximering bevordert zo zowel de gespreide ver- de toeslagen moet antwoordelijkheid als de solidariteit. worden vastgelegd De vormgeving van de solidariteit door de systematiek van de toeslagen, verdient in de wetgeving. bijzondere aandacht en moet worden vastgelegd in de wetgeving. Doel is dat wijzi- gingen in de parameters van de toeslagen niet ‘zo maar’ kunnen worden doorge- voerd. De manier waarop de parameters jaarlijks worden aangepast (aan inflatie, kostenstijging, etc), moet op een transparante wijze worden vastgelegd in de wet, zodat wijzigingen geen discussie oproepen. Meer fundamentele wijzigingen moe- ten eens in de vier jaar alleen na advisering van de SER doorgang kunnen vinden. Belangrijk is dat de kostennorm jaarlijks worden aangepast aan de stijging van de kosten waarop de toeslag betrekking heeft, en niet zijn gekoppeld aan het algeme- ne inflatieniveau. Anders blijven, omdat de kosten van zorg en kinderopvang snel- ler stijgen dan het algemene inflatieniveau, de toeslagen achter bij de kostenstij- ging. De bijzondere bijstand en de aftrek buitengewone lasten blijven ook bij invoering van de systematiek van lastenmaximering nodig. Er kunnen zich immers situaties voordoen waarbij een generieke regeling onvoldoende tegemoetkoming biedt.

cdv|lente 2004 109

Voor mensen op een minimum en stukje daarboven blijven de bijzondere bijstand door gemeenten en de verzilveringregeling van belang. Op die manier kan het in- tussen solidariteit en gespreide verantwoordelijkheid en de balans lastenmaximering komensbeleid gecentraliseerd worden en door het Rijk worden uitgevoerd. Gemeenten kunnen individueel maatwerk leveren, waarvoor de bijzondere bij- stand uiteindelijk bedoeld is.

Drs. Evert Jan van Asselt, stafmedewerker Wetenschappelijk Instituut voor het CDA.

CDA-publicaties over de lastenmaximering:

- CDA Tweede Kamerfractie (1998), De moeite waard. - CDA Tweede Kamerfractie (1999), Naar meer menselijke maat in de gezondheidszorg. - Wetenschappelijk Instituut voor het CDA (2000), Nieuwe regie in de zorg. - CDA Tweede Kamerfractie (2000), Gericht en rechtvaardig. - Wetenschappelijk Instituut voor het CDA (2001), Evenredig en rechtvaardig. - Wetenschappelijk Instituut voor het CDA (2001), De druk van de Ketel. - Christen Democratische Verkenningen, (januari 2001), H.A. Keuzenkamp, ‘De ar- moedeval tussen scholastiek en welvaartstheorie’ en G. De Jong, ‘Inkomens en burgers’. - CDA (2002), Verkiezingsprogram 2002-2006, Betrokken samenleving, betrouwbare overheid. - CDA Adviescommissie Inkomensbeleid (2004), Heffen naar draagkracht.

Noten

1. CDA Tweede Kamerfractie, Naar meer menselijke maat in de gezondheidszorg. Discussievoorstel om tot een betere verantwoordelijkheidsverdeling in de gezondheids- zorg te komen, 1999; Wetenschappelijk Instituut voor het CDA, Nieuwe regie in de zorg. Een christen-democratische visie op de structuur en financiering van de zorg, 2000. 2. Zie ook de discussieerde in CDV in januari 2001 tussen Gerrit de Jong en Hugo Keuzenkamp. 3. Zie daarover ook het artikel van Hans Borstlap in dit lentenummer. 4. Zie ook Wetenschappelijk Instituut voor het CDA, Evenredig en rechtvaardig, Een voorstudie naar een vlakke belasting; een vervolg op Herstel van draagkracht, Den Haag, 2001. Daarin is beargumenteerd hoe dit uiteindelijk gerealiseerd kan worden door een sociale vlaktax in combinatie met heffingskortingen. 5. Ook wel referentie normkosten genoemd, of genormeerde kosten. 6. Dat is de term die het Centraal Planbureau hanteert, M.H.C. Lever en R.M. van Opstal, CPB Memorandum nummer 55, 28 januari 2003, Financiering zorgverze- kering volgens Strategisch Akkoord: effecten op overheidsfinanciën, loonkosten en

cdv|lente 2004 110

koopkracht, p. 16, noot 15. Een andere benaming is normkosten (normkosten- artikel quote keer inkomen). 7. Op precies te zijn, het bruto-inkomen in box 1 en het belastbaar inkomen uit box 2 en 3. 8. Een nominale premie wil zeggen dat de hoogte van de premie niet afhangt van het inkomen. Per verzekeraar kan de premie in hoogte verschillen. Er wordt ook wel gesproken van een vaste premie. 9. De ratio hierachter is dat veertig procent van de kosten geacht worden vaste kosten te zijn. Dit zijn kosten die dus niet afhangen van het aantal personen in een huishouden. Dertig procent wordt geacht variabel te zijn en dus samen- hangend met de persoon. Vanwege deze redenering bedraagt de bijstandsuit- kering voor een alleenstaande zeventig procent van het WML en voor paren honderd procent van het WML. Alleenstaande ouders ontvangen een toeslag van twintig procent. Het netto AOW-pensioen is gelijk aan vijftig procent van het netto wettelijk minimumloon. Alleenstaanden ontvangen een toeslag van twintig procent. De niet gepensioneerde partner zonder inkomen, ontvangt ook een uitkering van vijftig procent. In 2015 wordt de AOW volledig geïndivi- dualiseerd en vervalt deze uitkering voor de niet gepensioneerde partner. 10. Dat blijkt uit door het Nibud bewerkte CBS-gegevens (1997) over de gemiddelde kosten van kinderen. 11. Wanneer in een nieuw zorgstelsel kinderen ook premie gaan betalen, zullen deze kosten ook worden meegenomen in de kinderkorting. 12. De kosten voor een vierde en vijfde dag zijn fiscaal aftrekbaar, beide ouders worden verondersteld één dag de zorgtaak op zich te nemen.

cdv|lente 2004 111 JE ZULT MAAR TOT je zult de minima behoren! maar tot DE MINIMA BEHOREN! gerrit de bruijn

In 1987 werd de CDA Basisgroep Sociale Zekerheid opgericht. Het CDA kan erop bogen de enige politieke partij te zijn die beschikt over zo’n belangengroep van de minima. De formele status van de basisgroep is niet altijd onaangevochten geweest. Er zijn krachten geweest die vonden dat het overleg met vakbonden kon volstaan. De basisgroep echter is van mening dat de belangen van de mini- ma niet vanzelfsprekend samenvallen met die van werkenden; ook al zitten er onder de werkenden velen die tot de minima gerekend kunnen worden door de effecten van de armoedeval. De basisgroep voelt zich de luis in de pels van het CDA. Men vergadert vier maal per jaar met de fractiespecialisten en tegenwoor- dig ook regelmatig met minister De Geus. Ook vier maal per jaar organiseert men studiedagen voor de leden. Eenmaal per twee jaar wordt een congres geor- ganiseerd, soms samen met de Bestuurdersvereniging. Regelmatig publiceert de basisgroep rapporten, nota’s, verklaringen, amendementen en resoluties voor CDA Congressen. Vier maal per jaar geeft de groep Open Forum uit. Kortom een actieve club, die zich mag verheugen op financiële steun van partij- bestuur en fractie. De secretaris van de basisgroep, Gerrit de Bruijn, legt uit GERRIT DE BRUIJN waarom het kabinetsbeleid bij de basisgroep slecht valt. Men heeft begrip voor de zorgen en de visie van het kabinet. In de uitwerking ervan in maatregelen stuiten kabinet en basisgroep echter op forse verschillen van inzicht.

Het is alweer zo’n vijftien jaar geleden dat met enige regelmaat de discussie ge- voerd werd over een initiële verhoging van de bijstandsuitkeringen. De kabinetten Lubbers en Kok voelden daar niet voor. Koppeling van lonen en uitkeringen moest volstaan, aangevuld met bijzondere bijstand. Een initiële verhoging van uitkerin- gen zou de armoedeval vergroten en dat zou de uitstroom naar werk slechts be- lemmeren. Met een toenemende werkloosheid was dat wel het laatste dat men wilde. Achter deze discussie ging een jarenlang verlies aan koopkracht van de mi- nima schuil. Sluipenderwijs bijna. Prof. Goudswaard (RU Leiden) heeft berekend dat de totale achteruitgang ten opzichte van 1990 achttien procent bedraagt.1 Toen onder de kabinetten Kok de economie aantrok, nam het verlies aan koop- kracht voor de minima af tot bijna nul procent. Van enige compensatie van de ver- liezen in voorgaande jaren was echter geen sprake. Wel werd een nieuw fiscaal re- gime ingevoerd met lagere belastingschijven. Voor de hogere inkomensgroepen kon de lastenverlichting oplopen tot achttien procent. De minima trokken er over het algemeen nauwelijks voordeel van en leden zelfs een procent verlies2.

cdv|lente 2004 112

Het afscheid van Kok luidde economische terugval in. Het kabinet Balkenende wil artikel af van de korte termijnaanpak. Een blik op de nabije en verdere toekomst maakt glashelder voor welke problemen we staan: sterke vergrijzing en ontgroening zul- len grote gevolgen voor de kosten van onder andere de zorgsector, de houdbaar- heid van pensioenen en zullen tot krapte leiden op de arbeidsmarkt. En dan niet te vergeten de zorg over de hoge staatsschuld. Grote uitstroom van uitkeringsge- rechtigden naar werk zou nodig zijn, evenals de beheersing van de zorgkosten. Op basis van deze lange termijnvisie heeft het kabinet forse bezuinigings- en ombui- gingsmaatregelen aangekondigd. Uitgangspunt daarbij is dat de sterkste schou- ders de zwaarste lasten moeten dragen. Logisch met het CDA in de regering. Maar gebeurt dat feitelijk ook?

Sterkste schouders, zwaarste lasten

Het kabinet heeft als referentiepunt voor de lastenverdeling de situatie op het mo- Het valt niet vol te ment van zijn eigen aantreden genomen. De basisgroep is het daarmee oneens. houden dat het hui- Men is van mening dat meegenomen moet worden, dat de minima er de laatste ja- dige kabinetsbeleid ren qua koopkracht fors op achteruit gegaan zijn, terwijl de hogere inkomens er tot een eerlijke ver- onder paars er flink op vooruit gegaan zijn. Rekenen we die twee aspecten mee, deling van de bezui- dan valt niet vol te houden dat het huidige kabinetsbeleid tot een eerlijke verde- nigingen leidt. ling van de bezuinigingen leidt. De gevolgen van de huidige maatregelen compen- seren de verschillen uit het verleden bij lange na niet. Sterker nog, men ervaart slechts een verdere terugval in koopkracht. Wie een lange termijnbeleid voor- staat, mag het verleden niet uit het oog verliezen. Minima beleven veel overheidsmaatregelen als het omgekeerde van ‘Sterkste schouders dragen de zwaarste lasten’. Neem het voorstel van minister Hoogervorst om een ‘no-claim-systeem’ in te voeren bij de ziektekostenverzekering. De verzeke- raars hebben al aangekondigd dat dit tot verhoging van de premies zal leiden, on- danks de te verwachten vermindering van de zorgvraag. Wie profiteren er van dat stelsel? Juist de sterken, de gezonde mensen. Is dat gerechtigheid, of solidariteit?

Koopkrachtplaatjes verhullen de werkelijkheid

Het kabinet is gewoon bij de presentatie van de begroting de effecten van het be- leid op de koopkrachtontwikkeling van de uiteenlopende inkomensgroepen te la- ten doorrekenen door het Centraal Planbureau (CPB). Het was de basisgroep al ja- ren opgevallen dat eigen berekeningen van leden steeds in somberder cijfers resulteerden dan die van het CPB. Men vroeg zich af of de CPB-cijfers wel deugden. Navraag bij het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en overleg met ambtenaren verhelderden de problematiek enigszins. Vanaf het moment dat het CPB zijn berekeningen maakt (in augustus) zijn nog allerlei ontwikkelingen onbe- kend. Met welke bedragen gaan de ziektekostenverzekeraars hun premies verho-

cdv|lente 2004 113

gen bijvoorbeeld? Ook wordt geen rekening gehouden met verhogingen van heffingen van lagere overheden, die veelal bezuinigingen te verwerken hebben en je zult de minima behoren! maar tot deze via lastenverhogingen compenseren. Zo zijn er meer ontwikkelingen. De ba- sisgroep constateerde vervolgens dat evenmin rekening gehouden wordt met cu- mulatieve effecten van maatregelen voor deelgroepen. Niettemin worden de CPB- koopkrachtplaatjes politiek gebruikt om te toetsen of de lastenverdeling voor inkomensgroepen politiek correct uitwerkt. Onze premier liet in 2002 en 2003 niet na erop te wijzen dat de kabinetsmaatregelen een eerlijke en evenwichtige lastenverdeling tot gevolg hadden waarbij de sterkste schouders de zwaarste las- ten kregen toegedeeld, zulks onder verwijzing naar de CPB-cijfers. Voor de basis- groep is die conclusie onverteerbaar. Het gaat niet aan om volstrekt te kort schie- tende koopkrachtplaatjes te gebruiken. De ervaring van de minima dat deze in strijd zijn met de feitelijke ontwikkelingen klopt.

De basisgroep heeft zich dan ook verzet tegen de cijfers bij de begroting 2002, waarin werd aangegeven dat de minima er gemiddeld van een half tot anderhalf procent op achteruit zouden gaan. Feitelijk kwamen de rekensommen van onze leden uit op een achteruitgang van drie tot twaalf procent. Minister De Geus ging op onze rapportage in. Een werkgroepje van het ministerie en de basisgroep kwa- men bijeen, waarbij onze stelling was dat koopkrachtplaatjes een vals beeld schet- sten, omdat met veel invloeden op de koopkracht geen rekening werd gehouden; bovendien bestaan binnen verschillende inkomenscategorieën grote verschillen door de cumulatieve effecten van maatregelen. Of dit overleg de aanleiding vorm- de voor het feit dat minister De Geus in november 2003 met een nadere uitwer- king kwam van de CPB-koopkrachtplaatjes bij de begroting voor 2004, is ons niet bekend. Maar wij waren er wel blij mee. Nu bleek dat het eerder geraamde koop- krachtverlies voor de minima van één procent in 2004 voor deelcategorieën uit- een kon lopen van plus één tot min acht procent. Wij tekenen daarbij aan dat bij deze cijfers ook weer tal van effecten niet zijn meegenomen. Onder andere geldt dat voor de lastenverhogingen van lagere overheden. Dat die fors kunnen zijn, bleek uit een inventarisatie van de basisgroep. Die verhogingen liepen uiteen van twee tot 35 procent. De lagere overheden laten zich veelal niets gelegen liggen aan het najaarsakkoord. De basisgroep is daar zeer verbolgen over. Koopkrachtplaatjes dienen slechts ter Onze conclusie is dat koopkrachtplaatjes slechts dienen ter verdoezeling van de verdoezeling van de feitelijke effecten van het overheidsbeleid voor grote groepen van de minima. feitelijke effecten Anders valt ook niet te verklaren, waarom bijna geruisloos jaar in jaar uit de laag- van het overheids- ste inkomensgroepen aan koopkracht hebben ingeleverd. We stemmen dan ook beleid voor grote volledig in met het rapport van de commissie Kerckhaert3, dat bepleit dat de effec- groepen van de mi- ten van het overheidsbeleid in de praktijk gevolgd worden. We voegen daaraan toe nima. dat het kabinet moet waarborgen dat verschillen tussen de vooraf berekende ef- fecten en die uit de praktijk gecompenseerd worden.

cdv|lente 2004 114

Dat is nodig om het verlies aan geloofwaardigheid van de politiek te voorkomen artikel c.q. te verminderen.

Naar een stelsel van lastenmaximering

In het CDA-verkiezingsprogram 2003-2007 wordt gepleit voor een nieuw systeem van tegemoetkoming in kosten voor wonen, zorg en kinderen, zulks ter vervan- ging een reeks van subsidies, kortingen en toeslagen.4 Fiscaal worden dan de las- ten voor huur die boven de vijftien procent uitgaan gecompenseerd met een toe- slag voor het meerdere. Voor de zorg gaat men uit van tien procent. De basisgroep steunt dit systeem. In het CDA-rapport Heffen naar draagkracht, dat in februari jl. werd aangeboden op het Partijcongres, wordt ook uitgegaan van het systeem van lastenmaximering. Het systeem wordt nader uitgewerkt en zou per 2006 moeten ingaan. Wij betwijfelen of dat jaar kan worden gehaald. Er zal eerst voldoende steun voor moeten verworven. Wij hebben echter nog een tweede kanttekening. Het rapport vermeldt dat de overheid er voor dient te zorgen dat er geen burgers door de bo- dem van het bestaan zakken. Men laat na om aan te geven welk inkomensniveau daarbij hoort. Het zal duidelijk zijn dat de basisgroep van mening is dat de huidi- ge bijstandsuitkering een te groot aantal gerechtigden in de problemen brengt. Wij komen daarop terug. Wij vinden het van belang dat het rapport monitoring bepleit van feitelijke koopkrachtontwikkelingen en vraagt de resultaten daarvan te verwerken door middel van compensatiemaatregelen in de voorjaarsnota. Wij hebben al lang op zo’n maatregel aangedrongen.

De periode tot de invoering van het stelsel van lastenmaximering

Het CDA zal reke- De invoering van een stelsel van lastenmaximering zal stellig nog een forse poli- ning moeten hou- tieke strijd opleveren. Wij zijn van mening dat intussen niet berust mag worden den met verdere af- in de verdere afbraak van de koopkracht van de minima. Het kan het CDA toch brokkeling van zijn moeilijk zijn ontgaan dat het CDA in de peilingen een fors verlies wordt voorge- aanhang, wanneer houden wanneer er nu verkiezingen zouden plaatsvinden. Waar het CDA grofweg de koopkrachteffec- een derde van zijn aanhang vond onder de lagere inkomensgroepen, lijkt een ver- ten de komende ja- lies in de polls met een derde van de aanhang verklaard te kunnen worden uit de ren voelbaar wor- ervaringen van die groepen met het kabinetsbeleid. Zo simpel zal het niet zijn, den. maar een kern van waarheid lijkt er moeilijk aan ontzegd te kunnen worden. En dan hebben we het nog niet eens over het feit dat voor 2005 en 2006 nieuwe aanslagen op de koopkracht van de minima zijn aangekondigd in het regeerak- koord. De minima hebben daar nog geen notie van, zo hebben wij gemerkt in onze contacten. Zij leven bij de dag, zo lijkt het. Het CDA zal rekening moeten houden met verdere afbrokkeling van zijn aanhang, wanneer de koopkrachteffec-

cdv|lente 2004 115 ten de komende jaren voelbaar worden. Het sociale gezicht van het CDA is al ste- vig aangetast en dat proces valt niet te keren met een belofte dat er een aantrekke- je zult de minima behoren! maar tot lijk stelsel van lastenmaximering komt op enig moment.

De basisgroep is dan ook van mening, dat tot aan de invoering van dat systeem in ieder geval het roer om moet. Wij pleiten daarom voor maatregelen die tot effect hebben dat de koopkracht van de minima in de komende drie jaren jaarlijks met drie procent zal groeien. De dekking daarvoor zal gevonden moeten worden in verhoging van de hoogste schijf van de inkomstenbelasting. Het pleidooi van CDA Tweede Kamerlid De Nerée tot Babberich om bij verdere bezuinigingen primair te denken aan verhoging van die schijf, komt al aardig in onze richting. Wij wijzen erop, dat de door ons voorgestelde maatregel nog niet een kwart com- penseert van de koopkrachtontwikkelingen van de minima ten opzichte van de hogere inkomens in de afgelopen vijftien jaar. Slechts door zich hier sterk voor te maken, zien wij een kans voor het CDA zijn sociale gezicht te herwinnen. Ook valt te denken aan het slachtofferen van de VVD-wens tot het schrappen van een deel van de Onroerend Zaakbelasting (OZB). Het zal duidelijk zijn dat dat plan vooral de hogere inkomens bevoordeelt. Maar ja, dit soort voorstellen ten laste van hoge- re inkomens valt tegenwoordig slecht. Toen een dezer dagen de PvdA een plan lan- ceerde om de aftrekbaarheid van pensioenpremies voor inkomens boven de € 45.000 af te schaffen, waren zelfs de vakbonden tegen onder het motto dat dat slecht is voor de koopkracht van de hogere inkomens. Alsof daar het grootste pro- bleem ligt. De stelling lijkt dat de koopkracht van de hogere inkomens van groot belang is voor de economie en dat die van de minima er niet of minder toe doet.

Armoede bestaat

De Armoedemonitor 20035 geeft aan dat drie procent van de huishoudens langdurig op minimumniveau moet leven en dat het percentage groeit. We spreken dan toch over ruim 200.000 huishoudens. We zien ook een groeiend aantal huishou- dens dat in problematische schuldensituaties is beland. De basisgroep ontvangt dagelijks brieven van mensen die hun financiële zorgen melden; die schrijven over de uitzichtloosheid van hun bestaan, het niet meer menswaardig kunnen le- ven. Over het afgelopen jaar hebben we al die reacties samengevat in een Zwartboek 20036. Uit onze contacten met sociale diensten blijkt ook dat men steeds meer uitkeringsgerechtigden echt in de problemen ziet komen. Voor ons is duide- lijk dat het rapport Heffen naar draagkracht op dit punt tekort schiet. Men geeft wel aan dat de overheid moet zorgen voor een redelijk bestaansminimum, maar men laat na aan te geven of de huidige bijstandsnormen daarmee in overeenstemming zijn. Naar onze mening moet daar een onderzoek naar komen. Onze ervaringen wijzen erop, dat met name bij uitkeringsgerechtigden in gecom- pliceerde omstandigheden – te denken valt aan chronisch zieken, gehandicapten,

cdv|lente 2004 116

huishoudens met problematische kinderen - door de bestaansbodem zakken. Ook artikel mensen met minder greep op hun situatie - zwakbegaafden, verslaafden, twee lin- kerhanden - lukt het vaak niet rond te komen. Waar Heffen naar draagkracht7 wijst op de Armoedemonitor 2003, stond in de aanvan- kelijke tekst dat die uitkomst reden vormde tot zorg. Die passage sneuvelde in de eindversie. Is dat niet typerend? Bestaat er niet een grote politieke vrees voor de erkenning van het feit dat steeds meer huishoudens het niet meer kunnen bol- werken? De consequenties zijn immers groot op het moment dat je dat erkent. Zit daar niet de verklaring voor het jarenlange accepteren van de misleidende koop- krachtplaatjes? Het taboe van de politiek: het bestaan van armoede! Een vraag die hieraan gekoppeld moet worden is: zit hier een deel van de verklaring voor het wantrouwen in de politiek bij grote groepen aan de onderkant van de samenle- ving? Wel leest men dagelijks over hoe de bovenkant, de managers, de bovenba- zen, zich verrijk. Onbestraft. De kleptocratie van Lodewijk de Waal. De zorg van de politieke majoriteit lijkt vooral te liggen bij de koopkracht van de hogere inko- mens. Is het gek dat de minima hun vertrouwen in de politiek dan verliezen? De arme kant van ons land voelt zich met recht verwaarloosd. Die herkent zich niet meer in Den Haag. En zo langzamerhand ook niet meer in het CDA. Dat geeft te denken.

Bouwstenen voor een nieuwe aanpak

We vatten samen: erkend moet worden dat het verschil in koopkracht tussen ho- Tot aan de invoe- gere inkomens en de minima in de afgelopen decennia exorbitant is gegroeid. ring van een sys- Wie beweert dat de kabinetten Balkenende met de afbraak van de sociale zeker- teem van lasten- heid zijn begonnen, die heeft niet goed opgelet. Paars heeft met het nieuwe fisca- maximering mag le regime een belangrijke zet gegeven tot vergroting van de afstand tussen hogere de koopkracht van inkomens en de minima. De koopkrachtverliezen hebben de minima deels over de de minima niet da- rand van het bestaansminimum geschoven. Het aantal huishoudens dat in proble- len, doch zal moe- men is geraakt is zorgwekkend. Het CDA-idee van lastenmaximering biedt een ten stijgen met drie wenkend perspectief voor de minima. procent per jaar. Nodig zijn: • verdere bezuinigingen dienen niet ten laste te komen van de minima; • een permanente monitoring van de koopkrachtontwikkeling is vereist; • de uitkomsten daarvan dienen gecompenseerd te worden; • er dient onderzoek te komen naar de hoogte van een bestaansminimum; • tot aan de invoering van een systeem van lastenmaximering mag de koopkracht van de minima niet dalen, doch zal moeten stijgen met drie procent per jaar; • daarmee wordt nog niet een kwart van het uiteengroeien van de koopkrachtver- schillen tussen hogere inkomens en de minima gecompenseerd; • de kosten van dit programma dienen te worden gedragen door de hogere

cdv|lente 2004 117

inkomens, waarbij het niet doorgaan van de afschaffing van een deel van de OZB een rol kan spelen, evenals een verhoging van de hoogste belastingschijf. je zult de minima behoren! maar tot

Naar onze mening kan slechts langs deze weg het sociale gezicht van het CDA her- steld worden en het vertrouwen van onze aanhang onder de lagere inkomens her- wonnen. Gerechtigheid en solidariteit moeten weer hoog in het vaandel komen te staan.

De heer drs. G.C. de Bruijn (1942) is secretaris van de CDA Basisgroep Sociale Zekerheid. Hij studeerde sociologie en planologie aan de RU Utrecht, was wethouder sociale zaken van de gemeente Amersfoort, algemeen directeur van een zorgkoepel en redacteur van Bestuursforum.

Noten

1. Syllabus 2003, RU Leiden 2. Ibidem 3. Heffen naar draagkracht, rapport van de commissie Kerckhaert, CDA, 2004. 4. Zie het artikel van Evert Jan van Asselt in dit nummer. 5. Sociaal Cultureel Planbureau 6. Zwartboek 2003, CDA-basisgroep sociale zekerheid 7. Heffen naar draagkracht, p. 21.

cdv|lente 2004 118 Pleidooi voor artikel gemeenschapszin en persoonlijke ontplooiing1 josine westerbeek-huitink emile van velsen

‘Het tweede kabinet Balkenende is onvoldoende sociaal in haar beleid.’ Zo wordt het althans vaak in de media afgeschilderd. Deze beoordeling is extra prikkelend vanwege het grote aantal bewindslieden dat affiniteit heeft met het christelijk-sociaal denken. De fundamentele vraag die in dit artikel centraal staat luidt: wat is sociaal? Voor een antwoord op de vraag wat sociaal is gaan we hieronder op zoek naar de wenselijke verhouding tussen de waarden ‘eigen ver- antwoordelijkheid’ en ‘solidariteit’ volgens het christelijk-sociaal denken. De wenselijke verhouding tussen eigen verantwoordelijkheid en solidariteit wordt in het perspectief van verschillende maatschappelijke ontwikkelingen gethematiseerd en geconcretiseerd. Zo is het sociaal om solidariteit te organise- HUITINK - ren en individuele zelfoverschatting te ontmaskeren, een onnodig beroep op solidariteit op creatieve wijze te beperken en democratisch te bepalen hoe de solidariteit te organiseren. Ook is het sociaal om de markt niet laten belemme- ren de solidariteit te organiseren en om het maatschappelijk middenveld de

JOSINE WESTERBEEK ruimte geven. Vooral in het geven van ruimte aan het maatschappelijk midden- veld zou voor dit kabinet nog een wereld te winnen zijn.

In dit artikel gaan wij na wat sociaal is volgens de christelijk-sociale traditie van waaruit het CNV put. Hierbij zal de verhouding tussen solidariteit, eigen en per- soonlijke verantwoordelijkheid aan de orde komen en nader doordacht worden. Het begrip ‘solidariteit’ duidt op saamhorigheid tussen mensen, onderlinge ver- bondenheid of dat wat individuen aan elkaar bindt en waarvan men ook de conse- quenties aanvaardt. Solidariteit kan gezien worden als iets feitelijks, een intentie, een gevoel of als iets normatiefs. In deze bijdrage staat de normatieve interpreta- tie van het solidariteitsbegrip centraal, binnen het sociaal-economische domein. Solidariteit in normatieve zin is op een hoger abstractieniveau bezien een toede-

EMILE VAN VELSEN lingsnorm: een norm op basis waarvan verantwoordelijkheden zouden moeten worden gedragen. In de context van de sociale zekerheid gaat de discussie bijvoor- beeld over de vraag of het individu of het collectief, verantwoordelijk zou moeten zijn voor het dragen van loondervingsschade. De verkozen toedelingsnorm kan so- lidariteit zijn, maar bijvoorbeeld ook schuld of onrechtmatigheid. Indien het indi- vidu of een organisatie de gevolgen van een bepaalde gebeurtenis zelf dient te dra-

cdv|lente 2004 119 gen, dan wordt in dit artikel over ‘eigen verantwoordelijkheid’ gesproken. Daarnaast wordt het begrip ‘persoonlijke verantwoordelijkheid’ gebruikt als de pleidooi voor gemeenschapszin en persoonlijke ontplooiing verantwoordelijkheid die ieder mens van God krijgt om gerechtigheid te realise- ren.

Schets christelijk-sociaal denken

Het CNV behartigt de belangen van mensen op het gebied van werk en inkomen. Het CNV vindt hiervoor haar inspiratie in het Evangelie, waarvan het christelijk - sociaal denken een uitwerking is. Vooraf zij opgemerkt dat het christelijk-sociaal denken een poging is om uit die inspiratiebron de belangrijkste ethische princi- pes te vertalen naar een maatschappijvisie en deze vervolgens toe te passen op de werkelijkheid. Wij zijn van mening dat deze uitwerking het meest recht doet aan onze inspiratiebron, zonder af te doen aan de mogelijkheid dat vanuit dezelfde bron andere uitwerkingen of toepassingen kunnen volgen (zie Hay, 1991). In deze paragraaf wordt een schets gegeven van de uitgangspunten en beginselen van het christelijk-sociaal denken. Met die schets wordt beoogd duidelijk te ma- ken wat de basis is van de hierna beschreven wenselijke toedeling van verantwoor- delijkheden. Deze toedeling is immers geen objectief-neutrale bezigheid, maar is direct gerelateerd aan een bepaald mensbeeld en daaraan verbonden maatschap- pijbeeld.

Gerechtigheid realiseren als doel van gekregen persoonlijke verantwoordelijkheid De boodschap van het Evangelie kenmerkt zich onder andere door de oproep tot naastenliefde, waarvan de betekenis ligt in het dienstbaar zijn aan elkaar in het da- gelijks leven. Deze naastenliefde krijgt vorm in het doen van gerechtigheid (CNV, 1994). God heeft als Schepper ieder mens de ‘persoonlijke verantwoordelijkheid’ gegeven om Zijn aarde te beheren en bewerken als ‘rechtvaardig rentmeester’. Van Zuthem (1968) omschrijft gerechtigheid als de mens tot zijn bestemming la- ten komen in het aardse, maar ook het eeuwige leven. Volgens het Visieprogramma van het CNV (1994) gaat het bij gerechtigheid om het creëren van de juiste verhoudingen, zowel in de relatie tot de Schepper en de schepping als- ook in de relaties die mensen met elkaar en met zichzelf onderhouden. Het Tweede Vaticaans Concilie heeft het in deze context over ‘het totaal van de sociale randvoorwaarden waardoor zowel groepen als enkelingen hun eigen volmaakt- heid vollediger en vlugger kunnen bereiken’.

In het christelijk-sociaal denken wordt vanwege de gebrekkige menselijke omgang met de gekregen persoonlijke verantwoordelijkheid, de macht van het kwaad in structuren en ieder mens erkent. Dit kwaad treft de mens zowel in zijn eigen keu- zes als in de kwade machtsuitoefening door anderen. Het individu moet daarte- gen worden beschermd. Bovendien moet een rechtvaardige houding gestimuleerd

cdv|lente 2004 120

worden. Zowel in de protestantse als rooms-katholieke traditie wordt dan ook be- artikel nadrukt dat onrechtvaardige structuren uiteindelijk het resultaat zijn van het fa- lende (‘zondige’) menselijk handelen. Daarom is het veranderen van maatschap- pelijke structuren slechts een gedeeltelijke oplossing van het onrecht. Zo was Kuyper bijvoorbeeld van mening dat de oorzaak van de sociale kwestie in de negentiende eeuw gelegen was in het feit dat zowel het liberalisme als het so- cialisme van het Verlichtingsdenken uitgingen. Het Verlichtingsdenken gaat er in zijn visie ten onrechte vanuit dat de mens geen eeuwige bestemming heeft en niet naar het beeld van God geschapen is. Kuyper riep daarom op tot bekering van die houding (Woldring, 1996). En Johannes Paulus II stelt dat de opheffing van het structurele onrecht ten diepste alleen kan plaatsvinden wanneer individuen zich moreel bekeren (Jeurissen, 1989).

Solidariteit, subsidiariteit en soevereiniteit in eigen kring In het christelijk-sociaal denken zijn enkele waarden en concepten de kern gaan vormen als uitwerking van de persoonlijke verantwoordelijkheid van ieder mens om vanuit naastenliefde, gerechtigheid te realiseren. Solidariteit is vanzelfspre- kend een van de waarden die van groot belang worden geacht. Volgens Van Zuthem (1968) is solidariteit de uitdrukking van de door God zelf gewilde verbon- denheid van de mensen en kan ze niet los worden gezien van naastenliefde en barmhartigheid. Twee bekende christelijk-sociale concepten geven enige richting bij het organise- ren van de wenselijke verhouding tussen ‘eigen verantwoordelijkheid’ en ‘solidari- teit’. In het rooms-katholieke denken staat het verticaal ordenende subsidiariteit- concept centraal. In het protestantse denken is het horizontaal ordenende concept ‘soevereiniteit in eigen kring’ leidend.

‘Subsidiariteit’ handelt over de hulp die de gemeenschap aan zijn leden verschul- digd is. Subsidiair wil zeggen: helpend, bevorderend. De overheid moet alleen waar dit nodig is en op een zo laag mogelijk niveau ingrijpen wanneer het parti- culiere initiatief faalt. Daarmee wordt beoogd een grenzeloze uitbreiding van de overheidsbemoeienis met het maatschappelijk leven, die men bijvoorbeeld op ba- sis van een geïsoleerd gebruik van de waarde solidariteit zou kunnen bepleiten, van een bovengrens te voorzien. De beste vorm van solidariteit is hierbij de hulp De beste vorm van tot zelfhulp. De hulp moet zoveel mogelijk ten dienste staan van de eigen ont- solidariteit is de plooiing van het individu, door het op te wekken tot eigen kracht en initiatief hulp tot zelfhulp. (Jeurissen, 1989). Het protestantse denken stelt centraal dat God soeverein is en de bron van alle ge- zag en macht. Hieruit volgt dat aan de samenlevingsverbanden nooit meer dan een afgeleide soevereiniteit toekomt waarbij voor de uitoefening uiteindelijk ver- antwoording zal moeten worden afgelegd aan God. Alle levensgebieden vinden de zin van hun bestaan in hun rechtstreekse band met God. Levensgebieden zoals de

cdv|lente 2004 121 staat, kerk, school en wetenschap, bedrijf, huwelijk en gezin zijn dus niet hiërar- chisch, maar naast elkaar gesteld. Geen enkel domein, zoals de overheid of de pleidooi voor gemeenschapszin en persoonlijke ontplooiing markt, mag de anderen dus overheersen. Een te dominante overheid werkt bij- voorbeeld het opkomen van zelfstandige samenlevingsverbanden tegen (waaron- der het maatschappelijk middenveld) die de eigen competenties, vrijheid en ver- antwoordelijkheid van burgers versterken (Woldring, 1990 en 1996).

Eigen verantwoordelijkheid en solidariteit in het christelijk-sociaal denken

Wat het liberalisme en socialisme bindt is hun beeld van de autonome mens. In het liberale denken is de mens in morele zin alleen verantwoording aan zichzelf schuldig. In het socialistische denken is het individu morele verantwoording schuldig aan het collectief. Daar tegenover staat het christelijk-sociaal denken dat als uitgangspunt heeft dat ieder mens zich uiteindelijk persoonlijk moet verant- woorden tegenover God, zijn Schepper. In hun visie op gemeenschappen zijn het liberale individualisme en het socialisti- sche collectivisme echter elkaar tegenstrevende interpretaties van de sociale wer- kelijkheid. In het christelijk(-sociaal) denken wordt een weg bepleit die deze tegen- stelling doorbreekt. In het christelijk-sociaal denken wordt ervan uitgegaan dat de mens zowel een individuele persoon als een gemeenschapswezen is. Het welzijn van de persoon en van de gemeenschap zijn aan elkaar gerelateerd; het is een we- derkerige relatie.

Uit dit mensbeeld en de hierboven beschreven christelijk-sociale uitgangspunten en beginselen, volgt een aantal globale denklijnen. Die denklijnen beschrijven de contouren van wat volgens het christelijk-sociaal denken een wenselijke verhou- ding is tussen ‘eigen verantwoordelijkheid’ en ‘solidariteit’ (zie onder andere: Kouwenhoven, 1989). De eerste denklijn betreft de plaats van de waarde eigen verantwoordelijkheid. De mens is primair zelf verantwoordelijk voor zijn eigen levensonderhoud en dat van zijn gezin. Dat kan worden afgeleid uit de hierboven beschreven concepten ‘subsi- diariteit’ en ‘soevereiniteit in eigen kring’. Het streven om die verantwoordelijk- heid af te wentelen op de gemeenschap is onwenselijk. Misbruik van solidariteits- regelingen is zelfs gevaarlijk, omdat de hierdoor bij solidairen opgewekte gevoelens van onrecht tot een verminderd draagvlak voor solidariteitsregelingen kunnen leiden. Ten tweede de denklijn die een plaats geeft aan de waarde solidariteit. Volgens deze denklijn moet het individu nooit los gezien worden van de samenlevingsver- banden waarin God hem of haar plaatst. Onvoorzienbare risico’s (ongeval, ziekte, werkloosheid), oudedagsvoorzieningen (onderlinge zorg tussen generaties) en ontplooiingsmogelijkheden behoren daarom mede tot de verantwoordelijkheid

cdv|lente 2004 122

van de gemeenschap. De gemeenschap mag met andere woorden geen beroep artikel doen op de verantwoordelijkheid van een individu wanneer de persoon niet in staat is deze te vervullen. De gemeenschap moet op dat punt te hulp schieten door solidariteit te organiseren. Hier vindt dus een vertaling plaats van het subsidiariteitsconcept naar onze markteconomie. Het marktmechanisme heeft immers alleen oog voor de voortge- brachte producten en diensten en niet voor de mens die de prestatie levert. Hierdoor wordt het behoefte-element ten onrechte niet meegewogen bij de inko- mensverdeling. Bovendien is de huidige inkomensverdeling mede bepaald door de wijze van verdeling van productiefactoren in de samenleving van vroeger, De christelijk-socia- waardoor individuen verschillende mogelijkheden hebben om hun talenten te le waarde ‘gerech- ontwikkelen en meer eigen verantwoordelijkheid aankunnen. De eigen verant- tigheid’, brengt de woordelijkheid voor het ontplooien van de talenten is daarom beperkt tot het be- waarden ‘eigen ver- nutten van de mogelijkheden die door het inkomen en de gemeenschap worden antwoordelijkheid’ geboden. Hier wordt dus duidelijk dat de christelijk-sociale waarde ‘gerechtig- en ‘solidariteit’ in heid’, de waarden ‘eigen verantwoordelijkheid’ (de eerste denklijn) en ‘solidari- de juiste balans. teit’ (de tweede denklijn) in de juiste balans brengt.

De laatste denklijn betreft het inbrengen van de voorkeur om de waarden solidari- teit en eigen verantwoordelijkheid via een andere weg te organiseren. In de chris- telijk-sociale visie wordt gewezen op de voorkeur om te organiseren via het maat- schappelijk middenveld en niet via de markt of overheid. Vaak kan de wenselijke verhouding tussen eigen verantwoordelijkheid en solidariteit het beste worden vormgegeven op dit niveau. De overheid heeft uiteraard wel de verantwoordelijk- heid om het (laatste) schild voor de zwakkeren te zijn. Het afwentelen van kosten door het maatschappelijk middenveld op rest van de samenleving dient ze ook te voorkomen. Het expliciet inbrengen van dit alternatief is met name een consequentie van het concept soevereiniteit in eigen kring. Die voorkeur voor het maatschappelijk mid- denveld heeft ook te maken met het christelijk-sociale mensbeeld dat zich zowel niet geheel kan vinden in het beperkte, negatieve mensbeeld van de liberalen en het te rooskleurige mensbeeld van de socialisten . Het christelijk-sociaal denken erkent namelijk dat sociale risico’s deels extern zijn bepaald maar voor een ander deel ook beïnvloed worden door het eigen gedrag. Via gemeenschappen dient soli- dariteit daarom te worden georganiseerd. Tegelijkertijd moet misbruik van solida- riteit worden voorkomen. Deze twee eisen kunnen vaak optimaal door het maat- schappelijk middenveld worden gerealiseerd. Voor deze voorkeur voor het maatschappelijk middenveld kan ook ondersteuning worden gevonden in economische theorie en onderzoek. Zo kan via collectivitei- ten worden voorkomen dat de groep te klein wordt om risicosolidariteit te kun- nen organiseren. Tegelijkertijd worden de nadelen van een anonieme, te grote groep ‘moral hazard’ en ‘adverse selection’ vermeden door de beperkte omvang

cdv|lente 2004 123

van de door het maatschappelijk middenveld georganiseerde regelingen. Ook kan het maatschappelijk middenveld efficiënter dan marktpartijen zijn om sociale re- pleidooi voor gemeenschapszin en persoonlijke ontplooiing gelingen te organiseren, denk bijvoorbeeld aan pensioenfondsen (CPB, 2000). Een derde inzicht uit de economische wetenschap is dat een corporatistisch stelsel van arbeidsverhoudingen economisch niet slechter presteert dan een Angelsaksisch stelsel. Die empirische bevindingen verdragen zich slecht met pop- ulair economisch-theoretische pleidooien die doen alsof alleen een zo’n decen- traal mogelijk stelsel van arbeidsverhoudingen economisch verantwoord is (OECD, 1997, en Teulings en Hartog, 1998).

Wat is sociaal?

In dit artikel zijn de contouren van een wenselijke verhouding tussen de waarden ‘eigen verantwoordelijkheid’ en solidariteit’ uiteengezet vanuit het christelijk-so- ciaal denken . Op basis van deze contouren worden hieronder vijf gedachten be- schreven die als antwoord dienen op de vraag wat tegenwoordig sociaal is. Deze antwoorden worden vergezeld van enkele actuele beleidsvoorstellen van het CNV. De antwoorden geven dus aan wat sociaal is, maar ook enkele voorbeelden hoe het kabinet dit concreet vorm kan geven. Christelijk-sociaal denken is namelijk niet utopisch van karakter of voor het behouden van de status-quo. Aan een juiste verhouding tussen de waarden solidariteit en eigen verantwoordelijkheid houden we vast, maar de hiervan afgeleide normen moeten aangepast worden aan de maatschappelijke ontwikkelingen. De vijf antwoorden hebben als rode draad dat het christelijk-sociaal is om gemeen- schapszin en persoonlijke ontplooiing te organiseren en stimuleren. Hiermee wordt bedoeld dat de solidariteit als waarde van groot belang is en dient te zijn. Terwijl tegelijkertijd de beste hulp, zelfhulp is. Dat wil zeggen dat de groei van het individu in zijn capaciteiten en moraal moet worden nagestreefd. De antwoorden gaan in op vijf aspecten van solidariteit, namelijk: - de noodzaak van solidariteit in een individualiserende samenleving; - de uitholling van solidariteit door freeriders in een pluriforme samenleving; - de wenselijkheid van breed maatschappelijk draagvlak voor de waarde van soli- dariteit; - de economische mogelijkheden van solidariteit in een globaliserende economie; Hogere inkomens - de institutionele mogelijkheid om solidariteit via het maatschappelijk midden- hoeven niet oneven- veld te organiseren. redig gebruikte ma- ken van fiscale be- Sociaal is… solidariteit organiseren en individuele zelfoverschatting ontmaskeren vordering van het In de eerste plaats is het moreel noodzakelijk om solidaire regelingen te organise- eigen woningbezit. ren die er voor zorgen dat mensen die zelf niet in hun levensonderhoud en/of ont- plooiing kunnen voorzien, hier in worden voorzien. In dit verband dienen ook de grenzen van individuele mogelijkheden benadrukt te worden in onze individuali-

cdv|lente 2004 124

serende maatschappij. De individualisering van onze maatschappij is enerzijds artikel positief te duiden: een aanzienlijk deel van de mensen is economisch zelfstandi- ger en beter opgeleid dan vorige generaties. Hierdoor zijn solidaire regelingen vanaf een bepaald individueel welvaartsniveau minder belangrijk en zelfs achter- haald geworden voor sommige groepen, met name inkomenssolidariteit. Het CNV heeft in 2003 voorstellen aan het kabinet gepresenteerd waarin het blijk gaf niet vanuit een reflex tegen veranderingen te zijn en de status-quo te willen doorbreken. In die CNV-voorstellen wordt onder andere gepleit voor het maxime- ren van de fiscale aftrekbaarheid van de hypotheekrente. De principiële reden hiervoor is dat hogere inkomens niet onevenredig gebruik hoeven te maken van deze fiscale bevordering van het eigen woning bezit.

Een levenslooprege- Anderzijds ontwikkelt de individualiseringstendens zich in een richting waarbij ling kan geen sub- de constructieve mogelijkheden van gemeenschap onvoldoende erkend worden stituut worden voor en daarmee in de toekomst een knelpunt kan ontstaan in het organiseren van een sociale zekerheids- wenselijk niveau van solidariteit (zie: SCP (1998) en Hortulanus en Machielse regelingen. (2000)). De dominantie van het liberale en neo-klassieke economsiche denken voedt deze schaduwzijde van individualisering. De meeste mensen zijn echter tot op grote hoogte afhankelijk van risicosolidariteit wanneer ze werkloos of arbeids- ongeschikt worden. Bovendien is een nog steeds significante groep Nederlanders minder economisch zelfstandig vanwege bijvoorbeeld de beperktheid van hun kwalititeiten of ziekte. Concreet betekent dit bijvoorbeeld dat een levensloopregeling geen substituut kan worden voor sociale zekerheidsregelingen. De reden hiervoor is dat in een le- vensloopregeling geen risicosolidariteit kan worden georganiseerd. Maar het bete- kent tevens dat tot op zekere hoogte een versobering in sociale zekerheidsregelin- gen preventief gecompenseerd kan worden door te investeren in scholing. Het CNV pleit daarom voor investeringen in scholing, die ook voor onze kennisecono- mie van groot belang zijn.

Sociaal is… onnodig beroep op solidariteit creatief beperken Ten tweede is het sociaal om actoren op een evenwichtige wijze te stimuleren geen onnodig beroep te doen op de solidariteit van leden van de gemeenschap. Niet alleen via de hierboven voorgestelde investeringen in scholing. Het stimule- ren heeft hier met name betrekking op het bestrijden van gedrag dat het draag- vlak voor solidariteitsregelingen uitholt, hoewel de omvang van misbruik niet moet worden overdreven (zie: TNO, 2003). Daarbij dient tegelijkertijd erkend te worden dat er een grens is aan het stimuleren van gerechtigheid. Een klein deel van de samenleving zal nu eenmaal altijd een ondermijnende rol spelen, wat tege- lijkertijd niet wil zeggen dat dit gedrag niet bestreden moet worden. De complexiteit van onze postmoderne samenleving met haar verlies aan ge- meenschappelijk gedragen waarden en normen stelt ons maatschappelijk voor

cdv|lente 2004 125 een enorm dilemma. Niet-politieke factoren bepalen meer dan ooit of men zich moreel wenselijk opstelt. De populaire gedachte dat financieel prikkelen wellicht pleidooi voor gemeenschapszin en persoonlijke ontplooiing de enige, wel effectieve sturingsmogelijkheid is die nog resteert kan juist aver- echts werken. Economisering van de samenleving kan normen namelijk ook uit- hollen die nodig zijn om sommige externe effecten te internaliseren. De daarmee gepaard gaande uitholling van sociaal kapitaal bemoeilijkt alleen maar de coördi- natie van gedrag (Bovenberg en Van de Klundert, 1999).

Concreet betekent dit bijvoorbeeld dat de vakbeweging meer dan nu het geval is het freeridersprobleem moet aanpakken, maar dat ze hierbij haar taak als belan- genbehartiger van álle werknemers niet uit het oog mag verliezen. En in het ka- der van de herziening van de WAO ging het CNV-plan er daarom vanuit dat werk- nemers en werkgevers geprikkeld moeten worden om verzuim te voorkomen en zo kort mogelijk te laten zijn. Tegelijkertijd dient erkend te worden dat onder ie- dere regeling onwenselijk en asociaal gedrag plaatsvindt. Het te sterk financieel prikkelen van mensen leidt tot de onrechtvaardige situatie dat een meerderheid die moreel terecht aanspraak maakt op een arbeidsongeschiktheidsuitkering de uitkering misloopt. Het is in de visie van het CNV dan ook een uitdaging om in de toekomst niet zozeer meer via nog meer financiële prikkels misbruik te bestrij- den, maar via een hogere effectiviteit van de uitvoeringsinstanties. En via het faci- literen en stimuleren van andere domeinen die het draagvlak voor de waarden so- lidariteit en eigen verantwoordelijkheid versterken.

Sociaal is… om democratisch te bepalen hoe solidariteit te organiseren In de derde plaats is het sociaal dat de politiek en andere maatschappelijke acto- ren vanuit een brede maatschappelijke visie aan hun burgers c.q. leden uiteenzet- ten welke alternatieve beleidskeuzes kunnen worden gemaakt en wat volgens hun maatschappijvisie de consequenties daarvan zijn. Dit onderstreept de steeds bre- der onderkende noodzaak van herbronning en tegelijkertijd om in interactie met de veelal mondige leden en burgers deze visie te concretiseren in standpunten. Dit betekent volgens het CNV dat het ook vanuit dit meer procesmatige perspec- tief onwenselijk is om verder te bezuinigen op sociale zekerheid. Uit onderzoek (SCP, 2002) en ook onze ledenvergaderingen blijkt dat veel mensen het belang on- derstrepen van de risicosolidariteit die in ons sociale zekerheidsstelsel is georgani- seerd. De bezuinigingen van de kabinetten Balkenende I en II vertonen in dit licht een opmerkelijk dubbel karakter in het debat over de plaats van de waarde solida- riteit. In het licht van de vergrijzing wordt het enerzijds van belang geacht om de houdbaarheid van de overheidsfinanciën te versterken door tekorten op de over- heidsbalans te beperken. Die versterking van de houdbaarheid van intergeneratio- nele solidariteit is anderzijds deels gefinancierd door te bezuinigen op regelingen die voor risico- en inkomenssolidariteit zorgen, wat electoraal gevaarlijk is indien dit te fors of snel plaatsvindt.

cdv|lente 2004 126

artikel Sociaal is… de markt niet laten belemmeren solidariteit te organiseren Ten vierde is het sociaal dat de markt als één van de maatschappelijk domeinen, de andere domeinen niet gaat overheersen. In de tijd van Kuyper bestond angst voor een te machtige overheid, welke hij vanuit het concept ‘soevereiniteit in ei- gen kring’ onwenselijk achte. De implicatie van globalisering is echter dat overhe- den tegenwoordig steeds meer de primaire taak krijgen om van hun land een aan- trekkelijke investeringslocatie te maken (OECD, 2001). Door de toenemende concurrentie op productmarkten zal een concurrerend niveau van de vernoot- schaps-, loon- en inkomstenbelasting steeds belangrijker worden om zo de prijs- concurrentiepositie ten opzichte van het buitenland te verbeteren (Bos et al, 2001). Per saldo is er dus sprake van afnemend nationaal coördinatievermogen, met name op macro-economisch terrein. Terwijl theoretisch gezien alleen op in- ternationaal niveau compenserende sociale maatregelen kunnen worden geno- men, die in de politieke praktijk echter op dit moment financieel en principieel niet wenselijk worden geacht (Van der Meer, 2003). Goudzwaard (1974) heeft het in dit verband over de waarde van het juiste gebruik van het concept soevereiniteit in eigen kring. Het concept heeft tegenwoordig wel- licht als waarde dat het de handhaving van de soevereiniteit in eigen kring van de staat benadrukt. Dit concept mag dus niet als een ‘verdedigingslinie’ van het be- drijfsleven tegenover overheidsbemoeienis mag dienen. De uitdaging is om op Europees niveau, zonder het subsidiariteitsconcept uit het oog te verliezen, een grens te stellen aan deze financiële beperking van ruimte voor solidariteitsrege- Het is sociaal om lingen. Maar de oplossing voor een dominerende rol van de markt dient niet al- het maatschappe- leen via het versterken van de overheid plaats te vinden. lijk middenveld meer de verhou- Sociaal is… het maatschappelijk middenveld de ruimte geven ding tussen eigen Tenslotte is het sociaal om het maatschappelijk middenveld meer de verhouding verantwoordelijk- tussen eigen verantwoordelijkheid en solidariteit te laten organiseren. Op dit ni- heid en solidariteit veau kan de persoonlijke verantwoordelijkheid namelijk optimaal vorm worden te laten organise- gegeven. Bovendien kan een integrale afweging worden gemaakt tussen de voor- ren. keur voor een loonstijging dan wel voor financiering van de solidariteitsregeling. De overheid blijft het (laatste) schild voor de zwakkeren, omdat deze mensen veel- al geen verbinding meer hebben met de arbeidsmarkt. Opvallend is dat alle coali- tiepartijen zeer terughoudend zijn om het maatschappelijk middenveld die ver- antwoordelijkheden terug te geven. Juist de leden van het kabinet die affiniteit hebben met het christelijk-sociaal denken zouden zich van dit alternatief voor staat en markt bewust moeten zijn en het benutten.

ir. Josine Westerbeek-Huitink is vice-voorzitter CNV vakcentrale en drs. Emile van Velsen, be- leidsadviseur van de CNV vakcentrale

cdv|lente 2004 127

Noten pleidooi voor gemeenschapszin en persoonlijke ontplooiing

1. De auteurs bedanken de leden van de CNV-projectgroep ‘de balans tussen ei- gen verantwoordelijkheid en solidariteit’ en Piet Hazenbosch voor hun com- mentaar op dit artikel. De projectgroep bestond naast de auteurs uit: Danielle Vaartjes-van Suijdam, Janny Udo en Marco Kastelein. 2. Het christelijk-sociaal denken is onder andere daarom niet als een in politieke termen linkse of rechtse maatschappijvisie te kwalificeren. 3. Met nadruk zij erop gewezen dat een individu zijn ‘persoonlijke verantwoorde- lijkheid’ iets anders is als de waarde ‘eigen verantwoordelijkheid’. Ieder mens krijgt de ‘persoonlijke verantwoordelijkheid’ van God om gerechtigheid te re- aliseren, als uitdrukkingsvorm van naastenliefde. Indien het individu of een organisatie de gevolgen van een bepaalde gebeurtenis dient te dragen, dan wordt in dit artikel over ‘eigen verantwoordelijkheid’ gesproken. 4. Binnen het sociaal-economische solidariteitsbegrip kan een onderscheid ge- maakt worden tussen risicosolidariteit en inkomenssolidariteit (Fluit, 2001). Overigens kunnen beide solidariteitsvormen bezien worden vanuit een inter- generationeel (tussen verschillende generaties) en intragenerationeel (specifie- ke groepen binnen een generatie) perspectief. De hoogte van ‘risicosolidariteit’ wordt bepaald door de mate waarin mensen met een lage kans op een gebeurtenis (bijvoorbeeld ziekte) qua premiehoogte in de richting gaan van premiebetalers die een hoog risico lopen deze bepaal- de gebeurtenis te overkomen. Met andere woorden: wanneer de equivalentie tussen risico, premie en uitkering sterk is dan wordt de verzekering geken- merkt door weinig risicosolidariteit en omgekeerd. ‘Inkomenssolidariteit’ houdt in dat hogere inkomens een deel van hun inko- men overdragen aan mensen met een lager inkomen. Er vindt met andere woorden een herverdeling van koopkracht plaats ten gunste van de lagere in- komens.

Literatuurlijst

- Balkenende, J.P. (1993), Over verantwoordelijkheid en economie: wat nu?, Amsterdam: Vrije Universiteit. - Banning, W. en H.E.S. Woldring (1998), Hedendaagse sociale ontwikkelingen: achter- gronden en beginselen, Bohn Stafleu Van Loghum. - Bos, W., Zalm, G. en Vermeend, W. (2001), Belastingen en Premies; een verkenning naar nieuwe mogelijkheden vanuit het belastingstelsel, in reeks: Verkenningen: bouw- stenen van toekomstig beleid, SDU: Den Haag. - Bovenberg, A.L. en Klundert, Th. C. M. J. van de (1999), Christelijke traditie en neo- klassieke economie in gesprek, in: ESB 19-11-1999 (pag. 848-852). - CNV (1994), CNV Visieprogramma, Utrecht: CNV vakcentrale.

cdv|lente 2004 128

- CPB (2000), Solidariteit, keuzevrijheid en transparantie; de toekomst van de artikel Nederlandse markt voor oudedagsvoorzieningen, Den Haag: SDU Uitgevers & Centraal Planbureau. - Fluit, P.S. (2001), Verzekeringen en solidariteit, Deventer: Kluwer. - Goudzwaard, B. (1974), Schaduwen van het groeigeloof, Kampen: Kok. - Hay, D. A. (1991), Economics Today. A Christian critique, Grand Rapids, Michigan: Wm. B. Eerdmans Publishing Co. - Hortulanus en Machielse (2000), Wie is mijn naaste? Het Sociaal debat deel 2, Den Haag: Elsevier. - Jeurissen, R.J.M. (1989), Het sociale denken binnen de katholieke kerk: uitgangspunten en ontwikkelingen, in: Valk, J.J.M. de, Vernieuwing van het christelijk sociaal denken, Baarn: Ambo. - Kouwenhoven, A. (1989), De dynamiek van het christelijk sociaal denken, Nijkerk: Callenbach. - Meer, M. van der et al (2003), Weg van het overleg?, Amsterdam: Amsterdam University Press. - OECD (1997), Economic performance and the structure of collective bargaining, in: Employment Outlook. - OECD (2001), Devolution and Globalisation. Implications for local decision-makers, Paris: OECD. - SCP (1998), Sociaal en Cultureel Rapport 1998, Den Haag: SDU. - SCP (2002), Zelfbepaalde zekerheden : individuele keuzevrijheid in de sociale verzekerin- gen: draagvlak, benutting en determinanten, Den Haag: SDU. - Teulings, C en Hartog, J. (1998), Corporatism or competition? : labour contracts, insti- tutions and wage structures in international comparison, Cambridge: Cambridge University Press. - TNO (2003), Regelovertreding in de sociale zekerheid. - Woldring, H.E.S. (1990), Geschiedenis en perspectieven van de protestants-christelijk sociale beweging, in: Crijns, H. (e.a.), Tussen arbeid en kapitaal. Een eeuw katholiek en protestants sociaal denken, Amsterdam: Luyten. - Woldring, H.E.S. (1996), De christen-democratie. Een kritisch onderzoek naar haar po- litieke filosofie, Utrecht: Het Spectrum. - Woudenberg, R. van (red)(1996), Kennis en werkelijkheid, Amsterdam: Buijten&Schipperheijn. - Zuthem, H.J. van (1968), Gezag en zeggenschap: vragen over de toekomst van het chris- telijk sociaal denken, Kampen: Kok.

cdv|lente 2004 129 Het kan socialer, beter het kan socialer, beter agnes jongerius en jan schrauwen

Het kabinetsbeleid zoals neergelegd in het regeerakkoord is volgens de FNV ‘asociaal’. Maar wat is nu eigenlijk sociaal in de optiek van de FNV? Voor de beantwoor- ding van die vraag gaan Agnes Jongerius en Jan Schrauwen in op honderd jaar sociaal denken, de sociale kwestie en de twee tradities die binnen het FNV nog steeds herkenbaar zijn, de sociaal-democratische beweging en de sociale stro- ming in het katholicisme. Het sociale denken van het FNV stelt het begrip soli- dariteit centraal. Voor de FNV krijgt solidariteit een praktische vertaling in de slogan ‘de sterkste schouders dragen de zwaarste lasten’. De kwalificatie ‘soci- aal’ verdienen beleidsmaatregelen die dit evenwicht tussen ‘schouders’ en ‘las- ten’ in de gaten houden. Beleidsmaatregelen zoals de bezuiningsmaatregelen van het kabinet, waarbij de sterkste schouders en de zwaarste lasten uit hun

AGNES JONGERIUS verband getrokken worden, verdienen de kwalificatie ‘asociaal’. Gegeven de ar- moede en de buitenproportionele verrijking wordt het hoog tijd het thema van de rechtvaardige inkomensverdeling en de toenemende inkomensongelijkheid in Nederland weer op te pakken. Voor de FNV is de organisatiebasis van solida- riteit het individu, en niet, zoal het CDA wil, het huishouden. Ook zal een debat over de uitvoeringspraktijk nodig zijn; zal die primair via markt of de overheid moeten geschieden?. Tenslotte geven Jongerius en Schrauwen aan dat een de- bat ‘op zich’ over de rechtvaardiging van de inkomensverdeling nodig is. Arbeidsparticipatie is uiterst belangrijk maar mag het debat over de armoede- bestrijding niet overschaduwen.

JAN SCHRAUWEN ‘Werken aan een samenleving die zo ingericht is, dat voor iedereen de kwaliteit van het bestaan is gegarandeerd’

Ons hoofdbezwaar ‘Het kan socialer, beter’. Onder deze titel voerde de FNV afgelopen zomer en na- is toch dat het prin- jaar campagne tegen plannen uit het regeerakkoord van het kabinet Balkenende cipe ‘de sterkste II. Campagne tegen een veel te omvangrijk bezuinigingspakket, de onaanvaardba- schouders dragen re inkomenseffecten van de plannen en een eenzijdige en krampachtige visie op de zwaarste lasten’, het begrotingsbeleid. De enorme fixatie op het terugdringen van het begrotings- geheel uit het oog tekort beperkt niet alleen de mogelijkheden voor noodzakelijke investeringen in verloren is. de samenleving, het leidt ook tot te ingrijpende bezuinigingen en brengt daarmee grote schade aan de verzorgingsstaat en de werkgelegenheid. In het regeerak- koord wordt het beginsel van het recht voor iedereen op economische zelfstandig- heid overboord gezet. Maar ons hoofdbezwaar is toch dat het principe ‘de sterkste schouders dragen de zwaarste lasten’, geheel uit het oog verloren was.

cdv|lente 2004 130

‘Meedogenloos’, noemden wij de plannen uit het regeerakkoord. ‘Meedogenloos’ artikel en ‘asociaal’. Op 26 juni, bij de start van onze campagne, deelden wij ijsjes uit aan het publiek en politici op het Plein in Den Haag. De gevolgen van de kabinetsplannen werden geschetst aan de hand van de familie Balk. De leden van deze familie, met de voor- namen van ministers uit het kabinet-Balkenende II, kregen ieder voor zich te ma- ken met een of meer van de aangekondigde verslechteringen. Sommige politici stoorden zich aan de actiekrant met de titel ‘Familie Balk in de Ellende’. ‘Flauwe vakbondshumor’ luidde het commentaar. Het verwijt dat het voorgestelde beleid ‘asociaal’ is, werd echter veel zwaarder genomen. Zeker door de politici van CDA- huize. Meer dan bij VVD’ers roept de kwalificatie ‘asociaal’ bij hen irritatie op. Aan de kwalificatie ‘asociaal’ hangt de geur van een scheldwoord: wie ‘asociaal’ is, deugt immers niet. Aan de heftigheid van de reacties zou ook de conclusie ver- bonden kunnen worden dat men zich aangesproken voelde omdat het verwijt een kern van waarheid bevat. In dit artikel zoeken we een antwoord op de vraag wat de FNV bedoelt als ze zegt dat het ‘socialer’ kan. Wat is voor de FNV nu eigenlijk ‘sociaal’ of ‘asociaal’? In meest brede zin heeft het woord ‘sociaal’ betrekking op alles wat met het mense- lijk samenleven verband houdt. In het vervolg van dit artikel gebruiken we het woord ‘sociaal’ meer in de specifieke zin die het heeft in samenstellingen als ‘de sociale en economische verhoudingen’, de ‘sociale wetgeving’, de ‘sociale zeker- heid’. Het begrip ‘sociaal’ wordt daarin toegespitst op de maatschappelijke ver- houdingen rond arbeid, inkomen en zorg. ‘Sociaal’ en ‘solidariteit’ zijn grote be- grippen, gevormd in een lange traditie van ruim honderd jaar sociaal denken. Wat leert ons deze lange traditie over het begrippenpaar sociaal en solidariteit? Hoe vullen wij het begrippenpaar nu in?

Honderd jaar sociaal denken

Een belangrijke katalysator voor het ontstaan van het sociale denken was de Parlementaire Enquête van 1887. In dit parlementaire onderzoek wilde men zicht krijgen op de naleving van wat beschouwd wordt als de eerste wet op sociaal ge- bied, de Wet op de Kinderarbeid uit 1874. Deskundigen werden door de commissie geraadpleegd over ‘den toestand op fabrieken en werkplaatsen.’ Voor het eerst kwamen er bij dit onderzoek ook arbeiders als getuigen aan het woord. Ook hun verhaal werd hiermee officieel vastgelegd. De verslagen riepen een storm van ver- ontwaardiging op, maar ook van woede en ongeloof. Het beeld van een tevreden Nederland, waar geen wantoestanden heersten, waar geen kinderen in fabrieken te werk werden gesteld en waar de arbeider nederig en voldaan met de pet in de hand zijn plaats wist, lag in duigen. De discussie over de ‘sociale kwestie’ kreeg hierdoor een belangrijke impuls.

cdv|lente 2004 131

Op 15 mei 1891 vaardigde paus Leo XIII de encycliek Rerum Novarum uit. Deze ency- cliek is voor de geschiedenis van de rooms-katholieke vakorganisatie een belang- het kan socialer, beter rijke stimulans geworden om het lot in eigen hand te nemen. Een paar maanden later vond in Amsterdam het eerste Christelijk Sociaal Congres plaats. Beide ge- beurtenissen bevorderden het christelijk-sociale denken, boden een veranderings- perspectief en vormden de legitimatie van de organisatie van gelovige arbeiders in eigen vakbonden. Een deel van de bewuste arbeiders kon zich al snel niet meer vinden in een gematigde opstelling en voelde zich meer aangetrokken door de in- ternationale socialistische beweging. Zij voelden zich meer thuis bij de Sociaal- Democratische Bond van Ferdinand Domela Nieuwenhuis, opgericht in 1881. De SDB stimuleerde de oprichting en de landelijke aaneensluiting van vakverenigin- gen. Maar de manier waarop de socialisten hun maatschappijkritiek formuleer- den, de strijdbaarheid en het soms openlijke atheïsme van de socialistische bewe- ging spraken de gelovige arbeiders niet aan. Zo kwam een proces van verzuiling op gang, dat zijn stempel zou drukken op de inrichting van de Nederlandse socia- le beweging en daarbinnen op de vakbeweging.

NKV en NVV doorbraken dit proces pas vele decennia later en gingen in de jaren Een eigen katholie- zeventig van de vorige eeuw samen in de FNV. Binnen het katholieke volksdeel ke organisatie voor hadden zich nieuwe opvattingen ontwikkeld over de verhouding tussen kerk en een daadwerkelijke wereld. In het licht hiervan was men de eigen katholieke organisatie voor een doorwerking van daadwerkelijke doorwerking van het katholieke gedachtegoed in het maatschap- het katholieke ge- pelijk leven eerder als een obstakel gaan ervaren dan als een nuttig instrument. dachtegoed in het NKV en NVV vonden dat de veranderde maatschappelijke verhoudingen de be- maatschappelijk le- schermende functie van eigen vakbonden overbodig maakten. Maar in het den- ven werd eerder als ken van de FNV zijn beide tradities nog steeds herkenbaar. In onze Grondslag uit een obstakel erva- 1997 formuleren wij dit als volgt: “Zij wortelt in twee tradities: de sociaal-demo- ren dan als een nut- cratische beweging en de sociale stroming in het katholicisme. Deze zijn uiteinde- tig instrument lijk bij elkaar gekomen in de FNV, een algemene, open en pluriforme organisatie.” De Grondslag geeft aan dat de FNV als maatschappelijke beweging deel uitmaakt van de langdurige en veelbewogen strijd voor de verbetering van de levensomstan- digheden van werknemers.

Solidariteit centraal in sociaal denken bij de FNV

Het sociale denken van de FNV stelt het begrip ‘solidariteit’ centraal. Dat is een klassiek begrip in de vakbondsgeschiedenis, dat we ook bij de voorlopers van de FNV tegenkomen. Het woord ‘solidariteit’ is gebaseerd op het Latijnse bijvoeglijk naamwoord solidus (stevig, vast) en het Neolatijnse juridische begrip solidaritas, dat zoiets betekent als ‘wederkerige verantwoordelijkheid’. De huidige betekenis heeft het woord pas in de negentiende eeuw gekregen: onderlinge saamhorigheid van mensen en de morele verplichting om samen te bouwen aan een betere sa-

cdv|lente 2004 132

menleving. Solidariteit werd een strijdkreet en een kernwaarde van de arbeiders- artikel beweging, van linkse politieke partijen en van de christelijk-sociale beweging. Solidariteit is onderdeel van het politieke bewustzijn van de onderdrukten, maar ook van het morele bewustzijn van degenen die zelf niet onderdrukt worden maar solidair zijn met de armen en de misdeelden.

Het begrip solidariteit heeft niet alleen een lange geschiedenis; het heeft ook nog actualiteitswaarde. In het vorig jaar verschenen boek Bezield. De inspiratiebronnen van de FNV wordt een hoofdstuk gewijd aan dit kernbegrip. Hierin wordt ingegaan op de vormgeving van de solidariteit en worden de actuele betekenissen op een rij gezet. Deze laten zich als volgt omschrijven: 1. Solidariteit als welbegrepen eigenbelang. Solidariteit is een noodzaak, om- dat alleen collectief optreden het persoonlijk belang van werknemers veilig kan stellen (smalle opvatting). 2. Solidariteit als notie die zich ook uitstrekt tot andere groepen, in het bijzon- der mensen aan de onderkant van de samenleving in de eigen samenleving en elders in de wereld (brede opvatting). 3. Solidariteit als maatschappijkritische notie en maatschappij-ideaal, die ver- bonden wordt met de strijd voor een recht-vaardiger samenleving, met een eerlijke verdeling van inkomen, vermogen en zeggenschap. Deze drie betekenissen sluiten elkaar niet uit, maar vullen elkaar aan. Ze krijgen vorm in een actieve samenwerking van de markt, de overheid en alle organisaties in het maatschappelijke middenveld. Het is ook op deze manier dat het begrip solidariteit onderdeel is van de al eerder genoemde Grondslag van de FNV. Daar wordt gezegd: “Solidariteit: het is ons ide- aal dat mensen voor elkaar opkomen als het nodig is en elkaar in bescherming ne- men. (...) Mensen moeten in solidariteit werken aan een samenleving - nationaal en internationaal - die zo ingericht is, dat voor iedereen de kwaliteit van het be- staan is gegarandeerd. Ook voor mensen in een zwakke en kwetsbare positie.”

In een actuele notitie zet de FNV solidariteit neer als de bewust gekozen verbin- ding met het lot van anderen (zowel sterkeren als zwakkeren), vanuit het bewust- zijn dat mensen niet op eilandjes leven, maar bij elkaar horen, samen sterker zijn dan individueel en vanuit de overtuiging dat het maatschappelijk handelen geba- seerd moet zijn op rechtvaardigheid. Vanuit solidariteit kijk je verder dan het wel- begrepen eigenbelang. Solidariteit is erop gericht dat iedereen dezelfde rechten heeft en krijgt: een maatschappelijke twee- (of meer) deling is onaanvaardbaar.

Solidariteit als basis voor een rechtvaardige inkomensverdeling

Voor de FNV krijgt ‘solidariteit’ een praktische vertaling in de slogan ‘de sterkste

cdv|lente 2004 133 schouders dragen de zwaarste lasten’. Dat is niet alleen een slogan voor pamflet- ten en spandoeken, maar ook een slogan die in de kern een soort thermometer het kan socialer, beter aanreikt voor de beoordeling van sociaal en asociaal beleid. Kort door de bocht ge- formuleerd hanteren wij de kwalificatie ‘sociaal’ voor beleidsmaatregelen die dit evenwicht tussen ‘schouders’ en ‘lasten’ in de gaten houden. Beleidsmaatregelen waarbij de sterkste schouders en de zwaarste lasten uit hun verband getrokken worden, verdienen de kwalificatie ‘asociaal’. Met deze verdere inkleuring gaan wij in het bestek van dit artikel verder op één thema van het sociale denken: het the- ma van de rechtvaardige inkomensverdeling. In het begin van de jaren tachtig van de vorige eeuw werd duidelijk dat de wel- vaartstaat topzwaar was geworden. De cijfers bewezen dat dit gegeven de econo- mische ontwikkelingen blokkeerde en de dat overheidsfinanciën overbelast wer- den. Sindsdien werden en worden pogingen ondernomen om het sociale stelsel te saneren. Het afstoten van bepaalde overheidstaken naar het vrije bedrijfsleven was een van de gekozen saneringsvoorstellen; ‘terugtredende overheid’ en ‘priva- tisering’ waren de bijbehorende leuzen. Een terugtredende overheid schuift het balletje door naar de vrije markt. Maar een terugtredende overheid onttrekt zich meer en meer aan haar taak als uitvoerder en financier van de georganiseerde maatschappelijke solidariteit, die voorheen vorm kreeg via sociale wetten en so- ciale instituties. En op de vrije markt zegeviert normaal het recht van de sterkste. Het hoeft dus geen bevreemding te wekken dat juist over de inrichting van het so- ciale stelsel de debatten een hoog ‘dit is asociaal-karakter’ hebben gekregen. Juist het sociale stelsel zelf is immers inzet van debat en voorwerp van verbouwing ge- worden. De ‘Armoedemonitoren’ van het SCP hebben aangetoond dat armoede bestaat in Nederland. Meer dan 650 duizend huishoudens moeten rondkomen van een inko- men op minimumniveau. Het gaat vaak om mensen met gezondheidsklachten, gezinnen met kinderen en huishoudens die het al lang met een minimuminko- men moeten doen. De jaarrapporten over armoede en sociale uitsluiting van Sociale Zaken schetsen een beeld van wat rondkomen van een minimuminkomen voor groepen in de praktijk betekent. Armoede sluit groepen mensen uit van vol- waardige deelname aan de samenleving. Buitenproportionele verrijking bestaat ook. Het feit dat managers in de top van het bedrijfsleven zichzelf en elkaar forse salarisverhogingen toekennen wordt te- recht door velen als een maatschappelijk ongewenst fenomeen beschouwd. De in- komensongelijkheid is in de afgelopen jaren toegenomen. Vanaf 1985 tot begin ja- ren negentig heeft de koopkracht van de tien procent hoogste inkomensgroepen zich veel gunstiger ontwikkeld dan die van de tien procent laagste inkomensgroe- pen. Vooral aan de onderkant van het inkomensgebouw drukt het overheidsbeleid een zware stempel. De overheid bepaalt niet alleen de hoogte van de bruto-inko- mens, maar ook de wijzigingen in de belasting- en premiesfeer. Bovendien speelt ze een belangrijke rol bij de ontwikkeling van de huren en de prijs van de ziekte-

cdv|lente 2004 134

kostenverzekeringen. Door de bezuinigingen in de sociale zekerheid, de ontkoppe- artikel ling van lonen en uitkeringen en de belastingherziening uit 1990 heeft de over- heid een grote bijdrage geleverd aan de gegroeide inkomensongelijkheid. De herinvoering van de koppeling en wijzigingen in het belastingstelsel hebben deze inkomensongelijkheid niet voldoende gecompenseerd. De toegenomen wel- vaart is aan mensen voorbij gegaan die het om allerlei redenen niet lukt om een eigen inkomen te verdienen. Zij moeten genoegen nemen met een lage uitkering. De belastingen hoe- De te grote bezuinigingen van het kabinet Balkenende II leiden tot een lagere eco- ven niet eenvoudi- nomische ontwikkeling en het oplopen van de werkloosheid. Bovendien blijken ger, maar moeten de voorgestelde bezuinigingsmaatregelen eenzijdig neer te slaan bij de laagste in- nu maar eens recht- komens. Een opeenstapeling van maatregelen komt bij deze groep terecht. De vaardiger worden. voorgestelde maatregelen zullen dan ook grote negatieve gevolgen hebben voor de samenhang in onze samenleving. De tweedeling wordt verder versterkt. Dit is waar de FNV op doelt als wij de maatregelen uit het huidige regeerakkoord ‘asoci- aal’ noemen, Van een kabinet dat oog heeft voor de samenhang in onze samenleving hadden wij een aanpak van de opgelopen inkomensverschillen verwacht. De belastingen hoeven niet eenvoudiger, maar moeten nu maar eens rechtvaardiger worden. Daarom kwam de FNV al eerder met voorstellen voor meer progressie in het belas- tingstelsel: door hogere tarieven voor de hogere inkomens of door aftrekposten al- leen nog aftrekbaar te maken tegen één tarief. Dat laatste om te voorkomen dat mensen met een hoog inkomen meer voordeel hebben van aftrekposten dan men- sen met een laag inkomen. We stelden voor om een ‘kleptocratentax’ in te voeren van 75 procent bij een inkomen van toen een miljoen gulden. En honderd procent bij een inkomen van drie miljoen gulden. We wilden bovendien progressieve tarie- ven invoeren in de vermogensbelasting en op lokale heffingen. Kortom, er moet meer draagkracht komen in het inkomensbeleid, in het belastingstelsel en in de samenleving. Dat is wat de FNV ‘sociaal’ noemt.

Naar een nieuw debat over rechtvaardige inkomensverdeling?

Een kwart eeuw geleden stond het onderwerp inkomenspolitiek hoog op de pu- blieke agenda. Het onderwerp leidde tot felle discussies in vergaderzalen, de me- dia en de politieke arena. Het leidde ook tot heftige stakingsacties, die jaren na- galmden binnen bedrijven. Een uitwerking van het beloningsbeleid op basis van de nieuwe FNV-grondslag vinden we in de nota Goed belonen werkt beter. Daarin ver- staat de FNV onder een rechtvaardige inkomensverdeling allereerst dat gelijk loon voor gelijkwaardige arbeid wordt betaald, dat deeltijdwerk en voltijdwerk naar evenredigheid worden beloond, en dat het individu (en niet het gezin) maatstaf is wat betreft beloning. Verschillen in zwaarte van taken en verantwoordelijkheden zijn de belangrijkste rechtvaardiging voor loonverschillen. Daarnaast betekent

cdv|lente 2004 135

een rechtvaardige inkomensverdeling dat een ieder arbeid van voldoende omvang kan verrichten om economisch zelfstandig te zijn en dat de gemiddelde welvaarts- het kan socialer, beter ontwikkeling van werkenden en van uitkeringsgerechtigden gelijk oplopen. De FNV pleit ook voor een motiverend beloningsbeleid dat aansluit bij de mate van inzetbaarheid, kwalificaties en ervaring van de individuele werknemer. In zijn bijdrage Inkomens en burgers aan Christen-Democratische Verkenningen be- schreef Gerrit de Jong hoe de discussie over de inkomensverdeling in de CDA-frac- tie uitmondde in de notitie Gericht en Rechtvaardig. In de fractie heerste toen het be- sef dat niet iedereen met een minimuminkomen in armoede leeft en men kwam op het idee de lasten voor huur, zorg, kinderopvang en studiekosten te maxime- ren. Door de bezuinigingsmaatregelen van het kabinet Balkenende II is ook bin- nen het CDA de discussie over het inkomensbeleid weer opgelaaid. Dat leidde tot het instellen van een CDA Commissie Inkomensbeleid en tot de publicatie van het rapport Heffen naar draagkracht, op weg naar een solidair inkomensbeleid. Daarin intro- duceert het CDA toeslagen voor wonen, zorg en kinderen.

Het CDA en de FNV staan als het om sociaal denken en de inzet voor solidariteit gaat – althans ten dele – in dezelfde traditie. De FNV waardeert het dat het CDA het debat over het inkomensbeleid mee wil oppakken en agendeert daarbij op voorhand de volgende drie punten. - In de rapporten van het CDA gaat men uit van compensatie op het niveau van de gezinnen. De FNV heeft niets tegen gezinnen, maar vindt wel dat mensen zelf hun leefvorm moeten kunnen kiezen. Daarom geldt voor de FNV steeds Het debat over de het individu als maatstaf voor het organiseren van solidariteit. De FNV kiest armoedeval mag er voor dat mensen met een uitkering een zelfstandig recht krijgen op arbeid, het debat over de maar ook op inkomen, ongeacht hun woonvorm, geslacht en etniciteit. armoedebestrij- - De FNV noemde het regeerakkoord niet voor niets meedogenloos en asociaal. ding niet overscha- Daarin wordt het recht voor iedereen op economische zelfstandigheid over- duwen. boord gezet en het principe ‘de sterkste schouders dragen de zwaarste lasten’ geheel uit het oog verloren. Het helpt niet als de FNV en het CDA het eens worden over de principes van sociaal denken en de inzet voor solidariteit. Het verschil zit natuurlijk vooral in de uitwerking in de praktijk en dat kan lei- den tot een discussie in twee kampen (zoals Gerrit de Jong ook al beschreef over de situatie in de CDA-fractie). Aan de ene kant degenen die uitgaan van een overheid die regelend optreedt op solidaire basis en voor een aanvaardba- re prijs. Aan de andere kant de aanhangers van de prikkeltheorie, die de bur- gers op de eigen verantwoordelijkheid aanspreken en met op kostprijzen ge- baseerde prijzen confronteren. - Is er ook debat mogelijk over de ethische rechtvaardiging van de inkomens- verdeling op zich? De CDA’ers binnen het kabinet zetten de inkomensverde- ling steeds alleen neer als afgeleide van de arbeidsparticipatie. Natuurlijk is ook voor de FNV de arbeidsparticipatie uiterst belangrijk maar het debat over

cdv|lente 2004 136

de armoedeval mag het debat over de armoedebestrijding niet overschadu- artikel wen. De FNV vindt dat er eigen ethische gronden zijn voor een rechtvaardige inkomensverdeling. De FNV vindt dat mensen die een beroep doen op een in- komensregeling burgers zijn, rechten hebben en respect verdienen, niet om- dat ze op weg zijn naar de arbeidsmarkt, maar omdat ze op dat moment zijn wie en wat ze zijn.

Er zijn oplossingen genoeg voor de bestrijding van armoede, van verrijking, van de partnerafhankelijkheid en van de armoedeval. Het wordt hoog tijd het debat over de inkomensongelijkheid in Nederland weer op te pakken.

Drs. Agnes Jongerius is CAO-coördinator en lid van het federatiebestuur van de vakcentrale FNV Drs. Jan Schrauwen is beleidsmedewerker bij het FNV-secretariaat Vakbeweging, Maatschappij en Levensbeschouwing en vakbondsvertegenwoordiger in het team van de Sociale Alliantie.

Bronnen:

- FNV-Grondslag, mei 1997. - Goed belonen werkt beter, FNV 1999. - Naar draagkracht, FNV, 2001. - Inkomens en burgers, Gerrit de Jong, Christen-Democratische Verkenningen 1/2001. - Heffen naar draagkracht, op weg naar een solidair inkomensbeleid, Commissie Inkomensbeleid, 2004. - Bezield. De inspiratiebronnen van de FNV, Leo Mesman, Herman Noordegraaf en Jan Schrauwen, Amsterdam, 2003. - Op 28 april a.s. wordt een conferentie georganiseerd over ethiek voor rijk en arm; zie: www.fnv.nl/levensbeschouwing.

cdv|lente 2004 boekenbekeken 137

Lotty Eldering over het rapport “Het enige lichtpuntje in deze geldverslin- Bruggen Bouwen dende operatie zou kunnen zijn dat men van de commissie Blok hieruit de conclusie trekt dat een parle- mentaire enquête niet op deze wijze moet worden uitgevoerd”

Gerda Verburg over “In ons land kunnen kabinet en coalitie- Four Futures of Europe partners bogen op ondersteuning van de van het CPB voornemens door de sociale partners”

CDV in gesprek met Hoogenboom “Confessionelen en socialisten waren niet en Wolffram over als eerste verantwoordelijk voor de vor- sociale politiek aan het einde van de ming van sociale politiek. Sociale politiek negentiende en begin van de twintigste eeuw in de periode 1870-1918 kan worden gezien als een liberaal project” (Wolffram)

cdv|lente 2003 138 gelezen boekenbekeken | Gelezen Four Futeres of Europe door CPB

Wie vandaag de Nederlandse barometer inzake Europa afleest, stelt vast dat er sprake is van een lagedrukge- bied. Op het eerste gezicht geen gunstig tij voor het Quo Vadis debat dat (in)dringend zal moeten worden gevoerd. Voor optimisten is dit juist een goed vertrekpunt voor politici, bedrijfsleven en burgers om het debat aan te gaan over de toekomst van Europa. Als speler op de wereldmarkt en als dra- ger en beschermer van een samenleving waarin mensen tot hun recht kunnen ko- men, met hun eigen vrijheden, keuzes en verantwoordelijkheden. Het Centraal Planbureau (CPB) schetst vier scenario’s voor de mogelijke toekomst van Europa in het boeiende rapport Four Futures of Europe. Met dit boeiende rapport bouwt het CPB voort op een eerder ingezette traditie. Twaalf jaar geleden bracht het CPB een rapport uit1 dat vier scenario’s schetst voor de toekomst van Nederland. In dat rap- port wordt ingegaan op de gevolgen van de vergrijzing en de noodzaak tot ver- nieuwing van zorg en sociale zekerheid. Dit nieuwste rapport komt op een poli- tiek en historisch interessant moment. Het maken van gerichte keuzes kan niet ver naar voren geschoven worden. Tijdens de top van Lissabon (2000) is afgespro- ken dat Europa tien jaar later de meest competitieve sociaal-economische ge- meenschap in de wereld moet zijn. Een Europese taskforce onder leiding van oud premier Wim Kok geeft aan dat er veel moet worden vernieuwd in Europa en de lidstaten op met name sociaal-economische terreinen, wil de ambitie waarheid worden. Nog pregnanter komt de noodzaak tot het maken van keuzes en het voe- ren van actief beleid naar voren uit een rapport van de Waalse hoogleraar André Sapir, dat hij in opdracht van de voorzitter Prodi van de Europese Commissie schreef 2.

In dit artikel ga ik in op de vier scenario’s voor de toekomst van Europa. Ik kom tot een keuze op basis van onze christen-democratische uitgangspunten en geef ver- volgens antwoord op de vraag welke koers daarvoor gevaren dient te worden door overheid en samenleving.

cdv|lente 2004 139

Hoofdlijnen CPB Studie four futures of europe

Hoe willen we dat Europa over veertig jaar in de wereld staat? Globaliserend, sterk, transatlantisch of regionaal georiënteerd? Wat levert de sterkste economi- sche groei op, hoe vangen we schommelingen in de (wereld)economie het beste op, hoe zien we de georganiseerde solidariteit vormgegeven en wat betekent de keuze van elk van de scenario’s voor het milieu?

Vertrekpunt voor de studie is dat Europa, om meer te kunnen zijn dan de optel- som van het aantal lidstaten, zich zal moeten beperken tot die zaken die Europa beter kan dan de afzonderlijke lidstaten (subsidiariteitsbeginsel). Vaak zal dit gaan om zaken waarbij het beleid of een voordeel van de ene lidstaat, nadeel ver- oorzaakt voor een andere lidstaat.

Opgemerkt wordt dat de EU zich enerzijds zich via peerpressure en richtlijnen, be- moeit met de sociale zekerheid en de zorg binnen de afzonderlijke lidstaten, ter- wijl anderzijds op het belangrijke en beweeglijke terrein van bijvoorbeeld de ven- nootschapsbelasting de EU vrijwel afwezig is.

Voorwaarde voor een krachtige en dynamische Europese Unie, die kan rekenen op legitimiteit en kan bouwen op slagvaardigheid, is dat het subsidiariteitsprincipe actief en consequent wordt toegepast. Het CPB stelt vast dat hier geen consequen- te lijn valt te ontdekken, die wel noodzakelijk is.3

Daarnaast zijn er de structurele trends als vergrijzing, grotere mobiliteit van kapi- taal, verslechtering van de arbeidsmarktpositie van laag opgeleiden en de toene- mende diversiteit van de samenleving, die de sociale stelsels van alle Europese welvaartstaten onder druk zet.

Hogere publieke uitgaven zijn nodig, (bijvoorbeeld zorg en sociale voorzieningen) terwijl het heffen van belastingen moeilijker wordt door de groeiende mogelijkhe- den om het afdragen van belasting te ontwijken, te ontlopen of zelfs te ontduiken.

Deze autonome ontwikkeling, dwingt nationale overheden en Europa om keuzes te maken: terugtreden of optreden? Minder overheid en meer markt? Kiezen voor mogelijkheden die eigen verantwoordelijkheid, solidariteit en de menselijke maat op effectieve wijze met elkaar verbinden?

cdv|lente 2004 140

Het CPB ziet de volgende Europese toekomstmogelijkheden: gelezen

A. Globaliserende economie

De Europese interne markt wordt verbreed en verdiept, waardoor het proces van internationalisering een extra impuls krijgt. De EU breidt verder uit naar het oosten, terwijl ook Turkije op termijn lid wordt. Internationale samenwerking beperkt zich tot het economische domein. De overheid doet een aantal stappen terug en maakt meer ruimte voor privaat initiatief, bijvoorbeeld ook in de zorg en het onderwijs. De overheid blijft wel een belangrijke rol spelen in het regule- ren van nieuwe markten. Effect van dit scenario is een verpovering van de socia- le zekerheid en solidariteit en een sterke vervuiling van het milieu. De economi- sche groei is in dit model het sterkst. Verdeling van welvaart en welzijn wordt schever.

B. Sterk Europa

De Europese Unie wordt sterker en groter. Meer landen treden toe, waaronder Turkije, dat op termijn ook de meeste inwoners heeft. Door het versterkte en meer gerichte optreden, kan de EU uitgroeien tot een wereldmacht die zowel econo- misch als politiek grote invloed heeft op mondiale ontwikkelingen. Niet alleen handel maar ook milieu- en klimaatbeleid komen hierdoor nadrukkelijk en effec- tief op de internationale samenwerkingsagenda. Subsidariteit binnen de EU komt tot zijn recht zodat nationale lidstaten de publie- ke verantwoordelijkheid vernieuwen en in stand houden voor zwakkeren in de sa- menleving. De inzet op participatie op de arbeidsmarkt wordt versterkt, ouderen werken langer door, terwijl werk voorrang krijgt boven een uitkering. De econo- mische groei is gematigd positief.

C. Transatlantische Markt

De Europese Unie zoekt met name samenwerking met de Verenigde Staten. Dat gaat ten koste van een bredere internationale samenwerking. Oriëntatie naar het westen betekent het zich min of meer afkeren van het oosten. Turkije treedt in dit scenario niet toe tot de EU. Ook van een verdere uitbreiding naar het oosten is geen sprake. Er komt meer ruimte voor privaat initiatief, hetgeen positieve in- vloed heeft op de groei van het BBP. Tegelijkertijd neemt het draagvlak voor collec- tieve solidariteit af, door verdergaande individualisering. Ook het milieu krijgt minder aandacht omdat geen mondiaal draagvlak wordt bereikt. De kloof tussen arme en rijke landen in de wereld wordt groter. De overheid treedt verder terug in dit scenario. Het groeiende aantal oudere inwo- ners in Europese lidstaten belemmert het ombouwen van pensioenstelsels naar

cdv|lente 2004 141 kapitaaldekkingsstelsels. Dit is een groot risico voor de georganiseerde solidariteit en remt op termijn de economische groei. four futures of europe

D. Regionale Samenlevingen

Europa wordt een Unie van verschillende snelheden. Er vormen zich economi- sche blokken met eigen handelsrelaties, zowel binnen als buiten de Europese Unie. Er vindt geen verdere uitbreiding plaats, wel verdere interne differentiatie. Een kopgroep trekt aan verdere integratie en effectieve samenwerking, een ande- re groep doet daaraan minder mee en blijft ook in ontwikkelingen achter. Europa handhaaft een sterk stelsel van collectieve voorzieningen, zonder verder- gaande vernieuwing ervan die nodig is in verband met de vergrijzing. De arbeids- productiviteitsontwikkeling blijft achter terwijl de hoge collectieve lastendruk leidt tot een lagere economische groei. Wel krijgen immateriële zaken en het mi- lieu veel aandacht. Dit laatste echter niet op mondiaal maar eerder ook op regio- naal niveau.

Christen-democratie en Europese toekomst

“Voor de christen-democratie is niet de eerste vraag: hoe moet de economie zijn ingericht? Maar: wat voor samenleving is gewenst en welke waarden dienen daar- in bepalend te zijn?”4 Christen-democratie is gebaseerd op de mensvisie dat mensen hun eigen belangen en idealen hebben, maar dat zij niet alleen voor zichzelf leven. Mens worden en mens zijn is alleen mogelijk in samenspel en samenwerking met anderen. Vrijheid en het maken van keuzes, spelen zich altijd af in dynamiek met verant- woordelijkheid van burgers voor zichzelf en anderen.

Deze visie is medebepalend voor de ontwikkeling van standpunten over de EU. De voorlopers van de EU, de EKGS en de EEG5 zijn mede tot stand gebracht door chris- ten-democraten, vanuit de overtuiging dat samenwerking nodig is om te voorko- men dat Europa opnieuw een oorlog zou moeten doormaken.

Ook ‘met het oog op morgen’ is het onontbeerlijk dat wordt gepleit voor het hel- der definiëren van wat de EU wil zijn. Europa moet een waardegemeenschap zijn en dat element versterken. Dat zal bepalend zijn voor de wijze waarop lidstaten met elkaar samenwerken en bereid zijn om te investeren in de Unie. Welke grond- waarden worden actief gehanteerd en waarop mogen burgers, regio’s en lidstaten rekenen als het gaat om het ervaren van de meerwaarde van de EU? Het antwoord op deze vraag vormt tegelijkertijd de legitimatie voor investeringen in de Unie. Op het wereldtoneel kan Europa alleen dán een gezaghebbende rol spelen, als her- kenbaar wordt geïnvesteerd in effectieve ontwikkelingssamenwerking, duurzaam-

cdv|lente 2004 142

heid, eerlijke wereldhandel en het eenparig optrekken in de Verenigde Naties op gelezen basis van een (historisch) herkenbare identiteit.

Subsidiariteit en Europese meerwaarde

De ordeningsvisie moet scherp en herkenbaar zijn. Daar wijst ook het CPB op. Waarom zou de EU zich wel tot in detail bemoeien met het percentage cacao in een reep chocolade, terwijl tegelijkertijd het bevorderen van veiligheid door bete- re samenwerking op het gebied van Justitie en defensie optreden zo moeizaam blijft? Subsidiariteit, de besluitvorming zo dicht mogelijk leggen bij de mensen om wie het gaat, moet tegen het licht worden gehouden en voortdurend alert worden be- waakt. Dat voorkomt hopeloos vastlopende bureaucratie in Brussel, vervreemding bij burgers, met als risico dat mensen zich finaal afkeren van Europa. Zorg, socia- le zekerheid en fiscaliteit zijn in eerste instantie een zaak van de lidstaat zelf. Pas waar het grensoverschrijdend wordt (vennootschapsbelasting), heeft Europa een belangrijke verantwoordelijkheid.

In dit proces heeft de politiek een grote verantwoordelijkheid. Wordt deze verant- woordelijkheid voldoende waargemaakt of is de oriëntatie nu te vaak beperkt tot de financiële vraag: ‘wat kost Europa ons en wat levert het op?’. De vraag naar de toekomst van Europa zal door elke politieke partij indringend moeten worden ge- steld en beantwoord. De toekomst van Europa is niet gediend met selectief shop- pen of het toepassen van salamitactieken.

Selectief shoppen kan niet hand in hand gaan met het pleiten voor een toekomst waarin een verenigd Europa, burgers en lidstaten duurzaamheid, veiligheid, soci- aal-economisch perspectief en een goede combinatie van welzijn en welvaart weet te bieden.

Sterk Europa

Het Centraal Planbureau is herkenbaar in de economische benadering. Dat is ver- trekpunt en oriëntatiepunt voor de uitwerking van de modellen. Het belang van maatschappelijke waarden als solidariteit, duurzaamheid en immateriële zaken komt afgeleid aan de orde. Zonder zich uit te spreken voor één model wordt in de naamgeving van de modellen het nodige duidelijk.

Een Sterk Europa verdient (met de nodige terughoudendheid omtrent Turkije) als model onze voorkeur. Daarin komen de meeste idealen van de christen-democra- tie tot zijn recht. Europa is in dit model meer dan de som der delen, door gericht en eensgezind op te treden op het wereldtoneel en daarbij traditionele Europese

cdv|lente 2004 143 kernmerken als solidariteit en milieu nadrukkelijk op de agenda te zetten. Sociaal-economisch is innovatie en modernisering van arbeidsprocessen, arbeids- four futures of europe verhoudingen en sociale zekerheid per lidstaat onmisbaar. Onderwijs is hier een sleutelfactor. Universiteiten in Europa kunnen nog meer gericht en gemotiveerd samenwerken. Alleen zo kan een mondiale koppositie worden bereikt. Nu lijkt de achterstand in bijvoorbeeld de ontwikkeling van ICT ten opzichte van India, Japan en de Filippijnen, groter te worden. Tegelijkertijd moet worden ingespeeld op op- komende economieën in de wereld zoals China en landen binnen Europa zelf, waar nieuwe toetreders de economische koers omhoog te pakken hebben. Terwijl de kosten van arbeid niet meer dan twintig procent bedragen van de gemiddelde kosten per uur binnen het Europa van de vijftien6. Dat zal de nieuw toetredende landen aantrekkelijk maken voor investeerders, met name ook vanuit de huidige lidstaten. Met alle verplaatsing van arbeid en verhuizing van productie, die dit met zich brengt.

Tot slot, maar niet in de laatste plaats moet worden ingespeeld op de demografi- sche ontwikkelingen in Europa. Nu is de gemiddelde leeftijd in Nederland 37 jaar, over veertig jaar ligt die op 53 jaar.

Een nieuw solidair economisch beleid

Uit Four futures for Europe wordt één ding heel duidelijk. De huidige verzorgings- staat is niet houdbaar voor de toekomst. In elk van de modellen is vernieuwing vanuit de nationale verantwoordelijkheid noodzakelijk. In het globaliserende en transatlantische model treedt de overheid ver terug op het terrein van de georga- niseerde solidariteit. In het Europa van de regio’s blijft het meeste bij het oude, vooral vanwege de oriëntatie op interne ontwikkelingen en de invloed van belan- gengroepen. De groeiende groep ouderen organiseert zich steeds beter en voor- komt in een aantal lidstaten de noodzakelijke vernieuwing van ouderdomsvoor- zieningen en de opbouw van een kapitaaldekkingsstelsel voor pensioenen.

Het scenario van een Sterk Europa spreekt sociaal economisch het meest aan. Dit model geeft aan dat bewustzijn nodig is; dat trek in de schoorsteen nodig is. De economie moet groeien, terwijl het opereren in de mondiale voorhoede van inno- vatie en concurrerend vermogen uitdaging en opdracht is. Dat is nodig om de (so- lidaire) koek die kan worden verdeeld groter te maken en voorkomt dat van de- zelfde koek steeds meer - en dus steeds kleinere stukjes - moeten worden gesneden. Voorwaarde voor een Sterk en Solidair Europa is dat werknemers langer doorwerken en actief blijven bijdragen aan de verzorgingsstaat. Daarnaast is kind- vriendelijkheid cruciaal. Ouders kunnen straks kiezen hoe zij werk en zorg voor opvoeding zorgvuldig met elkaar kunnen combineren

cdv|lente 2004 144

Het Nederlandse beleid past geheel in het actief werken aan een sterk en solidair gelezen Europa. Zo moeten onze CDA-voorstellen voor levensloopregeling7 hiervoor fiscaal maat- werk gaan leveren. Ouders moeten hun middelen beter kunnen spreiden over de levensloop. VUT en prépensioen worden omgebouwd naar levensloopregeling. Niet langer het georganiseerd vervroegd uittreden, maar maatwerk per werknemer, waarbij door- werken na je 65ste eveneens een eigen keuze kan zijn.

Arbeid krijgt voorrang op een uitkering om bij te kunnen dragen aan een sterk en solidair Europa. Een uitkering is een recht dat alleen kan worden genoten in pe- rioden dat men niet in staat is het eigen inkomen te verdienen. Naast het recht op een uitkering staat de plicht, indien mogelijk, een baan te vinden. De (nieuwe) Wet Werk en Bijstand bevordert dit. De kosten voor arbeid mogen zich niet anders dan gematigd ontwikkelen. Alle hens moet aan dek om de bruto loonkosten en het nettoloon zo dicht mogelijk bij elkaar te houden (verkleining wig). Het sociale zekerheidsstelsel wordt vernieuwd en ontdaan van het woud aan regels en uitzon- deringen, dat de mensen om wie het gaat en de uitvoerders nu zo vaak wanhopig maakt. De Werkloosheidswet wordt vernieuwd en ingezet waarvoor de wet oor- spronkelijk is bedoeld. Andere toepassing, als job-hoppen en een overbrugging naar VUT of prépensioen behoren niet langer tot de mogelijkheden. Ook de WAO- discussie nadert na 25 jaar hopelijk zijn finale door het kantelen van de benade- ring. De arbeidsgeschiktheid komt centraal te staan in plaats van de arbeidsonge- schiktheid.

Het zorgstelsel wordt eveneens de komende jaren vernieuwd. Beschikbaarheid, bereikbaarheid en kwaliteit staan daarbij centraal. Niet langer telt het aanbod maar de vraag van mensen. Toenemende vraag naar zorg, in verband met de verg- rijzing vraagt wel om een bijdrage naar draagkracht. Hier zal gaan gelden dat de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen. Er zal ook in de zorg stevig worden gesnoeid in de bureaucratie, waardoor mensen niet verdwalen in het doolhof van paperassen, maar weten waar ze naar toe kun- nen en waar ze aan toe zijn.

Ook andere lidstaten van de Europese Unie als Frankrijk en Duitsland, hebben de vernieuwing van de verzorgingsstaat op de agenda staan. Dit is voor alle Westerse lidstaten een even moeilijke als noodzakelijke opgave. Kijk bijvoorbeeld hoeveel politieke antidruk in Duitsland wordt ontwikkeld om de noodzakelijke voorstel- len van de regering Schröder (SPD en de Grünen). De CDU voert oppositie met ei- gen vernieuwende voorstellen. In ons land kunnen kabinet en coalitie bogen op ondersteuning van de voornemens door sociale partners. Zij tonen een scherper oog te hebben voor wat nodig is voor solidaire economische ontwikkeling, dan de

cdv|lente 2004 145 oppositiepartijen. Helaas wordt de rol van het maatschappelijk middenveld in de CPB modellen niet in het bijzonder belicht. Toch is dat cruciaal voor het gewenste four futures of europe Europese model. Gedeelde verantwoordelijkheid en een sociale markteconomie die het belang van mensen, winsten en rentmeesterschap met elkaar blijven ver- binden. Dat vereist investeren, durf en leiderschap. Om samen te doen wat je met elkaar beter kunt en los te laten wat lidstaten of maatschappelijke organisaties beter kunnen. De toekomst van een sterk Europa wenkt, maar vraagt om bestuurders en politiek verantwoordelijken met visie, moed en daadkracht om het mogelijke waar te maken.

Gerda Verburg is Tweede Kamerlid voor het CDA. centraal planbureau, four futures of europe, den haag, isbn 90-5833-135-0, 20 euro.

Noten

1. Scanning the future (CPB,1992). 2. Een coherente visie op de toekomst van de EU (2003). 3. In de Europese conventie wordt voor het subsidiariteitsprincipe nadrukkelijk plaats ingeruimd. 4. Nieuwe wegen, vaste waarden (CDA, 1995). 5. Europese Kolen en Staal Gemeenschap (EKGS) en Europese economische ge- meenschap (EEG). 6. Bron: Eurostat. Uurloon in Nederland gemiddeld 23 euro per uur, in Centraal- en Oost-Europa gemiddeld 4,5 euro. 7. Zelf fiscaal gestimuleerd sparen en zelf bepalen wanneer en waarvoor het le- venslooptegoed wordt opgenomen.

cdv|lente 2004 146 gelezen boekenbekeken |Gelezen

Grenzeloze solidariteit door Jelle van der Meer en Han Entzinger (red)

Stille gevers door Jelle van der Meer (red)

Over spanning, weerstand en verschil

Soms is het verhelderend als iemand uit een andere discipline een analyse maakt van een probleem. Zo heb ik veel gehad aan de visie van een ingenieur op het immi- gratievraagstuk. “Kijk”, zei hij, “er is gewoon een spanningsverschil tussen de lan- den in het Westen en de rest van de wereld. Het verschil tussen rijkdom en armoe- de, tussen hoopvol en hopeloos, kansrijk en kansloos is zo groot dat er een enorme aantrekkingskracht tussen ontstaat. Als ingenieur”, vervolgde hij, “heb je dan twee opties; of je plaatst er een weerstand tussen of je heft het spanningsverschil op.”

Tijdens het lezen van Grenzeloze solidariteit, naar een migratiebestendige verzorgings- staat en Stille gevers, migranten en hun steun aan het thuisland heb ik veel aan deze analyse gehad. De conclusie kan zijn dat de weerstand die we hadden om het spanningsverschil te hanteren is doorgebrand. De nationale grenzen zijn niet meer in staat om de migranten tegen te houden. Hier en daar houden we de illusie nog in stand, maar het feit is dat er jaarlijks tienduizenden mensen illegaal Europa binnenkomen. De vraag is nu dan ook of we er voor kiezen om op een andere manier een weerstand in te bouwen of dat we ervoor kiezen om er alles aan te doen om het spannings-

cdv|lente 2004 147 verschil te verkleinen. In de boeken die hier besproken worden, komen beide op- ties aan bod. solidariteitgrenzeloze gevers | stille

In het boek Grenzeloze solidariteit, naar een migratiebestendige verzorgingstaat betogen beide redacteuren, Jelle van der Meer en Han Entzinger, dat er voor het behoud van de solidariteit binnen de verzorgingstaat een grens nodig is en tegelijkertijd zijn zij het er over eens dat de nationale grens dit niet meer kan zijn. Zij zien wel dat er de afgelopen jaren een nieuwe grens is getrokken. Dat is dan niet de grens van het territorium van de nationale staat, maar de grens van de voorzieningen van de verzorgingsstaat. Zonder een legale toegang tot die voorzieningen is het bijna onmogelijk geworden nog gebruik van deze voorzieningen te maken. De Koppelingswet, die het mogelijk maakt om allerlei bestanden met elkaar te ver- binden, heeft zeer effectief gewerkt. Voor migranten is er dus naast de legale weg, geen andere mogelijkheid meer. Tussenvormen van niet legaal in Nederland ver- blijven, maar toch gebruik maken van de voorzieningen van de verzorgingsstaat zijn niet meer mogelijk.

Het uitgangspunt dat er voor het behoud van de solidariteit binnen de verzor- gingsstaat grenzen nodig zijn, is echter niet onomstreden. In het boek wordt ech- ter overtuigend aangetoond, dat er twee opties zijn. Of je kiest voor een hoog ni- veau van solidariteit, maar dan moet je kritisch zijn op wie je toelaat, want die moeten dan wel tot solidariteit bereid en daartoe in staat zijn. De huidige Europese verzorgingstaten gaan nog steeds uit van dit model. Het vraagt niet al- leen veel van de selectie aan de poort, maar het vraagt ook veel van de migranten. Zij mogen dan wel rekenen op een hoog niveau van solidariteit, maar moeten ook meedoen om die solidariteit is stand houden. Concreet betekent het vaak dat er hoge minimumlonen nodig zijn, maar waardoor migranten maar moeilijk aan de bak kunnen komen. Het komt er dan uiteindelijk op neer dat het alleen rendabel is om hoogopgeleide migranten toe te laten, die gelijk op een hoog niveau kunnen meedoen en in staat zijn om mee te betalen aan de verzorgingsstaat.

Het tweede model is het dat van een verzorgingsstaat met een laag niveau aan voorzieningen, alleen een basisvangnet om niet van honger om te komen. De se- lectie hoeft hier minder streng te zijn, omdat de migranten of door laagbetaalde arbeid voor zichzelf zorgen of van een vrij goedkoop, minimaal niveau van sociale zekerheid gebruik maken. Als voorbeeld wordt vaak de Amerikaanse samenleving genoemd, waarin veel migranten door veel en hard te werken het hoofd boven wa- ter proberen te houden, om te voorkomen dat ze terugvallen op dat minimale ni- veau van solidariteit.

Rond deze twee basismodellen komen een zevental auteurs aan het woord, die ie- der een eigen bijdrage leveren. Sommigen geven en analyseren empirisch materi-

cdv|lente 2004 148

aal om de discussie te verduidelijken, anderen gaan in op bedoelde en onbedoelde gelezen gevolgen van beide modellen. In de afsluitende bijdrage gaan Van der Meer en Entzinger in op de vraag hoe de migratie toch nog te sturen is, nu het instrument van de nationale grens onbruikbaar is geworden. Ze bespreken dan vier mogelijkheden. Aan de eerste mogelijkheid is de laatste tijd heel wat inkt en papier verspild. Het gaat dan om de integratie van de al aanwezi- ge migranten en van de nieuwkomers in de Nederlandse samenleving. Door mi- granten zo snel mogelijk te integreren en aan het werk te krijgen, zullen ze eerder hun bijdrage kunnen leveren aan het instandhouden van de solidariteit. In het rap- port van de Commissie van der Tak wordt dit nog eens van CDA-zijde verder uitge- werkt. Het is ook een min of meer onontkoombare optie, omdat de hier al aanwezi- ge migranten niet zo snel meer zullen terug keren naar het land van herkomst. De tweede optie is het verschralen van het niveau van de voorzieningen. Door de solidariteit in de verzorgingstaat minder kostbaar te maken, is het ten eerste min- der problematisch als mensen daar gebruik van maken en ten tweede kunnen ook de migranten dan sneller hun deel opbrengen. Het probleem is wel dat de huidige bevolking die gewend is aan en heeft betaald voor een hoge mate van solidariteit, dit niet snel zal accepteren. Een derde variant is het differentiëren van rechten. Nieuwkomers in de Nederlandse samenleving krijgen niet direct volledige toegang tot alle arrange- menten van de verzorgingsstaat, maar bijvoorbeeld naar rato van de verblijfduur of de mate waarin ze bijdragen aan de solidariteit. Hier door ontstaat rechtsonge- lijkheid tussen Nederlandse staatsburgers, maar dat is minder ongewoon dan het misschien lijkt. Ook nu gelden bijvoorbeeld voor werkloosheidsuitkeringen en de AOW eisen aan de mate waarin mensen hebben bijgedragen. De discussie in deze variant zal vooral gaan over het recht op bijstand. Worden nieuwkomers uitgeslo- ten van bijstand, dan zal dat een enorme prikkel zijn om direct werk te zoeken. Of dit in Nederland met de huidige hoogte van het minimumloon een reële optie is, valt te betwijfelen. Vooral veel migranten zal er alleen in het illegale circuit werk te vinden zijn. De laatste optie is een – in mijn ogen – theoretische en utopische, namelijk het de- territorialiseren van de verzorgingsstaat. Hierbij wordt de oplossing voor een aan- tal problemen gezocht in het loslaten van de eis van verblijf in Nederland voor toegang tot voorzieningen. Hierdoor zouden bijvoorbeeld migranten makkelijker kunnen remigreren. Deze optie is alleen mogelijk als er zeer intensieve internatio- nale samenwerking ontstaat op het gebied van sociale zekerheid. Op dit moment is dit binnen Europa zelfs nog toekomstmuziek. Laat staan op wereldschaal.

Het boek levert zo een eigenzinnige bijdrage aan het debat over de toekomst van de verzorgingsstaat, vanuit het perspectief van de toenemende migratie. Het be- langrijkste is misschien nog wel dat er langzaamaan consensus begint te ontstaan over de constatering dat er grenzen nodig zijn om de solidariteit binnen de ver-

cdv|lente 2004 149 zorgingstaat te behouden. Het antwoord op de vraag waar die grenzen dan getrok- ken moeten worden, zal nog wel een tijdje op zich laten wachten. solidariteitgrenzeloze gevers | stille

Terug naar mijn ingenieur. Verkent het eerste boek vooral de opties om te komen tot een andere weerstand om het spanningsverschil hanteerbaar te maken. Het tweede boek, Stille gevers, migranten en hun steun aan het thuisland, gaat over het ver- kleinen van het verschil tussen het Westen en de rest van de wereld. Het boek vraagt aandacht voor de gevolgen van migratie, niet voor de ontvangende landen in het Westen, maar voor de landen waar de migranten vandaan komen. De effec- ten voor deze landen zijn zeker niet alleen negatief. Natuurlijk is er het gevaar van de ‘braindrain’ het wegtrekken van het goede deel van de arbeidsbevolking naar het westen, maar in veel gevallen blijken migranten of terug te keren of een langdurige financiële relatie te onderhouden met het land van herkomst. Het blij- ken stille gevers te zijn die een stabiele stroom van financiering verzorgen. In 2001 stuurden migranten wereldwijd 72 miljard dollar terug naar huis, terwijl de officiële ontwikkelingshulp schommelt rond de vijftig miljard dollar. De Wereldbank constateert dan ook onomwonden dat migratie goed is voor de lan- den van herkomst. Bij deze constatering maakt het boek een aantal positieve, maar ook kritische kanttekeningen. Het laatste vooral door stille gevers in beeld te brengen. Al snel blijkt dan dat de werkelijkheid altijd weer net ingewikkelder is dan een eenvoudi- ge rekensom. Zo neemt de loyaliteit met het moederland in de loop van de tijd af. En is het, vooral als de migrant in het Westen blijft, maar de vraag of de balans voor het moederland uiteindelijk positief uitvalt. Maar er zitten zeker ook positieve kanten aan deze stille gevers. Ten eerste is er zo een onofficieel kanaal ontstaan van inkomensoverdrachten tussen het Westen en de rest van de wereld. Buiten de kaders van regeringen en NGO’s om, levert dat voor sommige landen een stabiele stroom van inkomsten op. Het voordeel is voor- al dat het gaat om ‘eigen’ geld dat de mensen in de landen naar eigen inzicht kun- nen besteden, wat de eigen ontwikkeling stimuleert. Ten tweede leveren deze inkomsten, ook als ze niet worden gebruikt voor investe- ringen, voordelen op voor de moederlanden. De koopkracht van de mensen wordt vergroot en daarmee het draagvlak voor een lokale economie. Uit onderzoek in Mexico blijkt dat elke migrantendollar, drie extra dollars in het land van her- komst genereert. Het gaat dus ook om consumptie en niet alleen om het stimule- ren van productie. Een derde voordeel zit in de banden die ontstaan tussen de moederlanden en de landen in het Westen. Naast de inkomensoverdrachten blijkt er ook kennis overgedragen te worden naar het land van herkomst. Niet alleen door bijvoorbeeld het betalen van opleidingen in het moederland, maar ook door remigratie en het vanuit het Westen stimuleren van ontwikkelingen in het moe- derland.

cdv|lente 2004 150

Het mooie van deze ontwikkeling is in mijn ogen dat er geen Westerse overheden gelezen of NGO’s meer nodig zijn en daarmee allerlei negatieve effecten van inmenging worden vermeden. Het is dan ook goed om te horen dat Nederlandse ontwikke- lingsorganisaties smalend de deur worden gewezen als ze proberen invloed te krijgen op deze inkomensoverdrachten. Het blijkt dan weer moeilijk te zijn om te erkennen dat stimuleren van ontwikkeling, soms loslaten betekent. Het is verrassend om te ontdekken hoe twee relatief kleine bundels zoveel interes- sante informatie en analyses bevatten. Wat vooral als indruk achterblijft, is de complexiteit van ontwikkelingen. Discussies over de verzorgingsstaat gaan niet al- leen meer over ons eigen kikkerlandje, maar hebben direct en indirect gevolgen voor Bosaso in Somalië en voor de Todgha-vallei in Marokko. Dat maakt de discus- sie niet makkelijker, maar wel interessanter.

Toch blijft de vraag van de ingenieur relevant, wat doen we om het spanningsver- schil tussen het Westen en de rest van de wereld op te lossen? Bouwen we nieuwe weerstanden in of gaan we een spade dieper en proberen we het onderliggende spanningsverschil op te lossen. Toen ik dit ook aan deze ingenieur vroeg ant- woordde hij: “Als we het niet gaan brengen, komen ze het wel halen, veel te kiezen hebben we niet”.

Teusjan Vlot is beleidsadviseur bij de CNV Vakcentrale en lid van het CDA Partijbestuur

han entzinger en jelle van der meer ( red. ); grenzeloze solidariteit, naar een mi- gratiebestendige verzorgingsstaat. uitgeverij de balie, amsterdam, januari 2004. isbn 90 6617 303 3, 13,50 euro.

jelle van der meer (red.); stille gevers, migranten en hun steun aan het thuisland. uitgeverij de balie, amsterdam, januari 2004. isbn 90 6617 302 5, 10 euro.

cdv|lente 2004 151 bruggen bouwen boekenbekeken |Gelezen Bruggen Bouwen door Commissie Integratiebeleid

Krakkemikkige opzet onderzoek integratiebeleid door Commissie Blok

Wanneer ik een onderzoeksrapport moet beoordelen, ga ik altijd eerst na wat de probleemstelling van het onderzoek is, hoe de onderzoeksvragen concreet zijn uitgewerkt en welk begrippen- en analysekader de onderzoekers hebben gebruikt. Deze aanpak volgend stuit ik op een aantal vragen en punten van kritiek op het eindproduct van de Commissie Integratiebeleid. Ik wil de belangrijkste hiervan kort bespreken.

• Waarom bestaat er zo’n grote discrepantie tussen de motie die heeft geleid tot de instelling van de Tijdelijke Commissie Onderzoek Integratiebeleid en de op- dracht aan deze commissie?

Op 19 september 2002 neemt de Tweede Kamer een door het Lid Marijnissen inge- diende motie aan, die leidt tot het instellen van een parlementair onderzoek naar het integratiebeleid. Deze motie bevat een drietal centrale elementen: 1. De constatering dat het integratiebeleid tot nu toe onvoldoende geslaagd is; 2. De wenselijkheid van onderzoek naar de oorzaken naar het mislukken van het integratiebeleid; 3. Het leveren van bouwstenen voor een nieuw te formuleren beleid.

In de opdracht van de commissie, voorbereid door het Presidium van de Kamer en enkele vaste Kamercommissies en tenslotte bediscussiëerd in de Tweede Kamer, ko- men de elementen 1 en 2 echter nauwelijks terug. De centrale probleemstelling van de Commissie, luidt niet zoals verwacht mocht worden: Welke oorzaken zijn er aan te wijzen voor het onvoldoende slagen van het tot nu toe gevoerde integratiebeleid?

cdv|lente 2004 152

Maar: Welk integratiebeleid kende Nederland in de afgelopen dertig jaar? gelezen Wat is de achtergrond van deze onlogische interpretatie van de motie? Vond men de constatering dat het integratiebeleid onvoldoende is geslaagd voorbarig? Of heeft men zich gerealiseerd dat onderzoek naar de oorzaken van het niet slagen van het minderhedenbeleid wel eens negatief voor het functioneren van politici en politieke partijen zou kunnen uitvallen? Of heeft men helemaal niet zo erg na- gedacht over de probleemstelling waarmee de Commissie zich bezig zou moeten houden? De belangrijkste vragen voor het onderzoek naar het integratiebeleid zijn geformuleerd voordat de Commissie werd ingesteld. De Commissie Integratiebeleid kan niet verantwoordelijk worden gesteld voor de uitkomst van dit voortraject. Dit geldt echter niet voor onderstaande kritiekpunten.

• De werkwijze van de Commissie is ondoorzichtig en onnavolgbaar.

In het eerste hoofdstuk beschrijft de Commissie de door haar gevolgde procedures en werkwijze. Waarschijnlijk mede vanwege de kritiek uit de politiek en samenle- ving op de keuze van het onderzoeksinstituut dat het bronnenonderzoek heeft uitgevoerd, beschrijft de Commissie omstandig de criteria op basis waarvan zij de instituten voor het onderzoek heeft geselecteerd. Een paragraaf over de operatio- nalisering van de onderzoeksvragen en het analysekader dat de Commissie heeft gehanteerd, ontbreekt echter. Je mag toch verwachten dat een commissie die on- derzoek moet doen naar het gevoerde integratiebeleid eerst zelf een inhoudelijke discussie voert over de aanpak, het begrippenkader en operationalisering van de probleemstelling? Daarbij zouden vragen aan de orde moeten komen zoals: Wat is integratie, wat is integratiebeleid en hoe kan het gevoerde beleid geanalyseerd en beoordeeld worden? Aan welke criteria moet samenhangend, consistent en suc- cesvol beleid voldoen? Hoe kan het verband tussen integratiebeleid en integratie worden onderzocht? In hoeverre kan beleid invloed uitoefenen op het integratie- proces? Pas na het vaststellen van een dergelijk begrippen- en analysekader, kun- nen onderzoeksopdrachten met een duidelijke vraagstelling aan externe institu- ten worden verstrekt. Nu hebben deze onderzoeksinstituten een aantal globale onderzoeksvragen gekregen, waarop waarschijnlijk ook globale antwoorden zijn gegeven. De Commissie is er in elk geval tevreden mee, gezien haar oordeel op 2 april 2003 dat het concept-eindrapport van het Verwey-Jonker Instituut een vrij compleet beeld oplevert van het integratiebeleid van de laatste dertig jaar. Op wel- ke gronden de Commissie tot dit oordeel komt, wordt niet duidelijk gemaakt. Toen ik in 1992 lid werd van de Commissie Evaluatie Basisonderwijs (CEB), was er groot gekrakeel in de Tweede Kamer omdat de Commissie zou worden voorgeze- ten door de Inspecteur Generaal van de Onderwijsinspectie. Deze zou niet onaf- hankelijk zijn. De CEB heeft na twee maanden een uitgewerkt Plan voor de evalu- atie van het basisonderwijs voorgelegd aan de staatssecretaris van Onderwijs. Achteraf bleek het een groot voordeel te zijn dat de voorzitter van de CEB uit de

cdv|lente 2004 153

Onderwijsinspectie kwam. Dit was de beste garantie dat er werkelijk iets met de resultaten van deze commissie gedaan zou worden. Opmerkelijk is dat er voor zo- bruggen bouwen ver ik weet nauwelijks doorslaggevende kritiek is geuit vanuit de Tweede Kamer op het feit dat de Commissie Integratiebeleid uit louter Kamerleden zou bestaan. Over onafhankelijkheid gesproken! De Commissie Integratiebeleid heeft niet alleen onderzoek uitbesteed, maar zelf ook onderzoek uitgevoerd. De kern van dit onderzoek bestond uit besloten en open gesprekken en het houden van openbare hoorzittingen. De doelstellingen van deze gesprekken waren tweeërlei: het toetsen van de bevindingen van het bronnenonderzoek en het vergroten van de (eigen) kennis van en inzicht in de materie. Dit zijn twee zeer verschillende doelstellingen die op gespannen voet met elkaar kunnen staan. Ik heb de indruk dat deze gesprekken soms nog een der- de doelstelling hebben gehad, namelijk om anderen de kastanjes uit het vuur te laten halen bij het beantwoorden van lastige vragen. Bijvoorbeeld de vraag: Wat is integratiebeleid? In elk hoofdstuk vindt men naast een beschrijvend overzicht van beleidsnota’s op een bepaald terrein veel uitspraken van bewindspersonen, wetenschappers, verte- genwoordigers van organisaties, ervaringsdeskundigen, etc. Alle besloten en open- bare gesprekken zijn verbatim uitgetypt. Dat moet een veelvoud van de omvang van het rapport aan getypte vellen hebben opgeleverd. Het is bijna onmogelijk al deze gesprekken systematisch te analyseren. Dat is waarschijnlijk ook niet ge- beurd. Wat heeft men dan wel met deze verslagen gedaan, anders dan er (wille- keurige) citaten uit te selecteren voor het eindrapport? Was het niet beter geweest om minder gesprekken te voeren, maar wel bij elk gesprek de belangrijkste con- clusies uit het bronnenonderzoek en de hieruit voortvloeiende vragen aan de be- treffende personen bekend te maken voorafgaande aan de antwoorden? Dat had een meer inzichtelijke en navolgbare werkwijze opgeleverd. Nu konden oud-be- windspersonen en andere bij het beleid betrokkenen te gemakkelijk weg komen voor lastige vragen betreffende hun eigen beleid, terwijl met andere zeer behar- tenswaardige citaten van enkele wetenschappers over de doelmatigheid en het ontbreken van effecten van het beleid nauwelijks iets is gedaan.

• Je kunt het integratiebeleid niet analyseren en beoordelen zonder eerst de be- grippen integratie en integratiebeleid te definiëren.

In het eerste punt heb ik reeds aangegeven dat in hoofdstuk 1 over de procedures en werkwijze van de Commissie een verantwoording van het gehanteerde begrip- pen- en analysekader ontbreekt. Daarom ben ik extra alert hoofdstuk 2 over de hoofdlijnen van het integratiebeleid 1970-2003 gaan lezen. Aan het begin van dit hoofdstuk wordt als hoofdprobleemstelling van dit parlementaire onderzoek ge- formuleerd: “Welk integratiebeleid kende Nederland in de afgelopen dertig jaar; en is het beleid samenhangend, consistent en succesvol geweest?” Passiever en af-

cdv|lente 2004 154

standelijker kan het niet geformuleerd worden. Alsof politici en politieke partijen gelezen part noch deel hebben gehad aan de besluitvorming rond het integratiebeleid. Alsof dit beleid Nederland gewoon is overkomen. In de eerste paragrafen van dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van het integratiebeleid in de jaren zeventig, tachtig en negentig van de vorige eeuw en de jaren 2000-2003. Uit het feit dat men de beschrijving van het integratiebeleid vooral baseert op beleidsnota’s en interne en externe rapporten, concludeer ik dat de Commissie impliciet een zeer beperkte definitie van beleid hanteert. De be- schrijving van het gevoerde integratiebeleid gaat vooral over uitgangspunten en doelstellingen (tijdelijkheid van verblijf, Nederland is geen immigratieland, mi- granten moeten kunnen integreren met behoud van eigen identiteit, onderwijs in de eigen taal en cultuur ten behoeve van terugkeer, (later:) migranten zullen zich hier permanent vestigen en daarom moeten er een achterstandsbeleid worden ge- voerd, etc.). De constatering van de WRR in het Rapport Allochtonenbeleid van 1989 dat het “Minderhedenbeleid te zeer is blijven steken in een discussie over doelstellingen” (p. 40), had de Commissie tot nadenken moeten stemmen over wat beleid feitelijk inhoudt. Beleid heeft ook betrekking op het toekennen van midde- len, de controle op een doelmatige besteding van deze middelen en de evaluatie van de effecten van het beleid. Het is bijna hilarisch om te lezen dat de Commissie pas maanden nadat ze bezig is, ontdekt dat er geen overzicht bestaat van de gel- den die in het integratiebeleid zijn geïnvesteerd. Wanneer er eindelijk een over- zicht gemaakt is, wordt dit in een paragraaf Capita Selecta ondergebracht en ge- beurt er vervolgens niets mee. Waarom heeft de Commissie niet een aantal grote projecten die in het kader van het minderheden- en integratiebeleid zijn uitge- voerd, geanalyseerd en hier lering uitgetrokken over de mogelijkheden voor, effec- tiviteit van en besluitvorming rond het beleid? Ik denk aan projecten zoals het OP- STAP project, waarin het Ministerie van VWS miljoenen heeft geïnvesteerd, terwijl haar ambtenaren (en waarschijnlijk ook de verantwoordelijke minister) wisten dat dit programma geen blijvende effecten op de kleuters had. Later heeft het Ministerie van Sociale Zaken een deel van de financiering van deze voorschoolse programma’s op zich genomen vanuit het perspectief van scholing van allochto- ne vrouwen voor de arbeidsmarkt. Curieus is dat geen politicus zich druk heeft gemaakt over de verandering van doelstelling die een dergelijke wijziging van fi- nanciering met zich meebrengt. Niet zozeer een goede voorbereiding van alloch- tone kleuters voor het onderwijs, maar herintreding van allochtone vrouwen op de arbeidsmarkt stond de Minister van Sociale Zaken voor ogen. Een ander voorbeeld vormt het Onderwijsvoorrangsbeleid waarin het meeste overheidsgeld is geïnvesteerd. Toen de eerste evaluatieresultaten van dat beleid tegenvielen, werd de Commissie Allochtonen in het Onderwijs, ook wel Commissie van Kemenade genoemd, ingesteld met de opdracht om voorstellen te doen ter vergroting van de effectiviteit van het beleid met betrekking tot allocht- one leerlingen in het onderwijs. De Tweede Kamer is van tijd tot tijd kennelijk

cdv|lente 2004 155 wel geïnteresseerd in de effectiviteit van het beleid. Ceders in de tuin, het rapport van de Commissie van Kemenade, wordt in het hoofdstuk over onderwijs ver- bruggen bouwen schillende malen aangehaald, vooral in beschrijvende zin. De politieke discussie over de aanbevelingen van Ceders in de tuin was een mooie casus geweest om te analyseren hoe besluitvorming in de Tweede Kamer tot stand komt.

In tegenstelling tot het begrip beleid, wordt het begrip integratie wel omschreven, zij het op een zeer omslachtige wijze. In paragraaf 2.6.2 (p. 63-68) komen vele des- kundigen aan het woord om hun omschrijving van het begrip integratie te geven. Hier vervullen de gesprekken kennelijk de functie van deskundigheidsbevorde- ring van de Commissie. De Commissie vermeldt dat zij zelf pas in paragraaf 2.9 een omschrijving van dit begrip zal geven. Helaas blijkt paragraaf 2.9 niet te be- staan. Maar in paragraaf 2.8 ‘Conclusies’ krijgen we zonder enige argumentatie een omschrijving van dit begrip zoals de Commissie dit ziet. Dit lijkt mij op z’n zachtst gezegd het paard achter de wagen spannen. Bij de beoordeling van de samenhang, consistentie en het succes van het beleid wordt een vergelijkbare procedure gevolgd: vijf pagina’s lang citaten van externe deskundigen en vertegenwoordigers zonder enige analyse en conclusie van de commissie. Dit was wat ik hiervoor bedoelde met de kastanjes door anderen (dan de Commissie Integratiebeleid) uit het vuur te laten halen. Tenslotte nog een opmerking over de conclusies aan het einde van elk hoofdstuk van het Eindrapport van de Commissie Integratiebeleid. Opvallend is dat de para- graaf ‘Conclusies’ in de verschillende hoofdstukken vaak begint met een oordeel over het al dan niet slagen van de integratie en pas daarna met globale constate- ringen over het beleid hieromtrent. Ik vraag mij af of het wel tot de Commissie is doorgedrongen dat hun voornaamste opdracht was een analyse en oordeel te ge- ven over het integratiebeleid. Het Eindrapport Bruggen Bouwen leert ons weinig over het gevoerde integratiebeleid, maar des te meer over het (on)vermogen van Kamerleden om kritisch naar het gevoerd beleid te kijken. Het enige lichtpuntje in deze geldverslindende operatie zou kunnen zijn dat men hieruit de conclusie trekt dat een parlementaire enquête niet op deze wijze moet worden uitgevoerd. Ik twijfel er echter aan of dit ook zal gebeuren, nu links en rechts alweer druk doende zijn allerlei beleidsvoornemens te formuleren over integratie van alloch- tonen zonder dat men zich druk maakt over de uitvoerbaarheid en effecten hier- van. Ik schaam mij voor de ongenuanceerde wijze waarop immigranten de schuld krijgen voor het gebrekkige integratiebeleid tot nu toe. Wanneer wordt de hand in eigen boezem gestoken?

Lotty Eldering is Emeritus hoogleraar Interculturele Pedagogiek aan de Universiteit Leiden tijdelijke commissie integratiebeleid eindrapport bruggen bouwen, isbn: 9012098815

cdv|lente 2004 156 signalement boekenbekeken |signalement

titel z’n minst het geval te zijn. Zelf houdt Boon Edmund Burke als het er op dat het laatste kwart van de acht- tijdgenoot tiende eeuw ‘nog steeds diepe sporen door onze moderne maatschappij en cultuur’ auteur trekt en wijst in algemene zin op ‘momen- Rudolf Boon ten van gelijktijdigheid’. Aangezien de rele- vantie van dit boekje rust op de gesugge- reerde parallel tussen de tijd van Burke en de onze, verbaast het dat de auteur nergens concreet wordt. De mogelijkheden liggen voor het oprapen, bijvoorbeeld in het he- dendaagse normen- en waardendebat, zoals Het is niet moeilijk om de opvattingen van ik straks duidelijk zal maken. Maar Boon Edmund Burke (1729-1797) te verbinden trekt slechts enkele brede lijnen en laat het met onze eigen tijd. Als menig groot politi- daarbij. cus is Burke letterlijk veelzijdig en mede Het boekje introduceert niettemin op hel- daardoor een beetje een man ‘for all seas- dere wijze enkele belangrijke trekken van ons’. Burke kan contradictoir zijn, zowel Burke’s geestelijke erfenis. Burke is een lite- een Whig als een Tory, zowel katholiek als rator, een spreker en denker, zo men wil, protestant, zowel conservatief als progres- uit het tijdperk van Verlichting en sief. Niet lang geleden verscheen het boek Romantiek. Boon staat uitvoerig stil bij van Times-journalist Jim McCue Edmund Burke’s waardering voor het verleden. Burke and our Present Discentents met op de Centraal staat hier Burke’s beroemdste ge- omslag een cartoon, waarin de ‘aartsvader schrift, waarin hij ageert tegen de politieke van het moderne conservatisme’ het uitgansgpunten en conseqeunties van de Engelse parlement toespreekt. Terwijl Franse Revolutie, zijn Reflections on the Margareth Thatcher en andere conservatie- Revolution in France uit 1790. Hierin plaatst ven verstijven van ontzetting, juicht Tony Burke, zoals bekend, de Engelse politieke Blair hem hartstochtelijk toe. Dit is de geschiedenis tegenover de moderne Franse. Burke ‘for all seasons’. McCue roept op tot De wijsheid van voorgeslachten is als het ‘a return to his principles’. ware gestold in de Engelse constitutionele Zo ver gaat Rudolf Boon (emeritus hoogle- traditie, terwijl in Frankrijk de oppervlak- raar theologie) niet in zijn boekje Een kigheid van het utopisme de beschaving uit progressieve conservatief. Edmund Burke als tijd- het lood sloeg. Was de Glorious Revolution genoot. Hij introduceert Burke als iemand van 1688 nog ‘terugwenteling’ naar de tra- die uitspraken deed, ‘die ons nog steeds te ditie, de Franse Revolutie was werkelijk een denken geven’. Dat lijkt mij inderdaad op ‘omwenteling’ van staat en maatschappij.

cdv|lente 20042003 157

Hoewel het boekje aan Burke is gewijd be- de ruimte van het anglicanisme. edmund burke als tijdgenootedmund burke als signalement spreekt een volgend hoofdstuk vooral de te- Toch kon Burke weinig waardering opbren- genstem van Mary Wollstonecraft, een van gen voor de Reformatie en het puritanisme. de eerste voorvechtsters voor een betere po- Het was allemaal teveel breken met het ver- sitie van de vrouw. Zij bekritiseerde Burke, leden, te radicaal, te revolutionair in de ver- omdat hij met een beroep op het verleden keerde zin des woords. Burke was inder- de bestaande ongelijkheid van de standen- daad de man van het behoud en niet van samenleving in Engeland rechtvaardigde. radicaal gestelde beginselen. Zijn grote re- Burke is volgens haar een sentimentalist en serves bij de Reformatie en het calvinisme koestert ‘artificial feelings’ voor het verle- zijn mogelijk gevoed door het feit dat Burke den. Door Burke een ‘prototype van een ro- een Ier was en een katholieke moeder had. manticus’ te noemen (p. 44) sluit Boon zich Boon wijst intussen op de inconsequentie: bij haar oordeel aan. Tegelijkertijd gelooft de door Burke zo geprezen Glorious Boon dat bij Burke gevoel en rede juist in Revolution en Locke’s Treatises on Government evenwicht zijn. Waar hij dit precies op ba- zijn niet denkbaar zijn zonder de politieke seert en waarom dit een belangrijke kwes- bijdrage van de puriteinen in het Engeland tie is, wordt niet duidelijk. Door zowel voor van de zeventiende eeuw. de dissent Wollstonecraft als de traditiona- In het slothoofdstuk komen we bij de Burke list Burke sympathie uit te spreken, wordt ‘for all seasons’. Burke wordt hier ingezet evenmin duidelijk wat Boon hier nu precies tegen de ‘moderniteit’ die heeft geleid tot wil zeggen. ontworteling van iedere traditie en ver- In een volgend hoofdstuk gaat het over reli- vreemding in de cultuur. Burke’s afwijzing gie in het openbare leven. Volgens Burke is van het ‘idealistisch-revolutionaire verhaal’ de mens een religieus wezen en is het chris- wordt eveneens aangehaald als profetisch telijk geloof de bron van de Europese be- woord dat in de twintigste eeuw waar is ge- schaving. Een staat ontleent haar vastheid bleken. Volgens Boon zal Burke er ook gelijk en fundament aan de religie. Boon formu- in krijgen dat het niet mogelijk is gods- leert het zo: “Door het godsdienstig funda- dienst terug te dringen in de privé-sfeer. ment van de samenleving worden burgers Opvallend is dat Boon een rol ziet voor al- bepaald bij hun relatie tot hun Schepper en lochtonen om de christelijke wortels van de zodoende bij de grond en bestemming van Europese cultuur weer te ontdekken. hun bestaan” (p. 66). De openbare kerk- “Ogenschijnlijk is de moderniteit erin ge- dienst is daarom van publiek belang. ‘It slaagd in het uiterlijk van onze maatschap- nourishes the publick hope’, stelde Burke. pij en cultuur het christelijk verleden te Daarom verafschuwde Burke de beleden on- verdonkeremanen. Niettemin zullen op- godsdienstigheid van de Franse Revolutie merkzame allochtonen haarscherp aanvoe- zozeer. “The most horrid and cruel blow len, dat zij zich bevinden in wat de moder- that can be offered to civil society, is niteit een post-christelijke wereld noemt” through atheism.” Interessant is dat Boon (p. 108). laat zien dat Burke’s opvatting van religie Dat is dan een schrale troost en daar moe- tolerant was. Dat was ook inderdaad het ge- ten we het mee doen. Burke wil als tijdge- val en Burke verbond deze tolerantie met noot in het boekje van Boon niet erg con-

cdv|lente 2004 158

creet worden. Het blijft bij algemene uit- Universiteit te Rotterdam en is tevens lector sa- signalement spraken over het belang van de traditie en menlevingsvraagstukken aan de Christelijke de rol van de religie. En dat terwijl Boon in Hogeschool in Ede en de Gereformeerde Hoge- het hedendaagse normen- en waardende- school in Zwolle. bat een schot voor open doel had om Burke’s actualiteit te demonstreren. Een rudolf boon: een progressieve conservatief. van de meest gevoelige thema’s daarin be- edmund burke als tijdgenoot, uitgeverij treft de rol van religie bij de constitutie van aspekt, soesterberg, 2004, 127 pp. 31,90 euro. publieke waarden en normen. Zij vormen er naar de christelijke overtuiging het hart van. Zonder de eerbied voor de Schepper, zonder ontzag voor de transcendente oor- sprong en bestemming van ons bestaan, zullen waarden hun eigenlijke betekenis verliezen. De menselijke samenleving ver- zwakt, omdat ze de geestelijke kracht niet meer kent die nodig is om het samenleven een diepere inhoud te geven. Geconstateerd moet echter worden dat in de door het kabinet gevoerde discussie geen referentie te vinden is naar de publieke be- tekenis van religie. Dat religie als voedings- bodem en kompas voor de publieke moraal kan dienen, blijft geheel buiten beschou- wing in de kabinetsbrief van 5 maart jl. Wat de samenleving nodig heeft, komt op deze manier niet echt tot uitdrukking. Volgens Burke was religie onmisbaar om het publie- ke leven vastheid en koers te geven. De sa- menleving heeft geen toekomst, vaart niet wel zonder geloof. Boon kent al deze Burkeaanse gedachten, maar taxeert ze niet, werkt ze niet uit, maakt ze niet echt actueel, roept op dit aangelegen punt niet op tot ‘a return to his principles’. Dat is mijns inziens de gemiste kans van dit boek- je, dat als weergave van kerngedachten van Burke overigens zijn weg naar de lezer ze- ker verdient.

Prof.dr. Roel Kuiper is bijzonder hoogleraar Reformatorische Wijsbegeerte aan de Erasmus

cdv|lente 2004 159 sociaal kapitaal in vlaanderen boekenbekeken |signalement

Menig wetenschapper poogde sinds het ver- Sociaal kapitaal in schijnen van Making Democracy Work (1993) Vlaanderen de inzichten van Putnam te toetsen, te ver- Verenigingen en fijnen en de implicaties ervan te doorden- democratische ken voor de specifieke context van een be- politieke cultuur paald land of een bepaalde regio. Marc Marc Hooghe Hooghe, doctor in de sociologie aan de Rotterdamse Erasmus Universiteit en doc- tor in de politicologie aan de Vrije Uni- versiteit Brussel, maakte deze denkoefe- ning voor de Vlaamse situatie. Vlaanderen kent sinds lange tijd een sterk verzuild De huidige Belgische premier, G. Verhof- maatschappelijk middenveld. Anders dan stadt, (VLD, Vlaamse Liberalen en in Nederland bleven in Vlaanderen drie zui- Democraten) spaarde vroeger zijn kritiek op len structureel overeind, namelijk een het in België sterke maatschappelijk mid- christelijke, socialistische en liberale zuil. denveld niet. Hij vond zuilorganisaties op het middenveld bevoogdend: ze verwarden In een zeer overzichtelijk opgebouwde de individuele vrijheid van hun leden met structuur zoekt Hooghe een antwoord op collectieve belangenbehartiging. Sinds de de volgende onderzoeksvragen: publicaties van de Noord-Amerikaanse poli- - Draagt deelname aan het verenigingsleven ticoloog Robert Putnam, zoals Making bij tot de vorming van sociaal kapitaal, en Democracy Work. Civic Traditions in Modern zo ja, op welke wijze verloopt de bijdrage Italy (1993) of Bowling Alone. The Collapse and van verenigingen tot een democratische revival of American Community (2000), worden politieke cultuur? mensen voorzichtiger met dergelijke fron- - Welke impact heeft het verenigingsleven tale aanvallen op het maatschappelijk mid- op bepaalde waarden en attitudes? denveld. Leidinggevenden van middenveld- Versterkt het gevoelens van tolerantie, we- organisaties onthaalden de visie van R. derkerigheid en maatschappelijke betrok- Putnam warm en vonden dat de bestaansre- kenheid? den van hun organisaties erdoor gelegiti- - In hoeverre zijn specifieke ledenkenmer- meerd werden. Soms vergat men daarbij de ken van belang? kritische vraag te stellen of zuilorganisaties, - Speelt een specifieke ideologische kleur met een sterke verticale besluitvormings- van de organisatie een rol? Hebben bij- structuur, op eenzelfde wijze bijdragen tot voorbeeld christelijke verenigingen andere democratie als bepaalde sterk horizontaal effecten dan socialistische of niet-confes- opgebouwde nieuwe sociale bewegingen. sionele organisaties?

cdv|lente 2004 160

In het eerste hoofdstuk schetst Hooghe het wel de focus op de structurele component, signalement sterk door Putnam gekleurde theoretische het bestaan van netwerken waarvan men debat, waarin een hamvraag uit de sociolo- al-dan-niet lid kan zijn, ofwel op de culture- gie verbonden wordt met een kernvraag uit le component, met accent op waardeover- de politieke wetenschappen: ‘hoe slagen sa- dracht die in het verenigingsleven plaats menlevingen er in cohesie te bewaren en vindt. Putnam’s analyses suggereren een doelstellingen te bereiken?’, in combinatie duidelijke causale lijn, van participatie aan met de vraag: ‘wie neemt effectief deel aan het verenigingsleven naar waardeover- het politieke besluitvormingsproces?’ dracht. Putnam accentueert het onderscheid tus- sen ‘bonding’ en ‘bridging’ sociaal kapitaal. Hooghe toetst een aantal van Putnams hy- ‘Bonding’ sociaal kapitaal vooronderstelt pothesen op basis van recent Vlaams survey- homogene gemeenschappen op basis van materiaal. Het Vlaamse verenigingsleven is gemeenschappelijke kenmerken, zoals eco- geen afspiegeling van de bevolking. Hoger- nomische status, levensbeschouwing of be- opgeleiden, mannen en beroepsactieven roep, met een sterke onderlinge binding. zijn sterker vertegenwoordigd. Vrouwen op- Bruggenbouwend sociaal kapitaal biedt teren sterker voor informele netwerken. ruimte voor diversiteit. Critici menen dat Onderzoekers die vooral formele lidmaat- Putnam een duidelijke voorkeur heeft voor schappen van verenigingen tellen, stoten homogene samenlevingen en te weinig oog onmiskenbaar op een ‘gendergap’: minder heeft voor samenlevingsconflicten. Boven- vrouwen dan mannen zijn lid. Ongelijke dien analyseert hij sterk op het niveau van participatiepatronen ontkrachten meteen het individu: dalende deelnamecijfers aan de mythe als zou ‘hét’ verenigingsleven zon- het verenigingsleven zouden veroorzaakt der meer een uitgesproken democratiseren- worden door het vele televisiekijken, door de werking hebben. tijdsdruk in combinatie met beroepsactivi- teit, door onder andere verhoogde mobili- Afhankelijk van de gebruikte dataset, vindt teit. Hooghe 42,7 procent (1995) of 50,7 procent (1998) Vlamingen die actief lid zijn van In de literatuur over functies van het ver- minstens één vereniging, wat een gemid- enigingsleven kan men twee grote stromin- delde van vier uur en zes minuten vrijwilli- gen onderscheiden. Vooreerst zijn er de ver- gersinzet per week betekent. Longitudinaal dedigers van de socialisatiefunctie, waarin onderzoek, dat in staat zou stellen evoluties lidmaatschap leidt tot een verdere versprei- door de tijd heen uit te tekenen, is momen- ding van een meer democratisch waardepa- teel voor Vlaamse participatiegegevens niet troon onder de leden. Een andere groep mo- beschikbaar. Een systematische controle tiveert het belang vanuit ‘empowerment’: van alle door Putnam vermelde beïnvloe- verenigingen scheppen de omgeving die in- dende factoren, zoals televisiekijken, mobi- dividuele burgers nodig hebben om tot po- liteit, etc., leert dat alleen geslacht, levens- litieke actie over te gaan en zo stem te ver- beschouwing en opleidingsniveau een werven in het politieke debat. Met andere significante invloed hebben op participatie- woorden: het debat lijkt te gaan tussen of- cijfers. Vrouwen zijn minder lid van forme-

cdv|lente 2004 161 le verenigingen, hoger geschoolden en lidariteit met ontwikkelingslanden in sterk kerkbetrokken gelovigen verhou- christelijke organisaties. Tevens tracht hij sociaal kapitaal in vlaanderen dingsgewijs meer. De verhoogde scholings- door middel van gesprekken in focusgroe- graad zou theoretisch kunnen leiden tot pen met een aantal vrouwen, gepensioneer- hogere participatiecijfers, secularisering- den en werklozen te achterhalen of er bij tendensen kunnen leiden tot dalende deel- hen gevoelens leven van politieke apathie namecijfers. of desinteresse.

Hooghe analyseert de intensiteit van de be- Terugblikkend op het gehele onderzoek trokkenheid, een gegeven dat vaak buiten concludeert Hooghe dat empirisch onder- het blikveld van een onderzoeker blijft. zoek het debat tussen structuur (belang van Vrouwen blijken niet enkel van minder ver- participatie) of cultuur (belang van waar- enigingen lid, maar spenderen er ook min- denoverdracht) als verklaringsgrond niet der tijd aan. In de periode 1998-2001 leden kan oplossen. Een aantal nieuwe ontwikke- vooral vrouwenbewegingen en gezinsorga- lingen, zoals het engagement van jongeren, nisaties ledenverlies. Jonge respondenten wisselende inzet, postgiro-activisme, zullen zijn van minder verenigingen lid, maar qua verder onderzoek vergen. tijdsinvestering doen ze het niet slechter dan anderen. Ze zijn minder actief in for- Het boek is, met o.a. een impuls tot aan- mele en verzuilde organisaties, meer in dacht voor intensiteit van betrokkenheid sportclubs en nieuwe sociale bewegingen. en voor de participatiegeschiedenis van De stelling van Hooghe dat niet enkel actu- mensen, een verrijkende bijdrage aan het ele maar ook vroegere participatie-ervarin- debat over sociaal kapitaal. Het biedt met gen sterk beïnvloedend zijn, betekent een veel zin voor realisme, een empirisch ant- sterke impuls tot verdieping van het ‘soci- woord aan zowel pessimistische denkers aal kapitaal’-debat. (waardeverlies in de samenleving door ver- minderde inzet in traditioneel verenigings- De totale participatie aan het verenigingsle- leven) als aan al te optimistische denkers ven daalt in Vlaanderen niet, maar wel (er is geen probleem, enkel een verschui- vindt een verschuiving plaats van christelij- ving van soorten organisaties). Nederlandse ke verzuilde organisaties naar niet-verzuil- lezers moeten bij de lectuur van dit boek de organisaties, waarin meer hoger opge- wel rekening houden met de expliciet leiden en mannen actief zijn. Ook al Vlaamse context, zoals een hoge syndicali- worden politieke effecten van verzuiling satiegraad, ziekenfondsen die verzuild ge- zwakker, toch blijft lidmaatschap van vak- organiseerd zijn, of partijen die in het boek beweging en ziekenfondsen een goede voor- hier en daar nog met hun oude benaming speller van het stemgedrag. Leiden ideolo- worden vermeld (zie p. 128vv: cvp is cd&v, gisch verschillende zuilen tot andere vormt ondertussen kartel met NVA, waarden of gedragspatronen bij de leden? Volksunie is Spirit en vormt een kartellijst Hoewel de significante verschillen niet met sp.a.). Verder onderzoek is zeker nodig overroepen moeten worden, wijst Hooghe over de draagwijdte van de inhoudelijke op enkele accenten, zoals meer focus op so- component van verzuiling. Uit onderzoek

cdv|lente 2004 162

dat ik tien jaar geleden zelf deed in de di- signalement verse organisaties van de christelijke arbei- dersbeweging, bleek dat sinds de jaren tachtig nog weinig expliciet verwezen werd naar de levensbeschouwelijke factor op mo- menten van ethische besluitvorming. Een ander punt voor verdere verdieping betreft de wijze waarop vrouwen zich maatschap- pelijk engageren. Hooghe wijst er terecht op dat een eenvoudige vaststelling als zou- den vrouwen minder participeren in forme- le verbanden, ook iets zegt over de premis- sen en standaarden van de betrokken onderzoeker. Uit ander onderzoek weten we immers dat vrouwen sterker betrokken zijn in informele netwerken en mantel- zorg, waarvan het maatschappelijk belang niet onderschat mag worden. Voldoende onderwerpen voor toekomstig onderzoek over sociaal kapitaal.

Veerle Draulans is docent Theologie en Maat- schappelijk Handelen / Diakoniek aan de Theologische Faculteit Tilburg en is hoofddocent genderstudies aan de K.U. Leuven

marc hooghe, sociaal kapitaal in vlaande- ren. verenigingen en democratische politie- ke cultuur, university press, amsterdam, 2003, 240 pp. 34,50 euro.

cdv|lente 2004 163 sociale politiek als liberaal beschavingsoffensiefsociale politiek als boekenbekeken | in gesprek met Dirk Jan Wolffram en Marcel Hoogenboom

Door Jan Prij Sociale politiek als liberaal en Thijs Jansen beschavingsoffensief

Het huidige kabinet van liberalen en christen-democra- ten is bezig met een herijking van de verzorgingsstaat. Activering in plaats van bescherming is het parool. Het is een tijd van kantelingen in het denken. Nu we midden in deze omslag zitten is het goed om in die herbezinning ook de historische ontwikkelingsgang van sociale poli- tiek en de huidige verzorgingsstaat te betrekken. CDV sprak in dat verband met Dirk Jan Wolffram, historicus en auteur van het boek Vrij van wat neerdrukt en beklemt. Staat gemeenschap en sociale politiek, 1870-1918 en met Marcel Hoogenboom, auteur van het proefschrift Standenstrijd en zekerheid. Een geschiedenis van de oude orde en sociale zorg in Nederland (ca 1880-1940). De opvallende these van Wolffram is dat sociale politiek in de periode 1870-1918 kan worden gezien als een liberaal project. De contouren van de Nederlandse sociale politiek kwamen tot stand in een tijd waarin parlement en kabinet de libe- ralen (van verschillende snit) domineerden maar waarin nadrukkelijk aan de poort van het regeringsgebouw

cdv|lente 2004 164

werd gerammeld door nieuwe formaties; confessionelen en so- ingesprek met cialisten. Deze nieuwkomers waren echter niet als eerste ver- antwoordelijk voor de vorming van sociale politiek. Ook Hoogenboom benadrukt de rol van de liberalen. Zij drukten een belangrijk stempel op de wijze waarop de sociale zekerheid uiteindelijk werd uitgevoerd. Zijn these is dat de verzorgings- staat veel minder dan gedacht vanuit de verzuiling is ontstaan. Volgens hem is veeleer de strijd tussen aristocraten en demo- craten, hogere en lagere standen die zich door de zuilen heen manifesteerde, bepalend geweest. Zo heerste er binnen de ka- tholieken en de Anti-Revolutionairen tot de jaren twintig grote verdeeldheid over de wijze waarop sociale politiek gestalte diende te krijgen. Ook komen interessante parallellen met de huidige tijd ter sprake. Zoals de opkomst van nieuwe groepen in de politiek en het integratiedebat als de nieuwe sociale kwestie. In het hedendaagse hervormingsdebat zien we zuinig- heid, particulier initiatief, morele deugd en burgerschap in ge- transformeerde gedaanten terugkeren.

Maatschappelijke dynamiek en de mo- laten en alleen codificeren. Dat daar kritiek rele verheffing van het volk op kwam heeft te maken met veranderin- gen en onrust in Europa rond 1870. Het cdv In Vrij van wat neerdrukt en beklemt zien kristallisatiepunt was de Commune op- we dat sociaal-liberalen voorzichtig na stand in Parijs die als een dreigende sociale gaan denken over overheidsinterventie opstand werd gezien, voortvloeiend uit Maar wat is nu eigenlijk het sociaal-libera- scherpe sociale tegenstellingen. Daar komt lisme? bij dat er al concrete aanwijsbare sociale problemen waren in Nederland. Een van de wolffram “Het ‘sociaal-liberalisme’ staat klassiekers in dit verband is natuurlijk de voor een manier van denken van een jonge kinderarbeid en de wet op de kinderarbeid generatie politici die niet geworteld is in de werd al snel de toetssteen voor sociaal be- aristocratische traditie waar Hoogenboom leid. Van Houten komt met dat wetje en in het in zijn proefschrift over heeft. Ze zijn zijn argumentatie zie je het verschil tussen ontevreden met Thorbecke en de zoge- de ‘oude’ liberalen en de sociaal- liberalen naamde doctrinaire liberalen. Volgens deze terug. De jongere generatie liberalen wil- liberalen moet je verandering zijn beloop den verandering door sturing van de over-

cdv|lente 2004 165 heid gericht op morele verheffing, opvoe- houden van bemoeienis. Tegelijkertijd on- ding van de arbeider tot burger van de na- dermijnt de economische ontwikkeling de liberaal beschavingsoffensiefsociale politiek als tiestaat. Van Houtens argumentatie was moraliteit. De sociaal-liberalen zochten daarbij als volgt: Kinderarbeid verstoort de daarom vooral naar wetgeving die beoog- werking van de arbeidsmarkt, omdat daar- den het morele gehalte van de maatschap- mee de lonen van volwassen arbeiders pij te verhogen. Deugdzaam openbaar ge- kunstmatig laag worden gehouden en lage drag en karaktervorming staan daarbij lonen bederven het gezinsleven en de mo- centraal. Voordat men als burger een plaats raliteit. Het doel van de wet is het gezin te kan bemachtigen in de natie is vorming no- beschermen en tegelijkertijd in omvang te dig, morele verheffing van het volk. beperken. Hij was een van de eersten die Burgerschap is geen vanzelfsprekendheid. stelde dat alleen beperking van de kinder- Het kiesrecht is tot 1887 een geclausuleerd schare een uitweg uit de armoede kon bie- recht dat je moest verdienen. Uiteindelijk den, hetgeen hem uitermate verdacht was voor sociaal liberalen de productieve maakte in christelijke kringen.” deugd - de wil en het vermogen om een in- komen te verdienen - bepalend voor burger- cdv Hoe verhoudt dat moralisme zich met schap.” het laissez faire? cdv Hoe zit het met uw proefschrift, wolffram “Dat is een lastige kwestie. Marcel Hoogenboom? Het is naar mijn in- Laissez faire is primair een klassiek econo- druk een verhaal dat draait om de belan- misch leerstuk dat politiek gezien buiten- gengroepen die lange tijd een rem vorm- gewoon invloedrijk was. Ik wijd in mijn den op de ontwikkeling van de boek het eerste hoofdstuk niet voor niets verzorgingsstaat. Klopt dat? aan de invloed van deze klassiek economi- hoogenboom sche leer van Adam Smith en David Ricardo “Dat is een te enge interpre- op de politiek in die tijd.” tatie van mijn proefschrift. Het is zinloos het alleen te hebben over belangen. cdv Het is een hard onderdeel van de libe- Belangen zijn niet ‘los’ verkrijgbaar en han- rale leer? gen samen met ideeën en verschuivingen in de samenleving. Mijn stelling is dat je wolffram “Niet alleen binnen de liberale twee verschillende maatschappelijke syste- leer. Laissez faire was in feite onomstreden men over elkaar heen ziet schuiven. Het in het belangrijkste deel van de negentien- oude systeem van de standensamenleving de eeuw binnen alle geledingen van de po- dat evolueert naar een samenleving die litiek. Ook bij de katholieken en de Anti- veel democratischer is en waarbij de staat Revolutionairen, die er alleen op een eigen noodgedwongen een belangrijkere rol gaat wijze een vertaling aan geven. Bij de Anti- spelen. In aansluiting op het verhaal van Revolutionairen bijvoorbeeld heet het dan Wolffram: Je ziet dat zo rond 1880 gebeu- ‘soevereiniteit in eigen kring’, maar een ren wanneer de sociaal liberalen verschij- van die kringen was het bedrijfsleven. In nen. Het is een tijd bezinning op de econo- alle gevallen diende de staat zich te ont- mische politiek en van toenemende

cdv|lente 2004 166

dynamiek. We krijgen te maken met indus- Sociaal-liberalen en nieuwe politiek ingesprek met triepolitiek, liberalisatie, het afschaffen cdv van tol en oude machtsposities. Er komt Op welke wijze past de opkomst van so- een groep op onder de aristocratie die soci- ciaal-liberalen in de politiek in deze com- aal enorm kan gaan stijgen. Ook midden- plexe maatschappelijke ontwikkelingen? standers krijgen in de bloeiperiode van wolffram 1860-1890 kansen om te studeren en zich te “Bij sociaal liberalen gaat het mengen in politieke zaken en worden ac- om self made men. Vaak hebben ze een for- tief binnen de liberalen en de ARP. Maar de tuin vergaard. Zij hebben bijvoorbeeld le- echte breuk leg ik zelf bij de landbouwcri- vensverzekeringsmaatschappijen opgezet sis halverwege de jaren zeventig van de ne- of een kapitaal vergaard in de houthandel gentiende eeuw. Hierdoor werd het be- (Van Houten en Wibout in Zeeland bijvoor- staande maatschappelijke systeem beeld). Zij hebben economisch geprofiteerd

Jongens aan een spinmachine, ca. 1900 (foto Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis Amsterdam).

verstoord. Voorheen vormde de sociale ge- van de nieuw verworven vrijheden of zich meenschap een stabiel geheel. Plotseling een nieuwe maatschappelijke positie ver- wordt door de crisis de ‘de betovering van worven door opleiding. Er zitten opvallend de traditionele samenleving’ verbroken. Je veel hoogleraren bij, maar ook ambtenaren ziet in korte tijd een enorme trek naar de en middenstanders die tot dan toe politiek steden (niet de industrialisatie maar de cri- gezien niet belangrijk waren.” sis was hiervoor de voornaamste drijfveer), cdv de opkomst van een sociale beweging en Een nieuwe maatschappelijke groep een radicalisering van de vakbonden. roert zich. Is dat te vergelijken met de op- Ineens wordt het ongewone van het be- komst van Fortuyn? Van de Self made man in staande beseft: het censuskiesrecht en de de politiek, de nieuwe makelaars? situatie dat je bij de baas je hand moet op- wolffram houden bij werkloosheid.” “Het is een wat al te gemakke-

cdv|lente 2004 167

hoogenboom lijke vergelijking en ik ben daar als histori- “Belangrijk om te zien is dat cus terughoudend in. Maar als je een verge- die ‘doorbraak’ (ik zou het zelf niet zo noe- liberaal beschavingsoffensiefsociale politiek als lijking zou willen maken dan kun je inder- men) niet uit de lucht komt vallen. Wat je daad constateren dat er, net als de ziet zijn vooral langzame verschuivingen. afgelopen jaren, veel beweging was in de Zo wil de sociaal-liberaal Lely, die toen mi- politiek en dat daar maatschappelijke be- nister van Waterstaat , Handel en Nijver- langen naar voren komen die nieuw zijn. heid was, al in begin jaren negentig sociale Waar voor Thorbecke het algemeen belang verzekeringen naar Duits voorbeeld. Hij is nog een richtsnoer was, kreeg dat nu veel dan toch al bezig met een wet die lijkt op minder samenbindende kracht. De idee ‘al- wat later de WAO is geworden.” gemeen belang’ werd aangevochten door wolffram de Anti-Revolutionairen in de schoolstrijd. “Ja, daar heb je gelijk in. De Zij zeiden: ‘het algemeen belang dat Nederlandse sociaal liberalen verkenden al Thorbecke ziet, herkennen wij niet als vanaf 1870 de grenzen van het liberale ada- (ook) ons belang, wij willen veel meer leer- gium van staatsonthouding. Ze waren daar- stellig onderwijs’. Zo’n belangenstrijd zagen bij diepgaand beïnvloed door de Duitse so- we vanaf 1860 ook op een sociaal econo- ciale hervormers en deden van hun misch terrein losbranden rond scherpe te- bevindingen verslag in het nieuwe sociaal- genstellingen die zichtbaar werden. Maar liberale tijdschrift Vragen des Tijds. Iemand de middengroep hoefde zich juist niet meer als Balthus Pekelharing verbond de sociaal- te bekommeren om de strijd om het naakte liberale uitgangspunten expliciet met bestaan en zo ontstond er ruimte voor de Duitse kathedersocialisten. Dan is er bij ontwikkeling van cultuur en politiek. Een ons nog geen wetgeving, maar het zit al wel van de andere redenen dat de sociaal-libera- in de geest van de tijd, met de Bismarck- len zo duidelijk voeten aan de grond kregen wetgeving daarbij als grote voorbeeld. We is ook dat hun eigen doelstellingen vrij be- zien dan ook de eerste pleidooien voor de perkt waren. Ook de sociaal-liberalen gin- Ongevallenwet. Halverwege de jaren tach- gen uit van het primaat van de marktwer- tig houdt iedereen zich daar mee bezig.” king. Alleen de uitwassen dienden hoogenboom bestreden te worden door wetgeving. Maar “Zelfs in pleidooien van de het heeft ook lang geduurd voordat men Liberale Unie, al weten ze niet hoe die er het eens was over wat voor soort wetgeving precies uit moet zien.” dat dan zou moeten zijn. Dat is heel geleide- cdv lijk proces. Uiteindelijk levert dat halverwe- Hoe kan die ontvankelijkheid voor so- ge de jaren negentig een doorbraak op.” ciale politiek opkomen? En waarom juist bij de sociaal-liberalen? De man in de straat cdv Is de Ongevallenwet die doorbraak van zal mij raar aankijken wanneer ik zou ver- de sociaal-liberalen? kondigen dat sociaal-liberalen aan de oor- sprong van sociale politiek staan. Dat moe- wolffram “Ja, de Ongevallenwet van 1901, ten welhaast de socialisten of de maar ook daarmee samenhangend de confessionelen zijn. Is het geen rare groep Veiligheidswet uit 1895.” om sociale ontvankelijkheid te hebben?

cdv|lente 2004 168

hoogenboom hoogenboom “Nee, dat lijkt mij niet. Er is “Dat de vormgeving zo ver- ingesprek met een probleem waar iedereen, liberaal, so- snipperd is, heeft er mee te maken dat de cialist, protestant of katholiek een ant- hogere standen ernaar streefden zoveel mo- woord op moet verzinnen, namelijk de ar- gelijk van hun oude positie te bewaren. Ze moede die in toenemende mate als probeerden de directe relatie tussen hogere onrechtvaardig gevoeld wordt. De bestaan- en lagere standen te handhaven. Door de de lokale armenzorg wordt steeds minder werkgevers en de lokale notabelen een be- geaccepteerd.” langrijke rol te geven bij de uitvoering bleef de band tussen hogere en lagere standen wolffram “Kerkelijke armoedezorg gaat bestaan.” zich meer richten op ouden van dagen, we- cdv duwen, wezen, gehandicapten, mensen die Was dit een kwestie van morele verant- sowieso niet mee doen en buiten het ar- woordelijkheid? Werd dit gezien als een beidsproces staan. Armenzorg voor werklo- middel om de sociale vrede te bewaren? zen daarentegen komt steeds meer bij de lo- hoogenboom kale overheid te liggen. Het is inderdaad zo “Dat klopt. Ze hebben het dat door de maatschappelijke ontwikkelin- voortdurend over een sociale band die gen armoedezorg tot een politieke zorg moest worden aangehaald. Er was een soort wordt. Liberalen als Tydeman en ook idee over sociale cohesie. Dat is een van de Thorbecke wilden al in de jaren vijftig van oorzaken geweest dat men die voorzienin- de negentiende eeuw meer controle van de gen zo dicht mogelijk bij zichzelf heeft ge- staat om leegloperij te voorkomen en de in- houden.” vloed van de kerk terug te dringen.” wolffram “Dat kun je ook zien bij de uit- hoogenboom “Het paternalisme van de ar- voering van de Ongevallenwet. Lely wenste menzorg zorg wordt problematisch. Dat is die op te dragen aan de Rijsverzekerings- ook een van de redenen waarom uiteinde- bank, maar een lobby van werkgevers be- lijk de socialisten sociale zekerheid willen. pleitte met succes de mogelijkheid van uit- Het is in hun optiek een recht in plaats van voering door het particulier initiatief. Die een gunst.” lobby werd geleid door ondernemers voor wie de eigen bedrijfsvoering nadrukkelijk Particulier initiatief, sociale verbanden een moreel element had. In hun eigen be- en gemeenschapszin drijf hadden zij het al jarenlang al zo gere- geld, en deden ze bijvoorbeeld aan sociale cdv Marcel Hoogenboom, In Standenstrijd huisvesting.” en zekerheid beschrijft u het moeizame tot cdv stand komen van de sociale zekerheid en Eigenlijk zeggen jullie dat de diepe de eigenaardige meervoudige en overwe- motivatie toch is om de zorg om de samen- gend niet verstatelijkte vorm van het leving bij elkaar te houden. Dat ze niet als Nederlandse stelsel van sociale zekerheid. een stoel uit elkaar valt? Hoe verklaart u deze vormgeving? hoogenboom “Ja, dat was de vrees ook van

cdv|lente 2004 169 iemand als Tönnies; de loszand-samenle- lieke partij en uiteindelijk compromissen ving waarin iedereen op zichzelf staat. Dat sluiten met de vakbonden. Eind jaren twin- liberaal beschavingsoffensiefsociale politiek als speelde voortdurend in de jaren negentig.” tig wordt een compromis gesloten over de Ziektewet. Dit komt erop neer dat de be- De rol van de confessionelen drijfsverenigingen worden opgericht zoals wij die tot voor kort (voor de Commissie cdv Wat is de opvatting over sociale poli- Buurmeijer) kenden. En dan pas gaan de ka- tiek bij de confessionelen? Confessionelen tholieken het verdedigden. Het wordt een worden nu vaak geassocieerd met de ver- compromis dat achteraf mooi in de ideolo- zorgingsstaat zoals die geworden is. Maar gie van subsidiariteit paste. Het beginsel als je terugkijkt zie je bijvoorbeeld dat de van subsidiariteit ging pas later een leiden- katholieken en de protestanten heel erg de rol spelen op sociaal-economisch ter- laat waren in het meedoen aan de opbouw rein.” van de verzorgingsstaat; ze hebben de rem cdv op de opbouw gezet. Kunt u hun rol schet- Zijn de katholieken vanaf dan de voor- sen bij de totstandkoming van de verzor- hoede in het sluiten van compromissen? gingsstaat? hoogenboom “Het compromis over de hoogenboom “Een belangrijk uitgangs- Ziektewet is in ieder geval een belangrijk punt van mijn boek is dat verzuiling geen breekpunt in de verhoudingen. Het is een afdoende verklaring biedt voor de geschie- rommeltje van verschillende wetten en re- denis van de sociale zekerheid voor de gelingen als we in de jaren twintig zijn aan- Tweede Wereldoorlog. Er bestaat tot aan de beland. Vanaf het compromis gaat een lo- jaren dertig niet zoiets als ‘de’ protestante gisch samenhangend systeem van of katholieke opvatting over sociale zeker- bedrijfsverenigingen als model fungeren. heid. Wat je ziet in de zuilen is dat de te- Het compromis wordt stilletjes gesteund genstelling tussen aristocraten en democra- door de sociaal-democraten. De sociaal-de- ten en alles wat daar tussen zit, in alle mocraten wilden zoiets eigenlijk ook maar partijen speelt. De tegenstellingen centreer- de katholieken waren ervoor, dus dat kon den zich vooral rond de uitvoeringsvraag. niet openlijk gesteund worden; wanneer de Wie gaat nu wie een uitkering geven, op katholieken en de socialisten elkaar in de welke gronden (waarom) en wanneer. Je strijd om de arbeiders vliegen af konden ziet bij de katholieken een voortdurende vangen deden ze dat.” strijd over de sociale kwesties. Men komt ei- cdv genlijk niet tot de formulering van een De samenwerking tussen katholieken standpunt. Dat verandert pas in de jaren en socialisten na de oorlog gaat dus terug twintig door de opkomst van de katholieke tot de doorbraak over de Ziektewet eind ja- vakbonden, maar ook wat ik dan noem ren twintig? door de opkomst van de nieuwe onderne- hoogenboom mers: de Brabantse en Limburgse fabrikan- “Vanaf de mislukte revolu- ten die na de Eerste Wereldoorlog een hele tiepoging van Troelstra in 1918 raakt de belangrijke rol gaan vervullen in de katho- Marxistisch georiënteerde groep binnen de

cdv|lente 2004 170

cdv SDAP op de achtergrond. De socialisten en Wat zijn de belangrijkste hoofdrolspe- ingesprek met de katholieken willen dolgraag samen, lers voor de totstandkoming van de verzor- maar dan kan niet. Pas door de crisis in de gingsstaat zoals we die nu kennen? jaren dertig kunnen ze niet anders meer hoogenboom omdat ze anders legitimiteit verliezen on- “Het voorwerk voor de ver- der de achterban die ze al hebben.” zorgingsstaat zoals die na de Tweede Wereldoorlog zou gaan ontstaan is vooral cdv En de protestantse partijen? gedaan door de katholieken en de socialis- ten. hoogenboom “Kuyper had een helder Maar dat zoiets als een omvangrijk en niet standpunt dat de sociale zekerheid er verstatelijkt sociaal zekerheidsstelsel heeft moest komen en hoe die eruit moest zien. kunnen ontstaan in de vorm zoals wij die Maar hij was een partijleider van een partij nog tot voor kort kenden paradoxaal ge- die ook hopeloos verdeeld was (hij zit dan noeg vooral te danken aan de werkgevers. midden in afsplitsingperikelen met de op Zij hebben toen zij zagen dat zoiets onver- sociaal politiek terrein behoudende CHU). mijdelijk was, zich vooral voor ingezet voor Er was een voortdurende strijd tussen hen het sluiten van compromissen (samen met die armenzorg wel goed vonden en de vak- liberalen en een deel van de protestanten) bonden die net als de bij de katholieken ei- over verplichte arrangementen die werkge- genlijk vonden ‘laat de staat het maar vers zelf mochten uitvoeren. Zij hadden im- doen’ en daartussen zitten alle opvattin- mers al laten zien dat het mogelijk was om gen. Het was echter vooral Talma van de nationale verzekeringen op te zetten en de ARP die de daad bij het woord voegt. Ongevallenwet op efficiënte wijze uit te Hij wil de raden van de arbeid opzetten met voeren. Zeker de eerste twintig jaar van de werkgevers en werknemers erin op basis Ongevallenwet hebben werkgevers en van de ideeen van Kuyper. Maar wanneer Centraal Beheer eigenlijk het monopolie op daadwerkelijk de betekenis doordringt van de uitvoering. Later zouden bedrijfsvereni- wat Kuyper heeft gezegd, dan zie je heel gingen opgezet door werkgevers en werkne- groot verzet in de ARP. Zo’n regeling op na- mers in belangrijke mate het niet verstate- tionaal niveau van de uitvoering en vooral lijkte karakter van de sociale zekerheid de rol die vakbonden daarbij spelen gaat ve- bepalen (zoals bijvoorbeeld bij de len te ver. Talma krijgt zijn Raad niet in Ziektewet).” voorgestelde vorm aangenomen en na cdv Talma krijgen werkgevers weer het recht De tegenstanders van de verzorgings- om de wetten zelf uit te voeren. Een deel staat zorgden ervoor dat de particuliere van de partij (vooral het vakbondsdeel) poot zo groot mogelijk werd? voelt zich loyaal met Talma en een deel is wolffram voor de uitvoering door de werkgevers. De “Ja zeker. Voor wat betreft het ARP is tot aan de Tweede Wereldoorlog een verhaal over uitvoeringspraktijk kan ik het hopeloos verdeelde partij wat betreft de so- eens zijn. ciale zekerheid.” Er zit nog een ander aspect aan de sociale zekerheid die na de Tweede Wereldoorlog

cdv|lente 2004 171 gaat ontstaan en dat zijn de veranderende als reactie op de crisis in de jaren dertig. randvoorwaarden. Het nieuwe is dat het Keynesianen laten zien dat je in tijden van liberaal beschavingsoffensiefsociale politiek als niet alleen meer gaat om het verzekeren krappe vraag de economie en werkgelegen- van individuele risico’s. Na de Tweede heid conjunctureel kunt stimuleren door Wereldoorlog wordt op verschillende ni- overheidsuitgaven te doen. Zoiets was voor- veau’s gewerkt aan het creëren van een ho- heen volstrekt ondenkbaar. Dat was een ger niveau van welvaart. Niet allen door so- ware revolutie in het denken die zich vanaf ciale wetgeving, maar ook door de jaren zestig tot in de jaren zeventig ook industrialisatiebeleid, herstructurering ten volle zou doorzetten in het macro-eco- van de landbouw, mechanisering, en een nomisch beleid - met grote en alras structu- grote dienstverlenende sector. Pas als die rele begrotingstekorten tot gevolg.” welvaart er is wordt het mogelijk is om een minimaal welvaartsniveau voor iedereen te Zuinigheid, burgerschap en bescha- garanderen en kan er zoiets als de verzor- vingsoffensief gingsstaat ontstaan.” cdv Misschien zien wij hier wel een over- cdv Het moest wel betaalbaar zijn. Sociale eenkomst met de huidige structuur van politiek mocht in die tijd geen extra geld Nederland, waarbij het denken in termen kosten. Zuinigheid gold als een primaire van sluitende begrotingen weer terugkeert. randvoorwaarde? wolffram “Ja, maar er zijn nog meer over- wolffram “Je ziet het bij Kuyper bij de eenkomsten. Het behoren tot de maat- kwestie van het bijzonder onderwijs. Daar schappij was iets dat je moest verdienen. werden onder zijn kabinet weinig vorderin- Het fenomeen beschavingsoffensief is in de gen mee gemaakt, omdat het zo veel geld negentiende eeuw opgekomen. De sociale kostte! Zo hard lag dat in die tijd. Het was kwestie was van meet af aan voor de libera- een tijdperk van sluitende begrotingen.” len vooral een morele kwestie. Het ging om het eigen maken van de waarden van de Nederlandse cultuur, de morele verheffing hoogenboom “En dat werd breed gedra- van het volk. Ook nu is er weer belangstel- gen, ook door de socialisten.” ling voor beschavingsoffensieven. Het woord wordt zelfs weer letterlijk gebruikt. wolffram “In die tijd zou men Zalm van- De aandacht voor de waarde van burger- wege zijn staatsleningen een verschrikkelij- schap als vormgevend ideaal zie je in de ke verkwister vinden! Staatsleningen waren huidige discussie over integratie terug. Het absoluut ondenkbaar.” conditioneren van burgerschap aan een be- paalde dominante norm, krijgt ook nu een cdv The Spending State is historisch gezien sociale component. Wat eis je van mensen uitzonderlijk? die hier komen?” wolffram cdv “Ja, dat is een uitvloeisel van de Zijn er niet nog meer parallellen die de economische leer die Keynes ontwikkelde indruk wekken dat we teruggaan naar

cdv|lente 2004 172

toen? Zo is de Haagse politiek nu druk be- Literatuur ingesprek met zig met het project minder verzorgings- staat en meer eigen verantwoordelijkheid. Dirk Jan Wolffram Vrij van wat neerdrukt en Is er een kans dat we terugkeren naar de beklemt, Staat, gemeenschap, sociale politiek tijd dat de staat met opzet zwak gehouden 1870-1918, Uitgeverij Wereldbibliotheek werd en men vooral geloofde in eigen ver- Amsterdam, 2003. antwoordelijkheid en particulier initiatief? Terug naar de oude interpretaties van sub- Marcel Hoogenboom Standenstrijd en zeker- sidiariteit en soevereiniteit in eigen kring? heid Een geschiedenis van oude orde en sociale zorg in Nederland, Amsterdam, Uitgeverij hoogenboom “Ik denk niet dat een ‘ terug- Boom, oktober 2004 (te verschijnen). keer’ mogelijk is. Tot aan de Tweede Wereldoorlog verdedigde men een alterna- tief dat bestond: de armenzorg en lokale werkgeversverenigingen. De ideeën waren toen gebonden aan een bestaande struc- tuur van particulier initiatief en dat zie je nu veel minder. Bovendien is er een groot verschil met toen. Rechtsgelijkheid is de dy- namiek achter veel collectieve regelingen. De gelijkheidsideologie is diep verankerd in de samenleving. Dat was in de negentiende eeuw wel anders. Wanneer er weer meer overgelaten zou worden aan de samenle- ving zou je allerlei particuliere regelingen krijgen. Je zult zien dat er dan toch weer een of andere algemene regel ontstaat. Zo’n dynamiek zal ervoor zorgen dat dergelijke particuliere initiatieven in het huidige Nederland geen lang leven beschoren zul- len zijn.”

Dirk Jan Wolffram is als historicus werkzaam aan de Afdeling geschiedenis van de Rijksuniversiteit Groningen. Hij is tevens project- leider van het NWO-programma Democracy, poli- cy, knowledge. Local government in transition 1870-1940.

Marcel Hoogenboom is als universitair docent so- ciologie werkzaam bij de Universiteit Twente

cdv|lente 2004 173 Het kinderwetje van Van Houten boekenbekeken | nieuwe aanbiedingen

uitvoerig in op het werk dat die kinderen des- titel tijds verrichtten: meewerken op het veld, Het kinderwetje bakstenen keren langs de Waal en draadjes- van Van Houten knopen in de stoomspinnerijen. Onder de burgerij groeide de afkeer van ‘kinderexploi- auteur tatie’, vooral ook omdat men belang hechtte Willemien aan goed onderwijs. Schenkeveld legt uit Schenkeveld waarom maatregelen tegen kinderarbeid uit- bleven: de discussie ging vooral over kinder- arbeid in de opkomende moderne industrie, maar in Nederland waren daarin maar wei- nig kinderen werkzaam. Tot slot beschrijft Bij het winternummer over staatkundige ver- Willemien Schenkeveld het (geringe) effect nieuwing getiteld De staat en de straat hebben van het Kinderwetje en de ontwikkelingen wij u het boekje Niet spreken met de bestuurder die wel tot het einde van de kinderarbeid in van Gerard van Westerlo met korting aange- Nederland leidden. boden. Graag doen wij u nu weer een bij het Het mooi uitgevoerde werkje kan eigenlijk thema passende aanbieding. bij dit CDV dossier over sociale politiek niet ontbreken! Het biedt uitstekende achter- Het betreft het boekje van Willemien grondinformatie over de sociale kwestie in Schenkeveld, Het Kinderwetje van Van Houten. de negentiende eeuw en is uitgegeven bij Sociale wetgeving in de negentiende eeuw. (VV Uitgeverij Verloren in de reeks Verloren verle- 22), 88 blz., ingenaaid, geïllustreerd, ISBN 90- den. 6550-463-x, 2003. Ook in het eerste lentenummer van 2003 hebben wij u met succes een werkje in deze Zoals besproken in het CDV boekeninterview reeks aangeboden: De Geest van Jan Salie. met Marcel Hoogenboom en Dirk Jan Nederland in verval. Wolffram werd de wet op de kinderarbeid U kunt Het kinderwetje van Van Houten met werd al snel toetssteen voor sociaal beleid. ¤ 2.50 korting bestellen door de bij het num- Op 5 mei 1874 nam de Tweede Kamer dit mer de bijgevoegde antwoordkaart te retour- wetsvoorstel tegen kinderarbeid aan, inge- neren. Binnen drie weken krijgt u het boekje diend door het jonge sociaal-liberale kamer- dan thuisgestuurd. lid Samuel van Houten uit Groningen. Dit ‘Kinderwetje-Van Houten’ is de geschiedenis ingegaan als de allereerste sociale wet van in- dustrialiserend Nederland. Willemien Schenkeveld, historica en journaliste, gaat

cdv|lente 2004 174

CDV donateurschap nieuwe aanbieding

Nieuw in 2003 was ook de mogelijkheid om donateur van CDV te worden. Inmiddels heeft een behoorlijk aantal mensen ruim ge- bruik gemaakt van de mogelijkheid om do- nateur te worden van CDV. Veel dank daar- voor! Zij geven de kwaliteitsverbetering van CDV een extra steun in de rug. In ruil daar- voor proberen wij donateurs per jaar een of meer extra boekenaanbiedingen te doen. In het afgelopen jaar was dat de scheurkalen- der van de Bijbel 2004 onder redactie van Karel Deurloo en Ad van Nieuwpoort. Dit jaar doen we de donateurs 2 extra aanbiedin- gen. U kunt donateur worden door minimaal 52 Euro per jaar te storten (in plaats van 42 Euro voor een regulier abonnement). Het gi- ronummer ten behoeve van abonnement/do- nateurschap CDV is 102525, Centrale Verreken Kas CDA, te Den Haag.

cdv|lente 2004 175

[bezinning] bezinning

ground ze r o

Welgeteld één narcis en vier sneeuwklokjes bloeien in de voortuin. Een opvallend kleurrijke vlek van uitzonderlijke schoonheid, temidden de zwartbruine, omgespitte aarde. Soms zie ik voorbijgangers halt houden. Even kijken naar die vijf eenvoudige bloemen,

Half februari die bijzonder vroeg een vleugje lente aankondigen. Waarom houden mensen halt? Zien ze in de bloemen tekenen van hoop, verlangend naar koesterende zomerwarmte?

Kijken mensen naar symbolen van hoop of naar symbolen van destructie? Eind oktober vorig jaar was ik één dag in New York. Om toch een glimp van deze de hemel ingeprezen stad op te vangen, koos ik voor een rondrit met een toeristenbus. In de gietende regen. Op één plaats liep de bus liep letterlijk leeg: nabij Ground Zero. Ondanks het hondenweer wilde iedereen blijkbaar de gapende, open bouwwerf die Ground Zero thans is, bekijken. Ik blijf zitten. Zeker na het verhaal van mijn gastvrouw, de vorige avond. Als ik al ergens wilde uitstappen, was het bij het gebouw van de Verenigde Naties. De busschauffeur begrijpt het niet. Vraagt of ik niet mee ga met de anderen. Maant me tot uitstappen, om dit unieke moment niet te missen. Neen, ik heb me niet vergist. Hij rijdt door, lege bus, één passagier.

Ground Zero. Een term met een lugubere voorgeschiedenis uit de atoomoorlogperiode. Metafoor voor de overweldigende vernietigingskracht van een atoombom. De term werd gebruikt om het exacte punt te benoemen waar de atoombom viel, zowel in de experimenteerperiode als ten tijde van Hiroshima en Nagasaki. Toen was de Noord-Amerikaanse overheid dader, anderen werden slachtoffer. Maar de oorspronkelijke betekenis van ‘Ground Zero’ is velen vandaag vreemd. De natie die toen dader was, werd, uitvergroot, slachtoffer vandaag. Het kwaad werd gediaboliseerd. En geschiedenis werd vergeten. >>

cdv|lente 2004 176

bezinning [bezinning]

ground ze r o

>> De vroege narcis en sneeuwklokjes raakten ondergesneeuwd Alles heeft toch zijn tijd. Vrouwen in sommige organisaties of bedrijven brengen vandaag internationale vrouwendag in herinnering, Acht maartAcht hangen in de gangen van het gebouw foto’s op, of gebruiken speciale placemats met een tekstje in de personeelskantine. Even, kortstondig, een prikje van aandacht.

Mijn gedachten gaan vandaag uit naar al de vrouwen, slachtoffer van geweld en uitbuiting, die nooit het wereldnieuws halen. Die ongezien blijven of waar men de ogen voor sluit. Voor hen is er geen symbolische plek waar de toeristenbus halt houdt. Ik zou nochtans uitstappen. In de gutsende regen.

Dr. Veerle Draulans, TFT-Universiteit van Tilburg, K.U.Leuven

cdv|lente 2004