DE EVOLUTIE VAN EXTREEMRECHTS EN DE AANPAK ERVAN

Aantal woorden: 40.276

Charles Peirsman Studentennummer: 01204298

Promotor: Prof. dr. Brice De Ruyver Commissaris: Elias Neirynck

Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten

Academiejaar: 2016 – 2017

Inhoudstafel

1. Inleiding …………………………………………………………………………………………...4 1.1. Inleiding 1.2. Probleemstelling en methodiek 2. Definiëring ………………………………………………………………………………………...7 3. Evolutie electoraal extreemrechts …………………………………………………………..12 3.1. Inleiding ……………………………………………………………………………………...12 3.2. Klaus von Beyme en de drie golven ……………………………………………………...12 3.3. Evolutie Duitsland …………………………………………………………………………..13 3.3.1. Nationaldemokratische Partei Deutschland (NPD) 3.3.2. Die Republikaner (REP) 3.3.3. Deutsche Volksunion (DVU) 3.3.4. Andere 3.4. Evolutie Vlaanderen ………………………………………………………………………..18 3.4.1. Vlaams Blok (VB) 3.5. Evolutie Nederland …………………………………………………………………………20 3.5.1. Centrumpartij (CP) 3.5.2. Centrumdemocraten (CD) 3.5.3. Centrumpartij ’86 (CP’86) 3.5.4. Andere 3.6. Conclusie ……………………………………………………………………………………24

4. Evolutie niet-electoraal extreemrechts …………………………………………………….25 4.1. Inleiding ……………………………………………………………………………………...25 4.2. Verhouding electoraal en niet-electoraal extreemrechts ……………………………….26 4.3. EU Terrorism and trend report ……………………………………………………………27 4.4. Evolutie Duitsland …………………………………………………………………………..32 4.4.1. Kampfgruppen 4.4.2. Kameradschaften 4.4.3. Blood & Honour 4.4.4. Autonome Nationalisten 4.4.5. Die Unsterblichen 4.4.6. Nationalsozialistischer Untergrund (NSU) 4.4.7. Andere 4.5. Evolutie Vlaanderen ………………………………………………………………………..37 4.5.1. Vlaamse Militanten Orde (VMO) 4.5.2. Blood & Honour (B&H) 4.5.3. Autonome Nationalisten 4.6. Evolutie Nederland …………………………………………………………………………45 4.6.1. Blood & Honour, Nationale Alliantie en 4.6.2. Lonsdale Jeugd 4.7. Conclusie ……………………………………………………………………………………48

5. Aanpak extreemrechts ………………………………………………………………………..50 5.1. Inleiding ……………………………………………………………………………………...50 5.2. Rol van het internet ………………………………………………………………………...56

2

5.3. Aanpak Duitsland …………………………………………………………………………..58 5.3.1. Partij -en verenigingsverboden 5.3.1.1. Wettelijk kader 5.3.1.2. Golven van verboden 5.3.1.3. De kwestie NPD 5.3.1.4. Effectiviteit 5.3.2. Art. § 129a StGB 5.3.3. Bundesamt für Verfassungsschutz 5.3.4. Amadeu Antonio Stiftung 5.3.5. De-radicalisering 5.3.5.1. EXIT-Deutschland 5.3.5.2. Ausstieg zum Einstieg 5.4. Aanpak Vlaanderen ………………………………………………………………………..73 5.4.1. Partij -en verenigingsverboden 5.4.1.1. Verbod op VMO 5.4.1.2. Wettelijke initiatieven 5.4.2. Bestaand wettelijk kader 5.4.2.1. Antiracismewet 5.4.2.2. Antidiscriminatiewet 5.4.2.3. Negationismewet 5.4.3. Het Blood & Honour-proces 5.4.4. Het BBET-proces 5.4.5. Staatsveiligheid (VSSE) 5.4.6. Unia 5.4.7. CoPPRa 5.5. Aanpak Nederland ………………………………………………………………………….85 5.5.1. Partij -en verenigingsverboden 5.5.1.1. Wettelijk kader 5.5.1.2. Golven van verboden 5.5.1.3. Wettelijke initiatieven 5.5.2. Art. 137d Sr. 5.5.3. Algemene Inlichtingen -en Veiligheidsdienst (AIVD) 5.5.4. Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland 5.5.5. Anne Frank Stichting 5.5.6. De-radicalisering 5.6. Conclusie ……………………………………………………………………………………97

6. Conclusie ………………………………………………………………………………………..99 7. Bibliografie …………………………………………………………………………………….102

3

1. Inleiding

1.1. Inleiding

De tragische aanslag die op 22 juli 2011 in Noorwegen gepleegd werd en leidde tot de dood van 77 burgers, de meesten onder hen jongeren, was een uiterst grimmige wake-up call met betrekking tot de extreemrechtse dreiging. Kort daarop werd door de Duitse veiligheidsdiensten het verband tussen de Nationalsozialistischer Untergrund (NSU), een neonazi-groepering, en een decennium van terreur blootgelegd1. In de nasleep van het NSU-proces werden door het Bundeskriminalamt maar liefst 627 cold cases heropend, teneinde eventuele links met extreemrechts na te gaan2. Het recente verhaal van Franco A. kan hier worden aan toegevoegd. Hij zou deel uitmaken van een extreemrechts netwerk binnen de Bundeswehr en een aanslag gepland hebben om zo het Duitse volk tegen de vluchtelingen op te zetten3. Dit roept in Vlaanderen althans nare herinneringen op aan de BBET-zaak. Het zijn dergelijke feiten die de bevolking wakker schudden met betrekking tot het gevaar dat uitgaat van extreemrechts.

Buiten georganiseerde terroristische aanslagen en feiten gepleegd door zogenaamde lone wolves, kan een stijgend aantal gewelddaden gericht tegen asielzoekers en etnische minderheden in verscheidene Europese steden worden vastgesteld (zie infra). Hoewel deze gebeurtenissen bedroevend weinig de krantenkoppen halen, en doorgaans niet als vragen van nationale veiligheid worden geclassificeerd, kunnen we ons wegens hun omvang en impact op de verschillende gemeenschappen op zijn minst de vraag stellen of we wel degelijk gewapend zijn tegen deze dreiging.

De feiten kunnen mijns inziens worden gekaderd in de bredere context van het toenemend succes van (extreem)rechtse partijen in Europa. In landen als Frankrijk (Front National), Oostenrijk (FPÖ) en Nederland (PVV) is sprake van een ware (her)opleving. In andere landen worden de partijen minder warm onthaald door het electoraat, maar dragen ze in grote mate bij tot het normaliseren van een discours gericht tegen immigratie en, steeds actueel, moslims. Op die manier fungeren ze

1 F. ROGIERS, “Bloed, Bodem en Oogkleppen”, 15 februari 2014, http://www.standaard.be/cnt/dmf20140213_00978402, geraadpleegd op 6/2/2017. 2 X., “Neo-Nazi gang trial to get under way in after chaotic start”, 3 mei 2013, https://www.theguardian.com/world/2013/may/03/beate-zschape-trial-germany-neo-nazis geraadpleegd op 4/2/2017. 3 K. DE RUYTER, “Het geheime leven van Oberleutnant Franco A.”, 3 mei 2017, http://www.standaard.be/cnt/dmf20170502_02863053 geraadpleegd op 7/5/2017.

4

als waterdragers voor het creëren van een klimaat waarin gewelddadig extreemrechts wortel kan schieten.

Gelet op voormelde feiten en op de recente maatschappelijke ontwikkelingen is een studie van de evolutie en aanpak van extreemrechts dan ook erg relevant.

1.2. Probleemstelling en methodiek

De titel van mijn masterproef is “de evolutie van extreemrechts en de aanpak ervan”. Uiteraard is het op exhaustieve wijze beschrijven van de evolutie en aanpak van extreemrechts op internationaal niveau, of zelfs op Europees niveau, onbegonnen werk. Het onderwerp diende aldus te worden afgebakend. Ik heb ervoor gekozen om de evolutie en aanpak van extreemrechts te analyseren in Duitsland, Vlaanderen en Nederland, na de Tweede Wereldoorlog. De keuze voor Duitsland was vrij evident, daar het land, gezien zijn geschiedenis, de bakermat is van extreemrechts. Duitsland wordt vaak als voorbeeld gehanteerd op vlak van de aanpak, wegens de ervaring met het probleem. Ook Vlaanderen kent een lange extreemrechtse geschiedenis. De keuze voor Nederland is gestoeld op het feit dat zowel de evolutie als de aanpak van extreemrechts parallellen vertoont met Vlaanderen en Duitsland, doch evenzeer verschillend is.

Daar extreemrechts talloze verschijningsvormen heeft, heb ik geopteerd om, ter wille van de duidelijkheid, een onderscheid te maken tussen de electorale en niet-electorale vormen. De eventuele deelname aan verkiezingen is aldus doorslaggevend. Een andere tweedeling die ik maak, is die van niet-gewelddadig en gewelddadig extreemrechts. Vaak vallen de indelingen op electoraal vlak en op vlak van geweld samen. Het is zo dat extreemrechtse partijen althans de schijn moeten hooghouden dat ze een respectabel lid van de democratie zijn.

De evoluties van zowel electoraal als niet-electoraal extreemrechts in Duitsland, Vlaanderen en Nederland zullen besproken worden. Hierbij zullen eventuele parallellen en verbanden uitgelicht worden.

Het leeuwendeel van de masterproef staat in het teken van niet-electoraal en gewelddadig extreemrechts, waarbij vooral ingezoomd zal worden op de aanpak ervan. Om verschillende redenen is er een stuitend gebrek aan onderzoek naar dit thema. Het is dan ook in dat opzicht dat deze masterproef origineel is. Een andere overweging is dat de masterproef tot stand komt binnen het vakgebied strafrecht, en de focus althans gedeeltelijk op het criminele aspect hoort te liggen.

5

Gewelddadig extreemrechts staat niet op zichzelf. Het opereert binnen een groter politiek en maatschappelijk kader. Bepaalde actuele en politieke gebeurtenissen hebben ongetwijfeld een impact op het fenomeen. Het duiden van die impact vormt een van de uitdagingen van dit werkstuk.

Met betrekking tot het luik van de aanpak zal de klemtoon liggen op de niet-electorale en gewelddadige vormen van extreemrechts. Hierbij zal telkens worden stilgestaan bij het bestaand wettelijk kader en initiatieven die eventueel ondernomen zijn. Vooral de controversiële praktijk van het verbieden van partijen en verenigingen verdient onze aandacht. Ook de maatregelen die genomen zijn in elk van de drie onderzoeksgebieden op vlak van preventie en nazorg komen aan bod. Tot slot laat ik het licht schijnen op de maatschappelijke actoren voor wie een rol is weggelegd.

Alle feiten en conclusies worden ondersteund door literatuur van experts op vlak van extreemrechts, door artikels uit spraakmakende tijdschriften en door officiële rapporten en studies van allerhande instanties. Cijfermateriaal wordt niet geschuwd. Een deel van de activiteiten van extreemrechts speelt zich echter af in de schaduw. Op dat vlak ben ik moeten voortgaan op rapporteringen in de pers en op websites.

Met deze masterproef hoop ik een klare kijk op de complexe en controversiële extreemrechtse kwestie te bieden. Extreemrechts is een maatschappelijk probleem dat nog steeds niet ten volle begrepen wordt. Met de beschrijving van de evolutie en aanpak van extreemrechts in Duitsland, Vlaanderen en Nederland heb ik dan ook getracht licht in de spreekwoordelijke duisternis te brengen. Een beter inzicht lijkt mij de sleutel tot de oplossing te zijn. In die zin formuleer ik een aantal bedenkingen en aanbevelingen, en werp ik tot slot een blik op de toekomst.

6

2. Definiëring

Het begrip extreemrechts wordt in de media vaak te pas en te onpas gebruikt. In het kader van deze academische studie is het evenwel van belang het begrip op gepaste wijze te definiëren en af te lijnen. Een fenomeen kan pas omschreven en passend bestreden worden als alle actoren inzicht hebben in wat het precies is. Een definiëring die op accurate wijze het begrip ontleedt, is dan ook essentieel.

Opmerkelijk is dat de opvattingen omtrent de precieze invulling van het begrip in de academische wereld erg verschillend zijn. Ik heb er dan ook op gelet om vooral op zoek te gaan naar die elementen die de meeste omschrijvingen gemeen hebben. Wat ook opvalt is dat de omschrijvingen doorgaans handelen over extreemrechts in zijn electorale vorm, namelijk extreemrechtse partijen die deelnemen aan verkiezingen. De reden hiervoor is dat het onderzoek naar voormelde vorm enorm is, terwijl dit niet het geval is voor de gewelddadige variant. De definiëringen van electoraal extreemrechts zullen dan ook als uitgangspunt worden gehanteerd.

De Zweedse politicoloog Anders Widfeldt stelt vooreerst dat de term uit twee significante woorden bestaat, namelijk ‘extreem’ en ‘rechts’. ‘Extreem’ kan worden geïnterpreteerd als gekant tegen het bestaand politiek bestel, en zelfs tegen het bestaand democratisch systeem. Deze uitleg is met het oog op extreemrechts als politieke verschijningsvorm echter weinig relevant, daar de hedendaagse extreemrechtse partijen de democratie an sich niet verwerpen, maar hoogstens bekritiseren4. ‘Extreem’ betreft dan ook meer het feit dat de partijen zich aan het uiteinde bevinden van een ideologische socioculturele dimensie. Ze zijn aldus extreem ten aanzien van andere partijen, maar niet ten aanzien van het politiek systeem. Het concept ‘rechts’ kan worden teruggebracht op de Franse revolutie, waar links werd geassocieerd met gelijkheid en rechts met ongelijkheid5. Samenvattend kan worden gesteld dat extreemrechts impliceert dat een partij zich aan het rechteruiteinde van het ideologisch spectrum op vlak van socio-economische en socioculturele topics bevindt.

Hedendaags extreemrechts in Europa is wijdverspreid en erg divers. De term herbergt niet alleen georganiseerde politieke partijen die deelnemen aan verkiezingen, maar eveneens sociale bewegingen die eerder opteren voor demonstraties, transnationale netwerken in verschillende

4 G. CAPOCCIA, “Anti-system parties: a reassessment”, Journal of Theoretical Politics, 14, 1, 2002, 9–35. 5 P. IGNAZI, Extreme Right Parties in Western Europe, Oxford, 2003, 272 p.

7

vormen, jeugdbendes, racistisch geïnspireerde bands en tenslotte kleinere groepen of cellen die hun idealen nastreven via het gebruik van geweld.6

De subtypes worden vaak ingedeeld in vier categorieën. Ten eerste zijn er de georganiseerde politieke partijen die op geijkte tijdstippen deelnemen aan verkiezingen, die betalende leden hebben en die hun doelen nastreven via een publiek mandaat. Hoewel individuele leden gelinkt kunnen zijn aan geweld of criminaliteit trachten deze partijen te opereren binnen het bestaand constitutioneel en wettelijk kader. Ten tweede zijn er de sociale bewegingen die publieke steun trachten te vergaren buiten conventionele kanalen of een eventuele deelname aan de politiek. Deze bewegingen identificeren zich vaak met een groter netwerk van bewegingen die een gelijkaardige ideologie delen. Daarnaast bestaan er de kleinere groepen die tewerk gaan in isolatie, onafhankelijk van politieke partijen en sociale bewegingen. Deze groepen steunen niet op rigide structuren of een groot aantal leden. Ze nemen doorgaans meer extreme ideologische posities in en spreiden een grotere neiging tot geweld tentoon. Tenslotte zijn er de zogenaamde ‘lone wolves’ die niet formeel gelinkt zijn aan voorgaande groeperingen, maar die ageren in isolatie. De Raad van de Europese Unie heeft de term ‘lone wolves’ gedefinieerd als “individuals who (a) operate individually; (b) are not members of an organised terrorist group or network; (c) act without the direct influence of a leader or hierarchy; and (d) adopt tactics and methods that are conceived and directed by the individual without any direct outside command or direction.”7

Belangrijk is dat deze categorieën in werkelijkheid niet precies afgebakend kunnen worden. Ter wille van de duidelijkheid heb ik dan ook voor een andere indeling geopteerd. Ik maak het onderscheid tussen de electorale en niet-electorale vormen van extreemrechts. Dat wil zeggen dat een distinctie zal worden gemaakt afhankelijk van de deelname aan verkiezingen. Tevens koppel ik hieraan de neiging tot het gebruik van geweld, die veelal bij de niet-electorale vormen kan worden teruggevonden. Electoraal extreemrechts wordt in mindere mate geassocieerd met het gebruik van geweld, daar het zich presenteert als een acceptabel lid van de democratische orde om aan verkiezingen te kunnen deelnemen.

Het moge dan ook duidelijk zijn dat lang niet alle categorieën zich bedienen van gewelddadige activiteiten, en dat lang niet al hun leden geneigd zijn tot geweld. Echter, het staat vast dat het

6 Zie T. BJORGO, Racist and Right-Wing Violence in Scandinavia: Patterns, Perpetrators and Responses, Oslo, 2003, 380 p. en M.J. GOODWIN, New British Fascism: Rise of the , London, Routledge, 2011, 5-9. 7 INSTITUUT VOOR VEILIGHEIDS -EN CRISISMANAGEMENT, “Lone-Wolf Terrorism”, 2007 http://www.transnationalterrorism.eu/tekst/publications/Lone-Wolf%20Terrorism.pdf, geconsulteerd op 27 januari 2017.

8

breder extreemrechts milieu in Europa organisaties kent die ofwel pleiten voor methodes van directe actie, ofwel geweld als strategie aanvaarden8.

Vervolgens kunnen we ons de vraag stellen welke lading de extreemrechtse vlag dekt. Welk overkoepelend geloof houdt de groep tezamen? Als kanttekening moet nogmaals worden genoteerd dat er geen consensus is onder academici omtrent de exacte definitie van het concept extreemrechts. Dit is ten dele het gevolg van het feit dat de term zowel voor wetenschappelijke als politieke doeleinden wordt gebruikt. Overeenstemming over het feit dat extreemrechts slaat op een zekere ideologie is er dan weer wel. Wat die ideologie inhoudt vormt, u raadt het al, een punt van discussie.9

De meeste auteurs definiëren extreemrechts aan de hand van een waslijst aan eigenschappen. Interessant is dat er vijf van die eigenschappen zijn die telkens terugkeren in een groot deel van de definities. Het gaat hier om nationalisme, racisme, xenofobie, anti-democratie en de notie van de sterke staat10. Deze kenmerken zullen als leidraad dienen voor de selectie van de besproken partijen en bewegingen. Voor wat betreft de partijen zal dit kunnen worden afgeleid van de partijprogramma’s en de reputaties van de leiders. Voor wat betreft niet-electoraal extreemrechts ligt dit een stuk moeilijker. Hier zullen, naast de eventuele websites van de groepen, de attitudes en de concrete acties van de leden in ogenschouw genomen moeten worden. Voormelde kenmerken dienen in casu te worden uitgebreid met de neiging tot het gebruik van geweld.

De Britse politicologe Elisabeth Carter ziet twee kenmerken die steeds terug te vinden zijn op ideologisch vlak. Extreemrechts kan volgens haar worden gedefinieerd als een bijzondere politieke ideologie bepaald door zowel anticonstitutionele als antidemocratische elementen11. Zo zijn rechts- extremisten extremistisch omdat ze de waarden en instituties van het democratisch bestel verwerpen of ondermijnen. Terwijl extreemrechtse politieke partijen de democratie lijken te accepteren als een bestuursvorm, verwerpen gewelddadige of tot geweld neigende extreemrechtse groepen vaak het democratisch bestel zonder meer, en bestrijden ze de gevestigde instituties en normen. Daarnaast zijn dergelijke groepen extreemrechts omdat ze het principe dat mensen gelijk zijn verwerpen. Politieke partijen van dit spectrum denken er soms

8 M. GOODWIN, V. RAMALINGAM en R. BRIGGS, “The New Radical Right: Violent and Non-Violent Movements in Europe”, London, Institute for Strategic Dialogue, 2012, 43. 9 C. MUDDE, The ideology of the extreme right, Manchester and New York, Manchester University Press, 2000, 11. 10 C. MUDDE, The ideology of the extreme right, Manchester and New York, Manchester University Press, 2000, 11. 11 Zie E.L. CARTER, The extreme right in Western Europe: Success or failure?, Manchester, Manchester University Press, 2005, 271 p.

9

hetzelfde over, doch gewelddadige groepen doen er een schepje bovenop door ‘methodes van directe actie’ te hanteren. Hun gewelddadige initiatieven treffen ofwel minderheidsgroepen, ofwel die personen die ze verantwoordelijk achten voor het stimuleren van multiculturalisme en een toenemende etnische diversiteit12.

Andere termen die door de media vaak in verband worden gebracht met extreemrechts zijn neonazisme, neofascisme en populisme. De eerste twee noties worden in academische kringen enkel gebruikt om partijen en groeperingen te duiden die een uitdrukkelijk verlangen koesteren om het Derde Rijk dan wel de Italiaanse Sociale Republiek in volle glorie te herstellen, of die naar het historisch nazisme dan wel fascisme als ideologische basis verwijzen. Populisme wordt dan weer eerder gebruikt om een politieke stijl aan te duiden, en geen ideologie an sich, of om moderne extreemrechtse partijen van traditionele te onderscheiden13.

Ook het Bundesamt für Verfassungsschutz, de Duitse binnenlandse veiligheidsdienst, heeft een opvatting over wat onder het begrip ‘extreemrechts’ begrepen moet worden, toegepast op de Duitse situatie. Op vlak van ideologie stelt het dat extreemrechts in Duitsland geen homogene beweging is, doch verschillende vormen kent met een mengsel van nationalistische, racistische en antisemitische elementen. Daarnaast worden ook uiteenlopende doelen nagestreefd. Wel bestaat het overkoepelende idee dat de waarde van een mens bepaald wordt door zijn toebehoren aan een etnische groep, natie of ras. Een andere overkoepelende notie is die van de autoritaire staat. In een dergelijke staat treden staat en volk (een homogene etnische groep) in een osmose binnen een veronderstelde natuurlijke orde. De Duitse term die hiervoor gebruikt wordt is die van ‘Volksgemeinschaft’. De staatshoofden moeten hierbij intuïtief handelen volgens de unanieme wil van het volk. Zodoende stellen rechts-extremisten dat een dergelijke staat zonder het essentiële checks and balances-systeem, veruitwendigd door verkiezingen en parlementaire oppositie, van de democratie kan.14

12 M. GOODWIN, V. RAMALINGAM en R. BRIGGS, “The New Radical Right: Violent and Non-Violent Movements in Europe”, London, Institute for Strategic Dialogue, 2012, 44. 13 B. SCHELLENBERG, “The radical right in Germany: Its prohibition and reinvention”, 40, in N. LANGENBACHER en B. SCHELLENBERG, “Is Europe on the “Right” Path? Right-wing extremism and right-wing populism in Europe”, FES, 2011, 342 p. 14 BUNDESAMT FÜR VERFASSUNGSSCHUTZ, “What is right-wing extremism?”, https://www.verfassungsschutz.de/en/fields-of- work/right-wing-extremism/what-is-right-wing-extremism, geraadpleegd op 31 maart 2017.

10

In de Monitor Racisme en Extremisme, die in opdracht van de Nederlandse Anne Frank Stichting wordt opgemaakt, legt men met betrekking tot de ideologie van extreemrechts dan weer de klemtoon op het feit dat sprake is van een focus op het ‘eigene’ en een afkeer van het ‘vreemde’15.

Volgens de Nederlandse politicoloog Cas Mudde kunnen we alvast concluderen dat een zekere consensus bestaat over de term extreemrechts als collectieve noemer, over het feit dat deze term een ideologie beschrijft bestaande uit een set van verschillende eigenschappen en dat er tenslotte een groot aantal politieke partijen bestaat wiens extreemrechtse status onbetwist is16. Met betrekking tot de gewelddadige variant kan worden gesteld dat definiëringen schaars zijn en voornamelijk putten uit bovenvermelde omschrijvingen. Elementen als nationalisme, racisme, xenofobie, anti-democratie en de notie van sterke staat zijn schering en inslag bij vele van de extreemrechtse groeperingen en individuen. Maar zij doen hier nog een schepje bovenop. Niet alleen vormen de eigenschappen op passieve wijze een kader waarbinnen ze opereren, tevens wensen ze deze op actieve wijze te realiseren. Hierbij wordt het gebruik van geweld niet geschuwd.

15 I. VAN DER VALK en W. WAGENAAR, “Monitor Racisme en Extremisme”, Anne Frank Stichting, 2010, 131. 16 C. MUDDE, The ideology of the extreme right, Manchester and New York, Manchester University Press, 2000, 16.

11

3. Evolutie electoraal extreemrechts

3.1. Inleiding

De evoluties van de electorale en niet-electorale vormen van extreemrechts zijn aan elkaar gelinkt. Dit geldt zowel voor Duitsland, Vlaanderen als Nederland. Om ze op passende wijze te kunnen analyseren beschrijf ik ze eerst afzonderlijk, in grote lijnen, om daarna eventuele parallellen en verbanden te duiden. Dit deel behandelt de evolutie van electoraal extreemrechts in de drie onderzoeksgebieden. Partijen van extreemrechtse signatuur (zie supra) die op gezette tijdstippen aan verkiezingen deelnemen komen aan bod.

3.2. Klaus von Beyme en de drie golven

Een van de voornaamste theoretici op vlak van de evolutie van extreemrechts is de Duitse politicoloog Klaus von Beyme. In zijn nog steeds relevante werk “Right-Wing Extremism in Post- War Europe” onderscheidt hij drie fases in de evolutie van extreemrechts17.

In de eerste fase bestond extreemrechts hoofdzakelijk uit kleine fascistische en nazistische partijen stammend uit het interbellum. Deze partijen stonden op politiek vlak alleen, mede door een afwijzende publieke opinie, en werden in sommige gevallen zelfs verboden. Voorbeelden kunnen gevonden worden in Nederland en Duitsland. De tweede fase wordt gekenmerkt door een reactie op het naoorlogs socio-economisch moderniseringsproces, en had als dusdanig niets met het fascisme of nazisme te maken. Het oorspronkelijk Franse Poujadisme vormde de katalysator van deze fase, een protestbeweging bestaande uit boeren en kleinhandelaars. Het Poujadisme kreeg met de Boerenpartij navolging in Nederland. De derde fase heeft twee in het oog springende kenmerken. Ten eerste verwierven extreemrechtse partijen electorale steun. Daarnaast werd immigratie een key issue. Katalysator van deze derde fase was het Franse Front National dat in het midden van de jaren tachtig electoraal doorbrak. Tevens kan hier het Vlaams Belang worden vermeld dat rond dezelfde periode furore maakte. Eenzelfde tendens kan worden waargenomen in Italië (Lega Nord), Duitsland (Die Republikaner) en Oostenrijk (FPÖ). Kenmerkend is dat hoewel

17 K. VON BEYME, “Right-wing Extremism in Post-war Europe”, West European Politics, vol. 11, no. 2, 1988.

12

de electorale steun voor deze partijen op significante wijze toenam, een samenwerking met de partijen van het establishment vooralsnog ondenkbaar was.18

De Zweedse politicoloog Anders Widfeldt is van oordeel dat aan de drie fases van von Beyme een vierde kan worden toegevoegd. Deze wordt gekarakteriseerd door een toegenomen legitimiteit en politieke invloed van extreemrechtse partijen. Hij verwijst hierbij naar voorbeelden uit Frankrijk (FN), Oostenrijk (FPÖ) en Italië (Lega Nord).

3.3. Evolutie Duitsland

Duitsland was na de oorlog ingedeeld in vier zones, gecontroleerd door de geallieerden. Aanvankelijk konden enkel democratische partijen toestemming krijgen om deel te nemen aan verkiezingen. Deze praktijk eindigde in 1948, waardoor partijen met een minder democratisch karakter kansen kregen19.

Verschillende extreemrechtse partijen werden gesticht in de Federale Republiek Duitsland tussen 1946 en 1952. De voornaamste was de Sozialistische Reichspartei (SRP), die goede resultaten wist neer te zetten in Niedersachsen en Bremen bij de verkiezingen van 1951. Een jaar later werd ze verboden wegens haar neonazistisch karakter. Partijen die in de nasleep werden opgericht overkwam hetzelfde lot20.

3.3.1. Nationaldemokratische Partei Deutschlands (NPD)

In november 1964 werd een nieuwe extreemrechtse partij gesticht, de illustere Nationaldemokratische Partei Deutschlands (NPD), als verzamelpunt voor nationalistisch extreemrechts. De partij wenste zich te distantiëren van het nazi-verleden en profileerde zich als nationaal-conservatieve partij. De overgrote meerderheid van de partijtop was echter lid geweest van de NSDAP21. Ook het partijprogramma vertoonde een mix van nationaal-socialistische, anticommunistische en conservatief-katholieke elementen22.

18 A. WIDFELDT, “A fourth phase of the extreme right? Nordic immigration-critical parties in a comparative context”, NORDEUROPAforum 20, 2010, 1–2, 12-20. 19 C. MUDDE, The ideology of the extreme right, Manchester and New York, Manchester University Press, 2000, 25. 20 C. MUDDE, The ideology of the extreme right, Manchester and New York, Manchester University Press, 2000, 26. 21 C. MUDDE, The ideology of the extreme right, Manchester and New York, Manchester University Press, 2000, 26. 22 B. SCHELLENBERG, “Right-Wing Extremism and Terrorism in Germany: Developments and Enabling Structures”, 36, in R. MELZER en S. SERAFIN, “Right-Wing Extremism in Europe: Country Analyses, Counter-Strategies and Labor-Market Oriented Exit Strategies”, FES, Forum Berlin, 2013, 444 p.

13

De NPD groeide in de daaropvolgende jaren uit tot een nationale partij, met een exponentiële toename van het aantal leden als gevolg. Ook de electorale successen bleven niet achterwege. Zo slaagde de NPD erin toe te treden tot zeven regionale parlementen. Voor het eerst sinds de Tweede Wereldoorlog kon een extreemrechtse partij dergelijke resultaten neerzetten. Dit leidde ertoe dat de overheid aan het einde van de jaren zestig een verbod overwoog op de partij wegens haar extreem karakter23.

De partij had evenwel haar doel als verzamelpunt voor Duits extreemrechts behaald. In 1969 waren niet minder dan 72 procent van alle georganiseerde rechts-extremisten in Duitsland lid. Tevens werden andere extreemrechtse partijen compleet overschaduwd24.

De nationale verkiezingen van 1969 draaiden uit op een ramp. De NPD haalde de kiesdrempel niet, en veroverde zodus geen enkele zetel in de Bundestag (nationaal parlement)25. Een jaar later werd deze lijn doorgetrokken voor wat betreft de regionale parlementen. De ineenstorting van de NPD leek het resultaat te zijn van het verbod waarmee de overheid reeds enige poos dreigde. Potentiële kiezers werden afgeschrikt, terwijl ook binnen de partij het hart werd vastgehouden26.

Het debacle leidde tot interne twisten, waarbij militante leden de parlementaire weg veroordeelden en opriepen tot het hanteren van methodes van directe actie. Velen van hen verlieten de partij en stichtten de Aktion Neue Rechte (ANR).27

De aftakeling van de NPD zette zich door in de jaren zeventig. Niet alleen scoorde de partij dramatisch op electoraal vlak, tevens begon ze haar leden kwijt te raken. Terzelfdertijd werd het imago van de NPD besmeurd door neonazi-groepen die in haar schaduw ontstaan waren en zich van hun slechtste kant lieten zien. In dat kader kan vooral de jongerenbeweging, de Junge Nationaldemokraten (JN), vermeld worden, die het ene schandaal na het andere veroorzaakte. Het verlies van zowel stemmen als leden bracht de NPD financieel in een penibele situatie.28

Aan het begin van de jaren tachtig poogde de NPD haar imago op te poetsen door regionale partijen op te richten die in het teken stonden van een bepaald thema. Deze protestpartijen traden veelal op met betrekking tot immigratie. Een voorbeeld hiervan is de Bürgerinitiative

23 C. MUDDE, The ideology of the extreme right, Manchester and New York, Manchester University Press, 2000, 27. 24 C. MUDDE, The ideology of the extreme right, Manchester and New York, Manchester University Press, 2000, 27. 25 B. SCHELLENBERG, “Right-Wing Extremism and Terrorism in Germany: Developments and Enabling Structures”, 37, in R. MELZER en S. SERAFIN, “Right-Wing Extremism in Europe: Country Analyses, Counter-Strategies and Labor-Market Oriented Exit Strategies”, FES, Forum Berlin, 2013, 444 p. 26 C. MUDDE, The ideology of the extreme right, Manchester and New York, Manchester University Press, 2000, 28. 27 C. MUDDE, The ideology of the extreme right, Manchester and New York, Manchester University Press, 2000, 29 28 C. MUDDE, The ideology of the extreme right, Manchester and New York, Manchester University Press, 2000, 29.

14

Ausländerstopp uit Nordrhein-Westphalen. Desalniettemin zette de aftakeling van de NPD zich door.29

Onder het leiderschap van de controversiële Udo Voigt (1996-2011) slaagde de NPD erin te ontsnappen aan de politieke marginaliteit. Het partijprogramma werd opnieuw nationaal- socialistisch en nationalistisch. Daarnaast profileerde de NPD zich als anti-establishment en pleitte ze voor de onteigening en deportatie van Duitsers van vreemde afkomst. De toon werd aldus radicaler en ook de banden met de extreemrechtse subcultuur werden aangehaald30. De NPD gaat er namelijk van uit dat samenwerking met andere extreemrechtse partijen en met neonazi-groepen, zoals de Freien Kameradschaften, essentieel is om electoraal succes te boeken31.

In de periode 2001-2003 werd voor het eerst getracht de NPD te verbieden, zonder resultaat. De veiligheidsdienst had namelijk de NPD geïnfiltreerd en er werd gevreesd dat als de partij ten gevolge van een verbod ondergronds zou gaan deze infiltratie moeilijk houdbaar zou blijven32. Latere pogingen haalden eveneens bakzeil (zie infra).

Ondanks alles blijft de NPD de meest succesvolle extreemrechtse partij in Duitsland.

3.3.2. Die Republikaner (REP)

In de jaren tachtig verschenen twee nieuwe partijen aan de horizon. De heersende CDU/CSU kreeg bakken kritiek te verwerken vanwege de rechterzijde wegens haar kritiekloze houding ten aanzien van het Europees integratieproces en de transfers naar Oost-Duitsland33. Verschillende leden verlieten de partij. Een van hen, de tv-persoonlijkheid Franz Schönhuber, stichtte Die Republikaner (REP) in november 198334.

Aanvankelijk werd REP gezien als een rechtse afscheuring van de CSU. Ook binnen de partij bestond discussie omtrent de koers die de partij moest varen. Uiteindelijk won Schönhuber, een

29 C. MUDDE, The ideology of the extreme right, Manchester and New York, Manchester University Press, 2000, 29-30. 30 B. SCHELLENBERG, “Right-Wing Extremism and Terrorism in Germany: Developments and Enabling Structures”, 37, in R. MELZER en S. SERAFIN, “Right-Wing Extremism in Europe: Country Analyses, Counter-Strategies and Labor-Market Oriented Exit Strategies”, FES, Forum Berlin, 2013, 444 p. 31 B. SCHELLENBERG, “Right-Wing Extremism and Terrorism in Germany: Developments and Enabling Structures”, 38, in R. MELZER en S. SERAFIN, “Right-Wing Extremism in Europe: Country Analyses, Counter-Strategies and Labor-Market Oriented Exit Strategies”, FES, Forum Berlin, 2013, 444 p. 32 B. SCHELLENBERG, “Right-Wing Extremism and Terrorism in Germany: Developments and Enabling Structures”, 40, in R. MELZER en S. SERAFIN, “Right-Wing Extremism in Europe: Country Analyses, Counter-Strategies and Labor-Market Oriented Exit Strategies”, FES, Forum Berlin, 2013, 444 p. 33 C. MUDDE, The ideology of the extreme right, Manchester and New York, Manchester University Press, 2000, 31. 34 B. SCHELLENBERG, “Right-Wing Extremism and Terrorism in Germany: Developments and Enabling Structures”, 42, in R. MELZER en S. SERAFIN, “Right-Wing Extremism in Europe: Country Analyses, Counter-Strategies and Labor-Market Oriented Exit Strategies”, FES, Forum Berlin, 2013, 444 p.

15

nazi van het eerste uur die de partij vorm wilde geven naar het voorbeeld van het succesvolle Franse FN, het pleit.35

Aanvankelijk kon REP profiteren van het ongenoegen met de CSU en zo de ledenbasis uitbouwen, vooral in Zuid-Duitsland. 1989 was een echt boerenjaar waarbij REP tot ieders verbazing puike resultaten neerzette bij de verkiezingen voor de Senaat van West-Berlijn en bij de Europese verkiezingen. REP kon hierdoor een zeskoppige delegatie afvaardigen naar het Europees parlement, waar de partij in een coalitie terechtkwam met het Vlaams Blok en het FN. De REP kon dan ook het meest overtuigen in de periode waarin de partij daadwerkelijk extreemrechts was36. Hierdoor werd de partij onder toezicht van het Bundesamt für Verfassungsschutz (de Duitse binnenlandse veiligheidsdienst) geplaatst, wat de interne cohesie niet ten goede kwam37. Het toezicht stopte in 2006.

Aan het einde van de jaren negentig was de politieke rol van REP uitgespeeld. De partij kon wegens tegenvallende electorale resultaten, een stagnerende ledenbasis en interne strubbelingen nooit meer zoden aan de dijk zetten38. In de huidige millennium koos de DVU voor een minder radicale en eerder conservatieve koers39. Deze mossel-noch-vis-aanpak verzekert de partij dan ook van een plaatsje in de schaduw.

3.3.3. Deutsche Volksunion (DVU)

Die andere partij die opgang maakte in de jaren tachtig was de Deutsche Volksunion (DVU). De DVU werd in 1987 opgericht als partij, daarvoor bestond ze reeds als nationaal-conservatieve vereniging40, door Gerhard Frey, de schatrijke eigenaar van de belangrijkste nationalistische kranten in Duitsland. Frey was voordien betrokken geweest bij verschillende extreemrechtse initiatieven, en was in het midden van de jaren zeventig zelfs even lid van de NPD41. Volgens Frey was de oprichting van de partij een reactie op het beleid van de regering aangaande Europa, immigratie en Oost-Duitsland.

35 C. MUDDE, The ideology of the extreme right, Manchester and New York, Manchester University Press, 2000, 31-32. 36 B. SCHELLENBERG, “Right-Wing Extremism and Terrorism in Germany: Developments and Enabling Structures”, 42, in R. MELZER en S. SERAFIN, “Right-Wing Extremism in Europe: Country Analyses, Counter-Strategies and Labor-Market Oriented Exit Strategies”, FES, Forum Berlin, 2013, 444 p. 37 C. MUDDE, The ideology of the extreme right, Manchester and New York, Manchester University Press, 2000, 35. 38 C. MUDDE, The ideology of the extreme right, Manchester and New York, Manchester University Press, 2000, 37. 39 B. SCHELLENBERG, “Right-Wing Extremism and Terrorism in Germany: Developments and Enabling Structures”, 42, in R. MELZER en S. SERAFIN, “Right-Wing Extremism in Europe: Country Analyses, Counter-Strategies and Labor-Market Oriented Exit Strategies”, FES, Forum Berlin, 2013, 444 p. 40 B. SCHELLENBERG, “Right-Wing Extremism and Terrorism in Germany: Developments and Enabling Structures”, 41, in R. MELZER en S. SERAFIN, “Right-Wing Extremism in Europe: Country Analyses, Counter-Strategies and Labor-Market Oriented Exit Strategies”, FES, Forum Berlin, 2013, 444 p. 41 C. MUDDE, The ideology of the extreme right, Manchester and New York, Manchester University Press, 2000, 29 en 61.

16

Aan het einde van de jaren tachtig sloten de DVU en de NPD een pact om afwisselend op te komen bij de verkiezingen en elkaars leden op de lijsten te plaatsen, om zodus elkaars electoraat niet af te snoepen en te kunnen concurreren met REP42.

Deze aanpak leek zowaar zijn vruchten af te werpen. In 1987 werd de DVU de eerste extreemrechtse partij in twintig jaar die een zetel in een regionaal parlement wist te verwerven43. De euforie was van korte duur. Bij de Europese verkiezingen van 1989 werd de DVU volledig overschaduwd door REP. Desondanks groeide het ledenaantal gestaag44.

Tot grote electorale successen kwam de DVU hierna niet meer, niettegenstaande de uitschieter in de regionale verkiezingen van april 1998 in Sachsen-Anhalt, waar voor het eerst een extreemrechtse partij zetels scoorde in het parlement van een voormalige Oost-Duitse staat. Ook verslechterde de verstandhouding met de NPD, waardoor aansluiting werd gezocht bij REP.

Gerhard Frey werd in 2009 vervangen als hoofd van de partij. Een jaar later werd in een controversieel referendum45 de steun uitgesproken voor een fusie met de NPD. Deze fusie mislukte uiteindelijk en in 2012 viel de DVU uiteen46.

3.3.4. Andere

De eenentwintigste eeuw wordt gekenmerkt door extreemrechtse ‘partijen’ die specifiek opgericht worden om een bepaald maatschappelijk gevoelig thema aan te kaarten. Ter illustratie kan Pro Köln worden vermeld, een burgerbeweging die zich verzet tegen de gepercipieerde Islamisering van Duitsland. Met succes, zo blijkt. Sinds 2004 zijn ze vertegenwoordigd in de gemeenteraad van Keulen. Eenzelfde evolutie tekende zich af in Beieren met de Bürgerinitiative Ausländerstopp.47

42 C. MUDDE, The ideology of the extreme right, Manchester and New York, Manchester University Press, 2000, 62. 43 C. MUDDE, The ideology of the extreme right, Manchester and New York, Manchester University Press, 2000, 62. 44 C. MUDDE, The ideology of the extreme right, Manchester and New York, Manchester University Press, 2000, 62. 45 X., “Fusion von NPD und DVU ist unwirksam”, 27 januari 2011, http://www.tagesspiegel.de/politik/rechtsextreme-parteien-fusion-von- npd-und-dvu-ist-unwirksam/3773068.html, geraadpleegd op 6 april 2017. 46 B. SCHELLENBERG, “Right-Wing Extremism and Terrorism in Germany: Developments and Enabling Structures”, 41, in R. MELZER en S. SERAFIN, “Right-Wing Extremism in Europe: Country Analyses, Counter-Strategies and Labor-Market Oriented Exit Strategies”, FES, Forum Berlin, 2013, 444 p. 47 B. SCHELLENBERG, “Right-Wing Extremism and Terrorism in Germany: Developments and Enabling Structures”, 43-44, in R. MELZER en S. SERAFIN, “Right-Wing Extremism in Europe: Country Analyses, Counter-Strategies and Labor-Market Oriented Exit Strategies”, FES, Forum Berlin, 2013, 444 p.

17

3.4. Evolutie Vlaanderen

Het Vlaams-nationalisme had na de oorlog zwaar te lijden onder de repressie. Vele aanhangers hadden zich dan ook verbrand aan de collaboratie met de Duitsers, waardoor ze hun burgerrechten verloren of zelfs in de gevangenis belandden48.

Aan het einde van de jaren veertig werden verschillende extreemrechtse nationalistische organisaties opgericht. Een hiervan was de Vlaamse Militanten Orde (VMO) (zie infra). Tot de stichting van een extreemrechtse partij kwam het evenwel niet.

In november 1954 werd de Volksunie (VU) opgericht als politieke vertegenwoordiger van de Vlaamse Beweging. De taalstrijd en de federalisering van België waren de voornaamste programmapunten.

De VU bereikte haar piek bij de verkiezingen van 1971, waar ze 18,8 procent scoorde in Vlaanderen49. Ondanks dit succes werd van binnenuit kritiek geleverd op de federale en links- liberale koers waarvoor in toenemende mate geopteerd werd om als coalitiepartner geaccepteerd te kunnen worden. Deze kritiek was afkomstig van de radicale achterban, de meesten lid van de VMO50. Het probleem leek van de baan toen VMO-leider Bob Maes lid werd van de Senaat voor de VU en de VMO aldus opging in de partij. De VMO werd kort daarop echter opnieuw opgericht door Bert Eriksson, en groeide uit tot een gewelddadige en neonazistische groep die uiteindelijk op 4 mei 1981 verboden werd als private militie51.

In het midden van de jaren zeventig verlieten opnieuw verschillende radicale leden de partij uit onvrede met de links-liberale positionering van de VU. Ze vonden een onderkomen in Vlaams- nationalistische bewegingen allerhande. De woede bereikte een kookpunt wanneer de leiders van de VU het Egmont Pact, dat voorzag in de federalisering van België, ondertekenden op 24 mei 197752.

3.4.1. Vlaams Blok (VB)

Twee voormalige leden van de VU, Lode Claes en Karel Dillen, wilden hun eigen politieke partij oprichten. Ze konden het echter niet eens worden over de te varen koers. Dillen richtte dan maar

48 C. MUDDE, The ideology of the extreme right, Manchester and New York, Manchester University Press, 2000, 83. 49 C. MUDDE, The ideology of the extreme right, Manchester and New York, Manchester University Press, 2000, 83. 50 C. MUDDE, The ideology of the extreme right, Manchester and New York, Manchester University Press, 2000, 84. 51 C. MUDDE, The ideology of the extreme right, Manchester and New York, Manchester University Press, 2000, 84. 52 C. MUDDE, The ideology of the extreme right, Manchester and New York, Manchester University Press, 2000, 85.

18

de Vlaams Nationale Partij (VNP) op, terwijl Claes overging tot het stichten van de Vlaamse Volkspartij (VVP).53

Uiteindelijk werd op 28 mei 1979 het Vlaams Blok (VB) opgericht als fusie van de VNP en de nationalistische vleugel van de VVP, met Dillen aan het roer. Aanvankelijk was het VB vooral populair bij de ‘hardliners’ van de Vlaamse Beweging, velen van hen met een verleden als collaborateur. Op electoraal vlak werden in de beginjaren weinig successen geboekt54.

In het midden van de jaren tachtig blies een nieuwe wind door het VB. Nieuwe leden boden zich aan, terwijl sommige veteranen vertrokken. Ook groeide de partij met haar anti- immigratiepropaganda uit tot een moderne extreemrechtse partij, in navolging van het Franse FN en de Nederlandse CP. De grote successen bleven evenwel uit, hoewel het VB de voorpagina’s wist te kapen met haar ‘Eigen volk eerst’-campagne in de aanloop naar de verkiezingen van 198755.

Bij de lokale verkiezingen van 1988 wist het VB zowaar 23 zetels te verwerven in 10 gemeenteraden. Plotsklaps kon de dreiging niet meer genegeerd worden. Op 10 mei 1989 sloten de leiders van de vijf grootste Vlaamse partijen een overeenkomst om onder geen beding in zee te gaan met het VB. Het cordon sanitaire was een feit.

De ware doorbraak volgde op zondag 24 november 1991, die sindsdien gemarkeerd staat als ‘Zwarte Zondag’. Het VB behaalde 10,3 procent en wist in totaal 18 zetels te veroveren. Er ging een schok door ‘democratisch’ Vlaanderen. In de daaropvolgende jaren werd een nieuw cordon sanitaire gesloten. Niettegenstaande ging het VB door op haar elan door het aantal zetels in het Europees parlement te verdubbelen en 199 zetels in 82 gemeenteraden in de wacht te slepen56.

In mei 1995 werd gestemd voor de Kamer, de Senaat en de Vlaamse Raad. De periode voor de verkiezingen had bol gestaan van de schandalen, de Augusta-affaire op kop. Het VB legde zowaar de hand op 11 zetels in de Kamer, 3 in de Senaat en 15 in de Vlaamse Raad. Het succes kwam de partij duur te staan. Meer en meer stond het VB op politiek vlak alleen, wegens haar racistische agenda57.

In juni 1996 volgde Frank Vanhecke Karel Dillen op als partijleider. Het was een strategische zet, daar Vanhecke acceptabel was voor de verschillende kampen binnen het VB. Terzelfdertijd schreeuwde Vlaanderen moord en brand wegens de Dutroux-affaire, die een hoop juridisch

53 C. MUDDE, The ideology of the extreme right, Manchester and New York, Manchester University Press, 2000, 85. 54 C. MUDDE, The ideology of the extreme right, Manchester and New York, Manchester University Press, 2000, 87. 55 C. MUDDE, The ideology of the extreme right, Manchester and New York, Manchester University Press, 2000, 87. 56 C. MUDDE, The ideology of the extreme right, Manchester and New York, Manchester University Press, 2000, 89-90. 57 C. MUDDE, The ideology of the extreme right, Manchester and New York, Manchester University Press, 2000, 91.

19

mistasten blootlegde. Bij de verkiezingen van juni 1999 werd het VB Vlaanderens derde grootste partij. Dit was niet geheel onverwacht, daar de partij zich al jaren profileerde als grootste criticaster van de Belgische instituties58.

Sindsdien wordt de evolutie van Vlaanderens voornaamste extreemrechtse partij gekenmerkt door vallen en opstaan. In 2004 werden de vzw’s achter de partij veroordeeld wegens inbreuken op de antiracismewet. De partij zelf kon niet strafrechtelijk verantwoordelijk worden gesteld, daar ze als politieke partij de vereiste rechtspersoonlijkheid miste. Het VB maakte een doorstart onder de naam ‘Vlaams Belang’ in 200559.

3.5. Evolutie Nederland

Ook in Nederland liet de repressie zijn wonden na. Zo’n 100 000 collaborateurs werden geïnterneerd en verschillende leden van de Nationaal Socialistische Beweging (NSB) en de SS verloren hun politieke rechten. De NSB zelf werd verboden ten gevolge van het “Besluit Ontbinding Landverraderlijke Organisaties” van september 1944. Het besluit voorzag eveneens in een verbod op toekomstige organisaties die dezelfde doelstellingen nastreefden60.

De eerste naoorlogse extreemrechtse partij was de Nationaal Europese Sociale Beweging (NESB), die in 1953 gesticht werd. De partij werd echter in 1955 verboden op basis van voormeld besluit. Een extreemrechtse partij bestaande uit voormalige leden van de NSB en de SS kon niet getolereerd worden61.

In 1958 werd de Boerenpartij (BP) gesticht die de Vrije Boeren vertegenwoordigde die protesteerden tegen de invoering van een verplichte corporatistische structuur in de landbouw. De leider van de partij was Hendrik Koekoek. De partij groeide uit tot een van de succesvolste nieuwkomers in de Nederlandse naoorlogse politiek. De BP was in wezen niet extreemrechts, doch kon met haar nationaal-conservatief programma op de steun rekenen van voormalige leden van de NSB. De BP werd verder gestigmatiseerd doordat de media gewag maakten van parallellen met de Franse Poujadisten en de Duitse NPD. Aan het einde van de jaren zestig verdween de BP van het politiek toneel62.

In de jaren zeventig domineerde de Nederlandse Volks-Unie (NVU) de extreemrechtse politieke scene. De partij werd opgericht in maart 1971 door voormalige leden van de NSB. Joop

58 C. MUDDE, The ideology of the extreme right, Manchester and New York, Manchester University Press, 2000, 92. 59 X., ”Van Blok naar Belang” ,15 november 2004, http://www.standaard.be/cnt/go4a87c3, geraadpleegd op 8/4/2017. 60 C. MUDDE, The ideology of the extreme right, Manchester and New York, Manchester University Press, 2000, 117. 61 C. MUDDE, The ideology of the extreme right, Manchester and New York, Manchester University Press, 2000, 118. 62 C. MUDDE, The ideology of the extreme right, Manchester and New York, Manchester University Press, 2000, 118.

20

Glimmerveen, een notoir bewonderaar van Hitler en het nationaal-socialisme, redde de partij van een obscuur bestaan met zijn openlijk racistische campagne voor de Haagse verkiezingen van 1974. De controversiële campagnes en acties leidden tot kritiek vanwege nieuwbakken antiracistische organisaties. In maart 1978 werd de NVU veroordeeld als criminele organisatie. Ze kon aldus niet deelnemen aan de verkiezingen van 1978, doch was niet verboden en bleef bestaan als partij. De Hoge Raad maakte een einde aan deze bizarre situatie door te stellen dat zolang de NVU niet verboden was, de partij kon blijven deelnemen aan verkiezingen63. De veroordeling betekende echter het begin van het einde.

3.5.1. Centrumpartij (CP)

De radicale koers kon echter op ongenoegen rekenen binnen de partij. Verschillende leden hielden het voor bekeken en stichtten de Nationale Centrumpartij (NCP) in december 1979. De partij was geen lang leven beschoren. Na de eerste partijbijeenkomst vielen enkele jongeren ‘illegale’ buitenlanders aan. De NCP viel uiteen. Kort daarna werd de Centrumpartij (CP) opgericht64.

De CP was de eerste succesvolle partij van de ‘Centrumstroming’, genoemd naar de CP en haar opvolgers. Vele van de voormalige leden van de NVU vonden er een onderkomen. Het partijprogramma werd gekenmerkt door zowel ‘linkse’, ‘rechtse’ als ‘groene’ standpunten. Het punt dat echter met de aandacht ging lopen was dat van een beoogde immigratiestop. Vreemdelingen kregen de schuld van alles wat verkeerd liep in Nederland65. Hierdoor werd de CP beschouwd als extreemrechtse partij66.

Onder leiding van Hans Janmaat wist de CP als eerste extreemrechtse partij hand te leggen op een zetel in de Tweede Kamer bij de verkiezingen van 198167.

De CP slaagde er de komende jaren in een aantal puike resultaten neer te zetten, doch dit leidde tot interne twisten. De CP had zich tot doel gesteld de hele extreemrechtse scene te verenigen, wat veel te ambitieus bleek68. Janmaat werd uit de partij gegooid, doch behield zijn zetel in de Tweede Kamer69. Een breuk binnen de CP was onvermijdelijk.

63 C. MUDDE, The ideology of the extreme right, Manchester and New York, Manchester University Press, 2000, 119-120. 64 C. MUDDE, The ideology of the extreme right, Manchester and New York, Manchester University Press, 2000, 120. 65 R. EISSENS en S. BRONKHORST, “Right-wing extremism and populism in the -Lessons not learned”, 124 in N. LANGENBACHER en B. SCHELLENBERG, “Is Europe on the “Right” Path? Right-wing extremism and right-wing populism in Europe”, FES, 2011, 342 p. 66 C. MUDDE, The ideology of the extreme right, Manchester and New York, Manchester University Press, 2000, 120. 67 C. MUDDE, The ideology of the extreme right, Manchester and New York, Manchester University Press, 2000, 121. 68R. EISSENS en S. BRONKHORST, “Right-wing extremism and populism in the Netherlands -Lessons not learned”, 124 in N. LANGENBACHER en B. SCHELLENBERG, “Is Europe on the “Right” Path? Right-wing extremism and right-wing populism in Europe”, FES, 2011, 342 p. 69 C. MUDDE, The ideology of the extreme right, Manchester and New York, Manchester University Press, 2000, 121.

21

3.5.2. Centrumdemocraten (CD)

Janmaat maakte in december 1984 de overstap naar de net opgerichte Centrumdemocraten (CD). De CD werd aanvankelijk gezien als de gematigde tegenhanger van de CP’86, met haar xenofobische, chauvinistische, antizwarte en antisemitische agenda70. Toch baadde de CD later in een schandaalsfeertje. Actieve leden hielden het voor bekeken en de partij werd geïnfiltreerd door maar liefst drie undercover-journalisten. Zij stelden dat de CD een partij was van fascisten, criminelen en uitschot. Nadruk werd gelegd op het feit dat nogal wat leden banden hadden met het neonazi-milieu71.

Een dag na de verkiezingen van 1994 werden Janmaat, Schuurman en de CD veroordeeld tot boetes voor aanzet tot haat72. De leden struikelden over elkaar naar de uitgang73.

Janmaat organiseerde verschillende demonstraties samen met de CP’86 in 1996 tegen multiculturalisme. Hierbij werd hij tweemaal gearresteerd en later veroordeeld voor aanzet tot haat en discriminatie (zie infra)74. De CD ging uiteindelijk kopje onder bij de verkiezingen van 1998.75

3.5.3 Centrumpartij ’86 (CP’86)

De Centrumpartij ’86 werd uiteraard opgericht in mei 1986, als opvolger van de doodgebloede CP en tegenhanger van de CD. De CP’86 had in haar beginperiode te maken met interne strubbelingen over de koers die gevaren moest worden. Dit is een terugkerend fenomeen in extreemrechtse politieke kringen76.

De CP’86 wist al snel haar ledenbasis uit te bouwen, vooral via de instroom van gemotiveerde extreemrechtse jongeren die hand -en spandiensten leverden. Ook waren vele leden afkomstig uit de voormalige CP en uit neonazistische middens77.

70 R. EISSENS en S. BRONKHORST, “Right-wing extremism and populism in the Netherlands -Lessons not learned”, 125 in N. LANGENBACHER en B. SCHELLENBERG, “Is Europe on the “Right” Path? Right-wing extremism and right-wing populism in Europe”, FES, 2011, 342 p. 71 C. MUDDE, The ideology of the extreme right, Manchester and New York, Manchester University Press, 2000, 125. 72 C. MUDDE, The ideology of the extreme right, Manchester and New York, Manchester University Press, 2000, 125. 73 C. MUDDE, The ideology of the extreme right, Manchester and New York, Manchester University Press, 2000, 126. 74 C. MUDDE, The ideology of the extreme right, Manchester and New York, Manchester University Press, 2000, 126. 75 C. MUDDE, The ideology of the extreme right, Manchester and New York, Manchester University Press, 2000, 127. 76 C. MUDDE, The ideology of the extreme right, Manchester and New York, Manchester University Press, 2000, 143. 77 R. EISSENS en S. BRONKHORST, “Right-wing extremism and populism in the Netherlands -Lessons not learned”, 124 in N. LANGENBACHER en B. SCHELLENBERG, “Is Europe on the “Right” Path? Right-wing extremism and right-wing populism in Europe”, FES, 2011, 342 p.

22

De CP’86 veranderde in november 1994 haar naam naar ‘Nationale Volkspartij/CP’86’. Dit was ten dele het gevolg van het feit dat de partij vaak verward werd met de CD van Janmaat. Tevens kwam ze onder juridische druk te staan78.

De partij viel ten gevolge van interne twisten uiteen in de CP’86 en de Volksnationalisten Nederland. De splintergroepen waren echter schimmen van de oorspronkelijke partij. Wel kaapte de CP’86 het nieuws door meetings te houden die werden bijgewoond door prominente neonazi’s zoals Joop Glimmerveen. De racistische kreten van Glimmerveen, niet eens lid van de partij, leidden ertoe dat een onderzoek werd ingesteld naar de CP’86 om zodoende de partij te verbieden. In oktober 1997 bevestigde de Hoge Raad de uitspraak van de Amsterdamse rechtbank van twee jaar terug, waarbij zowel de CP’86 als vijf leiders schuldig waren bevonden aan aanzet tot haat en discriminatie. Het veroordelen van de partij als criminele organisatie was de eerste stap in de richting van een verbod. In november 1998 werd de leeggebloede CP’86 tenslotte verboden en ontbonden.79

3.5.4. Andere

Tussen 1998 en 2007 kon electoraal extreemrechts in Nederland geen potten breken. Het ging om een kleine groep van gemarginaliseerde ‘hardliners’ die elkaar bekampten en gehinderd werden door antifascistische groepen. Een aantal onbeduidende partijen werden opgericht, doch over het algemeen hield extreemrechts het electoraal voor bekeken80. Het internet vormt de voornaamste plaats van treffen. Opmerkelijk is dat de heropgerichte NVU op succesvolle wijze de praktijk van het verbieden van extreemrechtse demonstraties heeft weten te bestrijden, door beroep te doen op de vrijheid van meningsuiting81.

Politieke partijen als de Lijst (LPF) en de Partij Voor de Vrijheid (PVV) worden hier niet besproken doordat het maar de vraag is of zij als extreemrechts gezien kunnen worden. Het is zeker zo dat ze bepaalde rechtse thema’s als immigratie, de Islam etc. hebben gekaapt, doch het staat vast dat ze andere essentiële extreemrechtse elementen missen. In het discours van deze populistische partijen was/is bijvoorbeeld geen spoor van antisemitisme terug te vinden. In het geval van de LPF speelde ook de openlijke homoseksualiteit van Fortuyn een rol.

78 C. MUDDE, The ideology of the extreme right, Manchester and New York, Manchester University Press, 2000, 144. 79 C. MUDDE, The ideology of the extreme right, Manchester and New York, Manchester University Press, 2000, 146-147. 80 R. EISSENS en S. BRONKHORST, “Right-wing extremism and populism in the Netherlands -Lessons not learned”, 126 in N. LANGENBACHER en B. SCHELLENBERG, “Is Europe on the “Right” Path? Right-wing extremism and right-wing populism in Europe”, FES, 2011, 342 p. 81 R. EISSENS en S. BRONKHORST, “Right-wing extremism and populism in the Netherlands -Lessons not learned”, 126 in N. LANGENBACHER en B. SCHELLENBERG, “Is Europe on the “Right” Path? Right-wing extremism and right-wing populism in Europe”, FES, 2011, 342 p.

23

3.6. Conclusie

In Duitsland hebben extreemrechtse partijen nooit resultaten kunnen neerzetten op nationaal niveau. Op regionaal niveau lukt dit beter, en is de NPD vertegenwoordigd in een aantal staten82. Toch is extreemrechts er vooral als subcultuur terug te vinden (zie infra). In Nederland werd de extreemrechtse scene lange tijd gedomineerd door politieke partijen. Dit veranderde in de 21e eeuw, waarin vooral niet-electorale groepen op de voorgrond kwamen. Deze analyse mag vreemd lijken, gelet op de successen van partijen als de LPF en de PVV, doch in dat kader bestaat twijfel over de extreemrechtse status. Wat vaststaat is dat de ‘echte’ extreemrechts partijen electoraal nooit echt hoge ogen gegooid hebben. Dit wordt toegeschreven aan het naoorlogs schuldgevoel omtrent Nederlands bijdrage aan de holocaust83, wat leidde tot een zekere politieke etiquette (zie supra). In Vlaanderen bestaat van oudsher zowel een sterke extreemrechtse partij als een extreemrechtse subcultuur, beiden gegrondvest in het Vlaams-nationalisme.

Opmerkelijk zijn de internationale banden die tussen de partijen bestaan. Zou onderhield het Vlaams Blok contacten met de Nederlandse CP’86 en de Duitse DVU, REP en NPD84. Hetzelfde gold voor de CP’86 en de NPD85. Deze banden dienen vooral de uitwisseling van ‘best practices’.

Tot slot verdienen twee punten de aandacht. Ten eerste kan worden gesteld dat de rangen van alle besproken partijen op zijn minst voor een deel bevolkt werden door individuen uit neonazistische en/of radicaal nationalistische middens die er vaak een extreme ideologie op na hielden. Ten tweede is de ineenstorting van de partijen veelal niet alleen het gevolg geweest van externe repressie, maar evenzeer van interne twisten, doorgaans over de ideologische koers.

82. B. SCHELLENBERG, “Right-Wing Extremism and Terrorism in Germany: Developments and Enabling Structures”, 44, in R. MELZER en S. SERAFIN, “Right-Wing Extremism in Europe: Country Analyses, Counter-Strategies and Labor-Market Oriented Exit Strategies”, FES, Forum Berlin, 2013, 444 p. 83 G. VAN DEN BERGHE, “Extreem-rechts in Nederland”, Ons Erfdeel, Jaargang 41, 1998, 613-614. 84 C. MUDDE, The ideology of the extreme right, Manchester and New York, Manchester University Press, 2000, 93. 85 C. MUDDE, The ideology of the extreme right, Manchester and New York, Manchester University Press, 2000, 147.

24

4. Evolutie niet-electoraal extreemrechts

4.1. Inleiding

In dit onderdeel zal dieper worden ingegaan op de niet-electorale vormen van extreemrechts in Duitsland, Vlaanderen en Nederland. De aandacht zal hierbij uitgaan naar organisaties die niet deelnemen aan verkiezingen, en die crimineel gedrag aanmoedigen of zelf tentoonspreiden.

De opkomst van extreemrechts op politiek vlak is, zoals gesteld, markant. Het blijft evenwel van belang de gewelddadige kleine broer niet te vergeten. Extreemrechts geweld is in geen geval een nieuw fenomeen in naoorlogs West-Europa. Het gaat om een dreiging waar de West-Europese veiligheidsdiensten reeds vele decennia mee te kampen hebben. In 1980 bijvoorbeeld gelastten Frankrijk, Italië en Duitsland onderzoeken naar aanleiding van bomaanslagen uitgevoerd door neofascistische groeperingen. In de zeventiger jaren van de vorige eeuw ging de aandacht dan weer uit naar Marxistisch-Leninistische groepen zoals de Brigate Rosse in Italië en de Rote Armee Fraktion in Duitsland. Aan het einde van dat decennium verschoof de aandacht opnieuw naar rechtse tegenhangers zoals de Nuclei Armati Rivoluzionari en de Ordine Nuovo in Italië, en de Duitse Aktionsgruppen. In Duitsland tekende zich tenslotte in de vroege negentiger jaren een escalatie van geweld tegen immigranten af (zie infra).86

De dreiging van gewelddadig extreemrechts is tegenwoordig gering. West-Europa heeft niet te kampen met terroristische campagnes van extreemrechtse groeperingen. Aanslagen op grote schaal zoals die begaan door Anders Behring Breivik in Noorwegen in 2011 zijn eerder zeldzaam. Desondanks dient de overheid op zijn hoede te zijn en blijven met betrekking tot de latente extreemrechtse dreiging. Zo waarschuwen veiligheidsagentschappen zoals Europol dat veranderingen in de modus operandi ervoor zorgen dat extreemrechtse groeperingen op een effectievere wijze te werk kunnen gaan en in toenemende mate moeilijker op te volgen zijn. Dit is deels het gevolg van nieuwe technologieën, zoals de sociale media, die de ontwikkeling van netwerken over heel Europa faciliteren.87 Ook gaan extreemrechtse groepen meer en meer op professionele wijze aan de slag. Daarenboven is er bewijs vanuit Duitsland dat hoewel het lidmaatschap van extreemrechtse partijen daalt, niet-electorale neonazi-groeperingen steeds meer

86 M. GOODWIN, V. RAMALINGAM en R. BRIGGS, “The New Radical Right: Violent and Non-Violent Movements in Europe”, London, Institute for Strategic Dialogue, 2012, 38. 87 EUROPOL, TE-SAT 2016, 41-42.

25

leden weten aan te werven88. Daarnaast zijn extreemrechtse groeperingen veelal betrokken in geweldsdelicten op een lager echelon, om zo het veiligheidsgevoel van de gemeenschap op negatieve wijze te beïnvloeden en de druk tussen de groepen waaruit die gemeenschap bestaat op te drijven. In dit rijtje horen onder andere aanslagen op faciliteiten voor vluchtelingen en geweldplegingen gericht tegen immigranten thuis. Tenslotte kan de werkelijke omvang van het probleem moeilijk in kaart worden gebracht. Niet alleen wordt het extreemrechts fenomeen in de verschillende Europese lidstaten op verschillende manieren omschreven en benaderd, maar ook zijn dienaangaande verschillende autoriteiten bevoegd.

4.2. Verhouding electoraal en niet-electoraal extreemrechts

Vooreerst verdient het aanbeveling te stellen dat nog altijd weinig geweten is over de oorzaken en de drijfveren van gewelddadig extreemrechts. De link tussen de gewelddadige en niet- gewelddadige vormen van extreemrechts is voorlopig een groot vraagteken. Gebruiken gewelddadige groeperingen niet-gewelddadige groepen om bepaalde problemen op de kaart te zetten om zo hun acties te rechtvaardigen? Of onttrekt de aanwezigheid van extreemrechtse partijen in het politiek spectrum steun aan gewelddadige groeperingen? Zijn er praktische links tussen hen? En welk effect hebben nieuwe technologieën op hun acties? Vormt enkel extreemrechts geweld een probleem, of ook de verspreiding en de toenemende aanvaarding van de radicale boodschap? Het antwoord op deze vragen heeft niet enkel academisch belang, maar speelt ook een rol op vlak van het ontwikkelen van een beleid dat de effectieve bestrijding van extreemrechts mogelijk maakt (zie infra). Er is dus nood aan onderzoek.

De (her)opleving van extreemrechts op electoraal vlak moet gezien worden in het licht van de toenemende kritiek op het migratiebeleid en op de Islam in Europa. De ideeën die (extreem)rechtse partijen vertolken zijn dan ook deel gaan uitmaken van het politiek debat. In die zin lijkt het dat ze een belangrijke maatschappelijke functie vervullen door de legitieme vertwijfeling van het volk te uiten in de politieke arena. Ondanks de historische en contextuele verschillen tussen de partijen delen ze een agenda van radicale verandering op vlak van immigratie en cultuur. De verandering die zij voorstaan is evenwel gericht op het verleden. De terugkeer naar een homogene (blanke) samenleving staat met stip aangemerkt. De partijen trachten te functioneren in een democratisch kader, doch deze veranderingen zijn gegrond op een kritiek op de liberale democratie.

88 M. GOODWIN, V. RAMALINGAM en R. BRIGGS, “The New Radical Right: Violent and Non-Violent Movements in Europe”, London, Institute for Strategic Dialogue, 2012, 40.

26

Sinds de gebeurtenissen in Noorwegen in de zomer van 2011 en de blootlegging van de link in datzelfde jaar tussen een neonazi-bende en een decennium van moorden in Duitsland valt een nieuwe interesse op te merken bij het grote publiek met betrekking tot extreemrechts in Europa. Zo is wel degelijk sprake van een toename van het aantal gewelddadige incidenten gericht tegen asielzoekers en etnische minderheden in vele Europese landen. Door de schijnbare afwezigheid van een extreemrechtse dreiging was het volk als het ware in slaap gewiegd. Een hard ontwaken volgde.

Er bestaat de nodige verwarring over de houding van extreemrechtse partijen ten aanzien van deze voorvallen van intolerantie en geweld. Extreemrechtse partijen zijn over het algemeen vreedzaam en gaan te werk volgens democratische regels. De meeste partijen trachten zelfs zich volledig te distantiëren van deze extreme en gewelddadige tegenhangers. Het verband tussen illegale, antidemocratische en gewelddadige uitingen van extreemrechts enerzijds en extreemrechtse partijen anderzijds is complex, en varieert doorheen Europa. Ook vormen extreemrechtse partijen geen uniforme beweging met een homogene aanhang. De partijen hebben als gemeenschappelijke factor dat ze de sociale en politieke systemen in Europa uitdagen. Hun aanwezigheid vormt niet zozeer een democratische crisis, doch hun succes kan het politiek bestel hervormen, en zodoende legitimiteit verschaffen aan beleid gegrond op intolerantie. Hun aanwezigheid kan de sociale samenhang verder verzwakken, en aldus het sociale weefsel van de democratie ondermijnen89. Op die manier creëren ze een voedingsbodem voor gewelddadige extreemrechtse groepen, en voorzien ze hen zelfs van een zekere legitimiteit. Vaak hebben dergelijke partijen wortels in extreemrechtse subculturen en delen ze zelfs leden. Dit kan op zijn minst gesteld worden voor wat betreft Duitsland, Vlaanderen en Nederland (zie supra).

4.3. EU Terrorism situation and trend report

Westerse landen focussen zich de laatste jaren vooral op de aanpak van religieus terrorisme. Terwijl het vorige decennium gekenmerkt werd door een ware heksenjacht op Al-Qaeda, wordt in het huidige de Islamitische Staat op de korrel genomen. Sinds 2001 zijn de veiligheidsdiensten van verschillende landen er dan ook mee belast onderzoek te verrichten naar dit type van gewelddadig extremisme en naar de oorzaken ervan. Het religieus extremisme lijkt de dominante bedreiging

89 M. GOODWIN, V. RAMALINGAM en R. BRIGGS, “The New Radical Right: Violent and Non-Violent Movements in Europe”, London, Institute for Strategic Dialogue, 2012, 51-52.

27

voor de nationale veiligheid. Dit kan onder meer worden afgeleid uit de rapporten van Europol90. Op het eerste zicht is dit niet verwonderlijk. Aanslagen waarbij tientallen westerlingen op gruwelijke wijze om het leven komen, springen nu eenmaal meer in het oog dan geïsoleerde daden van geweld gericht tegen de al geplaagde groep van immigranten.

Terzelfdertijd diende zich echter bewijs aan van andersoortig extremistisch geweld, dat tot dan toe nauwelijks onderzocht was en onvoldoende begrepen werd. Verschillende Europese landen werden opgeschrikt door gewelddadige feiten begaan door individuen en groeperingen die op verschillende manieren gelinkt konden worden aan extreemrechtse ideeën, milieus en netwerken. In 2007 belandde een activist en voormalig lid van de British National Party achter de tralies wegens het verzamelen van chemische explosieven daar hij vreesde voor een op til zijnde rassenoorlog. In datzelfde jaar werden in Rusland twee leden van een etnische minderheid onder een Swastikavlag geëxecuteerd, en vonden daarnaast ongeveer zeshonderd raciaal gemotiveerde aanvallen en tachtig moorden plaats. In 2010 werden in Duitsland verschillende geïmproviseerde explosieven en ontstekingsmechanismen geconfisqueerd die toebehoorden aan leden van het neonazistische Kameradschaft Aachener Land. 2011 bleek een uitzonderlijk duister jaar te zijn op vlak van extreemrechts geweld. Zo werden in Italië twee Senegalese straatverkopers vermoord door een lid van het extreemrechtse CasaPound, een neofascistische politieke beweging. Ook verscheen in Duitsland de Nationalsozialistischer Untergrund op de radar, een neonazi-cel die gelinkt kon worden aan de moord op negen immigranten, een vrouwelijk lid van de politie en een bomaanslag in Keulen in 2004. Tenslotte grepen een bomaanslag en schietpartij plaats in Noorwegen. De dader bleek de nu illustere Anders Breivik te zijn, die hiermee verantwoordelijk werd voor de dood van tientallen burgers.91

Het valt op dat deze feiten samenvielen met een sterke stijging van de immigratie en een al even sterke daling van de economische bedrijvigheid. Het exacte verband tussen dergelijke voorvallen en de bredere socio-economische context is vooralsnog evenwel niet eenduidig. Door de band genomen zijn vele Europese burgers verontrust over de stijgende etnische en culturele diversiteit, en de impact ervan op de algemene economie en op onze manier van leven. Het is dan ook in deze context dat veiligheidsdiensten waarschuwen voor het gewelddadig potentieel van extreemrechtse groeperingen92.

90 EUROPOL, TE-SAT 2016, 5. 91 M. GOODWIN, V. RAMALINGAM en R. BRIGGS, “The New Radical Right: Violent and Non-Violent Movements in Europe”, London, Institute for Strategic Dialogue, 2012, 39. 92 Zie onder andere EUROPOL, TE-SAT 2016, 7-8.

28

Het blijft evenwel van belang het huidige dreigingsniveau niet te overdrijven. Dit wordt het best geïllustreerd door het “EU Terrorism Situation and Trend Report”93 dat sinds 2006 jaarlijks uitgebracht wordt door Europol. Het biedt een blik op de mislukte, voorkomen en gelukte aanslagen van alle aard in de Europese Unie. Het rapport van 2016 handelt over feiten die zich afspeelden in 2015 en is voorlopig het meest recente.

Als voornaamste bedreiging voor de Europese veiligheid wordt de Islamitische Staat vermeld. Daarnaast waarschuwt het rapport eveneens voor xenofobische, racistische en antisemitische sentimenten die mogelijks kunnen ontaarden in extreemrechts geweld.

Europol geeft aan dat de continue stijging van het aantal immigranten en de moeilijkheden op vlak van huisvesting een belangrijke rol spelen in het publieke debat, en dat zullen blijven doen in de nabije toekomst. Het is dan ook niet onwaarschijnlijk dat extreemrechtse groepen het desbetreffende beleid in hun voordeel zullen aanwenden en het debat zullen beïnvloeden om zodoende hun doelstellingen te behalen. Europol verwacht een meer gewelddadige toon op extreemrechtse online fora. Ook stellen bepaalde lidstaten vast dat het fenomeen van de burgerwachten opduikt (zoals bijvoorbeeld in Finland).94 Naast eerder oppervlakkige feiten gepleegd door individuen of kleine groepen voorspelt Europol eveneens zwaardere gewelddaden, zoals moord. Publieke figuren, politieke partijen, burgerbewegingen en de kritische media vormen het voornaamste doelwit.

Op statistisch vlak kan het volgende worden aangegeven. In 2015 lieten 151 personen het leven en werden 360 personen verwond als gevolg van een terroristische aanslag in de Europese Unie. 211 mislukte, voorkomen of gelukte aanslagen werden uitgevoerd. 1077 individuen werden hiervoor gearresteerd. Dit resulteerde in veroordelingen voor 514 personen. Wat betreft het aantal extreemrechtse gewelddaden is er toename van 0 naar 9 in vergelijking met 2014. Het aantal arrestaties daalde dan weer van 34 naar 11.95

Frankrijk en Griekenland rapporteerden 9 extreemrechtse aanslagen in 2015. Er waren echter doden noch gewonden. Hoewel wapens en explosieven gebruikt werden, was de planning en

93 EUROPOL, TE-SAT 2016, 41-42. 94 EUROPOL, TE-SAT 2016, 8. 95 EUROPOL, TE-SAT 2016, 10-11.

29

uitvoering erg amateuristisch. Zo werden in de nasleep van de aanslagen in Parijs op het satirisch magazine Charlie Hebdo en op een Joodse supermarkt 6 moskeeën beschoten en een kebabtent aangevallen met een explosief. In Griekenland werden explosieven tot ontploffing gebracht buiten een bank in Kalamata en naast een standbeeld in Mystras. 5 leden van een extreemrechtse groep werden aangehouden.96

11 individuen werden aangehouden voor daden van extreemrechts geweld in Frankrijk, Duitsland en Griekenland. In Frankrijk ging het om personen die een aanslag planden op een moskee in Arras. In Duitsland werden 4 verdachten aangehouden op verdenking van het oprichten van een organisatie genaamd Old School Society die aanslagen tegen vreemdelingen en extreemlinks plande.97

De extreemrechtse dreiging wordt als erg laag ingeschat, hoewel het aantal xenofobische daden steeg en meer gewelddadig werd. Ook gewelddaden gericht tegen moskeeën en moslims namen toe in 2015. Zo werden in Polen 13 leden van Blood & Honour gearresteerd, waaronder een man die een moskee in Gdansk in brand wilde steken. Fascistische symbolen en munitie werden aangetroffen.98

Ook kunnen aanvallen op vluchtelingenfaciliteiten worden vermeld. Zo sprak het Duits ministerie voor Binnenlandse Zaken over meer dan 800 feiten, in vergelijking met 198 in 2014. Het gaat om daden van vandalisme en brandstichting. Opmerkelijk is dat het grootst aantal incidenten werd uitgevoerd door daders die nog steeds niet bekend zijn, of door individuen of kleine groepen zonder een directe link met extreemrechts.99

Verder maakt Europol gewag van bepaalde nationalistische groepen die vooral opvallen wegens hun anti-Islam en anti-immigratie agenda’s. Een hiervan is het Duitse Patriotische Europäer gegen die Islamisierung des Abendlandes (Pegida). In 2015 verloor de beweging steun, hoewel ze er in 2014 in slaagde tienduizenden supporters te mobiliseren. Desondanks werden wekelijkse protesten tegen de groei van de Islam gehouden en werd opgeroepen tot een immigratiestop. De beweging kreeg beperkte navolging in lidstaten als België, Nederland, Frankrijk en het Verenigd

96 EUROPOL, TE-SAT 2016, 41-42. 97 EUROPOL, TE-SAT 2016, 41-42. 98 EUROPOL, TE-SAT 2016, 41-42. 99 EUROPOL, TE-SAT 2016, 41-42.

30

Koninkrijk100. In Oostenrijk en Frankrijk verscheen een anti-Islam beweging ten tonele die zich op één lijn zet met Pegida, genaamd Génération Identité. Daarnaast noteren Duitsland, Oostenrijk en Polen een nauwere samenwerking tussen neonazi’s en hooligans.101

Het internet blijft voor extreemrechtse groepen het middel bij uitstek om te rekruteren en om hun ideologie te verspreiden (zie infra). De vluchtelingencrisis blijft de boventoon voeren, met racistische uitingen en oproepen tot actie als gevolg.102

Wie tussen de lijnen leest, stelt vast dat het al bij al goed meevalt met het gevaar dat uitgaat van extreemrechts. Factoren die bijdragen tot deze eerder zwakke extreemrechtse dreiging zijn onder andere een povere interne cohesie, een slechte coördinatie, een gebrek aan steun vanwege het grote publiek en het effectieve ingrijpen van autoriteiten. Zelfs landen die historisch gezien grote aantallen van extreemrechtse incidenten lieten noteren tonen eenzelfde trend. Desondanks blijft het uitermate belangrijk extreemrechts in zijn meest duistere verschijningsvorm te onderzoeken, om twee redenen. De eerste reden is gerelateerd aan een wijzigende socio-economische context. Het is namelijk zo dat de sociale media en de ontwikkeling van online Europese netwerken een nieuwe dimensie toevoegen. Zo wordt het moeilijker om grip te krijgen op de extreemrechtse scene. Daarnaast valt op dat niet-electorale extreemrechtse groepen in toenemende mate aan professionalisering doen, wat evenmin het beste doet vermoeden. De tweede reden betreft het onderscheid tussen extreemrechts terrorisme en extreemrechts geweld. Sommige experts hanteren een dergelijk onderscheid, hoewel dit niet kan worden teruggevonden in rapportages van Europol, het Bundesamt für Verfassungsschutz en dergelijke meer. Terwijl de eerste vorm zich minder voordoet dan religieus geïnspireerd terrorisme of terrorisme door leden van afscheidingsbewegingen, blijft de tweede vorm meer prominent. Doorheen verschillende Europese landen blijft extreemrechts geweld op lokaal niveau een directe impact hebben op de veiligheid binnen de gemeenschap en de relaties binnen de groep. Desalniettemin is er in beide gevallen weinig kennis met betrekking tot de oorzaken en de daders.103

100 EUROPOL, TE-SAT 2016, 42. 101 EUROPOL, TE-SAT 2016, 42. 102 EUROPOL, TE-SAT 2016, 42. 103 M. GOODWIN, V. RAMALINGAM en R. BRIGGS, “The New Radical Right: Violent and Non-Violent Movements in Europe”, London, Institute for Strategic Dialogue, 2012, 41.

31

4.4. Evolutie Duitsland

Duitsland kent van oudsher een heel spectrum aan rechts-extremisten. Wel kan men stellen dat voor het overgrote merendeel van de Duitse rechts-extremisten het antisemitisme en het historisch revisionisme (het herinterpreteren van geschiedkundige feiten) onmisbare onderdelen van de ideologie zijn. Recentelijk kan ook Islamofobie aan dit lijstje worden toegevoegd. Via het aanwakkeren van xenofobische en Islamofobische sentimenten trachten ze de idee van een Volksgemeinschaft te promoten. Hierbij spiegelen ze de bevolking een doemscenario voor van een uitstervend Duits volk (de zogenaamde Volkstod) veroorzaakt door een dalend geboortecijfer en emigratie aan de ene kant, en immigratie aan de andere kant.104

2015 staat geboekstaafd als het jaar van de exponentiële stijging van extreemrechts geweld, net als dat van de toenemende aantrekkingskracht ervan. Dit kan vooral worden gekoppeld aan het stijgend aantal vluchtelingen en de extreemrechtse die hier handig op in speelt.105

Duitsland mist heden ten dage een electoraal succesvolle extreemrechtse partij. Zo blijft het uitkijken naar de definitieve doorbraak van Alternative für Deutschland (AfD), waarbij men zich evenzeer de vraag kan stellen of het etiket ‘extreemrechts’ hier wel op zijn plaats is. De Nationaldemokratische Partei Deutschlands (NPD), de enige ‘echte’ extreemrechtse partij in Duitsland, kon nooit zoden aan de dijk zetten, en ontsnapte zelfs meermaals ternauwernood aan een partijverbod (zie infra).

4.4.1. Kampfgruppen

In naoorlogs Duitsland bestaat een actieve, doch niet-electorale, extreemrechtse subcultuur, die eerder wortel schoot dan zijn electorale variant. Zo zagen de naoorlogse extreemrechtse partijen Die Republikaner (REP) en de Deutsche Volksunion (VU) pas het levenslicht aan het begin van de tachtiger jaren als gevolg van een versnippering aan de rechterzijde, terwijl meer openlijk neonazistische en paramilitaire groepen als de Wehrsportgruppe Hoffman reeds een decennium eerder ten tonele verschenen. Deze terroristische organisatie was echter een kort leven

104 BUNDESAMT FÜR VERFASSUNGSSCHUTZ, “What is right-wing extremism?”, https://www.verfassungsschutz.de/en/fields-of- work/right-wing-extremism/what-is-right-wing-extremism, geraadpleegd op 1/4/2017. 105 BUNDESAMT FÜR VERFASSUNGSSCHUTZ, “What is right-wing extremism?”, https://www.verfassungsschutz.de/en/fields-of- work/right-wing-extremism/what-is-right-wing-extremism, geraadpleegd op 1/4/2017.

32

beschoren. In 1980 werd ze ongrondwettelijk bevonden en officieel verboden door de Duitse minister van Binnenlandse Zaken Gerhart Baum.106

De evolutie van extreemrechtse bewegingen en subculturen in Duitsland lijkt aan te geven dat vooral gewelddadig extreemrechts kans heeft gezien zichzelf heruit te vinden. De verbrokkeling en radicalisering van extreemrechts in de zeventiger jaren van de vorige eeuw gaf aanleiding tot het ontstaan van nieuwe partijen als de DVU en de REP. Daarenboven vormden zich neonazi- Kampfgruppen die deelnamen aan paramilitaire activiteiten teneinde voorbereid te zijn op de imminente dreiging van het communisme. Deze neonazi-groepen richtten zich vooral op de Duitse jeugd. Hoewel dit rekruteringsproces aanvankelijk vrij stroef verliep, slaagden ze er toch in het machtsvacuüm dat in Oost-Duitsland net na de val van de Muur ontstond op handige wijze op te vullen door neonazi-structuren te vestigen. Zo richtten prominente Oost-Duitse neonazi’s, skinheads en hooligans samen met hun West-Duitse zielsverwanten het National Alternative op in Oost-Berlijn. Ze kraakten er een huis van waaruit ze een nationaal communicatiecentrum runden om zodoende een wijder publiek te bereiken. Tenslotte heroriënteerden reeds bestaande Kampfgruppen hun activiteiten Oostwaarts.107

4.4.2. Kameradschaften

De golf van aanvallen op asielzoekers in Hoyerswerda en Rostock, en op immigranten in Solingen en Mölln (zie infra) leidde ertoe dat vanaf 1992 een groot aantal extreemrechtse verenigingen verboden werd op basis van de wetgeving tegen het Nazisme. De leiders reageerden hierop door hun organisaties te herstructureren, en niet langer een wettelijke erkenning aan te vragen (zie infra). In plaats daarvan creëerden ze een netwerk van lokale Kameradschaften die op autonome wijze tewerk konden gaan.108

De opkomst van deze Kameradschaften was echter niet enkel een reactie op de repressie door de Duitse staat. Tevens was het een bewuste strategie van de neonazi’s om zich te kunnen onderscheiden van andere extreemrechtse partijen, die door de Kameradschaften afgedaan

106 X., “Kein Märchen vom bösen Wolf”, 3 oktober 1980, http://www.zeit.de/1980/41/kein-maerchen-vom-boesen-wolf, geraadpleegd op 1/3/2017. 107 B. SCHELLENBERG, “Right-Wing Extremism and Terrorism in Germany: Developments and Enabling Structures”, 45, in R. MELZER en S. SERAFIN, “Right-Wing Extremism in Europe: Country Analyses, Counter-Strategies and Labor-Market Oriented Exit Strategies”, FES, Forum Berlin, 2013, 444 p. 108 B. SCHELLENBERG, “Right-Wing Extremism and Terrorism in Germany: Developments and Enabling Structures”, 45, in R. MELZER en S. SERAFIN, “Right-Wing Extremism in Europe: Country Analyses, Counter-Strategies and Labor-Market Oriented Exit Strategies”, FES, Forum Berlin, 2013, 444 p.

33

werden als te parlementair en legalistisch. De broederschappen wilden een andere, meer historische weg inslaan. Het nationaal-socialisme vormde het lichtende pad. Ze baseerden zich op voormalige nazi-structuren en extreemrechtse terroristische groepen, zoals de Wehrsportgruppe Hoffmann. De band tussen de broederschappen en de NPD, de tot op heden grootste extreemrechtse partij, verbeterde evenwel na de mislukte poging tot het verbieden van de partij109. De leiders werden zelfs lid van de NPD. Heden ten dage zijn deze Kameradschaften de meest dynamische onder de Duitse neonazi’s110. Ze tellen militante neonazi’s, extreemrechtse rockbands en extreemrechtse jongeren onder hen leden. De groepen zijn verantwoordelijk voor gewelddaden en het creëren van ‘no-go zones’. Vreemd genoeg halen ze enkel het nieuws wanneer bij hen wapens worden aangetroffen, of wanneer ze terroristische activiteiten uitvoeren. Hierbij kan het voorbeeld van Kameradschaft Süd worden aangehaald, een groepering die slechts bekend werd toen de veiligheidsdiensten lucht kregen van hun plan om een bomaanslag te plegen op het Joods cultureel centrum in München.111 Uiteindelijk werd de broederschap als terroristische organisatie aangemerkt. Ook Kameradschaften als Kameradschaft Oberhavel en Sächsische Schweiz werden verboden112.

4.4.3. Blood & Honour

In 2000 werd de Duitse afdeling van Blood & Honour verboden wegens haar ongrondwettelijke houding. Hetzelfde overkwam de Heimattreue Deutsche Jugend negen jaar later. Het aan het licht komen van de Nationalsozialistischer Untergrund (NSU) leidde eveneens tot het verbieden van een reeks extreemrechtse groepen. De vaststelling blijft evenwel dat dezelfde personen hun werk verderzetten onder nieuwe, doch gelijkaardige, structuren.113 Voor een uitgebreide analyse van B&H verwijs ik naar het deel met betrekking tot de evolutie van niet-electoraal extreemrechts in Vlaanderen.

109 Zie A. RÖPKE, ”Braune Kameradschaften”, Bundeszentrale für Politische Bildung: Dossier Rechtsextremismus, 13 september 2006. 110 B. SCHELLENBERG, “Right-Wing Extremism and Terrorism in Germany: Developments and Enabling Structures”, 46, in R. MELZER en S. SERAFIN, “Right-Wing Extremism in Europe: Country Analyses, Counter-Strategies and Labor-Market Oriented Exit Strategies”, FES, Forum Berlin, 2013, 444 p. 111 Zie B. SCHELLENBERG, “Neonazi-Kameradschaften,” in W. BENZ, Handbuch des Antisemitismus: Judenfeindschaft in Geschichte und Gegenwart, Volume 5, De Gruyter Saur, 2011, op. cit., 443–445. 112 B. SCHELLENBERG, “Right-Wing Extremism and Terrorism in Germany: Developments and Enabling Structures”, 46, in R. MELZER en S. SERAFIN, “Right-Wing Extremism in Europe: Country Analyses, Counter-Strategies and Labor-Market Oriented Exit Strategies”, FES, Forum Berlin, 2013, 444 p. 113 B. SCHELLENBERG, “Right-Wing Extremism and Terrorism in Germany: Developments and Enabling Structures”, 49, in R. MELZER en S. SERAFIN, “Right-Wing Extremism in Europe: Country Analyses, Counter-Strategies and Labor-Market Oriented Exit Strategies”, FES, Forum Berlin, 2013, 444 p.

34

4.4.4. Autonome Nationalisten

De Autonome Nationalisten zijn sedert 2002 niet meer weg te denken uit de Duitse extreemrechtse hitparade. Het netwerk ontstond in Berlijn en Dortmund, en verspreidde zich van daaruit naar de rest van Duitsland. Tevens heeft deze groepering afdelingen in Nederland, Groot-Brittannië en zelfs Vlaanderen. De leden ervan staan geboekstaafd als erg gewelddadig114. Opmerkelijk is dat de groep zich op vlak van organisatie, kledij, symboliek en manier van demonstreren heeft geïnspireerd op extreemlinkse opponenten. De rangen worden voornamelijk bevolkt door jongeren. De Autonome Nationalisten focussen zich op eigentijdse issues, en ijveren onder meer voor betere economische vooruitzichten voor de Duitse jeugd. Ze reiken uit naar jonge mensen in benarde situaties en bieden ze werk en onderdak aan. In dat opzicht althans is hun kritiek op huidige sociale wantoestanden gebaseerd op eigen ervaringen. Desondanks blijken leden de groepering over het algemeen al snel te verlaten115. De Autonome Nationalisten zouden twintig procent van de neonazi- subcultuur in Duitsland uitmaken116.

4.4.5. Die Unsterblichen

Een opmerkelijk fenomeen dat zich rond 2010 manifesteerde, was dat van Die Unsterblichen. Het ging om een groep neonazi’s die ’s nachts flashmobs organiseerden voorzien van fakkels en witte maskers. Deze parades werden gefilmd en via de sociale media verspreid teneinde een aanhang en publiciteit voor hun ideologie te verwerven.117 De laatste jaren verdwenen ze van het toneel.

4.4.6. Nationalsozialistischer Untergrund (NSU)

De groep die echter met de meeste aandacht ging lopen was de Nationalsozialistischer Untergrund (NSU). Op 4 november 2011 was de politie een stel dieven op het spoor die 70 000 euro hadden ontvreemd van een bank in Eisenach. Uiteindelijk werden ze met behulp van anonieme tips aangetroffen in een caravan. Om arrestatie te voorkomen hadden ze zichzelf van het leven beroofd.

114 A. GLET, "The German Hate Crime Concept: An Account of the Classification and Registration of Bias-Motivated Offences and the Implementation of the Hate Crime Model Into Germany's Law Enforcement System", The Internet Journal of Criminology, 2009, 16. 115 Zie A. HÄUSLER en J. SCHEDLER, Neonazismus in Bewegung: Verortung der “Autonomen Nationalisten”, in der sozialwissenschaftlichen Bewegungsforschung, Wiesbaden, VS Verlag für Sozialwissenschaften, 2011, 328 p. 116 B. SCHELLENBERG, “Right-Wing Extremism and Terrorism in Germany: Developments and Enabling Structures”, 47, in R. MELZER en S. SERAFIN, “Right-Wing Extremism in Europe: Country Analyses, Counter-Strategies and Labor-Market Oriented Exit Strategies”, FES, Forum Berlin, 2013, 444 p. 117 B. SCHELLENBERG, “Right-Wing Extremism and Terrorism in Germany: Developments and Enabling Structures”, 54, in R. MELZER en S. SERAFIN, “Right-Wing Extremism in Europe: Country Analyses, Counter-Strategies and Labor-Market Oriented Exit Strategies”, FES, Forum Berlin, 2013, 444 p.

35

Uwe Mundlos en Uwe Böhnhardt waren lid van de tot op dat punt onbekende NSU. De wapens en video’s met bekentenissen die ter plekke werden aangetroffen wezen althans in die richting.

De groep bestond uit neonazi’s die elkaar gevonden hadden rond de periode van de Duitse hereniging. De NSU was reeds een tiental jaar actief, en bleek verantwoordelijk voor de dood van liefst tien personen, waaronder negen individuen van vreemde afkomst en één vrouwelijke politiebeambte. Het doel van deze moorden bleek het verspreiden van angst te zijn. Tevens voerde de NSU gewelddadige aanvallen uit op talloze andere personen, onder meer op voorbijgangers in multiculturele steden en op tenminste één politieofficier, pleegde de groep twee of meer bomaanslagen in Keulen en overviel ze minstens vijftien banken. Het gestolen geld werd gebruikt om hun activiteiten te financieren. Zo ontwierp de groep onder meer een antisemitisch Monopolie spel getiteld ‘Pogromly’, en creëerde ze een geweld verheerlijkende film.118

De vrouwelijke compagnon van de heren Mundlos en Böhnhardt, Beate Zschäpe, staat op het moment van het schrijven van deze masterproef terecht voor haar aandeel in de moorden, bankovervallen en bomaanslagen. Eerder gaf ze zichzelf aan nadat ze betrapt werd bij het vernietigen van bewijsmateriaal door het in brand steken van de woonst die ze met laatgenoemden deelde.119

Onderzoek naar deze zaak legde ernstige fouten in de ambtenarij bloot en leidde tot het ontslag van verschillende veiligheidsbeambten. Zo zouden de daden van de NSU bekend zijn geweest in extreemrechtse kringen, nog voor het grote publiek van het bestaan ervan op de hoogte werd gebracht. Dit wordt gestaafd door extreemrechtse publicaties en muzikale teksten die referenties naar de NSU-moorden bevatten. Dezelfde referenties werden aangetroffen op de kledij van extreemrechtse sympathisanten. Steun werd tenslotte eveneens uitdrukt op extreemrechtse concerten, op optochten en op het internet.120

118 B. SCHELLENBERG, “Right-Wing Extremism and Terrorism in Germany: Developments and Enabling Structures”, 49-50, in R. MELZER en S. SERAFIN, “Right-Wing Extremism in Europe: Country Analyses, Counter-Strategies and Labor-Market Oriented Exit Strategies”, FES, Forum Berlin, 2013, 444 p. 119 B. SCHELLENBERG, “Right-Wing Extremism and Terrorism in Germany: Developments and Enabling Structures”, 50, in R. MELZER en S. SERAFIN, “Right-Wing Extremism in Europe: Country Analyses, Counter-Strategies and Labor-Market Oriented Exit Strategies”, FES, Forum Berlin, 2013, 444 p. 120 Zie bijvoorbeeld 2011 Annual Report on the Protection of the Constitution: Facts and Trends, Federal Ministry of the Interior, 63.

36

4.4.7. Andere

Tot slot dient stil te worden gestaan bij het belang van individuele activisten die niet formeel lid zijn van een extreemrechtse groep, doch die dit extreemrechts gedachtegoed delen. Veiligheidsagentschappen halen bijvoorbeeld aan dat extreemrechtse muziek erg belangrijk blijft voor de bredere subcultuur, en dat hoewel het aantal concerten stabiel blijft, het aantal bands toeneemt.121

4.5. Evolutie Vlaanderen

4.5.1. Vlaamse Militanten Orde (VMO)

De belangrijkste extreemrechtse groepering onmiddellijk na de Tweede Wereldoorlog in Vlaanderen was de Vlaamse Militanten Organisatie (later: Orde) (VMO). Over het etiket ‘extreemrechts’ kan evenwel gediscussieerd worden, vooral in de beginjaren waarin het streven voor de Vlaamse zaak centraal stond, en niet de vijandschap tegenover ‘volksvreemde elementen’. De VMO werd in 1950 gesticht door Bob Maes als ordedienst van de Volksunie (VU), en in 1971 door diezelfde Bob Maes ontbonden, nadat hij in de rangen van de VU was opgeklommen. Kenmerkend voor de VMO was de afwezigheid van een sterk uitgebouwde organisatie. Lidmaatschap bestond op zich niet. Verder waren er ook nauwelijks toetredingsvoorwaarden. Men moest enkel te kennen geven zich actief te willen inzetten voor de Vlaamse zaak. Vervolgens werd men opgenomen in het adressenbestand van een van de verantwoordelijken. Aanvankelijk was evenmin sprake van een uniform. Later werden richtlijnen verspreid aangaande gepaste kledij. Toch werd het woord uniform vermeden om niet beschouwd te worden als private militie. Die angst voor de wet op de private milities liet zich ook voelen in andere aspecten. Wanneer de VMO op betogingen in kolonne optrok, gebeurde dit voorafgegaan door een muziekkapel. Muziekkorpsen mochten zich namelijk wél tooien in een uniform. Hetzelfde gold voor militanten die een vlag droegen. Anderen droegen dan weer spaden, wat de oprichting van een soort arbeidsdienst noodzaakte. Deze aanpak bleek succesvol, daar de VMO aanvankelijk niet veroordeeld kon worden wegens het vormen van een private militie, de vervolging van Bob Maes in 1953 ten spijt.122

121 B. SCHELLENBERG, “The radical right in Germany: Its prohibition and reinvention”, 70, in N. LANGENBACHER en B. SCHELLENBERG, “Is Europe on the “Right” Path? Right-wing extremism and right-wing populism in Europe”, FES, 2011, 342 p. 122 R. VERREYKEN, “Geschiedenis van de V.M.O.”, http://www.vlaamsemilitantenorde.com/geschiedenis.htm, geraadpleegd op 7/3/2017.

37

Aanvankelijk trad de VMO uitsluitend op ten dienste van Vlaamsgezinde partijen via allerlei propaganda-activiteiten. Vaak kwam het hierbij tot een treffen met linkse activisten. Het zijn dan ook deze eerder onschuldige vechtpartijen die het vroege bestaan van de groep typeren.123

Dit veranderde aan het einde van de jaren zeventig wanneer de groep aanvallen op cafés en op immigranten uitvoerde. Het is eigenlijk pas vanaf dat moment dat het etiket ‘extreemrechts’ op zijn plaats lijkt. In augustus 1979 werden verboden wapens aangetroffen bij VMO-leden. Het volgende decennium werd dan weer gekenmerkt door aanslagen in Brugge, onder meer op de Halletoren. Deze daden van geweld kwamen uit de koker van de familie Spinnewyn. Het is in dit milieu dat latere bonzen als Frank Vanhecke en Filip Dewinter hun eerste politieke passen zetten. De VMO werd kort daarna verboden als private militie. Bert Eriksson, een van de kopstukken (die later tal van voordrachten zal geven voor Blood & Honour), belandde in de cel.124

Deze Bert Eriksson is trouwens een bijzonder interessant en controversieel figuur. Als voormalig lid van de Vlaamse Hitlerjugend kwam hij op jonge leeftijd in aanraking met de repressie. Het zijn die ervaringen die ervoor zorgden dat zijn leven volledig in het teken van de Vlaamse zaak kwam te staan. In het midden van de jaren vijftig sloot hij zich aan bij de Antwerpse afdeling van de VMO. Toen die in 1971 door Bob Maes ontbonden werd, besloot Eriksson de VMO herop te richten, deze keer met een stevig uitgebouwde structuur. Na tal van geslaagde acties werd de VMO in 1981 de facto verboden, en werd Eriksson veroordeeld tot een effectieve gevangenisstraf van een jaar. Dit betekende het einde van de VMO.125

Opmerkelijk is dat sommige kopstukken van de VMO later lid werden en in het parlement zetelden voor het Vlaams Blok. Voorbeelden hiervan zijn Wim Verreyken en Pieter Huybrechts, die trouwens ook de begrafenis van Bert Eriksson bijwoonde.126

Aan het begin van de negentiger jaren was Bert Eriksson betrokken bij de oprichting van de beweging Odal, genoemd naar Erikssons café in Antwerpen dat als verzamelplaats voor de VMO

123 R. VERREYKEN, “Geschiedenis van de V.M.O.”, http://www.vlaamsemilitantenorde.com/geschiedenis.htm, geraadpleegd op 7/3/2017. 124 R. VERREYKEN, “Geschiedenis van de V.M.O.”, http://www.vlaamsemilitantenorde.com/geschiedenis.htm, geraadpleegd op 7/3/2017. 125 K. DILLEN, “Bert Eriksson”, http://www.vlaamsemilitantenorde.com/Bert%20Eriksson.htm, geraadpleegd op 7/3/2017. 126 R. VERREYKEN, “Geschiedenis van de V.M.O.”, http://www.vlaamsemilitantenorde.com/geschiedenis.htm, geraadpleegd op 7/3/2017.

38

en het Vlaams Blok diende. Hoewel dit project vrij snel een stille dood stierf, vormde het de basis voor het uitbouwen van Blood & Honour.127

4.5.2. Blood & Honour (B&H)

De meest in het oog springende neonazi-groep van de afgelopen jaren in Vlaanderen is Blood & Honour (B&H). B&H is een internationale neonazistische groepering met afdelingen in Vlaanderen, Nederland, Groot-Brittannië en Duitsland. De Duitse afdeling werd echter in 2000 verboden. De leden ervan zijn geneigd tot het gebruik van geweld. De voornaamste doelwitten zijn personen van linkse signatuur, moslims en Joden. De groep staat vooral bekend voor het organiseren van rockconcerten. Op dergelijke gelegenheden staan bands met een extreemrechtse inslag geprogrammeerd, onder de vlag van (RAC). B&H werd opgericht door de zanger van Skrewdriver, Ian Stuart Donaldson. Hij wilde met zijn muziek het nationaal- socialistisch gedachtegoed verspreiden onder jongeren. B&H opereert volledig autonoom. Tevens kent de organisatie geen vaste of zelfs overkoepelende structuur. Tussen de afdelingen bestaan vaak ideologische verschillen. De Vlaamse afdeling zou ontstaan zijn uit een treffen van skinheads uit de harde supporterskernen van Club Brugge en RWDM.128

Belangrijk is dat de organisatie niet (formeel) gebonden is aan welke partij dan ook. Van een band tussen het Vlaams Blok/Belang en B&H, zoals die bestond tussen de partij en de VMO, kan in principe dan ook niet worden gesproken. Het huidige Vlaams Belang (VB) is zich bewust van het feit dat de meerderheid van de achterban geen fan is van dergelijke groepen, en tracht zich dan ook te distantiëren. Zo stelde voormalig kopstuk Frank Vanhecke in september 2006 dat hij niets te maken wilde hebben met die ‘gestoorde gekken’, na het bekijken van de websites van B&H en BBET129. Dat deze distantiëring niet altijd van een leien dakje loopt, blijkt uit de volgende feiten. De Amerikaanse extreemrechtse academicus Robert S. Griffin stelde tijdens een lezing voor de Vlaamse B&H-afdeling dat zijn gastheren actief waren bij het VB. Verder werd Frida Foubert in 2004 tijdelijk uit de partij gezet wegens het feit dat B&H een bijeenkomst had georganiseerd in een zaaltje van haar in Waasmunster130. Sandy Neel, voormalig fractieleidster van het VB, kwam

127 G. COOL, “De gewelddadige traditie van extreem-rechts”, 12 september 2006, http://www.standaard.be/cnt/geq11gv8a, geraadpleegd op 8/3/2017. 128 X., “Blood & Honour”, https://nl.wikipedia.org/wiki/Blood_%26_Honour, geraadpleegd op 10/3/2017. 129 G. TEGENBOS, “Aanhoudingen duwen Vlaams Belang in hoek”, 9 september 2006, http://www.standaard.be/cnt/gqd11e6ag, geraadpleegd op 8/3/2017. 130 G. COOL, “De gewelddadige traditie van extreem-rechts”, 12 september 2006, http://www.standaard.be/cnt/geq11gv8a, geraadpleegd op 8/3/2017.

39

tenslotte eveneens onder vuur te liggen. Zo poseerde ze op foto’s met leden van B&H en . Ze verkondigde later dat ze van hun sympathieën niet op de hoogte was131. Banden tussen het VB en organisaties als B&H zijn er aldus formeel niet, contacten wel.

In Vlaanderen bestonden aanvankelijk twee afdelingen, Blood & Honour Midgard en Blood & Honour Vlaanderen, waaraan later een aantal kleinere afdelingen werden toegevoegd. Opmerkelijk is dat de verstandhouding tussen de verschillende afdelingen niet optimaal is en dat zich vaak gewelddadige conflicten voordoen, die eerder te maken hebben met geld en vrouwen dan met ideologie132. Op een bepaald moment werd door Blood & Honour Midgard, actief in Brugge, de naam Blood & Honour Vlaanderen aangenomen. Dit leidde ertoe dat het voormalige Blood & Honour Vlaanderen zich omvormde tot Combat 18 (C18). De leiders van laatstgenoemde organisatie waren Thomas B. en Joeri V., waarover later meer133. C18 ontstond trouwens in het Verenigd Koninkrijk als de gewapende vleugel van B&H. Later scheurden de leden zich af omdat ze B&H niet radicaal genoeg vonden134.

Een andere organisatie die ontstond in de schaduw van het Vlaamse B&H is Bloed, Bodem, Eer en Trouw (BBET), opgericht door individuen die B&H niet radicaal genoeg vonden. De precieze verhouding tussen C18 en BBET is moeilijk in te schatten. Beide groepen kennen overlappingen op vlak van leden en ideologie. Extreemrechts in Vlaanderen is dan ook een bijzonder kleine scene, bestaande uit individuen die elkaar persoonlijk kennen, en dezelfde ‘evenementen’ frequenteren. De groep organiseerde activiteiten à la het herdenken van de geboortedag van Hitler en het bezoeken van nazi-trekpleisters, vooral in Duitsland.135

Op 7 september 2006 werden zeventien personen van extreemrechtse signatuur gearresteerd na huiszoekingen in kazernes en op privéadressen in de buurt van Dendermonde. Tevens werden verschillende types van wapens in beslag genomen. De hoofdverdachte was een beroepsmilitair die lid was van BBET/C18. De individuen zouden het plan hebben opgevat om aanslagen te plegen om de Belgische Staat te ontwrichten. De bedoeling was om het volk tegen elkaar op te zetten door zowel politici van links als van rechts te vermoorden. De voornaamste doelwitten waren in eerste

131 X., “Vlaams Belang-raadslid weer gelinkt aan neonazisme”, 23 oktober 2009, http://www.standaard.be/cnt/a12h0372, geraadpleegd op 9/3/2017. 132 X., “Blut und Boden in Vlaanderen”, 16 september 2006, http://www.standaard.be/cnt/g2911puh0, geraadpleegd op 9/3/2017. 133 X., “Blood & Honour”, https://nl.wikipedia.org/wiki/Blood_%26_Honour, geraadpleegd op 10/3/2017. 134 X., “Blut und Boden in Vlaanderen”, 16 september 2006, http://www.standaard.be/cnt/g2911puh0, geraadpleegd op 30 januari 2017. 135 M. REYNEBEAU en K. VERHOEVEN, “Uiterst-rechts kan alleen maar dromen”, 16 september 2006, http://www.standaard.be/cnt/g2911puh6?pid=177464, geraadpleegd op 9/3/2017.

40

instantie publieke figuren als Filip Dewinter en Dyab Abou Jahjah. Gelijkgezinden werden gerekruteerd en paramilitaire oefeningen georganiseerd. Tevens werd een geheime handel in wapens bedreven, om de plannen te financieren. Daarnaast zouden leden van de Nederlandse Nationale Alliantie (NA) (zie infra) schietoefeningen hebben gehouden in de kazerne van Leopoldsburg. In maart 2005 werd voor hen een paramilitair trainingskamp georganiseerd in bossen in de buurt van Spa. Tenslotte werd een heel wapenarsenaal in beslag genomen. Aantijgingen waren inbreuken op de terrorismewetgeving en op de antiracismewet, xenofobie, negationisme en wapenbezit.136

Diezelfde NA hostte trouwens de website van C18. Op verzoek van de Belgische instanties werd ze in september 2006 geblokkeerd. Dit alles onderschrijft de vaststelling dat de banden tussen de extreemrechtse scene in Nederland en Vlaanderen (en Duitsland) erg nauw zijn.

Zoals gezegd bestaat de hoofdactiviteit van B&H uit het organiseren van concerten. Zo werden tussen 2002 en 2011 een tiental B&H-bijeenkomsten gehouden over heel Vlaanderen. De keuze voor Vlaanderen als locatie berust voornamelijk op het feit dat een wettelijk kader ontbreekt om dit soort activiteiten op effectieve wijze te verhinderen. Anderzijds verlopen deze ‘evenementen’ vaak zonder noemenswaardige incidenten, wat de nood aan gerichte wettelijke initiatieven, die er in overvloed geweest zijn (zie infra), ondergraaft.

Dat de neonazi’s van B&H desalniettemin niet vies zijn van een beetje geweld blijkt uit de volgende feiten. In september 2006 werden zeventien kogels in de brievenbus van Patrick Coeman, een medewerker van Blokwatch, gestopt. Deze organisatie houdt de extreemrechtse scene in België in de gaten. De zeventien kogels stonden symbolisch voor de zeventien verdachten die in het kader van het onderzoek naar BBET werden opgepakt. Tevens zouden ze van het type zijn dat door het Belgisch leger wordt gebruikt.137

Eind mei 2006 pleegden drie mannen een homejacking in het Nederlandse Delft en knipten daarbij de pink af van een slachtoffer. Ze hadden banden met het extreemrechtse BBET. Een van hen was Joeri V., een van de zeventien personen die in september 2006 werden opgepakt. De

136 M. EECKHAUT, “Extreem-rechts plande aanslagen in ons land”, 8 september 2006, http://www.standaard.be/cnt/g5e11bsko, geraadpleegd op 9/3/2017. 137 X., “Kogels voor ‘Blokwatcher’”, 18 september 2006, http://www.standaard.be/cnt/gq811qh07, geraadpleegd op 9/3/2017.

41

homejacking speelde zich af in het kader van de concurrentiestrijd binnen de anabolenmarkt138. Later bleek dat de twee handlangers geen banden hadden met BBET. Joeri V. had die wel degelijk, en was bovendien de contactpersoon voor B&H in Vlaanderen. Hij dealde anabolen op grote schaal139.

Leden van B&H hebben het eveneens gemunt op holebi’s. In juli 2007 riep een Antwerps lid van B&H op om actie te ondernemen naar aanleiding van de holebispelen, genaamd Eurogames 2007, die in Antwerpen werden georganiseerd. Zo zouden volgens hem holebi’s het “uithangbord zijn van al het perverse in de wereld”. Deze visie is waarschijnlijk het gevolg van de slechte ervaringen die hij in zijn jeugd meemaakte en toeschreef aan zijn homoseksuele vader.140

Tenslotte sloeg Thomas B., de leider van BBET, eind december 2010 een agent in elkaar, waarbij die zijn kaak brak. Hij belandde opnieuw in de cel.141

In maart 2007 werd door de Vlaamse en Nederlandse B&H-afdelingen gezamenlijk een SS- Memorial Day georganiseerd in België. Het ging om een herdenkingsplechtigheid gevolgd door een concert. Zo’n honderdvijftig neonazi’s waren aanwezig. Volgens Blockwatch was het de eerste keer dat B&H in België openlijk de nazi’s verheerlijkte. Dit wees volgens de organisatie op een toegenomen zelfvertrouwen van extreemrechts142. Opmerkelijk was de aanwezigheid van de Nederlandse Hitler-imitator Stefan Wijkamp. In dat kader werd verwezen naar de veroordelingen die reeds in België werden uitgesproken voor het brengen van de Hitlergroet, die een goedkeuring en verheerlijking van een misdadig regime en een aanzet tot rassenhaat inhoudt. Volgens velen horen toespraken door een Hitler-imitator in dit rijtje thuis, wegens schendingen van zowel de wet op het negationisme als de racismewet143.

138 X., “BBET-leden verdacht van homejacking in Delft”, 4 december 2006, http://www.standaard.be/cnt/dmf04122006_045, geraadpleegd op 9/3/2017. 139 M. EECKHAUT, “Extreemrechtse BBET'ers verkochten anabolen”, 5 december 2006, http://www.standaard.be/cnt/gds15c2g2, geraadpleegd op 9/3/2017. 140 D. HERMANS, “Blood & Honour roept op tot 'actie tegen homo's'”, 13 juli 2007, http://www.standaard.be/cnt/8d1er1ie, geraadpleegd op 9/3/2017. 141 X., “Leider BBET valt agent aan”, 3 januari 2011, http://www.standaard.be/cnt/vh34ft59, geraadpleegd op 9/3/2017. 142 M. EECKHAUT, “Blood and Honour houdt concert voor SS”, 22 februari 2007, http://www.standaard.be/cnt/gt118mv91, geraadpleegd op 9/3/2017. 143 X., “De Hitler van Oosterbeek”, 13 maart 2007, http://www.standaard.be/cnt/gb19h7oq, geraadpleegd op 10/3/2017.

42

Begin februari 2008 bracht B&H het bericht uit dat het tijdelijk haar activiteiten in Vlaanderen zou opschorten. Volgens het Anti-Fascistisch Front (AFF) zou dit het gevolg zijn geweest van amateurisme aan Vlaamse zijde bij het organiseren van extreemrechtse evenementen.144

Deze opschorting duurde echter slechts een tweetal maanden. In april vond opnieuw een bijeenkomst plaats. Op die fuif in Bellegem werden onder andere antisemitische liederen gezongen, een duidelijke inbreuk op de antiracismewet. Camerabeelden van een Duitse undercoverjournalist, die later in beslag genomen werden, dienden als bewijs. Het parket van Kortrijk startte een onderzoek dat uiteindelijk op federaal niveau werd voortgezet in combinatie met het gerechtelijk onderzoek naar de zaak-BBET.145

In oktober 2008 werden drie individuen opgepakt die ervan verdacht werden neonazi-concerten te organiseren en dusdanig verantwoordelijk konden worden gesteld voor het schenden van de antiracismewet. Ze werden korte tijd later vrijgelaten146. Een ervan was kandidaat voor het VB bij de verkiezingen van 2006. Allen waren ze berucht in extreemrechtse milieus en zeker niet vies van een beetje geweld147.

In december 2008 werd gevraagd om de personen die in het kader van het BBET-dossier aangehouden werden door te verwijzen naar de correctionele rechtbank wegens terrorisme, racisme en bendevorming. Eerst moest de Gentse Kamer van Inbeschuldigingstelling zich uitspreken over de wettelijkheid van de opsporingstechnieken die werden toegepast. Zo werkte het federaal parket met een infiltrant.148

Begin januari 2010 besloot het federaal parket alsnog de drie verdachten die neonazi-concerten in Vlaanderen hadden georganiseerd te vervolgen (zie infra). Wettelijke basis hiervoor was de antiracismewet, en dan artikel 22 in het bijzonder. Dit artikel mikt op personen die deel uitmaken of medewerking verlenen aan een vereniging die “kennelijk of herhaaldelijk” oproept tot

144 X., “Blood and Honour Vlaanderen stopt er (eventjes) mee”, 8 februari 2008, http://www.standaard.be/cnt/rp1nnft9_2, geraadpleegd op 10/3/2017. 145 X., “Federaal parket buigt zich over Blood and Honour”, 27 mei 2008, http://www.standaard.be/cnt/dmf27052008_063, geraadpleegd op 10/3/2017. 146 X., “Verdachten organisatie neonaziconcerten vrijgelaten”, 21 oktober 2008, http://www.standaard.be/cnt/b27061901081021, geraadpleegd op 10/3/2017. 147 M. EECKHAUT, “Drie organisatoren van naziconcerten opgepakt”, 22 oktober 2008, http://www.standaard.be/cnt/1d221eng, geraadpleegd op 10/3/2017. 148 M. EECKHAUT, “Parket wil neonazi's voor de rechter”, 2 december 2008, http://www.standaard.be/cnt/4n23h9rh,geraadpleegd op 10/3/2017.

43

discriminatie of segregatie149. Het dossier focuste enerzijds op het evenement dat op 19 april in Bellegem plaatsvond en anderzijds op dat van 18 oktober in Diksmuide ter ere van de in 1993 overleden stichter van B&H, Ian Stuart Donaldson150. De raadkamer in Veurne verwees de mannen naar de correctionele rechtbank151. Het openbaar ministerie vorderde een jaar effectieve gevangenisstraf. De verdediging ging dan weer voor de vrijspraak, en beriep zich op de vrijheid van meningsuiting en vergadering152. De evenementen zouden niet openbaar geweest zijn, doch beperkt toegankelijk voor een besloten kring. In maart 2011 werden ze uiteindelijk veroordeeld tot drie maanden cel. Het vonnis vormde een belangrijk precedent in die zin dat neonazi’s werden vervolgd op basis van de antiracismewet. De rechter gaf aan dat de loutere deelname aan neonazi- bijeenkomsten al strafbaar was153.

In oktober 2010 werden twee leden van B&H door de correctionele rechtbank van Antwerpen veroordeeld voor racistisch geweld. Op 16 november 2008 sloegen ze een man van Indiase origine in elkaar.154

In 2011 werd zowaar een Waalse afdeling van B&H opgericht155. Het ging om de eerste georganiseerde skinheadbeweging in Wallonië sinds de jaren negentig. Of dit wijst op de heropleving van de skinhead subcultuur ten zuiden van de taalgrens is maar de vraag156.

In juli 2013 werd bekend dat Thomas B., een van de kopstukken van BBET, in Nederland samen met drie andere neonazi’s voor het gerecht kwam wegens wapenbezit157. Hij werd uiteindelijk in februari 2014 veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf en een aanzienlijke geldboete. Drie kornuiten kregen straffen tot drie jaar effectief en eveneens geldboetes158.

149 Art. 22 wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden, BS 8 augustus 1981. 150 X., “België vervolgt extreemrechtse organisatie Blood & Honour”, 7 januari 2010. http://www.standaard.be/cnt/dmf20100107_004,geraadpleegd op 11/3/2017 151 X., “Leden Blood & Honour naar strafrechter verwezen”, 2 februari 2010, http://www.standaard.be/cnt/dmf20100202_017,geraadpleegd op 11/3/2017 152 X., “Celstraf gevorderd tegen drie vermoedelijke leden van Blood & Honour”, 9 februari 2011, http://www.standaard.be/cnt/dmf20110209_043, geraadpleegd op 10/3/2017. 153 X., “Drie leden Blood and Honour veroordeeld tot 3 maanden cel”, 9 maart 2011, http://www.standaard.be/cnt/dmf20110309_027,geraadpleegd op 10/3/2017. 154 X., “Blood & Honour-leden schuldig aan racistisch geweld”, 18 oktober 2010, http://www.standaard.be/cnt/dmf20101018_124, geraadpleegd op 11/3/2017. 155 X., “Blood and Honour heeft afdeling in Wallonië”, 10 september 2011, http://www.standaard.be/cnt/dmf20110910_011, geraadpleegd op 11/3/2017. 156 VSSE, “Jaarverslag 2011”, 32-33. 157 M. EECKHAUT, “Vlaamse neo-nazi staat terecht in Nederland”, 23 juli 2013, http://www.standaard.be/cnt/dmf20130722_00667427, geraadpleegd op 11/3/2017. 158 X., “Vier BBET-leden krijgen celstraffen”, 7 februari 2014, http://www.standaard.be/cnt/dmf20140207_00968504, geraadpleegd op 11/3/2017.

44

Sinds eind 2011 bleef het stil rond B&H in Vlaanderen. Zo kan men concluderen dat de strafrechtelijke vervolging van Thomas B. en zijn kompanen het nodige effect heeft gehad, en dat het wettelijk arsenaal ruim genoeg is om groepen als B&H en hun activiteiten een halt toe te roepen. Daarnaast verwijzen voormalige leden naar interne twisten en de sterker geworden allochtone gemeenschap in het Westen, die zodoende moeilijker te intimideren is, als redenen voor het naar het achterplan verdwijnen van de beweging.

4.5.3. Autonome Nationalisten

In februari 2013 dook tenslotte een nieuwe extreemrechtse groepering op in België, de Autonome Nationalisten. Deze bestaat uit leden van (zie infra) en B&H. De ideologie is eerder revolutionair en overstijgt de links-rechts tegenstelling. Wel zijn de leden van mening dat het eigen volk op de eerste plaats moet komen. Op socio-economisch vlak zijn ze linkser dan de Partij van de Arbeid. Samengevat zijn ze Vlaams-nationalistisch, antikapitalistisch, anti-imperialistisch, anti- Amerika en hebben ze antizionistische trekken. Een zeer veelzijdige groepering aldus. De oprichter van de Vlaamse afdeling zat lange tijd achter de tralies wegens een gewapende overval. De beweging heeft een Duitse tak die sinds een aantal jaar als zeer gewelddadig bekendstaat. Daar zou ze geboetseerd zijn op het model van de Sturmabteilung (zie supra).159

4.6. Evolutie Nederland

Opmerkelijk is dat de evolutie van extreemrechts in de 20e eeuw in Nederland er vooral een electorale is. Extreemrechtse individuen schaarden zich en masse achter extreemrechtse partijen. Gewelddaden deden zich dan ook in de schaduw van die partijen voor. Daar reeds uitgebreid aandacht is besteed aan electoraal extreemrechts in deel drie, beperk ik mij tot de bespreking van opmerkelijke criminele feiten die toen gepleegd werden. Met betrekking tot de 21e eeuw valt wel wat te zeggen over niet-electoraal extreemrechts.

Antisemitisme en racisme waren aanvankelijk vrijwel afwezig in het naoorlogs publiek debat in Nederland160. Dit kan worden toegeschreven aan het feit dat aldaar de op één na grootste Europese Joodse gemeenschap werd uitgemoord. Dit vertaalde zich in een naoorlogs

159 A.-S. DEKEYSER, “Nieuwe nazi's zijn links”, 16 februari 2013, http://www.standaard.be/cnt/dmf20130215_00471804, geraadpleegd op 12/3/2017. 160 Zie R. WITTE, Al eeuwenlang een gastvrij volk. Overheidsreacties op racistisch geweld in Nederland 1950 – 2009, , Aksant, 2010, 205 p.

45

schuldgevoel dat het (aanvankelijk) ontbreken van deze basiselementen van extreemrechts verklaart. Personen die zich er toch van bedienden, kregen te maken met een felle weerstand vanwege de media en het grote publiek161. Dit doet echter niet af aan het feit dat er wel degelijk antisemitische en racistische organisaties en activiteiten bestonden.

De vroege jaren tachtig werden gekenmerkt door een sterk toegenomen steun voor racistische politieke ideologieën en zelfs geweldplegingen. Op 29 februari 1980 raakten een tiental leden van de Nationale Centrumpartij (NCP) slaags met een groep Noord-Afrikanen. De media-aandacht die dit tot gevolg had, leidde tot een enorme hetze. Leiders van andere partijen besloten de NCP te verbieden. Hierop werd de Centrumpartij (CP) gesticht. De nieuwbakken partij behaalde zowaar onmiddellijk een zetel in het parlement. Dit kon tellen als blijk van steun vanwege het volk. Als klap op de vuurpijl vierden aanhangers het resultaat met het aanvallen van etnische minderheden en krakers in Amsterdam.162

Op 20 augustus 1983 werd een Nederlands-Antilliaanse jongen neergestoken na een ruzie over een racistische opmerking die hem te beurt was gevallen. Hij overleed in het ziekenhuis. Men nam aan dat de moord raciaal gemotiveerd was. Dit leidde tot de heropleving van de aandacht voor extreemrechts geweld, en racisme en discriminatie in het algemeen. Verschillende initiatieven werden ondernomen, zoals de oprichting van antidiscriminatiebureaus die tot doel hebben slachtoffers te adviseren en klachten te registreren.163

In de jaren negentig werd een stijging van extreemrechts geweld genoteerd. Dit leidde ertoe dat de autoriteiten gekende rechts-extremisten juridisch onder druk zetten, en aanvallen uitvoerden onder het mom van het bestrijden van discriminatie en haatspraak. Op 4 mei 1994 werden zowel Janmaat als parlementslid Schuurman veroordeeld wegens aanzet tot haat en discriminatie. Het was de eerste keer dat leiders van een Nederlandse partij veroordeeld werden op basis van hun propaganda. Tevens werd voor het eerst een Nederlandse politieke partij veroordeeld wegens racisme.164

161 J. VAN DONSELAAR, Fout na de oorlog. Fascistische en racistische organisaties in Nederland 1950 – 1990, Amsterdam, Bert Bakker, 1991, 11. 162 V. RAMALINGAM, A. GLENNIE en S. FEVE, “Preventing and Countering Far-Right Extremism: European Cooperation. Country Reports”, Institute for Strategic Dialogue, 2012, 33. 163 V. RAMALINGAM, A. GLENNIE en S. FEVE, “Preventing and Countering Far-Right Extremism: European Cooperation. Country Reports”, Institute for Strategic Dialogue, 2012, 33. 164 J. VAN DONSELAAR, “Eerste Rapportage Monitor Racisme en Extreemrechts”, Leiden, LISWO, 1997, 15.

46

De harde aanpak van bovenaf, en de interne twisten die dit tot gevolg had, leidde tot het uiteenvallen van de extreemrechtse politieke scene in Nederland aan het begin van het nieuwe millennium. Het extreemrechts gedachtegoed werd lange tijd dan ook vooral uitgedragen door gesloten en verborgen organisaties, vaak bevolkt door skinheads, en via niet-electorale activiteiten zoals demonstraties en online-mobilisatie. Tevens slaagde een deel van de harde kern erin de NVU nieuw leven in te blazen, met medewerking van voormalig kopstuk en B&H-lid Joop Glimmerveen, en het pleit tegen het beleid van het verbieden van extreemrechtse demonstraties te winnen onder het mom van het recht op vrije meningsuiting165. Hierbij moet worden opgemerkt dat vóór 1996 dergelijke publieke extreemrechtse optochten verboden werden om het volk te beschermen tegen blootstelling aan haatspraak. Na 1996 werden ze echter in toenemende mate gezien als een uiting van het recht op vrije meningsuiting, gelijklopend met de ‘verrechtsing’ van het politieke debat.

4.6.1. Blood & Honour, Nationale Alliantie en Stormfront

Op vlak van criminele extreemrechtse organisaties sensu stricto kan, conform de situatie in Vlaanderen, B&H vermeld worden. B&H werd in Nederland opgericht in 1987 en verdween aanvankelijk vrij snel van de radar, om in 2000 weer boven water te komen.

In februari 2007 werden vijfentwintig leden van de Nederlandse afdeling van B&H aangehouden, na een treffen met een antifascistische organisatie. De AIVD stelde reeds een verhoogde extreemrechtse activiteit vast.166

In november 2008 werden twee Nederlandse neonazi’s veroordeeld tot een fikse geldboete wegens aanzet tot discriminatie. Een ervan was de beruchte Hitler-imitator Stefan Wijkamp. De ander de extreemrechtse politicus Joop Glimmerveen. De feiten dateerden uit maart 2007, toen beide individuen een aantal krasse uitspraken lieten noteren op de jaarlijkse herdenking van gesneuvelde Duitse soldaten op het Duits Militair Kerkhof in Lommel. Ook werd de Hitlergroet uitgebracht (zie supra).167

165 V. RAMALINGAM, A. GLENNIE en S. FEVE, “Preventing and Countering Far-Right Extremism: European Cooperation. Country Reports”, Institute for Strategic Dialogue, 2012, 35. 166 X., “25 leden Blood and Honour aangehouden”, 5 februari 2007, http://www.standaard.be/cnt/gfu17rvgq, geraadpleegd op 15/4/2017. 167 X., “Hitlergroet levert fikse geldboete op”, 20 november 2008, http://www.standaard.be/cnt/14233tne, geraadpleegd op 20/4/2017.

47

Obscure groepen als Stormfront (een van de oudste extreemrechtse websites) en de Nationale Alliantie (NA) werden in het begin van het millennium gesticht. Ook de NA neigt, in navolging van B&H, volgens de Monitor Racisme en Extremisme van de Anne Frank Stichting naar antisemitisme en zelfs geweld. Zo bleef het een activist steunen die een aanslag had gepleegd op een moskee.168

4.6.2. Lonsdale Jeugd

Begin 2000 ontwikkelde zich een opvallend nieuw fenomeen, namelijk dat van de Lonsdale Jeugd. Het gaat om een los netwerk van jeugdbendes die vaak betrokken zijn bij geweldplegingen op individuen van vreemde origine. Later stelde de Algemene Inlichtingen -en Veiligheidsdienst (AIVD) dat deze Lonsdale Jeugd niet als extreemrechts kon worden aangeduid, bij gebrek aan een ideologische insteek169. De groep kent tal van spin-offs.

4.7. Conclusie

Op vlak van niet-electorale extreemrechtse groepen steekt Duitsland er met kop en schouders bovenuit. Opmerkelijk is dat deze groepen zich aanpassen aan maatschappelijke en politieke ontwikkelingen. De Kampfgruppen profiteerden van het machtsvacuüm dat bij de val van de Muur ontstond, en de informele Kameradschaften werden opgericht als reactie op de repressie van bovenaf. Deze staatsbemoeienis ten aanzien van niet-electoraal extreemrechts is trouwens opvallend, daar dit in Vlaanderen en Nederland minder aan de orde is. Hoewel in beide regio’s stappen werden ondernomen om Blood & Honour te verbieden, draaiden de pogingen op niets uit, mede doordat de dreiging die er van uitgaat miniem is.

Vlaanderen heeft steeds haar niet-electorale extreemrechtse groepen gekend, weliswaar met een beperkt bereik. In Nederland is dit een recent fenomeen. In ieder geval geven de veiligheidsdiensten van België en Nederland aan dat de extreemrechtse dreiging gering is. Deze analyse geldt niet voor onze Oosterburen. Duitsland kende sinds de val van de Muur een opmerkelijke stijging van de niveaus van extreemrechts geweld. Dit werd gelinkt aan de activiteiten van neofascistische groepen die reeds sinds de jaren tachtig actief waren, voornamelijk in Oost- Duitsland. Markante gebeurtenissen zijn deze die plaatsgrepen in Hoyerswerda en Rostock. Bij de

168 J. VAN DONSELAAR en P. RODRIGUES, “Monitor Racisme en Extremisme. Zevende Rapportage”, Anne Frank Stichting en Universiteit Leiden, Amsterdam/Leiden, 2006, 118. 169 Zie AIVD, “Lonsdale-jongeren” in Nederland. Feiten en fictie van een vermeend rechts-extremistische subcultuur”, Den Haag, 2005, 7.

48

rellen in Hoyerswerda in 1991, die werden uitgelokt door neonazi’s die het voorzien hadden op asielzoekers, vielen tientallen gewonden. Hetzelfde geschiedde in Rostock een jaar later. Dat ook West-Duitsland niet gevrijwaard bleef van dit soort geweld bleek uit de gebeurtenissen in Solingen en Mölln. In beide gevallen leidde brandstichting door neonazi’s tot de dood van enkele leden van een Turkse familie.170

Sinds de vroege jaren negentig lieten in Duitsland op zijn minst 149 personen het leven ten gevolge van extreemrechts geweld171. Dit alleen al geeft de extreemrechtse capaciteit weer om schade te berokkenen die disproportioneel is ten opzichte van de eerder magere electorale steun die ze wist te vergaren. Tussen 2002 en 2008 werd geschat dat gewelddadige misdrijven die gelinkt konden worden aan extreemrechts met 16 procent toenamen. Daarenboven suggereerde men dat de waarschijnlijkheid om slachtoffer te worden van extreemrechts geweld drie tot vier keren hoger lag in Oost-Duitsland dan in West-Duitsland172. In 2010 gaven de Duitse autoriteiten aan dat het potentieel tot geweld aanzienlijk toegenomen was. De confiscatie in datzelfde jaar van verschillende geïmproviseerde explosieven op een extreemrechtse optocht in Berlijn, naar alle waarschijnlijkheid toebehorend aan de neonazi-groep Kameradschaft Aachener Land, illustreerde deze stelling. Diezelfde autoriteiten stelden dat extreemrechtse activisten een grotere neiging tot het gebruik van geweld tegen hun politieke opponenten tentoonspreidden, net als ten overstaan van de politie, en dat ze meer en meer bedreigingen uitten aan het adres van leden van linkse groeperingen173. Deze onheilstijdingen werden bewaarheid aan het einde van 2011 toen aan het licht kwam dat de Nationalsozialistischer Untergrund gelinkt kon worden aan een serie van moorden en een bomaanslag in Keulen. Het meest recente rapport met betrekking tot de bescherming van de Grondwet komt tenslotte tot de conclusie dat een toename van extreemrechts geweld voorzienbaar is174, gelet op de socio-economische ontwikkelingen in het huidig decennium (zie infra).

170 B. SCHELLENBERG, “The radical right in Germany: Its prohibition and reinvention”, 68, in N. LANGENBACHER en B. SCHELLENBERG, “Is Europe on the “Right” Path? Right-wing extremism and right-wing populism in Europe”, FES, 2011, 342 p. 171 B. SCHELLENBERG, “Right-Wing Extremism and Terrorism in Germany: Developments and Enabling Structures”, 56, in R. MELZER en S. SERAFIN, “Right-Wing Extremism in Europe: Country Analyses, Counter-Strategies and Labor-Market Oriented Exit Strategies”, FES, Forum Berlin, 2013, 444 p. 172 B. SCHELLENBERG, “The radical right in Germany: Its prohibition and reinvention”, 70-72, in N. LANGENBACHER en B. SCHELLENBERG, “Is Europe on the “Right” Path? Right-wing extremism and right-wing populism in Europe”, FES, 2011, 342 p. 173 V. RAMALINGAM, A. GLENNIE en S. FEVE, “Preventing and Countering Far-Right Extremism: European Cooperation. Country Reports”, Institute for Strategic Dialogue, 2012, 21. 174 BUNDESAMT FÜR VERFASSUNGSSCHUTZ, “2015 Annual Report on the Protection of the Constitution: Facts and Trends”, Federal Ministry of the Interior, 8-12.

49

5. Aanpak extreemrechts

5.1. Inleiding

Extreemrechts heeft vele dimensies. Niet alleen zijn er globaal gezien electorale en niet-electorale varianten, tevens kunnen beide vormen van land tot land verschillen, afhankelijk van de socio- economische en politieke omstandigheden ter plaatse. Een doeltreffende aanpak dient deze veelzijdigheid te weerspiegelen, en zal dus logischerwijs verschillen van land tot land, of zelfs van regio tot regio.

Een effectieve strategie dient eerst en vooral gericht te zijn op de daders. Dit zijn de personen die lid zijn van extreemrechtse groepen, hiermee sympathiseren of zelfs vanuit een extreemrechts ideologisch kader in afzondering opereren. Psychologische elementen, zoals hun innerlijke motivaties, en sociologische elementen, zoals hun achtergronden, mogen bij dergelijke analyses niet ontbreken. Ook moet aandacht worden besteed aan de specifieke factoren die personen ertoe aanzetten toe te treden tot dergelijke organisaties, en die kunnen leiden tot het gebruik van geweld. Daarnaast mogen uiteraard ook de slachtoffers van extreemrechts niet vergeten worden. Deze personen moeten worden bijgestaan zowel op medisch als op psychologisch vlak.

Deze masterproef wordt tenslotte geschreven binnen het vakgebied strafrecht. Dit leidt ertoe dat de aanpak zal worden besproken in het licht van criminele feiten die door extreemrechtse groepen en individuen gesteld worden.

Opmerkelijk genoeg is er een groot gebrek aan betrouwbaar, systematisch en vergelijkend onderzoek omtrent extreemrechts geweld, en dan voornamelijk met betrekking tot de onderliggende oorzaken en daders175. Dit doet er niet aan af dat tal van sociale wetenschappers sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw grootschalig en vergelijkend onderzoek verricht hebben naar het profiel en de motivaties van burgers die lid worden van of stemmen voor bepaalde types van partijen. Zo zijn studies met betrekking tot volgers van extreemrechtse partijen opmerkelijk eensgezind op vlak van het sociaal profiel van deze individuen. Het gaat over het algemeen over jonge of oude mannen, afkomstig uit de arbeidersklasse of uit de lagere middenklasse. Ze hebben geen of slechts enkele formele kwalificaties en zien hun economische vooruitzichten eerder somber

175 M. MINKENBERG, “The West European radical right as a collective actor: Modelling the impact of cultural and structural variables on party formation and movement mobilization”, Comparative European Politics, 1, 149-170.

50

in. Verder vertoeven ze in gelijkaardige socio-economische omstandigheden. Het gaat om stedelijke gebieden waar de gemiddelde opleidingsniveaus laag en de deprivatieratio's hoog zijn176. Opvallend is dat extreemrechts het sterkst staat in overwegend blanke gebieden die grenzen aan meer etnisch diverse gemeenschappen, en niet in etnisch diverse gebieden zelf177. Echter, er bestaat eveneens consensus over het feit dat deze sociale en demografische factoren op zich niet aangeven waarom sommige burgers stemmen voor extreemrechtse partijen. Er wordt vanuit gegaan dat burgers het meest gestimuleerd worden door hun vijandigheid ten aanzien van immigratie, multiculturalisme en een toenemende etnische diversiteit.

Het blijft een hele opgave om eenduidige uitspraken te doen omtrent het profiel van daders van extreemrechts geweld, omtrent de factoren die hen aanzetten tot deze vorm van gewelddadig extremisme en omtrent het verband tussen niet-gewelddadig en gewelddadig extreemrechts. Niet alleen het gebrek aan studies en informatie speelt een rol, ook de afwezigheid van een consensus omtrent de definiëring van dit maatschappelijk fenomeen bemoeilijkt de aanpak ervan (zie supra). Zodoende blijft het onmogelijk om met zekerheid uitspraken te doen omtrent trends op Europees niveau, omtrent het huidige dreigingsniveau en omtrent eventuele geografische variaties, het harde werk van onze veiligheidsdiensten ten spijt. Het onderzoek naar extreemrechts geweld wordt tevens gehinderd door een andere factoren. Ten eerste kunnen vragen gesteld worden bij de betekenis van extreemrechts geweld. Het is in vele gevallen niet eenvoudig om vormen van geweld te linken aan extreemrechtse ideologieën. Het feit dat de desbetreffende daders in hun ‘criminele carrière’ vaak doorheen verschillende ideologische fases gaan, draagt hiertoe bij178. Ook is niet altijd duidelijk of bepaalde individuen lid zijn van een extreemrechtse groepering of niet, daar het lidmaatschap vaak informeel van aard is, en in hoge mate fluctueert179. Daarnaast is er het probleem van het verzamelen van relevante data. Dit als gevolg van het feit dat de diverse Europese veiligheidsdiensten vaak op verschillende wijze te werk gaan op vlak van de categorisering van voorvallen, zodat een globale en comparatieve benadering dikwijls onmogelijk blijkt. Tenslotte kunnen vragen worden gesteld bij de objectiviteit van onderzoeken naar deze

176 Zie M.J. GOODWIN en R. FORD, “Angry White Men: Individual and Contextual Predictors of Support for the British National Party”, Political Studies, 58(1), 1-25; Zie ook K. ARZHEIMER, “Contextual Factors and the Extreme Right Vote in Western Europe, 1980-2002”, American Journal of Political Science, 53(2), 259-275. 177 Zie B. BOWYER, “Local Context and Extreme Right Support in England: The British National Party in the 2002 and 2003 Local Elections”, Electoral Studies, 27(4), 611-620. 178 J. KAPLAN, “‘Right-Wing Violence in North America”, Terrorism and Political Violence, 7(1), 44-95, 46. 179 Zie T. BJORGO en J. HORGAN, Leaving Terrorism Behind: Individual and Collective Disengagement, New York, Routledge, 2009, 310 p.

51

gewelddadige feiten, daar deze soms beïnvloed worden door de politieke opvattingen van hun schrijvers180.

Het is niet voor de hand liggend om toegang te krijgen tot deze individuen en groepen. Onderzoekers zijn vaak genoodzaakt om te steunen op een beperkt aantal niet-representatieve interviews of om beroep te doen op kiezers en activisten van extreemrechtse partijen, als een alternatief voor burgers die geneigd zouden kunnen zijn tot het aanwenden van zogenaamd extreemrechts geweld. Pogingen om dit gedrag te verklaren worden bijgevolg gesteund op literatuur omtrent extreemrechtse partijen. Deze werkwijze heeft logischerwijs zekere pijnpunten. Zo bestaat het risico dat bepaalde theorieën die specifiek ontwikkeld werden ter verklaring van een bepaald type van politieke mobilisatie op een ander type worden toegepast. Daarnaast wordt het duiden van de onderliggende oorzaken van dit gewelddadig extremisme bemoeilijkt door het feit dat slechts weinig studies de factoren onder de loep nemen die sommige burgers ertoe bewegen de stap te zetten van het stemmen voor een extremistische partij naar het daadwerkelijk plegen van daden van geweld.181

Als startpunt voor het onderzoek naar gewelddadig extreemrechts kan beroep worden gedaan op drie theorieën. Ze benadrukken de rol van bredere structurele veranderingen in de samenleving, daadwerkelijke of gepercipieerde conflicten tussen groepen en, tenslotte, structuren van politieke opportuniteiten.182

De structurele theorie benadrukt de impact die bredere en in zekere mate destabiliserende socio- economische veranderingen op individueel niveau kunnen hebben. Voorbeelden hiervan zijn de opkomst van de postindustriële geglobaliseerde economie of het verzwakken van de burgerlijke samenleving183. Onderzoekers stelden reeds dat deze veranderingen hebben geleid tot een in toenemende mate gefragmenteerde en geïndividualiseerde samenleving, die die personen die het meest hierdoor worden geraakt (zoals jonge arbeiders, werklozen en laagopgeleiden) vatbaar maakt voor uitsluitend en gewelddadig gedrag184. In landen zoals Rusland stelt men vast dat daders

180 M. GOODWIN, V. RAMALINGAM en R. BRIGGS, “The New Radical Right: Violent and Non-Violent Movements in Europe”, London, Institute for Strategic Dialogue, 2012, 45. 181 M. GOODWIN, V. RAMALINGAM en R. BRIGGS, “The New Radical Right: Violent and Non-Violent Movements in Europe”, London, Institute for Strategic Dialogue, 2012, 46. 182 M. GOODWIN, V. RAMALINGAM en R. BRIGGS, “The New Radical Right: Violent and Non-Violent Movements in Europe”, London, Institute for Strategic Dialogue, 2012, 46. 183 Zie T. BJORGO, Terror from the extreme right, London, Frank Cass, 1995, 322 p. 184 Zie J. HAGAN, H. MERKENS and K. BOEHNKE, “Delinquency and disdain: Social capital and the control of right-wing extremism among East and West Berlin youth”, American Journal of Sociology, 100(4), 1028-1052.

52

van extreemrechts geweld doorgaans jonge mannen zijn die uit aftandse woonblokken komen uit omliggende steden met een onderontwikkelde infrastructuur, en uit families die eertijds de Sovjet middenklasse uitmaakten, maar sindsdien zwarte sneeuw zagen. Als gevolg van een gebrek aan middelen en een zwakke integratie in de postmoderne samenleving wordt betoogd dat het deze verliezers van de modernisatie zijn die het meest beantwoorden aan de roep van groepen die geweld tegen minderheden toejuichen, of omdat onder hen het gevoel bestaat dat deze minderheden een voorkeursbehandeling genieten bij de autoriteiten185.

Evenwel kunnen enkele kanttekeningen worden geplaatst bij deze theorie. Een spraakmakende studie omtrent dit thema stelt dat deze personen ‘perfect normale mensen’ zijn die sociaal geïntegreerd zijn en verbonden zijn met normale groepen en ideeën186. Het zou dus helemaal niet gaan over gemarginaliseerde individuen of individuen die opvallen in de maatschappij. Op gelijkaardige wijze toont onderzoek naar burgers betrokken bij extreemrechts geweld in landen zoals Duitsland aan dat het doorgaans relatief normale jonge mensen met doorsnee achtergronden betreft187. Dit wordt ondersteund door de vaststelling dat in de negentiger jaren vele van de gebieden die als brandhaarden voor extreemrechts geweld werden aanzien lagere werkloosheidsaantallen hadden, terwijl meer recente studies eveneens geen verband vinden tussen de niveaus van werkloosheid en die van geweld188.

Een tweede theorie legt de klemtoon op de rol van groepsconflicten die individuen tot geweld zouden bewegen189. Gewelddadig gedrag wordt hierbij teruggebracht op een actueel of gepercipieerd conflict tussen verschillende groepen omtrent economische middelen en politieke macht. Zo bekeken vormt extreemrechts geweld een nevenproduct van de perceptie dat minderheidsgroepen zoals immigranten of asielzoekers economische middelen zoals jobs, sociale woningen en uitkeringen, bedreigen. Men leidt hieruit af dat individuen geweld gebruiken als strategie om zichzelf, hun groep en hun middelen tegen anderen te beschermen. Deze groepsconflicten komen voort uit gevoelens van economische bedreiging, veiligheidsbedreiging en culturele bedreiging. Verschillende studies onderstrepen het belang van deze groepsconflicten. De

185 Zie M. MINKENBERG, “The West European Radical Right as a Collective Actor: Modeling the Impact of Cultural and Structural Variables on Party Formation and Movement Mobilization”, Comparative European Politics, 2003, 1, 2, 149-170. 186 B. KLANDERMANS en N. MAYER, Through the Magnifying Glass: Extreme Right Activists in Europe, London, Routledge, 2006, 267. 187 R. KOOPMANS en S. OLZAK, “Discursive Opportunities and the Evolution of Right-Wing Violence in Germany”, American Journal of Sociology, 110(1), 198-230. 188 R. KOOPMANS en S. OLZAK, “Discursive Opportunities and the Evolution of Right-Wing Violence in Germany”, American Journal of Sociology, 110(1), 198-230. 189 M. GOODWIN, V. RAMALINGAM en R. BRIGGS, “The New Radical Right: Violent and Non-Violent Movements in Europe”, London, Institute for Strategic Dialogue, 2012, 47-48.

53

Britse sociale wetenschapster Lauren McLaren stelde vast dat een stijgende werkloosheid enkel een impact heeft wanneer dit gecombineerd wordt met een groeiende minderheid tegen dewelke het geweld gericht kan worden190. Een andere Amerikaanse studie toont aan dat niveaus van geweld doorgaans hoger zijn in gebieden met een plotse demografische verandering, en dat geweld duidt op een poging om deze dreiging voor de lokale en etnische gemeenschap een halt toe te roepen191. Matthew Goodwin tenslotte stelt dat het dominant motief niet de economische of veiligheidsbedreiging is, maar eerder het gevoel dat de nationale identiteit, cultuur en groep op de korrel worden genomen door immigratie, moslimgemeenschappen en een stijgende etnische diversiteit192. Vele extremisten zien zichzelf dan ook verwikkeld in een ‘struggle to survive’, die radicale actie vergt teneinde het blanke ras te redden.

De derde theorie plaatst tenslotte een sterke nadruk op de politieke en culturele context waarin extreemrechts geweld plaatsgrijpt. Het uitgangspunt is dat extreme politieke acties als rellen, demonstraties en etnisch geweld vaak beïnvloed worden door gelijkaardige acties elders, of althans deze trachten te imiteren. De Nederlandse socioloog Ruud Koopmans en de Amerikaans sociologe Susan Olzak menen dat discursieve opportuniteiten vooral belangrijk zijn om cycli van geweld te begrijpen. Deze discursieve opportuniteiten definiëren zij als opportuniteiten en beperkingen die publiekelijk zichtbaar worden en zodanig een invloed kunnen uitoefenen op de mobilisatie. De aanname is dat extreemrechtse activisten weliswaar strategieën en tactieken aanwenden via het principe van trial en error, doch dat ze zich voornamelijk laten sturen door de media. Het is namelijk zo dat ze via dit kanaal informatie omtrent de resultaten van acties ondernomen door gelijkgezinden kunnen vergaren, dat ze succesvolle tactieken kunnen overnemen en herhalen, en dat ze de media-aandacht en de politieke reacties kunnen inschatten als graadmeter voor hun succes dan wel falen.193

Het moge duidelijk zijn dat elk van de hierboven besproken theorieën deels een antwoord biedt op de vraag hoe individuen terechtkomen in extreemrechtse middens en hoe de neiging tot het gebruik van geweld wordt ontwikkeld. De Noorse expert op vlak van extreemrechts, Tore Bjorgo, stelde in het bijzonder een lijst op van factoren die burgers in de armen van extreemrechtse groepen kunnen

190 L.M. MCLAREN, “Explaining right-wing violence in Germany: a time series analysis”, Social Science Quarterly, 80(1), 166-180. 191 D.P. GREEN, D.Z. STROLOVITCH en J.S. WONG, “Defended Neighborhoods, Integration and Racially Motivated Crime”, American Journal of Sociology, 104(2), 372-403. 192 Zie M.J. GOODWIN, New British Fascism: Rise of the British National Party (BNP), London, Routledge, 2011, 256 p. 193 R. KOOPMANS en S. OLZAK, “Discursive Opportunities and the Evolution of Right‐Wing Violence in Germany”, American Journal of Sociology, Vol. 110, 1, 198-230.

54

drijven194. Deze omvat ‘ideologie en beleid’, ‘provocatie en woede’, ‘bescherming’, ‘drifting’, ‘thrill seeking’, ‘geweld’, ‘wapens en uniformen’, ‘vervangfamilie -en vaderfiguren’, ‘vrienden en gemeenschap’ en tenslotte ‘status en identiteit’. Een combinatie van voormelde elementen kan er aldus toe leiden dat bepaalde, vooral jonge, mensen de extreemrechtse scene betreden. Deze laag van de bevolking blijkt trouwens uitzonderlijk belangrijk in de zoektocht naar het begrijpen van extreemrechts geweld, daar dit type van geweld vooral begaan wordt door jonge mensen. Onderzoek door de Amerikaanse politicologe Meredith Watts geeft aan dat daders van haatmisdrijven in de negentiger jaren doorgaans jonge mannen waren die minder duidelijk gelinkt konden worden aan neonazisme, en die minder ideologisch onderlegd waren195. Deze studie toonde tevens aan dat skinhead-groepen de grootste categorie uitmaakten van daders, gevolgd door neonazi-groepen. Een derde van de aanvallen werd uitgevoerd door jongeren die niet gelinkt waren aan deze groepen. Aldus suggereerde de studie dat er een verschuiving had plaatsgevonden van traditioneel en op lidmaatschap gebaseerd geweld naar meer jeugdige en letterlijk losbandige vormen van geweld. Eerder dan gedreven door raciale of ideologische motiveringen bleek de combinatie van het zoeken naar thrills, opportunistische en criminele overwegingen doorslaggevend. Deze conclusie werd ondersteund door onderzoek van onder andere Tore Bjorgo196.

Inschatten hoeveel jongeren lid zijn van deze extreemrechtse subcultuur of erdoor beïnvloed worden, blijft een hels karwei. De aanname dat het aantal dalende is, blijkt incorrect, daar het vooral de traditionele skinhead-look is die onpopulair is geworden. Subculturen kunnen zich aanpassen. Dit blijkt uit de eerder onopvallende kledij waarmee hedendaagse rechts-extremisten getooid gaan. Hiermee communiceren ze op klare wijze hun sympathieën, doch gaan ze ongemerkt voorbij aan anderen. Voorbeelden hiervan zijn donkere T-shirts en hoodies, al dan niet voorzien van obscure codes en symbolen.197

Wanneer we de eerder schaarse informatie ter hand nemen, lijken we ervan uit te mogen gaan dat daders van extreemrechts geweld door de band genomen jonge mannen zijn met een eerder laag

194 T. BJORGO, “Processes of Disengagement from Violent Groups of the Extreme Right”, in T. BJORGO and J. HORGAN, Leaving Terrorism Behind: individual and Collective Disengagement, London, Routledge, 2009, 32. 195 M. WATTS, “Aggressive youth cultures and hate crime: Skinheads and xenophobic youth in Germany”, American Behavioral Scientist, 45(4), 600-615. 196 T. BJORGO, “Terrorist Violence Against Immigrants and Refugees in Scandinavia: Patterns and Motives”, in T. BJORGO en R. WITTE, Racist Violence in Europe, Basingstoke, St Martin’s Press, 1993, 30. 197 B. SCHELLENBERG, “Right-Wing Extremism and Terrorism in Germany: Developments and Enabling Structures”, 53-54, in R. MELZER en S. SERAFIN, “Right-Wing Extremism in Europe: Country Analyses, Counter-Strategies and Labor-Market Oriented Exit Strategies”, FES, Forum Berlin, 2013, 444 p.

55

opleidingsniveau die een ontwikkeld ideologisch wereldbeeld missen. Vele ‘rekruten’ ontwikkelen slechts een sterk ideologisch engagement na het toetreden tot een extreemrechtse groepering. Geweld tegen minderheden vormt tenslotte in mindere mate een nevenproduct van een overkoepelende ideologie dan van andere psychologische en sociale factoren.198

5.2. Rol van het internet

De rol van het internet kan niet onbesproken worden gelaten. Meer en meer gebruiken extreemrechtse groepen de sociale media (Facebook, YouTube en Twitter) om te rekruteren en hun ideologie te verspreiden. Deze vaststelling komt naar voor in tal van rapporten en onderzoeken.

Onderzoek verricht door de universiteiten van Gent en Louvain-La-Neuve wijst de sociale media aan als grote schuldige in het proces van radicalisering. Voor deze studie werden meer dan zesduizend jongeren tussen zestien en vijfentwintig jaar bevraagd. Hieruit blijkt dat de meeste jongeren die op passieve wijze in contact komen met radicale boodschappen op het internet zich niet laten beïnvloeden. Het is uiteindelijk maar een beperkte groep die niet enkel in de virtuele wereld, maar ook in de echte wereld op zoek gaat naar radicale contacten. Echter, wie hier actief online naar op zoek gaat, heeft wel een grotere kans om politiek of religieus geïnspireerd geweld te plegen. Jongeren kunnen begrip opbrengen voor radicaal geweld om tal van redenen. Zo kunnen ze bijvoorbeeld onrechtvaardig behandeld zijn op sociaal vlak. Via de sociale media komen ze dan in contact met gelijkgezinden, waarmee ze in het echte leven afspreken. Dit kan gewelddadige feiten tot gevolg hebben. Het onderzoek draagt ook maatregelen aan om de radicalisering tegen te gaan. Zo kunnen de nieuwe sociale media bijvoorbeeld bijdragen in het doorprikken van de extremistische bubbel, door ‘fake news’ te counteren.199

Een gelijkaardige conclusie kon worden teruggevonden in een Nederlands onderzoek uit 2006, uitgevoerd in opdracht van de Universiteit Leiden en de Anne Frank Stichting. Het onderzoek poneerde dat Nederlandse extreemrechtse jongeren steeds extremer werden in hun ideeën, en dat het gebruik van geweld bij hen op goedkeuring kon rekenen. Het internet speelde hierin een grote rol, daar het gebruikt werd om deze ideeën te verspreiden. De overheid gedoogde vooralsnog

198 M. GOODWIN, V. RAMALINGAM en R. BRIGGS, “The New Radical Right: Violent and Non-Violent Movements in Europe”, London, Institute for Strategic Dialogue, 2012, 42. 199 N. VANHECKE, “Facebook is het nieuwe Mein Kampf”, 13 juni 2014, http://www.standaard.be/cnt/dmf20140612_01138720, geraadpleegd op 27/3/2017.

56

bepaalde extreemrechtse websites en fora. De Monitor wees op de noodzaak van een nieuwe aanpak, naar het voorbeeld van het Duitse EXIT-programma.200

Ook het jaarlijks rapport van het Bundesamt für Verfassungsschutz verwijst naar het belang van het internet voor hedendaags extreemrechts201. Zo verschenen na de NSU-moorden banners op websites met de boodschap ‘Wir sind keine Terroristen’. Dit statement is typerend voor het Duits neonazisme. Neonazi’s zien zichzelf dan ook niet als terroristen, maar als verdedigers van de Duitse identiteit tegen dreigingen allerhande. De NSU-moorden vormden dan ook geen terroristische daden, maar daden van bevrijding. Anderzijds kunnen aantijgingen van terrorisme gezien worden als ongegronde aanvallen door vijanden. Het afwijzen van bewijsmateriaal, samen met het afwijzen van schuld en het zich wentelen in de slachtofferrol, zijn dan ook klassieke recepten uit het neonazi-kookboek. Samenvattend gebruikt extreemrechts deze uitroep om zowel steun te verwerven bij leden uit de inner circle, als onschuldig te blijven in de publieke opinie en naar het Duits strafrecht202. Het platform ‘Altermedia Deutschland’ speelde tenslotte een sleutelrol bij het verspreiden van extreemrechtse propaganda. De federale minister van Binnenlandse Zaken besloot aldus het forum te blokkeren in januari 2016, op grond van het feit dat het gebruikt werd om racistische, xenofobische, antisemitische en Islamofobische boodschappen te delen. Tevens initieerde het bureau van de federale publieke aanklager procedures tegen de vijf operatoren van het platform wegens het vormen van een criminele organisatie203.

200 X., “Extreemrechts in Nederland radicaliseert”, 13 december 2006, http://www.standaard.be/cnt/dmf13122006_079, geraadpleegd op 27/3/2017. 201 BUNDESAMT FÜR VERFASSUNGSSCHUTZ, “2015 Annual Report on the Protection of the Constitution: Facts and Trends”, Federal Ministry of the Interior, 9-10. 202 B. SCHELLENBERG, “Right-Wing Extremism and Terrorism in Germany: Developments and Enabling Structures”, 55, in R. MELZER en S. SERAFIN, “Right-Wing Extremism in Europe: Country Analyses, Counter-Strategies and Labor-Market Oriented Exit Strategies”, FES, Forum Berlin, 2013, 444 p. 203 BUNDESAMT FÜR VERFASSUNGSSCHUTZ, “2015 Annual Report on the Protection of the Constitution: Facts and Trends”, Federal Ministry of the Interior, 10.

57

5.3. Aanpak Duitsland

5.3.1. Partij -en verenigingsverboden

5.3.1.1. Wettelijk kader

Partij -en verenigingsverboden bestaan in verschillende Europese landen. Desondanks kunnen vraagtekens geplaatst worden bij de verzoenbaarheid ervan met de vrijheden die zo kenmerkend zijn voor een democratie, namelijk de vrijheid van meningsuiting en van vereniging. Tenslotte kan men zich afvragen of dergelijke verboden hun doel wel bereiken.

Partijen kunnen in Duitsland worden verboden als hun ongrondwettelijkheid204 wordt vastgesteld in een specifieke procedure voor het Bundesverfassungsgericht (het Duits Grondwettelijk Hof). Enkel de hoogste constitutionele organen (Bundestag, Bundesrat en de federale regering) kunnen om een dergelijk verbod verzoeken.205

Het verbieden van verenigingen blijkt een stuk minder moeilijk. De wettelijke basis hiervoor is het artikel 9, 2 van de Duitse Grondwet. Het artikel stelt dat “Vereinigungen, deren Zweck oder deren Tätigkeit den Strafgesetzen zuwiderlaufen oder die sich gegen die verfassungsmäßige Ordnung oder gegen den Gedanken der Völkerverständigung richten, sind verboten”206. Met andere woorden, verenigingen die inbreuken plegen op het strafrecht of op de constitutionele orde zijn illegaal. Dit verbod wordt niet uitgesproken door de hoogste rechterlijke instantie, doch geschiedt langs administratieve weg. De bevoegde instanties zijn de Bundesinnenminister (federale minister van Binnenlandse Zaken), indien verenigingen actief zijn over het hele land of in meer dan een staat, en de Landesinnenminister (minister van Binnenlandse Zaken van de deelstaten), indien de activiteiten van de verenigingen zich beperken tot een staat.207

Het verschil tussen beide types van verboden is aanzienlijk. Partijen genieten namelijk een hogere constitutionele bescherming. Ook kan een partij, in tegenstelling tot een vereniging, niet verboden

204 Art. 21, 2 GG. 205 G. BOTSCH, C. KOPKE en F. VIRCHOW, “Banning Extreme Right-Wing Associations in the Federal Republic of Germany”, 257, in R. MELZER en S. SERAFIN, “Right-Wing Extremism in Europe: Country Analyses, Counter-Strategies and Labor-Market Oriented Exit Strategies”, FES, Forum Berlin, 2013, 444 p. 206 Art. 9, 2 GG. 207 G. BOTSCH, C. KOPKE en F. VIRCHOW, “Banning Extreme Right-Wing Associations in the Federal Republic of Germany”, 257, in R. MELZER en S. SERAFIN, “Right-Wing Extremism in Europe: Country Analyses, Counter-Strategies and Labor-Market Oriented Exit Strategies”, FES, Forum Berlin, 2013, 444 p.

58

worden om de loutere reden dat ze ongrondwettelijk is. Ze moet eveneens militant zijn en agressief gedrag tentoonspreiden tegen de constitutionele orde.208

In tegenstelling tot de opvatting die leeft in extreemrechtse middens, is het instrumentarium om partijen en verenigingen te verbieden niet opgevat op een wijze die een grootscheepse heksenjacht op de oppositie machtigt. Zo worden voornamelijk die organisaties verboden wier ideologie, symboliek of activiteiten gelinkt zijn aan het historisch nationaal-socialisme, naast organisaties die inbreuken plegen of beogen te plegen op bepalingen van het Duits Strafwetboek. Wel is het zo dat een verbod steeds een politieke beslissing is, of die nu genomen wordt door de hoogste constitutionele organen of door de administratie. In dat opzicht worden de pro’s en contra’s van een dergelijk verbod steeds tegen elkaar afgewogen. In het verleden was het vaak zo dat niet de effectieve dreiging vis-à-vis de democratie de doorslag gaf, doch de negatieve aandacht in Duitsland en in de internationale pers. Eveneens konden eerder onbekende organisaties blijven bestaan, alhoewel alle toepassingsvoorwaarden voor een verbod vervuld waren.209

Het verbod op bepaalde partijen en verenigingen maakt inherent deel uit van Duitslands militante democratie. Opmerkelijk is dat vele andere landen een dergelijk verbod op organisaties enkel hanteren in combinatie met het begaan van criminele en gewelddadige feiten (zie infra).

5.3.1.2. Golven van verboden

In de geschiedenis van naoorlogs Duitsland kunnen goedschiks twee fases onderscheiden worden waarin sprake was van een opmerkelijke toename van het aantal verboden uitgesproken ten aanzien van partijen en verenigingen. De ene liep van de jaren vijftig tot de vroege jaren zestig, meer bepaald ten tijde van de coalitieregeringen onder leiderschap van de CDU. De andere greep plaats tijdens de negentiger jaren, op het moment dat recepten uit het democratisch kookboek ook in voormalig Oost-Duitsland de intrede deden. Deze verboden onderstrepen de facto de limieten van de politieke tolerantie kenmerkend voor de democratie.210

208 G. BOTSCH, C. KOPKE en F. VIRCHOW, “Banning Extreme Right-Wing Associations in the Federal Republic of Germany”, 258, in R. MELZER en S. SERAFIN, “Right-Wing Extremism in Europe: Country Analyses, Counter-Strategies and Labor-Market Oriented Exit Strategies”, FES, Forum Berlin, 2013, 444 p. 209 G. BOTSCH, C. KOPKE en F. VIRCHOW, “Banning Extreme Right-Wing Associations in the Federal Republic of Germany”, 258- 259, in R. MELZER en S. SERAFIN, “Right-Wing Extremism in Europe: Country Analyses, Counter-Strategies and Labor-Market Oriented Exit Strategies”, FES, Forum Berlin, 2013, 444 p. 210 G. BOTSCH, C. KOPKE en F. VIRCHOW, “Banning Extreme Right-Wing Associations in the Federal Republic of Germany”, 260, in R. MELZER en S. SERAFIN, “Right-Wing Extremism in Europe: Country Analyses, Counter-Strategies and Labor-Market Oriented Exit Strategies”, FES, Forum Berlin, 2013, 444 p.

59

Onmiddellijk na de oorlog waren het de geallieerden die de touwtjes strak in handen hadden. Zij poogden democratische politieke partijen te stimuleren, en ontzegden extreemrechtse partijen een toelating. Later werd deze verplichting tot het bekomen van een toelating afgeschaft, wat leidde tot de formatie van verscheidene extreemrechtse groeperingen. Gedurende de jaren vijftig werden vijfentwintig extreemrechtse verenigingen verboden. De Sozialistische Reichspartei (SRP) was de eerste partij die verboden werd met toepassing van artikel 21, 2 van de Duitse Grondwet. De andere verboden die in die periode werden opgelegd hadden betrekking op verenigingen. Opmerkelijk is het verbod uitgesproken tegen de Bund Nationaler Studenten (BND) in 1960-61. Het ging om een groep die actief was op de campussen van verschillende universiteiten, doch die over het algemeen geen voormalige nazi’s in haar gelederen had. De voornaamste rechtvaardiging voor het verbieden van de organisatie werd dan ook gevonden in de ‘swastika graffiti campagne’ die de toenmalige politici aanwendden om de extreemrechtse jongerenverenigingen een mokerslag toe te brengen.211

Het duurde vervolgens tot het begin van de jaren tachtig vooraleer een nieuwe golf van verboden zich aandiende. Zo werd in 1980 de Wehrsportgruppe Hoffmann verboden. Hetzelfde overkwam in 1982 de Volkssozialistische Bewegung Deutschlands (VSBD), een meer radicale spin-off van de NPD. Nog een jaar later volgde het Aktionsfront Nationaler Sozialisten/Nationale Aktivisten (ANS/NA).212 Er werd aangenomen dat met het verbod op de VSBD en op het ANS de wettelijke structuren van het militant neonazisme een zware slag was toegediend.

In de eerste helft van de jaren negentig werden maar liefst elf neonazi-groepen verboden. Dit werd voorafgegaan door een golf van extreemrechts georiënteerde moorden, brandstichtingen en bomaanslagen zonder weerga in naoorlogs Duitsland. Door deze groepen te verbieden trachtte de Duitse overheid een krachtig signaal te geven aan de buitenwereld. Ze leken het zaakje onder controle te hebben. De meest significante onder de verboden groepen was de gewelddadige Freiheitliche Deutsche Arbeiter Partei (FAP). Opmerkelijk was dat het Duits Grondwettelijk Hof besloot dat het hier niet om een partij ging. Daarvoor was de FAP te onbeduidend en te amateuristisch. Aldus kon ze in eerste instantie niet verboden worden op grond van artikel 21,2

211 G. BOTSCH, C. KOPKE en F. VIRCHOW, “Banning Extreme Right-Wing Associations in the Federal Republic of Germany”, 260- 262, in R. MELZER en S. SERAFIN, “Right-Wing Extremism in Europe: Country Analyses, Counter-Strategies and Labor-Market Oriented Exit Strategies”, FES, Forum Berlin, 2013, 444 p. 212 G. BOTSCH, C. KOPKE en F. VIRCHOW, “Banning Extreme Right-Wing Associations in the Federal Republic of Germany”, 263- 264, in R. MELZER en S. SERAFIN, “Right-Wing Extremism in Europe: Country Analyses, Counter-Strategies and Labor-Market Oriented Exit Strategies”, FES, Forum Berlin, 2013, 444 p.

60

van de Grondwet, hoewel ze wel degelijk aan verkiezingen had deelgenomen. Uiteindelijk werd ze verboden als vereniging.213

In 2000 werd Blood & Honour verboden wegens haar neonazistische en dus anticonstitutionele houding (zie supra).

5.3.1.3. De kwestie NPD

De afgelopen decennia is veel gedebatteerd over het eventuele verbod op de NPD, Duitslands oudste en meest in het oog springende extreemrechtse partij. De partij werd gesticht in 1964 als brede nationalistische partij, maar evolueerde in de loop der tijd. Zo is de partij de laatste decennia in het vaarwater van bepaalde neonazistische groepen terechtgekomen. In deze context moeten de herhaalde pogingen tot het verbieden van de partij dan ook gezien worden.

Een eerste punt van ophef vormde het feit dat de binnenlandse veiligheidsdiensten dermate in de top van de NPD geïnfiltreerd waren dat werd gevreesd dat het beleid van de partij niet langer de wil van de leden weergaf, doch de wens van de informanten om te worden betaald voor het rapporteren van radicale statements. Het debat omtrent de aanpak van extreemrechtse activiteiten en groeperingen wakkerde vervolgens opnieuw aan toen werd ontdekt dat de NSU verschillende personen van vreemde origine had vermoord over een periode van verschillende jaren. En hoewel geen directe link tussen de NSU en de NPD kan worden vastgesteld, en de partij niet verantwoordelijk gehouden kan worden voor hun misdrijven, moet men constateren dat de daders en hun sympathisanten zich binnen de kringen van de partij bewogen en in bepaalde gevallen zelfs leden van de partij waren. Dit gaf aanleiding tot het indienen van een nieuwe motie om de NPD te verbieden in december 2012 op basis van artikel 21, 2 van de Duitse Grondwet, met een hevig debat omtrent de zin en onzin van een dergelijk partijverbod, en omtrent de legitimiteit ervan in een democratie, tot gevolg.214

Aan de hele hetze kwam midden januari 2017 een eind. Het Bundesverfassungsgericht oordeelde weliswaar dat de extreemrechtse NPD ongrondwettelijk is, doch besloot niet de partij te verbieden.

213 G. BOTSCH, C. KOPKE en F. VIRCHOW, “Banning Extreme Right-Wing Associations in the Federal Republic of Germany”, 264- 266, in R. MELZER en S. SERAFIN, “Right-Wing Extremism in Europe: Country Analyses, Counter-Strategies and Labor-Market Oriented Exit Strategies”, FES, Forum Berlin, 2013, 444 p. 214 G. BOTSCH, C. KOPKE en F. VIRCHOW, “Banning Extreme Right-Wing Associations in the Federal Republic of Germany”, 256, in R. MELZER en S. SERAFIN, “Right-Wing Extremism in Europe: Country Analyses, Counter-Strategies and Labor-Market Oriented Exit Strategies”, FES, Forum Berlin, 2013, 444 p.

61

Daarvoor werd ze te onbeduidend geacht215. De rechters zagen geen aanwijzingen dat de partij haar doelstellingen zou kunnen verwezenlijken. Tenslotte werd aangegeven dat efficiëntere manieren bestaan om de partij dwars te zitten, zoals bijvoorbeeld via de partijfinanciering216.

Wat zou nu, puur hypothetisch, het gevolg zijn geweest van het verbieden van de NPD? Vooreerst zou de NPD handig gebruik kunnen maken van de ellenlange juridische procedures die het uiteindelijke verbod voorafgaan. Zo zou de NPD zich kunnen profileren als politiek slachtoffer en zou ze het verbod af kunnen doen als ondemocratisch. Op die manier zou de partij misschien wel meer stemmen dan ooit kunnen ophalen. Echter, hoewel een deel van extreemrechts zich reeds aansloot bij de NPD uit solidariteit, geniet ze niet van een bredere steun bij de bevolking. In dat opzicht bereikt het (beoogde) verbod zijn doel, daar het de partij discrediteert. Tevens zouden de juridische procedures een enorme impact hebben op de tijd, het vermogen en het personeel van de partij.217

5.3.1.4. Effectiviteit

Het gevolg van de sterke overheidsrepressie ten aanzien van neonazi-organisaties en activiteiten is dat de extreemrechtse scene zich meer en meer ondergronds gaat begeven, zonder vaste structuren, en zich gaat omvormen tot een beweging binnen een subcultuur. Zo gaan extreemrechtse groepen niet langer een wettelijke erkenning nastreven, daar dit de staat enkel munitie verschaft om hen op wettelijke wijze te vervolgen. 218

Daarnaast moet men vaststellen dat het aantal gewelddadige feiten dat aan extreemrechts kan worden toegeschreven en het aantal daders vrij constant is gebleven. Het falen van de autoriteiten om op succesvolle wijze deze criminelen te vervolgen en het plegen van deze feiten te voorkomen heeft twee redenen. Ten eerste is er de vaststelling dat extreemrechtse groeperingen vaak niet erkend zijn (zie supra), en dus onder de radar opereren. Ten tweede kan men argumenteren dat

215 X., “‘Nazistisch, maar te klein om gevaarlijk te zijn’”, 18 januari 2017, http://www.standaard.be/cnt/dmf20170117_02680554, geraadpleegd op 30/1/2017. 216 G. BOTSCH, C. KOPKE en F. VIRCHOW, “Banning Extreme Right-Wing Associations in the Federal Republic of Germany”, 255- 256, in R. MELZER en S. SERAFIN, “Right-Wing Extremism in Europe: Country Analyses, Counter-Strategies and Labor-Market Oriented Exit Strategies”, FES, Forum Berlin, 2013, 444 p. 217 G. BOTSCH, C. KOPKE en F. VIRCHOW, “Banning Extreme Right-Wing Associations in the Federal Republic of Germany”, 275- 277, in R. MELZER en S. SERAFIN, “Right-Wing Extremism in Europe: Country Analyses, Counter-Strategies and Labor-Market Oriented Exit Strategies”, FES, Forum Berlin, 2013, 444 p. 218 B. SCHELLENBERG, “Right-Wing Extremism and Terrorism in Germany: Developments and Enabling Structures”, 62, in R. MELZER en S. SERAFIN, “Right-Wing Extremism in Europe: Country Analyses, Counter-Strategies and Labor-Market Oriented Exit Strategies”, FES, Forum Berlin, 2013, 444 p.

62

het Duits veiligheidsapparaat aanzienlijke tekortkomingen kent. Zo zochten de autoriteiten aanvankelijk niet in extreemrechtse kringen wanneer ze de daders van de NSU-moorden trachtten op te sporen. In plaats daarvan onderwierpen ze de etnische en familiekringen van de slachtoffers aan een onderzoek, dit tot grote verontwaardiging van de Duitse publieke opinie219. Uiteindelijk legde parlementair onderzoek naar het falen van de veiligheidsdiensten het bestaan van een complex netwerk tussen deze autoriteiten en extreemrechtse elementen bloot220. De hele affaire had tot gevolg dat verschillende hooggeplaatste personen ontslag namen, of hiertoe gedwongen werden.

Een van de lessen die het debacle ons leert, is dat de problematische attitude van de inlichtingen -en veiligheidsdiensten aangaande extreemrechts een van de oorzaken is van de verspreiding ervan221. Zo bestaat in de publieke opinie de opvatting dat extreemlinks geweld gelijke tred houdt met zijn extreemrechtse opponent. Dit blijkt echter geen correcte analyse te zijn, doch het gevolg van overhaast opgestelde rapporten door de veiligheidsdiensten. Hetzelfde geldt in vele gevallen met betrekking tot het Islamitisch terrorisme. Dit inboezemen van angst verontrust de bevolking en juicht het trekken van verkeerde conclusies toe op vlak van interne veiligheidsbedreigingen222.

Vaak rijst de vraag of een dergelijk verbod leidt tot een verminderde dan wel een toegenomen radicalisering van de voormalige leden, en of dit toekomstige activiteiten verhindert. Met andere woorden: is een dergelijk verbod effectief?

De golf van verboden aan het begin van de jaren zestig leidde alvast niet tot een radicalisering van de rechterzijde. De NPD koos immers bewust voor het epitheton ‘nationaal-democratisch’ en zwoor openlijk vertoon van militant gedrag af. De ideologisch radicale ondertoon kon evenwel niet volledig verborgen blijven. Toch duurde het tot na 1969 vooraleer een radicalisering van de leden merkbaar werd, waarschijnlijk ten gevolge van het verlies in de verkiezingen van datzelfde jaar. Op dat moment was de praktijk van het verbieden van partijen en verenigingen echter ietwat in onbruik

219B. SCHELLENBERG, “Right-Wing Extremism and Terrorism in Germany: Developments and Enabling Structures”, 63, in R. MELZER en S. SERAFIN, “Right-Wing Extremism in Europe: Country Analyses, Counter-Strategies and Labor-Market Oriented Exit Strategies”, FES, Forum Berlin, 2013, 444 p. 220 B. SCHELLENBERG, “Right-Wing Extremism and Terrorism in Germany: Developments and Enabling Structures”, 64-65, in R. MELZER en S. SERAFIN, “Right-Wing Extremism in Europe: Country Analyses, Counter-Strategies and Labor-Market Oriented Exit Strategies”, FES, Forum Berlin, 2013, 444 p. 221 B. SCHELLENBERG, “Right-Wing Extremism and Terrorism in Germany: Developments and Enabling Structures”, 66-67, in R. MELZER en S. SERAFIN, “Right-Wing Extremism in Europe: Country Analyses, Counter-Strategies and Labor-Market Oriented Exit Strategies”, FES, Forum Berlin, 2013, 444 p. 222 B. SCHELLENBERG, “Right-Wing Extremism and Terrorism in Germany: Developments and Enabling Structures”, 67, in R. MELZER en S. SERAFIN, “Right-Wing Extremism in Europe: Country Analyses, Counter-Strategies and Labor-Market Oriented Exit Strategies”, FES, Forum Berlin, 2013, 444 p.

63

geraakt, zodat dit geen impact kon hebben gehad. Er kan zelfs betoogd worden dat een dergelijk verbod leidde tot het aannemen van een gematigder toon, zoals het geval was voor de BNS.223

In de zeventiger jaren raakte het verbieden van partijen en verenigingen in onbruik. Het uiteenvallen van de extreemrechtse politieke scene leidde tot de opstanding van verschillende radicale extreemrechtse groepen die vaak geneigd waren tot het gebruik van geweld. De afwezigheid van repressie door de staat kan hier alvast gelinkt worden aan een toegenomen radicalisering. De effectieve impact die dit gehad zou kunnen hebben, kan echter moeilijk worden vastgesteld224. In het geval van de WSG Hoffmann moet men vaststellen dat de ernstige criminele feiten slechts gepleegd werden door bepaalde voormalige leden na het verbieden van de groepering. Hierbij kan verwezen worden naar de aanslag op het Oktoberfest in München in 1980 en de moorden in Erlangen in datzelfde jaar op de Joodse publicist Lewin en zijn partner Poeschke. Of dit het gevolg was van het verbod kan ook hier moeilijk worden geduid.225

In de jaren negentig volgde opnieuw een golf van verboden op organisaties. De neonazi-subcultuur reageerde door het creëren van Kameradschaften die onder verscheidene namen opereerden. Doel was hier om de graad van organisatie en de netwerken te verbergen teneinde te ontsnappen aan het ingrijpen van de autoriteiten. Deze broederschappen waren echter niet louter een reactie op overheidsrepressie, maar vormden eveneens een nieuw organisatorisch model binnen het extreemrechtse milieu, dat strategische en culturele elementen uit nieuwe sociale bewegingen incorporeerde.226 Het ontlopen van door de overheid opgelegde verboden via deze organisatorische hocuspocus werkte echter niet. Talloze extreemrechtse groeperingen (waaronder vele Kameradschaften) werden in de loop van het eerste decennium van de eenentwintigste eeuw verboden.227

223 G. BOTSCH, C. KOPKE en F. VIRCHOW, “Banning Extreme Right-Wing Associations in the Federal Republic of Germany”, 267, in R. MELZER en S. SERAFIN, “Right-Wing Extremism in Europe: Country Analyses, Counter-Strategies and Labor-Market Oriented Exit Strategies”, FES, Forum Berlin, 2013, 444 p. 224 G. BOTSCH, C. KOPKE en F. VIRCHOW, “Banning Extreme Right-Wing Associations in the Federal Republic of Germany”, 268, in R. MELZER en S. SERAFIN, “Right-Wing Extremism in Europe: Country Analyses, Counter-Strategies and Labor-Market Oriented Exit Strategies”, FES, Forum Berlin, 2013, 444 p. 225 G. BOTSCH, C. KOPKE en F. VIRCHOW, “Banning Extreme Right-Wing Associations in the Federal Republic of Germany”, 268, in R. MELZER en S. SERAFIN, “Right-Wing Extremism in Europe: Country Analyses, Counter-Strategies and Labor-Market Oriented Exit Strategies”, FES, Forum Berlin, 2013, 444 p. 226 G. BOTSCH, C. KOPKE en F. VIRCHOW, “Banning Extreme Right-Wing Associations in the Federal Republic of Germany”, 268- 269, in R. MELZER en S. SERAFIN, “Right-Wing Extremism in Europe: Country Analyses, Counter-Strategies and Labor-Market Oriented Exit Strategies”, FES, Forum Berlin, 2013, 444 p. 227 G. BOTSCH, C. KOPKE en F. VIRCHOW, “Banning Extreme Right-Wing Associations in the Federal Republic of Germany”, 269, in R. MELZER en S. SERAFIN, “Right-Wing Extremism in Europe: Country Analyses, Counter-Strategies and Labor-Market Oriented Exit Strategies”, FES, Forum Berlin, 2013, 444 p.

64

In een rechtsstaat hebben burgers het recht om een dergelijk verbod aan te vechten op zijn wettelijkheid. Vertegenwoordigers van extreemrechts boekten op dit vlak beperkte successen. In 2010 werd het verbod op de Blue White Street Elite ongedaan gemaakt. In 1970 gebeurde hetzelfde met betrekking tot de Bund für Gotterkenntnis/Ludendorff (BfG/L) en de uitgeverij Hohe Warte, die eerder verboden werden wegens antisemitisme.228

Kunnen op basis van voorgaande bepaalde algemene uitspraken worden gedaan? Vanzelfsprekend leidt het verbieden van groepen van mensen in een democratie, waar in beginsel alle meningen evenwaardig zijn, tot de nodige controverse. Kan een verbod dan ook worden gehanteerd als ultimum remedium in de aanpak van racisme, antisemitisme en andere extremistische ideeën? De politieke wetenschapster Julia Gerlach heeft alvast de nodige bedenkingen bij de effectiviteit van dergelijke praktijken. Ze stelt dat deze verboden een ‘placebo- effect’ hebben, en dat hun effectiviteit onbestaande is. Hoewel ze op korte termijn rechts- extremisten ernstig dwars kunnen zitten, blijkt een dergelijk effect op lange termijn onbestaande te zijn. Meer nog, de verboden zouden leiden tot creatieve ontwijkingsstrategieën en het samenklitten van extreemrechtse splintergroepen. Zo hadden de verboden die in het midden van de jaren negentig werden uitgesproken tot gevolg dat de groepen zich reorganiseerden. Ook leidde dit tot de radicalisering en versterking van de NPD. Zodoende dringt het neonazisme door in politieke kringen en raken hun voorstanders verkozen in lokale parlementen229. De Britse politicoloog Tim Bale komt op dat vlak echter tot een andere conclusie. Hij testte op vergelijkende basis onder meer twee hypothesen met betrekking tot partijverboden. De eerste luidt dat een partijverbod de situatie verergert. De tweede stelt dat partijverboden geen verschil maken. De analyse is gebaseerd op een vergelijkende studie van de situaties in België, Spanje en Turkije. In de drie gevallen leidde een verbod op directe dan wel indirecte wijze tot een matiging van de standpunten. Aldus concludeert Bale dat de verboden noch contraproductief waren, noch ineffectief.230

In ieder geval dient rekening te worden gehouden met empirisch onderzoek. Enerzijds was de fragmentatie van extreemrechts in de negentiger jaren een tactische ingeving. Anderzijds was de opname van de NPD in bepaalde parlementen het gevolg van een strategisch plan op lange termijn

228 G. BOTSCH, C. KOPKE en F. VIRCHOW, “Banning Extreme Right-Wing Associations in the Federal Republic of Germany”, 269, in R. MELZER en S. SERAFIN, “Right-Wing Extremism in Europe: Country Analyses, Counter-Strategies and Labor-Market Oriented Exit Strategies”, FES, Forum Berlin, 2013, 444 p. 229 J. GERLACH, “Verbieten oder Nicht-Verbieten? Vom Umgang der streitbaren Demokratie mit extremistischen Vereinen nach 1990”, Jahrbuch öffentliche Sicherheit 2012/201, Frankfurt, 2012, 195-208; Zie ook J. GERLACH, “Auswirkungen der Verbote rechtsextremistischer Vereine auf die NPD”, in U. BACKES en H. STEGLICH, Die NPD: Erfolgsbedingungen einer rechtsextremistischen Partei. Baden-Baden, Nomos, 2007, 233-260. 230 B. RIJPKEMA, Weerbare democratie, de grenzen van democratische tolerantie, Nieuw Amsterdam, 2015, 123.

65

om de partij lokaal te verankeren, en geenszins het gevolg van de talloze verboden die door de Staat werden uitgesproken. Wel moet men toegeven dat extreemrechts lessen heeft getrokken uit de repressie door de staat, net als uit het protest en de weerstand die bij de Duitse bevolking aanwezig is. Dit is echter geen argument tegen het nemen van adequate maatregelen, doch het ontkracht althans de illusie dat slechts één maatregel zou bestaan die in één klap extreemrechts, racisme en antisemitisme zou kunnen elimineren.231

Ook kan worden aangevoerd dat hoewel de uitgesproken verboden de getroffen organisaties enigszins hinderden, vele kopstukken een onderkomen vonden in andere extremistische groepen, of hun doeleinden nastreefden via andere wegen. Het Bundesamt für Verfassungsschutz stelde in 2001 vast dat 70% van de leiders en 40% van de leden van organisaties die in de negentiger jaren verboden werden nog steeds actief waren in een rechtsextremistische context. Wanneer men deze aantallen echter van naderbij beschouwt, moet men vaststellen dat een significant aandeel van de neonazi-activiteiten van dan af plaatsgreep in private omstandigheden. Men kan dan ook stellen dat de praktijk van het verbieden van verenigingen zijn doel trof in twee opzichten. Ten eerste verzwakte het de desbetreffende organisatie, en dwong het talloze neonazi’s om zich te re- integreren in het publieke leven, vooral dan tijdens de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw. Op dezelfde manier brachten deze sancties van overheidswege de openlijke en systematische ophemeling van het nationaal-socialisme in diskrediet, net als de politieke doeleinden, propaganda en activiteiten. Aan de andere kant moet worden erkend dat ongeacht dit verbieden van bepaalde verenigingen de extreemrechtse harde kern van de jaren vijftig en zestig een invloed bleef uitoefenen op de daaropvolgende generatie. Het niet opleggen van verboden zou hier echter niet hebben aan afgedaan.232

Een verbod kan ervoor zorgen dat extreemrechtse organisaties met een beperkt ledenaantal en bereik in de hand worden gehouden en zelfs hervormd. Dit argument is vooral toepasselijk met het oog op de BNS wier verbod een blijvend effect had op de verdere ontwikkeling van extreemrechts.

231 G. BOTSCH, C. KOPKE en F. VIRCHOW, “Banning Extreme Right-Wing Associations in the Federal Republic of Germany”, 271, in R. MELZER en S. SERAFIN, “Right-Wing Extremism in Europe: Country Analyses, Counter-Strategies and Labor-Market Oriented Exit Strategies”, FES, Forum Berlin, 2013, 444 p. 232 G. BOTSCH, C. KOPKE en F. VIRCHOW, “Banning Extreme Right-Wing Associations in the Federal Republic of Germany”, 271- 272, in R. MELZER en S. SERAFIN, “Right-Wing Extremism in Europe: Country Analyses, Counter-Strategies and Labor-Market Oriented Exit Strategies”, FES, Forum Berlin, 2013, 444 p.

66

Het verbieden van de BNS leidde niet tot een radicalisering van de voormalige leden, doch dwong hen om hun profiel en gedrag te normaliseren.233

Tenslotte kunnen kanttekeningen worden geplaatst bij de effectiviteit van verboden in het kader van hun implementatie. De verboden die werden uitgesproken in de negentiger jaren dienden als reactie op de escalatie van raciaal geïnspireerd straatgeweld. In die zin kan men stellen dat ze eerder symbolisch waren. Er wordt zelfs aan getwijfeld of het doel van dergelijke verboden wel het ontmantelen van de getroffen groepen was. Zo was de FAP bijvoorbeeld goed voorbereid, wanneer men de langdurige en voorafgaande publieke discussie, de periode die noodzakelijk is om de procedure in werking te stellen en het effect van daarvoor uitgesproken verboden in ogenschouw neemt.234

Eens een groep verboden is, kunnen zich bepaalde problemen voordoen. Is er bewijs dat nieuwe groepen hun plaats innemen? Is het mogelijk om extreemrechtse middens verder te onderwerpen aan het nodige onderzoek? In ieder geval kan worden gesteld dat het verbieden van organisaties een vrij botte procedure impliceert, daar ze enkel worden uitgesproken door de autoriteiten en veelal niet worden opgevolgd om de organisaties voorgoed te ontbinden.

Samenvattend kan worden gesteld dat een dergelijk verbod steeds slechts een deel van de extreemrechtse scene treft. Het zou er daarenboven voor kunnen zorgen dat men het extreemrechts probleem als opgelost beschouwt. In dat opzicht zal het verbieden van extreemrechtse groepen altijd slechts een onderdeel zijn van de strategie om de democratie te beschermen tegen elementen die deze democratie wensen te ondergraven.

5.3.2. Art. § 129a StGB

Het artikel § 129a van het Strafgesetzbuch (StGB)235 bestraft het vormen van een terroristische organisatie. De wet werd aanvankelijk gecreëerd om op passende wijze de gewelddadige extreemlinkse Rote Armee Fraktion te kunnen bestrijden. Ironisch genoeg wordt heden ten dage

233 G. BOTSCH, C. KOPKE en F. VIRCHOW, “Banning Extreme Right-Wing Associations in the Federal Republic of Germany”, 272, in R. MELZER en S. SERAFIN, “Right-Wing Extremism in Europe: Country Analyses, Counter-Strategies and Labor-Market Oriented Exit Strategies”, FES, Forum Berlin, 2013, 444 p. 234 G. BOTSCH, C. KOPKE en F. VIRCHOW, “Banning Extreme Right-Wing Associations in the Federal Republic of Germany”, 272, in R. MELZER en S. SERAFIN, “Right-Wing Extremism in Europe: Country Analyses, Counter-Strategies and Labor-Market Oriented Exit Strategies”, FES, Forum Berlin, 2013, 444 p. 235 Art. § 129a Bildung terroristischer Vereinigungen StGB.

67

vooral beroep gedaan op de bepaling om extreemrechts het vuur aan de schenen te leggen (zie infra). Zowel het oprichten als het lid zijn van een terroristische organisatie wordt bestraft. Een terroristische organisatie is een bestendig verband van twee of meer personen die het plegen van terroristische misdrijven beogen. Volgens rechtspraak van het Bundesgerichtshof is eveneens wilsovereenstemming tussen de leden vereist en moeten die leden zich als eenheid verbonden voelen236. Terroristische misdrijven zijn zware criminele feiten. Als voorbeelden kunnen moord en doodslag worden vermeld.

5.3.3. Bundesamt für Verfassingsschutz

Het Bundesamt für Verfassungsschutz (BfV) is de binnenlandse veiligheidsdienst van de Federale Republiek Duitsland. Het BfV speelt een uitermate belangrijke rol bij het beschermen van de binnenlandse veiligheid door alle pogingen om het land, de vrije democratische orde en de bevolking te schaden te neutraliseren. Hiertoe verzamelt en analyseert het BfV informatie met betrekking tot extremistische en terroristische bedreigingen voor de veiligheid, net als met betrekking tot de activiteiten van buitenlandse inlichtingendiensten die gericht zijn tegen Duitsland. De verzamelde informatie wordt voornamelijk aangewend om de federale regering op de hoogte te houden omtrent de veiligheidssituatie van het land. Hoewel sommige van deze informatie geheim is, voert het BfV een beleid van transparantie. De jaarlijkse rapporten aangaande de bescherming van de Grondwet die ter beschikking worden gesteld van het grote publiek vormen een uiting hiervan.237

Om na te gaan hoe het heden ten dage gesteld is met de extreemrechtse scene in Duitsland verdient het aanbeveling een blik te werpen op het “2015 Annual Report on the Protection of the Constitution”. Het rapport kan op geruime belangstelling rekenen daar het een blik biedt op de aanwezigheid en dreiging van extreemrechts in het land dat terzake, gezien haar geschiedenis, over de meeste expertise beschikt. Het Bundesamt für Verfassungsschutz noteert een stijging van het aantal extreemrechtse sympathisanten in vergelijking met 2014. Het huidige aantal is 22 600. Een vierde van alle rechts-extremisten zouden neonazi’s zijn. De rest bevolkt de subculturele scene. Ook het aantal criminele feiten steeg in 2015. Er werden meer bepaald 21 933 criminele

236 T. FISCHER, § 129a, “Bildung terroristischer Vereinigungen”, Rn. 4a in C.H. BECK, Strafgesetzbuch und Nebengesetze, München, 2012, 928. 237 BUNDESAMT FUR VERFASSUNGSSCHUTZ, “Welcome”, https://www.verfassungsschutz.de/en/index-en.html, geraadpleegd op 30/4/2017.

68

feiten genoteerd met een extreemrechtse achtergrond. Dit is een aanzienlijke stijging ten aanzien van 2014 waarin het slechts ging om 16 559 feiten. Het aantal gewelddadige extreemrechtse misdrijven steeg dan weer met een aanzienlijke 42,2 procent ten opzichte van het jaar ervoor. Daarnaast was het aantal gewelddadige feiten gericht tegen buitenlanders het hoogst sinds de invoering van de huidige definitie van politiek gemotiveerd misdrijf in 2001238. Het rapport laat verder ontvallen dat meer dan de helft van de rechts-extremisten geneigd zouden zijn tot het gebruik van geweld. In het voorjaar van 2015 werden journalisten en politici bedreigd, faciliteiten voor vluchtelingen in brand gestoken en pogingen tot moord ondernomen. Het Bundesamt für Verfassungsschutz duidt ter verklaring vooral op de vluchtelingencrisis die leidde tot een heftige reactie in extreemrechtse middens en daarbuiten. Opmerkelijk is evenwel dat het grootst aantal van deze gewelddaden niet kan worden gelinkt aan georganiseerd extreemrechts, doch aan enkelingen die op dat vlak geen voorgeschiedenis hebben. Verder wordt ingegaan op de rol die het internet en de haatspraak spelen op vlak van radicalisering. Besluiten doet het rapport met de vaststelling dat in de huidige socio-economische context daden van extreemrechts geweld zouden kunnen toenemen. Dit is gelijklopend met de conclusie die ook Europol trekt239.

Op de website van het Bundesamt für Verfassungsschutz kunnen tenslotte de meest recente gerechtelijke stappen die in verband met extreemrechts ondernomen werden, worden aangetroffen. Begin mei 2015 werd in verschillende Duitse staten actie ondernomen tegen leden van Oldschool Society (OSS). Er was namelijk voldoende bewijs voorhanden om te spreken van een terroristische inslag. OSS verscheen voor het eerst in augustus 2014 als een heuse virtuele groep. In de daaropvolgende maanden ontpopte ze zich echter tot een geradicaliseerde cel. Leden van OSS worden ervan verdacht aanslagen te hebben beraamd op asielcentra en moskeeën. Op 27 april 2016 startte het proces tegen vier leden. Ze worden verdacht van lidmaatschap van een terroristische organisatie op grond van artikel 129a van het Strafgesetzbuch.240

In oktober 2015 werden huiszoekingen bij personen uit extreemrechtse middens in Bamberg uitgevoerd. Het ging om aanhangers van de neonazi-organisatie Weisse Wölfe Terrorcrew (WWT), die verboden werd op 16 maart 2016. Ook zij werden verdacht van het vormen van een criminele organisatie op grond van artikel 129a van het Strafgesetzbuch. Tijdens de huiszoekingen werden

238 BUNDESAMT FÜR VERFASSUNGSSCHUTZ, “2015 Annual Report on the Protection of the Constitution: Facts and Trends”, Federal Ministry of the Interior, 6. 239 BUNDESAMT FÜR VERFASSUNGSSCHUTZ, “2015 Annual Report on the Protection of the Constitution: Facts and Trends”, Federal Ministry of the Interior, 8-12. 240 BUNDESAMT FÜR VERFASSUNGSSCHUTZ, “What is right-wing extremism?”, https://www.verfassungsschutz.de/en/fields-of- work/right-wing-extremism/what-is-right-wing-extremism, geraadpleegd op 1/03/2017.

69

wapens van allerlei slag aangetroffen. Opnieuw bestond het vermoeden dat aanslagen op asielcentra of politieke opponenten gepland werden.241

Op 5 november 2015 werden huiszoekingen uitgevoerd bij vermoedelijke leden van de Bürgerwehr FTL/360 in Sachsen. Verweerders worden ervan beschuldigd betrokken te zijn bij een aanslag op een accommodatieproject in Dresden in de herfst van het jaar 2015. Tevens worden ze verdacht van het uitvoeren van een aanslag op een asielzoekersonderkomen in Freital. Op 11 april 2016 nam de Generalbundesanwalt (de federale openbare aanklager) de leiding van het onderzoek in handen. De wettelijke basis is opnieuw artikel 129a van het Strafgesetzbuch.242

5.3.4. Amadeu Antonio Stiftung

De Amadeu Antonio Stiftung is een belangrijke Duitse onafhankelijke niet-gouvernementele organisatie die werk verricht op vlak van het versterken van de democratische samenleving en het bestrijden van neo-nazisme, rechts-extremisme en antisemitisme. De stichting werd opgericht in 1998 en sponsorde sindsdien meer dan 770 projecten en campagnes ter verwezenlijking van dit doel. Ze biedt directe steun aan de slachtoffers van haat-gerelateerd geweld en promoot alternatieve jongerenculturen en netwerken teneinde de sociale structuren die de voedingsbodem zijn van intolerantie en racisme te verzwakken. De stichting is vernoemd naar een van de eerste dodelijk slachtoffers van extreemrechts geweld sinds de val van de Muur in 1989243. De Amadeu Antonio Stiftung plaatst de activiteiten van extreemrechts onder de loep, daar het gevoel bestaat dat deze aan het oog van de media ontsnappen. Dusdanig wenst de stichting bedreigingen aan het adres van de Duitse democratie te elimineren244.

241 BUNDESAMT FÜR VERFASSUNGSSCHUTZ, “What is right-wing extremism?”, https://www.verfassungsschutz.de/en/fields-of- work/right-wing-extremism/what-is-right-wing-extremism, geraadpleegd op 1/03/2017. 242 BUNDESAMT FÜR VERFASSUNGSSCHUTZ, “What is right-wing extremism?”, https://www.verfassungsschutz.de/en/fields-of- work/right-wing-extremism/what-is-right-wing-extremism, geraadpleegd op 1/03/2017. 243 AMADEU ANTONIO STIFTUNG, “About the Amadeu Antonio Foundation”, http://www.amadeu-antonio-stiftung.de/eng/about-us/, geraadpleegd op 30/4/2017. 244 AMADEU ANTONIO STIFTUNG, “The foundation’s work”, http://www.amadeu-antonio-stiftung.de/eng/about-us/, geraadpleegd op 30/4/2017.

70

5.3.5. De-radicalisering

5.3.5.1. EXIT-Deutschland

EXIT-Deutschland (ED) is een initiatief dat individuen uit het extreemrechts milieu een nieuw leven tracht te bieden. ED werd opgericht door criminoloog en ex-agent Bernd Wagner en voormalig neonazi Ingo Hasselbach. Het project ondersteunt personen die extreemrechtse middens wensen te ontvluchten. ED was het eerste de-radicaliseringsprogramma in Duitsland, en vormt een van de meest succesvolle de-radicaliseringsprogramma’s ter wereld. Sinds de zomer van 2000 werden meer dan 500 gevallen succesvol afgehandeld, met een gemiddelde recidive-graad van 3 procent245. Het project wordt gefinancierd door de federale overheid, donaties en de Amadeu Antonio Stiftung (zie supra).

ED hanteert een passieve aanpak waarbij individuen die deel wensen te nemen aan het programma zelf de eerste stap moeten zetten. Wanneer actie wordt ondernomen kan ED gesprekken regelen met sociaal werkers en praktische hulp bieden ter oplossing van problemen van zowel juridische als persoonlijke aard. ED focust op het aanpakken van de ideologieën van de deelnemers, waarbij wordt getracht hun denkbeelden te veranderen. Er wordt geen tijdslimiet geplaatst op dit proces van de-radicalisering. De klemtoon wordt vervolgens gelegd op het vestigen van vertrouwensrelaties tussen de deelnemers en begeleiders. ED biedt tenslotte advies aan de families en vrienden van deze ‘extremisten’, net als aan overheden, politiediensten en bevoegde organisaties.246

5.3.5.2. Ausstieg zum Einstieg

Het Duits Ausstieg zum Einstieg-programma helpt eveneens individuen om de extreemrechtse scene te verlaten. De werkwijze is echter anders. Hier wordt het doel bewerkstelligd door voormalige extreemrechtse individuen werk aan te bieden of hen de benodigde training hiervoor te geven. Dit programma is als dusdanig een pionier in Duitsland, en kwam tot stand binnen het XENOS – Integration und Vielfalt-programma van de federale overheid, als onderdeel van het

245 COUNTEREXTREMISM.ORG, “EXIT Germany”, https://www.counterextremism.org/resources/details/id/553/exit-germany, geraadpleegd op 5/4/17. 246 EXIT-DEUTSCHLAND, “Case study report”, Institute for Strategic Dialogue, 1.

71

Nationaler Aktionsplan Integration om racisme, xenofobie, antisemitisme en intolerantie te bestrijden. Het programma is specifiek gericht op de arbeidsmarkt.247

Opmerkelijk is dat tot op heden weinig empirisch onderzoek bestaat naar methodes om mensen te helpen die het extreemrechts milieu wensen te ontvluchten. Desalniettemin tonen vele studies aan dat scholing, training en een carrière een belangrijke rol spelen.248

De eerste taak van het programma was dan ook om na te gaan welke preventieve maatregelen tegen rechts-extremisme gekoppeld kunnen worden aan integratie op de arbeidsmarkt. Het programma bestaat uit tal van diverse projecten verspreid over heel Duitsland. Het aankaarten van de extreemrechtse ideologie staat telkens centraal. Het programma is niet louter preventief. Niet alleen wenst het te voorkomen dat de individuen deviant gedrag tentoonspreiden en in aanraking komen met Justitie, tevens tracht het hen die uit dit milieu willen ontsnappen te overtuigen om geweld af te zweren.249

Of het programma effectief is op lange termijn blijft voorlopig een raadsel. De cijfers maken duidelijk dat 20 procent van de deelnemers erin slagen hun leven om te gooien. 10 procent haakt voortijdig af. Voor wat betreft de resterende 70 procent van de deelnemers blijken de resultaten op lange termijn niet eenduidig250. De talloze projecten zelf, hoewel erg divers, delen een holistische aanpak. Ze omvatten telkens een combinatie van het oplossen van persoonlijke problemen, het zoeken naar huisvesting en werk en het creëren van een nieuw sociaal milieu251. Het succes van de projecten hangt af van een aantal factoren. Een daarvan is de deskundigheid van de projectmedewerkers, zowel op vlak van extreemrechts als op vlak van de arbeidsmarkt. Daarnaast speelt ook het netwerk waarover de projecten en medewerkers beschikken een grote rol. Tot slot blijkt het kunnen aantrekken van de ‘juiste’ personen een vitaal punt252. Er bestaan evenwel

247 P. BOUMAIZA, “Labor-Market Oriented Exit-Support Work to Combat Right-Wing Extremism: the XENOS special program, “Exit to Enter” (Ausstieg zum Einstieg)”, 307, in R. MELZER en S. SERAFIN, “Right-Wing Extremism in Europe: Country Analyses, Counter- Strategies and Labor-Market Oriented Exit Strategies”, FES, Forum Berlin, 2013, 444 p. 248 P. BOUMAIZA, “Labor-Market Oriented Exit-Support Work to Combat Right-Wing Extremism: the XENOS special program, “Exit to Enter” (Ausstieg zum Einstieg)”, 307, in R. MELZER en S. SERAFIN, “Right-Wing Extremism in Europe: Country Analyses, Counter- Strategies and Labor-Market Oriented Exit Strategies”, FES, Forum Berlin, 2013, 444 p. 249 P. BOUMAIZA, “Labor-Market Oriented Exit-Support Work to Combat Right-Wing Extremism: the XENOS special program, “Exit to Enter” (Ausstieg zum Einstieg)”, 311-313, in R. MELZER en S. SERAFIN, “Right-Wing Extremism in Europe: Country Analyses, Counter- Strategies and Labor-Market Oriented Exit Strategies”, FES, Forum Berlin, 2013, 444 p. 250 P. BOUMAIZA, “Labor-Market Oriented Exit-Support Work to Combat Right-Wing Extremism: the XENOS special program, “Exit to Enter” (Ausstieg zum Einstieg)”, 316, in R. MELZER en S. SERAFIN, “Right-Wing Extremism in Europe: Country Analyses, Counter- Strategies and Labor-Market Oriented Exit Strategies”, FES, Forum Berlin, 2013, 444 p. 251 P. BOUMAIZA, “Labor-Market Oriented Exit-Support Work to Combat Right-Wing Extremism: the XENOS special program, “Exit to Enter” (Ausstieg zum Einstieg)”, 307, in R. MELZER en S. SERAFIN, “Right-Wing Extremism in Europe: Country Analyses, Counter- Strategies and Labor-Market Oriented Exit Strategies”, FES, Forum Berlin, 2013, 444 p. 252 P. BOUMAIZA, “Labor-Market Oriented Exit-Support Work to Combat Right-Wing Extremism: the XENOS special program, “Exit to Enter” (Ausstieg zum Einstieg)”, 320-323, in R. MELZER en S. SERAFIN, “Right-Wing Extremism in Europe: Country Analyses, Counter-

72

kritieken op het programma. Zo zou de voorkeursbehandeling van jonge rechts-extremisten op de arbeidsmarkt ten opzichte van andere werkzoekenden de aantrekkingskracht van extreemrechts net vergroten253. Dit zou vooral gelden in armere regio’s waar jobs reeds schaars zijn.

Tenslotte kan men zich de vraag stellen of dit programma kan worden overgenomen door andere landen, en welke precondities dit vergt. Experts menen alvast dat er acht criteria zijn die bijdragen tot het succes op lange termijn van het programma, waar het dan ook wordt geïmplementeerd. Ten eerste moet er een politieke wil zijn om het extreemrechtse probleem daadwerkelijk te erkennen en aan te pakken. Ten tweede moeten maatstaven worden ontwikkeld waartegen het programma kan worden geëvalueerd. Ten derde moet worden geïnvesteerd in preventie, in scholen, sportclubs en organisaties. Ten vierde moeten onafhankelijke projecten dicht bij de burger betrokken worden. Ten vijfde moet een nationale strategie worden ontwikkeld in de strijd tegen extreemrechts. Ten zesde moet de focus liggen op de arbeidsmarkt en op steun voor zij die ‘out’ willen. Ten zevende mogen ook de sociale media niet uit het oog worden verloren. Tenslotte moet steeds sprake zijn van overleg en samenwerking met collega’s binnen het project, opdat ze niet van zichzelf zouden vervreemden.254

5.4. Aanpak Vlaanderen

5.4.1. Partij -en verenigingsverboden

In het verleden werden in Vlaanderen reeds verenigingen verboden door beroep te doen op de wet op de private milities. Door de veranderende aard van extreemrechts is een dergelijke aanpak de laatste jaren niet meer mogelijk. Verschillende wettelijke initiatieven werden genomen om hieraan te verhelpen, allen zonder resultaat. Het verzoenen van een dergelijk verbod met de vrijheid van vereniging, vergadering en meningsuiting bleek vaak het struikelblok te zijn. De bevoegde instanties zien zich dan ook genoodzaakt extreemrechtse activiteiten te hinderen door zich te bedienen van het bestaand wettelijk kader. Hierbij dient in het bijzonder verwezen te worden naar de antiracismewet, de antidiscriminatiewet en de negationismewet.

Strategies and Labor-Market Oriented Exit Strategies”, FES, Forum Berlin, 2013, 444 p. 253 K. NAUDITT en G. WERMERSKIRCH, “Lessons Learned: Can Germany’s “labor-market oriented exit initiative” be adapted for other countries?”, 410, in R. MELZER en S. SERAFIN, “Right-Wing Extremism in Europe: Country Analyses, Counter-Strategies and Labor- Market Oriented Exit Strategies”, FES, Forum Berlin, 2013, 444 p. 254 K. NAUDITT en G. WERMERSKIRCH, “Lessons Learned: Can Germany’s “labor-market oriented exit initiative” be adapted for other countries?”, 411-423, in R. MELZER en S. SERAFIN, “Right-Wing Extremism in Europe: Country Analyses, Counter-Strategies and Labor-Market Oriented Exit Strategies”, FES, Forum Berlin, 2013, 444 p.

73

5.4.1.1. Verbod op VMO

De VMO werd op 4 mei 1981 veroordeeld (en dientengevolge verboden) wegens schending van de wet op de private milities255. De wet op de private milities van 29 juli 1934 verbiedt “elke private militie of elke andere organisatie van private personen waarvan het oogmerk is geweld te gebruiken of het leger of de politie te vervangen, zich met dezer actie in te laten of in hun plaats op te treden”256. Aantijgingen waren geweldplegingen, ontvoeringen, illegale samenkomsten, wapenbezit, aanslagen en vandalisme. Verschillende militanten belandden achter de tralies257.

Het verbod bereikte in zekere zin zijn doel. In de daaropvolgende jaren werd geen enkele georganiseerde extreemrechtse beweging opgericht. Bert Eriksson, een van de voormalige leiders, poogde weliswaar met Odal een vervolg te breien aan de VMO-saga, doch zonder succes. Vele voormalige leden zochten hun heil bij het VB. Vlaanderen zou in ieder geval niet meer te maken krijgen met een dergelijke golf van extreemrechtse ‘terreur’.

5.4.1.2. Wettelijke initiatieven

Zoals reeds aangegeven bij het onderdeel betreffende de evolutie van extreemrechts worden in Vlaanderen nu en dan neonazi-bijeenkomsten en fuiven georganiseerd. Dit heeft als voornaamste reden het feit dat een wettelijk kader ontbreekt om deze activiteiten, en de groeperingen zelf, te verbieden. Desalniettemin werden heel wat initiatieven hiertoe ondernomen, vaak met de bedoeling om groeperingen als B&H alsnog onder toepassing van de wet op de private milities te brengen. Daarnaast tracht men extreemrechtse individuen het vuur aan de schenen te leggen door beroep te doen op de antiracismewet258, de antidiscriminatiewet259 en de negationismewet260. Die wetten zijn thans de belangrijkste mechanismen om extreemrechts aan te pakken.

De Liga voor de Mensenrechten diende in 2006 een klacht in tegen de internetsites van Stormfront en B&H wegens het verspreiden van racistische boodschappen. Het beriep zich op de antiracismewet. Op basis van die antiracismewet kunnen echter enkel individuen worden

255 Wet van 29 juli 1934 waarbij private milities verboden worden, BS 7 augustus 1934. 256 Art. 1 wet van 29 juli 1934 waarbij private milities verboden worden, BS 7 augustus 1934. 257 J. VRIELINCK, Van haat gesproken? Een rechtsantropologisch onderzoek naar de bestrijding van rasgerelateerde uitingsdelicten in België, Antwerpen, Maklu, 2010, 85. 258 Wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden, BS 8 augustus 1981. 259 Wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie, BS 30 mei 2007. 260 Wet van 23 maart 1995 tot bestraffing van het ontkennen, [minimaliseren], rechtvaardigen of goedkeuren van de genocide die tijdens de tweede wereldoorlog door het Duitse nationaal-socialistische regime is gepleegd, BS 30 maart 1995.

74

veroordeeld, en geen verenigingen. De wet op de private milities kon evenmin worden aangewend. In datzelfde jaar pleitte trouwens ook de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken, Patrick Dewael, om dit soort organisaties te verbieden.261

In maart 2007 werd door Kamerlid Koen T’Sijen (spirit) een wetsvoorstel ingediend om groepen die racistisch, negationistisch of neonazistisch zijn te verbieden262. Men voelde immers aan dat op dat vlak een lacune bestond in de Belgische wetgeving. Zo is naar Belgisch recht een preventief verbod op bijeenkomsten van neonazi’s niet toegestaan. Er bestaat namelijk zoiets als de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vereniging en vergadering, allen vrijheden die grondwettelijk en verdragsrechtelijk worden gewaarborgd263. Enkel in geval van een verstoring van de openbare orde kan door de bevoegde instanties worden opgetreden. Interessant is dat het wetsvoorstel gebaseerd was op de wet op de private milities, die in het verleden reeds aangewend werd om verenigingen als de VMO te verbieden (zie supra)264.

Het wetsvoorstel kon echter rekenen op de nodige tegenkanting. Er werd aangevoeld dat de gevolgen ervan te ver gingen. Het voorstel kwam in feite neer op een heus ‘verenigingsverbod’. Alle verenigingen met racistische, totalitaire of autoritaire opvattingen zouden erdoor verboden worden. Hierdoor zou het verbod kunnen worden ingezet tegen alle grote godsdiensten, die in hun leer vaak sporen van deze opvattingen vertonen. Ook een toetsing aan de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens265 doorstond het wetsvoorstel niet. Zo is een verenigingsverbod slechts onder zeer strenge voorwaarden toelaatbaar. Het louter hebben van verwerpelijke opvattingen is niet genoeg. Het verbod moet gekoppeld kunnen worden aan een concreet gevaar voor onze democratische samenleving. Een verenigingsverbod dat enkel gebaseerd is op inhoud moet dan ook erg accuraat en restrictief omschreven zijn, en niet ruim zoals het Belgische. Tevens moest het verenigingsverbod worden ingevoerd met grote urgentie. Van een legitimerend debat kon dan ook geen sprake zijn. Dit gaf aanleiding tot de nodige slordigheden in de toelichting bij het wetsvoorstel, waarbij de verenigbaarheid met de vrijheid van vereniging nauwelijks behandeld werd. Hetzelfde gold trouwens voor de effectiviteit ervan. Er werd niet nagegaan of men hetzelfde doel kon bereiken door een ruimere toepassing van de

261 X., “Klacht tegen racistische websites”, 16 mei 2006. http://www.standaard.be/cnt/dmf16052006_064, geraadpleegd op 7/3/2017. 262 Wetsvoorstel van 22 maart 2007 betreffende het verbod op racistische, negationistische en neonazistische organisaties, Parl. St. Kamer 2006-07, nr. 3014/001. 263 Zie artt. 19, 26 en 27 Gw. 264 Wetsvoorstel van 22 maart 2007 betreffende het verbod op racistische, negationistische en neonazistische organisaties, Parl. St. Kamer 2006-07, nr. 3014/001, 7-8. 265 Zie EHRM 2 september 2004, besl. nr. 42264/98, W.P. e.a. v. Polen, ECHR 2004-VII. Zie ook EHRM 12 juni 2013, Hizb Ut-Tahrir e.a. v. Duitsland.

75

antiracismewet, de antidiscriminatiewet, de negationismewet, de wet op de private milities, de strafwetgeving of het gemeentedecreet dat burgemeesters in staat stelt op te treden bij inbreuken op de openbare orde. Evenmin werd gekeken naar de ervaringen van andere lidstaten van de Europese Unie die zo’n verbod kenden.266

Uiteindelijk haalde het wetsvoorstel de eindmeet niet, daar de Kamercommissie Justitie het advies wenste in te winnen van de Raad van State. Door dit oponthoud kon de wet niet meer gestemd worden in de legislatuur.267

Eind 2007 trachtte Geert Lambert (spirit) het voorstel nieuw leven in te blazen, opnieuw omdat vele burgemeesters bij concerten van B&H en gelijkgestemde groepen van oordeel waren dat ze niet over een adequaat wettelijk arsenaal beschikten om deze activiteiten (preventief) te verbieden. Ook stelde Lambert dat geregeld sprake is van racistisch geweld na zulke feestjes, en dat het dus allerminst bij propaganda blijft.268

In juni 2007 poogde de politiezone Turnhout het probleem van de ongewenste neonazi- bijeenkomsten aan te pakken door het politiereglement aan te passen. Zo zouden de uitbaters van zalen een meldingsplicht opgelegd krijgen. Dit als antwoord op het feit dat de zalen vaak anoniem werden gehuurd door organisatoren van extreemrechtse feestjes, met als gevolg dat de eigenaars voor een voldongen feit stonden.269

In januari 2008 werd in Lommel door de gemeenteraad een politieverordening goedgekeurd die publieke samenkomsten van neonazi’s in de stad verbood. Aanleiding hiervoor was de jaarlijkse herdenking van het nationaal-socialisme op het Duits Militair Kerkhof die talloze neonazi’s uit heel Europa aantrok. De toenmalige burgemeester Walter Cremers stelde dat hoewel de bijeenkomsten in de regel geweldloos verliepen, de toespraken die gegeven werden allerminst strookten met het democratisch gedachtegoed270. Dit kon echter op tegenwind rekenen van de oppositie, die stelde dat het reglement vooral verenigingen zou treffen die het goed meenden. Organisaties als B&H

266 D. DE PRINS, “Ook neonazi's hebben grondwettelijke rechten”, 17 april 2007, http://www.standaard.be/cnt/tr1ausgt, geraadpleegd op 18/3/2017). 267 X., “Verbod haalt de eindstreep niet”, 19 april 2007, http://www.standaard.be/cnt/hn1b2dgc, geraadpleegd op 18 maart 2017. 268 X., “Lambert dient Blood and Honour-voorstel opnieuw in”, 27 oktober 2007, http://www.standaard.be/cnt/j41j9glf, geraapleegd op 18/3/2017. 269 X., “Politie wil hinderlijke fuiven aan banden leggen”, 14 juni 2007, http://www.standaard.be/cnt/jl1di4em, geraadpleegd op 18/3/2017. 270 X., “Gemeenteraad verbiedt neonazi's op Lommels grondgebied”, 28 januari 2008, http://www.standaard.be/cnt/r61n2954, geraadpleegd op 18/3/2017.

76

zouden het eenvoudig kunnen omzeilen. Bovendien zou het ingaan tegen de vrijheid van vergadering en vereniging271.

In april 2008 werd door Kamerlid Peter Vanvelthoven (Sp.a) een wetsvoorstel ingediend om racistische organisaties te verbieden. Ook dit voorstel ging uit van de gedachte om de organisaties onder het toepassingsgebied van de wet op de private milities te plaatsen.272

In oktober 2008 diende Raf Terwingen (CD&V) een wetsvoorstel in om via een toevoeging aan de antiracismewet en negationismewet organisaties als B&H het leven zuur te maken273. Het voorstel gaf de burgemeester de mogelijkheid om bij politieverordening de samenscholing te verbieden van personen wanneer redelijke gronden of vermoedens bestaan dat zij voorbereidingen treffen om een misdrijf te plegen zoals bepaald in de racismewet of negationismewet. Deze redelijke gronden of vermoedens moeten gesteund zijn op gedragingen, materiële aanwijzingen of omstandigheden. Daarnaast werd voorgesteld om de lijst van voorziene misdrijven waarvoor infiltratie, telefoontapmaatregelen en andere maatregelen toegelaten zijn uit te breiden met inbreuken op diezelfde wetten274.

In januari 2009 verhinderde burgemeester Gust Van De Mierop een extreemrechts concert via het uitvaardigen van een samenscholingsverbod.275

Twee jaar later stelde Jozef De Witte, toenmalig hoofd van het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding (CGKR), dat neonazi-groepen wel degelijk op basis van de bestaande wetgeving kunnen worden tegengehouden. Enerzijds kan beroep worden gedaan op de antiracismewet. Daarnaast is er in België ook de negationismewet. Deze verbiedt dan weer het ontkennen, minimaliseren en verheerlijken van de misdaden van het naziregime. Daarnaast stelt Jozef De Witte dat deze wetten geenszins een aantasting van de vrijheid van meningsuiting inhouden. Ze treffen namelijk geen meningen, doch enkel daden.276

271 X., “Wettelijkheid neonazireglement Lommel in vraag gesteld”, 1 februari 2008, http://www.standaard.be/cnt/d71ncnc7, geraadpleegd op 18/3/2017. 272 Wetsvoorstel houdende wijziging van de wet van 29 juli 1934 waarbij de private milities verboden worden, wat het verbod van ondemocratische groeperingen betreft, Parl. St. Kamer 2007-08, nr. 53K1147/001. 273 Wetsvoorstel van 16 oktober 2008 tot wijziging van de racismewetgeving wat het verbod van bijeenkomsten van racistische en neonazistische groeperingen betreft, Parl. St. Kamer 2008-09, nr. 1487/1. 274 Wetsvoorstel van 16 oktober 2008 tot wijziging van de racismewetgeving wat het verbod van bijeenkomsten van racistische en neonazistische groeperingen betreft, Parl. St. Kamer 2008-09, nr. 1487/1, 4-7. 275 X., “Samenscholingsverbod houdt neonazi’s tegen”, 12 januari 2009, http://www.standaard.be/cnt/f224u53p, geraadpleegd op 18/3/2017. 276 J. DE WITTE, “Neonazi's kun je wel tegenhouden”, 15 januari 2010, http://www.standaard.be/cnt/tc2kqnsl, geraadpleegd op 18/3/2017.

77

In juni 2012 werd door Joëlle Milquet opnieuw het voorstel gelanceerd om bepaalde radicale groeperingen preventief te verbieden. Ze had hierbij vooral Sharia4Belgium in gedachten, na incidenten in Molenbeek. De Vlaamse socialisten beoogden dan weer een verbod op groeperingen die een gevaar voor de democratie betekenen, zoals B&H277. Jozef De Witte vond dit te ver gaan, en drukte zijn vrees uit voor preventieve censuur. Volgens hem waren er al genoeg wettelijke middelen om deze groepen te bestrijden278. Ook de oppositie deelde dit standpunt279. Uiteindelijk haalde het wetsvoorstel het opnieuw niet. Het draagvlak voor een dergelijk ‘verbodsvoorstel’ bleek afwezig te zijn280. De Raad van State sloot zich hier later bij aan.

In maart 2013 gaf de Raad van State advies aangaande de wetsvoorstellen van de regering om bepaalde ondemocratische groeperingen te verbieden. De Raad stelde dat het erg moeilijk is om groepen als Sharia4Belgium en B&H te verbieden. Hoewel officiële rechtspersonen reeds sinds 1999 strafrechtelijk verantwoordelijk kunnen worden gesteld en zelfs ontbonden kunnen worden, geldt dit niet voor laatstgenoemde verenigingen. Het gaat dan ook om groeperingen zonder rechtspersoonlijkheid. Daarenboven meende de Raad dat het verbieden van dergelijke groepen onzinnig is, omdat ze toch gewoon een nieuwe vereniging kunnen oprichten. Dit laatste verbieden zou dan weer indruisen tegen de Grondwet.281

5.4.2. Bestaand wettelijk kader

Op strafrechtelijk vlak kunnen partijen en verenigingen op zich niet worden aangepakt, daar ze de noodzakelijke rechtspersoonlijkheid missen om vervolgd te kunnen worden op grond van de antiracismewet, de antidiscriminatiewet of de negationismewet. Dit euvel kwam op de voorgrond in de zaak tegen het Vlaams Blok (zie supra). Individuen kunnen uiteraard wel strafrechtelijk worden aangepakt wanneer zij zich bezondigen aan maatschappelijk aberrant gedrag op basis van voormelde wetten.

277X., “Kamer wil debat over verbod voor radicale groeperingen”, 6 juni 2012, http://www.standaard.be/cnt/dmf20120606_158, geraadpleegd op 18/3/2017. 278 X., “CGKR: 'Preventieve censuur vermijden'”, 4 juni 2012, http://www.standaard.be/cnt/dmf20120604_104, geraadpleegd op 18/3/2017. 279 X., “Oppositie tegen verbod Sharia4Belgium”, 8 juni 2012, http://www.standaard.be/cnt/dmf20120607_00176486, geraadpleegd op 18/3/2017. 280 M. JUSTAERT, “Verbod op radicale groepen haalt het niet”, 30 juni 2012, http://www.standaard.be/cnt/dmf20120629_00206069, geraadpleegd op 18/3/2017. 281 Advies van de Raad van State nr. 52.522/AV van 19 februari 2013 aangaande het wetsvoorstel van 15 maart 2013 tot wijziging van de wet 29 juli 1934 waarbij de private milities verboden worden, wat het verbod van ondemocratische groeperingen betreft.

78

Op bestuurlijk vlak kan de politie op grond van artikel 31, eerste lid, 3°, van de wet op het politieambt282 overgaan tot een bestuurlijke aanhouding, wanneer er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat een persoon voorbereidingen treft om een misdrijf te plegen. Hetzelfde artikel vereist wel dat het geplande misdrijf “de openbare rust of de openbare veiligheid ernstig in gevaar” brengt. Daarenboven is “volstrekte noodzaak” vereist. In de praktijk komt men tot de vaststelling dat bijeenkomsten van verenigingen als B&H de openbare rust of veiligheid niet verstoren, zodat de politie niet kan optreden. Ook artikel 134, § 1, van de Nieuwe Gemeentewet283, dat aan de burgemeester het recht geeft politieverordeningen te maken, biedt geen soelaas, aangezien een dergelijke verordening slechts toegelaten is in geval van “oproer, kwaadwillige samenscholing, ernstige stoornis van de openbare rust of andere onvoorziene gebeurtenissen”, en enkel “wanneer het geringste uitstel gevaar of schade zou kunnen opleveren voor de inwoners”. Bestuurlijk optreden is aldus enkel mogelijk in ernstige gevallen van ordeverstoring.284

5.4.2.1. Antiracismewet

De antiracismewet van 30 juli 1981 kwam tot stand in navolging van de goedkeuring van het Verdrag van New York van 7 maart 1966 dat de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie beoogt285. De wet tracht een “algemeen kader te creëren voor de bestrijding van discriminatie op grond van nationaliteit, een zogenaamd ras, huidskleur, afkomst of nationale of etnische afstamming”286. Het begrip discriminatie doelt hier zowel op directe en indirecte discriminatie, als op het opdracht geven tot discriminatie en intimidatie287. Evenwel bestaan in bepaalde omstandigheden rechtvaardigingsgronden288. De antiracismewet werd aangepast in 2007 onder druk van de Europese Unie.

5.4.2.2. Antidiscriminatiewet

De antidiscriminatiewet van 10 mei 2007 overlapt in zekere mate met de antiracismewet van 1981. Dientengevolge stelde de Raad van State dat een harmonisatie met laatstgenoemde wet plaats

282 Art. 31, eerste lid, 3e wet van 5 augustus 1992 op het politieambt, BS 22 december 1992. 283 Art 134, §1 Nieuwe Gemeentewet van 24 juni 1988, BS 3 september 1988. 284 Wetsvoorstel van 16 oktober 2008 tot wijziging van de racismewetgeving wat het verbod van bijeenkomsten van racistische en neonazistische groeperingen betreft, Parl. St. Kamer 2008-09, nr. 1487/1, 4. 285 Wet van 9 juli 1975 houdende goedkeuring van het International Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie, opgemaakt te New York op 7 maart 1966, BS 11 december 1975; Zie ook Art. 2 wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenophobie ingegeven daden, BS 8 augustus 1981. 286 Art. 3 wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden, BS 8 augustus 1981. 287 Art. 12 wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden, BS 8 augustus 1981. 288 Titel 2 wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden, BS 8 augustus 1981.

79

moest vinden. Dit mag enigszins vreemd lijken, sinds bij gebrek aan bestraffing van discriminatie op grond van ras, huidskleur, afkomst en nationale/etnische afstamming289, de antidiscriminatiewet vrij inhoudsloos overkomt vis-à-vis de bestrijding van extreemrechts. Wel bestraft ze discriminatie op grond van seksuele geaardheid290, waaraan extreemrechts zich durft te bezondigen (zie supra). Aldus kan worden gesteld dat ook de antidiscriminatiewet een rol speelt bij de aanpak van extreemrechts.

5.4.2.3. Negationismewet

De negationismewet van 23 maart 1995 bestraft het “ontkennen, [minimaliseren], rechtvaardigen of goedkeuren van de genocide die tijdens de tweede wereldoorlog door het Duitse nationaal- socialistische regime is gepleegd”291. De zin van een dergelijke wet staat nog steeds ter discussie292. Velen menen dat ze op flagrante wijze het recht op vrije meningsuiting schendt. Daarnaast zou de wet samenzweringstheoretici juist aanmoedigen. De wet werd ingevoerd onder druk van antifascistische verenigingen en de buurlanden, die reeds een dergelijke wet kenden.

5.4.3. Het Blood & Honour-proces

In maart 2011 werden drie leden van B&H veroordeeld door de correctionele rechtbank van Veurne wegens inbreuken op artikel 22 van de antiracismewet. Het strafdossier verduidelijkte dat B&H een groep is die discriminatie en segregatie verkondigt via het organiseren van optredens met hatecore, muziek met een racistische ondertoon. Tevens zet B&H aan tot haat en geweld overeenkomstig de discriminatiegronden aangegeven in artikel 1 van de antiracismewet door het verspreiden van teksten, het aanstoken van de massa op fuiven en het verkopen van racistisch getinte goederen.293

De aantijgingen steunden op artikel 22 van de antiracismewet en artikel 444 van het Strafwetboek. De leden werden dan ook vervolgd wegens het behoren tot een groep of vereniging die kennelijk en herhaaldelijk discriminatie of segregatie wegens een van de beschermde criteria verkondigt in

289 Art. 3 wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden, BS 8 augustus 1981. 290 Art. 3 wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie, BS 30 mei 2007. 291 Wet van 23 maart 1995 tot bestraffing van het ontkennen, [minimaliseren], rechtvaardigen of goedkeuren van de genocide die tijdens de tweede wereldoorlog door het Duitse nationaal-socialistische regime is gepleegd, BS 30 maart 1995. 292 J. VRIELINCK, “De negationismewet bestaat niet”, 26 juni 2015, http://www.standaard.be/cnt/dmf20150625_01748588, geraadpleegd op 1/04/2017. 293 Corr. Veurne 9 maart 2011, RBAG 2011, afl. 14, 999.

80

de omstandigheden genoemd in artikel 444 Sw.294, dan wel wegens het verlenen van medewerking aan een dergelijke groep of vereniging.295

De verdediging beriep zich op een schending van het recht van verdediging wegens een te vage en algemene dagvaarding. Daarnaast werd ook een inbreuk op de vrijheid van meningsuiting, van vereniging en van vergadering opgeworpen.296

De rechter besloot dat B&H voldoet aan de criteria, en aldus beschouwd moet worden als een dergelijke groep of vereniging. Verweerders hebben op verschillende tijdstippen optredens georganiseerd met hatecore, hebben aangezet tot haat en geweld overeenkomstig de beschermde criteria en hebben racistisch getinte teksten en goederen in omloop gebracht. Aangezien men de concerten kan bijwonen indien men toegangsgeld betaalt, is voldaan aan de omstandigheden ex artikel 444 Sw.297 De leden behoorden eveneens tot B&H door het financieel en logistiek ondersteunen van de vereniging.298

Deze uitspraak was erg belangrijk. Ze onderstreepte namelijk dat bezielers van dergelijke fuiven en bijeenkomsten effectief vervolgd kunnen worden wegens het verlenen van medewerking aan dergelijke groepen. Ook stelde de rechter dat de loutere deelname aan deze activiteiten strafbaar is.

5.4.4. Het BBET-proces

Zestien leden van BBET werden in februari 2014 veroordeeld door de rechtbank van Dendermonde (zie supra). De beschuldigingen waren negationisme, illegaal wapenbezit, racisme en lidmaatschap van een terroristische en criminele organisatie. Jozef De Witte, directeur van het Centrum voor Gelijke Kansen en voor Racismebestrijding, werd door deze uitspraak gesterkt in zijn overtuiging dat het wettelijk arsenaal om extreemrechts aan te pakken wel degelijk adequaat is.299

294 Art. 444 Sw. 295 Art. 22 Wet van 31 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden, BS 8 augustus 1981. 296 Corr. Veurne 9 maart 2011, RBAG 2011, afl. 14, 997. 297 Corr. Veurne 9 maart 2011, RBAG afl. 14, 999. 298 Corr. Veurne 9 maart 2011, RBAG afl. 14, 1000. 299 X., “CGKR: “Veroordeling BBET is zeer krachtig signaal””, 7 februari 2014, http://www.deredactie.be/cm/vrtnieuws/binnenland/1.1865682, geraadpleegd op 10 februari 2014.

81

5.4.5. Staatsveiligheid (VSSE)

Een van de taken van de Belgische staatsveiligheid is het beschermen van de fundamentele waarden en belangen van de staat, en het waarborgen van het voortbestaan van de democratische en grondwettelijke orde. Het is in dit kader dat de opvolging van extreemrechts gezien moet worden.300

In België dateert het laatste rapport van de staatsveiligheid van 2011. België kent dan ook geen systematische en publieke rapportering zoals onze buurlanden dit wel kennen. Dit lijkt mij een gemiste kans.

Het rapport van 2011 kan ons desalniettemin inzicht geven in de dreiging die op dat moment bestond. In dat kader kan verwezen worden naar de aanslagen van 22 juli 2011 in Oslo. Het rapport besteed vooral aandacht aan het manifest van Breivik en aan zijn evolutie naar massamoordenaar. Opmerkelijk is het feit dat het verslag poogt een mogelijke link met België te leggen. Breivik geeft namelijk aan in zijn compendium dat hij steun zou hebben gekregen van patriotten uit België bij het opstellen van zijn manifest. Deze bijdragen zouden geplukt zijn van bepaalde ultranationalistische of identitaire sites. Er wordt aangenomen dat deze ‘patriotten’ niet op de hoogte waren van de plannen.301

Verder wordt uitgeweid over extreemrechts in België. Zo poneert het rapport dat deze bewegingen in geen geval een monolithisch blok vormen. Het vijandbeeld is vaak een punt van verdeeldheid. Sommige groepen zien de Islam als grote vijand, andere dan weer het systeem, met de Joden als schuldigen. Ook zijn er verschillen op vlak van doelen, wervingskracht, organisatie en middelen. Dit leidt dan weer tot de vaststelling dat de dreiging die ervan uitgaat verschilt. Tot slot wordt aangegeven dat de extreemrechtse dreiging anno 2011 in België gering is302. Eenzelfde vaststellingen kunnen worden aangetroffen in het rapport betreffende diezelfde periode in Nederland303.

300 FOD JUSTITIE, “Veiligheid van de Staat”, https://justitie.belgium.be/nl/overheidsdienst_justitie/organisatie/onafhankelijke_diensten_en_commissies/veiligheid_van_de_staat, geraadpleegd op 1/5/2017. 301 VSSE, “Jaarverslag 2011”, 17-28. 302 VSSE, “Jaarverslag 2011”, 29. 303 AIVD, “Afkalvend front, blijvend beladen, Extreemrechts en rechts-extremisme in Nederland”, Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, 2010, 3.

82

België is bijzonder in die zin dat in Vlaanderen extreemrechts gekenmerkt wordt door een communautariserend nationalisme, terwijl dit aan de andere kant van de taalgrens eerder gericht is op een unitaire staatsinrichting.304

Wat betreft de extreemrechtse niet-electorale bewegingen vangt het rapport aan met Voorpost. Dit is tot op heden de meest actieve beweging binnen het Vlaams-ultranationalistisch milieu. De dreiging die ervan uitgaat is evenwel gering. De activisten zijn doorgaans niet ondemocratisch.305

Daarnaast is er het Nieuw-Solidaristisch Alternatief (N-SA). Dit is opnieuw een vrij onbeduidende organisatie die ten onder ging aan een gebrek aan idealisme en motivatie onder de leden. Op ideologisch vlak is de organisatie gekant tegen immigranten en asielzoekers. Tot echte daden kwam het vooralsnog niet. Dit doet er niet aan af dat het discours zeer discriminatoir en zelfs racistisch is. Exemplarisch is het feit dat de leider begin december 2011 veroordeeld werd voor inbreuken op de antiracismewet wegens een racistische toespraak op een vergadering in 2009.306

Vervolgens behandelt de staatsveiligheid de extreemrechtse skinheads. Dit fenomeen is volgens het rapport eerder marginaal in België. Niettegenstaande zou de ineenstorting van B&H gestuit zijn. Het ledenbestand bestaat voornamelijk uit cliques van vrienden en eenlingen die zichzelf zien als deel van een extreemrechtse en zelfs openlijk neonazistische subcultuur. Hierbij kan verwezen worden naar hun symboliek. De voornaamste activiteiten bestaan uit het organiseren van extreemrechtse concerten. Doorgaans beperken die zich tot twee per jaar. De concerten leidden op zich tot weinig overlast, doch veel van de aanwezigen bezondigden zich aan racistische uitlatingen. Daarnaast vermeldt de staatsveiligheid nog de extreemrechtse skinheads die niet gelieerd zijn, doch mogelijks betrokken zijn bij illegale wapenhandel.307

5.4.6. Unia

Het Centrum voor Gelijke Kansen en Racismebestrijding werd opgericht op 15 februari 1993 in uitvoering van de gelijknamige wet308. De verantwoordelijkheden van het centrum waren van tweeërlei aard. Enerzijds stond het in voor het bestrijden van discriminatie en het bevorderen van

304 VSSE, “Jaarverslag 2011”, 30. 305 VSSE, “Jaarverslag 2011”, 30. 306 VSSE, “Jaarverslag 2011”, 30-31. 307 VSSE, “Jaarverslag 2011”, 32-33. 308 Wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding, BS 19 februari 1993.

83

gelijke kansen, anderzijds moest het waken over de grondrechten van vreemdelingen, moest het de strijd tegen de mensenhandel stimuleren en overheden informeren over de aard en omvang van migratiestromen. Na verloop van tijd werden de bevoegdheden uitgebreid naar niet-raciale vormen van discriminatie en werd het centrum bevoegd om op te treden naar aanleiding van inbreuken op de negationismewet309.

Naar aanleiding van het samenwerkingsakkoord dat op 12 juni 2013 door de federale regering, de gewesten en de gemeenschappen werd ondertekend werd het centrum een interfederale instelling ter bestrijding van discriminatie. Het Interfederaal Gelijkekansencentrum, onder de naam ‘Unia’, bleef bevoegd voor de bestrijding van discriminatie en de bevordering van gelijke kansen, doch stootte de tweede pijler af aan het Federaal Migratiecentrum ‘Myria’.310

Heden ten dage is Unia bevoegd voor zeventien discriminatiegronden, waarvan racisme en seksuele oriëntatie in casu de belangrijkste zijn. Personen die zich gediscrimineerd voelen of getuige zijn kunnen hiervan melding doen. Unia zal altijd eerst aansturen op verzoening. Indien dit niet lukt kan het een rechtszaak aanspannen of hieraan deelnemen. Verder organiseert Unia campagnes en opleidingen rond bewustwording van discriminatie. Tot slot vervult het Interfederaal Gelijkekansencentrum een sleutelrol bij het informeren en adviseren van overheden.311

5.4.7. CoPPRa

In september 2013 werd door de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken, Joëlle Milquet, een plan tegen gewelddadige radicalisering voorgesteld, in eerste instantie met betrekking tot religieuze terreur. De aandacht ging daarbij vooral uit naar intensief overleg tussen gemeenten, veiligheidsdiensten, op Europees vlak, bij imams … Een preventieve aanpak van radicalisering werd aldus beoogd.312

In het verleden werden reeds plannen hiervoor ontworpen. Men kan hierbij verwijzen naar het ‘CoPPRa’-project van de federale politie dat dateert uit 2008. ‘CoPPRa’ (Community Policing and the Prevention of Radicalisation) is een van oorsprong Belgisch project dat gesponsord wordt door

309 UNIA, “Geschiedenis”, http://unia.be/nl/over-unia#Geschiedenis, geraadpleegd op 20/04/2017. 310 UNIA, “Geschiedenis”, http://unia.be/nl/over-unia#Geschiedenis, geraadpleegd op 20/04/2017. 311 UNIA, “Unia in het kort”, http://unia.be/nl/over-unia#Geschiedenis, geraadpleegd op 20/04/2017. 312 N. VANHECKE, “Radicalisering jongeren jarenlang onderschat“, 3 juni 2014, http://www.standaard.be/cnt/dmf20140602_01127432, geraadpleegd op 18/3/2017.

84

de Europese Unie. Het vertrekt vanuit de aanname dat politieambtenaren van de eerste lijn een belangrijke rol spelen in het voorkomen van radicalisering daar ze ter plaatse werken en doorgaans goede banden hebben met de gemeenschap. Het is dan ook zo dat deze personen het best geplaatst zijn om tekens van radicalisering te spotten en in samenspraak met de gemeenschap op te treden. Anderzijds stelt men vast dat deze beambten niet altijd dit proces van radicalisering begrijpen, en de tekens kennen, of nog, hoe ze hiermee om moeten gaan. Het project wenst aldus deze lacunes op te vullen door het verspreiden van kennis en training. Het project is actief op drie vlakken313. Zo werd onder meer geïnvesteerd in een praktische gids met symbolen en gebruiken van tal van extremistische organisaties die elke wijkagent in de EU kan gebruiken. Het zou uiteindelijk nog tot 2013 duren vooraleer het project in België van start ging. De eerlijkheid gebiedt te stellen dat het een waar succes werd in België. Reeds tienduizend politiemensen volgden de opleiding sinds de opstart in 2013314.

De universiteit van Gent onderzocht tenslotte in 2011 de preventie van radicalisering. De studie bevatte tal van suggesties omtrent de rol van een sociaal beleid gekoppeld aan een lokale aanpak. Ook werd gewezen op het belang van een training.315

5.5. Aanpak Nederland

5.5.1. Partij -en verenigingsverboden

5.5.1.1. Wettelijk kader

De rechter kan een rechtspersoon verbieden of ontbinden op grond van artikel 2:20 BW, als de werkzaamheden in strijd zijn met de openbare orde, en dit op verzoek van het Openbaar Ministerie. Het eerste lid van het artikel stelt dat “Een rechtspersoon waarvan de werkzaamheid in strijd is met de openbare orde, wordt door de rechtbank op verzoek van het openbaar ministerie verboden verklaard en ontbonden”. Hetzelfde geldt voor rechtspersonen waarvan het doel in strijd is met de openbare orde. Het tweede lid stelt dan ook dat “een rechtspersoon waarvan het doel in strijd is met de openbare orde, wordt door de rechtbank op verzoek van het openbaar ministerie

313 Zie CoPPRa, “Case study report”, Institute for Strategic Dialogue, 2010, 2 p. 314 L. LEMMENS, “Jambon wil dat alle politiemensen CoPPRa-opleiding volgen”, 2 maart 2015, http://www.polinfo.be/newsview.aspx?contentdomains=POLINFO&id=VS300305525&lang=nl, geraadpleegd op 18/3/2017. 315 N. VANHECKE, “Radicalisering jongeren jarenlang onderschat“, 3 juni 2014, http://www.standaard.be/cnt/dmf20140602_01127432, geraadpleegd op 18/3/2017.

85

ontbonden. Alvorens de ontbinding uit te spreken kan de rechtbank de rechtspersoon in de gelegenheid stellen binnen een door haar te bepalen termijn zijn doel zodanig te wijzigen dat het niet meer in strijd is met de openbare orde”.316

Het verbieden en ontbinden van partijen en verenigingen maakt in principe een schending uit van de vrijheid van meningsuiting en van vereniging die respectievelijk beschermd worden door artikelen 7 en 8 van de Nederlandse Grondwet en artikelen 10 en 11 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Bij de totstandkoming van het artikel werd dan ook aangegeven dat de rechter slechts in extreme gevallen tot een dergelijk verbod en ontbinding mag besluiten. Er moet sprake zijn van een “inbreuk op de algemeen aanvaarde grondvesten van ons rechtsstelsel”317. Als voorbeelden kunnen geweld, bedreiging tegen openbaar gezag of tegen derden met andere opvattingen en zelfs rassendiscriminatie worden aangevoerd, wat in het kader van het extreemrechts vraagstuk erg interessant is. In elk van deze gevallen is sprake van een aantasting van de als wezenlijk ervaren beginselen van het rechtsstelsel die ontwrichtend kunnen zijn voor de samenleving318.

Het criterium werd door de Hoge Raad (de hoogste Nederlandse rechterlijke instantie) in de zaak tegen de Hell’s Angels verfijnd, waar het OM de ontbinding en verbodenverklaring van de motorrijdersclub verzocht wegens de criminele activiteiten van de leden. De vraag of de individuele criminele activiteiten van de leden vereenzelvigd konden worden met de werkzaamheid van de vereniging stond aldus centraal. Ten tweede moest bij een positief antwoord op die vraag worden nagegaan of die werkzaamheid dermate in strijd was met de openbare orde dat de rechter over moest gaan tot het verbieden van de vereniging. De Hoge Raad stelde dat slechts sprake was van een werkzaamheid van een vereniging als binnen die vereniging een structurele situatie en cultuur bestond van het begaan van handelingen in strijd met de openbare orde, zoals het plegen van strafbare feiten. In casu slaagde het OM er niet in voldoende bewijs aan te dragen om het bewijs te leveren van een dergelijke cultuur. Een dergelijke verbodenverklaring en ontbinding mag dan ook slechts in extreme gevallen worden gehanteerd. De Hoge Raad besloot dat het dient te gaan om “gedragingen die een daadwerkelijke en ernstige aantasting vormen van de als wezenlijk ervaren beginselen van ons rechtsstelsel en die onze samenleving ontwrichten of kunnen ontwrichten”. Maatschappelijk ongewenst gedrag op zich volstaat aldus niet. 319

316 Art. 2:20 BW. 317 Kamerstukken II, 17476, 5, 3. 318 Kamerstukken II, 17476, 5, 3. 319 HR 26 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1124 r.o. 3.3.

86

Deze visie werd bevestigd in het Martijn-arrest, een zaak omtrent een pedofielenvereniging die in feite weinig uitstaans heeft met extreemrechts, doch interessante inzichten verschaft met betrekking tot de uitlegging van artikel 2:20 lid 1 BW320. In deze zaak stelde de Hoge Raad eveneens dat artikel 2:20 lid 1 BW moet worden uitgelegd conform artikel 7 Gw. en artikel 10 EVRM, en artikel 8 Gw. en artikel 11 EVRM. Deze artikelen beschermen respectievelijk het recht op vrijheid van meningsuiting en vereniging. In bepaalde limitatief omschreven omstandigheden kunnen deze rechten worden beperkt321. De beperking moet bij wet voorzien zijn, noodzakelijk zijn en in het belang zijn van limitatief omschreven gronden322. De eerste voorwaarde wordt vervuld door artikel 2:20 BW dat voldoende precies is geformuleerd. Voor de tweede voorwaarde is het van belang dat sprake is van een ‘pressing social need’, dat de beperking proportioneel is aan het nagestreefde doel en dat de gehanteerde gronden adequaat zijn. Hierbij wordt gekeken naar de werkzaamheden van de vereniging. Volgens de interpretatie van de Hoge Raad is het niet noodzakelijk dat de vereniging een gevaar voor de openbare orde vormt323. Bij de derde voorwaarde moet rekening worden gehouden met toepasselijke internationale regelgeving. Aldus stelt de Hoge Raad dat het niet noodzakelijk is dat de samenleving daadwerkelijk ontwricht wordt opdat de werkzaamheid van de vereniging in strijd is met de openbare orde. Er moet aan de hand van het EVRM worden nagegaan of de verbodenverklaring of ontbinding van een vereniging in een democratische samenleving noodzakelijk is om de openbare orde of de rechten en vrijheden van anderen te beschermen324.

Nederland heeft met toepassing van dit artikel een aantal verboden partijen en verenigingen gekend. De praktijk raakte sinds de jaren tachtig echter in onbruik daar meer liberale ideeën, vooral dan op politiek vlak, in zwang raakten. Heden ten dage kampt men met dezelfde problematiek als in Vlaanderen op vlak van het verbieden van neonazistische organisaties. Een adequaat wettelijk kader ontbreekt eveneens in Nederland. De bevoegde instanties steunen dan ook vaak op het strafrecht om extreemrechtse individuen voor hun daden te vervolgen. Tevens kan worden opgemerkt dat ook in Nederland het beleid vooral gericht is op het hinderen of bemoeilijken van extreemrechtse activiteiten, hoewel extreemrechts op vlak van het organiseren van demonstraties zijn slag heeft thuisgehaald (zie supra).

320 HR 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:948 r.o. 3.5. 321 HR 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:948 r.o. 3.6 322 HR 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:948 r.o. 3.6. 323 EHRM 9 juli 2013, 35943/10. 324 HR 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:948 r.o. 3.10.

87

5.5.1.2. Golven van verboden

In 1955 werd de NESB verboden op grond van het Besluit Ontbinding Landverraderlijke Organisaties van 1944. Het mocht duidelijk zijn dat een partij die voornamelijk bestond uit voormalige leden van de NSB en de SS niet getolereerd zou worden. In de jaren zeventig werd de NVU de voornaamste extreemrechtse partij in Nederland met Joop Glimmerveen, notoir neonazi, aan het roer. Opmerkelijk is dat deze NVU opgericht werd door ex-leden van de voormelde NSB. De partij kreeg met haar openlijk racistisch programma te maken met tegenkanting van allerlei net opgerichte antifascistische bewegingen. Uiteindelijk werd de NVU in maart 1978 veroordeeld als criminele organisatie, doch niet verboden. Hoewel de partij aldus te boek stond als criminele organisatie, kon ze blijven deelnemen aan verkiezingen. Desondanks zakte de partij in elkaar. Verschillende gematigde leden verlieten de NVU en stichtten de NCP in 1979, die een jaar later alweer werd opgedoekt na een gewelddadig akkefietje na de eerste bijeenkomst van de nieuwbakken partij. Daarop zag de CP het levenslicht. Partijleider Hans Janmaat raakte in onmin met de partijbonzen, wat het eind van de partij inluidde. De partij viel uiteindelijk uiteen in twee delen: de CD en de CP ’86. Janmaat werd lid van de CD. Hij werd later samen met de partij veroordeeld wegens aanzet tot haat en discriminatie. De andere helft van de eertijdse CP schaarde zich achter het project van de CP ’86. Deze werd in 1998 verboden wegens aanzet tot haat en discriminatie325. De partij was de laatste wier een dergelijk verbod te beurt viel.326

5.5.1.3. Wettelijke initiatieven

Ook in Nederland is het niet vanzelfsprekend om neonazistische organisaties te verbieden. In juni 2008 vroeg de Nederlandse partij CDA aan de minister van Justitie om na te gaan of het wel mogelijk was om B&H te verbieden. Een van de redenen vormde het feit dat de organisatie achter een website zat waarop aanhangers neonazistische memorabilia konden bestellen. Dit verzoek kwam niet uit de lucht vallen daar reeds een jaar eerder een meerderheid in de Tweede Kamer ervoor had gepleit de organisatie te verbieden, zoals dit in Spanje en Duitsland geschiedde. Een van de problemen die zich in deze zaak stelde, vormde de vaststelling dat de eigenaars van de websites doorgaans in het buitenland vertoeven, naast het feit dat het ledenbestand van

325 X., “Rechter verbiedt CP'86 wegens discriminatie”, 19 november 1998, http://www.volkskrant.nl/archief/rechter-verbiedt-cp-86- wegens-discriminatie~a451011/, geraadpleegd op 17/4/2017. 326 C. MUDDE, The Ideology of the Extreme Right, Manchester, Manchester University Press, 2000, 117-128.

88

organisaties als B&H moeilijk in kaart gebracht kan worden. Een vervolging wegens deelneming aan een criminele organisatie zou wel tot de mogelijkheden behoren. 327

Jaap Van Donselaar, een medewerker van de Anne Frank Stichting, gooide het dan weer over een andere boeg. Volgens hem kunnen de bevoegde instanties wel degelijk organisaties als B&H verbieden via de wet op de weerkorpsen, een wet bedoeld om militaire particuliere organisaties aan te pakken. Deze aanpak deed in Vlaanderen een belletje rinkelen. Reeds in het verleden gebruikte men namelijk de wet op de private milities om de VMO te verbieden. Daarnaast poogden vele recente wetsvoorstellen, die als doel hadden organisaties als B&H te verbieden, diezelfde organisaties onder het toepassingsgebied van voormelde wet te brengen.328

5.5.2. Art. 137d Sr.

Een wetsartikel dat in Nederland in het verleden reeds is gebruikt tegen extreemrechts is artikel 137d van het Wetboek van Strafrecht. Het bestraft het aanzetten tot haat, discriminatie of geweld tegen mensen wegens bijvoorbeeld hun ras, godsdienst of homoseksuele geaardheid.

Artikel 137d, eerste lid Sr. stelt letterlijk dat “hij die in het openbaar, mondeling of bij geschrift of afbeelding aanzet tot haat tegen of discriminatie van mensen of gewelddadig optreden tegen persoon of goed van mensen wegens hun ras, hun godsdienst of levensovertuiging, hun geslacht, hun hetero- of homoseksuele gerichtheid of hun lichamelijke, psychische of verstandelijke handicap, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.”329

Het aanzetten op zich volstaat. Er moet niet daadwerkelijk worden overgegaan tot haat, discriminatie of geweld. Wel moet een conflict worden geschetst tussen een bepaalde groep en de Nederlandse samenleving330.

327 X., “Tweede Kamer wil verbod op Blood & Honour”, 29 maart 2007, http://www.volkskrant.nl/binnenland/tweede-kamer-wil-verbod- op-blood-en-honour~a937545/, geraadpleegd op 20/3/2017. 328 C. SPEKSNIJDER, “Vrij spel voor cyber-neonazi's”, 25 juni 2008, http://www.standaard.be/cnt/jv1th9rh, geraadpleegd op 20/3/2017. 329 Art. 137d, 1 Sr. 330 Hof Amsterdam 8 juni 2000, NS 2000, 160 en HR 2 april 2002, NJ 421.

89

Op grond van deze bepalingen zijn reeds extreemrechtse politieke figuren en partijen veroordeeld. Janmaat, de CD en de CP’86 kunnen als voorbeeld worden vermeld. Hierbij kunnen vragen worden gesteld met betrekking tot de verenigbaarheid met de vrijheid van meningsuiting.

5.5.3. Algemene Inlichtingen -en Veiligheidsdienst (AIVD)

De Algemene Inlichtingen -en Veiligheidsdienst (AIVD) is de binnenlandse veiligheidsdienst van Nederland. Een van de taken van de AIVD is het verrichten van onderzoek naar personen en organisaties die ondemocratische doelen nastreven, dan wel zich van ondemocratische middelen bedienen331. In dit kader moet dan ook de monitoring van extreemrechts worden gezien.

In het rapport van 2010 stelt de AIVD dat de reële extreemrechtse dreiging gering is. Het gaat volgens haar om een kleine achterban, gekenmerkt door onderlinge onenigheid, ideologische verschillen en organisatorische fragmentatie.332

Opmerkelijk is dat de AIVD een onderscheid maakt tussen de termen ‘extreemrechts’ en ‘rechts- extremisme’. ‘Extreemrechts’ slaat op de groeperingen die zijn voortgekomen uit de Centrumstroming van de jaren tachtig. Deze groepen worden gekenmerkt door een xenofobe of nationalistische ideologie en de aanwending van democratische middelen. De laatste overgebleven groep is de eerder onbeduidende Nationale Volksbeweging (NVB). ‘Rechts- extremistische’ groepen kenmerken zich dan weer door hun ondemocratische doelstelling en hun neiging tot het gebruik van ondemocratische middelen. Een eerste voorbeeld hiervan is de Nederlandse Volks-Unie (NVU) (zie supra). De groep wenst van Nederland een eenpartijstaat te maken naar het model van de NSDAP. Hiervoor wil ze op gewelddadige wijze afrekenen met de huidige politici. De NVU is verantwoordelijk voor bijna alle rechts-extremistische demonstraties in Nederland. Ten tweede is er de Nationale Socialistische Aktie/Autonome Nationale Socialisten (NSA/ANS) en het Racial Volunteer Force (RVF). Deze groepen profileren zich als vertegenwoordigers van een kleine sociaal-revolutionaire minderheid, en niet als klassieke nationaal-socialisten. Ze stellen dat ze in de eerste plaats socialisten en geen nationalisten zijn. Hierbij baseren zij zich op het oorspronkelijk NSDAP-programma uit de jaren twintig. De NSA/ANS ontstond in 2008 en is vooral bezig met revolutionair activisme. De RVF werd in 2002 opgericht in

331 AIVD, “Afkalvend front, blijvend beladen, Extreemrechts en rechts-extremisme in Nederland”, Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, 2010, 4. 332 AIVD, “Afkalvend front, blijvend beladen, Extreemrechts en rechts-extremisme in Nederland”, Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, 2010, 3.

90

het Verenigd Koninkrijk met als doel het uitvoeren van radicale politieke acties. De Nederlandse tak is volgens de AIVD eerder klein, doch zou over een grote stem beschikken binnen de rechts- extremistische scene. Samenvattend kan men stellen dat de RVF de ideologische bron is, en de NSA/ANS volgens deze ideeën ageert. De RVF wenst een Arisch Vierde Rijk te realiseren met Nederland als lidstaat. Beide groepen zijn gericht op het uitsluiten van groepen in de samenleving, zien het systeem als de grote vijand, en wensen dit te ondermijnen met alle middelen. In de praktijk handelen ze voornamelijk als krakers. Tot slot kunnen B&H en C18 worden aangehaald. Deze groepen spruiten voort uit de Britse punkmuziekscene. Ze wensen de white power en - ideologie te verspreiden via muziek. B&H kende een aantal afdelingen in Nederland vanaf 2003, maar stortte ineen in 2007. Van de voormalige leden is slechts een handvol nog actief. Eenzelfde evolutie is merkbaar in andere landen, zoals bijvoorbeeld in België. Ook het radicalere C18 verdween van het voorplan.333

Onderzoek van de AIVD wijst uit dat de extreemrechtse en rechts-extremistische dreiging de laatste jaren erg gering is. Periodes van opleving worden gevolgd door die van neergang. Momenteel is in Nederland sprake van de laatste situatie. De AIVD schat dat er minder dan driehonderd actieve aanhangers zijn van extreemrechts en rechts-extremisme in Nederland. Zo blijft van de groeperingen die voortkwamen uit de Centrumstroming enkel de NVB over, maar de rol die de partij speelt is onbeduidend. Met betrekking tot de rechts-extremistische bewegingen zijn er grote verschillen in de mate waarin ze de democratie bedreigen. Zo hebben de NVU, de NVS/ANS en de RVF wel een ondemocratisch doel voor ogen, en B&H en C18 dan weer niet. Eenzelfde onderscheid kan worden gemaakt op vlak van de bereidheid tot het aanwenden van ondemocratische middelen.334

Daarnaast zijn er de internationale contacten die gelegd worden met gelijkgezinden. De AIVD stelt dat deze vaak beperkt blijven tot persoonlijke relaties. Ze kunnen leiden deelname aan elkaars evenementen. Dit is echter sterk kostgevoelig. Zelden is sprake van een verregaande samenwerking, wegens verschillende ideologische en organisatorische opvattingen. Er bestaat geen heuse grensoverschrijdende ‘rechts-extremistische internationale’.335

333 AIVD, “Afkalvend front, blijvend beladen, Extreemrechts en rechts-extremisme in Nederland”, Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, 2010, 5-7. 334 AIVD, “Afkalvend front, blijvend beladen, Extreemrechts en rechts-extremisme in Nederland”, Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, 2010, 9. 335 AIVD, “Afkalvend front, blijvend beladen, Extreemrechts en rechts-extremisme in Nederland”, Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, 2010, 9-10.

91

Ook de switch naar terrorisme heeft de extreemrechtse of rechts-extremistische scene nog niet gemaakt. Dit niettegenstaande de mogelijkheid dat eenlingen tot een dergelijke vorm van geweld zouden kunnen overgaan, ingegeven door een dergelijke ideologie. Ook bestaat in deze middens een fascinatie voor wapens en geweld. Toch kan men niet concluderen dat ze verzameld worden om bepaalde doelen te bereiken.336

De extreemrechtse en rechts-extremistische dreiging is zeer beperkt om tal van redenen. De voornaamste hiervan zijn de kleine achterban, de persoonlijke animositeit, de onderlinge onenigheid en de ideologische twistpunten. Ook verdient het aanbeveling om te verwijzen naar het feit dat leden vaak afscheid nemen van de beweging naarmate ze ouder worden. Dit fenomeen kan worden omschreven als ‘ageing out’. Daarnaast is er ook de tegenkanting van de gemeenschap, die de drempel om toe treden aanzienlijk verhoogt.337

Een interessante stelling die de AIVD inneemt is dat bepaalde belangrijke politiek- maatschappelijke gebeurtenissen, zoals de aanslagen van 9/11 en de moord op Pim Fortuyn, nauwelijks een impact zouden hebben op de omvang van de dreiging. Dit rapport dateert evenwel van voor de vluchtelingencrisis. Wel is het zo dat leiders soms niet ten volle willen inspelen op dergelijke voorvallen, uit vrees voor een verkeerde interpretatie van het publiek, of zelfs voor strafrechtelijke vervolging. Daarenboven is men in extreemrechtse middens minder geïnteresseerd in politiek of in de actualiteit, en wantrouwt men het systeem. Een andere factor is het feit dat de extreemrechtse aantrekkingskracht erg is afgenomen doordat bepaalde standpunten deel zijn gaan uitmaken van het publieke debat, mede door deze schokkende gebeurtenissen, en zelfs aanvaardbaar worden geacht bij het bredere electoraat.338

De AIVD sluit af met de boodschap dat de dreiging die van deze middens uitgaat vaak ernstiger wordt gepercipieerd dan deze in werkelijkheid is. Er is sprake van een beeldvorming die grotendeels op twee factoren rust. Enerzijds is er de maatschappelijk breed gedragen antipathie jegens extreemrechts. Ten tweede dragen leden ook bij aan deze perceptie wegens hun

336 AIVD, “Afkalvend front, blijvend beladen, Extreemrechts en rechts-extremisme in Nederland”, Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, 2010, 10. 337 AIVD, “Afkalvend front, blijvend beladen, Extreemrechts en rechts-extremisme in Nederland”, Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, 2010, 10. 338 AIVD, “Afkalvend front, blijvend beladen, Extreemrechts en rechts-extremisme in Nederland”, Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, 2010, 10-11.

92

excentrieke klederdracht. Uiteraard spelen ook extreemlinkse verenigingen hierin een rol, daar hun enige bestaansrecht in de aanwezigheid van een extreemrechtse dreiging ligt.339

In het jaarverslag van 2016 noteert de AIVD dat het aantal activiteiten van nationalistische groepen afnam. De stagnerende instroom van migranten lijkt de reden hiervoor te zijn. Op de sociale media dook het fenomeen op van de ‘burgerwachten’ die op zouden treden tegen overlast gegenereerd door asielzoekerscentra. Tot concrete daden kwam het evenwel niet. Tot slot verwijst het jaarverslag naar hardhandige confrontaties tussen extreemrechtse individuen en protesteerders in het kader van de Zwarte Piet-polemiek340. In het jaarverslag van 2015 nog stelde de AIVD dat de extreemrechtse dreiging afkomstig was van individuen of gelegenheidsgroeperingen op lokaal en regionaal niveau. Ook zouden de neonazi’s plaats hebben geruimd voor (vreedzame) nationalistische groepen, die vooral demonstraties op touw zetten. Deze groepen zouden in toenemende mate op de steun van de bevolking kunnen rekenen. 2015 stond in het teken van de vluchtelingencrisis. Verder vermeldde het jaarverslag Pegida Nederland, wier demonstraties aanleiding gaven tot handgemeen tussen Pegida-aanhangers en tegenbetogers. Tot slot maakte de NVU handig gebruik van de vluchtelingencrisis om zich te profileren341.

5.5.4. Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland

Vier keer per jaar wordt door de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid een veiligheidsrapport gepubliceerd. Steevast kan daarin een onderdeel worden aangetroffen dat handelt over extreemrechts.

Het veiligheidsrapport van april 2017 biedt een blik op de meest recente ontwikkeling en dreiging van extreemrechts in zijn criminele verschijningsvorm. Jihadisme wordt aangestipt als de voornaamste bedreiging voor Nederland. Wel zijn aanslagen uit extreemrechtse hoek voorstelbaar, wegens de latente haat jegens moslims die op online fora merkbaar is. Aanwijzingen voor nieuwe aanslagen zijn er niet. Opmerkelijk is dat begin 2017 voor de eerste keer extreemrechtse individuen werden veroordeeld voor terrorisme. Zij bekogelden in februari 2016 een moskee in Enschede met

339 AIVD, “Afkalvend front, blijvend beladen, Extreemrechts en rechts-extremisme in Nederland”, Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, 2010, 12. 340 AIVD, “Jaarverslag 2016”, Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, april 2017, 8. 341 AIVD, “Jaarverslag 2015”, Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, april 2016, 27-28.

93

een brandbom. De extreemrechtse dreiging komt dan ook van gewelddadige eenlingen of kleine geradicaliseerde groepen.342

Extreemrechts richt zich de laatste jaren vooral op moslims, asielzoekers en ideologische tegenstanders. Dit heeft te maken met de stroom van asielzoekers in 2015 en de terroristische dreiging die voelbaar is in Europa. Het rapport geeft aan dat er een voedingsbodem is voor nieuwe daden van geweld door eenlingen of kleine groepen, mede gelet op de massale haatspraak jegens moslims op het internet. Er wordt verwezen naar de aanslag op de moskee in Enschede in februari 2016 en de confrontatie tussen extreemrechtse individuen en tegenbetogers in het kader van de Zwarte Piet-polemiek in Maassluis in november 2016. Tevens verdient de oprichting van Erkenbrand, een xenofobe en nationalistische groepering, vermelding. Het rapport geeft aan dat voor het eerst in decennia een extreemrechtse groep actief is in Nederland die een groot aantal hoger opgeleide aanhangers heeft. Tot slot wordt gerefereerd aan de burgerwachten en aan de , die enkel online actief zijn, om te stellen dat de dreiging soms groter lijkt dan ze in werkelijkheid is, wat in dezelfde lijn ligt van de conclusie van de AIVD.343

5.5.5. Anne Frank Stichting

De Anne Frank Stichting is enerzijds belast met het beheer van het Anne Frank Huis en met het uitdragen van het levensverhaal en de idealen van Anne Frank. Anderzijds is de stichting actief in de strijd tegen antisemitisme, racisme en discriminatie via opleidingen en rapportages. Zo publiceerde de Anne Frank Stichting in samenwerking met de Universiteit Leiden tussen 1997 en 2011 periodieke rapportages over racisme en extremisme in Nederland, onder de noemer “Monitor Racisme en Extremisme”. De jaarlijkse rapportages aangaande racisme, antisemitisme en extreemrechts geweld bieden inzicht in de aanwezigheid en gelding van extreemrechts in Nederland. De vijfde rapportage over het jaar 2015, die in opdracht van de Anne Frank Stichting door het Verwey-Jonker Instituut werd opgemaakt, is de meest recente.344

De algemene tendens van de vijfde rapportage is dat het aantal incidenten van racisme tegen moslims, net als het aantal sympathisanten van extreemrechtse organisaties gestegen is. In 2015

342 NCTV, “Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland 44”, Ministerie van Veiligheid en Justitie, april 2017, 4. 343 NCTV, “Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland 44”, Ministerie van Veiligheid en Justitie, april 2017, 7-8. 344 ANNE FRANK, “Vijfde rapportage racisme, antisemitisme en extreemrechts geweld”, http://www.annefrank.org/nl/Educatie/Discriminatie-in-Nederland/Rapportages/Vijfde-rapportage-racisme-antisemitisme-en- extreemrechts-geweld/, geraadpleegd op 20/3/2017.

94

werden 2732 racistische voorvallen bij de politie gemeld. 446 ervan stonden in het teken van moslimdiscriminatie. Dit betekende zowel een stijging ten opzichte van 2014 als 2013. De toename wordt toegeschreven aan de maatschappelijke spanningen ten gevolge van daden van terrorisme in West-Europa, en aan de komst van Islamitische vluchtelingen. Ook het extreemrechts activisme nam toe, zo besluit het rapport, vooral dan op vlak van demonstraties tegen de komst van vluchtelingen. Het rapport noteert eveneens een groter aantal aanhangers van extreemrechtse organisaties (245) ten opzichte van 2014 (100), dit opnieuw als gevolg van de maatschappelijke onrust. Hierbij wordt verwezen naar de oprichting van een Nederlandse Pegida-afdeling. Het is geleden van het midden van de jaren negentig dat dergelijke aantallen van extreemrechtse activisten werden opgetekend. Het aantal antisemitische incidenten daalde ten opzichte van 2014, doch dit was een piekjaar ten gevolge van de toename van het geweld in het Israëlisch-Palestijns conflict. De maatschappelijke gebeurtenissen in 2015, zoals de aanslagen in Parijs en de vluchtelingencrisis, worden tenslotte aangevoerd als voornaamste redenen voor de ontwikkelingen op vlak van racisme, antisemitisme en extreemrechts geweld.345

5.5.6. De-radicalisering

Naast de klassieke repressie, dient de nodige aandacht te worden besteed aan een beleid gericht op de-radicalisering. Door onderzoekers van de Anne Frank Stichting en de Universiteit Leiden werd onderzoek verricht naar een experiment dat gedurende twee jaar werd uitgevoerd in Winschoten en Eindhoven en dat gericht was op de de-radicalisering van extreemrechtse jongeren346.

Uit het onderzoeksverslag “Deradicaliseren in de praktijk” blijkt dat processen van de-radicalisering wel degelijk kunnen worden ondersteund en gestimuleerd. De experimenten waren geïnspireerd op buitenlandse voorbeelden, waarbij vooral de Duitse de-radicaliseringsprogramma’s kunnen worden vermeld.347

345 345 ANNE FRANK, “Vijfde rapportage racisme, antisemitisme en extreemrechts geweld”, http://www.annefrank.org/nl/Educatie/Discriminatie-in-Nederland/Rapportages/Vijfde-rapportage-racisme-antisemitisme-en- extreemrechts-geweld/, geraadpleegd op 20/3/2017. 346 Zie F. DEMANT, W. WAGENAAR en J. VAN DONSELAAR, “Deradicaliseren in de praktijk”, Monitor Racisme & Extremisme, Amsterdam, Anne Frank Stichting/Amsterdam University Press, 2009, 91 p. 347 ANNE FRANK, “Nieuwe aanpak deradicalisering”, http://www.annefrank.org/nl/Educatie/Discriminatie-in-Nederland/Monitor- racisme/Nieuwe-aanpak-extreemrechtse-jongeren-kansrijk/, geraadpleegd op 25 april 2017.

95

In Nederland had men weinig ervaring met een beleid dat erop gericht is extreemrechtse jongeren uit hun extreemrechtse milieus te halen. Een van de voornaamste redenen hiervoor is het feit dat de problematiek eerlijkheidshalve vrij gering is. Er werd daarom in eerste instantie naar het buitenland gekeken om na te gaan hoe ter plaatse werd omgegaan met extreemrechtse jongeren.348

De de-radicaliseringsprojecten die werden opgestart bij wijze van experiment in Eindhoven en Winschoten in 2007 werden gefinancierd door de rijksoverheid. Men wilde aldus een aanpak creëren om extreemrechtse jongeren bij hun de-radicaliseringsproces te ondersteunen. De uitgangspunten van het project waren het voeren van gesprekken met de jongeren over hun ideologie en hen ondersteunen bij het zoeken naar werk, een woning, een nieuwe sociale omgeving en een regeling voor hun financiële situatie. In Eindhoven richtte men de aanpak eveneens op Islamitische radicalen. Eind 2008 werd vastgesteld dat het programma een succes was in Winschoten, doch niet in Eindhoven, waar het project strandde in de beginfase. In Winschoten de-radicaliseerde weliswaar 75 procent van de doelgroep. De onderzoekers concludeerden dat in Nederland globaal gezien mogelijkheden bestaan voor een gestimuleerde de-radicalisering.349

Desalniettemin werden enkele problemen gesignaleerd, vooral dan op organisatorisch vlak. Processen van de-radicalisering vergen een daadwerkelijke samenwerking tussen verschillende betrokken actoren. Loopt dit spaak, dan heeft dit desastreuze gevolgen voor de slaagkansen van een individueel project. Dit bleek uit het project dat gevoerd werd in Eindhoven. Ook het feit dat de verantwoordelijkheid bij de lokale besturen werd gelegd, bleek geen garantie voor succes. Het is namelijk zo dat radicale personen zich vrij gemakkelijk aan dergelijke programma’s kunnen onttrekken door zich fysiek te verplaatsten van de ene naar de andere gemeente.350

Tenslotte moet worden toegegeven dat de successen vooral geboekt werden bij jongeren die nog niet nauw verbonden waren met het extreemrechts milieu, namelijk meelopers en nieuwkomers.

348 ANNE FRANK, “Nieuwe aanpak deradicalisering”, http://www.annefrank.org/nl/Educatie/Discriminatie-in-Nederland/Monitor- racisme/Nieuwe-aanpak-extreemrechtse-jongeren-kansrijk/, geraadpleegd op 25 april 2017. 349 ANNE FRANK, “Nieuwe aanpak deradicalisering”, http://www.annefrank.org/nl/Educatie/Discriminatie-in-Nederland/Monitor- racisme/Nieuwe-aanpak-extreemrechtse-jongeren-kansrijk/, geraadpleegd op 25 april 2017. 350 ANNE FRANK, “Nieuwe aanpak deradicalisering”, http://www.annefrank.org/nl/Educatie/Discriminatie-in-Nederland/Monitor- racisme/Nieuwe-aanpak-extreemrechtse-jongeren-kansrijk/, geraadpleegd op 25 april 2017.

96

Een intensievere hulp en ondersteuning dringt zich aldus op wenst men de echte ‘hardliners’ te de- radicaliseren.351

5.6. Conclusie

De analyse van de zogenaamde partij -en verenigingsverboden is een van de aandachtspunten van de masterproef. Zowel Duitsland, België als Nederland kennen dergelijke verboden tot op zekere hoogte. In hun naoorlogse geschiedenis werden reeds organisaties verboden op grond van de activiteiten of ideologieën. Deze praktijk wordt weliswaar bekritiseerd. Vragen omtrent de effectiviteit en de verenigbaarheid met de grondwettelijk en verdragsrechtelijk beschermde vrijheden van meningsuiting en vereniging dringen zich op.

De mogelijkheid om partijen en verenigingen te verbieden is in Duitsland ingeschreven in de Grondwet. Duitsland is dan ook een militante democratie. Het debat gaat er minder over de verenigbaarheid met voormelde vrijheden dan over de effectiviteit. In Nederland kan een dergelijke bepaling worden teruggevonden in het Burgerlijk Wetboek. Het verbieden van organisaties gebeurt slechts in extreme omstandigheden. In België werd de VMO in het verleden verboden onder toepassing van de wet op de private milities. In België en Nederland kan men groepen als Blood & Honour op grond van de bestaande wetgeving echter niet verbieden. Verschillende wettelijke initiatieven werden hiertoe ondernomen, maar botsten op de vrijheid van meningsuiting en van vereniging. Anderzijds is de dreiging die van dergelijke groeperingen uitgaat gering en volstaat het om beroep te doen op het bestaand wettelijk kader (zie supra).

Repressie vanwege de overheid is slechts een deel van de oplossing. Partijen en verenigingen kunnen verboden worden, waardoor bepaalde structuren niet meer voor extreemrechtse doeleinden gebruikt kunnen worden. Evenwel heeft dit niet tot gevolg dat leden van de extreemrechtse scene zich hierbij neerleggen, en het juiste pad opzoeken. Het gaat vaak om individuen uit lagere klassen, die op jonge leeftijd in contact komen met en zich gesterkt zien door bepaalde ideologieën. Repressie op zich, en zelfs individuele strafrechtelijke vervolging, zal er niet voor zorgen dat men deze ideeën en wereldbeelden opgeeft. Meer nog, deze bestraffing zal hen vaak sterken in hun ideologie, daar een wantrouwen jegens de staat, inclusief justitie, kenmerkend is voor het extreemrechts gedachtegoed. Een effectieve nazorg dringt zich op. Hierbij haalt men

351 ANNE FRANK, “Nieuwe aanpak deradicalisering”, http://www.annefrank.org/nl/Educatie/Discriminatie-in-Nederland/Monitor- racisme/Nieuwe-aanpak-extreemrechtse-jongeren-kansrijk/, geraadpleegd op 25 april 2017.

97

individuen uit hun milieu en herbergt men hen in een veilige omgeving, dit teneinde het proces van re-integratie in de samenleving te faciliteren. Duitsland fungeert met het EXIT-Deutschland -en het XENOS-programma als voorbeeld. Ook Nederland heeft ervaring met dergelijke projecten. België op vlak van extreemrechts voorlopig niet.

Een ander manco in België is het gebrek aan periodieke rapportages over extreemrechts die toegankelijk zijn voor het grote publiek. Nederland en Duitsland kennen dit wel. Met het oog op de uitdagingen van het huidig decennium verdient het op zijn minst aanbeveling op gezette tijdstippen het volk te informeren. Vanuit preventief perspectief zou dit zeker een toegevoegde waarde zijn.

Op vlak van de preventieve aanpak van radicalisering kunnen tenslotte voor alle onderzochte landen positieve signalen worden opgevangen. Het van oorsprong Belgische CoPPRa-project verdient vermelding.

98

6. Conclusie

Extreemrechts is een veelkoppig monster. Het manifesteert zich in talloze vormen. Het aflijnen van het onderzoek was van vitaal belang. Het is namelijk niet moeilijk om verdwaald te raken in de materie. Ter wille van de duidelijkheid heb ik er dan ook voor geopteerd om een onderscheid te hanteren op basis van de eventuele deelname aan verkiezingen. Over het algemeen kan worden gesteld dat extreemrechtse politieke partijen hun doelen nastreven via een vreedzame deelname aan verkiezingen. De niet-electorale vorm wordt dan weer geassocieerd met geweld. De leden ervan schrikken niet terug voor het gebruik van geweld. Kanttekening die hierbij moet worden gemaakt is dat extreemrechtse partijen vaak wortels hebben in dergelijke milieus (zie supra).

De aandachtige lezer zal opmerken dat de machtsverhoudingen tussen de electorale en niet- electorale vormen durven te verschillen. De extreemrechtse scene in Nederland werd in de 20e eeuw gedomineerd door politieke partijen, terwijl het nu de niet-electorale groepen zijn die de overhand krijgen. In Duitsland is de niet-electorale variant steeds het meest aanwezig geweest. Vlaanderen bevindt zich ergens in het midden. Dit heeft onder meer te maken met de oorsprong van extreemrechts in de desbetreffende landen, de repressie vanwege de overheid, de houding van de bevolking en de socio-politieke ontwikkelingen.

Een ander aandachtspunt is de invloed van de politiek op de subcultuur en vice versa. Men kan stellen dat ze elkaar beïnvloeden en aldus met elkaar verstrengeld zijn. Subculturen zijn vaak het primaire electoraat van de partijen, en dwingen de partijen tot het innemen van radicalere standpunten. Anderzijds geven partijen de subcultuur een ‘air’ van legitimiteit, door bepaalde rechtse standpunten bespreekbaar te maken. Evenzeer kan hier tegenin worden gebracht dat dit subculturen van hun nut berooft. Dit zijn echter hypotheses die afgetoetst moeten worden in toekomstig onderzoek. Het is te vroeg om hier uitspraken over te doen. Wat zeker is, is dat deze invloed van land tot land zal verschillen, afhankelijk van de socio-politieke omstandigheden.

Dat de banden tussen de neonazi-middens van Nederland, België en Duitsland nauw zijn, staat als een paal boven water. Zo stelde Willem Wagenaar van de Anne Frank Stichting dat voormelde landen parallelle ontwikkelingen hebben gekend, vooral tijdens de eeuwwisseling, waarbij in de richting van Duitsland werd gekeken352. Een gevolg van de repressie in Duitsland was dat de

352 F. ROGIERS, “Bloed, Bodem en Oogkleppen”, 15 februari 2014, http://www.standaard.be/cnt/dmf20140213_00978402, geraadpleegd op 6/2/2017.

99

plaatselijke neonazi’s naar de buurlanden trokken voor evenementen. Ook trokken Vlaamse en Nederlandse neonazi’s naar Duitsland353.

De dreiging in België en Nederland van extreemrechtse terreur is gering volgens de veiligheidsdiensten en antifascistische groepen allerhande. Het strafrecht vervult zijn rol met glans. In Nederland werden sinds de jaren zeventig 5 moorden gepleegd door extreemrechts. Allen werden ‘opgelost’. In België geldt een gelijkaardige situatie. In de nasleep van de aanslagen in Noorwegen waren de Nederlandse en Belgische veiligheidsdiensten aanvankelijk beducht voor copycats. Ze kwamen tot de conclusie dat extreemrechts geen terroristische neigingen vertoonde.354 In Duitsland is echter sprake van een toenemende extreemrechtse dreiging. Het aantal neonazi-skinheads is er tevens stijgende. Het onvermogen van extreemrechtse partijen om electoraal hoge ogen te gooien speelt waarschijnlijk een rol, naast de vluchtelingencrisis die anti- immigratiegevoelens losweekt bij delen van de bevolking (zie supra).

Wat betreft de aanpak van extreemrechts kan gesteld worden dat partij -en verenigingsverboden zowel in Duitsland, Vlaanderen/België als Nederland controversieel zijn. Ten eerste kunnen vragen met betrekking tot de verenigbaarheid ervan met de vrijheid van meningsuiting en van vereniging worden opgeworpen. Daarnaast bestaat ook de nodige discussie over de effectiviteit ervan.

Alle onderzochte landen kennen initiatieven gericht op de preventie van radicalisering. Enkel in Vlaanderen/België ontbreekt een de-radicaliseringsprogramma specifiek gericht op extreemrechts. Gelet op de geringe omvang van het probleem is de nood evenwel niet hoog. Wel verdient het aanbeveling om te investeren in periodieke rapportages over extreemrechts die ter beschikking van het grote publiek worden gesteld, zoals Nederland en Duitsland die kennen. Het informeren van de bevolking kan alvast een rol spelen op preventief vlak.

Tot slot werpen we een blik op de toekomst. In Nederland zit extreemrechts in een neerwaartse spiraal volgens de laatste veiligheidsrapporten. De dreiging is de laatste jaren afgenomen. In Vlaanderen lijkt sprake te zijn van eenzelfde situatie, alhoewel hierover geen uitsluitsel kan worden gegeven bij gebrek aan officiële rapporten. In Duitsland ligt de situatie enigszins anders. De dreiging die uitgaat van extreemrechts neemt toe, net als het aantal leden van de extreemrechtse

353 F. ROGIERS, “Bloed, Bodem en Oogkleppen”, 15 februari 2014, http://www.standaard.be/cnt/dmf20140213_00978402, geraadpleegd op 6/2/2017. 354 F. ROGIERS, “Bloed, Bodem en Oogkleppen”, 15 februari 2014, http://www.standaard.be/cnt/dmf20140213_00978402, geraadpleegd op 6/2/2017.

100

scene. Dit is vooral het gevolg van de recente maatschappelijke ontwikkelen. Dit doet niet het beste vermoeden met het oog op de toekomst, mede gelet op de invloed die Duitse extreemrechtse groepen traditiegetrouw op die uit onze contreien uitoefenen. De strijd is zeker nog niet gestreden.

101

7. Bibliografie

Wetgeving

Duitsland • Art. 9, 2 GG. • Art. 21, 2 GG. • Art. § 129a Bildung terroristischer Vereinigungen StGB. België • Artt. 19, 26 en 27 Gw. • Art. 444 Sw. • Wet van 29 juli 1934 waarbij private milities verboden worden, BS 7 augustus 1934. • Wet van 9 juli 1975 houdende goedkeuring van het International Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie, opgemaakt te New York op 7 maart 1966, BS 11 december 1975. • Wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden, BS 8 augustus 1981. • Wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding, BS 19 februari 1993. Wet van 23 maart 1995 tot bestraffing van het ontkennen, [minimaliseren], rechtvaardigen of goedkeuren van de genocide die tijdens de tweede wereldoorlog door het Duitse nationaal-socialistische regime is gepleegd, BS 30 maart 1995. • Wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie, BS 30 mei 2007. • Art. 31, eerste lid, 3° wet van 5 augustus 1992 op het politieambt, BS 22 december 1992. • Art 134, §1 Nieuwe Gemeentewet van 24 juni 1988, BS 3 september 1988. • Wetsvoorstel van 22 maart 2007 betreffende het verbod op racistische, negationistische en neonazistische organisaties, Parl. St. Kamer 2006-2007, nr. 3014/001. • Wetsvoorstel houdende wijziging van de wet van 29 juli 1934 waarbij de private milities verboden worden, wat het verbod van ondemocratische groeperingen betreft, Parl. St. Kamer 2007-08, nr. 53K1147/001. • Wetsvoorstel van 16 oktober 2008 tot wijziging van de racismewetgeving wat het verbod van bijeenkomsten van racistische en neonazistische groeperingen betreft, Parl. St. Kamer 2008-09, nr. 1487/1. Nederland • Art. 2:20 BW. • Art. 137d Sr. • Kamerstukken II, 17476, 5, 3.

Rechtspraak

• EHRM 2 september 2004, besl. nr. 42264/98, W.P. e.a. v. Polen, ECHR 2004-VII. • EHRM 12 juni 2013, Hizb Ut-Tahrir e.a. v. Duitsland. • EHRM 9 juli 2013, 35943/10. • Corr. Veurne 9 maart 2011, RBAG 2011, afl. 14, 997-1000. • Advies van de Raad van State nr. 52.522/AV van 19 februari 2013 aangaande het wetsvoorstel van 15 maart 2013 tot wijziging van de wet 29 juli 1934 waarbij de private milities verboden worden, wat het verbod van ondemocratische groeperingen betreft. • HR 2 april 2002, NJ 421.

102

• HR 26 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1124 r.o. 3. • HR 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:948 r.o. 3. • Hof Amsterdam 8 juni 2000, NS 2000, 160.

Literatuur

• BACKES, U. en STEGLICH, H., Die NPD: Erfolgsbedingungen einer rechtsextremistischen Partei, Baden-Baden, Nomos, 2007, 426 p. • BENZ, W., Handbuch des Antisemitismus: Judenfeindschaft in Geschichte und Gegenwart, Volume 5, De Gruyter Saur, 2011, op. cit., 508 p. • BJORGO, T., Racist and Right-Wing Violence in Scandinavia: Patterns, Perpetrators and Responses, Oslo, 2003, 380 p. • BJORGO, T. en HORGAN, J., Leaving Terrorism Behind: Individual and Collective Disengagement, New York, Routledge, 2009, 310 p. • BJORGO, T., Terror from the extreme right, London, Frank Cass, 1995, 322 p. • BJORGO, T. en WITTE, R., Racist Violence in Europe, Basingstoke, St Martin’s Press, 1993, 261 p. • CARTER, E. L., The extreme right in Western Europe: Success or failure?, Manchester, Manchester University Press, 2005, 271 p. • GOODWIN, M. J., New British Fascism: Rise of the British National Party, London, Routledge, 2011, 256 p. • HÄUSLER, A. en SCHEDLER, J., Neonazismus in Bewegung: Verortung der “Autonomen Nationalisten”, in der sozialwissenschaftlichen Bewegungsforschung, Wiesbaden, VS Verlag für Sozialwissenschaften, 2011, 328 p. • IGNAZI, P., Extreme Right Parties in Western Europe, Oxford, 2003, 272 p. • KLANDERMANS, B. en MAYER, N., Through the Magnifying Glass: Extreme Right Activists in Europe, London, Routledge, 2006, 328 p. • MUDDE, C., The ideology of the extreme right, Manchester and New York, Manchester University Press, 2000, 224 p. • RIJPKEMA, B., Weerbare democratie, de grenzen van democratische tolerantie, Nieuw Amsterdam, 2015, 235 p. • VAN DONSELAAR, J., Fout na de oorlog. Fascistische en racistische organisaties in Nederland 1950 – 1990, Amsterdam, Bert Bakker, 1991, 249 p. • VRIELINCK, J., Van haat gesproken? Een rechtsantropologisch onderzoek naar de bestrijding van rasgerelateerde uitingsdelicten in België, Antwerpen, Maklu, 2010, 770 p. • WITTE, R., Al eeuwenlang een gastvrij volk. Overheidsreacties op racistisch geweld in Nederland 1950 – 2009, Amsterdam, Aksant, 2010, 205 p.

Studies en rapporten

Algemeen • M. GOODWIN, V. RAMALINGAM en R. BRIGGS, “The New Radical Right: Violent and Non- Violent Movements in Europe”, London, Institute for Strategic Dialogue, 2012, 57 p. • V. RAMALINGAM, A. GLENNIE en S. FEVE, “Preventing and Countering Far-Right Extremism: European Cooperation. Country Reports”, Institute for Strategic Dialogue, 2012, 78 p. • A. WIDFELDT, “A fourth phase of the extreme right? Nordic immigration-critical parties in a comparative context”, NORDEUROPAforum 20, 2010, 1–2, 31 p. • EUROPOL, TE-SAT 2016, 59 p. • INSTITUUT VOOR VEILIGHEIDS -EN CRISISMANAGEMENT, “Lone-Wolf Terrorism”, 2007 http://www.transnationalterrorism.eu/tekst/publications/Lone-Wolf%20Terrorism.pdf, geconsulteerd op 27 januari 2017.

103

Duitsland • A. RÖPKE, ”Braune Kameradschaften”, Bundeszentrale für Politische Bildung: Dossier Rechtsextremismus, 13 september 2006. • N. LANGENBACHER en B. SCHELLENBERG, “Is Europe on the “Right” Path? Right-wing extremism and right-wing populism in Europe”, FES, 2011, 342 p. • R. MELZER en S. SERAFIN, “Right-Wing Extremism in Europe: Country Analyses, Counter- Strategies and Labor-Market Oriented Exit Strategies”, FES, Forum Berlin, 2013, 444 p. • BUNDESAMT FÜR VERFASSUNGSSCHUTZ, “2015 Annual Report on the Protection of the Constitution: Facts and Trends”, Federal Ministry of the Interior, 34 p. • BUNDESAMT FUR VERFASSUNGSSCHUTZ, “Welcome”, https://www.verfassungsschutz.de/en/index-en.html, geraadpleegd op 30/4/2017. • BUNDESAMT FÜR VERFASSUNGSSCHUTZ, “What is right-wing extremism?”, https://www.verfassungsschutz.de/en/fields-of-work/right-wing-extremism/what-is-right-wing- extremism, geraadpleegd op 1/03/2017. • AMADEU ANTONIO STIFTUNG, “About the Amadeu Antonio Foundation”, http://www.amadeu- antonio-stiftung.de/eng/about-us/, geraadpleegd op 30/4/2017. • AMADEU ANTONIO STIFTUNG, “The foundation’s work”, http://www.amadeu-antonio- stiftung.de/eng/about-us/, geraadpleegd op 30/4/2017. • COUNTEREXTREMISM.ORG, “EXIT Germany”, https://www.counterextremism.org/resources/details/id/553/exit-germany, geraadpleegd op 5/4/17. • BUNDESAMT FÜR VERFASSUNGSSCHUTZ, “2011 Annual Report on the Protection of the Constitution: Facts and Trends”, Federal Ministry of the Interior, 63. • BUNDESAMT FÜR VERFASSUNGSSCHUTZ, “What is right-wing extremism?”, https://www.verfassungsschutz.de/en/fields-of-work/right-wing-extremism/what-is-right-wing- extremism. • EXIT-DEUTSCHLAND, “Case study report”, Institute for Strategic Dialogue, 2 p.

België • R. VERREYKEN, “Geschiedenis van de V.M.O.”, http://www.vlaamsemilitantenorde.com/geschiedenis.htm. • K. DILLEN, “Bert Eriksson”, http://www.vlaamsemilitantenorde.com/Bert%20Eriksson.htm. • CoPPRa, “Case study report”, Institute for Strategic Dialogue, 2010, 2 p. • FOD JUSTITIE, “Veiligheid van de Staat”, https://justitie.belgium.be/nl/overheidsdienst_justitie/organisatie/onafhankelijke_diensten_en_c ommissies/veiligheid_van_de_staat, geraadpleegd op 1/5/2017. • UNIA, “Geschiedenis”, http://unia.be/nl/over-unia#Geschiedenis, geraadpleegd op 20/04/2017. • UNIA, “Unia in het kort”, http://unia.be/nl/over-unia#Geschiedenis, geraadpleegd op 20/04/2017. • VSSE, “Jaarverslag 2011”, 111 p.

Nederland • I. VAN DER VALK en W. WAGENAAR, “Monitor Racisme en Extremisme”, Anne Frank Stichting, 2010, 131. • J. VAN DONSELAAR, “Eerste Rapportage Monitor Racisme en Extreemrechts”, Leiden, LISWO, 1997, 15. • J. VAN DONSELAAR en P. RODRIGUES, “Monitor Racisme en Extremisme. Zevende Rapportage”, Anne Frank Stichting en Universiteit Leiden, Amsterdam/Leiden, 2006, 118. • F. DEMANT, W. WAGENAAR en J. VAN DONSELAAR, “Deradicaliseren in de praktijk”, Monitor Racisme & Extremisme, Amsterdam, Anne Frank Stichting/Amsterdam University Press, 2009, 91 p.

104

• AIVD, “Jaarverslag 2016”, Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, april 2017, 12 p. • AIVD, “Jaarverslag 2015”, Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, april 2016, 38 p. • NCTV, “Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland 44”, Ministerie van Veiligheid en Justitie, april 2017, 9 p. • AIVD, “Lonsdale-jongeren” in Nederland. Feiten en fictie van een vermeend rechts- extremistische subcultuur”, Den Haag, AIVD, 2005, 7. • AIVD, “Afkalvend front, blijvend beladen, Extreemrechts en rechts-extremisme in Nederland”, Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, 2010, 15 p. • ANNE FRANK, “Nieuwe aanpak deradicalisering”, http://www.annefrank.org/nl/Educatie/Discriminatie-in-Nederland/Monitor-racisme/Nieuwe- aanpak-extreemrechtse-jongeren-kansrijk/, geraadpleegd op 25 april 2017. • ANNE FRANK, “Vijfde rapportage racisme, antisemitisme en extreemrechts geweld”, http://www.annefrank.org/nl/Educatie/Discriminatie-in-Nederland/Rapportages/Vijfde- rapportage-racisme-antisemitisme-en-extreemrechts-geweld/, geraadpleegd op 20/3/2017.

Artikels

• G. CAPOCCIA, “Anti-system parties: a reassessment”, Journal of Theoretical Politics, 14, 1, 2002, 9–35. • K. VON BEYME, “Right-wing Extremism in Post-war Europe”, West European Politics, vol. 11, no. 2, 1988. • T. BALE, “Cinderella and her ugly sisters: The mainstream and extreme right in Europe’s bipolarising party systems”, West European Politics, 26, 2003, 67–90. • A. GLET, "The German Hate Crime Concept: An Account of the Classification and Registration of Bias-Motivated Offences and the Implementation of the Hate Crime Model Into Germany's Law Enforcement System", The Internet Journal of Criminology, 2009, 16. • M. MINKENBERG, “The West European radical right as a collective actor: Modelling the impact of cultural and structural variables on party formation and movement mobilization”, Comparative European Politics, 1, 149-170. • M.J. GOODWIN en R. FORD, “Angry White Men: Individual and Contextual Predictors of Support for the British National Party”, Political Studies, 58(1), 1-25. • K. ARZHEIMER, “Contextual Factors and the Extreme Right Vote in Western Europe, 1980- 2002”, American Journal of Political Science, 53(2), 259-275. • B. BOWYER, “Local Context and Extreme Right Support in England: The British National Party in the 2002 and 2003 Local Elections”, Electoral Studies, 27(4), 611-620. • J. KAPLAN, “‘Right-Wing Violence in North America”, Terrorism and Political Violence, 7(1), 44- 95, 46. • J. HAGAN, H. MERKENS and K. BOEHNKE, “Delinquency and disdain: Social capital and the control of right-wing extremism among East and West Berlin youth”, American Journal of Sociology, 100(4), 1028-1052. • R. KOOPMANS en S. OLZAK, “Discursive Opportunities and the Evolution of Right-Wing Violence in Germany”, American Journal of Sociology, 110(1), 198-230. • L.M. MCLAREN, “Explaining right-wing violence in Germany: a time series analysis”, Social Science Quarterly, 80(1), 166-180. • D.P. GREEN, D.Z. STROLOVITCH en J.S. WONG, “Defended Neighborhoods, Integration and Racially Motivated Crime”, American Journal of Sociology, 104(2), 372-403. • M. WATTS, “Aggressive youth cultures and hate crime: Skinheads and xenophobic youth in Germany”, American Behavioral Scientist, 45(4), 600-615. • J. GERLACH, “Verbieten oder Nicht-Verbieten? Vom Umgang der streitbaren Demokratie mit extremistischen Vereinen nach 1990”, Jahrbuch öffentliche Sicherheit 2012/201, Frankfurt, 2012, 195-208.

105

• G. VAN DEN BERGHE, “Extreem-rechts in Nederland”, Ons Erfdeel, Jaargang 41, 1998, 613- 614.

Krantenartikels

• X., “Kein Märchen vom bösen Wolf”, 3 oktober 1980, http://www.zeit.de/1980/41/kein-maerchen- vom-boesen-wolf, geraadpleegd op 1/3/2017. • X., “Rechter verbiedt CP'86 wegens discriminatie”, 19 november 1998, http://www.volkskrant.nl/archief/rechter-verbiedt-cp-86-wegens-discriminatie~a451011/, geraadpleegd op 17/4/2017. • M. EECKHAUT, “Extreem-rechts plande aanslagen in ons land”, 8 september 2006, http://www.standaard.be/cnt/g5e11bsko, geraadpleegd op 9/3/2017. • G. TEGENBOS, “Aanhoudingen duwen Vlaams Belang in hoek”, 9 september 2006, http://www.standaard.be/cnt/gqd11e6ag, geraadpleegd op 8/3/2017. • G. COOL, “De gewelddadige traditie van extreem-rechts”, 12 september 2006, http://www.standaard.be/cnt/geq11gv8a, geraadpleegd op 8/3/2017. • X., “Blut und Boden in Vlaanderen”, 16 september 2006, http://www.standaard.be/cnt/g2911puh0, geraadpleegd op 30 januari 2017. • M. REYNEBEAU en K. VERHOEVEN, “Uiterst-rechts kan alleen maar dromen”, 16 september 2006, http://www.standaard.be/cnt/g2911puh6?pid=177464, geraadpleegd op 9/3/2017. • X., “Kogels voor ‘Blokwatcher’”, 18 september 2006, http://www.standaard.be/cnt/gq811qh07, geraadpleegd op 9/3/2017. • X., “Klacht tegen racistische websites”, 16 mei 2006. http://www.standaard.be/cnt/dmf16052006_064, geraadpleegd op 7/3/2017. • X., “BBET-leden verdacht van homejacking in Delft”, 4 december 2006, http://www.standaard.be/cnt/dmf04122006_045, geraadpleegd op 9/3/2017. • M. EECKHAUT, “Extreemrechtse BBET'ers verkochten anabolen”, 5 december 2006, http://www.standaard.be/cnt/gds15c2g2, geraadpleegd op 9/3/2017. • X., “Extreemrechts in Nederland radicaliseert”, 13 december 2006, http://www.standaard.be/cnt/dmf13122006_079, geraadpleegd op 27/3/2017. • X., “25 leden Blood and Honour aangehouden”, 5 februari 2007, http://www.standaard.be/cnt/gfu17rvgq, geraadpleegd op 15/4/2017. • M. EECKHAUT, “Blood and Honour houdt concert voor SS”, 22 februari 2007, http://www.standaard.be/cnt/gt118mv91, geraadpleegd op 9/3/2017. • X., “De Hitler van Oosterbeek”, 13 maart 2007, http://www.standaard.be/cnt/gb19h7oq, geraadpleegd op 10/3/2017. • X., “Verbod haalt de eindstreep niet”, 19 april 2007, http://www.standaard.be/cnt/hn1b2dgc, geraadpleegd op 18 maart 2017. • D. DE PRINS, “Ook neonazi's hebben grondwettelijke rechten”, 17 april 2007, http://www.standaard.be/cnt/tr1ausgt, geraadpleegd op 18/3/2017). • X., “Politie wil hinderlijke fuiven aan banden leggen”, 14 juni 2007, http://www.standaard.be/cnt/jl1di4em, geraadpleegd op 18/3/2017. • D. HERMANS, “Blood & Honour roept op tot 'actie tegen homo's'”, 13 juli 2007, http://www.standaard.be/cnt/8d1er1ie, geraadpleegd op 9/3/2017. • X., “Lambert dient Blood and Honour-voorstel opnieuw in”, 27 oktober 2007, http://www.standaard.be/cnt/j41j9glf, geraapleegd op 18/3/2017. • X., “Tweede Kamer wil verbod op Blood & Honour”, 29 maart 2007, http://www.volkskrant.nl/binnenland/tweede-kamer-wil-verbod-op-blood-en-honour~a937545 /, geraadpleegd op 20/3/2017. • C. SPEKSNIJDER, “Vrij spel voor cyber-neonazi's”, 25 juni 2008, http://www.standaard.be/cnt/jv1th9rh , geraadpleegd op 20/3/2017.

106

• X., “Blood and Honour Vlaanderen stopt er (eventjes) mee”, 8 februari 2008, http://www.standaard.be/cnt/rp1nnft9_2, geraadpleegd op 10/3/2017. • X., “Gemeenteraad verbiedt neonazi's op Lommels grondgebied”, 28 januari 2008, http://www.standaard.be/cnt/r61n2954, geraadpleegd op 18/3/2017. • X., “Wettelijkheid neonazireglement Lommel in vraag gesteld”, 1 februari 2008, http://www.standaard.be/cnt/d71ncnc7, geraadpleegd op 18/3/2017. • X., “Samenscholingsverbod houdt neonazi’s tegen”, 12 januari 2009, http://www.standaard.be/cnt/f224u53p, geraadpleegd op 18/3/2017. • X., “Federaal parket buigt zich over Blood and Honour”, 27 mei 2008, http://www.standaard.be/cnt/dmf27052008_063, geraadpleegd op 10/3/2017. • X., “Verdachten organisatie neonaziconcerten vrijgelaten”, 21 oktober 2008, http://www.standaard.be/cnt/b27061901081021, geraadpleegd op 10/3/2017. • M. EECKHAUT, “Drie organisatoren van naziconcerten opgepakt”, 22 oktober 2008, http://www.standaard.be/cnt/1d221eng, geraadpleegd op 10/3/2017. • X., “Hitlergroet levert fikse geldboete op”, 20 november 2008, http://www.standaard.be/cnt/14233tne, geraadpleegd op 20/4/2017. • M. EECKHAUT, “Parket wil neonazi's voor de rechter”, 2 december 2008, http://www.standaard.be/cnt/4n23h9rh,geraadpleegd op 10/3/2017. • X., “Vlaams Belang-raadslid weer gelinkt aan neonazisme”, 23 oktober 2009, http://www.standaard.be/cnt/a12h0372, geraadpleegd op 9/3/2017. • X., “België vervolgt extreemrechtse organisatie Blood & Honour”, 7 januari 2010. http://www.standaard.be/cnt/dmf20100107_004,geraadpleegd op 11/3/2017 • X., “Leden Blood & Honour naar strafrechter verwezen”, 2 februari 2010, http://www.standaard.be/cnt/dmf20100202_017,geraadpleegd op 11/3/2017 • X., “Blood & Honour-leden schuldig aan racistisch geweld”, 18 oktober 2010, http://www.standaard.be/cnt/dmf20101018_124, geraadpleegd op 11/3/2017. • J. DE WITTE, “Neonazi's kun je wel tegenhouden”, 15 januari 2010, http://www.standaard.be/cnt/tc2kqnsl, geraadpleegd op 18/3/2017. • M. JUSTAERT, “Verbod op radicale groepen haalt het niet”, 30 juni 2012X., “Leider BBET valt agent aan”, 3 januari 2011, http://www.standaard.be/cnt/vh34ft59, geraadpleegd op 9/3/2017. • X., “Celstraf gevorderd tegen drie vermoedelijke leden van Blood & Honour”, 9 februari 2011, http://www.standaard.be/cnt/dmf20110209_043, geraadpleegd op 10/3/2017. • X., “Drie leden Blood and Honour veroordeeld tot 3 maanden cel”, 9 maart 2011, http://www.standaard.be/cnt/dmf20110309_027,geraadpleegd op 10/3/2017. • X., “Blood and Honour heeft afdeling in Wallonië”, 10 september 2011, http://www.standaard.be/cnt/dmf20110910_011, geraadpleegd op 11/3/2017. • X., “Kamer wil debat over verbod voor radicale groeperingen”, 6 juni 2012, http://www.standaard.be/cnt/dmf20120606_158, geraadpleegd op 18/3/2017. • X., “CGKR: 'Preventieve censuur vermijden'”, 4 juni 2012, http://www.standaard.be/cnt/dmf20120604_104, geraadpleegd op 18/3/2017. • X., “Oppositie tegen verbod Sharia4Belgium”, 8 juni 2012, http://www.standaard.be/cnt/dmf20120607_00176486, geraadpleegd op 18/3/2017. • A.-S. DEKEYSER, “Nieuwe nazi's zijn links”, 16 februari 2013, http://www.standaard.be/cnt/dmf20130215_00471804, geraadpleegd op 12/3/2017. • X., “Neo-Nazi gang trial to get under way in Germany after chaotic start”, 3 mei 2013, https://www.theguardian.com/world/2013/may/03/beate-zschape-trial-germany-neo-nazis, geraadpleegd op 4/2/2017. • X., “Blood & Honour”, https://nl.wikipedia.org/wiki/Blood_%26_Honour, geraadpleegd op 10/3/2017. • M. EECKHAUT, “Vlaamse neo-nazi staat terecht in Nederland”, 23 juli 2013, http://www.standaard.be/cnt/dmf20130722_00667427, geraadpleegd op 11/3/2017. • X., “CGKR: “Veroordeling BBET is zeer krachtig signaal””, 7 februari 2014, http://www.deredactie.be/cm/vrtnieuws/binnenland/1.1865682, geraadpleegd op 10 februari 2014.

107

• X., “Vier BBET-leden krijgen celstraffen”, 7 februari 2014, http://www.standaard.be/cnt/dmf20140207_00968504, geraadpleegd op 11/3/2017. • F. ROGIERS, “Bloed, Bodem en Oogkleppen”, 15 februari 2014, http://www.standaard.be/cnt/dmf20140213_00978402, geraadpleegd op 6/2/2017. • N. VANHECKE, “Radicalisering jongeren jarenlang onderschat“, 3 juni 2014, http://www.standaard.be/cnt/dmf20140602_ • 01127432, geraadpleegd op 18/3/2017. • N. VANHECKE, “Facebook is het nieuwe Mein Kampf”, 13 juni 2014, http://www.standaard.be/cnt/dmf20140612_01138720, geraadpleegd op 27/3/2017. • L. LEMMENS, “Jambon wil dat alle politiemensen CoPPRa-opleiding volgen”, 2 maart 2015, http://www.polinfo.be/newsview.aspx?contentdomains=POLINFO&id=VS300305525&lang=nl, geraadpleegd op 18/3/2017. • J. VRIELINCK, “De negationismewet bestaat niet”, 26 juni 2015, http://www.standaard.be/cnt/dmf20150625_01748588, geraadpleegd op 1/04/2017. • X., “‘Nazistisch, maar te klein om gevaarlijk te zijn’”, 18 januari 2017, http://www.standaard.be/cnt/dmf20170117_02680554, geraadpleegd op 30/1/2017. • K. DE RUYTER, “Het geheime leven van Oberleutnant Franco A.”, 3 mei 2017, http://www.standaard.be/cnt/dmf20170502_02863053, geraadpleegd op 7/5/2017.

108