H'ET SMEERENBURGPROJECT STARTPUNT VAN HISTORISCHE ARCHEOLOGIE ALS NIEUWE DISCIPLINE IN NEDERLAND? louwrens hacquebord

Drs. L. Hacquebord is als wetenschappelijk medewerker verbonden aan de interfac~ltaire werkgroep 'Het Arctisch Centrum' van de Rijksuniversiteit te Groningen. tig schepen per jaar voor de walvisvangst werden uit­ inleiding gereed. Hij verwerpt daarmee de hypothese van W. Scc­ resqy, die het aantal schepen van de Noordsche Co~ In zijn in 1874 verschenen boek Geschiedenis der pagnie.op dertig stelde. (8) Noordsche Compagnie wijdt S. Muller F zn. één hoofd­ Echt onduidelijk wordt de zaak pas als het gaat stuk aan de vestigingen der Noordsche Compagnie in om het aantal inwoners van de seizoensnederzettingen het Hoge Noorden. Hij acH dit van belang omdat er op en Jan Y~eneiland. Volgens Scoresqy "over de uitgebreidheid en het belang daarvan een was na de afloop van het octrooi van de ongelooflijk groot misverstand heerscht". (1) Een mis­ Noordsche Compagnie in 1642, bevolkt met ongeveer verstand dat voortkomt uit verhalen 'die de ronde doen 12.000 tot 18.000 man; voor deze schatting beroept hij over de grootste Nederlandse walvisvangstnederzetting zich op een achttiende eeuws Nederlands boek.(9) op de westkust van Spitsbergen. Na een bloemlezing Muller reduceert dit aantal behoorlijk en De Jong uit deze verhalen gegeven te hebben merkt Muller het houdt het voor Smeerenburg op ten hoogste 1600 mensen volgende op: .(10) Hoe groot de omvang van het bedrijf was en hoe­ '~et is geoorloofd te vragen, wat de bij uitstek veel mensen jaarlijks werk vonden in de walvisvaart practische Nederlanders der zeventiende eeuw be­ wordt in deze studies niet duidelijk gemaakt. In de doelden met het bouwen van dergelijke inrichtin­ buitenlandse wetenschappelijke literatuur wordt voor gen op de barre en jaarlijks slechts gedurende de omvang van het Nederlands.e walvisvangstbedrijf een paar maanden bezochte kusten, tenzij archeo­ meestal nog Scoresqy aangehaald. Zo verscheen onlangs logische naspeuringen de geleerden misschien een­ een Noorse publicatie over de geografie van Spitsber­ ~aal tot de ontdekking brengen dat men hier met gen waarin inwonersaantallen van meer dan 1000 werden een asyl voor schipbrèukelingen te doen heeft of genoemd. (11) Helemaal bont maakt een Duits onderzoe­ met de prototype dier hospitalen voor teringlij­ ker het in een in 1980 verschenen boek: ders, wier aanbouw op Spitsbergens stranden nog "In the seventeenth century there was a flourishing onlangs door aardrijkskundigen van naam voorspeld Dutch Whalingtown, Smeerenburg, on the west-coast werd". (2) of Spitsbergen, with a summerpopulation at times Het door Muller gesuggereerde archeologisch on­ numbering up to 30.000 inhabitants". (12) derzoek heeft thans plaatsgevonden. Dit onderzoek mag Uit het bovenstaande moge blijken dat er nog steeds dan wel niet geleid hebben tot de ontdekking van sprake van het reeds door Muller gesignaleerde misver­ een asyl of hospitaal, niettemin heeft men thans een stand over de omvang van de Nederlandse activiteiten duidelijk beeld gekregen van de oorspronkelijke ne­ op Spitsbergen in de zeventiende eeuw., Historisch on­ derzetting op Spitsbergen; een beeld dat ook C. De dezoek heeft tot dusverre geen duidelijkheid kunnen Jong, die bijnaJhonderd jaar na Ymller over Spits­ verschaffen over zaken als het aantal schepen, de hoe­ bergen schreef, nog niet kon geven. (3) veelheid mensen, de grootte van de huizen, het aantal traankokerijen, het uiterlijk en de interne structuur het tot nu toe verrichte historisch van de nederzettingen. De schriftelijke bronnen bieden, onderzoek naar het zich laat aanzien, geen uitkomst en kunnen geen antwoord geven op de gestelde vragen. Reeds in 1874 stelde Muller vast dat de over Smeerenburg in omloop ,zijnde verhalen met de nodige het smeerenburgproject reserve gelezen moesten worden. De Jong kwam in zijn dissertatie van 1972 tot dezelfde conclusie. Het Het Arctisch Centrum, een interfacultaire werkgroep beeld dat deze onderzoekers op grond van archief- en van de Rijksuniversiteit van Groningen, startte onder literatuurgegevens schetsten was dat van een "verza-­ andere vanwege de genoemde lacunes in onze kennis van meling nooddruftige barakken" met een minimum aan de geschiedenis van de oude Nederlandse walvisvaart ruimte en comfort. (4) Voeg, aldus beide auteurs, aan een nieuw onderzoek. In dit onderzoek werd geen gebruik dit huttendorp een kerk, een fort en een aantal ovens gemaakt van de conventionele onderzoeksmethoden, maar toe en het beeld van de Nederlandse nederzetting maakte men gebruik van in de archeologie en andere Smeerenburg is compleet en waarheidsgetrouw.(S) verwante disciplines ontwikkelde onderzoeksmethodes, Toch is het beeld dat uit de recente opgraving van zoals veldverkenningen en opgravingen. De archeologie een deel van Smeerenburg naar voren komt anders, zo­ zou in dit verband kunnen functioneren als hulpweten­ als uit het vervolg van dit opstel zal blijken. schap voor de geschiedenis teneinde deze discipline van Een ander probleam dat nooit bevredigend is op­ ontbrekende gegevens te voorzien waardoor een interes­ gelost, ,is de vraag hoeveel schepen de Noordsche sant deel van onze Nederlandse geschiedenis beter bekend Compagnie ieder jaar naar het Noorden uitreedde. zou worden. De inbreng van de archeologie zou echter met Muller heeft een poging gedaan het aantal schepen aan bovenstaande type~ing te kort worden gedaan, aangezien in de hand van de hem toen ter beschikking staande bron­ het onderzoek ook 'specifiek archeologische probleem­ nen te bepalen. Voor ontbrekende jaren maakte hij stellingen worden geformuleerd. schattingen op basis van bijvoorbeeld het aantal sloe­ Naast de walvisvangstindustrie als schakel tussen pen dat de walvisvaarders meebrachten. De jaarlijkse het middeleeuws ambachtelijk bedrijf en het modern­ uitreding zoals die door Muller berekend werd, ver­ industrieel bedrijf wordt in genoemd onderzoek aan­ toond ondanks alle betrachte nauwkeurigheid hiaten. (6) dacht besteed aan de leef- en werkomstandigheden van De Jong kan nauwelijks iets toevoegen aan Mullers de mens bij de walvisvaart. Zijn welzijns- en wel­ berekeningen a.l weet hij nog een tweetal bronnen op vaartspeil,wordt bestudeerd voorzover dat is te achter­ te sporen.(7~ De Jon~ uiteindelijke conclusie is dat halen uit de opgegraven materi~le resten. Tevens wor­ in de tijd van de Noordsche Compagnie gemiddeld twin- den allerlei schriftelijke bronnen als notari~le ver-

30 klaringen, contracten, scheepslogboeken, rekeningen Na de Tweede Wereldoorlog nam de druk van de musea en dergelijke bekeken. De veldgegevens worden voort­ en de National Park Service op de universiteiten nog durend vergeleken met het archiefmateriaal teneinde toe en op diverse symposia en congressen werd het be­ een zo volledig mogelijk beeld van het verblijf van lang van de historische archeologie als studierichting de zeventiende eeuwse Nederlandse walvisvaarders op benadrukt. Toch duurde het nog tot 1958 eer Harvard Spitsbergens westkust te krijgen. De ccmbinatie van als eerste universiteit in de Verenigde Staten een archief- en veldonderzoek naar de opbouw van een soort c~sus historische archeologie startte. Vele nederzetting die door gunstige omstandigheden naast universiteiten zouden daarna volgen. Hoewel de cursus­ een bronnen-documentatie ook een grote vondsten­ sen nog ondergebracht waren bij verschillende studie­ documentatie bezit, maakt dit onderzoek bij uitstek richtingen, was hiermee in de Verenigde Staten toch geschikt de vruchtbaarheid van een nieuwe richting de basis gelegd voor een zelfstandige opleiding histo­ van onderzoek, de historische archeologie, aan een rische archeologie. inspectie te onderwerpen. Door ccnfrontatie van Gedurende de laatste decennia verschenen er in de gegevens gekregen uit onderzoek vanuit een aantal Verenigde Staten veel publicaties die getuigen van een disciplines is het tevens mogelijk de interpretatie zeer levendig debat over historische archeologie. Thans van de archeologische opgravingsgegevens op hun be­ gaat de discussie niet meer over de relevantie van deze trouwbaarheid te toetsen. studierichting, maar over de richting die het vak moet De belangrijkste vraagstelling binnen het gehe­ uitgaan. Evenals bij de prehistorische archeologie le onderzoek is echter een ecologische. Onderzocht spelen in de historische archeologie nieuwe ontwikke­ wordt namelijk welke invloed de Nederlandse indrin­ lingen, die bekend zijn geworden onder de naam 'New gers op het arctisch ecosysieem hadden en in welke Archaeology', daarbij een belangrijke rol. Eén groep, mate zij zich aan de hen vreemde omgeving aanpasten. bestaande uit vooraanstaande ook antropologisch ge­ Getracht is de relatie van mens en omgeving in een schoolde archeologen als Lewis Binford, Michael Schiffer, model vast te leggen en dat op zijn wetmatigheden Robert Schuyler en last but not least Stanley South, te toetsen. Uit het bovenstaande moge blijken dat maakt zich sterk voor een meer nometetische of proces­ het project, hoewel gestart met een historische suele benadering van het vak. De onderzoekers uit de- vraagstelling, inmiddels is uitgebreid met een me­ ze groep lieten het echter niet bij mooie woorden al­ thodologische en een ecologische vraagstelling waar­ leen, maar probeerden ook deze idee~n in de praktijk door een multidisciplinaire aanpak onvermijdelijk te brengen. Met name South (17) trachtte algemene lij­ werd. (13) nen in de materi~le neerslag van historische samenle­ vingen aan te geven. Hij vergeleek daartoe de materi~­ historische archeologie In de verenigde staten le cultuur van een zestal opgegraven historische be­ wonings plaatsen. (18) Als tegenhanger van deze groep zou Reeds in 1910 maakte Carl Russell Fish tijdens men kunnen wijzen op die categorie van archeologen een bijeenkomst van de Wisconsin Archaeological welke een meer traditioneel historische achtergrond Society in ~adison de toehoorders van zijn lezing bezitten. Velen van hen hebben een Europese opleiding over de relatie tussen archeologie en geschiedenis gehad. Zij staan een idiografische aanpak in de archeo­ attent op de waarde die de archeologie voor histo­ logie voor wanneer men zich bezighoudt met sites uit de risch onderzoek heeft. (14) De archeoloog kan name­ historische tijd. Ook beschouwen zij geschiedenis en lijk, aldus Russell Fish, zowel materiaal ontdek­ kunstgeschiedenis als de meest verwante vakken. Ivor ken en conserveren als gegevens classificeren en No~l Humé, één van de vertegenwoordigers van deze stro­ rangschikken teneinde verder onderzoek mogelijk te ming, is van mening dat vrijwel alle voorwerpen uit de maken. Is dat geschied dan dient de historicus het historische tijd op schrift staan: gevondene te interpreteren en het in zijn histori­ "all that is required of the archeologist is the sche context te plaatsen. Het is niet nodig dat ar­ knowledge of how and where to look for it. This the cheoloog en historicus twee verschillende personen historian's approach; but it is frequently not that zijn. Iedere historicus zal een beetje archeoloog of the anthropologist, who takes the same piece of moeten zijn en iedere archeoloog zal over enige broken pottery and arrives at his conclusions qy vaardigheden van de historicus moeten beschikken. the same reasoning he applies to prehistoric arti­ De archeoloog treedt immers als historicus op als facts. He tries to classify it on the basis of its hij het materiaalonderzoek'beeindigd heeft en over­ appearance alone devising collective categories for gaat tot de synthese die moet leiden tot de recon­ different types of ware". (19) structie van het gebeurde. (15) Met deze constate­ Behalve Hume zijn Ian Walker en Clyde Dollar pleitbe­ ringen anticipeerde Russell Fish op de ontwikke­ zorgers van deze stroming in de historische arqheolo­ lingen die een halve eeuw later zouden leiden tot gie. het ontstaan van een nieuw vakgebied, de histori­ Hoewel een groot deel van de Europese archeologen sche archeologie. F~j was zijn tijd vooruit en bij deze ontwikkelingen passief heeft toegezien, begin­ kreeg dan ook nauwelijks bijval van de aanwezige nen deze ontwikkelingen de laatste jaren toch meer be­ collega's. Het zou tot de jaren'dertig en veertig kend t~ worden in Europa. Het gaat dan vooral om archeo­ duren voordat opnieuw aandacht geschonken werd aan logen uit die landen die gemakkelijk toegang hebben de materi~le cultuur als historisch studieobject. tot de Amerikaanse literatuur. Zowel voor de New In deze periode kwam een impuls uit een heel Archaeology als voor de Historical Archaeology bestaat andere richting. Ditmaal waren het vooral onder­ thans in Engeland, Scandinavi~ en Nederland een groei­ zoekers uit ·de museumwereld die, samen met de ende belangstelling. Op een dit voorjaar in Bergen National Park Service, aandacht vroegen voor het (Noorwegen) gehouden symposium werden opgravingen ge­ driedimensionale voorwerp als bron van historische presenteerd, waaronder het Smeerenburgonderzoek, die studie.(16) Door de grote economische crisis waren in historische bewoningsplaatsen waren verricht. De verscheidene archeologen in dienst gekomen bij af­ resultaten van deze archeologische onderzoekingen delingen van de National Park Service die zich be­ vormen een krachtige ondersteuni,ng van de betekenis zig hielden met restauratie en reconstructie van van de historische archeologie in Noorwegen. Reider nationale monumenten. Deze dienst voerde zelf opgra­ Bertelsen toonde met behulp van resultaten van op­ vingen uit teneinde de monumenten zo waarheidsge­ gravingen van verhoogde woonplaatsen in Noord-Noor­ trouw mogelijk te reconstrueren. Vanuit deze rich­ wegen uit de zeventiende en achttiende eeuw aan dat ting werd sterk gepleit voor de instelling van historisch archeologisch onderzoek niet alleen voor proefopleidingen bij universiteiten met als doel aanvullende gegevens kan zorgen, maar dat de resultaten historici, archeologen en museummedewerkers ver­ van de opgravingen van historische bewoningsplaatsen trouwd te maken met het gebruik van voorwerpen uit met goede schriftelijke documentatie ook implicaties historische tijd als onderzoeksbron. kan hebben voor oudere tijdsperipden.(20)

31 wel gelegen in het feit dat steeds meer historici inzagen dat het voorwerp een bron van informatie kan zijn waarmee ze de leemtes in de schriftelijke infor­ ontwikkelingen in nederland matiestroom kunnen opvullen. Reeds in 1971 hield G.N. Renaud, jarenlang lector in de middeleeuwse ma­ Afgezien van de polemiek die J.A. Holwerda en teri~le cultuur aan de Rijksuniversiteit te Utrecht, I.H. Gosses over de relatie arcr-eologie en gescr~ede­ een warm pleidooi voor het voorwerp als onderzoeks­ nis voerden in de jaren twintig van deze eeuw, gebeur­ bron voor de middeleeuwse'geschiedenis. Hij noemde de er in Nederland voor de Tweede Wereldoorlog vrij­ de archeclogie als derde dimensie in de middeleeuwse wel niets op het gebied van de rdstorische archeolo­ geschiedenis.(26) Vooral opgravingen kunnen, aldus gie.(21) In werd voor en na de oorlog wel Renaud, van belang zijn voorde mediaevistiek, omdat wat aandacht besteed aan losse bouwputvondsten. Ook behalve voorwerpen ook de bodemkundige context van zestiende- en zeventiende-eeuws materiaal werd dan de vondsten interessante informatie kan verschaffen. bekeken, maar de meeste voorwerpen verdwenen in de Ook in de museumwereld wordt thans meer aandacht be­ antiekhandel en daarna in privéverzamelingen. Syste­ steed aan de informatie-waarde van de materigle cul­ matisch gegraven werd er pas in de jaren zestig. tuur.. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de onlangs in het Eet instituut voor Prae- en Protohistorie van de Rijksmuseum te Amsterdam over dit onderwerp georga­ Universiteit van Amsterdam 'kreeg toen zelfs een af­ niseerde studiedag.(27) Hoewel de aandacht op dit deling die zich geheel richtte op het post-middel­ symposium vooral gericht was op het voorwerp of de eeuws onderzoek in de stadskern van Amsterdam.' Door A.E. afbeelding in het museum, was ook een lezing over ar­ Van Giffen waren toen al een aantal opgravingen in cheologisch onderzoek in het programma opgenomen. het centrum van de stad Groningen uitgevoerd die niet W.A. van. Es' benadrukte enerzijds het belang voor het beperkt bleven tot de prehistorische afzettingen, geschiedeni,sonderzoek van de vondst in zijn bodemkun­ maar ook de historische ontwikkelingen dienden bloot dige context en anderzijds het feit dat schriftelijke te leggen.(22) In het centrum van werd on­ bronnen een schat aan gegevens kan leveren aan de der leiding van C. Hoek een aantal onderzoekingen archeoloog. Ten aanzien van de tijdgrens tussen ar­ verricht en de Rijksdienst voor het Oudheidkundig cheologie en geschiedenis merkte van Es op dat echte Bodemonderzoek organiseerde eveneens een aantal op­ archeologische voorwerpen ook vandaag nog geprodu­ gravingscampagnes in de centra van steden. (23) Na- ceerd worden en de archeologie zich daarom tot het dat de bouwactiviteiten in de binnenstad van Amster­ heden diende uit te strekken.(28) dam steeds grotere vormen begonnen aan te nemen, Resumerend kunnen we stellen dat de ontwikkelin­ waren er meer archeologen nodig voor het zogenaamde gen in de Verenigde Staten langzamerhand in Europa stadskernonderzoek. Zij zouden ondergebracht wotden beginnen door te dringen. De onderzóekers staan nog bij een op te richten archeologische dienst van Pu­ onwennig tegenover het idee het voorwerp bij het blieke Werken en het Historisch Museum. Geldgebrek historisch onerzoek te betrekken of het archeologisch hield aanvankelijk de instelling van een dergelijk studieterrein tot het hedeh uit te breiden. In het dienst op, totdat men in 1972 begon met de aanleg Smeerenburgproject is voor het eerst een Nederlandse van de Metro-lijn Oost. Toen was de aanstelling van nederzetting opgegraven die dateert uit een histori­ tenminste één arcr-eoloog onvermijdelijk geworden. sche periode en een goede bronnen documentatie heeft. Deze archeoloog moest gedurende de werkzaamheden In het navolgende zullen enige resultaten van dit aan deze Metrolijn al het archeclogische werk voor onderzoek van Nederlandse vestigingen op Spitsbergen zijn rekening nemen. (24) In de centra van tal van worden behandeld. Kederlandse steden vindt thans in navolging van de reeds genoemde steden stadskernonderzoek plaats. Meestal gaat het daarbij om de middeleeuwse stads­ smeerenburg als voorbeeld kern, maar de laatste tijd neemt 'men steeds vaker ook jongere cultuurlagen mee in het onderzoek. Voor- Het Smeerenburgproject werd opgezet via een strak al in Amsterdam wordt onder leiding van J. Baart wetenschappelijk schema. Vooraf werden doelstellingen veel gedaan om de studie van de zestiende-, zeven­ geformuleerd en een onderzoekssttategie ontworpen. tiende- en achttiende eeuwse materi~le cultuur te Vervolgens werden in het veld en in het archief ge­ stimuleren. (25) gevens verzameld, die thans worden samengevoegd. Naast stadskernonderzoek vindt ook historisch De vele aspecten die aan het verblijf van mensen in archeologisch onderzoek plaats in de IJssèlmeerpol­ de Arctis onderscheiden worden, vereisten min of ders. Eet betreft hier scheepswrakken die dateren meer een opzet vanuit meerdere disciplines. Het his­ uit de periode

32 Uit deze gegevens kan met enige voorzicr-tigheid afgeleid worden dat het op Spitsbergen geconstateerde onregelmatige karakter der bedrijfsactiviteit wel eens zou kunnen gelden voor de gehele walvisvangst, dus inclusief het vangstgebied bij Jan Mayeneiland. De walvisvangst ten tijde van de Noordsche Compagnie zou dan veel minder regelmatig plaatsgevonden hebben dan Muller maar vooral De Jong veronderstelden. (31) De meeste bewindhebbers var. de kamers van de Noordsche Compagnie hadden volgens schriftelijke bronnen ook be­ langen in de twee andere handelsccmpagniel!n, de Ver­ eenigde Oost-Indiscr.e Ccmpagnie en de Geoctrooieerde West-Indiscr.e Compagnie. Deze belargen zullen zeker in Amsterdam in bepaalde jaren geprevaleerd r-ebben be­ ven die in de Noordsche Compagnie, waardoor onderbre­ kingen in de walvisvaart ontstonden. Bovendien kunnen ook politieke factoren het verloop van de walvisvaart beïnvloed hebben. In het begin van de jaren zestig werd Smeerenburg definitief verlaten. De verslechterende klimatologi­ sche omstandigheden dwongen de walvissen andere, ver van de baaien van Spitsbergen gelegen voedselgebieden te zoeken.(32) De vangstgebieden kwamen daardoor ver van Smeerenburg af te liggen, waardoor het nauwelijks zin had daar nog traan te koken. Een andere factor die in dit verband een rol speelde was het korter worden van de poolzomers. Het arbeidsseizoen duurde daardoor niet lang genoeg en omdat Spitsbergen soms zelfs de hele zomer door pakijs omringd bleef, werden de traankookmogelijkheden te onzeker.(33) Het walvis­ vangstbedrijf paste zicr- echter aar. de gewijzigde om­ standigheden aan. De gevangen walvis werd langszij het schip afgespekt en de traan werd in Nederland ge­ kookt. De schepen moesten evenwel aangepast worden aan het zeilen in het pakijs. Het bedrijf speciali­ seerde zich en voor een éénmalige uitreding, die een spectaculaire winst als doel had, leende het zich niet meer. Een aantal vooral uit Amsterdam afkomstige koop­ lieden verloor daardoor de interesse in de walvis­ vangst. Hun rol werd overgenomen door ondernemers uit kleinere plaatsen in Noord-Holland en Friesland. In de laatste fase van de walvisvangstindustrie te Smeeren­ burg kwamen de schepen die door de Amsterdamse kamer van de Noordsche Compagnie nog werden uitgereed, voor­ Figuur 1. Laatste bladzijde van het door de staten al uit deze gewesten. Friesland in het bijzonder le­ Generaal aan de Noordsche Compagnie verleende oc­ verde veel schepen en bemanningen voor de walvisvangst trooi, 27 januari 1614 (St.Gen. 12301). vanuit Amsterdam. Deze ontwikkeling kan men aantonen (Foto: Algemeen Rijksarchief Den Haag) door een analyse van de herkomst der voorwerpen uit de drie cultuurlagen. Zo waren de meeste tabakspijpfrag­ seizoensonderbrekingen maar onderbrekingen van enkele menten uit de onderste cultuurlaaR: var. de Amsterdamse jaren. In de profielen waren verschillende cultuurla­ traankokerij afkomstig uit Amsterdam, terwijl het me- gen te onderscheiden. In de Amsterdamse traankokerij rendeel van de fragmenten Qie zich werden zo drie door zandlagen van elkaar gescheiden in de bovenste laag bevonden, uit de stad Groningen cultuurlagen ontdekt, die met behulp van tabakspijp­ kwam. Van deze stad is bekend dat zij toendertijd het fragmenten konden worden gedateerd. Uit deze datering Noorden van Nederland van tabakspijpen voorzag. blijkt dat de Amsterdamse traankokerij van 1618 tot Nemen we het aantal schepen in beschouwing dan 1625 ieder jaar werd gebruikt. Van 1625 tot 1630 is blijkt dat iedere bepaling van het aantal schepen dat er vervolgens nauwelijks gewerkt en daarna kookten de jaarlijks werd uitgereed, een slag in de lucht is ge­ Amsterdams walvisvaarders tot het eind van de jaren weest. De gegevens bieden immers slechts informatie dertig weer traan op Spitsbergens westkust. Rond 1640 over een beperkt aantal jaren. De gemiddelde aantal­ werden de ovens van Amsterdam weer een aantal jaren niet len die De Jong en Muller noemen hebben dan ook weinig gebruikt. Aan het eind van de jaren veertig en vijfig waarde omdat ook in de beginperiode van het walvis­ kookten walvisvaarders van Amsterdam samen met die vangstbedrijf geen twee jaren achtereen hetzelfde aan­ van Zeeland weer op Amsterdameiland, terwijl de kamer tal schepen werd uitgereed. Het inwonersaantal van van Ehkhui zen en haar bezittingen verkocht. De Smeerenburg was derhalve aan sterke fluctuaties onder­ derde cultuurlaag van de Amsterdamse traankokerij hevig. Intensief onderzoek in de notari~le archieven komt dan ook niet voor in de traankokerij van Enkhui­ van Amsterdam, Haarlem, Rotterdam en Delft verschafte zen en Hoorn en wel in die van Middelburg. Deze veld­ enig inzicht in het minimum aantal jaarlijks uitgezon­ gegevens geven een beeld van de Noordsche Compagnie den schepen plus hun bestemming. (34) Dit archiefonder­ dat wijst op een onregelmatige bedrijfsvoering. Dit zoek leerde ons dat Smeerenburg maximaal 250 inwoners beeld wordt bevestigd door het aan het eind van de kan hebben gehad. Op grond van de archeologiscr.e gege­ jaren twintig ontbreken van notari~le acten betref­ vens is overigens een maximaal aantal van circa 120 fende de Noordsche Compagnie plus het afnemend aantal man waarschijnlijker. Dit verschil vloeit voort uit schepen van de Noordsche Compagnie in het begin van het feit dat men er steeds van uit is gegaan dat ieder de jaren veertig. Ook de hoge prijzen van Groenlandse schip een extra groep mensen meenam om aan land te traan na een periode van weinig activiteit lijkt in werken. Het is evenwel waarschijnlijker en tevens meer overeenstemming met de veldgegevens.(30) in overeenstemming met de verblijfsmogelijkheden in

33 Figuur 2. Schilderij van een Deens walvisvangststation, gesigneerd door A.B.R. Speeck 1634. Skokloster Zweden. (Foto: CFD)

Smeerenburg, dat per kamer ongeveer twintig man extra er gedurende de bewoning van Smeerenburg in de brand­ werd meegenomen voor het werk in de traankokerij aan stof-voorziening een ontwikkeling plaatsvond. In eerste land. Door veldwaarneming weten we dat er zich maxi­ instantie gebruikte men hout, turf en steenkool, dat maal zeven traankokerijen op Amsterdameiland bevonden: meegebracht was uit Nederland.(3&). Later, waarschijn­ zes Nederlandse en één Deense. De kamer Amsterdam had lijk reeds in de tweede fase, ging men op Spitsber- er twee en de andere kamers van de Noordsche Compagnie gen dagzomende bruinkoollagen exploiteren. Een reke­ hadden er ieder één. Iedere traankokerij omvatte ten ning van 1654 van de kamer van Harlingen lijkt dit minste één o~~n en twee huizen; een woonhuis en een te bevestigen; op deze rekening was namelijk slectts pakhuis. Het totale aantal huizen komt dan op twaalf, een bedrag voor brandhout opgevoerd (39). De belang­ met de Deense meegerekend op veertien. rijkste brandstof kwam toen kennelijk van Spitsbergen Het vondstmateriaal toont aan da.t de traankokerij­ zelf. Het belang van deze vondst voor de kosten/baten en zeer zelfstandig waren opgezet. Van onderling con­ verhouding en derhalve voor het rendement van het wal­ tact, in de zin van uitwisseling van gebruiksvoorwer­ visvangstbedrijf spreekt voor zièh. pen en aardewerk, was nauwelijks sprake. Iedere kamer Met bovengenoemde voorbeelden is getracht het bracht zoveel mogelijk zijn eigen uitrusting mee en belang van archeologisch onderzoek in bewoningsplaat­ ~as in staat zonder hulp van anderen de eigen jacht­ sen uit de historiscr.e tijd aan ts geven. Interessant bUit te verwerken. Niet onwaarschijnlijk is dat in de wordt het pas wanneer we de resultaten van het arte­ Amsterdamse traankokerij zier. enige neringdoenden op­ factenonderzoek gaan combineren met de bevindingen hielden, die het 'werkvolk' tegen betaling tabak en van het archiefonderzoek. Een dergelijke combinatie brandewijn leverden. Mogelijk kon men bij hen eveneens van resultaten kan een ander lictt werpen op een be­ brood kopen en schoenen laten lappen. Indien er in paalde episode waardoor een nieuw beeld ontstaat. Smeerenburg een kerk is geweest, dan stond deze in de Had de eerste doelstelling van het Smeerenburgproject Amsterdamse traankokerij.(35) Opgravingen toonden na­ betrekking op de historie van de walvisvaart, de twee­ melijk de mogelijke resten van een gebouw met een der­ de doelstelling is van meer theoretische en methodo­ gelijke functie. Dit kerkje, dat niet meer was dan een logische aard. Door confrontatie met eerder genoemde overdekte binnenplaats met ervoor een torentje, accen­ soorten gegevens is het mogelijk de interpretatie van tueerde wellicht de centrale plaats die Amsterdam in opgravingstekens op hun betrouwbaarheid te toetsen. het walvisvangetbedrijf ten tijde van de Noordsche Het bestek van dit artikel laat niet tóe lang bij Compagnie innam. Ook de geplaveide straten in dit deel deze doelstelling stil te staan. Op grond van de ar­ van de nederzetting en de aanwezigheid het enige al­ cheologische gegevens zijn modellen ontwikkeld die thans gedeeltelijk stenen gebouw van Smeerenburg wij­ betrekking hebben op de nederzetting, haar bewoners zen in die richting. Uit schriftelijke bronnen weten en de contacten met andere nederzettingen. Deze mo­ we dat de Commandeur-Ceneraal een eigen onderkomen had dellen worden getoetst met behulp van de scr~iftelijke en dat deze 'Generaels tent' onderdeel van de Amster­ bronnen, waardoor de waarde van de gebruikte modellen damse traankokerij was.(36) Op de plaats waar de Deen­ vastgesteld kan worden. Zo zou men op basis van de se traankokerij stond werden de restanten van een fort analyse van de materi~le cultuur en met uitsluiting opgegraven. Vanuit dit fort, dat niet meer dan een pla­ van alle reeds bestaande historische informatie kunnen teau van zes bij zes meter was, kon men de gehele Noord­ vaststellen met welke landen de inwoners van Smeeren­ baai bestrijken. Onder dit fort werden de restanten van burg handelscontacten onderhielden. Wanneer men dit een ander huistype gevonden dat eigendom moet zijn ge­ inderdaad zou doen kon wel een blijken dat het gaat weest van de Deense.walvisvangetcompagnie. om een scala van landen verspreid over de hele wereld. Aangezien de schriftelijke bronnen over de construc­ Met behulp van de schriftelijke bronnen en bestaande tie van de traanovens ~venmin erg duidelijk waren, werd historische kennis is vanzelfsrekend het· onzinnige een tweetal ovens opgegraven. Enerzijds werd daardoor van een dergelijke interpretatie van de materi~le meer duidelijkheid over de bouwwijze en het functione­ cultuur aantoonbaar. . ren der ovens verkregen en anderzijds verschaften deze De derde doelstelling van het Smeerenburgproject opgravingen nieuwe gegevens over de in de ovens gebruik­ valt geheel binnen de ecologische traditie van de Ne­ te brandstof. Een palynologisch onderzoek naar de her­ derlandse arcteologie. Onderwerp van studie is dan komst van kool dat in de Smeerenburg-site is gevonden, de invloed van de walvisvaarders op en hun aanpassing toonde aan dat tenminste een deel van deze kool op Spits­ aan het arctische milieu.In het voorgaande werd de bergen gedolven is.(37) Hieruit kon afgeleid worden dat aanpassing van het walvisvangstbedrijf aan de klimaats-

34 veranderingen reeds aangestipt. De aanpassingen die reageerden op veranderende condities en hoe gemakkelijk hierna nog aan de orde komen, hebben alle met de ves­ zij zich aan de omstandigheden aanpasten. Soms verliep tiging op Spitsbergen te maken. Deze kwamen voort uit deze aanpassing echter niet zo goed. De twee in Smeeren­ een leerproces en hadden hun invloed op de behuizing burg ondernomen overwinteringspogingen illustreren dat. en de materi~le cultuur. De behuizing van de walvis­ De eerste onder leiding van Jacob Seegersz van der Brugge vaarders werd steeds beter bestand tegen de.arctische vond plaats in de winter van 1633-1634 en was succes­ omstandigheden. De ontwikkeling van tijdelijke onder­ vol. De_tweede poging in het jaar daarop eindigde in komens in de vorm van provisorisch gemaakte tenten een drama; alle zeven overwinteraars stierven voordat van zeildoek en roeiriemen naar een vrijwel geheel de ~alvisvaarders hen in het nieuwe seizoen bereikten. (42) uit baksteen bestaand gebouw, geeft een duidelijke Globaal gezien wil het Smeerenburgproject meer aan­ adaptatiereeks aan. De bouwmaterialen vertonen een dacht besteden aan de consequenties die de Nederlandse zelfde adaptatiereeks; van zachte poreuze rode bak­ expansieperiode had voor-de natuurlijke omgeving en steen via hardere IJsselsteen naar de nog minder ero­ voor de participanten zelf. De verwachting is dat een sie-gevoelige hardgebakken Goudse klinker en natuur­ meer êcologiscHe benadering van deze belangrijke episo­ steen. Niet alleen de vloeren in de huizen werden de uit de vaderlandse geschiedenis een nieuw beeld kan verbeterd, ook de paden en de werkvloeren buiten wer­ geven van -de toenmalige activiteiten van een aantal den geplaveid. In de traankokerij van Amsterdam had Nederlandse ondernemers men zelfs een volledige bestrating gemaakt. De be­ woningsplaatsen werden tegen wateroverlast beschermd historische archeologie: een vak met mogelijk­ door deze op te hogen met zand. Blijkens de schelpen­ heden? associatie was dit zand, waarschijnlijk als ballast, uit Nederland meegenomen. Heuse watergoten zorgden Het Smeerenburgonderzoek speelt zich af op het voor de afvoer van het overtollige koel- of hemelwater grensvlak van archeologie en geschiedenis. Beide vak­ (40) De ter plaatse gevonden materialen werden in toe­ ken zijn nauw verwant en complementair; beide onder­ nemende mate gebruikt. Zo werd volop geëxperimenteerd zoeken het verleden van de mens, hoewel op verschil­ met het nieuwe materiaal: balein. Met dit materiaal lende wijze en met andere middelen. De archeoloog experimenteerde men reeds in Smeerenburg. werkt met voorwerpen en sporen die in de grond bewaard Met behulp van in Amerika ontwikkelde modellen als zijn gebleven en de historicus onderzoekt hoofdzake­ 'Critical Path' en 'Cash Flow' wordt nu nagegaan in lijk schrfitelijke bronnen. Beide hebben te maken met hoeverre genoemde modellen gebruikt kunnen worden om incomplete erfenissen, veel is in de loop der eeuwen de innovatieontwikkelingen bij balein aan te geven.(41) verloren gegaan. Vaak beschikken we 'nog over slechts Ook begon men meer en meer walvisbotten bij de bouw een fractie van de oorspronkelijke hoeveelheid infor­ van de huizen te gebruiken en toonde men zich inventief matie. In zo'n geval maakt een uitwisseling van gege­ bij de constructie van de stookplaatsen. Ten gevolge van vens het soms mogelijk het verlies te ondervangen en het smelten van de permafrost verzakten de vuurplaatsen kan een min of meer compleet beeld van de gebeurtenis­ namelijk steeds weer. Om dit tegen te gaan fundeerde sen gereconstrueerd worden. Een probleem daarbij is men deze vuurplaatsen met een dikke laag kalk of kool dat het beeld gevormd wordt vanuit huidige gezichts­ waardoor er behalve een goed fundament ook een goede punten. Juist daarom is het van belang dat de histori­ isolatie tussen vuur en permafrost ontstond. Thans, cus bij bestudering van schriftelijke bronnen te maken ongeveer driehonderdvijftig jaar later, wordt het heeft met een intermediair die als berichtgever van principe nog steeds in Noorse nederzettingen op Spits­ vroeger kan optreden. bergen toegepast. Aan al deze ontwikkelingen is te zien In het voorafgaande hebben we getracht door middel hoe verbluffend snel zeventiende-eeuwse Nederlanders van een aantal voorbeelden ontleend aan het Smeeren-

Figuur 3. Opgraving van de restanten van één van de huizen van de Amster­ damse traankokerij te Smeerenburg. (Foto: Ben Bekooy, Leiden)

35 burgproject duidelijk te maken dat archeologisch on­ nijverheid enzovoort uit oude tijden" meer in over­ derzoek in historische bewon~ngsplaatsen zin kan eenstemming komt met de huidige gang van zaken.(44) hebben en bij kan dragen tot de verbreding van onze Persoonlijk geef ik met betrekking tot de historische kennis omtrent het verleden. Immers lang niet alle archeologie de voorkeur aan Hume's visie op de archeo­ facetten van het dagelijks leven in vroeger tijd zijn logie: in papieren nalatenschappen terug te vinden. Archeo­ "the study of the material remains in relation­ logisch onderzoek kan de ontbrekende gegevens ver­ ship to documentary history and the stratigraphy schaffen zonder dat overigens daardoor per definitie of the ground in which they are found".(45) het algemene beeld van een periode uit de geschiede­ nis verandert. Het arceologisch onderzoek van bewo­ ningsplaatsen uit de historische tijd biedt bovendien Met dank aan Dr. H.K. 's Jacob en Drs. Y.B. Kuiper een goede mogelijkheid de interpretatie van archeolo­ voor het kritisch doorlezen van het manuscript en gi~che opgravingsgegevens te toetsen, zodat duidelijk­ Prof. Drs. H.H. van Regteren Altena voor zijn opmer­ heid verkregen wordt over de betrouwbaarheid van de kingen en aanvullingen. in zwang zijnde interpretatiemethoden. Archeologie van prehistorische culturen zou van zo'n toetsing kun­ notefl nen profiteren. Resumerend kunnen we stellen dat het Smeerenburg­ 1. S. Muller F zn"Geschiedenis der Noordsche Com­ project een onderzoeksproject is met een historische pagnie (Utrecht 1874) 133. en een archeologische vraagstelling. Een dergelijk 2. Ibidem, 133-134. onderzoek vraagt daarom een deskundigheid in beide 3. C. de Jong, Geschiedenis van de oude Nederlandse richtingen. Onderzoekers in dit project moeten naast Walvisvaart (Deel I; 1972) 192. en opgravingsdeskundigheid-en ervaring ook beschikken S. Muller F zn, ,"Smeerenburg". Eigen Haard, 1879, over een grondige kennis van de lokale geschiedenis 100-104. en de materiële cultuur. Kennis van oud schrift en 4. C. de Jong, Geschiedenis, 191. van opgravingstechnieken zijn niet voldoende; de on­ S. Muller F zn., "Smeerenburg", 100-104. derzoeker moet enerzijds in staat zijn meer algemene 5. C. de Jong, Geschiedenis, 192. inzichten te gebruiken voor de interpretatie van S. Muller F zn., Geschiedenis, 142. specifieke gegevens en anderzijds moet hij de gevon­ 6. S. Muller F zn., Geschiedenis, 109-110. den gegevens in de historische context kunnen plaat­ 7. C. de Jong, Geschiedenis, 186-187. sen. Historische archeologie is een vak met een eigen 8. W. Scoresby Jnr, An Account of the Arctic Regions, methodiek, een eigen theoretische achtergrond en with a History and Description of the Northern eigen problematiek. Een vak dat daarom om een eigen -Fishery (2 dln; 1820) deel 2;144. opleiding vraagt. In Amerika is de historische archeo­ 9. De walvischvangst, met veele bijzonderheden daar­ logie zo ver ontwikkeld dat het Qnderzoek uitgevoerd toe betrekkelijk (4 dln; Amsterdam-Harlingen 1784­ kan worden door gekwalificeerde onderzoekers. Indien 1786) deel 1; 28. wij in Nederla~d de beschikking hebben over goed op­ 10. S. Muller F zn., Geschiedenis, 109-110. en geleide onderzoekers, dan kan het historisch archeolo­ C. de Jong, Geschiedenis, 192. gisch onderzoek ook hier een grote ontwikkeling door­ 11. V. Hisdal, Geography of , A short survey maken. De Nederlandse bodem bevat immers veel restan­ (Polarhgndbok nr 2 Norsk Polar Institutt Oslo; ten uit historische perioden en bovendien heeft geen 1976) land ter wereld zo'n snelle en grondige verandering 12. H. Remmert, Arctic Animal Ecology (1980) 190. in haar inrichting doorgemaakt. Niet alleen het bo­ 13. L. Hacquebord, "Smeerenburg: The-Rise and Fall of demarchief in onze steden wordt door de veranderingen a Dutch Wha1ingsett1ement on the Westcoast of aangetast, ook dat van het platteland wordt meer en Spitsbergen" In: Proceedings of the International meer bedreigd.(43) Ruilverkavelingen, stads- en dorps­ Symposium Early European Exploitation of the uitbreidingen en grote infrastructuurprojecten bedrei­ Northern Atlantic 800-1700 (Arctic Centre; Gronin­ gen bijvoorbeeld het bodemarchief buiten de grote ste­ gen 1981) 83. den. Het is dan ook geen wonder dat natuur- en land­ 14. Carl Russell Fish, "Relation of Archaeology and schapsbeschermingsorganisaties in Nederland -zich steeds History" in: Robert L. Schuyler, ed. Historical intensiever gaan bezig houden met de ontwikkelingsge­ Archaeology: A guide to substantive and theoreti­ schiedenis van ons cultuurlandschap. In hun strijd cal contributions (1978) 8-10. tegen genoemde bedreigingen worden deze organisaties 15. Ibidem, 8. steeds vaker geconfronteerd met vragen omtrent het ont­ 16. Carl P. Russell, "HistoricalObjects as Sources staan en de ouderdom van bepaalde te beschermen land­ of History" in: Robert L. Schuyler, ed. Historical schapsstructuren. Historisch archeologisch onderzoek Archaeology: A guide to substantive and theoreti­ kan de natuur- en landschapsbeschermingsorganisaties cal contributions (1978) 12. belangrijke gegevens verschaffen. Het stadskernonder­ 17. Stanley South, Method and Theory in Historical zoek moet bovendien op korte termijn aangevuld worden Archaeology (1977) 345. met onderzoek op het platteland. Dan pas wordt echt 18. Ibidem, 150-151. vergelijkend onderzoek mogelijk. Snel handelen is ge­ 19. Ivor Noël Hume, "The Why, What, and Who of Histo­ boden omdat steeds meer materiële resten verdwijnen rical Archaeology" in: Robert L. Schuyler, ed. ten gevolge van de snelle ontwikkelingen in de herin­ Historical Archaeology: A guide to substantive richting van ons land. De Faculteit der Letteren van and theoretical contributions (1978) 205. de Groninger universiteit zou in haar cultuur-histo­ 20. Reidar Bertelsen"Arkeologi pg Nyere tids materiale rische variant van de studierichting Algemene Letteren forkings politiske synspunkt" N.A.M. Symposiet een combinatie van geschiedenis en archeologie moeten Bergen 1982. realiseren, een opleiding die uitmondt in historische 21. I.H. Gosses, "Archaeologie tegenover historie, archeologie en inspeelt op de hiervoor geschetste ont­ noodeloze geschillen" (1921) 167-204; en J.A. wikkelingen in de Amerikaanse universitaire wereld. Holwerda (1920) 67ev. Beide in Oudheidkundige Mede­ Laten we hopen dat de meningen binnen de Neder­ deelingen uit s Rijksmuseum van Oudheden te Lei­ landse archeologie zodanig veranderen dat deze disci­ den, Nieuwe Reeks. pline niet meer gebonden is aan een al te kunstmatige 22. A.E. van Giffen en H. Praamstra, "Bijdrage tot de periodisering van de geschiedenis en dat ook bewonings­ geschiedenis van de stad Groningen binnen de Die­ plaatsen uit historische tijd opgegraven kunnen worden, pen, I en 11" Groningse Volksalmanak, 1962 en zodat de omschrijving van het woord 'archeologie' in 1966. Van Dale Groot Woordenboek als "de kennis en studie 23. C. Hoek, in: Verslagen van de afdeling Oudheid­ van stoffelijke overblijfselen, de produkten van kunst, kundig Onderzoek (Gemeente Werken Rotterdam; 1960­ 1975) 36 24. J. Baart c.s., Opgravingen in Affsterdam, 20 jaar vervolg van pagina11 stadskernonderzoek (Amsterdam-Haarlem 1977)7. 25. Ibidem, 524. Burnham ~ John Kingsbury, ed. Space, Hierarchy H.H. van Regteren Altena geeft elders in dit and Society (Oxford 1979) 93-111. nummer van Groniek een uitvoerige uiteenzetting 11. Colin Renfrewen Malcolm Wagstaff, ed. An Island van het stadskernonderzoek in Nederland. Voor Polity. The archaeology of exploitation in Melos meer bijzonderheden verwijs ik naar dat artikel. (Cambridge etc. 1982) 26. J.G.N. Renaud, "Archeologie als derde dimensie 12. Zie ook: J.F. Cherry, "An archaic relief pithos in de middeleeuwse geschiedenis" Westerheem,XX­ fragment from Melos". Athens Annals of Archaeo­ no 5-6,265-284. logy, XII (1979) 241-245, 244-5. 27. Symposium "Het voorwerp als historische bron". 13. J. Friedman en M.J. Rowlands, "Notes towards an Georganiseerd door de Directie Musea, Monumenten epigenie model of the evolution of 'civilization'" en Archieven van het Ministerie van Cultuur, Re­ in: J. Friedman en M.J. Rowlands, ed.The Evolution creatie en Maatschappelijk Werk in samenwerking of Social Systems (London 1977) 201-276. met het Rijksmuseum, afdeling Nederlandse Geschie­ Zie ook: J.F. Cherry, "Generalizations and the ar­ denis en onder auspiciën van de Koninklijke Ne­ chaeology of the state" in: D. Green, C. Haselgrove derlandse Akademie van Wetenschappen, 26 mei en M. Spriggs, ed. Social Organization and Settle­ 1982. ment (Oxford 1978) 411-437. 28. W.A. van Es, "Het voorwerp als bron:de Archeoloog" en: C.A. Smith, Regional Analysis (2 din; London Lezing op het symposium "Het voorwerp als histo­ 1976) rische bron" (Rijksmuseum Amsterdam; 1982) 14. Friedman en Rowlands, Notes, 218. 29. L. Hacquebord, "The Smeerenburgproject- A study 15. Ibidem, 237. into the 17th century Dutch Whalingsettlement 16. Piet van de Velde, "De vorming van een 'vroege from the ecological angle". N.U.F.F.I.C. bulletin, staat' in Midden-Europa in de ijzertijd" in:Piet 3/4 vol. 25.19-31. van de Velde, ed. Evomatica. Een bundel opstellen 30. C. de Jong, Geschiedenis, 331. rond het onderwerp evolutie (Leiden 1981) 216-233 31. Ibidem, 186 ev. en S. Muller F zn. Geschiedenis, 17. Renfrew, Trade. 109-110. 18. Ibidem, 13. 32. L. Hacquebord, "The Smeerenburgproject",22ev. en 19. Elman R. Service, Origins of the State and Civili­ 29. zation. The Process of Cultural Evolution. 33. Friedrich Martens, Nauwkeurige beschrijvinge van (New York 1975) 76-77. Groenland of Spitsbergen enz. (Amsterdam 1710) 20. John L. Bintliff, Natural Environment and Human 20. Settlement in Prehistoric Greece (2 din; Oxford 34. Veel zoekwerk in de archieven werd verricht door 1977) Mevr. Joke Ubbens die als student-assistent bij 21. Henri J.M. Claessen en Peter Skaln!k, ed.The Study het Arctisch Centrum werkzaam was in de studie­ of the State (Den Haag 1981) 471. jaren 1980-1981 en 1981-1982. 22. Ik beschik niet over een gedetailleerde bodemkaart 35. "Ik leeze in de consistorieacten van 6 April 1630: van dit deel van Attika die ook de situatie in de alsoo de Noordse Compagnie twee predikanten ver­ archaïsche tijd weergeeft. Het grootste probleem zoekt voor de reijze naar Groenland, zal dit den is dat de voor dit onderzoek relevante gegevens Classis worden voorgestelt, om te zien of er ie­ schuil gaan onder de huidige wereldstad Athene. mand toe genegen ware",citaat G. Vrolikhert, Vlis­ Kaarten en tekeningen uit het begin van de negen­ singse Kerkhemel 1758. Uit: S. van Brakel, "Vroed­ tiende eeuwen eerder bieden wel enig soelaas, schapsresolutiën, sententiën en notariële acten maar daar staat tegenover dat de bodemgesteldheid betreffende de Noordsche Compagnie". Bijdragen en in het stroomdal sinds de Klassieke Oudheid ver­ Meedeelingen van het Historisch Genootschap, XXX, moedelijk belangrijk veranderd is. 311. 23. J.N. Coldstream, Geometric Greece (London 1977) 36. Jacob Seegerz van der Brugge, Twee journalen yeder 132-137. gehouden bij seven matroasen in haer overwinteren Zie ook: A.M. Snodgrass, Archaeology and the rise op Spitsbergen (in G.J. Zaagman, ed.; Amsterdam of the Greek state (Cambridge 1977) circa 1650)20. 24. John L. Bintliff, "New approaches to Human Geogra­ 37. H. Visscher, Palynologisch onderzoek naar de her­ phy. Prehistorie Greece: A Case Study" in: Fran­ komst van een bruinkoolmonster uit de nederzet­ cis W. Carter, ed. An Historical Geography of the ting Smeerenburg Spitsbergen (Utrecht 1980) Balkans (London 1977) 57-111. 38. G.W. Kernkamp, "Stukken over de Noordsche Com­ Zie ook: Bintliff, Natural Environment. pagnie". Bijdragen en Mededeelingen van het His­ 25. Aristoteles, Pol. 1272 a 32 - b 16. torisch Genootschap, XIX (1898) 297. 39. S. van Brakel, "Stukken betreffende de kamers der Noordsche Compagnie na afloop van het octrooi". Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap, XXXI (1910) 56-57. 40. L. Hacquebord, "The Smeerenburgproject", 30. 41. O.A. Spratt, "The Analysis of Innovation Processes". Journalof Archaeological Science, IX (1982) 79-94. 42. S.P. L'Honoré Naber, Walvischvaarten, overwinte­ ringen en jachtbedrijven in het hooge Noorden 1633­ 1635. Zes teksten verzameld en van aantekeningen voorzien. (Utrecht 1930) 43. W.A. van Es, J.M. Poldermans, H. Sarfatij en J. Sparreboom, red. Het bodemarchief bedreigd. Archeo­ logie en planologie in de binnensteden van Neder­ land (Amersfoort-'sGravenhage}100. 44. C. Kruyskamp, Van Dale Groot Woordenboek der Neder­ landse Taal. 45. Robert L. Schuyler, ed. Historical Archaeology, 202. 37