BIAXiaalBIAXiaal 281

Voedingsgewoonten en milieuomstandigheden op en rond een vroeg-middeleeuwse nederzetting bij (Fr.)

H. van Haaster

Oktober 2006

BIAXBIAX Consult

Onderzoeks- en Adviesbureau voor Biologische Archeologie en Landschapsreconstructie Colofon

Titel: BIAXiaal 281 Voedingsgewoonten en milieuomstandigheden op en rond een vroeg-middeleeuwse nederzetting bij Tzummarum (Fr.)

Auteur: H. van Haaster

Opdrachtgever: ADC-ArcheoProjecten

ISSN: 1568-2285

©BIAX Consult, Zaandam, 2006

Correspondentie adres: BIAX Consult Hogendijk 134 1506 AL Zaandam tel: 075 – 61 61 010 fax: 075 – 61 49 980 e-mail: [email protected] BIAXiaal 281 1

1. Inleiding

In opdracht van de provincie , afdeling Verkeer en Vervoer, heeft ADC ArcheoProjecten een archeologische opgraving en een begeleiding uitgevoerd in Tzummarum (gem. ). Op deze locatie worden een rotonde en bijbehorende toegangswegen aangelegd.1 Deze werkzaamheden zullen de bodem verstoren tot ca. 1 m onder maaiveld. Vooronderzoek heeft aangetoond dat zich ter plaatse een zeer waardevolle terp bevindt. De oostelijke flank van deze terp (de zgn. terp Sixma) is een beschermd rijksmonument en staat bekend onder de CMA codes 5G-31 en 5G-32.2 Terrein 5G-31 betreft de noordelijke helft van de terp Sixma, die zich ten zuiden van de Swaerderwei in het CMA terrein 5G-32 voortzet. De terp is onderdeel van de terpenreeks Lidlum-Tzummarum-, liggend op een kwelderwal welke dateert uit de Vroege Middeleeuwen, mogelijk zelfs uit de volksverhuizingtijd. Tijdens het vooronderzoek is aardewerk aangetroffen dat gedateerd kan worden in de 8e tot 10e eeuw.3 Om meer informatie over het vroegere landschap rond de terp en de activiteiten van de vroegere bewoners te verkrijgen, zijn tijdens het archeologisch onderzoek uit enkele grondsporen monsters genomen ten behoeve van botanisch onderzoek.

2. Geologische achtergrond

De terp Sixma ligt op een grote kwelderwal in het noorden van Westergo, ook wel de cap ridge (afsluitende rug) genoemd, omdat deze kwelderrug de grens vormt tussen Westergo en de Waddenzee.4 Het maaiveld van deze rug ligt vrij hoog, ca. 1.5 m. +NAP. De cap ridge splitst zich oostelijk van in twee kwelderwalsystemen: een zuidelijke rug waar Tzummarrum op ligt en een noordelijke rug waarop is gesitueerd. Zuidelijk van de kwelderwal van Tzummarum komen meerdere kwelderwallen voor waarop een groot aantal terpen in rijen zijn aangelegd. De terpenrijen in het kwelderwallengebied van Westergo kunnen archeologisch worden gedateerd met behulp van de aardewerkstratigrafie van Taayke.5 De oudste terpbewoning is aangetroffen op de meest zuidelijke rug. Het betreft de kwelderrug van Winsum – Dronrijp – Menaldum – Beetgum (ca. 400 voor Chr.). De jongste bewoning komt voor op de hierboven genoemde noordelijke rug – Oosterbierum – Firdgum en deze is archeologisch gedateerd rond 500 na Chr. In figuur 1 is de ontwikkeling van het kwelderwallenlandschap van Westergo in drie paleogeografische kaartreconstructies weergegeven, namelijk die van 600 voor Chr, die van 300 voor Chr. en die van 200 na Chr.6 Deze kustreconstructies zijn gemaakt op basis van de geologische en archeologische kennis van de regio.7 De ouderdom van de kwelderwallen is gebaseerd op een geoarcheologisch model waaruit blijkt dat de terpen op de kwelderruggen werden aangelegd wanneer zij het stadium van ‘midden-kwelder’ hadden bereikt. Dit houdt in dat de kwelder minder dan vijftig dagen per jaar onderwater liep.8 Op de paleogeografische reconstructies is de archeologisch gedateerde bewoningsgrens weergegeven met een rode stippellijn. Deze rode lijn is tevens de noordelijke begrenzing van het midden-kweldergebied. Zeewaarts

1 De centrumcoördinaten van de vindplaats zijn 166.251/583.784. 2 Centraal Monumenten Archief. 3 Veenstra 2002. 4 Vos 1999. 5 Taayke 1990. 6 Vos 1999. 7 Vos 1999, Vos & Gerrets 2004. 8 Vos 1999, Bazelmans et al. 1999. BIAXiaal 281 2

van deze lijn lag het lage kweldergebied en de overgang naar het waddengebied, de pionierzone. Deze lage kwelderzone werd frequent overspoeld.

Figuur 1 Paleogeografische reconstructie van de kustuitbouw van Westergo. Afbeelding: ADC-ArcheoProjecten.

3. Materiaal en methode

Ten behoeve van het botanisch onderzoek zijn uit vier grondsporen evenzoveel monsters genomen. Voor het onderzoek zijn de monsters eerst met water gezeefd over een set zeven met maaswijdten van 0.25, 0.5, 1.0 en 2.0 mm. De twee grootste fracties (1.0 en 2.0 mm) zijn in hun geheel onderzocht. Van de twee kleine fracties is een representatieve steekproef genomen. Voor de analyse is een opvallend-lichtmicroscoop met vergrotingen tot 50 maal gebruikt. De analyses zijn uitgevoerd door L. Kubiak (BIAX Consult). Een overzicht van de geanalyseerde monsters met hun contextgegevens wordt in tabel 1 gegeven. BIAXiaal 281 3

Tabel 1 Tzummarum-terp Sixma, overzicht van geanalyseerde monsters.

put spoor vondstnummer context datering volume (l) 1 5 53 afvalkuil 9e eeuw 2,5 1 1 54 afvalkuil 9e eeuw 2,5 1 2 55 afvalkuil 9e eeuw 3,5 1 6 57 afvalkuil 9e eeuw 4

4. Resultaten

De resultaten van het onderzoek staan weergegeven in bijlage 1. De aangetroffen soorten zijn onderverdeeld in cultuurgewassen en wilde planten. Binnen de categorie gebruiksplanten is een onderverdeling aangebracht die is gebaseerd op het vermoedelijke vroegere gebruik. Bij de onderverdeling van de wilde planten is uitgegaan van het systeem van Arnolds & Van der Maarel.9 In dit systeem wordt een sociologisch- ecologische indeling gehanteerd, waarbij planten worden ingedeeld op grond van overeenkomsten in standplaats en vegetatiestructuur. Met nadruk moet wel worden gesteld dat de indeling gebaseerd is op het huidige voorkomen in Nederland en dat deze indeling niet kritiekloos toegepast mag worden op vroegere vegetaties. Dit geldt met name voor antropogene vegetaties. Desalniettemin wordt omwille van de herkenbaarheid in de tabel uitgegaan van het huidige voorkomen. Bij de bespreking van de diverse vegetatietypen zullen indien nodig nuanceringen op de indelingen worden aangebracht.

4.1.1 Cultuurgewassen Wat de cultuurgewassen betreft zijn uitsluitend resten van granen gevonden. Vooral van gerst (Hordeum vulgare var. vulgare) zijn veel resten gevonden. Van broodtarwe (Triticum aestivum) is één verkoold fragment gevonden en van haver één verkoolde complete korrel. Naakte haverkorrels, zonder kafresten kunnen helaas niet tot op soort gedetermineerd worden. Hierdoor kan de aangetroffen korrel behalve van gecultiveerde haver (Avena sativa) ook afkomstig zijn van het akkeronkruid oot (Avena fatua). Gerst is een graan dat vroeger vooral in het kustgebied veel werd verbouwd. Uit experimenteel onderzoek is gebleken dat het goed bestand is tegen licht brakke invloeden. Daarom werd het vroeger op hoge delen van kwelders vaak verbouwd. Dit geldt ook voor haver. Broodtarwe kan niet in een brakke omgeving verbouwd worden.10 Op grond van de aan- of afwezigheid van kafresten worden wel eens conclusies getrokken over de locale verbouw of import van granen. Van gerst zijn zogenaamde aarspilfragmenten gevonden. Uit etnografisch onderzoek is gebleken dat deze onderdelen van de aar vooral in het afval van de eerste dorsronde voorkomen. Het is eveneens gebleken dat die eerste dorsronde alleen plaatsvindt op nederzettingen waar het graan verbouwd wordt.11 Dit sluit natuurlijk niet uit dat er wel eens een paar aarspilfragmenten in gedorst graan achter kunnen blijven. Van gerst zijn in totaal drie aarspilfragmenten gevonden. Dit is eigenlijk te weinig om locale verbouw van gerst te bewijzen, maar gezien de context van de vondsten (rurale nederzetting in het kustgebied) nemen we toch aan dat de gerst van locale herkomst is.

4.1.2 Wilde planten Onkruiden die in grondsporen uit archeologische context worden aangetroffen, geven vaak waardevolle informatie over menselijke activiteiten en milieuomstandigheden op en rond een nederzetting.

9 Arnolds & Van der Maarel 1979. 10 Bottema et al. 1980, 137. 11 Hillman 1984; Jones 1984. BIAXiaal 281 4

In de categorie ‘Onkruiden van voedselrijke akkers en tuinen’ valt het grote aantal zaden van uitstaande- en/of spiesmelde (Atriplex patula/prostrata) op. De zaden van deze twee meldesoorten lijken zoveel op elkaar dat meestal geen betrouwbaar onderscheid tussen de twee te maken is. De standplaatsen komen echter behoorlijk overeen. In het binnenland kunnen beide soorten op zeer voedselrijke standplaatsen zoals mesthopen worden aangetroffen. Spiesmelde (Atriplex prostrata) is van nature echter een echte kustplant, die voornamelijk op aanspoelsel aan de randen van kwelders voorkomt. Het is heel goed mogelijk dat we met deze soort te maken hebben, gezien de aanwijzingen die we hebben voor kwelders in de nabije omgeving. Voor ogentroost en helmogentroost (Euphrasia/Odontites) geldt min of meer hetzelfde verhaal. Deze soorten komen zowel in het binnenland als in het kustgebied voor. De vondsten in Tzummarum zijn waarschijnlijk afkomstig van rode ogentroost (Odontites verna subsp. serotina), een plant die veel in graslanden aan de bovenrand van kwelders groeit. Ook de reukeloze kamille (Tripleurospermum maritimum) heeft daar waarschijnlijk gestaan. De andere akker- en tuinonkruiden zijn soorten die veel op voedselrijke, omgewerkte grond voorkomen. Kleine brandnetel (Urtica urens), melganzenvoet (Chenopodium album) en vogelmuur (Stellaria media) worden veel in goedbemeste moestuinen en hakvruchtakkers (bijv. tussen aardappelen en bieten) gevonden. Ringelwikke (Vicia hirsuta) en vierzadige wikke (Vicia tetrasperma) waren vroeger beruchte akkeronkruiden. Ze waren ‘lastig’ omdat de planten in de graanhalmen klimmen en daardoor het oogsten ernstig bemoeilijken. Gewoon varkensgras (Polygonum aviculare) en grote weegbree (Plantago major) zijn echte tredplanten die op veel door dieren en mensen betreden plaatsen kunnen worden aangetroffen. Hun aanwezigheid op een nederzettingsterrein wekt uiteraard geen verbazing. Beide soorten komen ook voor in intensief beweide graslanden. In de categorie ‘Kwelderplanten’ zijn vondsten gedaan van melkkruid (Glaux maritima), zilte rus (Juncus gerardi) en schorrenkruid (Suaeda maritima). De aanwezigheid van deze soorten maakt het aannemelijk in de nabije omgeving sprake was van een graslandtype zoals dat tegenwoordig op hoge kweldergedeelten kan worden aangetroffen: de Associatie van Zilte rus (Juncetum gerardi). Het gaat om delen van de kwelder die alleen bij extreem hoog water door de zee worden overspoeld. De categorie ‘Graslandplanten’ is met een tiental soorten ook goed vertegenwoordigd. Helaas kon een aantal zaden niet goed gedetermineerd worden waardoor niet altijd bekend is van welke soorten de zaden precies afkomstig zijn. Een aantal graslandplanten behoort tot de zogenaamde storingsindicatoren. Dat zijn bijvoorbeeld valse voszegge of voszegge (Carex otrubae/vulpina) en krulzuring (Rumex crispus type). De verstoring waar de planten zo van lijken te houden, bestaat uit sterk wisselende milieuomstandigheden zoals wisselende waterstand, regelmatige betreding en begrazing. Ze worden tegenwoordig veel aangetroffen in graslanden die ’s winters onder water staan en ’s zomers begraasd (en betreden!) worden.12 Ook de bij de tredplanten ingedeelde grote weegbree, wordt vaak in dergelijke graslanden aangetroffen, evenals de hierboven al genoemde rode ogentroost. Heel vaak worden planten van storingsmilieus samen gevonden met kwelderplanten. Dat komt omdat de storingsplanten vaak in graslanden aan de bovenrand van kwelders groeien of op lagere delen van kwelders waar zoet water kan accumuleren.

5. Conclusies

De conserveringsomstandigheden op de vindplaats waren niet optimaal. Hierdoor zijn alleen verkoolde plantenresten bewaard gebleven. Desondanks heeft het botanisch

12 Schaminée et al. 1996, 34, 35. BIAXiaal 281 5

onderzoek gegevens opgeleverd op grond waarvan enige conclusies getrokken kunnen worden over de voedingseconomie en milieuomstandigheden. In de voedingseconomie van de nederzetting speelden gerst, tarwe en mogelijk haver een rol. Als we afgaan op de hoeveelheid aangetroffen resten, dan kan geconcludeerd worden dat gerst waarschijnlijk het belangrijkste graan was. Dit is in overeenstemming met andere gegevens van vindplaatsen in het kustgebied. De gerst is waarschijnlijk op hoge kweldergedeelten rond de nederzetting verbouwd. Van de (eventuele) haver kon niet worden bewezen of deze locaal werd verbouwd, maar we vermoeden het wel. Tarwe kan niet worden verbouwd in een brakke omgeving. Als de tarwe door de bewoners verbouwd werd, dan moeten zich dus in de omgeving van de terp akkers op ontzilte grond hebben bevonden. Het is ook mogelijk dat de tarwe geïmporteerd werd. Behalve aan akkerbouw deden de vroegere bewoners van de terp waarschijnlijk ook aan veeteelt. Uit het botanisch onderzoek is namelijk gebleken dat zich rond de terp graslanden bevonden waarvan de samenstelling veel lijkt op graslanden zoals die tegenwoordig op hoge kweldergedeeltes worden aangetroffen. In de tegenwoordige (bedijkte) kustgebieden komt dit graslandtype voor als een vrij smalle zone, maar vroeger waren het zones van soms vele kilometers breed. Voor bewoning was dit landschap zeer aantrekkelijk vanwege de bijna onbeperkte mogelijkheden voor begrazing door schapen of runderen.

6. Literatuur

Arnolds, E.J.M. & E. van der Maarel 1979: De oecologische groepen in de Standaardlijst van de Nederlandse flora 1975, Gorteria 9, 303-312. Bazelmans, J.G.A., D.A. Gerrets, J. de Koning & P.C. Vos 1999: Zoden aan de dijk. Kleinschalige bedijking van akker- en hooiland in de late prehistorie en protohistorie van noordelijk Westergo, Vrije Fries 79, 7-74. Bottema, S., T.C. van Hoorn, H. Woldring & W.H.E. Gremmen 1980: An Agricultural Experiment in the Unprotected Salt Marsh, Part II, Palaeohistoria 22, 127-140. Hillman, G., 1984: Interpretation of Archaeological Plant Remains: the Application of Ethnographic Models from Turkey, in: W. van Zeist & W.A. Casparie (eds.), Plants and Ancient Man, Rotterdam, 1-41. Jones, G.E.M., 1984: Interpretation of Archaeological Plant Remains: Ethnographic Models from Greece, in: W. van Zeist & W.A. Casparie (eds.), Plants and Ancient Man, Rotterdam, 43-61. Schaminée, J.H.J., A.H.F. Stortelder & E.J. Weeda 1996: De vegetatie van Nederland, III: plantengemeenschappen van graslanden, zomen en droge heiden, Leiden etc. Taayke, E., 1990: Die einheimische Keramik der nördlichen Niederlande, 600 v. Chr. bis 300 n.Chr., Teil I: Westergo (Friesland). Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 40, 109-222. Veenstra, H.W., 2002: De CMA-terreinen 5-G-31 en 5-G-32 te Tzummarum (gemeente Franekeradeel, een archeologisch onderzoek, RAAP-Briefverslag 2002-548/RT, . Vos, P.C. & D.A. Gerrets 2004 : Archaeology, a Major Tool in the Reconstruction of the Coastal Evolution of Westergo (The Northern ), Quaternary International 133/134, 61-75. BIAXiaal 281 6

Vos, P.C., 1999: The Subatlantic Evolution of the Coastal Area around the Wijnaldum- Tjitsma terp, in: J.C. Besteman, J.M. Bos, D.A. Gerrets & H.A. Heidinga (red.), The Excavation near Wijnaldum, Amsterdam, 33-73. Bijlage 1 Tzummarum-terp Sixma, resultaten macrorestenonderzoek. Tenzij anders vermeld, zijn alle resten verkoold. Legenda: m = gemineraliseerd, cf. = gelijkend op, + = tientallen.

put 1 1 1 1 spoor 5 1 2 6 vondstnummer 53 54 55 57 datering 9e eeuw 9e eeuw 9e eeuw 9e eeuw Cultuurgewassen Avena 1 . . . Haver Hordeum vulgare 75 . 4 . Gerst Hordeum vulgare, fragmenten + 1 . 11 Gerst Hordeum vulgare, aarspilfragmenten 2 . 1 Gerst Triticum aestivum, fragmenten . 1 . . Tarwe Cerealia indet, fragmenten . 8 4 17 Granen Onkruiden van voedselrijke akkers en tuinen Atriplex patula/prostrata 28 . 2 3 Uitstaande melde/Spiesmelde Chenopodium album 2 . 3 . Melganzenvoet Euphrasia/Odontites 1 1 . . Ogentroost/Helmogentroost Stellaria media . 1 2 . Vogelmuur Tripleurospermum maritimum 1 . . . Reukeloze kamille Urtica urens (m) 1 . . . Kleine brandnetel Vicia cf. tetrasperma . 1 . . Vierzadige wikke? Vicia hirsuta/tetrasperma 2 . 1 . Ringelwikke/Vierzadige wikke Tredplanten Plantago major 2 . . . Grote en Getande weegbree Polygonum aviculare 7 . . 2 Gewoon varkensgras Kwelderplanten Glaux maritima 21 1 . . Melkkruid Juncus gerardi 6 . . . Zilte rus Suaeda maritima . 1 . . Schorrenkruid Graslandplanten Agrostis/Poa 5 . . . Struisgras/Beemdgras Carex otrubae/vulpina 1 . . . Valse voszegge/Voszegge Cerastium cf. fontanum . 1 . Gewone en Glanzende hoornbloem? Festuca 1 . . . Zwenkgras vervolg Bijlage 1 put 1 1 1 1 spoor 5 1 2 6 vondstnummer 53 54 55 57 datering 9e eeuw 9e eeuw 9e eeuw 9e eeuw Medicago lupulina 15 1 . . Hopklaver Poa . 1 . . Beemdgras Rumex crispus type 4 . . . Krulzuring type Trifolium repens . 1 . . Witte klaver Vicia . 1 . . Wikke