Bestemmingsplan ‘Partiële herziening BP ‘Dreef 32a, ’ gemeente Neerijnen

HSRO Stedenbouw en Ruimtelijke Ontwikkeling i.o.v. A. Wigmans Bestemmingsplan 'DREEF 32a HAAFTEN' Gemeente Neerijnen

VASTGESTELD BESTEMMINGSPLAN

NL.IMRO.0304.BPhaadreef32a-1103

Ontwerp bestemmingsplan

Versie: 1 maart 2012 Publicatie door B&W (o.a. in staatscourant) d.d: 21 maart 2012 Eerste ter inzagelegging 6 weken d.d: 23 maart 2012 Vastgesteld gemeenteraad binnen 12 weken d.d: 20 september 2012

Vastgesteld bestemmingsplan

Publicatie raadsbesluit (o.a. in staatscourant) d.d: Binnen twee weken na vaststelling d.d: Tweede ter inzagelegging d.d: In werking d.d:

Beroep Abr RvS

Versie HSRO 2012-10-05JvL Afbeelding 1.1: Topografische kaart Kern Haaften INHOUDSOPGAVE 1 INLEIDING...... 4 1.1 Aanleiding...... 4 1.2 Geschiedenis...... 4 1.3 Vigerend bestemmingsplan...... 4 1.4 Benodigde procedures...... 5 1.5 Leeswijzer...... 5 2 BESCHRIJVING PLANGEBIED...... 7 2.1 Ligging plangebied...... 7 2.2 Ontstaansgeschiedenis en landschap...... 7 2.3 Huidige situatie...... 7 3 BELEIDSKADER ...... 9 3.1 Inleiding...... 9 3.2 Water...... 9 3.3 Natuur...... 10 3.4 Ruimtelijke kwaliteit...... 11 3.5 Archeologie...... 14 3.6 Milieuaspecten...... 14 4 HET PLANVOORNEMEN...... 16 4.1 Gebouwen...... 16 4.2 Verkeer en parkeren...... 16 4.3 Oppervlaktewater...... 16 5 ONDERZOEKSRESULTATEN...... 17 5.1 Inleiding...... 17 5.2 Archeologisch onderzoek ...... 17 5.3 Natuur...... 18 5.4 Water...... 19 5.5 Parkeren...... 19 5.6 Geluid...... 19 5.7 Bodem...... 20 5.8 Luchtkwaliteit...... 20 5.9 Externe veiligheid ...... 20 5.10 Zonering omliggende bedrijven...... 22 5.11 Motivering medewerking...... 22 6 JURIDISCHE ASPECTEN...... 23 6.1 Algemeen...... 23 6.2 Juridische planopzet...... 24 6.3 Bestemmingen...... 24 7 ECONOMISCHE ASPECTEN...... 26 7.1 Plantoetsing en handhaving...... 26 7.2 Planschade...... 26 7.3 Economische uitvoerbaarheid...... 26 8 OVERLEG EN INSPRAAK...... 27 8.1 Algemeen...... 27 8.2 Voortraject...... 27 8.3 Inspraak...... 27 9 BIJLAGEN...... 28

3 1 INLEIDING

1.1 Aanleiding Dit bestemmingsplan is opgesteld om het bouwplan van een vrijstaande woning met garage aan de Dreef 32a Haaften mogelijk te maken. Initiatiefnemer is de heer A. Wigmans. Het planvoornemen past niet in het geldende bestemmingsplan. Op het perceel is geen bouwvlak aanwezig, waardoor de woning niet is toegestaan. Om de woning te kunnen bouwen, dient door de gemeenteraad een bestemmingsplan vastgesteld te worden. Naast een beschrijving van het initiatief, wordt in deze toelichting ingegaan op de relatie met de omgeving, overheidsbeleid en wetgeving.

Afbeelding 1.3: Plangebied met bestaande vijver/poel en aanzicht vanaf straat

1.2 Geschiedenis Door de heer A. Harshagen is op dit perceel eerder een bouwplan opgesteld voor het realiseren van één vrijstaande woning. Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Neerijnen heeft op 22 februari 2011 besloten hieraan medewerking te verlenen, na het verrichten van diverse onderzoeken, het opstellen van een ruimtelijke onderbouwing en het volgen van een procedure WRO artikel 19 lid 2.

De huidige initiatiefnemer heeft een ander bouwplan. In de bijlagen is het gebouwontwerp en perceelsinrichting aangegeven. Initiatiefnemer, architect en de gemeente Neerijnen hebben in 2011 diverse malen overleg gehad. Het bouwplan is door welstand goedgekeurd. Het thans voorliggende plan is qua stedenbouwkundig kader, niet anders als het plan van Harshagen. De bouwtitel voor de woning is immers al verleend via de reeds eerder doorlopen procedure.

1.3 Vigerend bestemmingsplan Op 9 december 2010 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan ‘Kern Haaften’ vastgesteld. Het plangebied is onderdeel van dit bestemmingsplan. Het plangebied heeft de bestemmingen ‘Water’ en ‘Tuin’. Het oprichten van een woning op het plangebied is op grond van de bijbehorende regels niet mogelijk, immers een bouwvlak ontbreekt.

4 Afbeelding 1.4: Bestemmingsplan Kern Haaften en legenda

1.4 Benodigde procedures De gemeente Neerijnen maakt door deze partiële herziening van het bestemmingsplan Kern Haaften de bouw van deze woning planologisch en juridisch mogelijk. Tevens wordt het verbreden en rechttrekken van de watergang, in aansluiting op de aanwezige watergang langs de Dreef, juridisch geregeld en veiliggesteld. De herziening bestaat uit de voorliggende toelichting, regels en verbeelding.

Voor het realiseren van het plan is verder een bouwvergunning nodig in het kader van Wabo. Van het Waterschap is een Waterwetvergunning nodig voor het dempen van de poel en het graven van nieuw water.

1.5 Leeswijzer In hoofdstuk 2 wordt het plangebied en de bestaande situatie beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader omschreven. Het planvoornemen wordt in hoofdstuk 4 beschreven. Hoofdstuk 5 beschrijft de onderzoeken van de planologische situatie en milieuaspecten, en daarbij behorende toetsing. De juridische planopzet is te vinden in hoofdstuk 6. De economische uitvoerbaarheid wordt in hoofdstuk 7 beschreven. Hoofdstuk 8 beschrijft overleg en inspraak.

5 Afbeelding 2.1: Plangebied op de kadastrale kaart

6 2 BESCHRIJVING PLANGEBIED

2.1 Ligging plangebied Het plangebied is kadastraal bekend gemeente Haaften sectie K nummer 1312 en is circa 609 m2 groot. Het plangebied lig in de kern van Haaften. Het plangebied ligt aan de westzijde tegen de watergang en openbare ruimte. Het plangebied wordt aan de oostzijde begrensd door de achtertuinen van de Gendershof. Aan de zuidzijde de tuin van Hoge Hof 1. De noordelijke begrenzing wordt gevormd door de zijtuin van Dreef 34. Het is een gemengde omgeving met woningen, woon/werkpanden en kantoren.

De woningen in de directe omgeving zijn vrijstaand of halfvrijstaand. Aan de overzijde van de weg ligt een administratiekantoor. Aan de noordwestzijde ligt Dreef 31, een woon- werkpand in gebruik als Radio/TV-handel inclusief reparatie en het kantoor van de Rabobank aan de Dreef 29.

Afbeelding 2.2: Impressie plangebied, met doorzicht op de halfvrijstaande woningen aan de Gendershof

2.2 Ontstaansgeschiedenis en landschap Haaften is één van de tien dorpskernen van de gemeente Neerijnen. Haaften ligt aan de op 3 km ten westen van de A2 en 1 km ten zuiden van de A15. De ontstaansgeschiedenis van Haaften is nauw verbonden met de rivier de Waal. Haaften is ontstaan op een oeverwal. Dicht bij de rivier ontstonden zandige gronden (oevergronden) en verder van de rivier gelegen zware kleigronden (komgronden). De hoger gelegen zandige (zavelige) gronden, de oeverwallen, zijn goed geschikt voor bewoning en landbouw en waren vanwege de hogere ligging gevrijwaard van overstromingen. Het dorp bestond in eerste instantie uitsluitend uit aan de oeverwal gelegen boerderijen met de wei- of akkerlanden erachter. De komgronden bleven onontgonnen en werden alleen in droge perioden gebruikt als extensieve weidegrond. Dit deel van Haaften was voor 1900 in gebruik als akkerland/boomgaard. Er was nauwelijks bebouwing in de directe omgeving. Door diverse uitbreidingsplannen na 1965 is het plangebied aan vier zijden omsloten geraakt met bebouwing.

2.3 Huidige situatie Het plangebied bestaat uit tuin/grasland. Alle bomen zijn gekapt. Aan de voorzijde van het perceel ligt een watergang, die op het plangebied eindigt in een vijver/poel. Het waterpeil in deze poel op de kavel wordt kunstmatig in stand gehouden. De poel is grotendeels verland en dichtgegroeid. De gemiddelde maaiveldhoogte van het plangebied varieert tussen 3,20 tot 3,40 meter+NAP. Het plangebied heeft een beperkte ecologische betekenis.

7 Afbeelding 2.3: Luchtfoto met plangebied en uitsnede topografische kaart

8 3 BELEIDSKADER

3.1 Inleiding Het planvoornemen moeten passen binnen de relevante beleidskaders. De beleidskaders bevatten randvoorwaarden voor de toegestane en beoogde ontwikkelingen in een gebied. In dit hoofdstuk worden de relevante beleidskaders kort beschreven.

3.2 Water Het hoofddoel van het waterbeleid is duurzaam waterbeheer en een duurzaam watersysteem. Het is gericht op het realiseren van een zelfstandig functionerend en ecologisch gezond watersysteem. Knelpunten in het waterbeheer moeten zoveel mogelijk ter plaatse worden opgelost en niet worden doorgeschoven naar andere gebieden. Gebiedseigen water moet zo lang mogelijk worden vastgehouden en zoveel mogelijk worden (her)gebruikt. Er moet voldoende ruimte gegeven worden aan infiltratie van (schoon) hemelwater naar het grondwater. De waterkwaliteit moet worden verbeterd gericht op de waterkwaliteits- en ecologische doelstellingen. Hierbij wordt de trits "schoonhouden, scheiden, zuiveren" gehanteerd. Het beleid ten aanzien van water is vastgelegd in europese, nationale en regionale beleidsdocumenten.

Kader Richtlijn water De Europese Kader Richtlijn Water (KRW) is sinds 2000 van kracht. Het doel van de KRW is dat de kwaliteit van al het oppervlakte en grondwater in Europa in 2015 ecologisch en chemisch in goede toestand gaat verkeren. Het vaststellen van de doelen, de actuele toestand, een afweging van de te nemen maatregelen en de mate van doelbereik worden voorbereid door de waterschappen in samenspraak met de overige waterbeheerders. De afweging wordt integraal op rijksniveau gemaakt. De te treffen maatregelen zijn opgenomen in het waterbeheerplan 2010-2015 van waterschap Rivierenland. Onder de KRW valt de Grondwaterrichtlijn (GWR). De GWR gaat specifiek in op de strategieën ter voorkoming en beheersing van grondwaterverontreiniging.

Waterwet Eind 2009 is de Waterwet vastgesteld. Hierin zijn acht eerdere waterwetten zijn geïntegreerd. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld: zes vergunningen uit de bestaande 'waterbeheerwetten' gaan op in één watervergunning. Daarnaast wordt vanuit de Wet bodembescherming de regeling voor waterbodems ondergebracht bij de Waterwet. De Waterwet sluit aan op de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro), waardoor de relatie met het ruimtelijke omgevingsbeleid wordt versterkt.

Waterplan 2010-2015 Het Waterplan Gelderland is tegelijk opgesteld met de water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd. Het Waterplan Gelderland 2010-2015 is in 2009 in werking getreden. In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provincie brede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbescherming- gebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd.

9 Keur In het plangebied is het Waterschap Rivierenland de waterbeheerder. Het Waterschap Rivierenland is richting gevend in de vorm van Keur en Watertoets. In de ’Keur voor waterkeringen en wateren’ staan de geboden en verboden die betrekking hebben op het beheer en onderhoud van watergangen en waterkeringen. Voor bepaalde handelingen die waterstaatkundig minder relevant zijn, zijn algemene regels opgesteld die bij de Keur behoren. Van alle verboden werken en/of werkzaamheden die niet voldoen aan de criteria van de algemene regels, kan ontheffing worden aangevraagd.

Watertoets In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het overleg met de waterschappen, de provincie en het rijk bij de voorbereiding van een bestemmingsplan voorgeschreven. Bij de watertoets gaat het om het van meet af aan meenemen van water bij ruimtelijke plannen en besluiten. Daarvoor is in een zo vroeg mogelijk stadium overleg nodig met de waterbeheerder. Het gaat niet om een toets achteraf. Het doel is actieve inbreng van de waterbeheerder en maatwerk voor elk plan. Het resultaat is een beschrijving van het lokale watersysteem, advies van de waterbeheerder en de expliciete afweging van de maatregelen met betrekking tot waterbeheer in het plan. Deze dienen bij voorkeur in en waterparagraaf te worden beschreven. De Watertoets wordt toegepast op alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De waterhuishoudkundige aspecten omvatten zowel oppervlakte- als grondwater, gevaar van overstroming vanuit meren, rivieren en de zee, wateroverlast door neerslag of grondwater, waterkwaliteit en verdroging.

3.3 Natuur Natuurbeschermingswet 1998 De natuurbeschermingswet ziet toe op de bescherming van specifiek aangewezen gebieden ten behoeve van specifieke instandhoudingsdoelen. Deze doelen worden vastgelegd in de aanwijzingsbesluiten van deze zogenaamde Natura-2000 gebieden. Het plangebied ligt niet binnen het door de Natuurbeschermingswet beschermde Natura-2000.

Ecologische Hoofdstructuur

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is het beoogde samenhangende netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurrijke cultuurlandschappen in Nederland. Dit wordt gerealiseerd door vergroting van natuurgebieden, ontwikkeling van nieuwe natuurgebieden, aangepast agrarisch(-natuur) beheer en aanleg van ecologische verbindingszones. Het doel is te komen tot duurzame populaties van kwetsbare plant- en diersoorten. Nieuwe projecten of handelingen, die binnen of in de nabijheid van de EHS plaatsvinden en significante gevolgen kunnen hebben voor de te behouden waarden, zijn niet toegestaan, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang. Dit planvoornemen heeft geen invloed op de EHS.

Flora- en faunawet De Flora- en faunawet is op 1 april 2002 in werking getreden. Deze wet regelt de bescherming van soorten. In de Flora- en faunawet is het soortbeschermingsdeel van de Vogel- en Habitatrichtlijn geïmplementeerd en het CITES-verdrag. Door, voorafgaand aan ruimtelijke ingrepen, stil te staan bij aanwezige natuurwaarden, kan onnodige schade aan beschermde soorten worden voorkomen of beperkt. Indien schade niet te voorkomen is, is een ontheffing ex art. 75 Flora- en faunawet noodzakelijk. Voor algemene soorten geldt een vrijstellingsbesluit.

10 Afbeelding 3.2: Situering plangebied t.o.v. EHS en Natura 2000

3.4 Ruimtelijke kwaliteit Nota ruimte en Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Nota Ruimte zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2020 vastgelegd. Op grond van het overgangsrecht heeft de Nota Ruimte een status als structuurvisie zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. Haaften valt buiten de Nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur. De Nota Ruimte is geen direct relevant beoordelingskader. Wél zijn in de nota regels opgenomen om te zorgen voor een generieke basiskwaliteit (o.a. luchtkwaliteit, externe veiligheid). De Nota bevat ook teksten over ontwikkelingsplanologie en versterking van het draagvlak voor voorzieningen.

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die halverwege 2011 als ontwerp naar buiten is gebracht, vormt de nieuwe, overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. De SVIR ‘Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig’ wordt naar verwachting eind 2011 vastgesteld. Deze ontwerp structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervangt onder andere de Nota Ruimte, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. Daarmee is de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR zet twee zaken helder neer. Een scherp kader voor prioritering in het Infrafonds en een selectief ruimtelijk beleid dat meer overlaat aan provincies en gemeenten.

Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt. Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een ‘ladder’ voor duurzame verstedelijking op (gebaseerd op de ‘SER-ladder’).

11 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, d.w.z. door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Dit kabinet kiest ervoor de normering uit het Barro zoveel mogelijk direct te laten doorwerken op het niveau van de lokale besluitvorming.

Wet ruimtelijke ordening

Sinds 1 juli 2008 is de (Wro) in werking. Via de Wro krijgen rijk, provincie en gemeenten een grotere verantwoordelijkheid voor het eigen ruimtelijk beleid met nieuwe wettelijke instrumenten. Rijk, provincies en gemeenten stellen nu structuurvisies op. Dit is een strategisch beleidsdocument over de ruimtelijke ontwikkelingen in een bepaald gebied. Een structuurvisie komt in de plaats van drie andere beleidsdocumenten: de planologische kernbeslissing (Rijk), het streekplan (provincie) en het structuurplan (gemeente). Beleidsdoelen uit de structuur-visie worden gerealiseerd in het bestemmingsplan. De gemeente stelt in principe het bestemmingsplan zelf op. Wel is het binnen de nieuwe Wro voor een ieder mogelijk een (postzegel)bestemmingsplan in te dienen, Rijk en provincie kunnen gemeenten algemene regels geven, die de gemeente in acht moet nemen. Vinden Rijk en provincie dat ze zelf verantwoordelijk zijn voor een bepaalde ontwikkeling of gebied, dan kunnen ze zelf het bestemmingsplan vaststellen.

Ruimtelijke Verordening Gelderland

Op 15 december 2010 hebben Gedeputeerde Staten van Gelderland de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld. De regels in de verordening hebben betrekking op het hele provinciale grondgebied, delen daarvan of gebiedsgerichte thema’s. De regels in de Verordening zijn gebaseerd op het Streekplan Gelderland 2005, die sinds 1 juli 2008 ingevolge de Invoeringswet Wet Ruimtelijke Ordening wordt aangemerkt als Provinciale Structuurvisie. De verordening vormt daarmee een beleidsneutrale vertaling van reeds vastgesteld ruimtelijk beleid. In de verordening zijn dus geen beleidswijzigingen of nieuw beleid opgenomen.

In het Streekplan ‘Gelderland 2005’ wordt uitgegaan van de sturingsfilosofie die ook in de Nota Ruimte wordt gehanteerd: ‘Decentraal wat kan, centraal wat moet’. Een onderscheid wordt gemaakt tussen het provinciaal belang en het domein van de gemeente. De Provincie is vooral verantwoordelijk voor stedelijke functies en infrastructuur (rood raamwerk), natuur en water (groenblauwe raamwerk). De gemeenten en de regio’s richten zich vooral op het multifunctioneel gebied. Daarnaast wordt er een beleidsmatig onderscheid gemaakt voor de gebieden met een bijzondere status; de waardevolle landschappen, de concentratiegebieden voor intensieve teelten, de ganzen- en weidevogelgebieden en groene wiggen. Op de streekplankaart ‘ruimtelijke structuur’ is te zien dat het plangebied is benoemd als bebouwd gebied 2000. In het bebouwd gebied vindt beperkte bemoeienis van de provincie plaats. De provincie refereert qua beleid dan ook aan de Regio Rivierenland.

12 Structuurvisie Rivierenland

De gemeente Neerijnen maakt deel uit van de regio Rivierenland. De Structuurvisie Rivierenland is indertijd opgesteld als bouwsteen in het kader van het Streekplan Gelderland. Voor wonen en werken acht de structuurvisie het Experiment Ruimtelijk Beleid leidend. De verhouding tussen te bouwen huur- en koopwoningen moet veranderen. Het doel is om meer huur-, starters- en seniorenwoningen te realiseren. Daarbij moet ook gekeken worden naar de verhouding tussen het aantal eengezinswoningen en meergezinswoningen. Ook moeten de mogelijkheden voor herstructurering van bestaande bouw in ogenschouw worden genomen. De Structuurvisie Rivierenland 2004-2015 (januari 2004) formuleert als hoofdopgave het behouden en versterken van het unieke karakter van de regio rond de ruimtelijke structuurdragers die de eigenheid van dit landschap bepalen. De ruimtelijke structuurdragers zijn de uiterwaarden, dijken, oeverwallen en kommen en het cultuurhistorische landschap. De ruimtelijke structuurdragers geven de richting aan, waarin verstedelijking, de functies van het landelijk gebied, verkeer en vervoer, recreatie en toerisme zich in het Rivierenland mogen ontwikkelen, zodat het unieke landschap met haar contrasten behouden blijft dan wel wordt versterkt.

De kernen van gemeente Neerijnen zijn in de structuurvisie aangeduid als woonkernen met, ondergeschikt, een aantal voorzieningen.

Kwalitatief woonprogramma 2005-2014 Regio Rivierenland

In het Kwalitatief woonprogramma 2005-2014 Regio Rivierenland (KWP2) worden de ambities van de gemeenten Buren, Culemborg, , , , Neder Betuwe, Neerijnen, en ten aanzien van het kwalitatief woonprogramma uiteengezet. Uitgangspunt is dat de betrokken gemeenten bouwen voor de regionale woningbehoefte.

Het planvoornemen is een voorbeeld van 'inbreiding' en levert een bijdrage aan de vraag naar woningen in de kern Haaften. Het planvoornemen betreft een woning uit het dure segment. Het voornemen past binnen de regionale woonvisie. De geplande woning past goed binnen de omgeving die vooral bestaat uit vrijstaande woningen.

Beleid welstand

Het behoud van het karakter van de historische dorpsgebieden van de kernen is van groot belang voor de identiteit van de kernen en de gemeente Neerijnen als geheel. Het beleid is gericht op behoud en versterking van de ruimtelijke karakteristiek. Nieuwe bebouwing zal wat betreft maat en schaal en ook wat betreft kleur- en materiaalgebruik in harmonie met de bestaande bebouwing ontworpen moeten worden.

Afhankelijk van de waarde en de gevoeligheid van het gebied en de betekenis voor het collectieve beeld van de gemeente, is voor elk deelgebied een bijbehorend welstandsniveau vastgesteld. Het welstandsniveau bepaalt de aard en de intensiteit waarmee de bouwplannen aan de diverse welstandscriteria zullen worden getoetst.

Er is onderscheid gemaakt in de volgende vierdeling:

Welstandsniveau 1: Zwaar Zeer waardevolle welstandsgebieden (extra be-scherming gericht op consolidatie van historische context) Welstandsniveau 2: Regulier Bijzondere welstandsgebieden (extra inspanning tot voordeel van de ruimtelijke kwaliteit)

13 Welstandsniveau 3: Soepel Welstandsgebieden (normale inspanning met als uitgangspunt het handhaven van de basiskwaliteit) Welstandsniveau 4: Welstandsvrije gebieden (geen welstandsstoetsing) Het plangebied wordt volgens de welstandsnota ingedeeld als ’Historisch dorpsgebied’ en heeft welstandsniveau 1. Dit niveau kent de gemeente toe aan structuren, gebieden en objecten, die van cruciale betekenis zijn voor het totaalbeeld van de dorpen en het landschap. Onder dit welstandsniveau vallen de gebieden die om een zorgvuldige afstemming vragen van nieuwe bouwkundige ingrepen.

3.5 Archeologie Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) In het kader van het Europese Verdrag van Valletta (ook bekend als het Verdrag van Malta) is afgesproken de nog aanwezige archeologische waarden te beschermen. Per 1 september 2007 is dit verdrag geïmplementeerd in de Wamz. Op grond hiervan moet rekening gehouden worden met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen.

Archeologische waarden- en beleidskaart

Vestigia heeft voor de gemeente Neerijnen een archeologische waarden- en beleidskaart opgesteld. Middels inventarisatie is in eerste instantie een archeologische verwachtingen- kaart opgesteld. Deze kaart is vervolgens vertaald in een beleidskaart. De archeologische waarden- en beleidskaart zijn vastgesteld op 1 september 2008. Met behulp van deze kaarten kunnen in een vroegtijdig stadium archeologische risico’s voor bodemverstoorders worden gesignaleerd. Ook is het de bedoeling om met de kaarten het aantal benodigde onderzoeken in te perken.

In artikel 1 van de Wamz is aangegeven dat in gebieden die zijn aangewezen als historische dorpskern archeologisch onderzoek nodig is bij ingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 50 cm. Het plangebied ligt in de historische dorpskern Haaften. In relatie tot het planvoornemen betekent dit, dat een vrijstelling/bestemmingswijziging slechts kan worden gegeven bij projecten met een oppervlakte onder de 100 m2 en bij een bodemverstoring tot maximaal 50 cm diep. Het planvoornemen uit deze toelichting voldoet niet aan deze voorwaarden, zodat een verkennend archeologisch onderzoek noodzakelijk is. 3.6 Milieuaspecten Wet Geluidhinder Sinds 2007 is de gewijzigde Wet geluidhinder van kracht. Deze bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen om geluidhinder van onder meer industrie, wegverkeer en spoorwegverkeer te bestrijden en te voorkomen. De wet richt zich vooral op de bescherming van de burger in zijn woonomgeving met normen voor de maximale geluidbelasting op de gevel van een huis. Formeel zijn 30 km/h-wegen voor de Wet geluidhinder gedezoneerd. Op basis van jurisprudentie dient echter in het kader van een goede ruimtelijke ordening aannemelijk te worden gemaakt dat sprake is van een aanvaardbaar geluidsniveau. De aanwezigheid van een 30 km/u weg en dus de afwezigheid van een geluidszone rechtvaardigt immers nog niet de conclusie dat een geluidsgevoelige bestemming uit een oogpunt van geluidsbelasting altijd in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Deze conclusie mag pas worden getrokken als de maximale binnenwaarde niet hoger is dan 33 dB of 35 dB(A). Wanneer kan worden aangetoond dat het binnenniveau lager is dan deze grenswaarde, is er sprake van een aanvaardbaar geluidsniveau.

14 Wet Luchtkwaliteit De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wm). Deze regeling, die ook wel de Wet luchtkwaliteit wordt genoemd, is op 15 november 2007 in werking getreden.

Met de wetswijziging is tevens het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) van kracht geworden. In dit Besluit is vastgelegd wanneer een project/plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Volgens het Besluit NIBM is dit het geval als de toename van de concentraties in de buitenlucht van zowel PM10 als NO2 niet meer bedraagt dan 1% van de jaargemiddelde grenswaarde voor die stoffen. Dit komt overeen met een maximale toename van 0,4 μ g/m³ voor de concentraties PM10 en NO2.

Externe veiligheid Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op bedrijven of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Het huidige beleid voor inrichtingen (bedrijven) is afkomstig uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Het (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten. Tijdens de productie, de opslag, gebruik en het transport kunnen zich calamiteiten voordoen waardoor de veiligheid van de omgeving in het geding is. Daardoor ontstaan risico’s voor mensen die in de buurt ervan wonen of werken. Het besluit wil die risico’s beperken. Het verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf 1 april 2004 bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen rekening te houden met externe veiligheid. Het besluit bevat eisen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico (PR) is het risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is.

Het groepsrisico (GR) legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het risico geeft aan hoe groot de kans is dat bij een ongeval bij een risicolocatie 10, 100 of 1000 slachtoffers tegelijk vallen. Dit risico is daardoor een maatstaf voor de verwachte omvang van een ramp. Voor het groepsrisico geldt een oriëntatiewaarde. Dit is geen norm, maar een ijkpunt. Overheden moeten iedere verandering boven of onder deze waarde verantwoorden. De oriënterende waarde voor het groepsrisico is daarbij ijkpunt bij de beoordeling van de omvang. Overheden moeten bij de verantwoording aspecten zoals zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid, mogelijke alternatieven, beheersmaatregelen en maatschappelijke kosten en baten meenemen.

15 4 HET PLANVOORNEMEN

4.1 Gebouwen De eigenaar wil op het plangebied een vrijstaande woning met garage realiseren. Zie afbeelding 4.1 De woning wordt twee bouwlagen met kap. De woning krijgt aan de achterzijde een bijkeuken. De nokhoogte van de nieuwe woning is 9,47 m en de goothoogte is 5,70 m. De inhoud van de woning is circa 765 m3. In de bijlage is een gedetailleerde tekening van de woning en garage opgenomen.

4.2 Verkeer en parkeren Op het plangebied worden twee parkeerplaatsen aangelegd. Het voornemen leidt niet tot extra parkeerdruk in de omgeving.

4.3 Oppervlaktewater Om het plan te realiseren wordt de poel gedempt. Het planvoornemen is om de C- watergang langs de Dreef te vergroten met 41 m2.

Afbeelding 4.1: bouwplan en situering nieuwbouw

16 5 ONDERZOEKSRESULTATEN

5.1 Inleiding In het kader van de opstelling van dit bestemmingsplan is het wettelijk verplicht een aantal onderzoeken uit te voeren. In dit hoofdstuk wordt beknopt ingegaan op de resultaten van het archeologisch onderzoek, bodemonderzoek, de natuurtoets, de watertoets en overige milieuaspecten.

5.2 Archeologisch onderzoek Archeologische verwachtingen “Synthegra heeft een archeologisch onderzoek uitgevoerd op een terrein aan de Dreef. Het onderzoek bestond uit een bureauonderzoek en een karterend booronderzoek. Het doel van het archeologisch bureauonderzoek was het opstellen van een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied. Het onderzoeksrapport (Synthegra. S090173) maakt als bijlage deel uit van dit bestemmingsplan.

De onderzoeksresultaten bevestigen de hoge verwachting voor het plangebied om archeologische resten aan te treffen vanaf de Romeinse tijd tot en met de nieuwe tijd, waarbij het accent vermoedelijk zal liggen op de vroege en late middeleeuwen. De lage verwachting vanaf het laat-paleolithicum tot en met de ijzertijd blijft gehandhaafd. Op grond van de resultaten van het onderzoek is voor het plangebied een vervolgonderzoek in de vorm van proefsleuven geadviseerd.

Proefsleuvenonderzoek

Het doel van het inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven is het aanvullen en toetsen van de gespecificeerde verwachting, die gebaseerd is op het bureau- en booronderzoek. Dit omvat het vaststellen van de aan- of afwezigheid, de aard, het karakter, de omvang, de datering, de gaafheid, de conservering en de inhoudelijke kwaliteit van de archeologische waarden. Het onderzoeksrapport (Synthegra S090379) maakt als bijlage deel uit van dit onderzoek, hieronder volgt de samenvatting en het selectie-advies.

Tijdens het proefsleuvenonderzoek is gebleken dat binnen het plangebied naast grote verstoringen een intacte stratigrafie aanwezig is, gerelateerd aan de oude woongrond. Uit het vondstmateriaal blijkt dat het begin van de ophoging moet worden geplaatst vanaf de 14e eeuw. Naast de stratigrafie van de oude woongrond zijn twee kuilen en een aantal baksteenconcentraties aangetroffen. Vanwege de geringe oppervlakte, het ontbreken van structuren en de grote verstoringen in het plangebied zijn de aangetroffen archeologische resten als niet behoudenswaardig geclassificeerd. Op grond van deze resultaten wordt geen vervolgonderzoek aanbevolen.

Conclusie Op 17 mei 2010 is door de gemeente Neerijen het archeologisch onderzoek inclusief sleuvenonderzoek van Synthegra goedgekeurd. Zie bijlage. Doordat het plan van Wigmans een woning betreft zonder kelder, is er sprake van minder bodemingreep dan bij het eerdere plan van Harshagen, waarbij de gehele woning onderkelderd zou worden. Door de minder bodemverstorende activiteiten op het plangebied, blijft de conclusie om geen verder archeologisch onderzoek te verlangen, in stand. Indien er tijdens de uitvoering van werkzaamheden vondsten worden gedaan, worden deze door initiatiefnemer gemeld aan het bevoegd gezag.

17 5.3 Natuur Bij ruimtelijke ingrepen zoals de bouw van nieuwe woningen of een bedrijf moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden van het plangebied en omgeving. Hierbij kan onderscheid gemaakt worden tussen gebiedsbescherming en soorten- bescherming.

Quick- scan In het gebied is een natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. Het doel van dit onderzoek is om, door middel van een veldonderzoek en een aanvullend bronnenonderzoek, vast te stellen of er wettelijk beschermde flora- en faunasoorten in het plangebied voorkomen. Vervolgens wordt nagegaan wat de effecten van de voorgenomen plannen hierop zullen zijn en hoe deze effecten zich verhouden tot de (inter-) nationale natuurwetgeving. Indien er beschermde soorten in het plangebied voorkomen, wordt tenslotte geadviseerd op welke wijze hiervoor beschermende maatregelen noodzakelijk zijn en op welke wijze deze kunnen worden gerealiseerd. Het onderzoek is uitgevoerd door HSRO. Hieronder volgt een samenvatting en de conclusie. Het volledige rapport maakt als bijlage deel uit van de toelichting.

Conclusie quickscan

De Flora- en Faunawet is een soortbeschermingswet. De wet draait niet om het beschermen van individuele organismen, maar om de duurzame instandhouding van soorten. In het voornemen wordt de groeiplaats van waterdrieblad aangetast (Menyanthes trifolia; tabel 2). Het planvoornemen en verplaatsingsplan van het waterdrieblad heeft geen negatieve effecten op het behoud van de populatie. Voor uitvoering van het planvoornemen is voor deze soort geen ontheffing in het kader van de Flora- en Faunawet noodzakelijk.

Naast waterdrieblad komen er in het plangebied alleen algemeen beschermde flora- en faunasoorten voor. Deze soorten genieten een algemene vrijstelling (soorten van tabel 1 Flora en Faunawet) van schade als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen en projecten. Voor deze soorten is geen ontheffing vereist.

Het plangebied maakt geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur. Het voornemen heeft door zijn aard en omvang geen invloed op de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS. Vanuit het provinciale natuurbeleid is er daarom geen bezwaar tegen de voorgenomen ingreep. Een nadere beoordeling is niet nodig.

Het plangebied ligt ten noorden van de door de Natuurbeschermingswet 1998 beschermde Natura 2000-gebied “Uiterwaarden Waal”. Gezien de afstand (circa 300 meter) tussen dit beschermde gebied en het plangebied, de locatie midden in het dorp Haaften en de aard van de ingreep, doet het voornemen geen afbreuk aan de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied. Een ontheffing in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 is niet nodig.

Conclusie aanvulling

Naar aanleiding van het gewijzigde plan van A. Wigmans is er door ir. J. van Mil van HSRO een aanvulling op de quickscan natuurwaarden opgesteld. Bij het dempen van de poel en het maken van nieuw water, worden nieuwe taluds aangelegd en ontstaat een nieuwe groeiplaats voor waterdrieblad. Initiatiefnemer neemt de algemene zorgplicht in acht en neemt de aanbevelingen van brief met kenmerk 2011-12-01JvM over.

18 5.4 Water De poel wordt gedempt en wordt binnen het plangebied als nieuw oppervlaktewater gecompenseerd. Het plangebied is circa 609 m2 groot. Momenteel is op het plangebied geen verhard oppervlak aanwezig. De toename verhard oppervlak is circa 300 m2. Formeel stelt het waterschap dat er geen waterbergingscompensatie hoeft te worden aangebracht, omdat de toename onder 500 m2 blijft. Het voornemen kan daarmee onder het afkoppelingsbeleid van de gemeente Neerijnen vallen. Het planvoornemen houdt in het dempen van circa 55 m2 watergang op het plangebied. Dit betreft de huidige grotendeels dichtgegroeide vijver/poel. De waterstand in deze vijver/poel is de afgelopen 30 jaar door een keerwand en een waterpuls in stand gehouden. Het waterniveau in de sloot (vóór de keerwand) wordt op een niveauhoogte gehouden door de overstort op ongeveer 150 meter ten zuiden van het plangebied. Bij het opheffen van de keerwand zou de vijver altijd droog staan. Er is overleg gevoerd met de gemeente en het waterschap hoe om te gaan met het water. Daartoe is een voorstel gedaan op 28 oktober 2011, zie bijlage 9.7.

Het waterschap heeft op 9 november 2011 besloten, akkoord te gaan met het planvoornemen, op voorwaarde dat binnen het plangebied: – 41 m2 water teruggegraven wordt, – alle kunstmatige constructies (pompen, stuwen en dergelijke) uit de watergang door initiatiefnemer worden verwijderd. De watergang krijgt zijn natuurlijk variatie in waterstanden (kenmerkend voor dit gebied) terug.

De sloot voor aan de weg is een C watergang, die verlengd en verbreed wordt. De verbrede watergang is op de verbeelding aangegeven. Na het dempen van de vijver/poel wordt er drainage aangelegd voor een goede afwatering van het terrein.

Vuilwater De afvoer van vuilwater wordt aangesloten op het bestaande rioleringssysteem.

De gemeente Neerijnen kan instemmen met het bovenstaande. Het plan is niet verstorend voor de waterhuishouding in en rond het plangebied. De uitvoering en de uitvoerbaarheid van het plan zijn dan ook, wat het behoud van de waterhuishouding betreft, gewaarborgd.

5.5 Parkeren Op het plangebied is voldoende ruimte om te parkeren. Naast de woning wordt een oprit aangelegd waar parkeren mogelijk is. Er zijn twee parkeerplaatsen. Dit is volgens het gemeentelijk parkeerbeleid voldoende.

5.6 Geluid Het plangebied ligt in een 30 km-zone. Het betreft een rustige weg waarlangs voornamelijk vrijstaande woningen en kleinschalige bedrijvigheid liggen. Gezien de geringe intensiteit en lage snelheden kan op grond van de bestaande situatie worden geconcludeerd dat voorkeurs grenswaarde van 48 dB niet overschreden zal worden. Door het woningbouwplan Dreef 32a verandert de verkeersintensiteit niet of nauwelijks. Daarnaast zijn geen andere omstandigheden aanwezig die een nader akoestisch onderzoek rechtvaardigen. Er kan hierdoor worden vastgesteld dat de akoestische situatie ter plaatse geen belemmeringen opwerpt voor de ontwikkeling van het planvoornemen. Er wordt bij de Wabo-aanvraag- bouwen, voldaan aan een binnenniveau van 33 dB.

19 5.7 Bodem De Wet bodembescherming (Wbb) van 3 juli 1986 vormt de basis voor de regelgeving om bodemverontreiniging te voorkomen, beperken, onderzoeken en saneren. Daarnaast regelt de wet wie verantwoordelijk is voor de verontreiniging en de financiële gevolgen ervan. De Woningwet bepaalt dat de gemeente alleen nog voor bouwwerken die specifiek bedoeld zijn voor het verblijf van mensen, een bodemonderzoek (bodemtoets) moet uitvoeren.

Schalm bv. bodem en milieu heeft in 2009 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd conform NEN 5740. Doel van het onderzoek was te onderzoeken of op de locatie bodemverontreiniging aanwezig is die belemmerend kan zijn voor de beoogde nieuwbouw op het plangebied. Door middel van steekproeven is onderzocht of de gesteldheid van de bodem belemmerend was voor het gebruik en/of bedreigend voor de volksgezondheid. Het volledige rapport (CvS/09-1025) is als bijlage toegevoegd. De conclusie van het onderzoek is:“Tegen de voorgenomen nieuwbouw zijn op basis van de resultaten, ons inziens, geen zwaarwegende milieuhygiënische bezwaren aanwezig.”

5.8 Luchtkwaliteit In de kern van Haaften bevinden zich geen gebieden waar zich (dreigende) overschrijdingen van luchtkwaliteitsnormen voordoen. In het hele gebied wordt voldaan aan de normen.

Volgens de Handreiking “Niet in betekenende mate bijdrage (NIBM)“ hoeft er geen luchtkwaliteitsberekening gemaakt te worden indien een project geen gevolgen voor de luchtkwaliteit heeft. Bijvoorbeeld als een project niet leidt tot (een toename van) verkeersbewegingen of (een toename van) relevante emissies. Aangezien het hier om een reeds vergunde woningmogelijkheid gaat, waarbij alleen de architectuur wijzigt is dit het geval.

5.9 Externe veiligheid Algemeen Het externe veiligheidsbeleid is gericht op de beperking en/of beheersing van de risico's voor de omgeving vanwege gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het uitgangspunt van het beleid is dat burgers voor de veiligheid van hun omgeving mogen rekenen op een minimum beschermingsniveau (plaatsgebonden risico). Daarnaast moet de kans op een groot ongeluk met meerdere slachtoffers (groepsrisico) worden afgewogen en verantwoord bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen het invloedsgebied van een risicobron.

Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het "Besluit externe veiligheid inrichtingen" (Bevi) van belang. Aanvullend zijn in het Vuurwerkbesluit en Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden. De wettelijke normen voor de meest risicovolle bedrijven en de omgeving daarvan is opgenomen in het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi). Daarnaast zijn in het Vuurwerkbesluit en Activiteitenbesluit veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden. Voor de omgeving van buisleidingen is het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb) van toepassing. Tenslotte is toetsingskader voor de omgeving van transportassen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen opgenomen in de circulaire 'Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' (2010). Laatstgenoemde circulaire zal in 2012 worden vervangen door het 'Besluit transport externe veiligheid' (Btev).

Overeenkomstig het gestelde in de Externe Veiligheidsvisie (EV-visie) van Neerijnen

20 conformeert de gemeente Neerijnen zich aan het wettelijke kader voor het omgaan met de externe veiligheidsproblematiek, behandelt de circulaires alsof deze wet zijn en anticipeert op de beleidsontwikkelingen rond het transport van gevaarlijke stoffen. Verder geeft de EV- visie richtinggevende uitspraken over: - de invulling van de beleidsvrije ruimte bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten) rondom de meest risicovolle bedrijven (Bevi-bedrijven), en langs relevante transportassen en buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, - de gebieden waar nieuwe risicorelevante bedrijven wel of niet kunnen worden toegestaan.

Risicovolle inrichtingen Uit de risicokaart van de provincie Gelderland blijkt dat het plangebied buiten het invloedsgebied ligt van Bevi-bedrijven. Hierdoor is geen verantwoording van het groepsrisico nodig vanwege een Bevi-bedrijf. Daarnaast ligt het plangebied ook niet binnen de veiligheidsafstanden van bestaande stationaire risicobronnen, waarop het Bevi niet van toepassing is.

Vervoer van gevaarlijke stoffen Het plangebied ligt ook ruimschoots buiten de meest relevante toetsingszone voor beoordeling van het groepsrisico (200 meter) vanaf rijkswegen, spoorwegen en de Waal. Bovendien is er geen sprake van grootschalige ontwikkelingen. Hierdoor is er geen verantwoording van het groepsrisico nodig vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Leidingen Uit de risicokaart van de provincie Gelderland blijkt dat het plangebied ook niet is gelegen binnen het invloedsgebied van relevante buisleidingen voor aardgas en vloeibare brandstoffen. Hierdoor is geen verantwoording van het groepsrisico nodig vanwege buisleidingen.

Conclusie Het plangebied of de nieuwe bestemming ligt niet binnen het invloedsgebied van Bevi- inrichtingen, de veiligheidsafstanden van andere stationaire risicobronnen, de toetsingszones van transportroutes voor gevaarlijke stoffen en het invloedsgebied van relevante buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen. Het aspect externe veiligheid vormt derhalve geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

21 5.10 Zonering omliggende bedrijven In de directe omgeving van het plangebied is een aantal centrumfuncties aanwezig. Met inachtneming van de relevante milieuregelgeving en VNG-brochure Bedrijven en Milieu- zonering zijn deze functies geen belemmering voor de realisering van het bouwplan.

Afbeelding 5.1: Tegenover het plangebied gelegen kantoorpanden en woon/werkpand

Het dichtsbijzijnde bedrijventerrein is Kerkewaard op 222 m afstand. Binnen één km afstand liggen geen provinciale inrichtingen met een milieuvergunning.

Agrarische bedrijven Vanuit de Wet geurhinder en veehouderij moet worden bepaald of de geurbelasting van (intensieve) veehouderijen het leefklimaat niet negatief beïnvloed. In opdracht van gemeente Neerijnen is door MWH B.V. een rapportage opgesteld waaruit blijkt dat de huidige geurkwaliteit als zeer goed is te omschrijven en bij verdere groei van intensieve veehouderijen ook als zeer goed is te classificeren. Met betrekking tot de voorgrondbelasting van individuele bedrijven kan worden gesteld dat deze geen invloed hebben op de locatie.

5.11 Motivering medewerking De eigenaar wil op het plangebied (Dreef 32a te Haaften) een vrijstaande woning met garage bouwen. De woning past goed in het straatbeeld. In onderhavige bestemmingsplantoelichting is te lezen dat er vanuit ruimtelijk en milieuhygiënisch oogpunt geen bezwaren of belemmeringen bestaan voor de uitvoering van het planvoornemen. Het plan heeft geen onaanvaardbare negatieve effecten op de in de omgeving aanwezige waarden. De benodigde parkeerplaatsen worden op het plangebied gerealiseerd. Een uitgevoerd proefsleuvenonderzoek heeft geen belemmerende informatie aan het licht gebracht aangaande mogelijke archeologische vondsten. De op het plangebied gelegen waterpartij wordt gedempt en binnen het plangebied gecompenseerd.

Het plan past als inbreidingslocatie in de kern van Haaften en is niet in strijd met de wet- en regelgeving. Het plan is economisch haalbaar en omvat geen risico's voor overheden.

22 6 JURIDISCHE ASPECTEN

6.1 Algemeen In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in het bestemmingsplan, verbeelding en regels. In dit geval zijn de regels exact gelijk aan het omliggende bestemmingsplan Kern Haaften.

Wat is een bestemmingsplan? Het bestemmingsplan komt voort uit de Wet ruimtelijke ordening. Het is een instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid en is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, verbeelding en regels. De toelichting heeft geen juridisch bindende werking, maar is belangrijk voor een goede interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. De toelichting gaat in op de noodzaak, de onderzoeken en het beleid die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. De Wet ruimtelijke ordening staat niet los van andere wetten en regels. Vandaar dat in de toelichting van een bestemmingsplan ook de ecologische, economische, milieu-hygiënische en juridische haalbaarheid moet worden aangetoond.

De verbeelding en regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen moeten in samenhang worden toegepast. De verbeelding is een kaart van de gronden met bestemmingsvlakken. De bestemmingen zijn gekoppeld aan bijbehorende regels. In de regels staan bepalingen voor gebruik, bebouwing en het verrichten van werken. De regels zijn mede bepalend voor het verlenen van vergunningen in het kader van de WABO. De WABO combineert wet- en regelgeving op het gebied van Milieubeheer, Bouwverordening, Woningwet en Monumentenwet. Dit bestemmingsplan heeft daarnaast ook een belangrijke relatie met wetgeving op het gebied van natuur, water en ontgrondingen.

Op de verbeelding staan de bestemmingen van de gronden op twee manieren aangeven: – Via een (enkel)bestemming. Met de bestemming wordt aangegeven voor welke gebruiksdoelen of functies de betreffende gronden mogen worden aangewend. Deze functies zijn in de zogenaamde bestemmingsregels vastgelegd. – Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming wordt aan gronden toegekend naast de daarvoor aangegeven (enkel)bestemming, zodat voor dezelfde gronden meerdere bestemmingen naast elkaar kunnen gelden. In de bijbehorende bestemmingsregels wordt de verhouding tussen de doeleinden (functies) van de beide bestemmingen aangegeven. Ook worden in de bestemmingsregels bij de dubbelbestemming vaak extra bepalingen ter aanvulling of beperking op/van de gebruiks- of bouwmogelijkheden van de (enkel)bestemming opgenomen. – Aanvullend op de bestemmingen worden ‘aanduidingen’ gebruikt. Er bestaan twee soorten aanduidingen: gebiedsaanduidingen en functieaanduidingen. Met een functieaanduiding gaat het meestal om een specificatie van de gebruiksmogelijkheden binnen een bepaalde bestemming of een gedeelte daarvan. Bij een gebiedsaanduiding, die vaak een gebied met meerdere bestemmingen beslaat, gaat het vaak om een bescherming van specifieke,veelal sectorale belangen. Er worden ook gebruiksdoelen mee aangeduid die zich over meerdere bestemmingen uitstrekken en niet met elk van de bijbehorende bestemmingen apart een functionele relatie hebben. Bij een aanduiding worden regels opgenomen gericht op de specifieke functieaanduiding (bijv. een maximale oppervlaktemaat) dan wel gericht op specifieke, te beschermen waarden of belangen binnen een gebiedsaanduiding.

23 Voor de ondergrond van de verbeelding is gebruik gemaakt van de Grootschalige Basiskaart van Nederland (GBKN), de kadastrale kaart en gegevens aan de hand van luchtfoto’s. Straatnamen en huisnummers zijn op de kaart weergegeven. De kaart is opgesteld conform de SVBP 2008.

6.2 Juridische planopzet Dit bestemmingsplan is opgesteld aan de hand van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008). Er is qua methodiek aansluiting gezocht bij andere actuele bestemmingsplannen in de gemeente Neerijnen. De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:

Inleidende regels In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).

Bestemmingsregels In dit hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Per bestemming is het toegestane gebruik van de gronden geregeld. Dubbelbestemmingen zijn ook in dit hoofdstuk opgenomen. Ieder artikel kent in beginsel een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel een omgevingsvergunningstelsel en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die in relatie tot een bestemming mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden.

Algemene regels In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een antidubbeltelbepaling, algemene bouwregels, gebruiksregels, aanduidingsregels, afwijkingsregels, wijzigingsregels en procedureregels.

Overgangs- en slotregels In het laatste hoofdstuk zijn overgangs- en een slotregels opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

6.3 Bestemmingen Dit bestemmingsplan kent de bestemmingen Wonen, Tuin, Water en Waarde-Archeologie 1.

Wonen

De voor Wonen aangewezen gronden zijn met name bestemd voor wonen en aan-huis- verbonden beroepen. Bedrijven aan huis en detailhandel, in bijgebouwen bij woningen, zijn slechts toegestaan voor zover ze als zodanig zijn aangeduid. De bebouwingsregels voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn in de planregels bij deze bestemming opgenomen. Onder stringente voorwaarden zijn aan-huis-verbonden beroepen in de woning rechtstreeks toegestaan. Binnen de bestemming is een omgevingsvergunning voor het afwijken opgenomen voor het toestaan van lichte bedrijvigheid als nevengeschikte activiteit bij de woonfunctie.

24 Tuin De voor Tuin aangewezen gronden zijn met name bestemd voor tuinen, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen. Tevens zijn de gronden bestemd voor erkers, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van erkers ten behoeve van de aangrenzende erkers. De bebouwingsregels hiervoor en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn in de planregels bij deze bestemming opgenomen.

Water

De 41 m2 uitbreiding van de C-watergang aan de voorzijde op het plangebied krijgt de bestemming ‘Water’. De voor Water aangewezen gronden zijn met name bestemd voor waterstaatkundige voorzieningen ten behoeve van waterbeheersing en waterberging. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. De bebouwingsregels voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn in de planregels bij deze bestemming opgenomen.

Waarde – Archeologie 1

De voor Waarde - Archeologie 1 aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden. In gevallen waarin een omgevingsvergunning voor het afwijken of voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden is vereist, geeft het bevoegd gezag (op basis van advies van de archeologisch deskundige) aan of zij Inventariserend Veldonderzoek noodzakelijk achten (en zo ja op welke wijze). Dit is afhankelijk van de aard van de voorgestelde bodemingreep en van de specifieke archeologische vraagstelling die voor de locatie geldt. Als aanvullend onderzoek noodzakelijk is, wordt op basis van de resultaten daarvan beoordeeld of een omgevingsvergunning kan worden verleend.

Indien de ingreep waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot aantasting van archeologische waarden, kunnen aan het verlenen van omgevingsvergunning voorwaarden worden verbonden. Die voorwaarden kunnen zijn: planaanpassing, het nemen van technische maatregelen om aantasting van het bodemarchief tegen te gaan, het uitvoeren van een definitief archeologisch onderzoek, het archeologisch begeleiden van grondwerk of een combinatie daarvan. De kosten van archeologisch onderzoek en andere noodzakelijke maatregelen zijn voor rekening van de aanvrager.

25 7 ECONOMISCHE ASPECTEN

7.1 Plantoetsing en handhaving Een goed bestemmingsplan kenmerkt zich door heldere planregels en concreet toepasbaar handhavingsbeleid. Handhaving van regels is van steeds groter belang. Hierbij wordt de praktijk van gedogen steeds vaker omgezet naar minder regels met een betere handhaving. De thans opgenomen bestemmingsregeling past in de ruimtelijke-functionele visie van de gemeente. Bij het opstellen van het bestemmingsplan voor de Dreef 32a spelen handhavingsmogelijkheden geen belangrijke rol.

7.2 Planschade (Rechts)personen die aantoonbaar, als gevolg van het bepaalde in dit bestemmingsplan, inkomensderving of waardedaling van onroerende zaken gaan ervaren kunnen recht hebben op planschade. De gemeenteraad en de rechter kunnen dit, op aanvraag en na beoordeling door deskundigen, toekennen. De tegemoetkoming kan overigens ook op andere wijze geregeld worden.

7.3 Economische uitvoerbaarheid De ontwikkeling van een vrijstaande woning Dreef 32a is een initiatief van A. Wigmans. De totale kosten van dit plan komen voor rekening en risico van de initiatiefnemer. Kosten voor eventuele tegemoetkoming in planschade welke door de gemeente gemaakt worden, indien hiertoe verzoeken worden ingediend en worden toegekend, zullen middels een planschadeverhaalsovereenkomst op initiatiefnemer worden verhaald. Voor de gemeente is het kostenverhaal op deze wijze voldoende verzekerd en is het in procedure brengen van een exploitatieplan niet noodzakelijk.

26 8 OVERLEG EN INSPRAAK

8.1 Algemeen In het Besluit ruimtelijke ordening staat dat een ontwerpbestemmingsplan vergezeld dient te gaan met een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.

8.2 Voortraject Dit bestemmingsplan is een vervolg van een reeds afgeronde artikel 19 lid 2 procedure WRO. Indertijd zijn door de twee directe buren zienswijzen ingediend tegen de moderne architectuur. Deze zienswijzen zijn indertijd ongegrond verklaard. De nieuwe initiatiefnemer heeft over het nieuwe plan, samen met zijn ontwerper, overleg gevoerd met deze twee buren.

8.3 Inspraak De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. De formele procedure (ex artikel 3.8 Wro) met betrekking tot vaststelling van dit bestemmingsplan wordt opgestart, door het ter visie leggen van het ontwerp- bestemmingsplan gedurende 6 weken. Er zijn twee zienswijzen ingediend. De ingediende zienswijzen hebben niet geleid tot wijziging van het bestemmingsplan. De zienswijzennota van 8 juni 2012 is als bijlage 9.9 toegevoegd. Het bijbehorende raadsvoorstel met raadsbesluit 20 september 2012 11-14046 is als bijlage 9.10 toegevoegd.

27 9 BIJLAGEN

9.1 Ontwerptekeningen D. van Ballegooij gew. 24 mei 2011 kenmerk 11997-01 9.2 Bodemonderzoek Schalm bv 25 mei 2009 kenmerk 09-1025 9.3 Archeologisch onderzoek Synthegra 15 mei 2009 kenmerk S090173 9.4 Sleuvenonderzoek Synthegra 4 januari 2010 kenmerk S090379 9.5 Natuurwaardenonderzoek HSRO maart 2010 9.6 Brief Aanvulling quickscan natuurwaarden HSRO 1 december 2011 9.7 Watercompensatie D. van Ballegooij tekening 28-10-2011 kenmerk 11997-wsrl 9.8 Gemeentebrief 06/09979-3065 inzake archeologie 17 mei 2010 9.9 Zienswijzennota d.d. 8 juni 2012 9.10 Raadsvoorstel met raadsbesluit d.d. 20 september 2012 (11-14046)

28 Bijlage Ontwerptekeningen D. van Ballegooij gew. 24 mei 2011 kenmerk 11997-01

29 30 31 Bijlage Bodemonderzoek Schalm bv 25 mei 2009 kenmerk 09-1025

32

RAPPORT:

VERKENNEND EN AANVULLEND BODEMONDERZOEK DREEF ONG. TE HAAFTEN Gemeente Haaften, sectie K, nummer 1312

Opdrachtgever: HSRO BV Hoogstraat 1 6654 BA Afferden

Projectnummer: 09-1025

Rapportdatum: 25 mei 2009

INHOUDSOPGAVE

1 INLEIDING...... 3

2 DOELSTELLING VAN HET ONDERZOEK...... 3

3 LOCATIEGEGEVENS...... 3 3.1 Algemeen ...... 3 3.2 Historie ...... 3

4 BODEMOPBOUW EN GEOHYDROLOGIE...... 4 4.1 Algemeen ...... 4 4.2 Regionale bodemopbouw...... 4 4.3 Regionale grondwaterstromingsrichting...... 4

5 HYPOTHESE ...... 4

6 OPZET VAN HET ONDERZOEK...... 5 6.1 Algemeen ...... 5 6.2 Veldwerkzaamheden...... 5 6.3 Laboratoriumwerkzaamheden...... 5

7 WIJZE VAN BEOORDELING EN INTERPRETATIE ...... 5

8 RESULTATEN...... 7 8.1 Zintuiglijke waarnemingen...... 7 8.2 Analyseresultaten en bodemkwaliteit...... 7 8.3 Interpretatie ...... 8

9 AANVULLEND ONDERZOEK...... 9

10 CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN ...... 9

11 REFERENTIES ...... 10

BIJLAGE

1 Situering in de regio

2 Locatie-overzicht

3 Boorprofielbeschrijvingen

4 Analysecertificaten grond en grondwater

5 Toetsingstabellen

6 Tekening bodemonderzoek 1998, tank Dreef 34

7 KIWA-certificaat tanksanering Dreef 34

Verkennend en aanvullend bodemonderzoek Dreef ong. te Haaften, sectie K, nummer 1312 CvS/09-1025/2 1 INLEIDING

HSRO BV te Afferden heeft, in verband met de voorgenomen ontwikkeling, aan Schalm bv, bodem en milieu te Varik opdracht gegeven voor het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740 op een perceel aan de Dreef te Haaften, kadastraal bekend als gemeente Haaften, sectie K, nummer 1312.

Naar aanleiding van de resultaten is een aanvullend onderzoek uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn weergegeven in hoofdstuk 9.

2 DOELSTELLING VAN HET ONDERZOEK

Het onderzoek heeft tot doel te onderzoeken of op de locatie bodemverontreiniging aanwezig is die belemmerend kan zijn voor de beoogde nieuwbouw/bestemmingswijziging op het perceel.

3 LOCATIEGEGEVENS

3.1 Algemeen Een overzicht van de locatiegegevens is hieronder opgenomen:

adres Dreef ong. plaats Haaften gemeente Neerijnen Kadastrale gegevens Haaften, sectie K, nummer 1312 RD-coördinaten x: 143.000 y: 425.390 oppervlakte onderzoekslocatie 609 m²

De locatie betreft een perceel binnen de bebouwde kom van Haaften. De locatie is geheel onbebouwd en onverhard. Het voornemen bestaat ter plaatse een woonhuis te realiseren.

Momenteel is de locatie in gebruik als tuin. Op de locatie is een waterpartij aanwezig die volgens de gegevens van de opdrachtgever in stand zal worden gehouden.

De directe omgeving bestaat uit woonpercelen.

De ligging in de regio is weergegeven in bijlage 1. Het locatie-overzicht is opgenomen als bijlage 2.

3.2 Historie Conform de NEN 5740 dient voorafgaand aan de uitvoering van het verkennend bodemonder- zoek een historisch onderzoek te worden verricht conform de NVN 5725.

Derhalve is contact opgenomen met de gemeente Neerijnen teneinde na te gaan of in de gemeentelijke dossiers gegevens aanwezig zijn die duiden op mogelijke bodemverontreiniging. Aangegeven is dat bij het woonhuis op nummer 34 in het verleden een olietank aanwezig is geweest. In 1998 is door NIPA milieutechniek bv een bodemonderzoek verricht bij deze tank [projectnummer 2263]. Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek uitgevoerd rond de ondergrondse olietank op het terrein De Dreef 34 te Haaften blijkt dat in de vaste bodem geen verhoogde gehaltes aan olie en aromaten zijn aangetoond. In het grondwater zijn licht verhoogde gehaltes aan aromaten aangetoond. De gehaltes duiden echter niet op een omvangrijke verontreiniging. Opgemerkt wordt dat niet geheel uitgesloten kan worden dat direct onder de tank een geringe verontreiniging aanwezig is. De tekening van het onderzoek met de ligging van de tank is opgenomen als bijlage 6.

Vervolgens is de tank op 26 maart 1998 gereinigd, verwijderd en afgevoerd. Het certificaat van de tanksanering is opgenomen als bijlage 7.

Uit het locatiebezoek zijn geen bijzonderheden naar voren gekomen. Verder historisch onderzoek is niet noodzakelijk geacht.

Verkennend en aanvullend bodemonderzoek Dreef ong. te Haaften, sectie K, nummer 1312 CvS/09-1025/3 4 BODEMOPBOUW EN GEOHYDROLOGIE

4.1 Algemeen Voor de bodemopbouw en de geohydrologische informatie is gebruik gemaakt van de grondwaterkaart van Nederland (kaartblad 39 west) en de Provinciale Overzichten Win- en Productiemiddelen (VEWIN). Uit deze rapporten zijn de volgende regionale gegevens samengevat.

4.2 Regionale bodemopbouw De onderzoekslokatie ligt in de gemeente Neerijnen. De gemiddelde maaiveldhoogte is circa 4 meter +NAP. Plaatselijk kan de bodemopbouw afwijken van onderstaande gegevens.

De in het Holoceen gevormde deklaag bestaat uit klei, veen en lemig zand en heeft een dikte van circa 2 tot 4 meter. Onder deze slecht doorlatende deklaag bevind zich het eerste watervoerend pakket bestaande uit de grofzandige formaties van Kreftenheije, Urk en Sterksel. Het eerste watervoerend pakket heeft een dikte van circa 60 meter. De scheidende laag tussen het eerste en tweede watervoerend pakket bestaat uit kleien en slibhoudende afzettingen van de formatie van Kedichem en Tegelen over een dikte van circa 45 meter. Het tweede watervoerend pakket bestaat voornamelijk uit grove zanden en grinden behorende tot de formaties van Tegelen en Maassluis. Bovenstaande gegevens zijn samengevat in tabel 1.

Tabel 1: Schematische voorstelling van de regionale bodemopbouw Pakket Diepte (m -mv) Samenstelling Parameters (Holocene) deklaag 0 - 4 klei, veen en lemig zand uitgaan van door- latingsweerstanden van honderden dagen, slecht doorlatend 1e watervoerend pakket 4 - 65 matig fijn zand tot uiterst kD = 2.500 m²/d (Formaties van Kreftenheije, grof (grindhoudende) Urk en Sterksel) zanden 1e scheidende laag 65 - 110 kleien en slibhoudende uitgaan van door- (Formatie van Kedichem) afzettingen latingsweerstanden van duizenden dagen, zeer slecht doorlatend 2e watervoerend pakket 110 - ? uiterste fijn tot matig grove onbekend (Formatie van Tegelen en (grindhoudende) zanden Maassluis)

4.3 Regionale grondwaterstromingsrichting De algemene stroming van het grondwater is van oost naar west. Dit stromingspatroon wordt bepaald door de ondergrondse afstroming van de hoger gelegen gebieden in Noord-Brabant, Gelderland en van de Utrechtse Heuvelrug. De rivier de Waal heeft een infiltrerende werking. De grondwaterstromingsrichting in de nabijheid van de Waal is afwaarts gericht. Deze gegevens zijn samengevat in tabel 2.

Tabel 2: Grondwaterstromingsparameters Geohydrologische Stromingsrichting k (m/d) I (m-m) v (m/j) Grondwaterstand eenheid deklaag west/ noord n.b. n.b. n.b. 1,0 à 2,0 meter – mv 1e watervoerend- west / noord + 40 + 1 / 2.500 + 18 3,5 meter +NAP pakket k = doorlatendheid i = verhang v = horizontale stroomsnelheid

5 HYPOTHESE

Op basis van de beschikbare gegevens wordt de hypothese gesteld dat de onderzoekslocatie niet verdacht is met betrekking tot de aanwezigheid van bodemverontreiniging.

Verkennend en aanvullend bodemonderzoek Dreef ong. te Haaften, sectie K, nummer 1312 CvS/09-1025/4

6 OPZET VAN HET ONDERZOEK

6.1 Algemeen Verdeeld over de onderzoekslocatie met een oppervlakte van circa 609 m² zijn, conform de strategie voor onverdachte locaties van de NEN 5740, de volgende boringen/werkzaamheden verricht:

* 4 boringen tot 0,5 meter –mv (B3-B6). * 1 boring tot 2,0 meter –mv (B2) * 1 boringen tot in het grondwater, afgewerkt met een peilbuis (Pb1).

Twee bovengrondmengmonsters (in verband met verschillen in bodemopbouw) en één ondergrondmengmonster zijn geanalyseerd op de parameters van het standaard grondpakket. Voor het berekenen van de achtergrond- en interventiewaarden zijn van alle grondmengmonsters tevens de gehaltes aan lutum en organisch stof bepaald. Het grondwatermonster is geanalyseerd op de parameters van het standaard grondwaterpakket.

6.2 Veldwerkzaamheden De veldwerkzaamheden zijn uitgevoerd door Van de Giessen milieupartner te Sint Oedenrode, een ISO 9001:2000 gecertificeerd onderzoeksbureau dat tevens gecertificeerd is voor bemonstering conform de BRL SIKB 2000 met bijbehorende VKB-protocollen 2001, 2002. Van de Giessen milieupartner is door het ministerie van VROM op grond van artikel 4 van het Besluit uitvoeringskwaliteit bodembeheer de erkenning verleend als bedoeld in artikel 2 van het Besluit uitvoeringskwaliteit bodembeheer voor de werkzaamheid “Veldwerk bij milieuhygiënisch bodemonderzoek” (besluitnummer mem-01973-05594).

De veldwerkzaamheden, te weten het uitvoeren van de boringen, het plaatsen van de peilbuis, het bemonsteren van de grond en van het grondwater en de zintuiglijke beoordeling van de grond- en grondwatermonsters, zijn uitgevoerd volgens de methoden zoals aangegeven in de relevante NPR- en NEN-normen zoals beschreven in de beoordelingsrichtlijn “Veldwerk bij Milieuhygiënisch Bodemonderzoek” [2]. De situering van de boringen is opgenomen in bijlage 2. Alle boringen zijn op 23 april 2009 met handkracht uitgevoerd. Het grondwater is, na grondig afpompen, eveneens op 11 mei 2009 bemonsterd. De pH en de geleidbaarheid (Ec) van het grondwater zijn in het veld bepaald.

6.3 Laboratoriumwerkzaamheden De chemische analyses van de grond- en grondwatermonsters zijn uitgevoerd door een door de Raad voor Accreditatie erkend laboratorium. Voor de toegepaste analysemethoden wordt verwezen naar bijlage 4. De monsterrestanten en de niet-geanalyseerde grondmonsters zijn opgeslagen in een donkere ruimte, bij een temperatuur van +4 °C.

7 WIJZE VAN BEOORDELING EN INTERPRETATIE

De verontreinigingssituatie van de vaste bodem kan worden beoordeeld door toetsing van de gemeten gehaltes aan de achtergrond- en interventiewaarde [3 & 4]. De streefwaarden voor grond zijn per 1 oktober 2008 vervangen door de achtergrondwaarden (AW2000), deze zijn vastgesteld in het Regeling bodemkwaliteit [5]. De achtergrondwaarden zijn landelijk vastgesteld en worden in het Besluit bodemkwaliteit als volgt gedefinieerd:

Achtergrondwaarden: bij regeling van Onze Ministers vastgestelde gehaltes aan chemische stoffen voor een goede bodemkwaliteit, waarvoor geldt dat er geen sprake is van belasting door lokale verontreinigingsbronnen.

Verkennend en aanvullend bodemonderzoek Dreef ong. te Haaften, sectie K, nummer 1312 CvS/09-1025/5

In gemeenten die beschikken over een bodemkwaliteitskaart kan bij een overschrijding van de achtergrondwaarde getoetst worden aan de P90-waarde. Deze geeft een regionaal vastgestelde verhoogde achtergrondwaarde aan.

Het grondwater wordt getoetst aan de streef- en interventiewaarden. De streefwaarden voor grondwater zijn vastgelegd in de circulaire Streef- en interventiewaarden bodemsanering [6], de interventiewaarden zijn vastgelegd in de circulaire bodemsanering 2006 [3]. De streefwaarden geven het niveau aan waarbij sprake is van een duurzame bodemkwaliteit. In het bodembeschermingsbeleid geven zij het te bereiken en te behouden kwaliteitsniveau voor de bodem aan.

De interventiewaarden geven aan wanneer de functionele eigenschappen die de vaste bodem en het grondwater hebben voor mens, dier en plant ernstig zijn of dreigen te worden verminderd. Om van een “geval van ernstige bodemverontreiniging” te spreken dient voor ten minste één stof de gemiddelde concentratie van minimaal 25 m³ grond of 100 m³ grondwater hoger te zijn dan de interventiewaarde.

In bijzondere situaties, zoals bij volkstuinen en bij kruipruimten, kan reeds bij een geringere omvang en bij gehaltes beneden de interventiewaarden sprake zijn van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Op grond van de daadwerkelijk optredende blootstelling aan de verontreiniging dient bekeken te worden of onaanvaardbare risico’s voor mensen en/of ecosystemen optreden.

Uit de NEN 5740 [1] kan het volgende worden afgeleid. Uitvoering van vervolgonderzoek is in de meeste gevallen alleen noodzakelijk wanneer de concentratie van een stof de tussenwaarde overschrijdt. Deze waarde wordt ook in de circulaire Bodemsanering gehanteerd als de concentratiegrens waarboven een nader onderzoek moet worden uitgevoerd. De tussenwaarde betreft de halve som van de achtergrond- cq streefwaarde en de interventiewaarde. Bij overschrijding van de interventiewaarde wordt vaak een nader onderzoek uitgevoerd om de ernst van de verontreiniging en de spoedeisendheid van de sanering te bepalen.

In onderhavig rapport wordt de volgende terminologie gebruikt om de mate van verontreiniging aan te geven:

ƒ niet verontreinigd/verhoogd (-): de concentratie aan verontreiniging is lager dan of gelijk aan de achtergrondwaarde/ streefwaarde; ƒ licht verontreinigd/verhoogd (+): de concentratie aan verontreiniging is hoger dan de achtergrondwaarde/ streefwaarde maar lager dan of gelijk aan de tussenwaarde; ƒ matig verontreinigd/verhoogd (++): de concentratie aan verontreiniging is hoger dan de tussenwaarde maar lager dan of gelijk aan de interventiewaarde; ƒ sterk verontreinigd/verhoogd (+++): de concentratie aan verontreinigingen is hoger dan de interventiewaarde.

De achtergrond- en interventiewaarden voor de vaste bodem zijn gerelateerd aan het lutum- en/of organisch stofgehalte van de bodem. Bij de berekening van de achtergrond- en interventiewaarden van de vaste bodem is uitgegaan van gemeten lutum- en organisch stofgehaltes. De achtergrond- en interventiewaarden zijn opgenomen in bijlage 5.

Verkennend en aanvullend bodemonderzoek Dreef ong. te Haaften, sectie K, nummer 1312 CvS/09-1025/6 8 RESULTATEN

8.1 Zintuiglijke waarnemingen Voor de boorprofielbeschrijvingen wordt verwezen naar bijlage 3. Ter plaatse van boring B1 is van maaiveld tot 0,9 meter –mv en van 1,2 tot 2,0 meter –mv zand aanwezig. Verder is de bodem opgebouwd uit klei. In de ondergrond van boring B1 en in de toplaag van de overige boringen zijn sporen puin en/of baksteen aangetroffen. Asbestverdachte materialen zijn niet waargenomen op of in de bodem ter plaatse van de boorpunten. De grondwaterstand bevond zich tijdens de uitvoering van de veldwerkzaamheden op een diepte van circa 0,8 à 1,0 meter –mv.

8.2 Analyseresultaten en bodemkwaliteit De analyseresultaten van de grond- en grondwatermonsters zijn opgenomen in bijlage 4; de analyse- en toetsingsresultaten zijn samengevat in tabel 3 en 4.

Tabel 3: Toetsingsresultaten grond Grond monster M1 M2 M3 boring 1 2-6 1,2 meter –mv 0,0-0,9 0,0-0,5 0,5-1,2 bijmenging - Sporen puin/baksteen Sporen baksteen metalen barium - - - kobalt - - - cadmium - - - koper - - - lood - ++ 280 - nikkel - - - zink - - - kwik - + 0,21 - molybdeen - - - PAK - - - minerale olie - - - PCBs - - + 0,025

Verklaring van tekens: niets vermeld betekent niet geanalyseerd - < AW of detectielimiet (bij somparameters ook indien alle individuele parameters onder de detectielimiet zijn aangetoond) + > AW en < halve som AW en interventiewaarde ++ > halve som AW en interventiewaarde en < interventiewaarde +++ > interventiewaarde gehaltes in grond in mg/kg d.s.

Verkennend en aanvullend bodemonderzoek Dreef ong. te Haaften, sectie K, nummer 1312 CvS/09-1025/7

Tabel 4: Toetsingsresultaten grondwater Grondwater monster Pb1 Meter –mv 1,2-2,2 pH 6,5 Ec (µS/cm) 824 metalen barium + 170 kobalt - cadmium - koper - lood - nikkel - zink - kwik - molybdeen - gechloreerde kwst. - aromatische kwst. - minerale olie - naftaleen -

Verklaring van tekens: niets vermeld betekent niet geanalyseerd - < streefwaarde of detectielimiet (bij somparameters ook indien alle individuele parameters onder de detectielimiet zijn aangetoond) + > streefwaarde en < halve som streef- en interventiewaarde ++ > halve som streef- en interventiewaarde en < interventiewaarde +++ > interventiewaarde gehaltes in het grondwater in µg/l

8.3 Interpretatie In de sporen puin/baksteen bevattende toplaag van de vaste bodem (M2) is een matig verhoogd gehalte aan lood gemeten. Tevens is een licht verhoogd gehalte aan kwik gedetecteerd. De verhoogde gehaltes aan verontreinigingen kunnen samenhangen met de aangetroffen sporen aan bijmengingen. Het gehalte aan lood geeft aanleiding tot aanvullend of nader onderzoek.

In de sporen baksteen bevattende ondergrond (M3) is een marginaal verhoogd PCB gehalte gemeten (1 PCB verhoogd, somparameter bepaald conform voorgeschreven methode). Het gehalte is echter dermate laag dat geen aanleiding bestaat een aanvullend of nader onderzoek te verrichten.

In de zintuiglijk als schoon beoordeelde zandige toplaag van boring B1 (M1) zijn geen verhoogde gehaltes aan verontreinigingen aangetoond.

In het grondwater (Pb1) is een licht verhoogd gehalte aan barium gemeten. Barium kan in kleine hoeveelheden van nature in het milieu voorkomen. Omdat geen verhogingen door activiteiten worden verwacht, wordt aangenomen dat het hier een van nature verhoogd gehalte betreft.

Verkennend en aanvullend bodemonderzoek Dreef ong. te Haaften, sectie K, nummer 1312 CvS/09-1025/8 9 AANVULLEND ONDERZOEK

Naar aanleiding van het matig verhoogde gehalte aan lood in mengmonster M2 is een aanvullend onderzoek verricht. Hierbij zijn de deelmonsters waaruit M2 was samengesteld separaat geanalyseerd op de aanwezigheid van lood.

De analyseresultaten van de grondmonsters zijn opgenomen in bijlage 4; de analyse- en toetsingsresultaten zijn samengevat in tabel 5.

Tabel 5: Toetsingsresultaten grond Grond monster 2.1 3.1 4.1 5.1 6.1 meter –mv 0,0-0,5 0,0-0,5 0,0-0,5 0,0-0,5 0,0-0,5 metalen lood - - + 43 - + 120

Verklaring van tekens: niets vermeld betekent niet geanalyseerd - < AW of detectielimiet (bij somparameters ook indien alle individuele parameters onder de detectielimiet zijn aangetoond) + > AW en < halve som AW en interventiewaarde ++ > halve som AW en interventiewaarde en < interventiewaarde +++ > interventiewaarde gehaltes in grond in mg/kg d.s.

In de toplaag ter plaatse van de boringen B4 en B6 zijn licht verhoogde gehaltes aan lood gemeten. Ter plaatse van de overige boringen zijn geen verhoogde waarden ten opzichte van de achtergrondwaarde (AW2000) aangetoond. Het matig verhoogde gehalte van mengmonster M2 is niet bevestigd. Waarschijnlijk is in eerste instantie sprake geweest van een incidentele meting door heterogeniteit van het geanalyseerde steekmonster. De uitvoering van nader bodemonderzoek is, ons inziens, niet zinvol.

10 CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN

Uit de resultaten van het verkennend en aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd op een perceel aan de Dreef te Haaften, kadastraal bekend onder gemeente Haaften, sectie K, nummer 1312, blijkt dat zowel de vaste bodem als het grondwater niet geheel vrij zijn van verontreinigingen. De gehaltes aan verontreinigingen geven echter geen aanleiding een nader bodemonderzoek te verrichten.

Het matig verhoogde gehalte aan lood in mengmonster M2 is bij het aanvullend onderzoek (separate analyses deelmonsters) niet bevestigd. Bij het aanvullend onderzoek zijn plaatselijk slechts licht verhoogde gehaltes aan lood gemeten.

De milieuhygiënische bodemkwaliteit is met onderhavig bodemonderzoek voldoende vastgesteld.

De hypothese zoals verwoord in hoofdstuk 5 dient in principe verworpen te worden. De opzet wordt echter wel als voldoende beschouwd.

Tegen de voorgenomen nieuwbouw zijn op basis van de resultaten van onderhavig onderzoek, ons inziens, geen zwaarwegende milieuhygiënische bezwaren aanwezig.

Opgemerkt wordt dat wij slechts een adviserende taak hebben en dat het bevoegd gezag de noodzaak tot de uitvoering van nader of aanvullend onderzoek vaststelt.

Alhoewel het onderzoek met de grootst mogelijke nauwkeurigheid en conform de daarvoor opge- stelde normen en richtlijnen is uitgevoerd dient opgemerkt te worden dat een bodemonderzoek slechts bestaat uit een steekproef waarbij een relatief gering aantal boringen en analyses wordt uitgevoerd. Niet geheel uitgesloten kan worden dat op de locatie een verontreiniging aanwezig is die bij dit onderzoek niet is aangetroffen.

Verkennend en aanvullend bodemonderzoek Dreef ong. te Haaften, sectie K, nummer 1312 CvS/09-1025/9 11 REFERENTIES

1. NEN 5740, oktober 1999. Bodem, onderzoeksstrategie bij verkennend onderzoek [13.080.01]. NNI, Delft. 2. Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Beoordelingsrichting voor het SIKB procescertificaat Veldwerk bij Milieuhygiënisch Bodemonderzoek, BRL SIKB 2000, Gouda, 3 maart 2005. 3. Circulaire Bodemsanering 2006, 10 juli 2008, Staatscourant 131. 4. Landelijke referentiewaarden ter onderbouwing van maximale waarden in het bodembeleid, RIVM rapport 711701053 5. Regeling bodemkwaliteit, Staatscourant nr 247, 20 december 2007 6. Circulaire Streef- en interventiewaarden bodemsanering, Staatscourant 39, 24 februari 2000

Verkennend en aanvullend bodemonderzoek Dreef ong. te Haaften, sectie K, nummer 1312 CvS/09-1025/10 Bijlage 1

Tekening: 09-1025

Onderdeel: Situering in de regio

Legenda (conform NEN 5104) grind klei geur

Grind, siltig Klei, zwak siltig geen geur zwakke geur Grind, zwak zandig Klei, matig siltig matige geur sterke geur uiterste geur Grind, matig zandig Klei, sterk siltig

olie Grind, sterk zandig Klei, uiterst siltig geen olie-water reactie zwakke olie-water reactie Grind, uiterst zandig Klei, zwak zandig matige olie-water reactie sterke olie-water reactie

Klei, matig zandig uiterste olie-water reactie zand Klei, sterk zandig p.i.d.-waarde >0 Zand, kleiïg >1 >10 Zand, zwak siltig >100 leem >1000 Zand, matig siltig Leem, zwak zandig >10000

Zand, sterk siltig Leem, sterk zandig monsters

Zand, uiterst siltig geroerd monster

overige toevoegingen ongeroerd monster zwak humeus veen Veen, mineraalarm matig humeus overig bijzonder bestanddeel

Veen, zwak kleiïg sterk humeus Gemiddeld hoogste grondwaterstand grondwaterstand Gemiddeld laagste grondwaterstand Veen, sterk kleiïg zwak grindig

slib Veen, zwak zandig matig grindig

water Veen, sterk zandig sterk grindig Boring: 1 Boring: 2 Datum: 20-04-2009 Datum: 20-04-2009 GWS: 100 GWS: 80

0 tuin 0 tuin 0 0 Zand, matig fijn, zwak siltig, Klei, matig siltig, zwak humeus, beige-geel zwak puinhoudend, donkerbruin

1 1

-50 50 50 Klei, matig siltig, resten baksteen, grijs

2 2

-90 Klei, matig siltig, sporen baksteen, -100 100 grijs 100 3 Klei, matig siltig, grijs

-120 Zand, matig fijn, zwak siltig, 3 beige-grijs 4

150 150

5 4

-200 -200 200 200 Klei, matig siltig, donkergrijs 6 -220

Boring: 3 Boring: 4 Datum: 20-04-2009 Datum: 20-04-2009 GWS: GWS:

0 tuin 0 0 0 Klei, matig siltig, zwak humeus, Klei, matig zandig, zwak humeus, sporen puin, bruin-donker resten puin, bruin-donker 1

1 -30 Klei, matig siltig, resten baksteen, 2 grijs -50 -50 50 50

Projectcode: 09-1025 Projectnaam: Lokatienaam: Boring: 5 Boring: 6 Datum: 20-04-2009 Datum: 20-04-2009 GWS: GWS:

0 tuin 0 tuin 0 0 Klei, matig siltig, zwak humeus, Klei, matig siltig, matig humeus, matig wortelhoudend, sporen resten wortels, donkerbruin baksteen, bruin-donker

1 1

-50 -50 50 50

Projectcode: 09-1025 Projectnaam: Lokatienaam: Schalm b.v. Bodem en Milieu T.a.v. de heer C. van Schalm Keizerstraat 6 4064 ED VARIK

Uw kenmerk : 09-1025 Haaften K1312 Ons kenmerk : Project 291792 Validatieref. : 291792_certificaat_v1 Opdrachtverificatiecode: MIEZ-UWQL-RMEK-OMPH Bijlage(n) : 2 tabel(len) + 3 oliechromatogram(men)

Amsterdam, 28 april 2009

Hierbij zend ik u de resultaten van het laboratoriumonderzoek dat op uw verzoek is uitgevoerd in de door u aangeboden monsters.

De resultaten hebben uitsluitend betrekking op de monsters, zoals die door u voor analyse ter beschikking werden gesteld.

Ik wijs u erop dat het analyse-certificaat alleen in zijn geheel mag worden gereproduceerd.

Het onderzoek is, met uitzondering van eventueel uitbesteed onderzoek, uitgevoerd door Omegam Laboratoria volgens de methoden zoals ze zijn vastgelegd in het geldende accreditatie-certificaat L086 en/of in de bundel "Analysevoorschriften Omegam Laboratoria". Deze voorschriften zijn, voor zover mogelijk, ontleend aan NEN- EN- en/of ISO-voorschriften.

Ik vertrouw erop uw opdracht naar tevredenheid en conform de afspraak te hebben uitgevoerd. Heeft u naar aanleiding van deze rapportage nog vragen, dan verzoek ik u contact op te nemen met onze klantenservice.

Hoogachtend, namens Omegam Laboratoria,

drs. R.R. Otten Directeur

Op dit certificaat zijn onze algemene voorwaarden van toepassing. Dit analyse-certificaat mag niet anders dan in zijn geheel worden gereproduceerd.

postbus 94685 T 020 5976 680 ABN·AMRO bank 462704564 1090 GR Amsterdam F 020 5976 689 BTW nr. NL8139.67.132.B01

HJE Wenckebachweg 120 [email protected] Kvk 34215654 1096 AR Amsterdam www.omegam.nl Tabel 1 van 2

ANALYSECERTIFICAAT Project code : 291792 Project omschrijving : 09-1025 Haaften K1312 Opdrachtgever : Schalm b.v. Bodem en Milieu Monsterreferenties 1793898 = M1: 1.1+1.2 1793899 = M2: 2.1+3.1+4.1+5.1+6.1 1793900 = M3: 1.3+2.2

Opgegeven bemonsteringsdatum : 23/04/2009 23/04/2009 23/04/2009 Ontvangstdatum opdracht : 23/04/2009 23/04/2009 23/04/2009 Monstercode : 1793898 1793899 1793900 Matrix : Grond Grond Grond Monstervoorbewerking S NEN5709 (steekmonster) uitgevoerd uitgevoerd uitgevoerd S voorbewerking NEN5709 uitgevoerd uitgevoerd uitgevoerd S soort artefact n.v.t. n.v.t. n.v.t. S gewicht artefact g < 1 < 1 < 1

Algemeen onderzoek - fysisch S droogrest % 91,4 72,8 79,7 S organische stof (gec. voor lutum) % 1,0 5,6 1,8 S lutumgehalte (pipetmethode) % (m/m ds) 1,7 10,8 24,5 Anorganische parameters - metalen S barium (Ba) mg/kg ds 22 100 110 S cadmium (Cd) mg/kg ds < 0,08 0,22 0,13 S kobalt (Co) mg/kg ds 3 5 14 S koper (Cu) mg/kg ds 5 24 16 S kwik (Hg) FIAS/Fims mg/kg ds 0,10 0,21 0,06 S lood (Pb) mg/kg ds 10 280 14 S molybdeen (Mo) mg/kg ds < 0,8 < 0,9 < 0,8 S nikkel (Ni) mg/kg ds 7 17 21 S zink (Zn) mg/kg ds 26 66 56

Organische parameters - niet aromatisch S minerale olie (florisil clean-up) mg/kg ds < 50 < 50 < 50

Organische parameters - aromatisch Polycyclische koolwaterstoffen: S naftaleen mg/kg ds < 0,15 < 0,15 < 0,15 S fenanthreen mg/kg ds < 0,15 < 0,15 < 0,15 S anthraceen mg/kg ds < 0,15 < 0,15 < 0,15 S fluorantheen mg/kg ds < 0,15 < 0,15 < 0,15 S benz(a)anthraceen mg/kg ds < 0,15 < 0,15 < 0,15 S chryseen mg/kg ds < 0,15 < 0,15 < 0,15 S benzo(k)fluorantheen mg/kg ds < 0,15 < 0,15 < 0,15 S benzo(a)pyreen mg/kg ds < 0,15 < 0,15 < 0,15 S benzo(ghi)peryleen mg/kg ds < 0,15 < 0,15 < 0,15 S indeno(1,2,3cd)pyreen mg/kg ds < 0,15 < 0,15 < 0,15 S som PAK (10) mg/kg ds 1,0 1,0 1,0

Organische parameters - gehalogeneerd Polychloorbifenylen: S PCB -28 mg/kg ds < 0,004 < 0,004 < 0,004 S PCB -52 mg/kg ds < 0,004 < 0,004 < 0,004 S PCB -101 mg/kg ds < 0,004 < 0,004 0,008 S PCB -118 mg/kg ds < 0,004 < 0,004 < 0,004 S PCB -138 mg/kg ds < 0,004 < 0,004 < 0,004 S PCB -153 mg/kg ds < 0,004 < 0,004 < 0,004 S PCB -180 mg/kg ds < 0,004 < 0,004 < 0,004 S som PCBs (7) mg/kg ds 0,020 0,020 0,025

Dit analyse-certificaat, inclusief voorblad en eventuele bijlage(n), mag niet anders dan in zijn geheel worden gereproduceerd. - De met een 'Q' gemerkte analyses zijn door RvA geaccrediteerd (registratienummer L086). - De met een 'S' gemerkte analyses zijn op basis van het schema AS 3000 geaccrediteerd. Opdrachtverificatiecode: MIEZ-UWQL-RMEK-OMPH Ref.: 291792_certificaat_v1 Tabel 2 van 2

ANALYSECERTIFICAAT Project code : 291792 Project omschrijving : 09-1025 Haaften K1312 Opdrachtgever : Schalm b.v. Bodem en Milieu

Opmerkingen m.b.t. analyses

Opmerking(en) algemeen

Organische stof gehalte (gecorrigeerd voor lutum) Het organische stof gehalte is gecorrigeerd voor het in het analyse certificaat gerapporteerde gehalte lutum. Indien het lutum gehalte niet is gerapporteerd is de correctie uitgevoerd met een lutum gehalte van 5,4% (gemiddeld lutum gehalte Nederlandse bodem, AS 3010, prestatieblad organische stof gehalte in grond).

Sommatie van concentraties voor groepsparameters De sommatie is uitgevoerd volgens AS3000 paragraaf 2.5.2 en bijlage 3.

Dit analyse-certificaat, inclusief voorblad en eventuele bijlage(n), mag niet anders dan in zijn geheel worden gereproduceerd.

Opdrachtverificatiecode: MIEZ-UWQL-RMEK-OMPH Ref.: 291792_certificaat_v1 Oliechromatogram 1 van 3

OLIE-ONDERZOEK

Monstercode : 1793898 Project omschrijving : 09-1025 Haaften K1312 Uw referentie : M1: 1.1+1.2 Methode : minerale olie (florisil clean-up)

OLIECHROMATOGRAM

➝ oliefractieverdeling

OLIEFRACTIEVERDELING

1) fractie C10 t/m C19 <1 % 2) fractie C20 t/m C29 2 % 3) fractie C30 t/m C35 38 % 4) fractie C36 t/m C40 60 % totale minerale olie gehalte: <50 mg/kg ds

ANALYSEMETHODE Voorbewerking grond : Hexaanextractie gebaseerd op NEN 5733, incl. florisil clean-up. Voorbewerking AP04 : Petroleum-etherextractie conform NEN 5733, incl. florisil clean-up. Voorbewerking water : Hexaanextractie gebaseerd op ISO 9377-2, incl. florisil clean-up. Analyse : Gaschromatograaf met capillaire kolom en vlamionisatie detectie. Interpretatie : Raadpleeg voor de typering van de oliesoort de OMEGAM oliebibliotheek.

De volgende aanvullende clean-up mogelijkheden kunnen worden aangevraagd: Veen clean-up : Verwijdert eventuele restanten natuurlijke verbindingen uit extract. PAK clean-up : Verwijdert nagenoeg alle PAK-verbindingen uit extract.

De hoogte van de signalen is geen maat voor de concentratie van de olie in het monster. (Het chromatogram heeft een variabele schaalindeling)

Dit analyse-certificaat, inclusief voorblad en eventuele bijlage(n), mag niet anders dan in zijn geheel worden gereproduceerd.

Opdrachtverificatiecode: MIEZ-UWQL-RMEK-OMPH Ref.: 291792_certificaat_v1 Oliechromatogram 2 van 3

OLIE-ONDERZOEK

Monstercode : 1793899 Project omschrijving : 09-1025 Haaften K1312 Uw referentie : M2: 2.1+3.1+4.1+5.1+6.1 Methode : minerale olie (florisil clean-up)

OLIECHROMATOGRAM

➝ oliefractieverdeling

OLIEFRACTIEVERDELING

1) fractie C10 t/m C19 5 % 2) fractie C20 t/m C29 42 % 3) fractie C30 t/m C35 53 % 4) fractie C36 t/m C40 <1 % totale minerale olie gehalte: <50 mg/kg ds

ANALYSEMETHODE Voorbewerking grond : Hexaanextractie gebaseerd op NEN 5733, incl. florisil clean-up. Voorbewerking AP04 : Petroleum-etherextractie conform NEN 5733, incl. florisil clean-up. Voorbewerking water : Hexaanextractie gebaseerd op ISO 9377-2, incl. florisil clean-up. Analyse : Gaschromatograaf met capillaire kolom en vlamionisatie detectie. Interpretatie : Raadpleeg voor de typering van de oliesoort de OMEGAM oliebibliotheek.

De volgende aanvullende clean-up mogelijkheden kunnen worden aangevraagd: Veen clean-up : Verwijdert eventuele restanten natuurlijke verbindingen uit extract. PAK clean-up : Verwijdert nagenoeg alle PAK-verbindingen uit extract.

De hoogte van de signalen is geen maat voor de concentratie van de olie in het monster. (Het chromatogram heeft een variabele schaalindeling)

Dit analyse-certificaat, inclusief voorblad en eventuele bijlage(n), mag niet anders dan in zijn geheel worden gereproduceerd.

Opdrachtverificatiecode: MIEZ-UWQL-RMEK-OMPH Ref.: 291792_certificaat_v1 Oliechromatogram 3 van 3

OLIE-ONDERZOEK

Monstercode : 1793900 Project omschrijving : 09-1025 Haaften K1312 Uw referentie : M3: 1.3+2.2 Methode : minerale olie (florisil clean-up)

OLIECHROMATOGRAM

➝ oliefractieverdeling

OLIEFRACTIEVERDELING

1) fractie C10 t/m C19 <1 % 2) fractie C20 t/m C29 <1 % 3) fractie C30 t/m C35 15 % 4) fractie C36 t/m C40 85 % totale minerale olie gehalte: <50 mg/kg ds

ANALYSEMETHODE Voorbewerking grond : Hexaanextractie gebaseerd op NEN 5733, incl. florisil clean-up. Voorbewerking AP04 : Petroleum-etherextractie conform NEN 5733, incl. florisil clean-up. Voorbewerking water : Hexaanextractie gebaseerd op ISO 9377-2, incl. florisil clean-up. Analyse : Gaschromatograaf met capillaire kolom en vlamionisatie detectie. Interpretatie : Raadpleeg voor de typering van de oliesoort de OMEGAM oliebibliotheek.

De volgende aanvullende clean-up mogelijkheden kunnen worden aangevraagd: Veen clean-up : Verwijdert eventuele restanten natuurlijke verbindingen uit extract. PAK clean-up : Verwijdert nagenoeg alle PAK-verbindingen uit extract.

De hoogte van de signalen is geen maat voor de concentratie van de olie in het monster. (Het chromatogram heeft een variabele schaalindeling)

Dit analyse-certificaat, inclusief voorblad en eventuele bijlage(n), mag niet anders dan in zijn geheel worden gereproduceerd.

Opdrachtverificatiecode: MIEZ-UWQL-RMEK-OMPH Ref.: 291792_certificaat_v1 Schalm b.v. Bodem en Milieu T.a.v. de heer C. van Schalm Keizerstraat 6 4064 ED VARIK

Uw kenmerk : 09-1025 Dreef te Haaften Ons kenmerk : Project 293616 Validatieref. : 293616_certificaat_v1 Opdrachtverificatiecode: EMCU-BOWU-AYSM-BDQK Bijlage(n) : 2 tabel(len)

Amsterdam, 18 mei 2009

Hierbij zend ik u de resultaten van het laboratoriumonderzoek dat op uw verzoek is uitgevoerd in de door u aangeboden monsters.

De resultaten hebben uitsluitend betrekking op de monsters, zoals die door u voor analyse ter beschikking werden gesteld.

Ik wijs u erop dat het analyse-certificaat alleen in zijn geheel mag worden gereproduceerd.

Het onderzoek is, met uitzondering van eventueel uitbesteed onderzoek, uitgevoerd door Omegam Laboratoria volgens de methoden zoals ze zijn vastgelegd in het geldende accreditatie-certificaat L086 en/of in de bundel "Analysevoorschriften Omegam Laboratoria". Deze voorschriften zijn, voor zover mogelijk, ontleend aan NEN- EN- en/of ISO-voorschriften.

Ik vertrouw erop uw opdracht naar tevredenheid en conform de afspraak te hebben uitgevoerd. Heeft u naar aanleiding van deze rapportage nog vragen, dan verzoek ik u contact op te nemen met onze klantenservice.

Hoogachtend, namens Omegam Laboratoria,

drs. R.R. Otten Directeur

Op dit certificaat zijn onze algemene voorwaarden van toepassing. Dit analyse-certificaat mag niet anders dan in zijn geheel worden gereproduceerd.

postbus 94685 T 020 5976 680 ABN·AMRO bank 462704564 1090 GR Amsterdam F 020 5976 689 BTW nr. NL8139.67.132.B01

HJE Wenckebachweg 120 [email protected] Kvk 34215654 1096 AR Amsterdam www.omegam.nl Tabel 1 van 2

ANALYSECERTIFICAAT Project code : 293616 Project omschrijving : 09-1025 Dreef te Haaften Opdrachtgever : Schalm b.v. Bodem en Milieu Monsterreferenties 2092126 = 2.1 2092127 = 3.1 2092128 = 4.1

Opgegeven bemonsteringsdatum : 11/05/2009 11/05/2009 11/05/2009 Ontvangstdatum opdracht : 11/05/2009 11/05/2009 11/05/2009 Monstercode : 2092126 2092127 2092128 Matrix : Grond Grond Grond Monstervoorbewerking S NEN5709 (steekmonster) uitgevoerd uitgevoerd uitgevoerd S voorbewerking NEN5709 uitgevoerd uitgevoerd uitgevoerd S soort artefact n.v.t. n.v.t. n.v.t. S gewicht artefact g < 1 < 1 < 1

Algemeen onderzoek - fysisch S droogrest % 80,7 84,9 76,5 Anorganische parameters - metalen S lood (Pb) mg/kg ds 21 38 43

Dit analyse-certificaat, inclusief voorblad en eventuele bijlage(n), mag niet anders dan in zijn geheel worden gereproduceerd. - De met een 'Q' gemerkte analyses zijn door RvA geaccrediteerd (registratienummer L086). - De met een 'S' gemerkte analyses zijn op basis van het schema AS 3000 geaccrediteerd. Opdrachtverificatiecode: EMCU-BOWU-AYSM-BDQK Ref.: 293616_certificaat_v1 Tabel 2 van 2

ANALYSECERTIFICAAT Project code : 293616 Project omschrijving : 09-1025 Dreef te Haaften Opdrachtgever : Schalm b.v. Bodem en Milieu Monsterreferenties 2092129 = 5.1 2092130 = 6.1

Opgegeven bemonsteringsdatum : 11/05/2009 11/05/2009 Ontvangstdatum opdracht : 11/05/2009 11/05/2009 Monstercode : 2092129 2092130 Matrix : Grond Grond Monstervoorbewerking S NEN5709 (steekmonster) uitgevoerd uitgevoerd S voorbewerking NEN5709 uitgevoerd uitgevoerd S soort artefact n.v.t. n.v.t. S gewicht artefact g < 1 < 1

Algemeen onderzoek - fysisch S droogrest % 73,1 72,2 Anorganische parameters - metalen S lood (Pb) mg/kg ds 25 120

Dit analyse-certificaat, inclusief voorblad en eventuele bijlage(n), mag niet anders dan in zijn geheel worden gereproduceerd. - De met een 'Q' gemerkte analyses zijn door RvA geaccrediteerd (registratienummer L086). - De met een 'S' gemerkte analyses zijn op basis van het schema AS 3000 geaccrediteerd. Opdrachtverificatiecode: EMCU-BOWU-AYSM-BDQK Ref.: 293616_certificaat_v1 Schalm b.v. Bodem en Milieu T.a.v. de heer C. van Schalm Keizerstraat 6 4064 ED VARIK

Uw kenmerk : 09-1025 Dreef te Haaften Ons kenmerk : Project 293611 Validatieref. : 293611_certificaat_v1 Opdrachtverificatiecode: RKFT-SKKB-PIDU-EQGI Bijlage(n) : 2 tabel(len) + 1 oliechromatogram(men)

Amsterdam, 14 mei 2009

Hierbij zend ik u de resultaten van het laboratoriumonderzoek dat op uw verzoek is uitgevoerd in de door u aangeboden monsters.

De resultaten hebben uitsluitend betrekking op de monsters, zoals die door u voor analyse ter beschikking werden gesteld.

Ik wijs u erop dat het analyse-certificaat alleen in zijn geheel mag worden gereproduceerd.

Het onderzoek is, met uitzondering van eventueel uitbesteed onderzoek, uitgevoerd door Omegam Laboratoria volgens de methoden zoals ze zijn vastgelegd in het geldende accreditatie-certificaat L086 en/of in de bundel "Analysevoorschriften Omegam Laboratoria". Deze voorschriften zijn, voor zover mogelijk, ontleend aan NEN- EN- en/of ISO-voorschriften.

Ik vertrouw erop uw opdracht naar tevredenheid en conform de afspraak te hebben uitgevoerd. Heeft u naar aanleiding van deze rapportage nog vragen, dan verzoek ik u contact op te nemen met onze klantenservice.

Hoogachtend, namens Omegam Laboratoria,

drs. R.R. Otten Directeur

Op dit certificaat zijn onze algemene voorwaarden van toepassing. Dit analyse-certificaat mag niet anders dan in zijn geheel worden gereproduceerd.

postbus 94685 T 020 5976 680 ABN·AMRO bank 462704564 1090 GR Amsterdam F 020 5976 689 BTW nr. NL8139.67.132.B01

HJE Wenckebachweg 120 [email protected] Kvk 34215654 1096 AR Amsterdam www.omegam.nl Tabel 1 van 2

ANALYSECERTIFICAAT Project code : 293611 Project omschrijving : 09-1025 Dreef te Haaften Opdrachtgever : Schalm b.v. Bodem en Milieu Monsterreferenties 2092107 = Pb1

Opgegeven bemonsteringsdatum : 11/05/2009 Ontvangstdatum opdracht : 11/05/2009 Monstercode : 2092107 Matrix : Grondwater Anorganische parameters - metalen Metalen ICP-MS (opgelost): S barium (Ba) µg/l 170 S cadmium (Cd) µg/l < 0,1 S kobalt (Co) µg/l 2,1 S koper (Cu) µg/l 2 S kwik (Hg) µg/l < 0,05 S lood (Pb) µg/l < 1 S molybdeen (Mo) µg/l 2 S nikkel (Ni) µg/l 3 S zink (Zn) µg/l 21

Organische parameters - niet aromatisch S minerale olie (florisil clean-up) µg/l < 100

Organische parameters - aromatisch Vluchtige aromaten: S styreen µg/l < 0,2 S benzeen µg/l < 0,2 S tolueen µg/l < 0,2 S ethylbenzeen µg/l < 0,2 S xyleen (ortho) µg/l < 0,2 S xylenen (som m+p) µg/l < 0,2 S naftaleen µg/l < 0,2 S som xylenen µg/l 0,3

Organische parameters - gehalogeneerd Vluchtige chlooralifaten: S dichloormethaan µg/l < 1,0 S 1,1-dichloorethaan µg/l < 0,5 S 1,2-dichloorethaan µg/l < 0,5 S 1,1-dichlooretheen µg/l < 0,5 S 1,2-dichlooretheen (trans) µg/l < 0,5 S 1,2-dichlooretheen (cis) µg/l < 0,5 S 1,1-dichloorpropaan µg/l < 0,1 S 1,2-dichloorpropaan µg/l < 0,5 S 1,3-dichloorpropaan µg/l < 0,5 S trichloormethaan µg/l < 0,1 S tetrachloormethaan µg/l < 0,1 S 1,1,1-trichloorethaan µg/l < 0,1 S 1,1,2-trichloorethaan µg/l < 0,1 S trichlooretheen µg/l < 0,1 S tetrachlooretheen µg/l < 0,1 S vinylchloride µg/l < 0,5 S tribroommethaan µg/l < 0,5 S som C+T dichlooretheen µg/l 0,7 S som dichloorpropanen µg/l 0,8

Dit analyse-certificaat, inclusief voorblad en eventuele bijlage(n), mag niet anders dan in zijn geheel worden gereproduceerd. - De met een 'Q' gemerkte analyses zijn door RvA geaccrediteerd (registratienummer L086). - De met een 'S' gemerkte analyses zijn op basis van het schema AS 3000 geaccrediteerd. Opdrachtverificatiecode: RKFT-SKKB-PIDU-EQGI Ref.: 293611_certificaat_v1 Tabel 2 van 2

ANALYSECERTIFICAAT Project code : 293611 Project omschrijving : 09-1025 Dreef te Haaften Opdrachtgever : Schalm b.v. Bodem en Milieu

Opmerkingen m.b.t. analyses

Opmerking(en) algemeen

Sommatie van concentraties voor groepsparameters De sommatie is uitgevoerd volgens AS3000 paragraaf 2.5.2 en bijlage 3.

Dit analyse-certificaat, inclusief voorblad en eventuele bijlage(n), mag niet anders dan in zijn geheel worden gereproduceerd.

Opdrachtverificatiecode: RKFT-SKKB-PIDU-EQGI Ref.: 293611_certificaat_v1 Oliechromatogram 1 van 1

OLIE-ONDERZOEK

Monstercode : 2092107 Project omschrijving : 09-1025 Dreef te Haaften Uw referentie : Pb1 Methode : minerale olie (florisil clean-up)

OLIECHROMATOGRAM

➝ oliefractieverdeling

OLIEFRACTIEVERDELING

1) fractie C10 t/m C19 33 % 2) fractie C20 t/m C29 39 % 3) fractie C30 t/m C35 24 % 4) fractie C36 t/m C40 4 % totale minerale olie gehalte: <100 µg/l

ANALYSEMETHODE Voorbewerking grond : Hexaanextractie gebaseerd op NEN 5733, incl. florisil clean-up. Voorbewerking AP04 : Petroleum-etherextractie conform NEN 5733, incl. florisil clean-up. Voorbewerking water : Hexaanextractie gebaseerd op ISO 9377-2, incl. florisil clean-up. Analyse : Gaschromatograaf met capillaire kolom en vlamionisatie detectie. Interpretatie : Raadpleeg voor de typering van de oliesoort de OMEGAM oliebibliotheek.

De volgende aanvullende clean-up mogelijkheden kunnen worden aangevraagd: Veen clean-up : Verwijdert eventuele restanten natuurlijke verbindingen uit extract. PAK clean-up : Verwijdert nagenoeg alle PAK-verbindingen uit extract.

De hoogte van de signalen is geen maat voor de concentratie van de olie in het monster. (Het chromatogram heeft een variabele schaalindeling)

Dit analyse-certificaat, inclusief voorblad en eventuele bijlage(n), mag niet anders dan in zijn geheel worden gereproduceerd.

Opdrachtverificatiecode: RKFT-SKKB-PIDU-EQGI Ref.: 293611_certificaat_v1 Achtergrond- en interventiewaarden grond (mg/kgds) voor lutum 1.7 % en humus 1.0 %

Toetsingwaarden Achtergrondwaarde Tussenwaarde Interventiewaarde

Metalen barium 49 143 237 cadmium 0,35 3,95 7,55 kobalt 4,27 29 54 koper 19 56 92 kwik 0,1044 13 25 lood 32 184 337 molybdeen 1,5 96 190 nikkel 12 23 34 zink 59 181 303 Vluchtige aromatische koolwaterstoffen Polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) som PAK (10) 1,5 21 40 Extraheerbaar organisch halogeen minerale olie totaal olie c10-c40 38 519 1000 Overig som PCBs (7) 0,004 0,102 0,2

Achtergrond- en interventiewaarden grond (mg/kgds) voor lutum 10.8 % en humus 5.6 %

Toetsingwaarden Achtergrondwaarde Tussenwaarde Interventiewaarde

Metalen barium 103 301 499 cadmium 0,45 5,14 9,82 kobalt 8,37 57 106 koper 28 79 131 kwik 0,12 15 29 lood 39 227 414 molybdeen 1,5 96 190 nikkel 21 40 59 zink 91 279 467 Vluchtige aromatische koolwaterstoffen Polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) som PAK (10) 1,5 21 40 Extraheerbaar organisch halogeen minerale olie totaal olie c10-c40 106 1453 2800 Overig som PCBs (7) 0,011 0,286 0,56

Achtergrond- en interventiewaarden grond (mg/kgds) voor lutum 24.5 % en humus 1.8 %

Toetsingwaarden Achtergrondwaarde Tussenwaarde Interventiewaarde

Metalen barium 187 546 905 cadmium 0,47 5,31 10,16 kobalt 15 101 187 koper 34 99 163 kwik 0,14 17 34 lood 45 261 477 molybdeen 1,5 96 190 nikkel 35 67 99 zink 127 389 651 Vluchtige aromatische koolwaterstoffen Polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) som PAK (10) 1,5 21 40 Extraheerbaar organisch halogeen minerale olie totaal olie c10-c40 38 519 1000 Overig som PCBs (7) 0,004 0,102 0,2

Streef- en interventiewaarden grondwater (µg/l)

Toetsingwaarden Streefwaarde Tussenwaarde Interventiewaarde

Metalen barium (Ba) 50 338 625 Cadmium (Cd) 0,4 3,2 6 kobalt (Co) 20 60 100 Koper (Cu) 15 45 75 Kwik (Hg) 0,05 0,18 0,3 Lood (Pb) 15 45 75 molybdeen (Mo) 5 153 300 Nikkel (Ni) 15 45 75 Zink (Zn) 65 433 800

Vluchtige aromatische koolwaterstoffen benzeen 0,2 15 30 tolueen 7 504 1000 ethylbenzeen 4 77 150 Xylenen (som) 0,2 35 70 naftaleen 0,01 35 70 styreen 6 153 300

Vluchtige organische hologeenkoolwaterstoffen Dichloormethaan 0,01 500 1000 Trichloormethaan 6 203 400 Tetrachloormethaan 0,01 5,01 10 Trichlooretheen 24 262 500 Tetrachlooretheen 0,01 20 40 1,1-Dichloorethaan 7 454 900 1,1-dichlooretheen 0,01 5,01 10 1,2-Dichloorethaan 7 204 400 som C+T dichlooretheen 0,01 10 20 som dichloorpropanen 0,8 40 80 1,1,1-Trichloorethaan 0,01 150 300 1,1,2-Trichloorethaan 0,01 65 130 Vinylchloride 0,01 2,51 5 tribroommethaan 630

Minerale olie Minerale olie (GC) (C10 C40) 50 325 600

Bijlage Archeologisch onderzoek Synthegra 15 mei 2009 kenmerk S090173

33

Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, karterend booronderzoek

Dreef 34 te Haaften gemeente Neerijnen

Opdrachtgever Status: DEFINITIEF HSRO bv Hoogstraat 1 Projectleider 6654 BA Afferden drs. H. Kremer

Projectnummer Autorisatie Datum Synthegra Rapport S090173 drs. E. Schorn (sr. prospector) 01-07-09

Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-7007 CB Doetinchem Telefoon +31 (0)88 81 81 981, Fax +31 (0)88 81 81 989, Internet: www.synthegra.nl Bankrelatie Friesland Bank, nr. 295191155, BTW nr. NL819631288B01, HR 01115557 Project: Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, karterend booronderzoek, Dreef 34 te Haaften Projectnummer: S090173

Colofon

Opdrachtgever: HSRO bv te Afferden Project: Dreef 34 te Haaften Projectnummer: S090173 Titel: Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, karterend booronderzoek, Dreef 34 te Haaften Datum: 15-05-2009 Projectleider: drs. H. Kremer Auteurs: drs. H. Kremer (prospector,KNA-archeoloog ) Tekenaar: dhr. J. Heersink (GIS/CAD-specialist) Autorisatie: drs. E.A. Schorn (senior prospector) Druk: Synthegra bv, Doetinchem ISSN: 1874-9771

Synthegra bv Doetinchemseweg 61a, NL-7007 CB Doetinchem Telefoon +31 (0)88 81 81 981, Fax +31 (0)88 81 81 989, Internet: www.synthegra.nl Bankrelatie Friesland Bank, nr. 295191155, BTW nr. NL819631288B01, HR 01115557

© Synthegra bv, 2009

Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-7007 CB Doetinchem Telefoon +31 (0)88 81 81 981, Fax +31 (0)88 81 81 989, Internet: www.synthegra.nl Bankrelatie Friesland Bank, nr. 295191155, BTW nr. NL819631288B01, HR 01115557 Project: Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, karterend booronderzoek, Dreef 34 te Haaften Projectnummer: S090173

INHOUD Administratieve gegevens 4

1 Inleiding 5 1.1 Onderzoekskader 5 1.2 Onderzoeksdoel en vraagstellingen 5 1.3 Ligging en huidige situatie plangebied 6 2.1 Methode 7 2.2 Landschapsgenese 7 2.3 Archeologische waarden in en rondom het plangebied 13 2.4 Historische ontwikkeling 16 2.5 Gespecificeerde archeologische verwachting 20

3 Inventariserend Veldonderzoek 22 3.1 Methode 22 3.2 Beschrijving en interpretatie van de boorgegevens 22 3.3 Archeologische indicatoren 23 3.4 Archeologische interpretatie 23

4 Conclusies en aanbevelingen 24 4.1 Inleiding 24 4.2 Conclusies / beantwoording onderzoeksvragen 24 4.3 Aanbevelingen 25

Literatuur en kaarten 26

Bijlagen: Bijlage 1: Overzicht van de relevante geologische en archeologische tijdvakken Bijlage 2: Combinatiekaart IKAW, AMK en ARCHIS waarnemingen Bijlage 3: Boorpuntenkaart Bijlage 4: Boorprofielen

Afbeelding voorblad: opname van het plangebied vanuit het noorden

© Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-7007 CB Doetinchem 3 van 27 Project: Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, karterend booronderzoek, Dreef 34 te Haaften Projectnummer: S090173

Administratieve gegevens

Toponiem : Dreef 34 Plaats : Haaften Gemeente : Neerijnen Provincie : Gelderland Projectnummer : S090173 Bevoegd gezag : gemeente Neerijnen Opdrachtgever : HSRO bv Uitvoerende instantie : Synthegra bv Datum uitvoering veldwerk : 07-05-2009 Uitvoerders veldwerk : drs. E. Schorn (senior prospector) en drs. H. Kremer (prospector) Onderzoeksmelding (ARCHIS) : 34.931 Datum onderzoeksmelding : 05-05-2009 Onderzoeksnummer (ARCHIS) : 26.753 Kaartblad : 39C Periode : Romeinse tijd – nieuwe tijd Oppervlakte : ca. 600 m2 Perceelnummer(s) : Haaften, K 1312 Grond eigenaar / beheerder : mw. J. van Buuren Grondgebruik : tuin met vijver Geologie : oeverafzettingen (Formatie van Echteld) Geomorfologie : oeverwal Bodem : kalkhoudende poldervaaggrond in sterk zandige klei Depot : Documentatie en vondsten zullen worden aangeleverd aan het Provinciaal Depot van Gelderland, te Nijmegen

De onderzoekslocatie wordt omsloten door de volgende vier coördinaten:

noordwest X: 142987 Y: 425393 noordoost X: 143020 Y: 425393 zuidoost X: 143020 Y: 425370 zuidwest X: 142987 Y: 425370

© Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-7007 CB Doetinchem 4 van 27 Project: Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, karterend booronderzoek, Dreef 34 te Haaften Projectnummer: S090173

1 Inleiding

1.1 Onderzoekskader Synthegra heeft in opdracht van HSRO bv uit Afferden een archeologisch onderzoek uitgevoerd op een terrein aan de Dreef 34 in Haaften (afbeelding 1.1). Het onderzoek bestond uit een bureauonderzoek en een karterend booronderzoek. De aanleiding voor het onderzoek is de voorgenomen bouw van één woning. De woning zal geheel worden onderkelderd. De op het terrein aanwezige waterpartij zal gehandhaafd blijven. Uitgaande van de aanleg van de bouwput voor het huis zal de bodem tot in het archeologische niveau worden verstoord, dat in dit gebied vanaf 50 cm beneden maaiveld kan worden verwacht.

Door de graafwerkzaamheden die zullen gaan plaatsvinden, kunnen eventueel aanwezige archeologische waarden verloren gaan. Daarom is vanwege de regelgeving van de overheid voorafgaand aan de graafwerkzaamheden archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is uitgevoerd conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie versie 3.11 en de Leidraad Veldonderzoek.2 Het veldwerk is uitgevoerd op 7 mei 2009.

Het bevoegd gezag, de gemeente Neerijnen, zal de resultaten van het onderzoek toetsen en een selectiebesluit nemen.

1.2 Onderzoeksdoel en vraagstellingen Het doel van het bureauonderzoek is het opstellen van een gespecificeerde archeologische verwachting aan de hand van bestaande bronnen over bekende of verwachte landschappelijke, historische en archeologische waarden.

Het doel van het karterend booronderzoek is het toetsen van het opgestelde verwachtingsmodel door de intactheid van de bodemopbouw vast te stellen en de eventueel aanwezig archeologische resten en/of vindplaatsen te inventariseren.

De volgende onderzoeksvragen zullen worden beantwoord:

• Wat is de opbouw van de ondergrond en is het bodemprofiel intact? • Zijn in het plangebied archeologische vindplaatsen aanwezig? • Wat is te zeggen over de horizontale en verticale verspreiding van de archeologische waarden? • Wat is de vermoedelijke aard en datering van de archeologische resten? • In hoeverre worden eventueel aanwezige archeologische resten bedreigd door de voorgenomen ontwikkeling van het gebied?

1 SIKB 2006a. 2 SIKB 2006b.

© Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-7007 CB Doetinchem 5 van 27 Project: Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, karterend booronderzoek, Dreef 34 te Haaften Projectnummer: S090173

1.3 Ligging en huidige situatie plangebied Het plangebied is circa 600 m2 groot en ligt aan de Dreef in Haaften (afbeelding 1.1). Het terrein wordt in het noorden begrensd door de bebouwing aan de Dreef 34 en in het oosten door de bebouwing aan de Gendershof. Het plangebied is in gebruik als tuin met een vijver. De hoogte van het maaiveld varieert van circa 3,21-3,45 m +NAP (Normaal Amsterdams Peil).3 Ter plaatse van de vijver is het maaiveld waarschijnlijk tot één meter diep afgegraven.

Afbeelding 1.1: Het plangebied op de Topografische Kaart van Nederland 1:25.000 aangegeven met het rode kader (Bron: TOP25raster 1998. Topografische Dienst Nederland, Emmen/ANWB 2007).

3 Hoogteligging van het plangebied op het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) in m NAP geraadpleegd op www.ahn.nl

© Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-7007 CB Doetinchem 6 van 27 Project: Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, karterend booronderzoek, Dreef 34 te Haaften Projectnummer: S090173

2 Bureauonderzoek

2.1 Methode Tijdens het bureauonderzoek is met behulp van bestaande bronnen een gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel voor het plangebied opgesteld. Dit is in eerste instantie gedaan door het raadplegen van voor de archeologie relevante (schriftelijke) bronnen. Voor het bureauonderzoek zijn met name gegevens over bekende archeologische vindplaatsen in en rond het plangebied verzameld. Dit is aangevuld met historisch en fysisch-geografisch onderzoek, waarbij informatie over vroeger grondgebruik is verkregen door de analyse van historische kaarten en tevens gegevens over de geologie, geomorfologie en bodem zijn bestudeerd.

2.2 Landschapsgenese Voor het bepalen of, waar en uit welke periode archeologische resten kunnen worden verwacht, zijn de volgende bronnen met betrekking tot de landschapsgenese geraadpleegd:

• Geologische Kaart, schaal 1:50.000 • Geomorfologische Kaart, schaal 1:50.000 • Bodemkaart, schaal 1:50.000 • Relevante achtergrondliteratuur

Voor de geologische beschrijving is gebruik gemaakt van de Lithostratigrafische Indeling van de Ondiepe Ondergrond.4 Zie voor een overzicht van de geologische en archeologische perioden bijlage 1.

Geologie en geomorfologie Haaften ligt in het rivierengebied, in het stroomgebied van de Rijn. In de diepere ondergrond bevinden zich oude rivierafzettingen, die tijdens het Weichselien zijn afgezet (circa 115.000 – 11.755 jaar geleden). Dit pleistocene oppervlak ligt in het plangebied op ongeveer 8-9 m beneden maaiveld.5 De rivieren hadden in deze ijstijd voornamelijk een vlechtend patroon, gekenmerkt door meerdere geulen en een onregelmatige afvoer. In deze periode heeft de Rijn in een brede vlakte een dik pakket zand en grind afgezet, die tot de Formatie van Kreftenheye wordt gerekend.6

De pleistocene rivierafzettingen zijn tijdens het Holoceen (circa 11.755 jaar geleden tot heden) bedekt en/of geërodeerd door jonge rivierafzettingen. Het klimaat werd in deze periode warmer en vochtiger, waardoor de Rijn ging meanderen en zand en klei heeft afgezet. De rivierafzettingen van meanderende rivieren kunnen worden onderverdeeld in stroomgordelafzettingen bestaande uit bedding- en oeverafzettingen (zand en zandige klei) en komafzettingen (zwak siltige klei, plaatselijk met veenlagen).7 De holocene rivierafzettingen worden tot de Formatie van Echteld gerekend.

Verschillende Rijntakken hebben zich tijdens het Holoceen diverse keren verlegd, waardoor zich vele oude stroomgordels in (de ondergrond van) het riviergebied bevinden. Volgens de stroomgordelkaart8 ligt er geen stroomgordel in de ondergrond van het plangebied. Volgens de Geologische kaart van Nederland, schaal 1:50.000, ligt in het plangebied een pakket oeverafzettingen aan het oppervlak met daaronder veen

4 De Mulder e.a. 2003 en via www.nitg.tno.nl: Dinoloket, Standaarden, Lithostratigrafische Nomenclator van de Ondiepe Ondergrond. 5 RGD 1977, bijkaart zanddiepte van blad 39 Tiel West. 6 Berendsen 2004. 7 Berendsen 2005, 98. 8 Berendsen en Stouthamer 2001, Addendum 1.

© Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-7007 CB Doetinchem 7 van 27 Project: Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, karterend booronderzoek, Dreef 34 te Haaften Projectnummer: S090173

afgewisseld met dunne komkleilagen (afbeelding 2.1, code F2g). In de onderstaande tekst zal de ontstaanswijze van dit afwisselende pakket worden toegelicht.

Afbeelding 2.1:Ligging van het plangebied op de Geologische kaart van Nederland 1:50.000, aangegeven met het rode kader (Bron: RGD 1982, blad 39 Tiel West).

LEGENDA F2g Oeverafzettingen, eventueel oever- op komafzettingen, op Hollandveen met inschakelingen van dunne lagen komafzettingen F2k Komafzettingen, eventueel kom- op oeverafzettingen, op Hollandveen met inschakelingen van dunne kleilagen DOg Beddingafzettingen of oeverafzettingen op beddingafzettingen

dd Dijkdoorbraakafzettingen

In het plangebied is in de loop van het Holoceen een dik pakket afzettingen gevormd, die bestaat uit dunne komkleilagen afgewisseld met veenlagen. De komkleilagen zijn door diverse stroomgordels in de omgeving afgezet. Wanneer gedurende een periode geen actieve kleiafzetting plaatsvond en water stagneerde, kon veen worden gevormd.9 Dit veen wordt tot de Formatie van Nieuwkoop gerekend.

9 Berendsen 2004, 274.

© Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-7007 CB Doetinchem 8 van 27 Project: Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, karterend booronderzoek, Dreef 34 te Haaften Projectnummer: S090173

Dit pakket van veen- en kleilagen is afgedekt met kom- en oeverafzettingen van de Waal. De Waal is actief vanaf circa 190 v. Chr. tot heden10 en ligt op dit moment circa 600 meter ten zuiden van het plangebied. Het plangebied is niet gekarteerd op de geomorfologische kaart,11 omdat het binnen de bebouwde kom van Haaften ligt (afbeelding 2.2). Op basis van de aangrenzende kaarteenheden en het feit dat volgens de geologische kaart aan het oppervlak oeverafzettingen van de Waal liggen, ligt het plangebied waarschijnlijk op een oeverwal van de Waal (afbeelding 2.2, code 3K25).

Afbeelding 2.2: Ligging van het plangebied op de Geomorfologische kaart van Nederland 1:50.000, aangegeven met het rode kader (Bron: Stiboka en RGD 1986, blad 39 Tiel).

LEGENDA 3K25 Oeverwal 4F12 Storthoop en opgehoogd of opgespoten terrein 3L15 Meanderruggen en geulen in uiterwaard 2M22 Kom- en oeverwalachtige vlakte 2M48 Vlakte ontstaan door afgraving of egalisatie 4L22 Lage storthopen met ijzerkuilen en/of grind-, zand- en kleigaten 3N8 Laagte ontstaan door afgraving Toevoegingen; ↓ plaatselijk afgegraven ↑ plaatselijk opgehoogd → plaatselijk vergraven, geëgaliseerd

10 Data naar Berendsen & Stouthamer 2001, 240, gecalibreerd met Oxcal 4.0.5 (Bronck Ramsey, 2007) geraadpleegd op https://c14.arch.ox.ac.uk. 11 Stiboka en RGD 1983, blad 45 ’s-Hertogenbosch.

© Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-7007 CB Doetinchem 9 van 27 Project: Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, karterend booronderzoek, Dreef 34 te Haaften Projectnummer: S090173

Rond 1000 n. Chr. werden de eerste kaden en dijken langs de Waal aangelegd, die nog regelmatig overstroomden.12 Geleidelijk werden de dijken opgehoogd en verstevigd. Waarschijnlijk was de ringdijk langs de Waal in de Tielerwaard (Waalbandijk), waar het plangebied in ligt, rond 1244 voltooid.13 Na de bedijking vond geen sedimentatie meer plaats in het binnendijkse gebied, afgezien van overstromingen ten gevolge van dijkdoorbraken. De dijkdoorbraken vonden plaats vanwege een slechte afwatering van de Waal. In de eerste helft van de middeleeuwen stroomde de Maas via het zogenaamde Oude Maasje in westelijke richting naar zee.14 In de loop van de middeleeuwen, of misschien zelfs al in de Romeinse tijd, ontstond een zijtak van de Maas in noordelijk richting bij Well. Waarschijnlijk omstreeks de 12e eeuw, kwam de verbinding tot stand tussen de Maas en de Waal bij Woudrichem. Door deze rivierverlegging verslechterde de afwatering van beide rivieren, zowel het Waal- als het Maaswater werd hierdoor opgestuwd.15 Door de verslechterde afwatering vonden veel dijkdoorbraken plaats. Bij Haaften hebben diverse dijkdoorbraken plaatsgevonden, met name in de 18e eeuw, toen de Waal nog dicht langs de Waalbandijk liep.16 Hoewel volgens de geologische, geomorfologische en bodemkaart geen dijkdoorbraakafzettingen (ook wel overslaggronden genoemd) zijn afgezet, kan het niet worden uitgesloten dat in het plangebied een dunne laag dijkdoorbraakafzettingen aanwezig is. De dijkdoorbraakafzettingen werden in een waaier achter de wielen werden neergelegd en hebben een sterk wisselende lithologische samenstelling.17 Kenmerkend is een bijmenging van (grof) zand of zelfs grind. In de omgeving van het plangebied zijn vanwege deze overstromingen veel opgehoogde woon- en vluchtplaatsen ontstaan (afbeelding 2.2, rode arcering). Vooral in de periode 1400-1600 werden opgehoogde woonplaatsen, ook wel worden, woerden, werden en wuurden genoemd, aangelegd.18 In het plangebied is voor zover bekend geen opgehoogde woon- of vluchtplaats aanwezig. Op het Actueel Hoogtebestand van Nederland (AHN)19 lijken de bouwblokken (geel tot lichtoranje van kleur) aan de Dreef 0,5-1,5 m opgehoogd ten opzichte van de Dreef (groen van kleur) (afbeelding 2.3). De indruk bestaat dat ook het plangebied, met uitzondering van de vijver, is opgehoogd. Het is niet duidelijk wat de ouderdom van dit ophogingspakket is.

Pas aan het einde van de 19e eeuw werd de afwatering sterk verbeterd door de uitvoering van een veelomvattend plan.20 Hierbij werden onder andere diverse dammen en nieuwe rivierlopen aangelegd. Tussen 1931 en 1937 werden enkele grote meanderbochten afgesneden, waardoor de afvoer werd verbeterd.21 Al deze maatregelen hebben ervoor gezorgd dat tegenwoordig (bijna) geen dijkdoorbraken meer plaatsvinden.

12 Vink en Vos (red.) 2001, 22. 13 Stiboka 1973, 62. 14 Berendsen 2005, 115. 15 Berendsen 2005, 114 en 115. 16 Stiboka 1973, 57. 17 Berendsen 2004, 272. 18 Vink en Vos 2001, 22. 19 www.ahn.nl 20 Berendsen 2005, 116. 21 Berendsen 2005, 117.

© Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-7007 CB Doetinchem 10 van 27 Project: Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, karterend booronderzoek, Dreef 34 te Haaften Projectnummer: S090173

Afbeelding 2.3: Ligging van het plangebied op het Actueel Hoogtebestand van Nederland (AHN), aangegeven met het rode kader (Bron: www.ahn.nl)

LEGENDA Donkeroranje > 6,37 m +NAP Lichtoranje 3,45-6,37 m +NAP Geel 3,21-3,45 m +NAP Groen 2.64-3,21 m +NAP Blauw < 2,64 m +NAP

Bodem Het plangebied is niet gekarteerd op de bodemkaart,22 omdat het binnen de bebouwde kom van Haaften ligt (afbeelding 2.4). Waarschijnlijk ligt aan het oppervlak een antropogeen ophogingspakket (zie vorige alinea) van circa 1 m. Hieronder ligt de oorspronkelijke bodem, die al dan niet intact is. Op basis van de aangrenzende kaarteenheden zijn dat waarschijnlijk kalkhoudende poldervaaggronden in sterk zandige klei (afbeelding 2.4, code Rn15A) of kalkhoudende poldervaaggronden in zwak zandige en sterk siltige klei (code Rn95A).

Bij vaaggronden heeft er nog weinig of geen bodemvorming plaatsgevonden, omdat het sediment jong is. Daarom zegt de intactheid van deze bodems niets over de intactheid van eventuele vindplaatsen die zich op

22 Stiboka 1984, blad 39 West Tiel.

© Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-7007 CB Doetinchem 11 van 27 Project: Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, karterend booronderzoek, Dreef 34 te Haaften Projectnummer: S090173

grotere diepte bevinden. De poldervaaggronden hebben een iets donkere bovengrond (Ap-horizont), die nauwelijks in kleur verschilt van de onderliggende C-horizont.23 Op de bodemkaart staan de gemiddelde grondwaterstanden aangegeven met zogenaamde grondwatertrappen. Het plangebied wordt gekenmerkt door een lage grondwaterstand (grondwatertrap VI). Dit betekent dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand op 40 tot 80 cm beneden maaiveld ligt en dat de gemiddeld laagste grondwaterstand op meer dan 120 cm beneden maaiveld ligt.24

Afbeelding 2.4: Ligging van het plangebied op de Bodemkaart van Nederland 1:50.000, aangegeven met het rode kader (Bron: Stiboka 1981, blad 39 West Rhenen).

LEGENDA Rn15A Kalkhoudende poldervaaggronden in sterk zandige klei Rn95A Kalkhoudende poldervaaggronden in zwak zandige en sterk siltige klei Rn52A Kalkhoudende poldervaaggronden in zandige klei Rd10A Kalkhoudende ooivaaggronden in sterk zandige klei Rn66A Kalkhoudende poldervaaggronden in zandige en sterk siltige klei Rn44C Kalkloze poldervaaggronden in zwak siltige klei ↓ afgegraven

23 De Bakker en Schelling 1989, 158. 24 Stichting voor Bodemkartering, 1981.

© Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-7007 CB Doetinchem 12 van 27 Project: Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, karterend booronderzoek, Dreef 34 te Haaften Projectnummer: S090173

2.3 Archeologische waarden in en rondom het plangebied In deze paragraaf is gekeken of binnen en rond het plangebied archeologische waarden bekend zijn. Hiervoor zijn de volgende bronnen binnen de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM) geraadpleegd:

• het Centraal Archeologisch Archief (CAA) • het Centraal Monumenten Archief (CMA) • Archeologisch Informatie Systeem (ARCHIS II)

Daarnaast zijn de volgende bronnen geraadpleegd:

• Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Gelderland

Volgens de IKAW (Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden) van de RACM geldt voor het plangebied een lage archeologische trefkans (bijlage 2). Op de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) van de provincie Gelderland heeft het plangebied een middelhoge archeologische waarde. Deze kaarten zijn indicatief en zullen voor het opstellen van een gespecificeerd verwachtingsmodel worden genuanceerd en gepreciseerd, aangezien er niet uit blijkt wat de aard en ouderdom is van de te verwachten archeologische resten. Op de Gemeentelijke Verwachtingskaart van Neerijen geldt voor het plangebied en de hele dorpskern een lage archeologische verwachting.25 Gezien de ligging in de dorpskern geldt wel een archeologische waarde voor het plangebied.26

Uit de archieven en ARCHIS II van de RACM blijkt dat in het onderzoeksgebied geen archeologische monumenten, waarnemingen en onderzoeksmeldingen aanwezig zijn (bijlage 2). Uit de directe omgeving (binnen een straal van 200 m) zijn drie onderzoeksmeldingen bekend. Hierbuiten (binnen een straal van 650 m) zijn twee onderzoeksmeldingen en twee waarnemingen bekend.

Afbeelding 2.5: Uitsnede van de Waarden en Verwachtingenkaart van de gemeente Neerijen. Het plangebied is aangegeven middels de zwarte pijl (Bron: Hessing e.a. 2008, kaartbijlage 6.3).

25 Hessing e.a. 2008, Kaartbijlage 6.3 “Waarden en Verwachtingen” (Vestigia rapport V480). 26 Kaartbijlage 8.3 “Archeologische Beleidskaart” (Vestigia rapport V480).

© Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-7007 CB Doetinchem 13 van 27 Project: Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, karterend booronderzoek, Dreef 34 te Haaften Projectnummer: S090173

Waarnemingen en onderzoeksmeldingen binnen een straal van 200 m van het plangebied:

Onderzoekmeldingsnummer 27.973 Circa 35 m ten zuidwesten van het plangebied heeft Archaeological Research en Consultancy (ARC) in 2008 een booronderzoek verricht. Op de locatie werden overslagafzettingen op komafzettingen aangetroffen. Deze overslagafzettingen dateren waarschijnlijk uit de nieuwe tijd (waarschijnlijk 18e eeuw). Het vermoeden dat het overslagpakket afkomstig is van een doorbraak werd versterkt door het feit dat in het pakket geen gelaagdheid aanwezig was. Het onderliggende pakket komafzettingen was door de erosieve kracht van de dijkdoorbraak afgetopt waarbij de bouwvoor was verdwenen. De kans op intacte archeologische sporen uit de periode voor de overslagen is daarom klein. Verder archeologisch onderzoek werd daarom niet nodig geacht.

Onderzoekmeldingsnummer 16.693 Op een afstand van circa 60 m ten noorden van het plangebied heeft Bilan in 2006 een booronderzoek uitgevoerd. Op basis van de resultaten van dit onderzoek werd een waarderend inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven aangeraden.

Onderzoekmeldingsnummer 30.749 Ongeveer 200 m ten noordoosten van het plangebied heeft Synthegra in 2008 op een oeverwal een booronderzoek uitgevoerd. In het plangebied werden oude woonlagen/ophogingslagen aangetroffen, die werden gekenmerkt door een vuile kleur, baksteen-, houtskool- en aardewerkspikkels en soms fosfaatverkleuringen. Er worden nederzettingsresten verwacht. Er werden echter geen dateerbare archeologische indicatoren aangetroffen. Op grond van de landschappelijke en geologische situatie worden er nederzettingsresten verwacht uit de vroege middeleeuwen tot en met de nieuwe tijd, met het accent op de middeleeuwse periode. Het is niet uitgesloten dat de nederzettingsresten zelfs een Romeinse oorsprong kunnen hebben. Op grond van de resultaten van het onderzoek werd er voor het plangebied een vervolgonderzoek in de vorm van proefsleuven geadviseerd.27

Waarnemingen en onderzoeksmeldingen binnen een straal van 650 m van het plangebied:

Onderzoekmeldingsnummer 34.481 Synthegra heeft in 2009 een bureauonderzoek uitgevoerd aan de Molenstraat op 375 m ten zuiden van het plangebied. Dit onderzoek is nog lopend en zodoende zijn de resultaten nog niet bekend.28

Onderzoekmeldingsnummer 28.853 Ongeveer 520 m ten zuiden van het plangebied heeft RAAP in 2008 in het kader van de verlaging van de kribben langs de Waal een bureauonderzoek uitgevoerd. Uit vergelijking van oude kaarten van de Waaloever bij Wamel blijkt dat de nog bestaande Waalkribben daar deel uitmaken van een tweede generatie die kort voor 1888 zijn gebouwd, op pas op de rivier gewonnen land. De gespecificeerde archeologische verwachting luidt dat archeologische vindplaatsen onder de Waalkribben slechts in beperkte mate worden verwacht. Het zou enerzijds kunnen gaan om 19e eeuwse scheepswrakken en anderzijds om oudere kribresten. Het selectieadvies is om tijdens de kribverlagingen steekproefsgewijs een archeologische begeleiding uit te voeren. Het doel hiervan is het toetsen van de verwachting uit het bureauonderzoek.

27 Rondags en Schorn 2008 (Synthegra-rapport S083287). 28 Hagens, Koeman en Valckx 2009 (Synthegra-rapport S090138).

© Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-7007 CB Doetinchem 14 van 27 Project: Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, karterend booronderzoek, Dreef 34 te Haaften Projectnummer: S090173

Waarnemingsnummers 2167 en 2284 Op een rivieroeverwal op 635 m ten noordoosten van het plangebied werden in 1987 meerdere fragmenten aardewerk uit de late middeleeuwen aangetroffen, onder meer Pingsdorf, steengoed, kogelpot en grijsbakkend aardewerk.

© Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-7007 CB Doetinchem 15 van 27 Project: Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, karterend booronderzoek, Dreef 34 te Haaften Projectnummer: S090173

2.4 Historische ontwikkeling Voor de historische ontwikkeling is historisch kaartmateriaal en relevante achtergrondliteratuur geraadpleegd, dat in onderstaande paragraaf is weergegeven.

Haaften is een dorp in de Tielerwaard en is in de middeleeuwen ontstaan op een stroomrug aan de rivier de Waal. Van oudsher bestond de heerlijkheid Haaften uit de polder Haaften met daarbij het dorp. Het was in het bezit van de heren van Van Haeften, welke het van oorsprong 14e-eeuwse kasteel Goudenstein (Dreef 7) in bezit hadden. Van het kasteel, dat ongeveer 250 m ten zuiden van het plangebied ligt en in 1672 werd verwoest werd, resteert alleen nog een ronde hoektoren met spits en de restanten van twee aansluitende muren (afbeelding 2.6). De onderbouw van de toren is vroeg 14e eeuws en het bovenste gedeelte is uit circa 1500.29 De toren van het kasteel is nadrukkelijk aanwezig en staat in het midden van het oudste deel van Haaften.30

Afbeelding 2.6: De toren van het kasteel Goudenstein (Bron: www.haaften.nl).

Haaften wordt voor het eerst vermeld in documenten in 1031 als Falsum. In de 12e eeuw is het Hafthin of Haften. Een verklaring voor de naam is dat deze is afgeleid van het werkwoord ‘hechten’ (haften) wat zou wijzen op een aantal verbonden grondstukken. Een andere verklaring is dat het meervoud is van het Germaanse haftaz, (band of boei) wat ‘zware kleigrond’ zou betekenen.31

Het dorp wordt aan drie zijden omgeven door de Waalbandijk.32 In het verleden heeft het dorp meerdere keren rampspoed gekend. In het jaar 1649 werd het dorp grotendeels verwoest als gevolg van een grote brand.33 In de jaren 1709 en 1711 brak de Waaldijk door. Vooral de dijkdoorbraak van 1711 zorgde voor veel wateroverlast waarbij een aanzienlijk deel van het dorp onder water liep. Het wiel dat ontstond als gevolg van de doorbraak is nu geheel verland. Naar aanleiding hiervan werd de dijk meer binnenwaarts gelegd en concentreerde de bewoning van het dorp zich vanaf deze tijd met name aan de Dreef, die de centrale weg van Haaften ging vormen.34 Ook het plangebied ligt aan de Dreef.

29 Stenvert, R. et al, 2000, p. 183. 30 www.haaften.nl 31 Berkel, G. van, 2006, p. 165 32 Stenvert, R. et al, 2000, p. 183. 33 http://www.neerijnen.nl 34 Van Maanen, 1996.

© Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-7007 CB Doetinchem 16 van 27 Project: Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, karterend booronderzoek, Dreef 34 te Haaften Projectnummer: S090173

Op het minuutplan uit begin 19e eeuw (afbeelding 2.7)35 is te zien dat binnen het plangebied een brede sloot ligt. Ook is een gebouw aanwezig dat deels in het noordelijke deel van het plangebied ligt. Dit gebouw staat omschreven in de gegevens van de Oorspronkelijke Aanwijzende Tafels (OAT)36 behorende bij het minuutplan, als “schuur, erf en kippenkooi”. Het water staat omschreven als een visvijver”. Het overige deel van het plangebied maakt onderdeel uit van een boomgaard. De vijver ligt bij een groter gebouw dat direct ten zuidoosten van het plangebied ligt en was in bezit van de weduwe Elias Dutry Van Haeften. Aangezien dit hetzelfde geslacht is dat het voormalige kasteel Goudenstein ten zuiden van het plangebied bezat, gaat het hier vermoedelijk om een landhuis of extra gebouw.

Afbeelding 2.7: Ligging van het plangebied op het minuutplan, aangegeven met het rode kader (Bron: www.watwaswaar.nl).

Op de historische kaart uit 1830-1855 (afbeelding 2.8) is niet met zekerheid te zeggen of er bebouwing binnen het plangebied aanwezig is, maar gezien de ligging aan de centrale straat Dreef, kan dit zeker niet worden uitgesloten. Er zijn meerdere gebouwen te zien aan deze straat rondom het plangebied. Mogelijk ligt het plangebied in een boomgaard, zoals in de onmiddellijke omgeving aangegeven staat op de kaart. Op de kaart uit circa 1895 (afbeelding 2.9) lijkt het plangebied geheel onbebouwd. Het westelijke en centrale deel is in gebruik als tuin of erf en het oostelijke deel ligt in een zone bestaande uit boomgaard. De historische dorpskern van Haaften ten zuiden van het plangebied is duidelijk te zien. Aan de Dreef direct ten noorden en ten zuiden van het plangebied is bebouwing aanwezig. Ook op de kaart uit 1965 (afbeelding 2.10) lijkt het plangebied niet bebouwd te zijn en onderdeel uit te maken van tuin/erf of mogelijk een perceel bouwland. Aan de Dreef is nog steeds meerdere bebouwing zichtbaar. Het grotere gebouw ten zuidoosten van het plangebied lijkt te zijn verdwenen.

35 www.watwaswaar.nl Haaften,Gelderland, sectie E, blad 01. Minuutplans zijn de oorspronkelijke kadastrale kaarten die zijn vervaardigd vanaf 1811 en 1812 in navolging van de Fransen o.l.v. Napoleon Bonaparte. Het zijn grondbeschrijvingen (kadasters) van de gemeenten met hierop aangegeven de percelen, perceelnummers en gebouwen. 36 OAT = Oorspronkelijke Aanwijzende Tafel. Dit is een register uit 1832 waarin diverse gegevens in vermeld staan die betrekking hebben op de betreffende percelen, zoals de eigenaar, beroep en woonplaats, alsmede het grondgebruik en de oppervlakte.

© Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-7007 CB Doetinchem 17 van 27 Project: Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, karterend booronderzoek, Dreef 34 te Haaften Projectnummer: S090173

Afbeelding 2.8: Ligging van het plangebied op de kaart uit circa 1830-1855, aangegeven met het rode kader. (Bron: Wolters Noordhoff Atlasproducties 1990, Oost-Nederland, blad 108).

Afbeelding 2.9: Ligging van het plangebied op de kaart uit ca. 1895, aangegeven met het rode kader (Bron: Uitgeverij Nieuwland 2005, Gelderland, blad 550).

© Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-7007 CB Doetinchem 18 van 27 Project: Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, karterend booronderzoek, Dreef 34 te Haaften Projectnummer: S090173

Afbeelding 2.10: Ligging van het plangebied op de kaart uit 1965, aangegeven met het rode kader (Bron: www.watwaswaar.nl).

© Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-7007 CB Doetinchem 19 van 27 Project: Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, karterend booronderzoek, Dreef 34 te Haaften Projectnummer: S090173

2.5 Gespecificeerde archeologische verwachting Op basis van bovenstaand bureauonderzoek is voor het plangebied een gespecificeerde archeologische verwachting opgesteld, waarvan de essentie is weergegeven in tabel 2.1.

Volgens de IKAW geldt een lage archeologische trefkans voor het plangebied (bijlage 2). Op de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) van de provincie Gelderland geldt echter een middelhoge archeologische waarde voor het plangebied. Op de gemeentelijke Waarden en Verwachtingenkaart van de gemeente Neerijen geldt een lage verwachting op basis van landschap, maar geldt wel een archeologische waarde gezien de ligging in de dorpskern.

Het plangebied ligt op de oeverwal van de Waal met in de ondergrond komafzettingen, die bestaan uit een afwisseling van veen en dunne komkleilagen. In de diepere ondergrond ligt de pleistocene zandondergrond. Op basis van de ouderdom van de diverse sedimentlagen kunnen in de ondergrond van het plangebied archeologische resten vanaf het laat-paleolithicum aangetroffen worden. Het veranderende landschap heeft met name voor de prehistorische mens de keuze voor bewoningslocaties beïnvloed.

Het pleistocene oppervlak dat tijdens het laat-paleolithicum en de eerste helft van het mesolithicum in het plangebied aan het oppervlak lag, bevindt zich op circa 8-9 m beneden maaiveld. Vanwege de grote diepteligging is onbekend hoe het landschap eruit zag en daarom is ook de verwachting voor vuursteenvindplaatsen uit het laat-paleolithicum en het mesolithicum voor het plangebied onbekend. Daarnaast wordt verwacht dat bij de nieuwbouw het landschap op deze diepte niet zal worden verstoord.

In de loop van het mesolithicum werd het plangebied onderdeel van een komgebied van verschillende Rijntakken. Het plangebied was in deze periode een laaggelegen, moerassig gebied waar klei werd afgezet en veen gevormd. Het was in deze periode ongeschikt voor bewoning. Deze situatie duurde voort tot in de ijzertijd. Daarom is de verwachting voor nederzettingsresten uit de periode neolithicum tot en met de ijzertijd laag.

In de late ijzertijd werd de Waal actief, die in het plangebied kom- en oeverafzettingen heeft afgezet. In het begin werden komafzettingen gevormd, maar later werd door de rivier in het plangebied een oeverwal opgebouwd. Deze oeverwal was relatief hooggelegen ten opzichte van de noordelijke laaggelegen komgebieden en vormde daarom een geschikte bewoningslocatie. Het is onduidelijk hoe oud de oeverwal van de Waal ter plaatse van het plangebied is. Vermoedelijk dateert deze uit de Romeinse tijd. Het plangebied bleef vanwege deze hoge ligging een aantrekkelijke bewoningslocatie ondanks het gevaar van overstromingen. Voor het plangebied geldt dan ook een hoge verwachting voor nederzettingsresten uit de Romeinse tijd en vroege middeleeuwen.

De Waal stroomt tegenwoordig nog steeds ten zuiden van het plangebied, maar sinds de bedijking in de late middeleeuwen vindt de sedimentatie, afgezien van overstromingen, alleen nog plaats in buitendijks gebied (uiterwaarden), ten oosten van het plangebied. Archeologische resten tot aan de bedijking, uit de Romeinse tijd tot en met de vroege middeleeuwen, kunnen daarom door een dun pakket oeverafzettingen (circa 0,5 – 1,0 m) zijn afgedekt.

Het plangebied is in de nieuwe tijd, mogelijk al in de middeleeuwen, opgehoogd. Mogelijk is dit in fases gebeurd. De dikte van het totale pakket wordt op ongeveer 1 m geschat. Het plangebied ligt ten noorden van de historische dorpskern van Haaften aan de straat Dreef. Dit was van oudsher een van de belangrijkere straten van Haaften. Na de dijkverlegging begin 18e eeuw vormde de Dreef dé centrale straat. Uit bestudering van historisch kaartmateriaal komt naar voren dat het plangebied sinds tenminste de vroeg 19e eeuw deels bebouwd was en binnen een boomgaard met vijver lag, behorende tot een tuin van waarschijnlijk een landhuis. Mogelijk dat in het plangebied bebouwing aanwezig is geweest, die terug te voeren is tot in de

© Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-7007 CB Doetinchem 20 van 27 Project: Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, karterend booronderzoek, Dreef 34 te Haaften Projectnummer: S090173

middeleeuwen. In de 20e eeuw bestond het plangebied geheel uit tuin/erf en lijkt onbebouwd. In combinatie met de ligging op een oeverwal kan een hoge verwachting worden toegekend voor nederzettingsresten uit de periode late middeleeuwen tot en met de nieuwe tijd.

Bodemverstoring In het plangebied is waarschijnlijk een antropogeen ophogingspakket aanwezig met een dikte van circa 1 m. De eventueel aanwezige archeologische resten uit de Romeinse tijd en de vroege middeleeuwen liggen waarschijnlijk in de oorspronkelijke bodem, onder het ophogingspakket. Vanwege deze afdekkende laag zijn de resten minder kwetsbaar voor bodemingrepen. Ter plaatse van de vijver heeft evident bodemverstoring plaatsgevonden met mogelijk gevolgen voor het archeologische niveau.

Landschap Periode Verwachting Verwachte kenmerken Diepteligging sporen en geologie vindplaats Pleistocene laat- onbekend Bewoningssporen, tijdelijke Circa 8-9 m beneden rivierafz.: grof paleolithicum kampementen: vuursteen maaiveld en – mesolithicum artefacten, haardkuilen grindhoudend zand Komgebied: neolithicum – laag Nederzetting: cultuurlaag, Onder een pakket klei en veen ijzertijd fragmenten aardewerk, oeverafzettingen en natuursteen, eventueel een gebruiksvoorwerpen antropogeen ophogingpakket (vanaf circa 2-3 m beneden maaiveld) Oeverwal van Romeinse tijd hoog Waarschijnlijk onder de Waal – vroege een antropogeen middeleeuwen ophogingpakket in de oorspronkelijke bodem (vanaf circa 1 m beneden maaiveld) late hoog Nederzetting: cultuurlaag, Vanaf het maaiveld en middeleeuwen fragmenten aardewerk, waarschijnlijk in een – nieuwe tijd natuursteen, antropogeen gebruiksvoorwerpen ophogingpakket Tabel 2.1: Archeologische verwachting per periode.

© Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-7007 CB Doetinchem 21 van 27 Project: Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, karterend booronderzoek, Dreef 34 te Haaften Projectnummer: S090173

3 Inventariserend Veldonderzoek

3.1 Methode Op basis van het gespecificeerde verwachtingsmodel uit het bureauonderzoek is aan de hand van de Leidraad Inventariserend Veldonderzoek37 een karterend booronderzoek met een boordichtheid van ten minste 10 boringen per hectare uitgevoerd. Hiermee is het onderzoek verkennend voor vuursteenvindplaatsen uit de steentijd en karterend voor nederzettingsresten uit de latere perioden. Aangezien het plangebied circa 600 m2 groot is, zijn in totaal 4 boringen gezet. Het minimum aantal boringen voor plangebieden kleiner dan een hectare. Vanwege het geringe oppervlak en de terreinomstandigheden (de vijver, begroeiing etc.) zijn de boringen zo gelijkmatig mogelijk over het plangebied verdeeld. De exacte boorlocaties zijn ingemeten met een meetlint.

Er is geboord met een Edelmanboor met een diameter van 7 cm. De boringen zijn uitgevoerd tot minimaal 25 cm in de C-horizont. Het opgeboorde sediment is gezeefd over een zeef met een maaswijdte van 4 x 4 mm en/of verbrokkeld en versneden en geïnspecteerd op de aanwezigheid van archeologische indicatoren. De boringen zijn lithologisch beschreven conform de NEN 510438 en bodemkundig39 geïnterpreteerd.

3.2 Beschrijving en interpretatie van de boorgegevens In het terrein zijn hoogteverschillen waargenomen. Circa 30% van het terrein bestaat uit een vijver. Naar de vijver toe loopt het terrein sterk af. De locaties van de boringen staan in bijlage 3 en de boorprofielen in bijlage 4.

Op basis van het bureauonderzoek werden in het plangebied oever- op komafzettingen verwacht, eventueel bedekt met een antropogeen ophogingspakket.

In boring 1 en 2 bestaat het natuurlijk afgezette sediment in de ondergrond van het plangebied, vanaf 90 danwel 140 cm beneden maaiveld, uit matig siltige klei. Dit type klei is kenmerkend voor komafzettingen terwijl oeverafzettingen worden gekenmerkt door zwak tot sterk zandige klei. Dus in het plangebied komen geen oeverafzettingen voor. De afzettingen kunnen worden geïnterpreteerd als komafzettingen behorende tot de Formatie van Echteld. Boring 3 is binnen 80 cm beneden maaiveld gestuit op puin. In boring 4 bestaat de ondergrond vanaf 110 cm beneden naaiveld uit zeer grof, grindhoudend zand. Dit is kenmerkend voor beddingafzettingen behorende tot de Formatie van Echteld. Omdat in de overige boringen geen bedding- en/of oeverafzettingen zijn aangetroffen kan het hier niet gaan om beddingafzettingen van de Waal. Mogelijk betreft het crevasse- of dijkdoorbraakafzettingen.

De bovenste 30 tot 50 cm in alle boringen bestaat uit opgebrachte tuinaarde. In boring 3 bevindt zich daaronder een niet-natuurlijke Iaag opgebouwd uit klei en zand tot een diepte van 80 cm beneden maaiveld, om daar te stuiten op baksteen. Op deze locatie heeft vermoedelijk het huis gestaan dat op het minuutplan (afbeelding 2.6) staat aangegeven. In boring 4 bestaat het opgebrachte grondpakket uit 2 niveaus met een totale dikte van 75 cm. Onder het recent opgebrachte pakket bevindt zich in boring 1, 2 en 4 tot een diepte van 90 tot 110 cm beneden maaiveld een laag met een vuil uiterlijk waarin antropogene insluitsels, zoals houtskool, bot, fosfaat en baksteenspikkels aanwezig zijn. Deze vuile laag is geïnterpreteerd als oude woonlaag of ophogingslaag. Soms is het fosfaat in de onderliggende C-horizont van de bodem aangetroffen (boring 1 en 2). Het fosfaat is afkomstig uit de bovenliggende woonlaag/ophogingslaag en hieruit uitgespoeld en weer gebonden aan de onderliggende laag.

37 SIKB 2006b. 38 NEN 5104 1989. 39 De Bakker en Schelling 1989.

© Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-7007 CB Doetinchem 22 van 27 Project: Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, karterend booronderzoek, Dreef 34 te Haaften Projectnummer: S090173

De oorspronkelijke bodem is niet meer intact. Gezien de aanwezigheid van siltige kleien zal het oorspronkelijke bodemprofiel tot de poldervaaggronden hebben behoord.

3.3 Archeologische indicatoren Bij de controle van het opgeboorde bodemmateriaal zijn archeologische indicatoren in een oude woonlaag aangetroffen die wijzen op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats. De belangrijkste indicator bestaat uit de oude woonlaag/ophooglaag in de boringen 1, 2 en 4. Het sediment van de woonlaag heeft een vuil uiterlijk en bevat vaak indicatoren zoals spikkels houtskool, spikkels baksteen en bot. Vaak wordt in deze laag of er direct onder fosfaat aangetroffen. Al deze kenmerken duiden op de aanwezigheid van een vindplaats. Daarnaast is boring 3 op een diepte van 80 cm beneden maaiveld gestuit op massief baksteen. Dit hangt mogelijk samen met de bebouwing zoals aangegeven op het minuutplan uit begin 19e eeuw (afbeelding 2.6).

3.4 Archeologische interpretatie In het plangebied werden oeverafzettingen van de Waal verwacht, die zijn afgezet vanaf ongeveer 425 n. Chr. tot aan de bedijking in de late middeleeuwen. In het plangebied zijn geen oeverafzettingen maar komafzettingen van de Waal aangetroffen. In de top van of direct op de komafzettingen is een oude woonlaag dan wel oude ophogingslaag aangetroffen, waarin diverse archeologische indicatoren zijn aangetroffen. Het geheel duidt op de aanwezigheid van een vindplaats. Er zijn geen indicatoren aangetroffen die de vindplaats kunnen dateren. De verwachting is dat, gezien het ontbreken van een natuurlijk afdekkende kleilaag, de vindplaats uit de vroege tot late middeleeuwen stamt en mogelijk nog tot in de nieuwe tijd bewoond is geweest. Het ontbreken van een afdekkende kleilaag sluit niet uit, dat bij continue bewoning van de locatie de vindplaats toch een Romeinse oorsprong kan hebben. De oude woonlaag komt in drie van de vier boringen voor en strekt zich vermoedelijk over het gehele plangebied uit, met uitzondering van de vijver. Ter plaatse van de vijver, waar een verdieping van minstens een meter heeft plaatsgevonden, zal de woonlaag ontbreken. De onderzoeksresultaten bevestigen de hoge verwachting voor het plangebied om archeologische resten aan te treffen vanaf de Romeinse tijd tot en met de nieuwe tijd, waarbij het accent vermoedelijk zal liggen op de vroege en late middeleeuwen. De lage verwachting vanaf het laat-paleolithicum tot en met de ijzertijd blijft gehandhaafd.

© Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-7007 CB Doetinchem 23 van 27 Project: Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, karterend booronderzoek, Dreef 34 te Haaften Projectnummer: S090173

4 Conclusies en aanbevelingen

4.1 Inleiding Het doel van het archeologisch bureauonderzoek was het opstellen van een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied. Voor het plangebied gold een lage verwachting voor vuursteenvindplaatsen uit het laat-paleolithicum en mesolithicum als voor nederzettingsresten uit het neolithicum tot en met de ijzertijd. Voor het plangebied geldt een hoge verwachting voor nederzettingsresten uit de Romeinse tijd tot en met nieuwe tijd. Het doel van het inventariserend veldonderzoek was om deze verwachting te toetsen.

4.2 Conclusies / beantwoording onderzoeksvragen

• Wat is de opbouw van de ondergrond en is het bodemprofiel intact? De ondergrond bestaat uit zwak siltige tot sterk siltige klei, waarop een oude woongrond/ophoginglaag aanwezig is. Het oorspronkelijk bodemprofiel is niet meer aanwezig.

• Zijn in het plangebied archeologische vindplaatsen aanwezig? In het plangebied zijn oude woonlagen/ophogingslagen aangetroffen, die worden gekenmerkt door een vuile kleur, baksteen-, houtskool- en aardewerkspikkels, fosfaatverkleuringen en soms botresten.

• Wat is te zeggen over de horizontale en verticale verspreiding van de archeologische waarden? De oude woonlaag komt in het gehele plangebied voor. De oude woonlaag/ophogingpakket is vanaf 30-50 cm beneden maaiveld aangetroffen en reikt tot een diepte van 90 tot 110 cm beneden maaiveld. De diepte van de vijver bedraagt minimaal 1 m zodat geconcludeerd kan worden dat ter plaatse van de vijver geen oude woonlaag/ophogingpakket aanwezig kan zijn. Sporen kunnen tot in het onderliggende kleipakket van de C-horizont van de bodem worden aangetroffen.

• Wat is de vermoedelijke aard en datering van de archeologische resten? Er worden nederzettingsresten verwacht. Er zijn echter geen dateerbare archeologische indicatoren aangetroffen. Op grond van de landschappelijke en geologische situatie worden er nederzettingsresten verwacht uit de vroege middeleeuwen tot en met de nieuwe tijd. Hoewel het accent zal liggen op de vroege middeleeuwen tot en met de late middeleeuwen is het niet uitgesloten dat de nederzettingsresten zelfs een Romeinse oorsprong kunnen hebben.

• In hoeverre worden eventueel aanwezige archeologische resten bedreigd door de voorgenomen ontwikkeling van het gebied? De archeologische resten worden verwacht direct onder een recent opgebracht pakket tuinaarde. De kans is groot dat bij de geplande nieuwbouw het gehele archeologische niveau wordt verstoord.

De onderzoeksresultaten bevestigen de hoge verwachting voor het plangebied om archeologische resten aan te treffen vanaf de Romeinse tijd tot en met de nieuwe tijd, waarbij het accent vermoedelijk zal liggen op de vroege en late middeleeuwen. De lage verwachting vanaf het laat-paleolithicum tot en met de ijzertijd blijft gehandhaafd.

© Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-7007 CB Doetinchem 24 van 27 Project: Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, karterend booronderzoek, Dreef 34 te Haaften Projectnummer: S090173

4.3 Aanbevelingen Op grond van de resultaten van het onderzoek wordt voor het plangebied een vervolgonderzoek in de vorm van proefsleuven geadviseerd. Voor dit proefsleuvenonderzoek is een Programma van Eisen (PvE) noodzakelijk, dat is goedgekeurd door het bevoegd gezag.

Bovenstaand advies vormt een zogenaamd selectieadvies. Met nadruk willen wij de opdrachtgever erop wijzen dat dit selectieadvies nog niet betekent dat al bodemverstorende activiteiten of daarop voorbereidende activiteiten kunnen worden ondernomen. De resultaten van dit onderzoek zijn beoordeeld door het bevoegd gezag (gemeente Neerijnen), die vervolgens een selectiebesluit neemt.

© Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-7007 CB Doetinchem 25 van 27 Project: Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, karterend booronderzoek, Dreef 34 te Haaften Projectnummer: S090173

Literatuur en kaarten

Literatuur

Bakker de, H en J. Schelling, 1989: Systeem van bodemclassificatie voor Nederland, de hogere niveaus. Staring Centrum, Wageningen.

Berendsen, H.J.A., 2004: De vorming van het land. Van Gorcum, Assen.

Berendsen, H.J.A., 2005: Landschappelijk Nederland. Van Gorcum, Assen.

Berendsen, H.J.A. en Stouthamer, E., 2001: Paleogeographic development of the Rhine-Meuse delta, The . Van Gorcum, Assen.

Berkel, G. van, Samplonius, K., 2006: Nederlandse plaatsnamen; herkomst en historie, .

Hendrikx, J.A., 1998: De ontginning van Nederland. Het ontstaan van de agrarische cultuurlandschappen in Nederland. Matrijs, Utrecht.

Hessing, W.A.M., R.M. van Heeringen e.a. 2008: Archeologische waarden- en beleidskaart voor het grondgebied van de gemeente Neerijen. Een aanzet tot het ontwikkelen van ruimtelijk archeologiebeleid, Amersfoort (Vestigia rapport V480).

Koeman, S., L. Valckx, D. Hagens en E.A. Schorn, 2009: Bureauonderzoek Molenstraat te Haaften, gemeente Neerijen. Doetinchem (Synthegra rapport S083287).

Maanen, R.H.C. van, 1996: Inventaris van het archief van de gemeente Haaften 1817-1936 (1948), Neerijnen (Streekarchivariaat West-Betuwe).

Mulder de, E.F.J., M.C. Geluk, I.L. Ritsema, W.E. Westerhoff en T.E. Wong, 2003: De ondergrond van Nederland. Wolters-Noordhoff, Groningen/Houten

NEN 5104 (Nederlands Normalisatie-instituut), 1989: Geotechniek - Classificatie van onverharde grondmonsters. Nederlands Normalisatie-instituut, Delft.

Stenvert, R., C. Kolman, S. Broekhoven en B. Olde Meierink, 2000: Monumenten in Nederland. Gelderland, Zwolle en Zeist.

Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer , 2006a: Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, versie 3.1. SIKB, Gouda.

Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, 2006b: Leidraad inventariserend veldonderzoek; Deel: karterend booronderzoek (aanvulling op de KNA 3.1). SIKB, Gouda.

Stichting voor Bodemkartering, 1973: Bodemkaart van Nederland schaal 1:50.000, toelichting bij de kaartbladen 39 West en Oost (Rhenen), Wageningen.

Stiboka (Stichting voor Bodemkartering), 1973: Bodemkaart van Nederland schaal 1:50.000, toelichting bij de kaartbladen 39 West en Oost Tiel. Wageningen.

© Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-7007 CB Doetinchem 26 van 27 Project: Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, karterend booronderzoek, Dreef 34 te Haaften Projectnummer: S090173

Vink, E.F.T. Vink, A. Vos (red.), 2001: Landschap met lading, geschiedenis van natuur en mens in de Bommelerwaard. Europese Bibliotheek, Zaltbommel.

Kaarten

ANWB 2007: Topografische Atlas van Gelderland, schaal 1:25.000. Den Haag.

RGD (Rijks Geologische Dienst), 1977: Geologische Kaart van Nederland 1:50.000, blad 39 Tiel West. Haarlem.

Stiboka (Stichting voor Bodemkartering), 1981: Bodemkaart van Nederland schaal 1:50.000, blad 39 West Rhenen. Wageningen.

Stiboka (Stichting voor Bodemkartering) en RGD (Rijks Geologische Dienst), 1986: Geomorfologische kaart van Nederland schaal 1:50.000, blad 39 Tiel. Wageningen/Haarlem.

Uitgeverij Nieuwland, 2005, Grote Historische Atlas van Gelderland, circa 1905, schaal 1:25.000, Tilburg.

Uitgeverij 12 Provinciën, 2006/2007: Atlas van Topografische kaarten. Nederland 1955-1965, schaal 1:50.000, Landsmeer.

Wolters Noordhoff Atlasproducties, 1990: Grote Historische Atlas van Nederland; 3 Oost Nederland 1830– 1855, schaal 1:50.000, Groningen.

Internet www.archis2.archis.nl www.ahn.nl www.haaften.nl www.neerijnen.nl www.nitg.tno.nl www.watwaswaar.nl

© Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-7007 CB Doetinchem 27 van 27

Bijlagen:

Bijlage 1: Overzicht van relevante geologische en archeologische tijdvakken Overzicht geologische en archeologische tijdvakken

Ouderdom Chronostratigrafie MIS Lithostratigrafie in jaren Formaties: Naaldwijk Holoceen 1 (marien), Nieuwkoop (veen), Echteld (fluviatiel) 11.755 Late Dryas (koud) 12.745 Laat- Allerød Weichselien (warm) 13.675 (Laat- Vroege Dryas 2 Glaciaal) (koud) 14.025 Bølling (warm) 15.700 Laat- Pleniglaciaal 29.000 Midden- Weichselien Midden- 3 Formatie (Pleniglaciaal) Pleniglaciaal van 50.000 Kreftenheye Formatie Vroeg- van 4 Pleniglaciaal Boxtel 75.000 5a Vroeg- Formatie Weichselien 5b van (Vroeg- 5c Beegden Glaciaal) 5d 115.000 Eemien Eem 5e (warme periode) Formatie 130.000 Formatie van Drente Saalien (ijstijd) 6

370.000 Formatie Holsteinien van (warme periode) 410.000 Urk Formatie Elsterien (ijstijd) van Peelo 475.000 Cromerien (warme periode) 850.000 Formatie van Sterksel Pre-Cromerien

2.600.000 Cal. jaren Pollen Archeologische 14C jaren Chronostratigrafie Vegetatie v/n Chr. zones perioden

1950 0 Nieuwe tijd Loofbos 1500 Vb2 eik en hazelaar Middeleeuwen Subatlanticum overheersen Vb1 450 koeler haagbeuk Romeinse tijd 0 vochtiger veel cultuurplanten 12 rogge, boekweit, IJzertijd Va korenbloem 800 815 2650 Bronstijd IVb Loofbos eik en hazelaar 2000 Subboreaal overheersen koeler beuk>1% invloed droger IVa landbouw (granen) 3755 5000 Neolithicum

4900 Loofbos Atlanticum eik, els en hazelaar warm III overheersen 5300 vochtig in zuiden speelt linde een grote rol

7020 8000 den overheerst Mesolithicum Boreaal II hazelaar, eik, iep, warmer linde, es 8240 9000 eerst berk en later Preboreaal I den overheersend 8800 warmer 11.755 10.150 parklandschap Late Dryas LW III 12.745 10.800 dennen- en Laat- Allerød LW II berkenbossen 13.675 11.800 Weichselien open (Laat- Vroege Dryas parklandschap Laat-Paleolithicum 14.025 12.000 Glaciaal) LWI open vegetatie met Bølling kruiden en 15.700 13.000 berkenbomen

perioden met een Midden- 35.000 poolwoestijn en Weichselien perioden met een (Pleniglaciaal) toendra 75.000 Vroeg- perioden met bos Weichselien en perioden met (Vroeg- een subarctisch Glaciaal) open landschap 115.000 Midden-Paleolithicum Eemien loofbos 130.000 (warme periode)

Saalien (ijstijd) 300.000

Vroeg-Paleolithicum

Chronostratigrafie voor Noordwest-Europa volgens Zagwijn (1974), Vandenberghe (1985) en De Mulderet al . (2003). Lithostratigrafie volgens De Mulderet al . (2003). Mariene isotoop stadium (MIS) volgens Bassinot et al . (1994). Atmosferische data volgens Stuiver et al . (1998). Zuurstofisotoop calibratie (OxCal) versie 3.9 Bronk Ramsey (2003), toegepast op het Laat-Weichselien en het Holoceen. Archeologische periode-indeling en ouderdom volgens de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB). Vegetatie bewerkt volgens Berendsen (2000). Pollenzones volgens P. Vos & P. Kiden (2005).

Bijlage 2: Combinatiekaart IKAW, AMK en Archis waarnemingen Combinatiekaart IKAW, AMK en ARCHIS-waarnemingen Dreef 34 te Haaften 31489

6760 Legenda Vondsten per periode

22842167 Bronstijd 426000 Romeinse tijd

Late Middeleeuwen

Datering onbekend

onderzoeksmeldingen Archeologisch monument + monumentnummer Terrein van archeologische betekenis 30749 Terrein van archeologische waarde 16693 Terrein van hoge archeologische waarde Terrein van zeer hoge archeologische waarde Terrein van zeer hoge archeologische waarde, beschermd 27973 archeologische verwachting 27972 trefkans hoog (water) middelhoog (water) laag (water) water 25131 hoog 425000 middelhoog laag

zeer laag

niet gekarteerd onbekend

28853 begrenzing plangebied

27018 S090173_IKAW_Combi_11022009_JH_1.0

Meter 0250 500

142000 143000 144000

Bijlage 3: Boorpuntenkaart 38 Boorpuntenkaart Dreef 34 te Haaften

schaal: 1:500 36 Legenda

Boorpunt Plangebied S09073_BO-IVO-K__18052009_SD_1.0 34 0 0 4 5 2 4

3 2

4

f

e

e

r D

vijver 1

Meter 0 25 50

143000

Bijlage 4: Boorprofielen

Boring: 1 Boring: 2

0 0 0 0 Klei, matig zandig, matig humeus, Klei, matig zandig, matig humeus, zwartbruin, A, recente tuingrond zwartbruin, opgebrachte tuingrond

-30 Klei, matig siltig, grijs, mog.rec.opgebracht,zandbijmengin g,vuilig -50 50 50 Klei, matig siltig, glas, sporen -60 -60 baksteen, bot, grijs, zandbijmenging Klei, matig siltig, sporen baksteen, -70 grijs, bodemvorming, zwak Klei, matig siltig, baksteen, bot, fosfaathoudend houtskool, grijs, zwak fosfaathoudend Klei, matig siltig, sporen baksteen, -90 grijs, matig fosfaathoudend -90 Klei, matig siltig, lichtbruin-grijs, Klei, matig siltig, grijs, C, fosfaathoudend 100 fosfaathoudend 100

-120 Klei, zwak siltig, grijs, C, GW op 150

-140 Klei, matig siltig, grijs, C, natuurlijk, -150 GW op 150 150 150 -155 Klei, zwak siltig, grijs, natuurlijk, kalkloos Klei, zwak siltig, roest, lichtbruin-grijs, C, kalkrijk

-200 -200 200 200

Boring: 3 Boring: 4

0 0 0 0 Klei, matig zandig, matig humeus, Klei, matig siltig, bruingrijs, zwartbruin, tuingrond tuingrond

-35 -40 Zand, zeer grof, zwak siltig, baksteen, lichtbruin, mengsel K en lichtbruin-grijs 50 Z, niet natuurlijk 50

-75 -80 Klei, matig siltig, schelpen, sporen grind, bruin, woongrond, zandbijmenging,fosfaathoudend

100 -110 Zand, uiterst fijn, zwak siltig, matig grindhoudend, grijs

-150 150

Projectnaam: Dreef 34 te Haaften

Projectcode: S090173 Datum: 12-05-2009

Bijlage Sleuvenonderzoek Synthegra 4 januari 2010 kenmerk S090379

34

Inventariserend veldonderzoek d.m.v. proefsleuven

Dreef 34 te Haaften Gemeente Neerijnen

Opdrachtgever HSRO bv Hoogstraat 1 6654 BA Afferden

Projectnummer Status: concept Synthegra Rapport S090379 Projectleider drs. S. Diependaal Kenmerk Autorisatie: paraaf datum S090379 drs. J.S. Krist 04-01-2009

Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-7007 CB Doetinchem Telefoon +31 (0)88 81 81 981, Fax +31 (0)88 81 81 989, Internet: www.synthegra.nl Bankrelatie Friesland Bank, nr. 295191155, BTW nr. NL819631288B01, HR 01115557 Project : Inventariserend veldonderzoek d.m.v. proefsleuven, Dreef 34 te Haaften Kenmerk : S090379

Colofon

Opdrachtgever: HSRO bv te Afferden Projectnummer: S090379 Titel: Inventariserend veldonderzoek d.m.v. proefsleuven, Dreef 34 te Haaften Datum: 04-01-2010 Projectleider: drs. S. Diependaal Auteurs: drs. S. Diependaal, drs. S.M. Koeman, mevr. G. J. E. Philips Tekenaar: dhr. J. Heersink (GIS/CAD- specialist) Autorisatie: drs. J. S. Krist Druk: Synthegra bv, Doetinchem ISSN: 1874-9771

Synthegra bv Doetinchemseweg 61a, NL-7007 CB Doetinchem Telefoon +31 (0)88 81 81 981, Fax +31 (0)88 81 81 989, Internet: www.synthegra.nl Bankrelatie Friesland Bank, nr. 295191155, BTW nr. NL819631288B01, HR 01115557

© Synthegra bv, 2009

© Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-7007 CB Doetinchem 2 van 19 Project : Inventariserend veldonderzoek d.m.v. proefsleuven, Dreef 34 te Haaften Kenmerk : S090379

INHOUD Administratieve gegevens 4

Samenvatting 5

1 Inleiding 6 1.1 Ligging en huidige situatie plangebied 6 1.2 Onderzoekskader 7 1.3 Onderzoeksdoel en vraagstellingen 7 1.4 Onderzoeksmethodiek 8

2 Vooronderzoek 9 2.1 Methode 9 2.2 Gespecificeerde archeologische verwachting op basis van het bureauonderzoek 9 2.3 Resultaten van het inventariserend veldonderzoek d.m.v. boringen 10

3. Resultaten van het onderzoek 11 3.1 Landschapsgenese en bodemopbouw 11 3.2 Analyse sporen en structuren 12 3.3 Vondstmateriaal 13

4 Conclusies en beantwoording van de onderzoeksvragen 14 4.1 Beantwoording van de onderzoeksvragen 14 4.2 Conclusies 15

5 Archeologische waardering en selectieadvies 15 5.1 Waardering volgens specificatie VS 06 15 5.2 Selectieadvies volgens specificatie VS 07. 18

Literatuur 19

Bijlagen: Bijlage 1: Overzicht van relevante geologische en archeologische tijdvakken Bijlage 2: Allesporenkaart Bijlage 3: Profieltekeningen Bijlage 4: Spoor- en profielformulier Bijlage 5: Vondstenlijst

Afbeelding voorblad: de kraan die het plangebied binnen rijdt

© Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-7007 CB Doetinchem 3 van 19 Project : Inventariserend veldonderzoek d.m.v. proefsleuven, Dreef 34 te Haaften Kenmerk : S090379

Administratieve gegevens

Toponiem : Dreef 34 Plaats : Haaften Gemeente : Neerijnen Provincie : Gelderland Projectnummer : S090379 Bevoegde overheid : Gemeente Neerijnen Opdrachtgever : HSRO bv Uitvoerende instantie : Synthegra bv Datum uitvoering veldwerk : 06-11-2009 Uitvoerders veldwerk : drs. S. Diependaal drs S. M. Koeman dhr. G. Kleijn Winkel Onderzoeksmelding (ARCHIS) : 37737 Datum onderzoeksmelding : 23-10-2009 Onderzoeksnummer (ARCHIS) : nog te bepalen Kaartblad : 39C Periode : middeleeuwen – nieuwe tijd Oppervlakte : ca. 600 m2 Perceelnummer(s) : Haaften, K1312 Grond eigenaar / beheerder : mw. J. van Buuren Grondgebruik : tuin met vijver Geologie : Rivierzand afgedekt met klei (Formatie van Echteld) Geomorfologie : Komgebied met in de ondergrond een stroomgordel of crevasse Bodem : Ophogingspakket/woongrond Depot : Documentatie en vondsten zullen worden aangeleverd aan het Provinciaal Depot van Gelderland, te Nijmegen

De onderzoekslocatie wordt omsloten door de volgende vier coördinaten:

noordwest X: 142987 Y: 425393 noordoost X: 143020 Y: 425393 zuidoost X: 143020 Y: 425370 zuidwest X: 142987 Y: 425370

© Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-7007 CB Doetinchem 4 van 19 Project : Inventariserend veldonderzoek d.m.v. proefsleuven, Dreef 34 te Haaften Kenmerk : S090379

Samenvatting

De aanleiding voor het hier gerapporteerde onderzoek is de voorgenomen bouw van één woning. Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van de HSRO bv. Tijdens het vooronderzoek is vastgesteld dat er een hoge verwachting is voor het aantreffen van archeologische resten vanaf de Romeinse tijd tot en met de nieuwe tijd, met het accent op de vroege en late middeleeuwen.

Het doel van het inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven is het aanvullen en toetsen van de gespecificeerde verwachting (zie hoofdstuk 2), die gebaseerd is op het bureau- en booronderzoek. Dit omvat het vaststellen van de aan- of afwezigheid, de aard, het karakter, de omvang, de datering, de gaafheid, de conservering en de inhoudelijke kwaliteit van de archeologische waarden.1

Het onderzoek aan de Dreef 34 te Haaften is op 06-11-2009 uitgevoerd. Het onderzoek is uitgevoerd volgens de uitgangspunten en randvoorwaarden zoals vastgelegd in het Programma van Eisen (PvE) dat is opgesteld door drs. H. Kremer.2 Er is afgeweken van de in het Plan van Eisen voorgestelde strategie. Vanwege de aanwezigheid van bomen en de ruimte nodig voor de stort zijn beide werkputten verplaatst en is werkput 1 ingekort. De nieuwe locaties zijn ingemeten door de landmeter.

Tijdens het proefsleuvenonderzoek is gebleken dat binnen het plangebied naast grote verstoringen een intacte stratigrafie aanwezig is, gerelateerd aan de oude woongrond. Uit het vondstmateriaal blijkt dat het begin van de ophoging moet worden geplaatst vanaf de 14e eeuw. Naast de stratigrafie van de oude woongrond zijn twee kuilen en een aantal baksteenconcentraties aangetroffen. Vanwege de geringe oppervlakte, het ontbreken van structuren en de grote verstoringen in het plangebied zijn de aangetroffen archeologische resten als niet behoudenswaardig geclassificeerd. Op grond van deze resultaten wordt geen vervolgonderzoek aanbevolen.

1 SIKB 2006. 2Kremer 2009a..

© Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-7007 CB Doetinchem 5 van 19 Project : Inventariserend veldonderzoek d.m.v. proefsleuven, Dreef 34 te Haaften Kenmerk : S090379

1 Inleiding

1.1 Ligging en huidige situatie plangebied Het plangebied is circa 600 m2 groot en ligt aan de Dreef in Haaften (afbeelding 1.1). Het terrein wordt in het noorden begrensd door de bebouwing aan de Dreef 34 en in het oosten door de bebouwing aan de Gendershof. Het plangebied is in gebruik als tuin met een vijver. De hoogte van het maaiveld varieert van circa 3,21 tot 3,45 m +NAP (Normaal Amsterdams Peil).3 Ter plaatse van de vijver is het maaiveld waarschijnlijk tot één meter diep afgegraven.

Afbeelding 1.1: Het plangebied op de Topografische Kaart van Nederland 1:25.000 aangegeven met het rode kader (Bron: TOP25raster 1998. Topografische Dienst Nederland, Emmen/ANWB 2007).

3 Hoogteligging van het plangebied op het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) in m NAP geraadpleegd op www.ahn.nl

© Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-7007 CB Doetinchem 6 van 19 Project : Inventariserend veldonderzoek d.m.v. proefsleuven, Dreef 34 te Haaften Kenmerk : S090379

1.2 Onderzoekskader Synthegra heeft in opdracht van HSRO bv een archeologisch onderzoek uitgevoerd op een terrein aan de Dreef 34 in Haaften (afbeelding 1.1). Het onderzoek betreft en inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven. De aanleiding voor het onderzoek is de voorgenomen bouw van één woning. De woning zal geheel worden onderkeldert. De op het terrein aanwezige waterpartij zal gehandhaafd blijven. Uitgaande van de aanleg van de bouwput voor het huis zal de bodem tot in het archeologische niveau worden verstoord,dat in dit gebied vanaf 50 cm beneden maaiveld verwacht kan worden.

Door de graafwerkzaamheden die zullen gaan plaatsvinden, kunnen eventueel aanwezige archeologische waarden verloren gaan. Daarom is vanwege de regelgeving van de overheid voorafgaand aan de graafwerkzaamheden archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is uitgevoerd conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie versie 3.1.4 Het veldwerk is uitgevoerd op 6 november 2009.

De uitgangspunten en randvoorwaarden voor dit onderzoek zijn vastgelegd in het Programma van Eisen (PvE) dat is opgesteld door drs. H. Kremer.5 Dit PvE is namens Gemeente Neerijnen getoetst en goedgekeurd.

De bevoegde overheid, de Gemeente Neerijen, zal de resultaten van het onderzoek toetsen en een selectiebesluit nemen.

1.3 Onderzoeksdoel en vraagstellingen Het doel van het inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven is het aanvullen en toetsen van de gespecificeerde verwachting (zie hoofdstuk 2), die gebaseerd is op het bureau- en booronderzoek. Dit omvat het vaststellen van de aan- of afwezigheid, de aard, het karakter, de omvang, de datering, de gaafheid, de conservering en de inhoudelijke kwaliteit van de archeologische waarden om te komen tot een waardestelling omtrent de behoudenswaardigheid van de vindplaats.6

De opdrachtgever heeft geen aanvullende eisen en wensen kenbaar gemaakt die invloed hebben op de onderzoeksopdracht.

De volgende onderzoeksvragen uit het programma van eisen zullen worden beantwoord: 7

1) Hoe is het gesteld met de gaafheid, zowel in horizontale als in verticale zin, en met de conserveringsgraad van het bodemarchief ter plaatse? 2) Wat is er te zeggen over de stratigrafie? 3) Wat is de aard, omvang, kwaliteit en het verloop van de archeologische sporen en sporenclusters? 4) Wat is de datering van de archeologische vondsten en tot welke vondsttypen of vondstcategorieën behoren zij? 5) Wat is de datering van de sporen? 6) Wat is de relatie tussen de lithologie en de verschillende archeologische resten? 7) Wat is de conserveringsgraad van sporen en verschillende materiaalcategorieën, inclusief eventueel aanwezig acheo-botanisch en zoologisch materiaal? 8) Zijn op het terrein vindplaatsen aan te wijzen? Welke vindplaatsen zijn dit en hoe worden deze vindplaatsen gewaardeerd?

4 SIKB 2006. 5 Kremer 2009a. 6 SIKB 2006. 7 Kremer 2009a.

© Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-7007 CB Doetinchem 7 van 19 Project : Inventariserend veldonderzoek d.m.v. proefsleuven, Dreef 34 te Haaften Kenmerk : S090379

9) Wanneer zijn de archeologische sites als woonplaats in onbruik geraakt? 10) Hoe is de bodemopbouw en wat kan er gezegd worden over het landschap en de flora en fauna? 11) Wat is de relatie tussen de vindplaats en het landschap? 12) Indien het onderzoek geen archeologische fenomenen oplevert of categoraal beperkte (bijvoorbeeld alleen losse vondsten), welke verklaring is hiervoor dan te geven? Is (bijvoorbeeld) sprake van: a. verstoring van antropogene aard b. erosie c. aantoonbare afwezigheid van bewoning en/of actief landgebruik d. beperking van de archeologische waarnemings-mogelijkheden door werk of weeromstandigheden e. beperking van de archeologische waarnemings-mogelijkheden door bodemprocessen f. een combinatie hiervan? 13) Wat kan de invloed zijn van de geplande bouw- c.q. funderingswijze en eventuele fysieke beschermingsmaatregelen (bijvoorbeeld ophoging) op de archeologische resten?

1.4 Onderzoeksmethodiek Het onderzoek is uitgevoerd volgens de uitgangspunten en randvoorwaarden zoals vastgelegd in het Programma van Eisen (PvE) dat is opgesteld door drs. H. Kremer.8 Tijdens het veldonderzoek is er geen reden geweest om van de beschreven onderzoeksmethodiek af te wijken. Wel is er in overeenstemming met het PvE gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de proefsleuven in beperkte mate te verplaatsen. Voor de verandering t.o.v. het oorspronkelijke puttenplan zie bijlage 2. Het gebruikte (nieuwe) meetsysteem is in het Rijksdriehoekstelsel door een erkende landmeter uitgezet.

In totaal is een oppervlakte van circa 60 m2 onderzocht en zijn er 2 proefsleuven gegraven. In beide proefsleuven is één vlak en in proefsleuf 1 is een tweede vlak onderzocht en gedocumenteerd. De vlakaanleg heeft laagsgewijs plaatsgevonden tot op het vlakniveau waarop de grondsporen zichtbaar en het vlak te interpreteren zijn. Per haal van de graafmachine is met behulp van de metaaldetector door een metaaldetectorspecialist het blootgelegde vlak afgezocht. Na iedere haal van de graafmachine is het vlak op vondsten en grondsporen gecontroleerd.

Een selectie van de aangetroffen sporen is gecoupeerd en eventueel afgewerkt tot op het niveau dat noodzakelijk is voor het beantwoorden van de vraagstellingen. De vondsten zijn per spoor, per laag en per segment verzameld. Van beide profielen is één kolomopname gemaakt, gedocumenteerd en beschreven door een fysisch geograaf. Het vlak en de profielen zijn lithologisch beschreven conform de NEN 510499 en bodemkundig10 geïnterpreteerd.

Het vlak is getekend op een schaal van 1:50 en gefotografeerd. Profielen en coupes zijn op schaal 1:20 getekend. Alle foto’s van het vlak, sporen, coupes en profielen zijn voorzien van een noordpijl, een schaalstok en een fotobordje c.q. fotoformulier met het onderzoeksmeldingsnummer en objectgegevens. In iedere proefsleuf is per vlak de hoogte in raaien met een tussenafstand van 5 m gemeten.

8 Kremer 2009a. 9 Nederlands Normalisatie-instituut 1989. 10 De Bakker en Schelling 1989.

© Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-7007 CB Doetinchem 8 van 19 Project : Inventariserend veldonderzoek d.m.v. proefsleuven, Dreef 34 te Haaften Kenmerk : S090379

2 Vooronderzoek

2.1 Methode Tijdens het vooronderzoek is met behulp van bestaande bronnen een gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel voor het plangebied opgesteld. Dit is in eerste instantie gedaan door het raadplegen van voor de archeologie relevante (schriftelijke) bronnen. Dit betreft met name gegevens over bekende archeologische vindplaatsen in en rond het plangebied. Dit is aangevuld met historisch en fysisch-geografisch onderzoek, waarbij informatie over vroeger grondgebruik is verkregen door de analyse van historische kaarten en tevens gegevens over de geologie, geomorfologie en bodem zijn bestudeerd. De verwachting die in het bureauonderzoek is opgesteld, is getoetst door een inventariserend veldonderzoek d.m.v. boringen.11

2.2 Gespecificeerde archeologische verwachting op basis van het bureauonderzoek Op basis van bovenstaand bureauonderzoek is voor het plangebied een gespecificeerde archeologische verwachting opgesteld, waarvan de essentie is weergegeven in tabel 2.1.

Landschap Periode Verwachting Verwachte kenmerken Diepteligging sporen en geologie vindplaats Pleistocene laat- onbekend Bewoningssporen, tijdelijke Circa 8-9 m beneden rivierafz.: grof paleolithicum kampementen: vuursteen maaiveld en – mesolithicum artefacten, haardkuilen grindhoudend zand Komgebied: neolithicum – laag Nederzetting: cultuurlaag, Onder een pakket klei en veen ijzertijd fragmenten aardewerk, oeverafzettingen en natuursteen, eventueel een gebruiksvoorwerpen antropogeen ophogingpakket (vanaf circa 2-3 m beneden maaiveld) Oeverwal van Romeinse tijd hoog Waarschijnlijk onder de Waal – vroege een antropogeen middeleeuwen ophogingpakket in de oorspronkelijke bodem (vanaf circa 1 m beneden maaiveld) late hoog Nederzetting: cultuurlaag, Vanaf het maaiveld en middeleeuwen fragmenten aardewerk, waarschijnlijk in een – nieuwe tijd natuursteen, antropogeen gebruiksvoorwerpen ophogingpakket

Tabel 2.1: Archeologische verwachting per periode.

11 Kremer 2009b.

© Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-7007 CB Doetinchem 9 van 19 Project : Inventariserend veldonderzoek d.m.v. proefsleuven, Dreef 34 te Haaften Kenmerk : S090379

2.3 Resultaten van het inventariserend veldonderzoek d.m.v. boringen Op basis van het bureauonderzoek werden in het plangebied oever- op komafzettingen verwacht, eventueel bedekt met een antropogeen ophogingspakket.

In boring 1 en 2 bestaat het natuurlijk afgezette sediment in de ondergrond van het plangebied, vanaf 90 dan wel 140 cm beneden maaiveld, uit matig siltige klei. Dit type klei is kenmerkend voor komafzettingen terwijl oeverafzettingen worden gekenmerkt door zwak tot sterk zandige klei. In het plangebied komen geen oeverafzettingen voor. De afzettingen kunnen worden geïnterpreteerd als komafzettingen behorende tot de Formatie van Echteld. Boring 3 is binnen 80 cm beneden maaiveld gestuit op puin. In boring 4 bestaat de ondergrond vanaf 110 cm beneden het maaiveld uit zeer grof, grindhoudend zand. Dit is kenmerkend voor beddingafzettingen behorende tot de Formatie van Echteld. Omdat in de overige boringen geen bedding- en/of oeverafzettingen zijn aangetroffen kan het hier niet gaan om beddingafzettingen van de Waal. Mogelijk betreft het crevasse- of dijkdoorbraakafzettingen.

De bovenste 30 tot 50 cm in alle boringen bestaat uit opgebrachte tuinaarde. In boring 3 bevindt zich daaronder een niet-natuurlijke Iaag opgebouwd uit klei en zand tot een diepte van 80 cm beneden maaiveld, om daar te stuiten op baksteen. Op deze locatie heeft vermoedelijk het huis gestaan dat op het minuutplan (afbeelding 2.6 in het vooronderzoek) staat aangegeven. In boring 4 bestaat het opgebrachte grondpakket uit 2 niveaus met een totale dikte van 75 cm.

Onder het recent opgebrachte pakket bevindt zich in boring 1, 2 en 4 tot een diepte van 90 tot 110 cm beneden maaiveld een laag met een vuil uiterlijk waarin antropogene insluitsels, zoals houtskool, bot, fosfaat en baksteenspikkels aanwezig zijn. Deze vuile laag is geïnterpreteerd als oude woonlaag of ophogingslaag. Soms is het fosfaat in de onderliggende C-horizont van de bodem aangetroffen (boring 1 en 2). Het fosfaat is afkomstig uit de bovenliggende woonlaag/ophogingslaag, uitgespoeld en weer gebonden aan de onderliggende laag. Daarnaast is boring 3 op een diepte van 80 cm beneden maaiveld gestuit op massief baksteen. Dit hangt mogelijk samen met de bebouwing zoals aangegeven op het minuutplan uit begin 19e eeuw (afbeelding 2.6).

De oorspronkelijke bodem is niet meer intact. Gezien de aanwezigheid van siltige kleien zal het oorspronkelijke bodemprofiel tot de poldervaaggronden hebben behoord.

Uit het booronderzoek blijkt dat de onderzoeksresultaten de hoge verwachting voor het plangebied om archeologische resten aan te treffen vanaf de Romeinse tijd tot en met de nieuwe tijd bevestigen, waarbij het accent vermoedelijk zal liggen op de vroege en late middeleeuwen. De lage verwachting vanaf het laat- paleolithicum tot en met de ijzertijd blijft gehandhaafd.

© Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-7007 CB Doetinchem 10 van 19 Project : Inventariserend veldonderzoek d.m.v. proefsleuven, Dreef 34 te Haaften Kenmerk : S090379

3. Resultaten van het onderzoek

3.1 Landschapsgenese en bodemopbouw

3.1.1 Inleiding Haaften ligt in het rivierengebied, in het stroomgebied van de Rijn. De rivierafzettingen van meanderende rivieren kunnen worden onderverdeeld in stroomgordelafzettingen bestaande uit bedding- en oeverafzettingen (zand en zandige klei) en komafzettingen (zwak siltige klei, plaatselijk met veenlagen).12 De holocene rivierafzettingen worden tot de Formatie van Echteld gerekend.

Verschillende Rijntakken hebben zich tijdens het Holoceen diverse keren verlegd, waardoor zich vele oude stroomgordels in (de ondergrond van) het riviergebied bevinden. Volgens de stroomgordelkaart ligt er geen stroomgordel in de ondergrond van het plangebied. In het plangebied is in de loop van het Holoceen (vanaf circa 11.755 jaar geleden tot heden) een dik pakket afzettingen gevormd, die bestaat uit dunne komkleilagen afgewisseld met veenlagen. 13 Dit pakket van veen- en kleilagen is afgedekt met kom- en oeverafzettingen van de Waal.

Tijdens het proefsleuvenonderzoek is van beide werkputten één profielkolom gedocumenteerd, die representatief is voor de bodemopbouw. De profielkolommen staan in bijlage 3.

3.1.2 Landschappelijke interpretatie In werkput 1 bestaat de natuurlijke ondergrond (C-horizont) uit sterk siltige klei (profielkolom 1, laag 5). Door middel van een boring is vastgesteld dat zich hieronder zand bevindt. Het zand is slecht gesorteerd en voelt scherp aan. Op basis van deze eigenschappen is het geïnterpreteerd als rivierzand. Aangezien niet is vastgesteld tot hoe diep het zandpakket reikt, is het nog niet duidelijk of het hier om een oude stroomgordel gaat of een crevasse. In de top van het zand is geen bodemprofiel of begroeiingshorizont waargenomen. Dit betekent dat het zand vrij snel is afgedekt door klei en het gebied waarschijnlijk ongeschikt is geweest voor bewoning. Op dit niveau worden daarom geen archeologische resten verwacht.

De oorspronkelijke bodem, die in de komklei wordt verwacht, is een poldervaaggrond. Deze bodem is in het plangebied niet meer intact aanwezig, want de natuurlijke ondergrond is afgedekt met een ophogingspakket van 85 cm dik. In het ophogingspakket zijn vier lagen te onderscheiden op basis van de kleur en insluitsels. De bovenste 20 cm is de huidige bouwvoor, die uit donker grijsbruine, humeuze klei bestaat (profielkolom 1, laag 1). Daaronder liggen ophogingslagen met resten baksteen en puin (laag 2), spikkels houtskool (laag 3) en spikkels baksteen (laag 3 en 4). Deze ophogingslagen vormen een oude woongrond, zoals die ook in het booronderzoek is aangetroffen. De ophogingslagen en daarmee de oude woongrond dateren uit begin 14e tot begin 16e eeuw. (vondst 1,2, 4 en 7-9). In de natuurlijke ondergrond zijn fosfaatvlekken aangetroffen. Het fosfaat is vermoedelijk ingespoeld vanuit het bovenliggende ophogingspakket.

De bodemopbouw in werkput 2 lijkt niet op die van werkput 1. Het profiel bestaat uit een recent verstoord ophogingspakket (profielkolom 2, laag 1-4). Vanwege deze verstoring ontbreekt de oude woongrond, zoals die in werkput 1 is aangetroffen. Onder deze verstoorde ophogingslaag is de natuurlijke ondergrond aangetroffen, die hier uit matig grof, grindhoudend zand bestaat. Dit betekent dat de kleilaag (de oude woongrond) is verdwenen. Ter hoogte van deze profielkolom is een boring gezet, waaruit blijkt dat het grindhoudende zandpakket minimaal 70 cm dik is.

12 Berendsen 2005, 98. 13 Berendsen en Stouthamer 2001, Addendum 1.

© Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-7007 CB Doetinchem 11 van 19 Project : Inventariserend veldonderzoek d.m.v. proefsleuven, Dreef 34 te Haaften Kenmerk : S090379

3.1.3 Mate van verstoring In werkput 1 is de oorspronkelijke bodem niet meer intact. In plaats daarvan is er een stratigrafie van ophogingslagen aangetroffen. Het archeologische niveau is intact aangetroffen. Werkput 2 wordt gekenmerkt door grote verstoringen. Door deze verstoring ontbreekt de oude woongrond, zoals die in werkput 1 is aangetroffen.

Ook uit het vlak blijkt dat de hele werkput is verstoord. In deze werkput is een los stuk (ex situ) muurwerk (vlak 1, spoor 9) aangetroffen. Het hele westelijke deel van werkput 2 bestond uit een kuil met veel baksteen en puin.

3.1.4 Conclusie In werkput 1 bestaat de natuurlijke ondergrond uit sterk siltige klei met daaronder rivierzand. Het zand is slecht gesorteerd en voelt scherp aan. Op basis van deze eigenschappen is het geïnterpreteerd als rivierzand. Aangezien niet is vastgesteld tot hoe diep het zandpakket reikt, is het nog niet duidelijk of het hier om een oude stroomgordel gaat of een crevasse. In de top van het zand is geen bodemprofiel of begroeiingshorizont waargenomen. Op dit niveau worden daarom geen archeologische resten verwacht. De oorspronkelijke bodem, die in de komklei wordt verwacht, is een poldervaaggrond. Deze bodem is in het plangebied niet meer intact aanwezig, want de natuurlijke ondergrond is afgedekt met een ophogingspakket van 85 cm dik. Deze ophogingslagen vormen een oude woongrond. Dat is ontstaan vanaf de 14e eeuw.

Werkput 2 wordt gekenmerkt door grote verstoringen. Door deze verstoring ontbreekt de oude woongrond, zoals die in werkput 1 is aangetroffen.

3.2 Analyse sporen en structuren

3.2.1 Inleiding Werkput 1 is noord-zuid georiënteerd, werkput 2 oost-west. In werkput 1 zijn er twee vlakken aangelegd, in werkput 2 één vlak. Het maaiveld ligt op 2,75 m +NAP. Vlak 1 uit werkput 1 heeft een NAP hoogte loopt naar het noorden op van 1,9 m +NAP tot 2,17 m +NAP. Vlak 2 uit werkput 1 heeft een NAP hoogte die varieert van 1,63 m +NAP tot 1,75 m +NAP. Vlak 1 uit werkput 2 ligt op een NAP hoogte die varieert van 2,09 m +NAP tot 2,25 m +NAP.

De vlakaanleg heeft laagsgewijs plaatsgevonden tot op het vlakniveau waarop grondsporen zichtbaar zijn in de antropogene lagen. Van iedere werkput is het vlak gedocumenteerd (zie bijlage 2).

3.2.2 Sporen en structuren Er zijn 10 spoornummers uitgeschreven. De sporen bevinden zich in beide werkputten en op alle vlakken.

Sporen in werkput 1 Spoor 1 is een bruingrijze gevlekte ophogingslaag van sterk siltige, zwak humeuze klei, waarin puin en baksteen is ingesloten. Spoor 2 is een 10 cm diepe donkergrijze kuil met een vulling van zwak zandige, matig humeuze klei, waar kiezels, puin en baksteen in is ingesloten. Spoor 3 is een 2 cm diepe bruingrijze gevlekte vlek van sterk siltige, zwak humeuze klei, waar puin en baksteen is ingesloten. Spoor 4 is een grijsblauwbruin gevlekte kuil van 10 cm diep met een vulling van sterk siltige, zwak humeuze klei. Spoor 5 is een baksteenconcentratie in het ophogingspakket. Spoor 6 is de C-horizont, deze siltige klei laag is grijs van kleur met fosfaat inspoeling.

© Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-7007 CB Doetinchem 12 van 19 Project : Inventariserend veldonderzoek d.m.v. proefsleuven, Dreef 34 te Haaften Kenmerk : S090379

Sporen in werkput 2 Spoor 7 is een recente (20e eeuw) stortkuil van ten minste 80 cm diep van bruin kleiig zand, waarin machinaal baksteen is ingesloten. Spoor 8 is een 20 cm diep spoor van recent bouwzand van geel matig fijn zand. Spoor 9 is een restant van een muur (ex situ) van oranje baksteen met kalkmortel, de bakstenen (vondst 10) hebben het formaat 23 x 11 x 4,5 cm en dateren uit de 17e eeuw. Spoor 10 is een grijsbruine verstoring van sterk siltige klei met roest, gemengd met bouwzand.

3.2.3 Conclusie Er zijn geen samenhangende sporen en/of structuren gevonden. In werkput 1 is een antropogeen ophogingspakket en de natuurlijke grondlaag (C-horizont) aangetroffen. Werkput 2 is verstoord. In totaal zijn er 2 kuilen aangetroffen (liggen allen in vlak 1 van werkput 1) en baksteenconcentraties in de ophogingslagen van werkput 1.

3.3 Vondstmateriaal Tijdens het onderzoek is een kleine hoeveelheid vondstmateriaal aangetroffen. Er zijn in totaal 10 vondstnummers uitgeschreven, bestaande uit 23 vondsten. Er zijn alleen wat losse vondsten en sporen aangetroffen. Aan de hand daarvan kan er gezegd worden dat er geen nederzetting is geweest in het plangebied. Het vondstmateriaal bestaat uit keramiek, bot- en bouwmateriaal. Het vondstmateriaal zal hieronder worden beschreven.

3.3.1 Aardewerk Het aardewerk aangetroffen binnen het onderzoeksgebied bestaat uit grijs- en roodbakkend aardewerk. Het grijsbakkende aardewerk bestaat zowel uit gedraaide als uit handgevormde fragmenten. De vormen in dit baksel zijn vermoedelijk opgebouwd uit een handgevormde bodem en buik, terwijl de schouder en rand zijn (na)gedraaid.

Het grijsbakkende aardewerk is gemagerd met grof zand en is redelijk dun (ongeveer 4 mm). Waarschijnlijk is dit type aardewerk afkomstig uit pottenbakkerijen in Utrecht en is te dateren tussen 1300 en 1525 n. Chr. Het roodbakkende aardewerk bestaat uit een rand van vermoedelijk een grape. Deze rand is geprofileerd van vorm en bezit een dekselgeul. Het fragment is zowel aan de binnenzijde als ook aan de buitenzijde voorzien van een laag loodglazuur. ook dit fragment is vermoedelijk afkomstig van een pottenbakkerij uit Utrecht en is te dateren tussen 1300 en 1500 n. Chr.

Als laatste is een bodemfragment van een kookpot aangetroffen. Dit fragment bezit een vlakke bodem en is aan de onderzijde bedekt met roetaanslag. Aan de binnenzijde zijn op het oppervlak gebruikssporen (krassen) te zien. Waarschijnlijk veroorzaakt door het gebruik van scherp kookgereedschap. De buitenzijde van de pot is bedekt met een laag donkerbruin-paars loodglazuur gemengd met mangaan. Deze kookpot is te dateren tussen 1800 en 1900 n. Chr.

© Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-7007 CB Doetinchem 13 van 19 Project : Inventariserend veldonderzoek d.m.v. proefsleuven, Dreef 34 te Haaften Kenmerk : S090379

4 Conclusies en beantwoording van de onderzoeksvragen

4.1 Beantwoording van de onderzoeksvragen 1) Hoe is het gesteld met de gaafheid, zowel in horizontale als in verticale zin, en met de conserveringsgraad van het bodemarchief ter plaatse? In werkput 1 zijn de ophogingslagen van de oude woongrond nog intact. Dit betekent dat eventuele aanwezige archeologische sporen intact zijn. Werkput 2 is geheel recent verstoord. In werkput 1 is de C- horizont onder de ophogingslagen aangetroffen. In werkput 2 is de oorspronkelijke kleilaag, de oude woongrond verstoord en is onder de verstoringen het dieperliggende rivierzand aangetroffen.

2) Wat is er te zeggen over de stratigrafie? Alleen in werkput 1 is een intacte stratigrafie aangetroffen. Dit bestaat uit een pakket ophogingslagen die op de natuurlijke ondergrond liggen. De natuurlijke ondergrond bestaat uit rivierzand bedekt met klei. Het ophogingspakket behorende bij de oude woongrond dateert in de 14e tot begin 16e eeuw.

3) Wat is de aard, omvang, kwaliteit en het verloop van de archeologische sporen en sporenclusters? Met uitzondering van twee matig geconserveerde kuilen in werkput 1 en het restant muurwerk (ex situ), spoor 9 in werkput zijn er geen archeologische relevante sporen of sporenclusters aangetroffen.

4) Wat is de datering van de archeologische vondsten en tot welke vondsttypen of vondstcategorieën behoren zij? Het aardewerk dateert overwegend uit de periode 1300-1525. De bakstenen uit werkput 1 dateren in dezelfde periode. De bakstenen van het restant muurwerk (spoor 9) stamt uit de 17e eeuw.

5) Wat is de datering van de sporen? De datering van de sporen varieert van de middeleeuwen tot de Nieuwe tijd.

6) Wat is de relatie tussen de lithologie en de verschillende archeologische resten? De kleiige ophogingslagen in werkput 1 behoren tot de oude woongrond. Werkput 2 is verstoord. Hieronder zijn de natuurlijke kom- en bedding afzettingen aangetroffen. De archeologische resten zijn alleen in de oude woongrond aangetroffen.

7) Wat is de conserveringsgraad van sporen en verschillende materiaalcategorieën, inclusief eventueel aanwezig acheo-botanisch en zoologisch materiaal? N.v.t.

8) Zijn op het terrein vindplaatsen aan te wijzen? Welke vindplaatsen zijn dit en hoe worden deze vindplaatsen gewaardeerd? Op het terrein is geen vindplaats aanwezig voor de waardering zie hoofdstuk 5.

9) Wanneer zijn de archeologische sites als woonplaats in onbruik geraakt? De ophoging van de woongrond kan in de periode 1300-1525 worden geplaatst. Op de locatie is nog steeds bewoning.

10) Hoe is de bodemopbouw en wat kan er gezegd worden over het landschap en de flora en fauna? De oorspronkelijke bodem is niet aangetroffen. Op basis van de aangetroffen kleilaag is wel duidelijk geworden dat het plangebied in het komgebied van de Waal ligt. Bij het proefsleuvenonderzoek zijn geen bruikbare vondsten gedaan en monsters genomen om de flora en fauna te reconstrueren.

11) Wat is de relatie tussen de vindplaats en het landschap? De ophogingslagen laten weten dat er in het plangebied zich een opgehoogde woongrond bevond. Er zijn geen sporen van bewoning aangetroffen.

12) Indien het onderzoek geen archeologische fenomenen oplevert of categoraal beperkte (bijvoorbeeld alleen losse vondsten), welke verklaring is hiervoor dan te geven? Is (bijvoorbeeld) sprake van:

© Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-7007 CB Doetinchem 14 van 19 Project : Inventariserend veldonderzoek d.m.v. proefsleuven, Dreef 34 te Haaften Kenmerk : S090379

a. verstoring van antropogene aard b. erosie c. aantoonbare afwezigheid van bewoning en/of actief landgebruik d. beperking van de archeologische waarnemingsmogelijkheden door werk of weeromstandigheden e. beperking van de archeologische waarnemings-mogelijkheden door bodemprocessen f. een combinatie hiervan? Er is sprake van een antropogeen ophogingspakket. In dit ophogingspakket zijn alleen wat losse vondsten en baksteen concentratie aangetroffen. Gezien de vondsten en historische kaarten is het plangebied niet heel intensief gebruikt. Bovendien is het grootste gedeelte van het plangebied verstoord (werkput 2).

13) Wat kan de invloed zijn van de geplande bouw- c.q. funderingswijze en eventuele fysieke beschermingsmaatregelen (bijvoorbeeld ophoging) op de archeologische resten? Er zijn geen waardevolle archeologische resten aangetroffen. Mochten die er wel gelegen hebben, dan zijn de archeologische resten verstoord door de bouwwerkzaamheden.

4.2 Conclusies Er zijn geen samenhangende sporen en/of structuren gevonden. In werkput 1 is een antropogeen ophogingspakket en de natuurlijke ondergrond (C-horizont) aangetroffen. Werkput 2 is verstoord. In totaal zijn naast de verstoringen twee kuilen en baksteenconcentraties waargenomen. In werkput 2 is een stuk muurwerk uit de 17e eeuw ex-situ aangetroffen.

Het antropogene ophogingpakket dateert uit de periode 1300-1525 n. Chr. Dit is de periode waarin oude woongrond meerdere malen is opgehoogd. Binnen het plangebied lijkt er geen sprake te zijn van intensieve bewoning.

5 Archeologische waardering en selectieadvies

5.1 Waardering volgens specificatie VS 06

Inleiding Om tot een afgewogen oordeel te komen over de archeologische waarde van een archeologisch interessante locatie dient volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie een vastomlijnde procedure te worden gevolgd. Eerst dient een standaard scoringstabel ingevuld te worden. Aan de hand van een aantal parameters, te weten beleving, fysieke kwaliteit en inhoudelijke kwaliteit, wordt de score bepaald.

Bij een middelmatige tot lage score (vier punten of minder) voor beleving en fysieke kwaliteit, wordt naar de inhoudelijke kwaliteitscriteria gekeken om te bekijken of de vastgestelde vindplaatsen behoudenswaardig zijn. Indien te verwachten is dat op één van deze criteria hoog wordt gescoord, worden de archeologische vindplaatsen behoudenswaardig geacht. De wijze waarop deze waardering tot stand is gekomen is terug te vinden op de website van de SIKB (www.SIKB.nl).

Voor het plangebied, zijn de factoren als volgt ingevuld (tabel 5.1):

Waarden Criteria Scores Toelichting Beleving Schoonheid Nvt Herinneringswaarde Nvt Fysieke kwaliteit Gaafheid 1 De oorspronkelijke bodem is niet aangetroffen. De natuurlijke afzettingen worden in werkput 1 afgedekt door een antropogeen ophogingspakket. Werkput 2 is in zijn geheel verstoord.

© Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-7007 CB Doetinchem 15 van 19 Project : Inventariserend veldonderzoek d.m.v. proefsleuven, Dreef 34 te Haaften Kenmerk : S090379

Conservering 2 Grondsporen zijn redelijk geconserveerd. Onverkoolde archeologische resten zijn niet aangetroffen. Bot en aardewerk is goed geconserveerd in de kleiige ophogingslagen. Inhoudelijke kwaliteit Zeldzaamheid 1 Er is geen zeldzame vindplaats aangetroffen.

Informatiewaarde 1 Er is geen vindplaats aangetroffen waardoor er aanvullende informatie beschikbaar is gekomen Ensemblewaarde 1 Er is geen vindplaats aangetroffen waardoor van ensemblewaarde geen sprake is Representativiteit 1 Er is geen vindplaats aangetroffen waarbij van representativiteit sprake is

Beleving Bij beleving gaat het om zichtbare monumenten waarbij de criteria schoonheid en herinnering gebruikt worden. Aangezien er geen zichtbare monumenten zijn aangetroffen, zijn deze criteria hier niet van toepassing.

Fysieke kwaliteit De oorspronkelijke bodem is niet aangetroffen. De natuurlijke afzettingen worden in werkput 1 afgedekt door een antropogeen ophogingspakket. In dit ophogingspakket zijn grondsporen redelijk geconserveerd. Onverkoolde archeologische resten zijn niet aangetroffen. Bot en aardewerk is goed geconserveerd in de kleiige ophogingslagen. Werkput 2 is in zijn geheel verstoord.

Inhoudelijke kwaliteit Binnen de inhoudelijke kwaliteit staan vier criteria centraal: zeldzaamheid, informatiewaarde, ensemblewaarde en representativiteit. In het geval van dit onderzoek krijgen alle vier daarvan een lage waardering (tabel 5.1). Binnen het plangebied is geen zeldzame vindplaats aangetroffen. De aanvullende informatiewaarde van het plangebied is minimaal vanwege de resterende omvang van het plangebied en het ontbreken van bewoningssporen. Door het ontbreken van bewoning is er ook geen sprake van ensemblewaarde of representativiteit.

© Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-7007 CB Doetinchem 16 van 19 Project : Inventariserend veldonderzoek d.m.v. proefsleuven, Dreef 34 te Haaften Kenmerk : S090379

Hoog Beleving

Laag

Fysieke kwaliteit hoog

hoog Inhoudelijke kwaliteit Laag

Behoudens- Ja Hoge inhoudelijke kwaliteit waardig

Laag

Representativiteit Ja

Nee Nee Niet behoudens- waardig

Figuur 5.1: Waarderingscriteria (conform KNA3.1).

Op grond van het bovenstaande schema is af te leiden dat de onderzoekslocatie niet behoudenswaardig is.

© Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-7007 CB Doetinchem 17 van 19 Project : Inventariserend veldonderzoek d.m.v. proefsleuven, Dreef 34 te Haaften Kenmerk : S090379

5.2 Selectieadvies volgens specificatie VS 07. Binnen de grenzen van het plangebied zijn geen behoudenswaardige archeologische resten aangetroffen. Om die reden word aanbevolen geen vervolgonderzoek te laten uitvoeren bij bodemverstorende activiteiten. Het definitieve selectiebesluit zal worden genomen door de bevoegde overheid, de Gemeente Neerijnen.

Bovenstaand advies vormt een zogenaamd selectieadvies. Met nadruk willen wij de opdrachtgever erop wijzen dat dit selectieadvies nog niet betekent dat er al bodemverstorende activiteiten of daarop voorbereidende activiteiten kunnen worden ondernomen. De resultaten van dit onderzoek zullen worden getoetst door de bevoegde overheid (Gemeente Neerijnen), die op basis van het uitgebrachte advies een selectiebesluit zal nemen. Geadviseerd wordt daarom om contact op te nemen met de Gemeente Neerijnen.

Er is getracht een zo gefundeerd mogelijk advies te geven op grond van de gebruikte onderzoeksmethoden. De aanwezigheid van archeologische sporen of resten in het plangebied kan nooit volledig worden uitgesloten. Synthegra wil de opdrachtgever er daarom op wijzen dat men bij bodemverstorende activiteiten alert dient te zijn op de aanwezigheid van archeologische waarden. Mochten er tijdens de geplande werkzaamheden toch archeologische waarden worden aangetroffen, dan geldt conform artikel 53 van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg14 een meldingsplicht bij de bevoegd overheid, de Gemeente Neerijnen.

14 WAMZ, 2007

© Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-7007 CB Doetinchem 18 van 19 Project : Inventariserend veldonderzoek d.m.v. proefsleuven, Dreef 34 te Haaften Kenmerk : S090379

Literatuur

Bakker de, H. en J. Schelling, 1989: Systeem van bodemclassificatie voor Nederland, de hogere niveaus. Staring Centrum, Wageningen.

Berendsen, H.J.A. en Stouthamer, E., 2001: Paleogeographic development of the Rhine-Meuse delta, The Netherlands. Van Gorcum, Assen.

Berendsen, H.J.A., 2005: Landschappelijk Nederland. Van Gorcum, Assen.

Kremer H., 2009a: Programma van Eisen Dreef 34 te Haaften. Synthegra project S090311 Doetinchem.

Kremer H., 2009b: Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, karterend booronderzoek Dreef 34 te Haaften gemeente Neerijnen. Synthegra rapport S090173 Doetinchem.

Mulder de, E.F.J., M.C. Geluk, I.L. Ritsema, W.E. Westerhoff en T.E. Wong, 2003: De ondergrond van Nederland. Wolters-Noordhoff, Groningen/Houten

Nederlands Normalisatie-instituut, 1989: NEN 5104: Geotechniek - Classificatie van onverharde grondmonsters., Delft.

Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer , 2006: Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, versie 3.1. SIKB, Gouda.

Internet WAMZ 2007, http://wetten.overheid.nl/BWBR0021162/geldigheidsdatum_04-01-2010. www.ahn.nl

© Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-7007 CB Doetinchem 19 van 19

Bijlagen:

Bijlage 1: Overzicht van relevante geologische en archeologische tijdvakken Overzicht geologische en archeologische tijdvakken

Ouderdom Chronostratigrafie MIS Lithostratigrafie in jaren Formaties: Naaldwijk Holoceen 1 (marien), Nieuwkoop (veen), Echteld (fluviatiel) 11.755 Late Dryas (koud) 12.745 Laat- Allerød Weichselien (warm) 13.675 (Laat- Vroege Dryas 2 Glaciaal) (koud) 14.025 Bølling (warm) 15.700 Laat- Pleniglaciaal 29.000 Midden- Weichselien Midden- 3 Formatie (Pleniglaciaal) Pleniglaciaal van 50.000 Kreftenheye Formatie Vroeg- van 4 Pleniglaciaal Boxtel 75.000 5a Vroeg- Formatie Weichselien 5b van (Vroeg- 5c Beegden Glaciaal) 5d 115.000 Eemien Eem 5e (warme periode) Formatie 130.000 Formatie van Drente Saalien (ijstijd) 6

370.000 Formatie Holsteinien van (warme periode) 410.000 Urk Formatie Elsterien (ijstijd) van Peelo 475.000 Cromerien (warme periode) 850.000 Formatie van Sterksel Pre-Cromerien

2.600.000 Cal. jaren Pollen Archeologische 14C jaren Chronostratigrafie Vegetatie v/n Chr. zones perioden

1950 0 Nieuwe tijd Loofbos 1500 Vb2 eik en hazelaar Middeleeuwen Subatlanticum overheersen Vb1 450 koeler haagbeuk Romeinse tijd 0 vochtiger veel cultuurplanten 12 rogge, boekweit, IJzertijd Va korenbloem 800 815 2650 Bronstijd IVb Loofbos eik en hazelaar 2000 Subboreaal overheersen koeler beuk>1% invloed droger IVa landbouw (granen) 3755 5000 Neolithicum

4900 Loofbos Atlanticum eik, els en hazelaar warm III overheersen 5300 vochtig in zuiden speelt linde een grote rol

7020 8000 den overheerst Mesolithicum Boreaal II hazelaar, eik, iep, warmer linde, es 8240 9000 eerst berk en later Preboreaal I den overheersend 8800 warmer 11.755 10.150 parklandschap Late Dryas LW III 12.745 10.800 dennen- en Laat- Allerød LW II berkenbossen 13.675 11.800 Weichselien open (Laat- Vroege Dryas parklandschap Laat-Paleolithicum 14.025 12.000 Glaciaal) LWI open vegetatie met Bølling kruiden en 15.700 13.000 berkenbomen

perioden met een Midden- 35.000 poolwoestijn en Weichselien perioden met een (Pleniglaciaal) toendra 75.000 Vroeg- perioden met bos Weichselien en perioden met (Vroeg- een subarctisch Glaciaal) open landschap 115.000 Midden-Paleolithicum Eemien loofbos 130.000 (warme periode)

Saalien (ijstijd) 300.000

Vroeg-Paleolithicum

Chronostratigrafie voor Noordwest-Europa volgens Zagwijn (1974), Vandenberghe (1985) en De Mulderet al . (2003). Lithostratigrafie volgens De Mulderet al . (2003). Mariene isotoop stadium (MIS) volgens Bassinot et al . (1994). Atmosferische data volgens Stuiver et al . (1998). Zuurstofisotoop calibratie (OxCal) versie 3.9 Bronk Ramsey (2003), toegepast op het Laat-Weichselien en het Holoceen. Archeologische periode-indeling en ouderdom volgens de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB). Vegetatie bewerkt volgens Berendsen (2000). Pollenzones volgens P. Vos & P. Kiden (2005).

Bijlage 2: Allesporenkaart Allesporenkaart Dreef 34 te Haaften

schaal: 1:150 Legenda

Vondsten Talud vijver Profielen Vlaktekeningen Oorspronkelijk geplande proefsleuven 8 Plangebied 10 9 7 S090379_IVO-P_26102009_JH_1.0 10

fiel 2 pro Proefsleuf 2 vlak 1 1 5

5

6

2

p

r

o

f

i

e

l

1

3 Proefsleuf 1 vlak 2 4

Proefsleuf 1 vlak 1

vijver

Meter 0 2,5 5

143000

Bijlage 3: Profieltekeningen Profieltekeningen Dreef 34 te Haaften

schaal: 1:20 Legenda VONDST Vondsten 2,2 m + NAP profiel 2 zuid Profieltekeningen profiel 1 oost S090379_IVO-P_26102009_JH_1.0

1 1

4 2 2

P

P

A

A

N

N

3 3

+

+

m

m

2

2

,

,

2 4 2

5 4

5

Meter 0 2,5 5

Bijlage 4: Spoor- en profielformulier Spoor- en profielformulier

Opdrachtgever / contactpersoon: HSRO bv Project: IVO-P Toponiem: De Dreef 34 Projectleider: dr. T. Spitzers Plaats : Haaften Kaartblad: 39C Projectnummer: S0890379 Gemeente: Neerijnen RD-coördinaat X: 143 Gemeentecode: HAADR Provincie: Gelderland RD-coördinaat Y: 425,383 Onderzoeksmeldingsnr: 37737

Put: 1 Vlak: 1 & 2 datum: 6-11-2009

Spoor interpretatie NAP spoor spoor samenhang nummer spoor bovenzijde gecoupeerd diepte Kleur Textuur Insluitsel Begrenzing Vorm met andere opmerkingen ja / nee in cm sporen 1 ophoginslaag brgr ks3h1 gevlekt, puin en bst 2 kuil 2,17 ja 10 dnkgr kz1h2 kiezels, puin en bst 3 vlek 1,88 ja 2 brgr ks3h1 gevlekt, puin en bst 4 kuil 1,88 ja 10 grblbr ks3h1 gevlekt, bst 5 bst puin bst concentratie geen insteek o.i.d. 6 C-horizont gr ks3 fosfaat fosfaat inspoeling

Put: 2 Vlak: 1 datum: 6-11-2009

Spoor interpretatie NAP spoor spoor samenhang nummer spoor bovenzijde gecoupeerd diepte Kleur Textuur Insluitsel Begrenzing Vorm met andere opmerkingen ja / nee in cm sporen 7 rec, stortkuil 80 br zk machinaal bst 20ste eeuw 8 rec, bouwzand 20 ge z3 kop-strek- 9 restant muur or bst kalkmortel kop-strek 4 lagen = 25 c23x11x4,5 cm roest, gemengd met 10 ophogingslaag grbr ks3 bouwzand bst-puin Put: 1 profiel: 1 datum: 6-11-2009

Profiellaag interpretatie nummer spoor Kleur Textuur Insluitsel Begrenzing opmerkingen

1 bouwvoor dnkgrbr kz1h2 2 ophoging grbr ks3 bst en puin 3 ophoging grbr ks3 roest, hk en bst 4 ophoging grbr ks3 enkele roest en bst spikkels 5 C-horizont gr ks3 fosfaat fosfaat inspoeling

Put: 2 profiel 2 datum: 6-11-2009

profiellaag interpretatie nummer spoor Kleur Textuur Insluitsel Begrenzing opmerkingen

1 rec, bouwzand gr z3 2 rec, ophoging dnkbr z3 3 rec, bouwzand ge z3 roest, gemengd met 4 ophoging grbr ks3 bouwzand bst-puin verstoord 5 C-horizont gr Z4g1 slecht gesorteerd, scherp rivierzand

Bijlage 5: Vondstenlijst

E adwr , ad1robkedUrct eradlogaurgrape? indet kan loodglazuur gedraaid Utrecht? grofzand handgevormd grofzand roodbakkend bouwma Utrecht? KER gedraaid 1 grijsbakkend 2 Utrecht? bouwma OXB OXB bouwma KER grijsbakkend rand 1 3 KER 1 1 2 bodem 1 bouwma 4,5 KER aardewerk 3 KER wand 2 30,2 2 aardewerk 1 1 1 4of 1 KER 3of4 23,3 2 aardewerk 1 2 OXB 2 2 2 KER 1 2 2 2 1 9 1 1 1 2 1 1 1 1 1 10 1 9 1 5 9 8 2 8 2 1 1 1 3 3 5 1 1 4 1 1 1 3 2 2 E adwr 46bdm1robkedNdradgdai odlzu/aga oko vlakkebodem kookpot loodglazuur/mangaan gedraaid Nederland roodbakkend 1 bodem bouwma 64,6 KER aardewerk KER 2 2 3 1 1 bouwma KER 1 2 2 4 1 1 1 7 6 1 1 1 Vondst

put

vlak

spoor

vak

vulling

profiel

laag

aantal

materiaal

categorie t t t t t t

gewicht

fragment

MAE odakn mal handgevormd handgevormd handgevormd roodbakkend roodbakkend roodbakkend roodbakkend handgevormd roodbakkend baksel

herkomst

maakwijze

Pagina 1van 1 magering

afwerking

versiering

vorm e eslel10 .h 1500n.Chr 1525n.Chr 1300n.Chr 1300n.Chr 1525n.Chr 1300n.Chr met dekselgeul geprofileerde rand standring aanzet standlobof schouder brede draairillenop vorm details innid 80nCr1900n.Chr 1800n.Chr binnenzijde gebruikssporen roetaanslag/ secundaire kenmerken lotro 30n h.1500n.Chr. 1300n.Chr. 1500n.Chr. 1500n.Chr. 1300n.Chr. 1300n.Chr. kloostermop kloostermop kloostermop 1500n.Chr. 1300n.Chr. kloostermop functie categorie

bijzonderheden 1600 n.Ch begin datering r 1700 n.Chr. eind datering

complex datering Bijlage Natuurwaardenonderzoek HSRO maart 2010

35 QUICKSCAN NATUURWAARDEN EN ACTIVITEITENPLAN Nieuwbouw Dreef te Haaften

Maart 2010

HSRO, Afferden

QUICKSCAN NATUURWAARDEN EN ACTIVITEITENPLAN Nieuwbouw Dreef te Haaften

COLOFON

Datum: Maart 2010 Versie: 2.1-20100330 Status: Eindversie

Door: HSRO Ir. J.A. van Mil Hoogstraat 1 6654 BA Afferden tel: 0487-542906 fax: 0487-542905 www.hsro.nl

In opdracht van: De heer A. Harshagen Peperstraat 2 4181 AC Waardenburg

INHOUD

1 INLEIDING...... 1 1.1 Aanleiding...... 1 1.2 Doel van het onderzoek...... 1 1.3 Leeswijzer...... 1 2 WETTELIJK KADER...... 2 2.1 Flora- en Faunawet...... 2 2.1.1 Doelstelling Flora- en Faunawet...... 2 2.1.2 Algemene zorgplicht...... 2 2.1.3 Beschermingsniveau’s...... 2 2.2 Ecologische Hoofdstructuur...... 3 2.2.1 ‘Nee, tenzij’-benadering...... 3 2.3 Natuurbeschermingswet 1998...... 3 2.3.1 Vergunningsplicht...... 3 2.3.2 ADC-criteria...... 4 3 HUIDIGE SITUATIE EN HET VOORNEMEN...... 5 3.1 Locatie...... 5 3.2 Het voornemen...... 5 3.3 Uitvoering ...... 5 4 ONDERZOEKSMETHODE...... 10 4.1 Flora- en Faunawet...... 10 4.2 Ecologische Hoofdstructuur...... 10 4.3 Natuurbeschermingswet 1998...... 10 5 NATUURWAARDEN...... 11 5.1 Bronnenonderzoek...... 11 5.2 Beschermde soorten...... 11 5.2.1 Flora...... 11 5.2.2 Vogels...... 11 5.2.3 Zoogdieren...... 11 5.2.4 Reptielen, amfibieën en vissen...... 11 5.2.5 Overige beschermde soorten ...... 12 6 BEOORDELING SOORTENBESCHERMING...... 13 6.1 Flora...... 13 6.1.1 Waterdrieblad...... 13 6.1.2 Effecten op waterdrieblad...... 13 6.1.3 Aanbevelingen voor de uitvoering...... 14 6.2 Vogels...... 14 6.3 Zoogdieren...... 14 6.4 Reptielen, amfibieën en vissen...... 14 6.5 Overige beschermde soorten...... 15 7 BEOORDELING GEBIEDSBESCHERMING...... 16 7.1 Ecologische Hoofdstructuur...... 16 7.2 Natuurbeschermingswet 1998...... 16 8 SAMENVATTING & CONCLUSIE...... 17 8.1 Soortenbescherming...... 17 8.2 Gebiedbescherming ...... 17 8.2.1 Ecologische Hoofdstructuur...... 17 8.2.2 Natuurbeschermingswet 1998...... 17 8.3 Conclusie...... 17 8.4 Algemene aanbevelingen...... 18 LITERATUUR...... 19 BIJLAGEN...... 20

1 INLEIDING

1.1 Aanleiding De heer Harshagen heeft het voornemen om aan de Dreef (ongenummerd) te Haaften een woning te realiseren. Naar aanleiding van deze nieuwbouw is, in het kader van de Flora- en Faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Ecologische Hoofdstructuur, onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van beschermde plant- en diersoorten. Aangezien de geplande werkzaamheden mogelijk invloed kunnen hebben op beschermde soorten en gebieden, is dit onderzoek noodzakelijk om indien nodig ontheffing aan te vragen. Dit onderzoek is uitgevoerd door ir. J.A. van Mil (zie bijlage 2) werkzaam bij HSRO.

1.2 Doel van het onderzoek Het doel van dit onderzoek is om, door middel van een veldonderzoek en een aanvullend bronnenonderzoek, vast te stellen of er wettelijk beschermde flora- en faunasoorten in het plangebied voorkomen. Vervolgens wordt nagegaan wat de effecten van de voorgenomen plannen hierop zullen zijn en hoe deze effecten zich verhouden tot de (inter-) nationale natuurwetgeving. Indien er beschermde soorten in het plangebied voorkomen, wordt tenslotte geadviseerd op welke wijze hiervoor beschermende maatregelen noodzakelijk zijn en op welke wijze deze kunnen worden gerealiseerd.

1.3 Leeswijzer In hoofdstuk 2 wordt het wettelijke kader van dit onderzoek beschreven. Hierna volgt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plangebied en het voornemen. Hoofdstuk 4 beschrijft de onderzoeksmethode. Hoofdstuk 5 geeft een overzicht van de huidige natuurwaarden aan de hand van veld- en bronnenonderzoek. Hoofdstuk 6 en 7 beoordelen het voornemen aan de uitvoerbaarheid binnen respectievelijk de soorten- en gebiedsbescherming. Hoofdstuk 8 geeft een samenvatting en een eindconclusie.

1 2 WETTELIJK KADER

2.1 Flora- en Faunawet De Flora- en Faunawet is op 1 april 2002 in werking getreden. Deze wet regelt de bescherming van soorten. In de Flora- en Faunawet is het soortbeschermingsdeel van de Vogel- en Habitatrichtlijn geïmplementeerd en het CITES-verdrag.

2.1.1 Doelstelling Flora- en Faunawet De doelstelling van de Flora- en Faunawet is de bescherming en het behoud van in het wild levende planten- en diersoorten. Deze wet omvat zo'n 1000 van de 40.000 in Nederland voorkomende plant- en diersoorten. Het uitgangspunt van de wet is 'nee, tenzij'. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten in principe verboden zijn. Daarnaast erkent de wet dat ook dieren die geen direct nut opleveren voor de mens van onvervangbare waarde zijn. Van het verbod op schadelijke handelingen ('nee') kan onder voorwaarden ('tenzij') worden afgeweken, met een ontheffing of vrijstelling. Het verlenen hiervan is de bevoegdheid van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) of, in geval van beheer en schadebestrijding, van Gedeputeerde Staten.

2.1.2 Algemene zorgplicht In de Flora- en Faunawet is een algemene zorgplicht opgenomen. Dit houd in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor de in het wild levende dieren en planten, en voor hun directe leefomgeving. (Artikel 2, lid 1). Iedereen, die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, is verplicht dergelijk handelen achterwege te laten. Deze verplichting geldt voor zover dit in alle redelijkheid kan worden verwacht. Hiervoor moeten dan wel alle maatregelen worden genomen die redelijkerwijs kunnen worden verwacht, om de gevolgen te voorkomen of deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken. (Artikel 2, lid 2).

De zorgplicht geldt altijd en voor alle plant- en diersoorten. Dit geldt ook voor niet beschermde soorten en in het geval dat er ontheffing of vrijstelling van de Flora- en Faunawet is verleend. De zorgplicht betekent niet dat er geen dieren mogen worden gedood. Als dit noodzakelijk is dient het lijden zo beperkt mogelijk te zijn.

Soms is het onvermijdelijk door activiteiten een beschermde soort of leefgebied van een beschermde soort wordt aangetast. De consequentie is dat vooraf moet worden bekeken of een vrijstelling geldt, of dat een ontheffing moet worden aangevraagd.

2.1.3 Beschermingsniveau’s Op 23 februari 2005 is het “besluit houdende wijziging van een aantal algemene maatregelen van bestuur in verband met wijziging artikel 75 van de Flora- en Faunawet en enkele andere wijzigingen”(AMvB artikel 75) in werking getreden. Hierin zijn de soorten verdeeld in drie beschermingsniveaus die de Flora- en Faunawet vereenvoudigen: 1 algemene soorten: algemene vrijstelling of ontheffing / lichte toets; 2 Overige soorten: Vrijstelling met gedragscode of ontheffing / lichte toets; en 3 Soorten, genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en in bijlage 1 AMvB: Vrijstelling met gedragscode of ontheffing / uitgebreide toets. Als de werkzaamheden vallen onder reguliere werkzaamheden en/of ruimtelijke ontwikkeling, geldt in veel gevallen een vrijstelling.

Bij deze vrijstellingsregeling zijn 2 criteria belangrijk: De zeldzaamheid van de aangetroffen soort en de ingrijpendheid van de werkzaamheden. Hoe zeldzamer de soort en hoe ingrijpender de activiteit, hoe strikter de regeling.

2 2.2 Ecologische Hoofdstructuur De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is het beoogde samenhangende netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurrijke cultuurlandschappen in Nederland. Dit wordt gerealiseerd door vergroting van natuurgebieden, ontwikkeling van nieuwe natuurgebieden, aangepast agrarisch(-natuur) beheer en aanleg van ecologische verbindingszones. Vergroting en verbinding dragen bij aan het oplossen van problemen op het vlak van verdroging, vermesting en versnippering. Het doel is te komen tot duurzame populaties van kwetsbare plant- en diersoorten. De ambitie is om in 2018 de beoogde omvang van de EHS gerealiseerd te hebben.

2.2.1 ‘Nee, tenzij’-benadering De totstandkoming van de EHS verloopt via de sporen: bescherming en ontwikkeling. De bescherming van de EHS wordt vormgegeven door de ‘nee, tenzij’-benadering. Dit houdt in dat bestemmingswijziging in de EHS niet mogelijk is als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant worden aangetast, tenzij er geen reële alternatieven zijn én er sprake is van een groot openbaar belang. Om te kunnen bepalen of de wezenlijke kenmerken en waarden van een gebied significant worden aangetast moet het bevoegd gezag erop toezien dat hier door de initiatiefnemer onderzoek wordt verricht. Om een zorgvuldige afweging te kunnen maken zal de provincie de te behouden wezenlijke kenmerken en waarden per gebied specificeren.

Nadat er vastgesteld is dat wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant worden aangetast, volgt de beoordeling of een ontwikkeling van groot openbaar belang is door het bevoegd gezag. Bij de beoordeling worden de volgende uitgangspunten gehanteerd: – Alleen belangen die op langere termijn nog steeds aanwezig zijn, kunnen van groot openbaar belang zijn; – Bij groot openbaar belang gaat het niet om belangen van één of enkele individuen.

2.3 Natuurbeschermingswet 1998 Per 1 oktober 2005 is de Europese wet- en regelgeving (de Habitat- en Vogelrichtlijn en diverse internationale verdragen) in de Nederlandse wetgeving opgenomen. Deze vernieuwde natuurbeschermingswet 1998 ziet toe op de bescherming van specifiek aangewezen gebieden en soorten ten behoeve van specifieke instandhoudingsdoelen. Deze doelen worden vastgelegd in de aanwijzingsbesluiten van deze zogenaamde Natura 2000- gebieden.

2.3.1 Vergunningsplicht Vanaf 1 oktober 2005 is een Natuurbeschermingswetvergunning (artikel 19d) verplicht voor alle nieuwe projecten en handelingen die, gelet op de instandhoudingsdoelen: – de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in het gebied kunnen verslechteren; – een verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen; – de natuurlijke kenmerken van het gebied kunnen aantasten.

Hiernaast is binnen de Natuurbeschermingswet een goedkeuringsbesluit nodig (artikel 19j) voor elk plan dat, gelet op de instandhoudingsdoelen; – de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in het gebied kunnen verslechteren; – een verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen.

3 2.3.2 ADC-criteria Als de voorgenomen activiteiten de natuurlijke kenmerken van een gebied significant aantasten, kan het bevoegd gezag alleen toestemming verlenen indien voldaan is aan de zogenoemde ADC-voorwaarden (art. 19g, 19h en 19k van de NB-wet) Deze criteria geven aan dat bij mogelijke significante gevolgen alleen vergunning verleend kan worden: (A) bij ontbreken van alternatieve oplossingen voor het project of andere handelingen; (D) om dwingende redenen van groot openbaar belang en; (C) met het voorschrift verbonden aan de vergunning dat de initiatiefnemer compenserende maatregelen vooraf en tijd treft. De compenserende maatregelen moeten hierbij worden gezien als een uiterste, omdat dit vaak niet tot volledig herstel van de natuur leidt.

4 3 HUIDIGE SITUATIE EN HET VOORNEMEN

3.1 Locatie Het plangebied omvat het perceel aan de Dreef in het centrum van Haaften (zie figuur 3.1, & tabel 3.1). Het perceel is gesitueerd tussen Dreef nummer 34 en Hoge hof nummer 1. Aan de oostzijde wordt het perceel begrensd door de achtertuinen van de bebouwing aan de Gendershof. Het betreft perceelsnummer 1312 van de kadastrale gemeente Haaften, sectie K. Het plangebied heeft een oppervlakte van 609 m2. Aan de voorzijde van het perceel loopt een watergang welke eindigt in een op het perceel gelegen poel (zie figuur 3.2).

In de poel is eendekroos (Lemna minor), waterdrieblad (Menyanthes trifolia), waterpest (Elodea ssp.) en verschillende grassoorten aanwezig. Rondom de poel is een ruigte ontstaan met onder andere gele lis (Iris pseudacorus), ridderzuring (Rumex obtusifolius), grote brandnetel (Urtica dioica), klimop (Hedera ssp.), heksenmelk (Euphorbia esula) en verschillende grassoorten. Naast deze poel en de bijbehorende oeverbegroeiing zijn er enkele essen (Fraxinus excelsior), een paar appelbomen (Malus ssp), een enkele wilg (Salix ssp.) een berk (Betulus ssp.) en verschillende coniferen op het terrein aanwezig. De rest van het perceel ligt op dit moment grotendeels braak (zie figuur 3.3).

Tabel 3.1: Objectgegevens Provincie Gelderland Gemeente Neerijnen Plaats Haaften Kaartblad 39C Coördinaten X:143,000 / Y:425,375

3.2 Het voornemen De heer Harshagen heeft het voornemen om op het perceel één vrijstaande woning te realiseren (zie figuur 3.4). Naar aanleiding van deze nieuwbouw zullen enkele bomen op het terrein worden gekapt en dient de bestaande poel verlegd te worden (zie figuur 3.5). De bomen langs de Dreef zullen behouden blijven. De woning krijgt twee bouwlagen met een kelder en is afgewerkt met een plat dak. Vanuit de eisen van het waterschap dient de poel vergroot te worden en blijft de aansluiting met de watergang gehandhaafd. In de huidige situatie heeft de poel een oppervlakte van circa 135 m2. De poel wordt vergroot tot circa 165 m2. Om dit te realiseren wordt er een deel van circa 20 m2 aan de noorzijde gedempt. Ter compensatie wordt circa 50 m2 uitgegraven aan de zuidzijde van de bestaande poel. Het terras aan de woning wordt met een vlonder doorgetrokken tot over de poel. De nokhoogte van de nieuwe woning is 6,45 meter en de inhoud zal circa 640 m3 bedragen.

3.3 Uitvoering De exacte wijze en tijdstip van uitvoering is op dit moment nog onbekend, omdat er nog geen aannemer bekend is. De ingrepen in de poel zullen naar alle waarschijnlijkheid worden uitgevoerd met een graafmachine waarbij het vrijgekomen materiaal in het project verwerkt wordt. In paragraaf 6.1.2 worden enkele aanbevelingen gedaan over de uitvoering.

5 Figuur 3.1: Locatie (bron: kadaster)

6 Figuur 3.2: Poel met overloop in de sloot

Figuur 3.3: Braakliggend deel van het perceel, met de poel op de achtergrond

7 Figuur 3.4: Schets van het voornemen

8 Figuur 3.5: Verleggen van de poel

9 4 ONDERZOEKSMETHODE

4.1 Flora- en Faunawet Op 10 juni 2009 is het plangebied onderzocht op het voorkomen van beschermde plant- en diersoorten. Soorten zijn genoteerd aan de hand van zicht- en geluidswaarnemingen. Het plangebied is onderzocht op sporen (wissels, haren, graafsporen, uitwerpselen etc.) om de aanwezigheid niet direct-waargenomen soorten te kunnen vaststellen. Hiernaast is op basis van de aanwezige biotopen en biotoopkwaliteit is beoordeeld welke beschermde soorten in het plangebied aanwezig kunnen zijn.

Bij elk inventariserend veldonderzoek (waaronder ook de veldgegevens van het bronnenonderzoek) zullen, ongeacht de expertise van de uitvoerders, vertegenwoordigers van enkele soortgroepen op de waarnemingslijsten ontbreken. De intentie van dit type onderzoek ligt echter niet zozeer in de volledigheid aan soorten, maar in de inschatting van het ecologisch potentieel van het plangebied en het (mogelijk) voorkomen van beschermde en/of bedreigde soorten. Om een inschatting te kunnen maken of er tijdens het veldbezoek mogelijk beschermde soorten over het hoofd zijn gezien, is een bronnenonderzoek uitgevoerd naar beschikbare veldgegevens. Dit betreft gegevens van onder andere het Natuurloket en andere relevante verspreidingsliteratuur.

4.2 Ecologische Hoofdstructuur In het kader van het EHS-beleid is onderzocht of het plangebied in of nabij een beschermd gebied is gesitueerd. Indien dit het geval is, is op basis van ‘expert judgement’, beoordeeld of door het voornemen de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden significant worden aangetast

4.3 Natuurbeschermingswet 1998 In het kader van de Natuurbeschermingswet is onderzocht of het plangebied in of nabij een door de Natuurbeschermingswet beschermd Natura 2000-gebied is gesitueerd. Op basis van ‘expert judgement’ is beoordeeld of het voornemen een significant effect heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van deze gebieden.

10 5 NATUURWAARDEN

5.1 Bronnenonderzoek Het natuurloket verschaft voor elk kilometerhok (RD of Amersfoort-coördinaten) in Nederland een tabel waarin het aantal beschermde en bedreigde soorten per soortgroep wordt vermeld. De gegevens hiervoor worden ontleend aan de databases van Particuliere Gegevensbeherende Organisaties, die vaak het resultaat zijn van doelgerichte karteringen en inventarisaties door vrijwilligers. Bij het raadplegen hiervan dient men in het achterhoofd te houden dat de verstrekte informatie niet in alle gevallen compleet is; niet voor elk kilometerhok zijn systematische inventarisaties uit gevoerd.

Voor de kilometerhok X142-Y425 & X143-Y425 waarin het plangebied is gesitueerd, is voor een enkele beschermde of bedreigde vogel-, vaatplanten- zoogdier-, vis- en amfibieënsoort het voorkomen bekend. Enkel voor vaatplanten en watervogels is voldoende onderzoek verricht. De overige soortgroepen zijn nauwelijks onderzocht en er is daardoor nauwelijks bekend of er beschermde of bedreigde soorten in de betreffende kilometerhokken aanwezig zijn (zie bijlage 1).

5.2 Beschermde soorten 5.2.1 Flora Uit de gegevens van het Natuurloket blijkt dat er twee beschermde plantensoorten voorkomen in de betreffende kilometerhokken. Tijdens het veldbezoek is waterdrieblad (Menyanthes trifolia) aangetroffen. Hiernaast zijn geen, in het kader van de Flora- en Faunawet, beschermde plantensoorten waargenomen.

5.2.2 Vogels Uit de gegevens van het Natuurloket blijkt dat de kilometerhokken waarin het plangebied is gesitueerd nauwelijks onderzoek is gedaan naar het voorkomen van broedvogels. In het plangebied zijn tijdens het veldbezoek houtduif (Columba palumbus), kauw (Corvus monedula), merel (Turdus merula), huismus (Passer domesticus), vink (Fringilla coelebs) en turkse tortel (Streptopelia decaocto) waargenomen.

5.2.3 Zoogdieren De gegevens van het Natuurloket laten zien dat het de betreffende kilometerhokken slecht zijn onderzocht op het voorkomen van zoogdieren. Tijdens het veldbezoek zijn geen individuen, wissels, uitwerpselen of andere sporen van andere beschermde zoogdiersoorten aangetroffen. Naar verwachting verblijven enkel algemeen beschermde zoogdiersoorten in het plangebied. Mogelijk komen aardmuis (Microtus agrestis), veldmuis (Microtus arvalis), bosmuis (Apodemus sylvaticus), bunzing (Mustela putorius), wezel (Mustela nivalis), en egel (Erinaceus europeus) in en om het plangebied voor.

Tevens is plangebied beoordeeld op de geschiktheid als vleermuishabitat. Er zijn tijdens het veldbezoek geen aanwijzingen gevonden dat de aanwezige bomen geschikt zijn als verblijfsplaats voor vleermuizen. Het is mogelijk dat verschillende vleermuissoorten het plangebied als foerageergebied gebruiken.

5.2.4 Reptielen, amfibieën en vissen In het kilometerhok zijn waarnemingen bekend van vijf amfibie- en één vissoort. Tijdens het veldbezoek zijn naast middelste groene kikker (Rana esculenta) en geen beschermde reptielen, amfibieën of vissen waargenomen. Voor reptielen is het perceel ongeschikt. Mogelijk komen naast bovenstaande soort gewone pad (Bufo bufo) en bruine kikker (Rana temporia) in, de omgeving van, het plangebied voor.

11 5.2.5 Overige beschermde soorten Voor alle overige soorten geldt dat het plangebied niet van belang is als leefgebied. In het betreffende kilometerhok zijn geen waarnemingen van dagvlinders, libellen, krekels en/of sprinkhanen waargenomen. Er is voor deze soortgroepen geen systematisch onderzoek verricht. Er komen geen bijzondere habitats voor die voor libellen, vlinders, kreeftachtigen of voor weekdieren van betekenis zijn. Er zijn geen aanwijzingen dat er hier duurzame populaties van ecologische waardevolle soorten voorkomen.

12 6 BEOORDELING SOORTENBESCHERMING

6.1 Flora Tijdens het veldbezoek is in het plangebied waterdrieblad waargenomen. Dit is een soort van tabel 2 van de Flora- en Faunawet. Er zijn geen andere beschermde plantensoorten aangetroffen. De poel waarin waterdrieblad groeit moet worden verlegd om de bouw van de woning mogelijk te maken. Omdat schadelijke effecten daardoor niet uit te sluiten zijn, is een ontheffing van de Flora- en Faunawet vereist om het voornemen uit te kunnen voeren. Hierbij blijft het van belang dat vermijdbare schade voorkomen dient te worden. (zie paragraaf 2.1.2).

6.1.1 Waterdrieblad Waterdrieblad is een plant van voedselarme tot matig voedselrijke, zwak zure, ondiepe wateren en moerassen. Op de rode lijst (2004) wordt waterdrieblad geclassificeerd als algemeen voorkomend maar sterk afgenomen. Deze soort is plaatselijk vrij algemeen in het Laagveendistrict, vrij zeldzaam in het Drents district, elders zeldzaam, zeer zeldzaam in het Heuvelland district en ontbreekt in het Estuariëndistrict en IJsselmeerpolders (zie figuur 6.1). Het voorkomen van waterdrieblad op de locatie als zeer schaars geclassificeerd. Hoewel waterdrieblad waarschijnlijk niet op natuurlijke wijze op deze groeiplaats terecht is gekomen wijst de aanwezigheid van deze soort erop dat de invloed van bemesting relatief gering is.

Figuur 6.1: Verspreiding van waterdrieblad in Nederland (bron: www.soortenbank.nl)

6.1.2 Effecten op waterdrieblad Door het verleggen van bestaande poel wordt de groeiplaats van waterdrieblad deels aangetast (zie figuur 3.5). De bestaande poel wordt voor een deel gedempt, waardoor de groeiplaats deels wordt vernietigd. Dit wordt gemitigeerd door de poel te verleggen en te vergroten met circa 30 m2 (zie figuur 3.5). Door het vergroten van de poel en het verplaatsen van de planten vanuit het te dempen deel zal de bestaande populatie behouden blijven. Hierdoor zijn de werkzaamheden niet van invloed op het behoud van de (natuurlijke) populatie. De uitbreiding van de poel biedt mogelijkheden tot voor uitbreiding van de populatie.

13 6.1.3 Aanbevelingen voor de uitvoering Geadviseerd wordt om de werkzaamheden uit te voeren in de periode van 15 juli tot 1 november. Hierbij hebben de maanden september en oktober de voorkeur. Dit is de periode tussen de voortplanting en winterrust van vissen en amfibieën. Tevens hebben in deze periode vrijwel alle water- en oeverplanten zaadgezet. Hierbij moet rekening worden gehouden met de richtlijn voor temperatuur van het water (tussen 10 en 25o C) van het waterschap. Bij een te lage temperatuur raken vissen en amfibieën inactief waardoor zij niet meer kunnen vluchten. Bij een te hoge temperatuur kan zuurstofloosheid van het water ontstaan. Geadviseerd wordt om eerst het nieuwe deel uit te graven, voordat het bestaande deel gedempt wordt.

6.2 Vogels Binnen de Flora- en Faunawet genieten alle vogelsoorten een strenge wettelijke bescherming. Voor schade aan vogels kan slechts onder strenge voorwaarden ontheffing, laat staan vrijstelling verkregen worden. Deze bescherming is voor alle soorten gelijk, van de zeer algemene soorten tot de zeer zeldzame.

Vanwege Europese regelgeving is het niet mogelijk ontheffing te verlenen voor het verstoren van alle soorten broedvogels. Daarom moeten maatregelen die nadelige effecten kunnen hebben op broedvogels altijd buiten het broedseizoen plaatsvinden. Indien zorgvuldig (zie paragraaf 2.1.2) gewerkt wordt kan schade aan nesten, holen, eieren en verontrusting van vogels, zowel binnen als buiten het broedseizoen nagenoeg geheel worden voorkomen.

Een ontheffing van de Flora- en Faunawet is wel vereist voor vogelsoorten waarvan door het project vaste broed-, rust-, en verblijfplaatsen worden weggenomen. Het gaat dan om: – Een beperkt aantal standvogels die gedurende het gehele jaar aanwezig zijn (bijvoorbeeld patrijs) – Vogels met een vaste broedplaats (bijvoorbeeld roofvogels en spechten); – En vogels die gebruik maken van vaste rust- en pleisterplaatsen (bijvoorbeeld wulp) Tijdens het veldbezoek zijn geen soorten met een vaste broed-, rust-, en/of verblijfplaatsen waargenomen. Gezien de huidige situatie en gebruik zijn deze naar verwachting afwezig.

6.3 Zoogdieren Het plangebied is mogelijk geschikt als foerageergebied en/of als onderdeel van een vliegroute voor vleermuissoorten. Het voornemen tast deze functies niet aan. Hiernaast komen er in het plangebied alleen algemeen beschermde soorten voor. Deze soorten zijn zodanig algemeen, dat er voor deze soorten een algemene vrijstelling (soorten van tabel 1 Flora- en Faunawet) geldt ten behoeve van ruimtelijke inrichtingsprojecten. Voor geen van deze soorten is een ontheffing van de Flora- en Faunawet vereist om het project te kunnen uitvoeren. Ook voor zoogdieren geldt echter dat vermijdbare schade voorkomen moet worden (zie paragraaf 2.1.2).

6.4 Reptielen, amfibieën en vissen In het plangebied zijn naast middelste groene kikker geen andere beschermde reptielen, vissoorten of amfibieën waargenomen. Naar verwachting komen ook gewone pad en bruine kikker, in de omgeving, voor. Deze soorten genieten een algemene vrijstelling (soorten van tabel 1 Flora- en Faunawet) van schade als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen en projecten. Voor deze soorten is geen ontheffing vereist. Het potentieel leefgebied van beschermde amfibie- of vissoorten blijft behouden waardoor schadelijke effecten op de beschermde soorten uit te sluiten zijn. Vermijdbare schade dient echter te worden voorkomen (zie paragraaf 2.1.2).

14 6.5 Overige beschermde soorten Voor alle overige soortgroepen geldt dat er geen aanwijzingen zijn gevonden dat er binnen het plangebied permanente of tijdelijke populaties van beschermde insecten, kreeftachtigen of weekdieren voorkomen. Een ontheffing in het kader van de Flora en Faunawet is voor deze soortgroepen dan ook niet nodig. Ook zijn nadere voorzorgsmaatregelen niet noodzakelijk.

15 7 BEOORDELING GEBIEDSBESCHERMING

7.1 Ecologische Hoofdstructuur Het plangebied maakt geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (zie figuur 7.1). Het voornemen heeft door zijn aard en omvang geen invloed op de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS. Vanuit het provinciale natuurbeleid is er daarom geen bezwaar tegen de voorgenomen ingreep. Een nadere beoordeling is niet nodig.

Figuur 7.1: Ecologische Hoofdstructuur

7.2 Natuurbeschermingswet 1998 Het plangebied ligt ten westen van de door de Natuurbeschermingswet 1998 beschermde Natura 2000-gebied “Uiterwaarden Waal”. Gezien de afstand (circa 300 meter) tussen dit beschermde gebied en het plangebied, de locatie midden in het dorp Haaften en de aard van de ingreep, doet het voornemen geen afbreuk aan de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied. Een ontheffing in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (ex. artikel 19d lid 1) is niet nodig.

16 8 SAMENVATTING & CONCLUSIE

8.1 Soortenbescherming De Flora- en Faunawet is een soortbeschermingswet. De wet draait niet om het beschermen van individuele organismen, maar om de duurzame instandhouding van soorten. In het voornemen wordt de groeiplaats van waterdrieblad (Menyanthes trifolia; tabel 2 van de Flora en faunawet) aangetast. Voor uitvoering van het voornemen is voor deze soort een ontheffing in het kader van de Flora- en Faunawet noodzakelijk. Omdat het voornemen geen negatieve effecten op het behoud van de populatie heeft, lijkt een ontheffing verleend te kunnen worden.

Naast waterdrieblad komen er in het plangebied alleen algemeen beschermde flora- en faunasoorten voor. Deze soorten genieten een algemene vrijstelling (soorten van tabel 1 Flora en Faunawet) van schade als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen en projecten. Voor deze soorten is geen ontheffing vereist. Hierbij moet wel rekening gehouden worden met de algemene zorgplicht en de aanbevelingen voor de uitvoering (zie paragraaf 6.1.3).

Voor vogels kan worden vastgesteld dat schade aan nesten, holen, eieren en verontrusting van individuen door de nodige voorzorgsmaatregelen kan worden voorkomen. Voor vogels zal enkel een ontheffing in het kader van de Flora- en Faunawet noodzakelijk zijn indien het voornemen schade toebrengt aan vaste broed-, rust- en verblijfsplaatsen. Geadviseerd wordt, om het uitvoeren van de werkzaamheden uit te stellen tot het einde van het broedseizoen. Tevens wordt aangeraden om eventuele kap- en bouwwerkzaamheden geleidelijk uit te voeren. Op deze wijze wordt dieren de gelegenheid geboden uit te wijken .

8.2 Gebiedbescherming 8.2.1 Ecologische Hoofdstructuur Het plangebied maakt geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur. Het voornemen heeft door zijn aard en omvang geen invloed op de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS. Vanuit het provinciale natuurbeleid is er daarom geen bezwaar tegen de voorgenomen ingreep. Een nadere beoordeling is niet nodig.

8.2.2 Natuurbeschermingswet 1998 Met het inwerking treden van de nieuwe Natuurbeschermingswet 1998 in oktober 2005 is de Europese wet- en regelgeving volledig in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De Natuurbeschermingswet ziet toe op de bescherming van specifiek aangewezen gebieden ten behoeve van specifieke instandhoudingsdoelen. Het plangebied ligt ten noorden van de door de Natuurbeschermingswet 1998 beschermde Natura 2000-gebied “Uiterwaarden Waal”. Gezien de afstand (circa 300 meter) tussen dit beschermde gebied en het plangebied, de locatie midden in het dorp Haaften en de aard van de ingreep, doet het voornemen geen afbreuk aan de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied. Een ontheffing in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 is niet nodig.

8.3 Conclusie Om het voornemen uit te kunnen voeren is een ontheffing in het kader van de Flora- en Faunawet voor waterdrieblad noodzakelijk. Voor andere soorten is zijn geen ontheffingen nodig in het kader van de Flora- en Faunawet. Hiernaast is het voornemen uitvoerbaar binnen het beleidskader van de Ecologische Hoofdstructuur en is er geen vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 noodzakelijk.

17 8.4 Algemene aanbevelingen De nieuwbouw biedt mogelijkheden voor de vestiging van verschillende vogel- en/of vleermuissoorten. Om vestiging te faciliteren kunnen nest en/of vleermuiskasten worden opgehangen. Ook kan de nieuwbouw zo worden aangepast dat deze soorten zich kunnen vestigen. Hierbij kan worden geacht aan het aanbrengen van nestmogelijkheden, voor bijvoorbeeld uilen of vleermuizen. Of het aanbrengen van dakpannen of neststenen voor gierzwaluw en/of mussen.

18 LITERATUUR

Bijlsma, R.G., F. Hustings en K.C.J. Camphuysen. 2001. Algemene en schaarse vogels van Nederland (Avifauna van Nederland 2). GMB Uitgeverij/KNNV Uitgeverij, Haarlem/Utrecht.

Bos, F., Bosveld, M., Groenendijk, D. et. al. 2006 Dagvlinders van Nederland, Nederlandse Fauna deel 7. Zeist, KNNV uitgeverij.

Diepenbeek, A. 2000 Veldgids Diersporen.‘S-Graveland, Vereniging Natuurmonumenten.

ETI Bioinformatics. 17 februari 2010. www.soortenbank.nl, Dieren, planten en paddenstoelen in Nederland. Amsterdam

Expertisecentrum LNV. (Bal, D., Beije, H.M., Fellinger, M., Haveman, R., van Opstal, A.J.M.F., van Zadelhoff, F.J. 2001 Handboek Natuurdoeltypen, tweede geheel herziene editie; Rapport Expertisecentrum LNV nr 2001/020 Wageningen.

Jonsson, L. 1998 Complete gids Vogels van Nederland. ‘S-Graveland, Vereniging Natuurmonumenten.

Lange, R., Van Winden, A., Twisk, P., De Laender, J., Speer., C. 1986 Zoogdieren van de Benelux. Herkenning en onderzoek. Jeugdbondsuitgeverij., Amsterdam.

Lange, R., Twisk, P., Van Winden, A., Van Diepenbeek, A. 2004 Zoogdieren van West- Europa. KNNV uitgeverij, Utrecht.

Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, 2003. Ondernemen en de Flora- en Faunawet. Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Den Haag.

Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, 2005-A. Buiten aan het werk? Houd tijdig rekening met beschermde dieren en planten! Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Den Haag.

Meijden, R. van der, 1996 Heukels' Flora van Nederland, 22e druk. WoltersNoordhoff, Groningen.

Ministeries van VROM, LNV, V&W en EZ, 2006 Nota Ruimte, Ruimte voor ontwikkeling, deel 4.

Naturalis. 10 juni 2009 Nederlands soortenregister, overzicht van de nederlandse biodiversiteit. www.nederlandsesoorten.nl.

SOVON Vogelonderzoek Nederland. 2002. Atlas van de Nederlandse broedvogels 1998-2000.Nederlandse fauna 5. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij en European Invertebrate Survey Nederland, Leiden.

19 BIJLAGEN Bijlage 1: Globaalrapport Natuurloket

20 Bijlage 2: Curriculum vitae J.A. van Mil

Naam: Ir. J.A. van Mil Geboortedatum: 08 September 1980 E-mail: [email protected]

Werkervaring 2004 – heden: Adviseur natuur en landschap bij HSRO Stedenbouw en Ruimtelijke Ontwikkeling, Afferden. Werkzaamheden bestaan uit onder andere: Toetsingen aan natuurwetgeving, Aanvragen ontheffingen envergunningen. Veldinventarisaties, Onderzoek en analyse van inventarisatiegegevens, Opstellen van beheer-, beplantings- en inrichtingsplannen, Opstellen van Milieueffectrapportages.

Opleiding 2001 - 2003: Studie Bos en Natuurbeheer, Wageningen Universiteit en Researchcentrum, wageningen; Specialisatie: Dierecologie - Afstudeeropdracht: Shaping coexistence: Twenty years of population interactions between roe (Capreolus capreolus L.) and red (Cervus elaphus L.) deer. In samenwerking met Wageningen Universiteit en Researchcentrum en Staatsbosbeheer. - Afstudeeropdracht: The vertebrate scavenger assemblage of roe deer carcasses in southeast Norway. In samenwerking met I.J.M Teurlings MSc, Extern PhD- student, Resource Ecology Group, Wageningen Universiteit en Researchcentrum en het Noors Instituut voor Natuur Onderzoek (NINA).

1997 - 2001: Studie Bos en Natuurbeheer, IAH Larenstein, Velp; Specialisatie: Natuur en landschapstechniek - Afstudeeropdracht: Restoring the balance: The possibilities of expanding the current grazing area and initiating new grazing areas in the Lake Pape Nature Area and the Sventaja River Valley, Rucava, Letland. in opdracht van WWF- Latvia, Riga, Letland en Flaxfield Nature Consultancy, Wavreille, België - Afstudeeropdracht: Stimulating Eco-Tourism: An infrastructure for eco-tourism in the Rucava municipality, Latvia; The aim of this project was to setup trails and promote the available tourism infrastructure of the Rucava municipality. in opdracht van WWF-Latvia, Riga, Letland en Flaxfield NatureConsultancy, Wavreille, België - Stage: NUON water Gelderland, Velp: FSC-bos beoordeling en beheerplan . - Stage: Het Brabants Landschap, Haaren: Natuurontwikkelingsplan voor de ecologische verbindingszone tussen de Vloeiweide en de Pannenhoef te Zundert. - Stage: Groenland Beheer BV, Leersum, The Netherlands: Natuurontwikkelings- plan voor de Maasuiterwaarden bij Maasbommel.

Overige activiteiten 2008 - heden: Vrijwilliger voor het Netwerk Vleermuizen en Steenmarters in gebouwen (NVSG) van Provincie Noord-Brabant in samenwerking met de Zoogdiervereniging VZZ en het Coördinatiepunt Landschapsbeheer (CL). 2007 - heden: Onderzoek naar het gedrag van kraaiachtigen op een beperkte voedselbron als onderdeel van het project: Linking lynx predation on roe deer to the ecosystem: Scavengers and anti-scavenging strategy. In samenwerking met I.J.M Teurlings MSc, Extern PhD-student, Resource Ecology Group, Wageningen Universiteit en Researchcentrum en het Noors Instituut voor Natuur Onderzoek (NINA). 2003 - 2005: Vrijwilliger Weidevogelbescherming, Agrarische Natuurvereniging 'De Beerse Overlaet'. 2003 - 2004: Adviseur Natuur en Landschap, bewonersvereninging ‘Zanderover’. - Lid Zoogdiervereniging VZZ.

21 Bijlage Brief Aanvulling quickscan natuurwaarden HSRO 1 december 2011

36

Bijlage Watercompensatie D. van Ballegooij tekening 28-10-2011 kenmerk 11997-wsrl

37 benaming: Compensatie voorstel lokatie aan de Dreef .. Haaften opdrachtgever: Fam. A Wigmans Kloppenhofstraat 2 4175 EJ Haaften datum: 28-10-11 gew: werk: 11997 schaal: 1:500 get: form: blad: wsrl Bijlage Gemeentebrief 06/09979-3065 inzake archeologie 17 mei 2010

38

Bijlage Zienswijzennota d.d. 8 juni 2012

39

Bijlage Raadsvoorstel met raadsbesluit d.d. 20 september 2012 (11-14046)

40 Intern2012 - 1765

Scan nummer 1 van 1 - Scanpagina 1 van 3 Intern2012 - 1765

Scan nummer 1 van 1 - Scanpagina 2 van 3 Intern2012 - 1765

Scan nummer 1 van 1 - Scanpagina 3 van 3