PLAN-MER IN KADER VAN OPMAAK GEWESTELIJK RUIMTELIJK UITVOERINGSPLAN ‘HISTORISCH GEGROEID BEDRIJF MEGANCK’ TE Definitief-MER COLOFON

Opdracht:

Plan-MER in kader van opmaak gewestelijk RUP ‘Historisch gegroeid bedrijf Meganck’ te Lochristi Definitief-MER

Opdrachtgever:

Agentschap Ondernemen Koning Albert II-laan 35 bus 12 1030 Brussel

Opdrachthouder: Antea nv Roderveldlaan 1 2600 Antwerpen

T : +32(0)3 221 55 00 F : +32 (0)3 221 55 01 www.anteagroup.be BTW: BE 414.321.939 RPR Antwerpen 0414.321.939 IBAN: BE81 4062 0904 6124 BIC: KREDBEBB

Antea Group is gecertificeerd volgens ISO9001

Identificatienummer:

2278153060

Datum: status / revisie:

Februari 2018 Def-MER – versie 1 Juni 2018 finaal

Controle:

Cedric Vervaet, Account Manager

 Antea Belgium nv 2018 Zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van Antea Group mag geen enkel onderdeel of uittreksel uit deze tekst worden weergegeven of in een elektronische databank worden gevoegd, noch gefotokopieerd of op een andere manier vermenigvuldigd. Team van deskundigen en projectmedewerkers

MER-coördinator: Sofie Claerbout

Deskundigen:

Gert Pauwels: Bodem en Water

Geluid Guy Putszeys

Paul Arts: Mens – Sociaal organisatorische aspecten

Sofie Claerbout: Biodiversiteit

Cedric Vervaet: Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie

Projectmedewerkers: Marijke Verhasselt, adviseur INHOUD

DEEL 1 TEKSTGEDEELTE...... 9

1 INLEIDING...... 10 1.1 AANLEIDING VOOR HET MILIEUEFFECTENONDERZOEK...... 10 1.2 TOETSING AAN DE MER-PLICHT ...... 10 1.3 OVERZICHT VAN DE PROCEDURE, VERDERE STAPPEN IN HET MER/RUP-PROCES EN SITUERING IN DE VERGUNNINGSPROCEDURE ...... 12 1.4 GEGEVENS VAN HET BEDRIJF BINNEN HET PLANGEBIED ...... 14 1.5 INITIATIEFNEMER PLAN-MER...... 14 1.6 OPMAAK GRUP ...... 14 1.7 OPDRACHTHOUDER MER ...... 14 1.8 TOTSTANDKOMING VAN HET RAPPORT ...... 14 2 BESCHRIJVING VAN HET VOORGENOMEN PLAN...... 16 2.1 RUIMTELIJKE SITUERING ...... 16 2.2 HISTORIEK EN AANLEIDING VAN HET VOORGENOMEN PLAN ...... 16 2.3 VERANTWOORDING VAN HET VOORGENOMEN PLAN ...... 18 2.4 REIKWIJDTE EN DETAILLERINGSGRAAD VAN HET VOORGENOMEN PLAN...... 21 2.5 BESCHRIJVING VAN HET VOORGENOMEN PLAN...... 23 2.6 ONDERZOCHTE ALTERNATIEVEN ...... 34 3 JURIDISCH-BELEIDSMATIG KADER...... 37 3.1 OVERZICHT BESTAANDE JURIDISCHE EN BELEIDSMATIGE TOESTAND...... 37 3.2 OVERZICHT JURIDISCHE VOORGESCHIEDENIS...... 46 3.3 STRUCTUURPLANNEN ALS RANDVOORWAARDEN ...... 47 3.4 ALGEMEEN PLAN VAN AANLEG (APA) LOCHRISTI...... 49 3.5 OPPERVLAKTEDELFSTOFFEN DECREET ...... 50 3.6 BIJZONDER OPPERVLAKTEDELFSTOFFENPLAN (BOD) ZAND IN OOST-VLAANDEREN ...... 51 4 ALGEMENE METHODOLOGISCHE ASPECTEN ...... 52 4.1 OVERZICHT VAN DE TE ONDERZOEKEN MILIEUDISCIPLINES ...... 52 4.2 OPBOUW PER MILIEUDISCIPLINE...... 52 4.3 INGREEP-EFFECT-SCHEMA ...... 58 4.4 ONTWIKKELINGSSCENARIO’S...... 62 5 BESCHRIJVING VAN DE BESTAANDE TOESTAND, MILIEUEFFECTEN EN MAATREGELEN...... 63 5.1 BODEM ...... 63 5.2 WATER (GRONDWATER EN OPPERVLAKTEWATER)...... 91 5.3 OPTIEDISCIPLINE MENS - MOBILITEIT...... 121 5.4 DISCIPLINE GELUID...... 140 5.5 OPTIEDISCIPLINE LUCHT ...... 161 5.6 BIODIVERSITEIT...... 176 5.7 LANDSCHAP, BOUWKUNDIG ERFGOED EN ARCHEOLOGIE...... 193 5.8 MENS - RUIMTELIJKE ASPECTEN, HINDERASPECTEN EN GEZONDHEID ...... 214 6 ELEMENTEN VOOR DE WATERTOETS ...... 235 7 SYNTHESE, CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN ...... 236 7.1 SYNTHESE VAN MILIEUEFFECTEN EN MILDERENDE MAATREGELEN ...... 236 7.2 SAMENVATTING MILDERENDE MAATREGELEN OP GRUP-NIVEAU ...... 271 7.3 SAMENVATTING MILDERENDE MAATREGELEN OP PROJECTNIVEAU ...... 273

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 4 van 300 7.4 SAMENVATTING AANBEVELINGEN OM HET VOORGENOMEN PLAN MILIEUVRIENDELIJKER TE MAKEN. 275 7.5 VOORGESTELDE MILDERENDE MAATREGELEN MET EEN MOGELIJKE DOORWERKING IN EEN ANDERE DISCIPLINE ...... 282 7.6 LEEMTEN IN DE KENNIS EN MONITORING...... 285 7.7 GLOBALE CONCLUSIE ...... 286 8 NIET TECHNISCHE SAMENVATTING ...... 293

DEEL 2 BIJLAGEN...... 294

TABELLEN Tabel 3-1 Juridische en beleidsmatige randvoorwaarden 37 Tabel 4-1: Ingreep-effectenmatrix: globale inschatting van de milieueffecten van het voorgenomen plan 59 Tabel 5-1: beoordelingscriteria en significantiekader discipline bodem64 Tabel 5-2: Bodemtypes volgens de bodemkaart ter hoogte van het plangebied (H = huidig ontginningsgebied, KT = gewenste uitbreiding op korte termijn, LT = gewenste uitbreiding op lange termijn) 67 Tabel 5-3: Oppervlakteverlies per bodemtype in de zone voor KT en LT (indicatieve berekening) 69 Tabel 5-4: Landbouweconomische bodemgeschiktheid op basis van de bodemkaart 72 Tabel 5-5 Beoordelingscriteria en significantiekader discipline water 92 Tabel 5-6: Vergunde grondwaterwinningen in het plangebied (Bron: DOV, geraadpleegd op 09/10/2015) 95 Tabel 5-7: Vergunde grondwaterwinningen in de omgeving (tot 250m) van het plangebied (Bron: DOV, geraadpleegd op 09/10/2015) 96 Tabel 5-8:Concrete hoeveelheden (ranges) gietwater vereist voor een aantal teelten, uitgedrukt in l/m²/jaar (excl. reinigingswater voor de serres, sanitair water, water voor sproeien, enz.) 111 Tabel 5-9: Beoordelingscriteria en significantiekader voor de milieudiscipline mens-mobiliteit 121 Tabel 5-10 Significantiekader verkeersafwikkeling 122 Tabel 5-11: berekeningen gegenereerd verkeer bij een glastuinbouwzone van ca. 50ha glas. 130 Tabel 5-12: CROW-kencijfers verkeersgeneratie recreatievoorzieningen (Bron: ASVV 2012) 132 Tabel 5-13: geraamde programmagroottes 132 Tabel 5-14: CROW-kencijfers parkeervoorzieningen recreatievoorzieningen (Bron: ASVV 2012) 137 Tabel 5-15: Milieukwaliteitsnormen voor geluid in open lucht140 Tabel 5-16 : voorstel van toetsingskader voor weg – en spoorverkeer 143 Tabel 5-17: Significantiekader discipline geluid (definitieve versie dd. 28/02/2011) 143 Tabel 5-18 Immissiegrenswaarden volgens VLAREM II en Europese dochterrichtlijnen 161 Tabel 5-19 Emissiegrenswaarden voor stookinstallaties op aardgas (mg/Nm³) 161 Tabel 5-20: Emissiegrenswaarden Vlarem II voor WKK 162 Tabel 5-21: Significantiekader discipline Lucht (bij toetsing van gemiddelde immissiebijdrage en aantal overschrijdingen) 162

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 5 van 300 Tabel 5-22: Significantiekader discipline Lucht (bij toetsing van immissiebijdrage van percentielen) 163 Tabel 5-23: Link significantiekader met milderende maatregelen 163 Tabel 5-24: Beoordelingscriteria en significantiekader discipline Lucht 163 Tabel 5-25 Toetsing referentie luchtkwaliteit aan de normen/doelstellingen 165 Tabel 5-26: Referentievoorbeeld emissies aardgasgestookte WKK (gebaseerd op meetresultaten verschillende installaties) 169 Tabel 5-27 Verkeersgeneratie nabestemming glastuinbouw in milieu-pae 172 Tabel 5-28: Beoordelingscriteria en significantiekader voor de milieudiscipline biodiversiteit 177 Tabel 5-29: Biotoopverdeling binnen het voorgenomen plan 178 Tabel 5-30: Beoordelingscriteria en significantiekader voor de discipline Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie. 194 Tabel 5-31: Fotoreportage (Bron: Terreinbezoek 22/10/2015)202 Tabel 5-32: Beoordelingscriteria en significantiekader discipline mens, ruimtelijke aspecten en hinder 215 Tabel 7-1 Beoordeling van de effecten van het voorgenomen plan + beoordeling van de resterende effecten na implementatie van maatregelen en aanbevelingen (zie ook discipline - hoofdstukken) 237

FIGUREN Figuur 2-1: Kadastrale percelen en ligging van de nog niet ontgonnen oppervlakte binnen het huidige ontginningsgebied 18 Figuur 2-2: Situering huidige ontginning en toekomstplannen op korte en lange termijn (Bron: Planologisch Attest, 2015) 22 Figuur 2-3: Zonering van de ontginning (Bron: Aanvraag planologisch attest, 2015) 24 Figuur 2-4: aanduiding van de belangrijkste infrastructuren ter hoogte van het plangebied (orthofoto 2014) 24 Figuur 2-5: voorstelling van het ideale watervlak (bron: ppt “waterski zoektocht naar een nieuw trainingscentrum – Lochristi - Meganck, waterski Vlaanderen) 32 Figuur 2-6: mogelijke afbakening van het watervlak zonder kabelbaan (bron: ppt “waterski zoektocht naar een nieuw trainingscentrum – Lochristi - Meganck, waterski Vlaanderen) 33 Figuur 3-1: Ontginningsgebieden in de gemeente Lochristi 49 Figuur 3-2: Uitreksel APA (Bron: Planologisch attest, 2015) 50 Figuur 4-1 matrix van de waardeschaal en de effectbeoordeling 55 Figuur 4-2: situering van het plangebied t.o.v. het GRUP Afbakening grootstedelijk gebied Gent 62 Figuur 5-1: Topografie van het plangebied 66 Figuur 5-2: Boringen (Bron: DOV/bodemverkenner) met indicatie van het plangebied 67 Figuur 5-3: Erosiegevoeligheid (Bron: Watertoetskaart) 69 Figuur 5-4: Gevoeligheid voor profielverstoring in het studiegebied 75 Figuur 5-5: Grondwaterstromingsgevoeligheid (Bron: Watertoetskaarten) 97

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 6 van 300 Figuur 5-6: Infiltratiegevoeligheid (Bron: watertoetskaart) 97 Figuur 5-7: Resultaten Prati-Index en BBI voor meetpunt 563000 (Bron: VMM) 99 Figuur 5-8: Resultaten Prati-Index en BBI voor meetpunt 562990 (Bron: VMM) 99 Figuur 5-9: Zoneringsplan VMM met indicatie van het plangebied 100 Figuur 5-10: invloed natte ontginningen op de grondwaterstroming en de plaatselijke grondwaterstand (bron: RLB ontginningen) 101 Figuur 5-11: Ontsluitingswegen Meganck-Collewaert NV 124 Figuur 5-12: Illustratie van de ontsluiting van Meganck op de Moststraat (Bron: Google Streetview) 125 Figuur 5-13: illustratie van het kruispunt van de Moststraat met de Dendermondsesteenweg (Bron: Google Streetview) 125 Figuur 5-14: Atlas der Buurtwegen (buurtwegen zijn aangeduid d.m.v. een groene lijn) met indicatie van het plangebied (Bron: Geoloket Provincie Oost-Vlaanderen) 126 Figuur 5-15: Functionele fietsroutes 127 Figuur 5-16: Recreatieve fietsroutes met indicatieve aanduiding van het plangebied (Bron: www.fietsnet.be) 128 Figuur 5-17: aanduiding van de mountainbikroutes in de omgeving van het plangebied (bron: www.bloso.be). 128 Figuur 5-18: Beslissingstabel voor het bepalen van de toegelaten waarden 142 Figuur 5-19: Jaargemiddelde NO2 concentratie in 2013 met indicatie van het plangebied (Bron: ATMOSYS)164 Figuur 5-20: Jaargemiddelde PM10 concentratie in 2013 met indicatie van het plangebied (Bron: ATMOSYS) 165 Figuur 5-21: Ferrariskaart met indicatie van het plangebied (1771 - 1778) 196 Figuur 5-22: Vandermaelenkaart met indicatieve aanduiding van het plangebied (1846-1854) 197 Figuur 5-23: topografische kaart 1937 met indicatieve aanduiding van het plangebied 197 Figuur 5-24: Kaart van het Militair Geografisch Instituut met indicatieve aanduiding van het plangebied (1968) 198 Figuur 5-25: topografische kaart 1993 met indicatieve aanduiding van het plangebied 199 Figuur 5-26: Situering plangebied binnen de CAI (toestand juli 2015), Bron: Agiv. 201 Figuur 5-27: Landbouwgebruikswaardekaart op korte termijn (Bron: LIS - gegevens uit 2012) 217 Figuur 5-28: Landbouwgebruikswaardekaart op lange termijn (Bron: LIS - gegevens uit 2012) 217 Figuur 5-29: Landbouwimpactkaart voor ontginning op korte termijn (Bron: LIS, 2015 – gegevens van 2012) 220 Figuur 5-30: Landbouwimpactkaart voor ontginning op lange termijn (Bron: LIS, 2015 – gegevens van 2012) 221

BIJLAGEN Bijlage 1 Kaartenbundel Bijlage 2 Kaarten aanvraag planologisch attest Bijlage 3 Planologisch attest

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 7 van 300 Bijlage 4 Voorschriften APA ‘Lochristi’ (M.B. 30/06/1994) Bijlage 5 Resultaten analyse grond- en oppervlaktewater Bijlage 6 Niet-technische samenvatting

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 8 van 300 DEEL 1 TEKSTGEDEELTE

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 9 van 300 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het milieueffectenonderzoek Departement Omgeving wenst een gewestelijk RUP op te maken dat de uitbreiding van de ontginningen van het bedrijf Meganck mogelijk maakt. De bedrijfsactiviteiten bestaan uit het exploiteren van een zandgroeve te Lochristi-Beervelde. In 2015 werd een planologisch attest afgeleverd aan het bedrijf Meganck. In de aanvraag gaf het bedrijf aan dat ze op dat moment op korte termijn een aantal percelen bijkomend wensten te ontginnen. Ook op lange termijn vroeg het bedrijf een aantal percelen bijkomend te kunnen ontginnen. De oppervlakte voor de door het bedrijf gevraagde uitbreiding in bedrijfsoppervlakte bedraagt ca. 8 ha op korte termijn en 7 ha op lange termijn. De totale uitbreiding bedraagt bijgevolg ca. 15 ha, wat de oppervlakte van de bedrijfssite na de uitbreiding op lange termijn op ca. 61 ha brengt. Het geplande RUP beoogt de juridisch-planologische vastlegging van de bestemming van het ganse gebied als ontginningsgebied. Bovendien zal het RUP een nabestemming geven aan het gebied. Verschillende mogelijkheden voor de nabestemming worden onderzocht in het plan-MER. Het is de bedoeling van dit plan-MER om te onderzoeken of er schadelijke effecten voor het milieu kunnen ontstaan door uitvoering van het voorgenomen plan en op welke wijze deze kunnen voorkomen of gemilderd worden.

1.2 Toetsing aan de MER-plicht De wettelijke eisen van de inhoud van het MER zijn omschreven in het MER – VR decreet van 18 december 2002. Dit decreet is ondertussen gedeeltelijk gewijzigd door het plan-MER-decreet van 27 april 2007 (BS d.d. 20 juni 2007) dat nu van toepassing is. De Vlaamse Regering keurde op 12 oktober 2007 het ‘besluit betreffende de milieueffectrapportage over plannen en programma's’ goed. Het besluit geeft uitvoering aan het plan-mer-decreet van 27 april 2007 (B.S. 7/11/07). De regelgeving is opgenomen in het DABM (Decreet Algemene Bepalingen Milieubeleid). Het decreet verplicht dat bepaalde plannen van administratieve overheden van gewestelijk, provinciaal of lokaal niveau worden onderworpen aan een milieueffectenstudie, vooraleer zij definitief worden goedgekeurd. Wie een plan met aanzienlijke milieueffecten wil opmaken, moet eerst de milieueffecten en de eventuele alternatieven in kaart brengen. Er is geen lijst die aangeeft welke plannen onder de plan-MER-plicht vallen. De bepaling of een plan of programma, in dit geval een ruimtelijk uitvoeringsplan, onder de plan-MER-plicht valt, gebeurt in drie stappen: • Stap 1: Valt het plan onder de definitie van een plan of programma zoals gedefinieerd in het Decreet houdende Algemene Bepalingen inzake Milieubeleid (DABM) ? >> hiervoor moeten drie voorwaarden gelijktijdig vervuld zijn: o Decretale of bestuursrechterlijke bepalingen moeten voorschrijven dat een plan of programma wordt opgesteld en/of vastgesteld; o Het moet gaan om een plan of programma dat door een instantie op regionaal, provinciaal of lokaal niveau is opgesteld; o Het plan of programma moet via een instantie op regionaal, provinciaal of lokaal niveau worden vastgesteld. De opmaak van ruimtelijke uitvoeringsplannen is voorgeschreven door de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. Het GRUP wordt opgesteld door Departement Omgeving en vastgesteld door de Vlaamse regering. Het GRUP valt m.a.w. onder de definitie van een plan of programma.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 10 van 300 • Stap 2: valt het plan onder het toepassingsgebied van het DABM ? >> dit is het geval indien: o Het plan het kader vormt voor de toekenning van een vergunning (stedenbouwkundige, milieu-, natuur-, kap-,…) aan een project; o Het plan mogelijk betekenisvolle effecten heeft op speciale beschermingszones waardoor een passende beoordeling vereist is. Het GRUP vormt, zoals alle RUP’s, het kader voor het toekennen van vergunningen (m.b. omgevingsvergunningen), en valt dus onder het toepassingsgebied van het DABM. • Stap 3: valt het plan onder de plan-MER-plicht ? >> Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen: o Plannen die “van rechtswege” plan-MER-plichtig zijn (geen voorafgaande “screening” vereist): . Plannen die het kader vormen voor projecten uit bijlage I of II of III van het BVR van 10 december 2004 en wijzigingen (2013) én niet het gebruik regelen van een klein gebied op lokaal niveau noch een kleine wijziging inhouden én betrekking hebben op landbouw, bosbouw, visserij, energie, industrie, vervoer, afvalstoffenbeheer, waterbeheer, telecommunicatie, toerisme en ruimtelijke ordening (een RUP voldoet per definitie aan deze laatste voorwaarde); . Plannen waarvoor een passende beoordeling vereist is én niet het gebruik regelen van een klein gebied op lokaal niveau noch een kleine wijziging inhouden; o Plannen die niet onder de vorige categorie vallen en waarvoor geval per geval moet geoordeeld worden of ze aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben >> “screeningplicht” o Plannen voor noodsituaties (niet plan-MER-plichtig, maar hier niet relevant). Het GRUP vormt het kader voor de toekenning van een vergunning voor een project opgesomd in rubriek 23 van bijlage I van het project-m.e.r.-besluit van 10 december 2004 en wijzigingen (2013): “Steengroeven en dagbouwmijnen, met inbegrip van ontginningen van oppervlaktedelfstoffen of grind, met een terreinoppervlakte van meer dan 10 hectare, of turfwinning met een terreinoppervlakte van meer dan 150 hectare.” M.b.t. de te volgen procedure voor de opmaak van een MER is het decreet van 18/12/2002 (BS 13/02/2003)1 van toepassing.

1 Decreet van 18/12/2002 (BS 13/02/2003) tot aanvulling van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid met een titel betreffende de milieueffect- en veiligheidsrapportage.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 11 van 300 1.3 Overzicht van de procedure, verdere stappen in het MER/RUP-proces en situering in de vergunningsprocedure Het MER is niet alleen een hulp bij de besluitvorming, maar volgens art. 4.1.7. van het DABM moeten de conclusies ook doorwerken in de besluitvorming. Het MER moet hiermee rekening houden bij de formulering van mogelijke alternatieven, milderende of compenserende maatregelen. De milieueffectrapportage beoogt in de besluitvorming over acties die aanzienlijke milieueffecten kunnen veroorzaken aan het milieubelang een plaats toe te kennen die evenwaardig is aan de sociale, economische en andere maatschappelijke belangen. Plan-mer-procedure M.b.t. de te volgen procedure voor de opmaak van een MER is het decreet van 18/12/2002 (BS 13/02/2003)2, gewijzigd door decreet van 27 april 2007 van toepassing. De opmaak van het plan-MER zal verlopen volgens het generiek spoor. In dit dossier werd een gebundelde kennisgeving –ontwerp MER voorzien. Dit betekent dat in de kennisgeving zowel • een planbeschrijving; • een voorstel van de te hanteren methodologie om de mogelijke milieueffecten te onderzoeken; • als een uitwerking van dit milieueffecten onderzoek; werd opgenomen. De mogelijkheid om dergelijk gecombineerd dossier in te dienen wordt sinds mei 2009 door de bevoegde administratie geboden voor projecten waarbij een “standaard”-methodologie voldoende is om een onderbouwde en volledige milieueffectenbeoordeling te kunnen uitvoeren. De mogelijkheid om deze gecombineerde procedure te volgen voor dit dossier werd bevestigd door dienst MER. Voorliggend plan wordt beschouwd als een plan waarvan de eigenschappen, de te onderzoeken aspecten en de te hanteren methodologie reeds voldoende gekend zijn, om zodoende de kennisgeving te kunnen combineren met de eigenlijke milieueffectenrapportering.

De m.e.r.-procedure omvat volgende stappen: - Het kennisgevingsdossier werd volledig verklaard op 22 februari 2016. - De terinzagelegging in Lochristi liep van 29 februari 2016 tot 29 maart 2016. - Gelijktijdig aan de ter inzage legging, werden de adviezen bij de overheidsinstanties en besturen opgevraagd. - De ontvangen adviezen en inspraakreacties op het kennisgevingsdossier werden behandeld op de richtlijnenvergadering van 14 april 2016 en dit in functie van het opstellen van definitieve richtlijnen; - De richtlijnen – opgesteld door de dienst Mer op 25 april 2016 - hebben betrekking op de inhoudsafbakening van dit MER. Relevante adviezen werden hierin meegenomen. - Met de richtlijnen werd rekening gehouden bij het opstellen van het definitief-MER. - Goedkeuringsonderzoek door de dienst Mer. De dienst Mer beslist uiterlijk binnen een termijn van vijftig dagen (termijn van orde) na ontvangst van het definitief plan-MER over de goed- of afkeuring ervan. Het definitief plan-MER maakt deel uit van het RUP en volgt verder dezelfde procedure als het RUP.

2 Decreet van 18/12/2002 (BS 13/02/2003) tot aanvulling van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid met een titel betreffende de milieueffect- en veiligheidsrapportage.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 12 van 300 GRUP-procedure Inleidend Het plan-MER dient goedgekeurd te zijn opdat het samen met het ontwerp-gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan - kortweg GRUP - in openbaar onderzoek gaat. Het MER is niet alleen een hulp bij de besluitvorming maar moet ook "doorwerken in de besluitvorming" nl. "bij de beslissing van de overheid over het voorgenomen plan en de onderdelen en bij de uitwerking ervan wordt rekening gehouden met de goedgekeurde rapporten én met de opmerkingen en commentaren die werden uitgebracht". Het goedgekeurd plan-MER, het goedkeuringsverslag en de richtlijnen dienen rekening houdende met het plan-m.e.r.-decreet samen in openbaar onderzoek te gaan met het ontwerp van plan. I.f.v. de doorwerking in de besluitvorming zal het MER in de mate van het mogelijke bij de milderende maatregelen aangeven wanneer en hoe deze zullen/kunnen doorwerken (bv. rechtstreekse doorwerking in het GRUP, doorwerking op het niveau van de vergunningsaanvraag, doorwerking in andere instrumenten,…). Inhoud en procedure in een notendop Een GRUP bevat een grafische voorstelling van het gebied waarover het gaat (afbakening gebied op kaart) en bevat de erbij horende stedenbouwkundige voorschriften inzake de bestemming van dat gebied, de inrichting ervan en het beheer van dat gebied. In een GRUP wordt in eerste instantie toegelicht welke randvoorwaarden en bepalingen betrekking hebben op het plangebied, zoals onder andere de bepalingen uit het gewestelijk en provinciaal structuurplan en andere beleidsbeslissingen. De opmaak van een dergelijk gewestelijk RUP (GRUP) verloopt in verschillende fasen. Hierna wordt tevens de samenhang met het plan-MER meegegeven: - Er wordt een voorontwerp gemaakt van het GRUP. Dit voorontwerp wordt beoordeeld door de SARO (De strategische adviesraad voor ruimtelijke ordening en onroerend erfgoed) en de Deputatie, de stad en de verschillende adviserende instanties. Tijdens een plenaire vergadering worden de opmerkingen over het voorontwerp bekendgemaakt. - Het ontwerp wordt opgemaakt rekening houdend met de gevraagde aanpassingen van het voorontwerp o.b.v. de adviezen en de opmerkingen van het verslag van de plenaire vergadering. - Het ontwerp van het gewestelijk RUP wordt voorlopig vastgesteld door de Vlaamse Regering. Er wordt over dit ontwerp een openbaar onderzoek georganiseerd, waarbij de opmerkingen over het ontwerp worden overgemaakt aan de Vlaamse Regering. Het plan-MER moet ingevolge de Europese richtlijn (art.6 2001/42) samen met het plan in openbaar onderzoek. De milieubeoordeling dient herkenbaar te zijn opgenomen in de toelichtingsnota. - Binnen de 180 dagen na het einde van het openbaar onderzoek wordt dan het definitief GRUP vastgesteld door de Vlaamse Regering. - Het GRUP wordt voor advies voorgelegd aan de afdeling wetgeving van de Raad van State. - Het goedkeuringsbesluit wordt in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd. Het GRUP treedt in werking 14 dagen na deze publicatie. Andere procedures Na de MER- en RUP-procedure zullen voor het project de nodige vergunningen aangevraagd kunnen worden.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 13 van 300 1.4 Gegevens van het bedrijf binnen het plangebied Het bedrijf waarvoor dit RUP wordt opgesteld is het bedrijf Meganck NV. Contactgegevens: Meganck – Collewaert Moststraat 1/Z 9080 Beervelde (Lochristi)

1.5 Initiatiefnemer plan-MER De initiatiefnemer voor het plan-MER is het Agentschap Innoveren en Ondernemen. Contactgegevens: Agentschap Innoveren en Ondernemen VAC Virginie Loveling Koningin Maria Hendrikaplein 70 Postbus 30 9000 Gent [email protected]

1.6 Opmaak GRUP Een ruimtelijk uitvoeringsplan zal worden opgemaakt door Departement Omgeving. Contactgegevens: Griet Demulder Departement Omgeving VAC Virginie Loveling Koningin Maria Hendrikaplein 70 9000 Gent

1.7 Opdrachthouder MER Antea Group is de opdrachthouder voor de kennisgeving/plan-MER Contactgegevens: Antea Group Roderveldlaan 1 2600 Antwerpen Coördinator voor het milieuonderzoek: Sofie Claerbout (erkend MER-deskundige): [email protected]

1.8 Totstandkoming van het rapport Aan het rapport werken volgende deskundigen mee: Interne deskundigen De interne deskundigen zijn betrokken bij de algemene uitwerking en uitvoering van het hier besproken plan en bij de nodige administratieve procedures voor dit plan. Specifiek bij dit MER stonden zij in voor de aanlevering van de plangegevens. Vervolgens werd een controlelezing uitgevoerd van het rapport. De belangrijkste interne deskundigen zijn: Claudia De Gryze Agentschap Innoveren en Ondernemen Griet De Mulder Departement Omgeving

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 14 van 300 Externe deskundigen De externe deskundigen stonden in voor de opmaak van het MER. Hiervoor werd voor een belangrijk deel gesteund op gegevens aangeleverd door de interne deskundigen. Zij werden hiervoor bijgestaan door de verschillende deskundigen. De belangrijkste externe deskundigen zijn in onderstaande tabel aangegeven. De coördinatie gebeurde door Sofie Claerbout. Marijke Verhasselt zorgde voor algemene ondersteuning en werkte mee aan de disciplines bodem, water, lucht, biodiversiteit, landschap en mens. Yannick Fabro werkte mee aan de discipline Mens-mobiliteit.

Deskundige Disciplines Erkenningsnummer Geldig tot

Sofie Claerbout Coördinatie

Biodiversiteit MB/MER/EDA-804 Onbepaalde duur

Gert Pauwels Bodem (pedologie) MB/MER/EDA-650-V2 Onbepaalde duur Water MB/MER/EDA-650-B Onbepaalde duur

Herman De Bruyne Bodem geologie MB/MER/EDA/141-V4 Onbepaalde duur

Guy Putzeys Geluid MB/MER/EDA/393-V4 Onbepaalde duur

Cedric Vervaet Landschap, bouwkundig MB/MER/EDA-649 Onbepaalde duur erfgoed en archeologie

Paul Arts Mens - sociaal MB/MER/EDA-664-V1 Onbepaalde duur organisatorische aspecten

Sofie Claerbout Biodiversiteit MB/MER/EDA-804 Onbepaalde duur

De disciplines Lucht en Mens-mobiliteit worden in dit MER beschreven door de coördinator. De coördinator kan hierbij verder beroep doen op de bovenvermelde erkende deskundigen.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 15 van 300 2 Beschrijving van het voorgenomen plan

2.1 Ruimtelijke situering Kaart 1: Situering op topografische kaart Kaart 2: Situering op orthofoto Kaart 3: Gewestplan Kaart 3b Herbevestigd Agrarisch Gebied Het ontginningsgebied en de gewenste uitbreiding zijn gelegen op het grondgebied van de gemeente Lochristi, in de deelgemeente Beervelde. Het terrein is gelegen tussen de Brandstraat (noorden) en de Moststraat (zuiden), net ten noorden van de E17. Het ontginningsgebied wordt momenteel ontsloten via de Moststraat. Via de Moststraat en de Dendermondsesteenweg (N445) wordt het ontginningsgebied vervolgens ontsloten naar de R4 en de E17. Het plangebied is ook gelegen langs de Brandstraat, echter voor de actuele exploitatie wordt alleen de Moststraat gebruikt. De gewenste uitbreiding is gelegen ten zuiden en ten westen van het huidige ontginningsgebied. In het zuidwesten wordt de zone begrensd door de Moststraat, in het zuiden door de percelen gelegen langs de Moststraat en in het westen door de percelen in de Brandstraat en Reigerstraat. Volgens het gewestplan Gentse en Kanaalzone (KB 14.09.1977) ligt de bestaande ontginningszone in ‘ontginningsgebied met nabestemming groengebied’ en overdruk ‘waterwingebied’. De gewenste uitbreiding is gelegen in ‘landschappelijk waardevol gebied’. De huidige bedrijfssite en de gevraagde uitbreidingen zijn gelegen binnen het APA Lochristi (M.B. 30/06/1994 en zie verder onder § 3.4 en bijlage 5). Hierin is de bestaande ontginningszone gelegen in ‘ontginningsgebied’ met nabestemming ‘dagrecreatie en sport’ en overdruk ‘waterwingebied’ en is de gewenste uitbreiding gelegen in ‘agrarisch landschappelijk waardevol gebied’. Het plangebied bevindt zich volledig binnen Herbevestigd Agrarisch Gebied (HAG, zie kaart 3b). Echter, de herbevestiging heeft enkel betrekking op die percelen die een agrarische bestemming hebben. Percelen die binnen de perimeter vallen maar die geen agrarische bestemming hebben, behouden hun bestemming. Gezien het huidige ontginningsgebied geen agrarische bestemming heeft volgens het APA, is het HAG hier dan ook niet van toepassing. In het zuidoosten loopt de Damsloot – Mostbeek (een geklasseerde waterloop van 3de categorie). De waterloop vormt gedeeltelijk de zuidelijke grens van het plangebied, in het zuidwesten kruist de Mostbeek echter de gewenste uitbreiding op korte termijn. In het noordwesten vormt een niet- geklasseerde waterloop van 3de categorie de grens tussen de uitbreiding op korte termijn en lange termijn.

2.2 Historiek en aanleiding van het voorgenomen plan

Historiek3 De nv Meganck-Collewaert werd in 1987 opgericht als zandontginningsbedrijf. Voordien werd zand ontgonnen te , bij de aanleg van de E3. Er werd zand te Waasmunster ontgonnen tot ca. 1997. Nadien gebeurde de ontginning van zand gedurende enkele jaren in een waterwinningsput van UCO in de Steentjesstraat te en vervolgens in voor de uitbreiding van stedelijke recreatievijvers. Vanaf 1987 werd zand ontgonnen te Beervelde in het ontginningsgebied Ertbuerhoek langs de Moststraat in een zandwinningsput die voordien bij de aanleg van de E3 was gegraven. Deze ontginning is op vandaag nog steeds actief. Onderhavig plan vormt een uitbreiding van deze zandontginningsactiviteiten. De ontginning kende een periode van verminderde activiteit gedurende

3 Bron: Aanvraag planologisch attest, 2014

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 16 van 300 een periode van een 8-tal jaar (van 1.1.1998 tot 2.11.2006) toen ook zand kon worden ontgonnen in een waterplas op het zgn. Oud Vliegveld van Lochristi (deelgemeente Oostakker) met een concessie van nv Waterwegen en Zeekanaal. Sedert 2007 is de ontginning in de Mostraat de enige site in de regio voor de productie van belangrijke hoeveelheden zand (ongeveer 200.000 m³ per jaar). Sedert begin 2010 wordt ook zandcement en mager beton in een mengcentrale geproduceerd. Het bedrijf heeft daarnaast nog een site in in eigendom. Deze site is echter nog niet in exploitatie. APA Lochristi (1994) In 1994 werd t.h.v. deze bedrijfssite een algemeen plan van aanleg (APA) goedgekeurd i.f.v. ontginningen (zie ook §3.4 en bijlage 5). Hierin is de bestaande ontginningszone gelegen in ‘ontginningsgebied’ met nabestemming ‘dagrecreatie en sport’ en overdruk ‘waterwingebied’ en is de gewenste uitbreiding gelegen in ‘agrarisch landschappelijk waardevol gebied’.

Planologisch attest (2014) De gewenste uitbreiding van het bedrijf bevindt zich in agrarisch landschappelijk waardevol gebied volgens het algemeen van plan aanleg. Gezien de onverenigbaarheid van de huidige bestemming met de geplande functies binnen de uitbreiding is de opmaak van een ruimtelijk uitvoeringsplan (RUP) vereist. Op 10 maart 2015 werd een planologisch attest afgeleverd aan het bedrijf Meganck – Collewaert, waardoor de korte termijn doelstellingen vergunbaar zijn. Vooraleer de doelstellingen op lange termijn kunnen vergund worden, moet eerst een GRUP opgemaakt worden. In het planologisch attest zijn volgende bepalingen opgenomen: o Standpunt met betrekking tot de ontwikkelingsmogelijkheden op korte termijn: gunstig advies. De ontginner dient een voldoende brede en hoge buffer te voorzien ten opzichte van de woningen zodat geluids-, stof- en andere hinder tot een minimum herleid worden. Deze buffer kan bij de afwerking van het terrein verwijderd worden zodat de zichten hersteld kunnen worden. Er moet ook rekening gehouden worden met de aanwezige waterlopen inhet gebied. o Standpunt met betrekking tot de ontwikkelingsmogelijkheden op lange termijn: voorwaardelijk gunstig. Bij de opmaak van een GRUP dient verder onderzocht te worden welke percelen in aanmerking kunnen komen voor zandontginning op LT. Hierbij moet bekeken worden of de leefbaarheid voor de omwonenden van het bedrijf niet in het gedrang komt en op welke manier het naburige landbouwbedrijf haar bedrijfsvoering kan verderzetten. Ook bij de uitbreiding op LT moet de aanvrager een voldoende brede en hoge buffer voorzien tov de woningen zodat geluids-, stof- en andere hinder tot een minimum herleid worden. Deze buffer kan eveneens bij de afwerking van het terrein verwijderd worden zodat de zichten hersteld kunnen worden. Op lange termijn wenst het bedrijf Meganck-Collewaert, indien mogelijk, de ontginningsactiviteiten uit te breiden naar de percelen in aansluiting met de bestaande ontginningsactiviteiten. In het plangebied is nog maar voor enkele jaren ruimte voor te ontginnen. De aanvrager verbindt zich ertoe om de ontgonnen delen terug op te vullen. Dit houdt eveneens in dat – na de volledige ontginning van het gebied - er een passende nabestemming moet worden gezocht voor het volledige plangebied. Bij het onderzoek naar de nabestemming zal onderzocht worden of het gebied terug kan opgenomen worden binnen het bestaande landbouwgebruik in de omgeving.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 17 van 300 2.3 Verantwoording van het voorgenomen plan 2.3.1 Uitbreiding ontginningsactiviteiten4 In oktober 2015 was het merendeel van de percelen die voor ontginning werden vergund reeds effectief ontgonnen. De resterende oppervlakte ter hoogte van perceel 720 (in het zuidwesten), werd in het resterende deel van het jaar 2015 en 2016 ontgonnen (zie ook Figuur 2-1)5.

Figuur 2-1: Kadastrale percelen en ligging van de nog niet ontgonnen oppervlakte binnen het huidige ontginningsgebied Op het moment van de aanvraag van het PA (juli 2014) werd het resterende volume van te ontginnen zand binnen het bestaande ontginningsgebied en in eigendom van de exploitant geraamd op ca. 80.000m³ tot maximaal 100.000m³. De ontginningen hadden toen ook al zo goed als de grens van het ontginningsgebied bereikt. Op het moment van de aanvraag van het PA werd rekening gehouden met de grootteorde van de behoefte van de laatste 2 jaar, zijnde ca. 200.000m³/jaar. Dit betekende dat de ontginning nog kon doorgaan voor ca. 6 maand. De ontginningsactiviteiten dreigden bijgevolg stil te vallen tegen het einde van 2014. Echter, er is een stijgende tendens om meer en meer gebruik te maken van gerecycleerd zand, waardoor er in de periode 2014 - 2015 wat minder zand ontgonnen werd en er in oktober 2015 nog een geschatte restcapaciteit was tot eind 2015. De korte termijndoelstellingen komen tegemoet aan de wens van het bedrijf Meganck-Collewaert om de percelen in aansluiting bij de bestaande ontginning, die reeds in eigendom zijn van Meganck- Collewaert, te kunnen ontginnen. Het zand dat hier gewonnen wordt is van zeer hoge kwaliteit en voldoet aan het typebestek TB250 voor funderingszand. Bij ontginning van de percelen in de gewenste

4 Bron: Aanvraag planologisch attest, 2014 5 Ter info wordt meegegeven dat op het moment van de aanvraag van het PA ook nog perceel 744 en 793A en 801B niet ontgonnen waren

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 18 van 300 uitbreiding op korte termijn kan naar verwachting ca. 885.500 m³ te commercialiseren zand worden ontgonnen6. Door deze uitbreiding kan naar schatting ca. 6 tot 8 jaar verder ontgonnen worden. De daaropvolgende opvulling van het projectgebied zou 5 jaar duren. Om de zandwinning te kunnen verder zetten wenste het bedrijf Meganck-Collewaert daarom op korte termijn een planologische oplossing om deze omliggende percelen in aansluiting bij de bestaande ontginning te kunnen ontginnen. Het betreft de kadastrale percelen: 720 (deels), 744 (deels), 745 (deel), 747b (deel), 747a/02, 702, 721, 722, 726, 737b (deel). Op Figuur 2-1 komt dit overeen met de gewenste uitbreiding op korte termijn. Vanuit het Oppervlaktedelfstoffendecreet en de daaruit volgende bijzondere delfstoffenplannen (BOD) wordt gestreefd naar een afbakeningsproces voor de programmatie van winning in concreet vastgestelde ontginningsgebieden teneinde te voldoen aan de behoefte aan de betreffende delfstoffen. Het voorliggend project sluit aan op de voorstellen vanuit het voorontwerp-BOD zanden van Oost-Vlaanderen. Binnen dit rapport wordt bovendien gewezen op het belang van de instandhouding van een aanbod aan vulzand waarbij ook het zuinig ruimtegebruik (maximalistisch ontginnen van bestaande groeven) wordt aangehaald. In het gemotiveerd verzoek tot ontheffing voor de zandontginning te Beervelde (Arcadis Ecolas 2007) wordt gewezen op de voordelen van de ligging van het bestaande ontginningsgebied, onder meer de vlotte ontsluiting gezien de nabijheid van de Dendermondsesteenweg en de E17/R4 en dat het gewonnen zand van zeer goede kwaliteit is. De gevraagde uitbreidingen sluiten aan bij de bestaande zandwinning. 2.3.2 Nabestemming In het PA werd bepaald dat er – na de volledige ontginning van het gebied - een passende nabestemming moet worden gezocht voor het volledige plangebied. De percelen aangevraagd voor ontginning op de korte en de lange termijn liggen allen in het Herbevestigd Agrarisch Gebied. Omdat het PA bepaalt dat bij het onderzoek naar de nabestemming onderzocht dient worden of het gebied terug kan opgenomen worden binnen het bestaande landbouwgebruik in de omgeving en omdat de gewenste ruimtelijke structuur in kader van het AGNAS-proces landbouw en/of glastuinbouw voorziet, zal dit aspect eerst aan bod komen. Aan de andere kant is de huidige nabestemming van het huidige ontginningsgebied “dagrecreatie en sport”. Daarom zal in het plan-MER ook de nabestemming dagrecreatie onderzocht worden. Gezien de initiatiefnemer binnen de huidige nabestemming van het huidige ontginningsgebied (met name dagrecreatie en sport) de wens had/heeft om hier een golfterrein aan te leggen (en deze nabestemming dit ook mogelijk maakte), zal ook de nabestemming golf met overdruk natuurverweving onderzocht worden. Op Vlaams niveau werden er twee golfmemoranda opgemaakt. Deze twee golfmemoranda vormen het Vlaamse beleidskader voor de vestiging van (nieuwe) golfterreinen in Vlaanderen. Het eerste golfmemorandum is hierbij vooral gericht op de herbevestiging van bestaande (zonevreemde) terreinen, terwijl in het tweede golfmemorandum de mogelijkheid wordt geboden voor nieuwe initiatieven. Zij moeten voldoen aan het afwegingskader dat in het memorandum werd opgenomen en moeten voorgelegd worden aan de technische werkgroep golf. Het advies van de commissie wordt voorgelegd aan de ministers van sport en ruimtelijke ordening, die het dossier op hun beurt kunnen voorleggen aan de Vlaamse regering. Voorlopig geldt dit enkel voor de reeds geselecteerde nieuwe terreinen, eventuele andere voorstellen kunnen maar in aanmerking komen na het aantonen van bijkomende behoefte aan golfterreinen. Het terrein van Meganck is niet opgenomen in het tweede golfmemorandum. De mogelijkheid om een 18-holes golfterrein, 9-holes golfterrein of golfschool op te richten moet dus verder ruimtelijk afgewogen worden binnen de VCRO en het ruimtelijk beleidskader van het RSV. Een 9-holes golfterrein is wellicht wel mogelijk binnen de nabestemming dagrecreatie, maar dan is een detaillering van de bestemming naar golfterrein via een RUP toch aanbevolen volgens het 1ste

6 Bij de berekeningen werd rekening gehouden met een ontginningsdiepte van ca. 18m. Bij deze schatting dient rekening te worden gehouden met onzekerheden, bijvoorbeeld door variaties in de geologie.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 19 van 300 golfmemorandum. Indien er enkel een golfschool zou opgericht worden, dan kan dit in principe binnen de (na)bestemming dagrecreatie. Met de overdruk natuurverweving wordt de Vlaamse beleidsdoelstelling (10.000 ha natuurverweving) in het Ruimtelijk structuurplan Vlaanderen nagestreefd. Deze overdruk komt tevens voort uit het tweede golfmemorandum waarin staat dat elk nieuw golfterrein een eco-golf moet zijn. Vanuit de richtlijnen wordt gevraagd twee bijkomende nabestemmingen te onderzoeken: • Glastuinbouw: de provincie Oost-Vlaanderen is op zoek naar sites voor bijkomende glastuinbouw, onder meer voor de verplaatsing van enkele grootschalige tuinbouwbedrijven. Om die reden is het nuttig om deze optie mee te nemen als te onderzoeken alternatief voor de nabestemming. • Waterski: in zowel het gemeentelijk als provinciaal ruimtelijke structuurplan wordt de huidige nabestemming van dagrecreatie voor het gebied bevestigd. De site is gelegen in een recreatief netwerk. Er bestaat bovendien een reële behoefte aan een watervlak voor waterski in de regio. Na de herbestemming van het watervlak Burchtse Weel van recreatiegebied naar natuurgebied, als compensatie voor de aanleg van de Oosterweelverbinding, is de waterskisport een belangrijk trainings-, wedstrijd en stagecentrum kwijt. Ondanks de opdracht van de Vlaamse Regering om naar een compensatie te zoeken, is deze nog steeds niet gerealiseerd. Het watervlak van de ontginning Meganck voldoet, volgens Waterski Vlaanderen en Sport Vlaanderen aan de vereisten voor de latere inrichting van een waterskicentrum.

Deze nabestemmingen worden telkens op hun effecten onderzocht als zijnde de nabestemming voor 100% van het gebied (nl. huidige site (46 ha) + gewenste uitbreidingen (15 ha)), in totaal dus voor een gebied van ca. 61 ha. De te verwachten effecten zijn bijgevolg steeds bekeken als een worst-case scenario, namelijk indien het totale plangebied deze nabestemming zou krijgen. Dit betekent dat indien geen aanzienlijk negatieve effecten worden verwacht van twee onderzochte nabestemmingen (dus 100% ingevuld volgens deze nabestemmingen), er kan aangenomen worden dat een gedeelde nabestemming (vb. 50% van de oppervlakte nabestemming landbouw en 50% nabestemming dagrecreatie) ook geen aanzienlijk negatieve effecten zal veroorzaken. Toch is het nuttig om een aantal realistische combinaties van nabestemmingen bijkomend te onderzoeken. Volgende (combinaties van) nabestemmingen zullen bijgevolg ook onderzocht worden in het MER: • Golf met overdruk natuurverweving op een realistische oppervlakte voor vb. een 9-holes golfterrein (met name ca. 8 à 10ha), in combinatie met landbouw op de overblijvende oppervlakte (met name ca. 51 à 53 ha); Het 2e golfmemorandum bepaalt voor een ruimbeslag van minimum 8 ha voor een 9-holes golfterrein. Er kan dus een scenario onderzocht worden waarbij een 9 holes golfterrein van bv. 8 à 10 ha gecombineerd wordt met een landbouw nabestemming op de overige oppervlakte. Het lijkt niet nuttig om dit scenario te herhalen voor een 18-holes golfterrein, aangezien het 2e golfmemorandum bepaalt dat dit een ruimtebeslag van 40 à 70 ha vraagt. De installatie van een 18-holes golfterrein komt de facto neer op het gebruik van de volledige oppervlakte hiervoor. De effecten hiervan zijn reeds onderzocht in het scenario (100 %) ‘golf met overdruk natuurverweving’. • Dagrecreatie op de bestaande site (ca. 46 ha), gecombineerd met de nabestemming landbouw op de gewenste uitbreiding (ca. 15a); • Dagrecreatie op de bestaande site (met inbegrip van de Mosthoeve) (ca. 46 ha), dagrecreatie ter hoogte van de gevraagde uitbreiding op korte termijn (ca. 8ha), gecombineerd met de nabestemming landbouw ter hoogte van de gevraagde uitbreiding op lange termijn (ca. 7 ha). Het bedrijf is van oordeel dat dit gebied, ingesloten tussen wegen, logischerwijze en bij voorkeur een eenheid van bestemming zou dienen te krijgen, hetgeen beter is dan een versnipperde bestemming met uiteenlopende functies. De Mosthoeve kan in dit geheel worden gerenoveerd en functioneel geïntegreerd. Omwille van de eenvoudige

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 20 van 300 eigendomsstructuur (slechts één en dezelfde eigenaar) is deze visie inzake nabestemming zowel realistisch als uitvoerbaar voor verdere ontwikkeling op termijn (dwz na ontginning en opvulling) Deze bestemming kan aansluitend, complementair of ondersteunend zijn voor de aanpalende horeca-uitbating Renard. Er is nog geen concreet programma uitgewerkt voor het gebied omdat de ontginning en opvulling wellicht nog meer dan 10 jaar zal duren. Er is wel al grondig nagedacht over mogelijke recreatie-nabestemmingen en er zal voor de oriëntatie en programmering ervan grondig overleg gebeuren met de gemeente, nadat de behoeften-studie van de gemeente zal zijn voorgesteld (voorzien voor het najaar 2018). Mogelijkheden zouden o.a. kunnen zijn : een manège vanuit de Mosthoeve op aanpalende gronden, met eventueel military-parcours; een mountainbike-parcours; enkele tennisvelden; een of meer hockey-terreinen; een speelbos; reservatie waterpartij(en) voor diverse watersporten, e.a.

In het MER worden bijgevolg 8 verschillende (scenario’s van) nabestemmingen onderzocht voor het volledige plangebied, met name: • 100% Landbouw; • 100% Dagrecreatie; • 100% Golf met overdruk natuurverweving; • 100% Glastuinbouw, als verfijning van de nabestemming ‘landbouw’; • 100% Waterski, als verfijning van de nabestemming ‘dagrecreatie’; • Golf met overdruk natuurverweving voor een oppervlakte van ca. 8 à 10ha in combinatie met landbouw op de overblijvende oppervlakte (verder afgekort als ‘combinatie van golf en landbouw’); • Dagrecreatie op de bestaande site in combinatie met landbouw op de gewenste uitbreiding (afgekort als ‘combinatie van dagrecreatie en landbouw – scenario 1’); • Dagrecreatie op de bestaande site en ter hoogte van de gevraagde uitbreiding op korte termijn in combinatie met landbouw ter hoogte van de gevraagde uitbreiding op lange termijn (afgekort als ‘combinatie van dagrecreatie en landbouw – scenario 2').

2.4 Reikwijdte en detailleringsgraad van het voorgenomen plan Er wordt een RUP opgemaakt waarbij enerzijds de bestaande ontginning wordt bestendigd en anderzijds een herbestemming van agrarisch landschappelijk waardevol gebied naar ontginningsgebied wordt doorgevoerd voor de gewenste uitbreidingszones. Het voorgenomen RUP beoogt de juridisch-planologische vastlegging van de bestemming van het ganse gebied als ontginningsgebied. Bovendien zal het voorgenomen RUP een nabestemming geven aan het gebied. Enkel de randvoorwaarden die noodzakelijk juridisch vastgelegd moeten worden in het RUP om tot een kwalitatieve ontwikkeling te komen, worden vastgelegd in het RUP. Het betreft minstens de volgende elementen: • Een bestemmingszone voor ontginningsactiviteiten; • Een nabestemming voor het gebied: landbouw, dagrecreatie, golf met overdruk natuurverweving, glastuinbouw of waterski of een combinatie van één of meerdere van deze nabestemmingen, waarbij specifiek een combinatie van golf en landbouw en twee combinaties van dagrecreatie en landbouw meer in detail worden onderzocht. Andere specifieke bestemmings- of inrichtingsvoorschriften kunnen het resultaat zijn van het planningsproces, in het bijzonder van het actorenoverleg, de milieubeoordeling en het ruimtelijk ontwerp, maar behoren niet tot het voorgenomen detailniveau.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 21 van 300 Specifieke inrichtings- of beheersmaatregelen die juridisch niet vastgesteld kunnen worden in het RUP, worden dan beschouwd als aanbevelingen of aandachtspunten naar het vervolgtraject tot realisatie van het gebied (bijv. vergunningsfase, beheerplannen,…). De reikwijdte van het voorgenomen plan is aangeduid op Figuur 2-2.

Figuur 2-2: Situering huidige ontginning en toekomstplannen op korte en lange termijn (Bron: Planologisch Attest, 2015)

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 22 van 300 2.5 Beschrijving van het voorgenomen plan7 Eerst wordt de invulling van de huidige ontginningssite en de ontginningsactiviteiten beschreven. Vervolgens wordt er ingegaan op de gevraagde uitbreiding en nabestemming. 2.5.1 Huidige invulling plangebied (oktober 2015)

Invulling zone voor KT en LT uitbreiding De zones waar het bedrijf zowel op korte als lange termijn de ontginningsactiviteiten wenst uit te breiden kennen momenteel een landbouwgebruik. Hierop zal verder ingegaan worden bij de bestaande toestand in de discipline Mens (zie § 5.8.4). Op lange termijn wenst het bedrijf Meganck-Collewaert, indien mogelijk, de ontginningsactiviteiten uit te breiden naar de percelen in aansluiting met de bestaande ontginningsactiviteiten.

Invulling huidig ontginningsgebied Het huidige ontginningsgebied bestaat grofweg uit een waterplas, percelen in ontginning of waarvan de ontginning voorzien is, infrastructuren en bufferbermen en terug opgevulde percelen. De waterplas heeft een waterpeil van 5,9 mTAW. De diepte van de plas schommelt tussen de +3 en - 18 mTAW. De oppervlakte van de plas bedraagt ca. 19,5 ha. Tegenover het oorspronkelijke maaiveld heeft het een inhoud van 1.400.000 m³. Op Figuur 2-3 omvat de huidige waterplas de zone O-1 (beperkt) en de subzones O-2A en O3A (deels). De zonering van de ontginning is weergegeven in Figuur 2-3. Subzone O-3A was in oktober 2015 reeds volledig ontgonnen en reeds deels in opvulling. De percelen in subzone O-3B zijn ontgonnen in de loop van 2014 - 2015. Op het perceel in subzone O-2B komt momenteel de infrastructuur voor de exploitatie voor. Dit perceel zal deels pas op het einde ontgonnen en opgevuld worden. Subzone O-2C bevat de percelen die laatst ontgonnen zijn en waar zich de nog niet ontgonnen oppervlakte bevond in oktober 2015. Subzone O-1 is reeds volledig ontgonnen en grotendeels ook reeds terug opgevuld. De opvullingen gebeuren met niet-verontreinigde gronden. Op de site bevindt zich volgende infrastructuur: - Bureel- en bedrijfsgebouw en toegangswoning aan de ingang aan de Moststraat; - Ten noorden van de interne ontsluitingsweg bevinden zich het depot voor opgespoten zand, opslag voor teelaarde en een bufferzone; - Ten zuiden van deze weg is een ruimte voor gebroken mengpuin, gefreesd asfalt, de zeefinstallatie, de hydrocycloon, opslag voor grond voor opvulling, ruimte voor gezeefd recupzand en aangevoerd zand, de mengcentrale, zone voor kalksteenslag en gebroken beton en een zone voor Rijnzand gelegen; - Olietank. Tot slot zijn er twee bufferbermen aanwezig op de site. Er bevindt zich een afwerkte berm ter hoogte van de Moststraat en eentje ter hoogte van de Brandstraat.

7 Tekst grotendeels gebaseerd op ‘Aanvraag planologisch attest’ (2014), geüpdatet waar nodig en mogelijk

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 23 van 300 Figuur 2-3: Zonering van de ontginning (Bron: Aanvraag planologisch attest, 2015)

Figuur 2-4: aanduiding van de belangrijkste infrastructuren ter hoogte van het plangebied (orthofoto 2014)

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 24 van 300 2.5.2 Beschrijving van de ontginningsactiviteiten en installaties Inrichtingsfase: bouwrijp maken van het gebied Dit omvat het verwijderen van beplanting en afgraven van de teelaarde. De bovenste 30 cm wordt afgegraven en op het terrein gestockeerd en zal vervolgens gebruikt worden om tijdelijke bufferbermen te realiseren. De teelaarde wordt verwijderd met een bulldozer op rupsbanden. De duur van deze inrichting bedraagt ongeveer 3 dagen per ha grondoppervlakte. Ten aanzien van archeologie is van belang dat voorafgaand aan de bodemverstorende activiteiten een evaluerend onderzoek zal gebeuren om archeologische waarden in kaart te brengen. Bij het aantreffen van archeologisch waardevolle resten dient afgewogen te worden of behoud in situ mogelijk is. Indien dit niet het geval is, dient een archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden, ten laste van de ontginner, om archeologische resten voor ongedocumenteerde vernieling te behoeden.

Exploitatiefase: ontginning van het zand De ontginning gebeurt "in de natte". Hiertoe wordt een baggerboot gebruikt met een cutterzuiger liggend in de waterplas. Vanuit geluidsoogpunt wordt geopteerd om de baggerboot steeds op een afstand van min. 30 m van de oever te houden. De afstand van 30 meter is ook en vooral nodig om een voldoende veilige afstand te houden tot de oevers doordat bij het zandzuigen er zich onverwachte inzakkingen van tientallen vierkante meters zouden kunnen voordoen. Het zandpakket is gelaagd en verdicht en wordt door middel van een snijkop en met waterdruk op de bodem losgewoeld, zodat er aan de oppervlakte niet steeds gelijkmatig (niet meter per meter, maar broksgewijs) en strikt gecontroleerd voortschrijdend kan worden opgespoten. Via een drijvende aanvoerleiding wordt een zand/watermengsel opgepompt. De hoeveelheid zand die opgepompt wordt varieert van 100-200 m³ per uur, afhankelijk van de diepte van ontginning. Het zand/watermengsel wordt via een pijpleiding vervoerd ofwel naar één van de drie zanddepots (tijdelijke ontwateringsbekkens), ofwel naar een zandcycloon waarin de zandpartikels worden afgescheiden van het water en het slib. In het zanddepot vloeit het water en het slib af en blijft het zand achter in het depot. De ligging, het aantal en de vorm van deze bekkens varieert in de tijd. Ze worden verplaatst afhankelijk van de plaats waar er gebaggerd wordt om de transportafstand te beperken en waar er ruimte beschikbaar is. Na ontwatering wordt dit zand verhandeld waarbij de opspuitbekkens terug worden uitgegraven. In de zandcycloon wordt het zand direct gewassen, gezeefd en via een transportband naar een zanddepot gebracht waar het opgeslagen wordt. Dit zand is veel homogener van structuur en wordt veel gevraagd. Het slib wordt direct terug naar de zandwinningsput afgevoerd. De diepte van de ontginning is afhankelijk van de plaatselijke geologische gesteldheid van de bodem. In het noordelijk deel komen op relatief gering diepte (ongeveer –2,5 m TAW of ongeveer 10 m onder maaiveldniveau) zandsteenlagen voor waardoor het onrendabel of onmogelijk is dieper te baggeren. In het zuiden van het gebied kan tot ongeveer –11 m TAW of ongeveer 18 m onder maaiveld ontgonnen worden. In het voorontwerp-BOD wordt uitgegaan van een dikte van de zandlaag van 18 m of met andere woorden dat er gemiddeld tot 18 m onder maaiveld ontgonnen wordt. Bij de ontginning dienen veiligheidsafstanden gerespecteerd te worden in functie van stabiliteit en veiligheid. De bufferruimte tussen de naastliggende percelen moet minimaal de afstand zijn gelijk met de diepte van de ontginning, in dit geval dus ongeveer 18 m. Echter, in de lopende milieuvergunning is bepaald dat de beschermingsstroken een minimale afstand van 11m moeten hebben. Daarnaast zijn de wanden van de put niet verticaal. De talud in het ontginningsgebied wordt gerealiseerd onder een helling van 12/4. Het bedrijf Meganck-Collewaart gaat verder uit van een opbrengst van 80% te commercialiseren zand. Door de lopende ontginning zal de waterplas enerzijds tijdelijk vergroten, maar anderzijds zal deze vergroting worden gecompenseerd met de steeds verder gaande vergunde opvulling in andere

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 25 van 300 percelen, zodat er tijdens de duur van de ontginnings- en opvullingswerken globaal genomen een verschuiving van de plas optreedt met een zelfde omvang. Tijdens de ontginning worden rondom de ontginningsactiviteiten tijdelijke bufferbermen voorzien. Deze bufferbermen zijn bedoeld en zijn ook effectief van aard om de impact van de werken tijdens de duur van de ontginnings- en opvullingsactiviteit te milderen t.o.v. de ten westen en zuiden gelegen woningen. Afwerkingsfase: opvulling en afwerking van de put De ontgonnen zones worden nadien opgevuld. Wat betreft de huidige ontginningszone gebeurt deze opvulling volgens de geldende vergunning. Sinds 2011 stellen de milieuvergunningen dat : • Voor de bovenste laag van 150 cm moet uitgegraven bodem worden gebruikt die voldoet aan de waarden voor vrij gebruik van uitgegraven bodem zoals bepaald in het Vlarebo (bijlage V); • De overige gronden moeten voldoen aan de bodemsaneringsnormen voor bestemmingstype III (woongebied, woonuitbreidingsgebied, speelbos of speelweide, gebied voor jeugdcamping, e.d.) zoals bepaald in bijlage IV van VLAREBO, met uitzondering van de parameter arseen waarvoor de norm geldt voor gronden voor vrij gebruik; • Voor de parameter minerale olie geldt de norm voor het storten van inerte afvalstoffen, namelijk 500 mg/kg ds; • De voorgestelde accepteaticriteria moeten herrekend worden op basis van de structuurparameters (kleigehalte, gehalte aan organisch materiaal en pH) van de aangevoerde partijen grond, zoals aangegeven in het VLAREBO (bijlage IV en V) In vroegere milieuvergunningen (van vóór 2011) en dus voor oudere opvullingen, golden soepeler voorwaarden waarbij diende opgevuld te worden met gronden die voldoen aan de bodemsaneringsnormen voor type IV (parkgebied, recreatiegebied, sportterreinen, golfterreinen, ..), zoals bepaald in bijlage IV van VLAREBO. De opvullingen zijn dus deels gebeurd volgens de opeenvolgende milieuvergunningen. De opvulling van de waterplas gebeurt met gronden aangevoerd d.m.v. vrachtwagens die na weging gelost worden nabij de waterplas. Met behulp van een bulldozer en/of een hydraulische graafkraan worden de gronden in de waterplas geduwd. De huidig aangevoerde gronden zijn niet-verontreinigde gronden van uitgravingen op bouwwerven. De aanvaarding voor opvulling gebeurt op basis van een technisch verslag dat de beoordeling van de analyses van de grondmonsters van de uitgraving bevat en de toegelaten bestemming weergeeft. Dit technisch verslag wordt nadien door een bodembeheerorganisatie (Grondbank of Grondwijzer) beoordeeld met betrekking tot het toegelaten gebruik van de uitgegraven bodem voor opvulling van de waterplas. De opvulling van het ontginningsgebied verloopt voortschrijdend van het ene perceel naar het andere, totdat de waterplas van het volledige ontginningsgebied zal zijn opgevuld. De opvulling betekent heraanvulling van de waterplas tot op het niveau van het omliggende (oorspronkelijk) maaiveld, in deze situatie ongeveer 7,1 m TAW. Afhankelijk van de te realiseren nabestemming (of de concrete invulling van de nabestemming) zal de huidige vijver geheel of gedeeltelijk opgevuld worden. Op vandaag gebeurt de opvulling ter hoogte van het huidige ontginningsgebied conform de geldende vergunning (met het oog op de huidige nabestemming dagrecreatie en sport). Het water binnen de huidige plas zal hierbij via de Mostbeek naar stroomafwaarts worden afgevoerd. De afvoer zal hierbij traag maar gestadig verlopen naar gelang de opvulling vordert, via een vaste verbinding van de waterplas met de Mostbeek. Deze eenvoudige werkwijze bestond reeds in 1987 toen de bestaande put van 7 ha werd gekocht en werd nadien uitgebreid en werd ook later behouden vanaf de opvulling. Echter, gezien de huidige ontginning en opvulling momenteel nagenoeg synchroon verloopt, blijft de waterplas momenteel altijd ongeveer even groot, waardoor er nauwelijks afvoer naar de Mostbeek is. Op het moment dat er meer grond zal aangevoerd worden dan ontgonnen, zal wel een zeker debiet van de vijver via de bestaande verbinding naar de Mostbeek stromen.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 26 van 300 De aanleg van de (definitieve) bufferbermen gebeurt met aangevoerde grond volgens de normen voor bouwkundige toepassing die vervolgens wordt bedekt met een laag van ongeveer 1 - 1,5 m die geschikt is voor beplanting met inheemse bomen en/of struiken. Indien er bij de aanvoer uitzonderlijk toch twijfels zouden zijn over de kwaliteit van een partij grond wordt deze gestockeerd op een aanpalend afzevingsterrein. Pas indien er zekerheid is dat de grond voldoet aan de voormelde criteria, zal deze voor opvulling gedumpt worden of voor de opbouw van de bufferbermen gebruikt worden, zoniet wordt de grond teruggebracht of afgevoerd naar een erkende stortplaats. Rondom het ontginningsgebied wordt een perceelsgracht gerealiseerd die zo nodig ook nog kan worden verbonden met de eventueel nog bestaande aanpalende grachten van aansluitende percelen en aansluiten met de aanpalende geklasseerde Mostbeek om in alle omstandigheden voor voldoende afwatering te kunnen zorgen zoals voorzien in de stedenbouwkundige vergunning van 17.07.2012. Na stopzetting van de ontginning en van de opvulling zullen de begroeide bufferbermen als kleine landschapselementen in het landschap geïntegreerd zijn en dienst doen als lokale natuurverbinding doorheen de open ruimte. De voorziene nabestemming ter hoogte van het huidige ontginningsgebied is in het APA dagrecreatie en sport. De specifieke invulling staat momenteel nog niet vast. De ontginningsactiviteit en de parallel lopende opvulling van de ontginningsput tot maaiveldniveau betekenen een nulbalans op vlak van grondverzet. De opbouw van de tijdelijke bufferbermen gebeurt met de afgegraven teelaarde die dan na ontginning en heropvulling terug als afdeklaag wordt gebruikt. Voor de realisatie van de definitieve bufferbermen wordt grond aangevoerd die voldoet aan de geldende normen. De voorbije jaren schommelde de jaarlijkse hoeveelheid opvulgrond op de site tussen 150.000 m³ en 250.000 m³ per jaar. Transport De werfweg, opgebouwd uit gebroken mengpuin, staat in functie van het voortschrijden van de activiteiten (situering van ontginnings- en aanvullingsfronten). De rijweg vertrekt aan de ingang bij het werfbureel en de weegbrug en loopt naar de zandcycloon, de betoncentrale en zanddepots voor zandafhaling. Deze rijweg loopt dan verder naar het zgn. front waar de waterplas wordt opgevuld voor de vrachtwagens die grond aanvoeren. Verder zijn er nog bijkomende of tussenliggende pistes naar de bufferbermen, naar stocks met afgezeefde grond voor herbruik e.a. Bij het verlaten van de site worden de vrachtwagens over een wielwasinstallatie geleid om vervuiling van de openbare weg te beperken. Het ontgonnen zand wordt met niet-afgedekte trekkers met oplegger of tandemvrachtwagens afgevoerd. De gemiddelde hoeveelheid zand die per vrachtwagen wordt afgevoerd bedraagt 18 m³. Op basis van een productie van 200.000 à 250.000 m³ zand per jaar8 (225 werkdagen), bedraagt het gemiddeld aantal vrachtwagentransporten 49 tot 61 per dag. Dit komt overeen met ca. 98 tot 122 vrachtbewegingen per dag of 10 tot 12 vrachtbewegingen per uur9. De volledige heropvulling van de put verdubbelt theoretisch het aantal transporten. Echter het is vaak zo dat grond aangevoerd wordt en met hetzelfde transport zand terug wordt meegenomen. Dit is echter sterk afhankelijk van de op dat moment aan de gang zijnde grote werken in de omgeving. De verkeersafwikkeling naar de openbare weg gebeurt uitsluitend via de Moststraat. Bij de ingang via de Moststraat staat een bureel- en bedrijfsgebouw met weegbrug. Zowel bij het binnen- als buiten rijden worden de vrachtwagens gewogen. Binnen de omgrenzing van de verharde zone (asfalt, beton) is tevens een waterbak (wielwasinstallatie) gesitueerd waardoor de vrachtwagens rijden bij slecht weer om overmatig moddertransport op de weg te vermijden.

8 Bron: aanvraag tot planologisch attest 9 Ter info: in de aanvraag tot het planologisch attest wordt er gerekend met een gemiddeld in- en uitgaand verkeer van 39 tot 64 vrachtwagens per dag of 4 à 6 vrachtwagens per uur voor de afvoer van ontgonnen zand (de werf is open van 7 tot 17u).

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 27 van 300 Vanuit de Moststraat komen de vrachtwagens op de Dendermondsesteenweg. Vervolgens is er afwikkeling naar de R4 en E17. Het verkeer doorkruist geen woonkernen of centra.

Bemaling Voor de zandontginning wordt water opgepompt. Dit water wordt rechtstreeks teruggevoerd naar de vijver, of vloeit doorheen de zanddepots naar deze vijver. Zodoende betreft dit een gesloten systeem. De beperkte fluctuatie (max. 0,5 m) van het wateroppervlak is uitsluitend te wijten aan verdamping bij perioden van droog weer en aan natuurlijke grondwaterfluctuaties (winter en zomer).

2.5.3 Beschrijving van gevraagde uitbreiding Onderstaand wordt de gewenste uitbreiding van het betreffende bedrijf op korte en lange termijn volgens het planologisch attest besproken. Onderstaande cijfers zijn globaal overgenomen uit het planologisch attest en werden geüpdatet waar nodig en mogelijk. De cijfers tonen aan welke de gewenste uitbreidingen / aanpassingen zijn/waren van het bedrijf binnen het plangebied, zowel op korte als op lange termijn. De gevraagde uitbreiding (KT + LT) van de ontginning zal aanvangen aansluitend op de ontginning van het huidige ontginningsgebied en zal minstens 10 jaar, eventueel zelfs 15 tot 20 jaar duren. Korte termijn Indien rekening wordt gehouden met de grootteorde van de behoefte van 2013 - 2014, zijnde een ontginning van ca. 200.000 m³/jaar betekende dit dat de ontginning op het moment van de aanvraag tot het planologisch attest nog ca. 6 maanden kon doorgaan. De ontginningsactiviteiten dreigden bijgevolg stil te vallen tegen het einde van 2014. Echter, er is een stijgende tendens om meer en meer gebruik te maken van gerecycleerd zand, waardoor er in de periode 2014 - 2015 wat minder zand ontgonnen werd en er momenteel in oktober 2015 nog een geschatte restcapaciteit was tot eind 2015 (met name ter hoogte van kadastraal perceel 720). Op korte termijn wenste het bedrijf daarom een planologische oplossing om een aantal percelen in aansluiting van de bestaande ontginning in gebruik te nemen. De percelen die het bedrijf op korte termijn wenst te ontginnen zijn aangeduid op Figuur 2-2. Voor het ontginnen van de percelen op korte termijn is een omlegging van de Mostbeek noodzakelijk. Dit werd reeds besproken met de waterloopbeheerder en uitgewerkt in de stedenbouwkundige aanvraag voor de ontginning van de percelen op korte termijn. De Mostbeek zal hierbij worden verlegd op de grens van het korte-termijn plangebied, langs de Moststraat (op de zuidelijke en westelijke grens van kadastraal perceel 721). Het op te heffen deel van de beek heeft een lengte van 139m. Het nieuw aan te leggen deel heeft een lengte van 222m. De breedte en diepte van het nieuwe beekgedeelte zal hetzelfde zijn al het op te heffen deel, nl. ongeveer 5 m kruinbreedte en een diepte van ongeveer 2m. Ook bij de uitbreidingszones dient volgens de wettelijke bepalingen een bufferstrook gehanteerd te worden ten opzichte van de naastliggende percelen. Deze bedraagt ook hier minstens 18m. Echter, gezien de percelen die men op korte termijn wil ontginnen aansluitend aan het huidige ontginningsgebied gelegen zijn, komen de huidige bufferstroken te vervallen en kan deze oppervlakte ook bijkomend ontgonnen worden. De tijdelijke bermen, welke aangelegd zullen worden langs de zuidelijke en westelijke grenzen van het korte-termijn-plangebied hebben een breedte van 11 m en een hoogte van 4 m en ze zullen bestaan uit teelaarde of zandige grond die kan herbruikt worden voor de afwerking. Deze tijdelijke bermen zullen verdwijnen na de opvulling van de ontstane waterplas. Deze bermen zijn namelijk bedoeld en zijn ook effectief van aard om de impact van de werken tijdens de duur van de ontginnings- en opvullingsactiviteit te milderen t.o.v. de aldaar gelegen woningen (oa. stof en geluid). Door de bijkomende ontginning zal de waterplas enerzijds tijdelijk vergroten, maar anderzijds zal deze vergroting worden gecompenseerd met de steeds verder gaande vergunde opvulling in andere

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 28 van 300 percelen (noorden), zodat er tijdens de duur van de ontginnings- en opvullingswerken globaal genomen een verschuiving van de plas optreedt met een zelfde omvang en bijgevolg relatief weinig visuele impact zal zijn. Ook wordt er geen significante afvoer van water vanuit de vijver naar de Mostbeek verwacht, zolang de volumes aanvulgronden ongeveer gelijk zijn aan de volumes ontgonnen zand. Zoals eerder vermeld wordt geschat dat er voor de ontginning van de percelen op korte termijn ca. 6 tot 8 jaar zal nodig zijn. Hierna is nog een opvullingsfase van 5 jaar nodig. Lange termijn Op langere termijn wenst het bedrijf Meganck-Collewaert indien mogelijk de ontginningsactiviteiten uit te breiden naar de percelen in aansluiting van de gewenste ontginning op korte termijn. De percelen zijn op vandaag nog niet in eigendom van het bedrijf, maar het bedrijf is reeds in onderhandeling met de betrokken eigenaars om de percelen te verwerven. De percelen die het bedrijf op lange termijn wenst te ontginnen zijn aangeduid op Figuur 2-2. De ontginning en opvulling van deze percelen zal analoog verlopen aan de bestaande activiteiten en de beschreven activiteiten op de percelen die op korte termijn bijkomend ontgonnen zullen worden. Ook voor het ontginnen van de percelen op lange termijn is opnieuw een omlegging van de Mostbeek noodzakelijk. De eerdere omlegging tijdens de ontginning van de korte-termijn percelen volgde namelijk de korte-termijn grenzen. Bij de ontginning op lange termijn kan bijkomend een deel van het naastliggend kadastraal perceel 724 ontgind worden. Daarom is het noodzakelijk de omgelegde Mostbeek tussen perceel 721 en 724 opnieuw te verleggen ten zuiden van perceel 724 en 725. In het westen is er eveneens een (niet geklasseerde) waterloop gelegen tussen de gewenste ontginning op korte en lange termijn. Op het moment dat de ontginning op lange termijn aanvangt, zal ook deze waterloop moeten verlegd worden. Hierover zijn nog geen verdere details beschikbaar. Conclusie De oppervlakte voor de door het bedrijf gevraagde uitbreiding in bedrijfsoppervlakte bedraagt ca. 8 ha op korte termijn en ca. 7 ha op lange termijn. De totale uitbreiding bedraagt bijgevolg ca. 15 ha, wat de oppervlakte van de bedrijfssite na de uitbreiding op lange termijn op ca. 61 ha brengt. Niet alle oppervlakte gelegen binnen de gevraagde uitbreidingen zal effectief kunnen ontgonnen worden, gezien er dient rekening gehouden te worden met de wettelijk bepaalde bufferstroken. In VLAREM II (VLAREM-trein 2012) worden namelijk specifieke voorschriften opgelegd met betrekking tot de beschermingsstroken die ter hoogte van een groeve moeten voorzien worden en met betrekking tot de hellingen van de taluds. Volgens de aanvraag tot planologisch attest zal er bij de ontginning van de percelen op korte en lange termijn naar verwachting 1.769.300 m³ te commercialiseren zand kunnen ontgonnen worden. Door deze ontginning zal naar schatting minstens 10 jaar en eventueel 15 tot 20 jaar verder ontgonnen kunnen worden. De daaropvolgende opvulling van het plangebied zal ca. 5 jaar duren.

2.5.4 Nabestemming Het voorgenomen RUP zal naast de herbestemming van het agrarisch landschappelijk waardevol gebied naar ontginningsgebied ook een nabestemming aan het volledige plangebied geven. Met betrekking tot de nabestemming worden acht opties onderzocht: ‘landbouw’, ‘glastuinbouw’, ‘dagrecreatie’, ‘waterski’, ‘golf met overdruk natuurverweving’, een combinatie van golf en landbouw en twee combinaties van dagrecreatie en landbouw. Ook een andere combinatie / zonering van deze nabestemmingen is mogelijk. Onderstaand worden de verschillende nabestemmingen verduidelijkt.

2.5.4.1 Landbouw Het typevoorschrift voor landbouw is: “Het gebied is bestemd voor de beroepslandbouw. Alle werken, handelingen en wijzigingen die nodig of nuttig zijn voor de landbouwbedrijfsvoering van landbouwbedrijven zijn toegelaten.”

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 29 van 300 2.5.4.2 Dagrecreatie Het typevoorschrift voor dagrecreatie is: “Het gebied is bestemd voor dagrecreatie. Alle handelingen die nodig of nuttig zijn om de bestemming te realiseren, zijn toegelaten. Wonen is niet toegelaten. Het oprichten van constructies die dienstig zijn voor wonen, zijn niet toegelaten.” Met als toelichting: “Voorbeelden van dagrecreatie zijn: een zwembad, een voetbalveld voor niet- professioneel gebruik of een voetbalstadion, speelruimten en voorzieningen voor activiteiten voor jeugdwerking, tennisvelden, plas voor waterrecreatie, manege, terreinen voor lawaaierige sporten. Dagrecreatie laat geen verblijfsrecreatie toe.” Specifiek voor dit plangebied zal toegevoegd worden dat lawaaierige sporten / activiteiten verboden zijn.

2.5.4.3 Golf met overdruk natuurverweving Het typevoorschrift voor ‘gebied voor golfterrein’ is: “Het gebied is bestemd voor aanleg en exploitatie van golfterreinen. Gebruik van het gebied voor andere sporten en laagdynamisch recreatief medegebruik is toegelaten voor zover dat de exploitatie van het golfterrein niet in het gedrang brengt. Alle werken, handelingen en wijzigingen die nodig of nuttig zijn voor de aanleg of exploitatie van golfterreinen en andere ermee verenigbare sporten zijn toegelaten, onverminderd de bepalingen over de zone in overdruk voor specifieke gebouwen en constructies. De volgende werken, handelingen en wijzigingen zijn eveneens toegelaten: o het aanbrengen van kleinschalige infrastructuur, gericht op het al dan niet toegankelijk maken van het gebied, natuureducatie of recreatief medegebruik, waaronder het aanleggen, inrichten of uitrusten van paden voor niet-gemotoriseerd verkeer; o de instandhouding, het herstel en de ontwikkeling van de natuur en het natuurlijk milieu en van de landschapswaarden; o het herstellen, heraanleggen of verplaatsen van bestaande openbare wegen en nutsleidingen. Bestaande openbare wegen en nutsleidingen kunnen verplaatst worden voor zover dat noodzakelijk is voor de kwaliteit van het leefmilieu, het herstel en de ontwikkeling van de natuur en het natuurlijke milieu, de openbare veiligheid of de volksgezondheid”. Waar geen gebouwen en verharding komt, gelden volgens het tweede Golfmemorandum de voorschriften van het gebied met overdruk natuurverweving. Het typevoorschrift hiervoor is: “het betreft een natuurverwevingsgebied waarbij de functies natuurbehoud en toegelaten recreatie nevengeschikt zijn. In het als natuurverwevingsgebied in overdruk aangeduide gebied gelden de volgende bijkomende bepalingen: • De voor functie recreatie vermelde werken, handelingen en wijzigingen zijn toegelaten voor zover de natuurwaarden van het gebied in stand gehouden worden; • Alle werken, handelingen en wijzigingen voor de instandhouding, de ontwikkeling en het herstel van de natuur, het natuurlijk milieu en de landschapswaarden zijn toegelaten. Er wordt opgemerkt dat daar waar er in het verdere rapport gesproken wordt over de nabestemming “golf” altijd bedoeld wordt “golf met overdruk natuurverweving”.

2.5.4.4 Glastuinbouw Het typevoorschrift voor “Agrarische bedrijvenzone” is: Het gebied is bestemd voor de inplanting van agrarische bedrijven, in het bijzonder glastuinbouw. Alle werken, handelingen en wijzigingen die nodig of nuttig zijn voor de landbouwbedrijfsvoering van landbouwbedrijven zijn toegelaten. Daarnaast zijn de woningen van de exploitanten en de gemeenschappelijke aanvullende voorzieningen voor die bedrijven toegelaten.” Indien (een deel van) het plangebied de nabestemming glastuinbouw zou krijgen, is het momenteel nog niet gekend hoe groot (oppervlakte) deze zone voor glastuinbouw zou zijn en of het de aanleg en exploitatie van 1 (groot) bedrijf betreft of een clustering van meerdere (kleinere)

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 30 van 300 glastuinbouwbedrijven. Uit een behoeftenstudie voor glastuinbouwclusters in Oost-Vlaanderen (november 2010) blijkt dat de gemiddelde bedrijfsgrootte van de 165 deelnemers aan de enquête 2,2 ha bedroeg. De geënquêteerde tomaten-, sla-, aardbeien- en azaleatelers waren in deze studie vragende partij voor belangrijke uitbreidingen van hun bedrijf. Vooral bij de tomatentelers was de vraag naar uitbreiding vooral ingegeven door de hoge investeringen die nodig zijn voor de omschakeling naar WKK. Hierbij wordt 4 ha vaak als minimum gezien en 6 à 10 ha als optimaal. De geënquêteerden die bereid zijn om op een andere locatie een bedrijf te starten geven een gemiddelde van 8 ha per bedrijf aan als optimale oppervlakte (gaande van 1ha tot 30ha). Dit betekent dat er binnen het plangebied zeker ruimte is voor de clustering van een aantal (middel)grotere bedrijven. Verder was er binnen de bloemenregio (oostelijke flank rond Gent) in 2008 een brutovraag van 45 ha. Het ging voornamelijk om bedrijven die over een aantal verspreide sites beschikten en die via een herlocalisatie wensen te bundelen in 1 bedrijf. Het plangebied wordt daarom gezien als een maximale contour waarbinnen gezocht wordt naar voldoende oppervlakte voor zinvolle clustering van glastuinbouwbedrijven en ruimte voor gemeenschappelijke voorzieningen en installaties. Het plan-MER zal hierbij de effecten inschatten t.g.v. deze mogelijke nabestemming en de randvoorwaarden aangeven voor clustering van glastuinbouwbedrijven. De eigenlijke contour van het plangebied van het voorgenomen RUP of de uiteindelijk realiseerbare oppervlakte glas is in deze fase dus nog niet gekend. Het MER zal dit o.b.v. de effectbeoordeling mee vorm geven. Als basis voor het onderzoek wordt echter uitgegaan van een richtcijfer van ongeveer 50 ha glas. Het totale plangebied bedraagt ca. 61 ha. Er dient echter rekening gehouden te worden met de opgelegde bufferstroken, ruimte voor waterberging en andere gebouwen. Daarom wordt in eerste instantie vertrokken van een richtcijfer van ca. 50 ha glas. Uit het onderzoek zal echter moeten blijken of dit haalbaar is in relatie tot de omgeving en in evenwicht met de andere gebruiksfuncties binnen het onderzoeksgebied.

2.5.4.5 Waterski Onderstaande beschrijving werd aangeleverd door Sport Vlaanderen. Toegelaten waterski-activiteiten • De toegelaten waterski-activiteiten zijn klassiek skiën (figuren, slalom, springen), anders validen, blootvoeten en showskiën. • Niet toegalaten zijn racing, wakeboard, jetski. • Mogelijkheid tot kabel dient onderzocht te worden. • Een vaste installatie (schans en boeien) is toegelaten • De toegelaten waterski-activiteiten houden inherent het gebruik van motorvaartuigen in. De toegelaten disciplines hebben nood aan een gesloten wateroppervlak met weinig deining. Hierdoor is het aantal vaartuigen beperkt.

Benodigde ruimte – ideale watervlak • Oppervlakte: 800m x 120m (afmeting zonder kabelbaan) • Schuine oevers: 15% hellingshoek • Een diepte van 2,5m à 3m is ideaal • Oeverbegroeiing: in samenspraak met de experten uit de waterskisport • Indien er dieper organisch slib komt te liggen, dan dient er een toplaag van ca. 80 cm bovenop te komen met anorganisch materiaal.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 31 van 300 Figuur 2-5: voorstelling van het ideale watervlak (bron: ppt “waterski zoektocht naar een nieuw trainingscentrum – Lochristi - Meganck, waterski Vlaanderen) De ideale boot • Binnenboordmotor • Vlakbodem (weinig golfslag) • Waterklok (uitstoot wordt gedempt) • LPG • Geluid aan de bron is 65 dBA tot 70 dBA • De gebruikte boten dienen te voldoen aan de CE-normen + het KB van 2005

Dynamiek van een waterskiclub • De waterski is een typische zomersport. Gedurende de periode mei tot eind september worden de meeste activiteiten verwacht, de competitieskiërs starten in maart en trainen tot oktober. • Op jaarbasis kunnen 2 à 5 wedstrijden georganiseerd worden met ca. 15 à 30 deelnemers. • Indien een kabelbaan wordt gerealiseerd, kunnen max. 20 skiërs tegelijk gebruik maken van deze baan.  er kan besloten worden dat de dynamiek van een waterskiclub als vrij laag te omschrijven is.

Accommodatie op de kant • Slipway • Botengarage bovenaan slipway met winch • Steiger • Kantine • Sanitair • Opbergruimte • Leslokaal • fitnessruimte

Verblijfsaccomodatie • Als nationaal trainingscentrum is de behoefte aan de organisatie van stages groot. Daardoor wordt gevraagd de mogelijkheid te voorzien om een kleinschalige beperkte verblijfsaccomodatie toe te staan.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 32 van 300 • Een stage voor waterski betekent 8 à 10 deelnemers die blijven overnachten. Samen met de begeleiding, trainers, kookouders,… wordt een verblijfsaccomodatie voor max. 15 personen gevraagd.

Mogelijkheid tot medegebruik • Het plangebied is veel groter dan wat nodig is voor het waterskiën, waardoor medegebruik van het terrein zeker mogelijk is. Bepaalde delen kunnen gezamenlijk ingericht / gebruikt worden.

Figuur 2-6: mogelijke afbakening van het watervlak zonder kabelbaan (bron: ppt “waterski zoektocht naar een nieuw trainingscentrum – Lochristi - Meganck, waterski Vlaanderen)

2.5.5 Plan-MER RUP Voorliggend plan-MER evalueert de mogelijke milieu-effecten van het voorgenomen gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan (RUP). Het voorgenomen RUP zal ten eerste een uitbreiding van de bestaande bedrijfssite en –ontginningsactiviteiten mogelijk maken. Op die manier moet het bedrijf in de toekomst zo goed mogelijk kunnen blijven functioneren. Het voorgenomen RUP zal vastleggen in welke zone en onder welke voorwaarden een uitbreiding mogelijk is. Ten tweede zal het voorgenomen RUP een passende nabestemming voor het volledig plangebied vastleggen. Het voorgenomen plan betreft enerzijds de bestendiging van de bestaande bedrijfssite en anderzijds de omzetting van agrarisch landschappelijk waardevol gebied naar ‘ontginningsgebied’, waarbij de oppervlakte van het bedrijfsterrein zal toenemen van ca. 46 ha in de huidige situatie naar een vooropgestelde 61 ha in de toekomst. Bovendien zal het MER acht mogelijke nabestemmingen onderzoeken. Het betreft een volledige invulling als nabestemming landbouw, dagrecreatie, golf met overdruk natuurverweving, glastuinbouw of waterski. Verder wordt ook een combinatie van golf en landbouw en twee combinaties van dagrecreatie en landbouw onderzocht. Een andere combinatie van onderzochte nabestemmingen is eveneens mogelijk in het RUP (zie alternatieven, § 2.6).

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 33 van 300 2.5.6 Eventuele toekomstige MER procedures Wanneer het bedrijf Meganck-Collewaert NV effectief de uitbreiding op korte en lange termijn wil realiseren zullen hiervoor vergunningen nodig zijn (stedenbouwkundige vergunning en milieuvergunning, sinds 23 februari 2017 verenigd onder de omgevingsvergunning). Deze vergunningen werden reeds aangevraagd en bekomen wat betreft de percelen die vallen onder de korte termijndoelstellingen. Hiervoor werd ook reeds een “gemotiveerd verzoek tot ontheffing van de project-MER-plicht” opgemaakt en goedgekeurd door de dienst MER (17 december 2013). Momenteel (toestand juni 2018) zijn de percelen op korte termijn in het noordwesten reeds ontgonnen op basis van de eerder verkregen vergunning. Ook bij het aanvragen van de ontginning voor wat betreft de percelen op lange termijn zal de MER- plicht moeten onderzocht worden. Wellicht zal ook voor het bekomen van deze vergunningen eerst nog een nieuw project-MER of ontheffingsdossier moeten worden gemaakt. Deze mogelijke toekomstige MER-procedure zal, indien nodig, pas later opgestart worden en staat dus los van voorliggende plan-MER.

2.6 Onderzochte alternatieven Het plan-MER heeft als doel om het voorgenomen plan binnen zijn context te toetsen, het zo nodig te beperken en/of randvoorwaarden op te leggen. Het onderzoek naar redelijke alternatieven of varianten is vereist vanuit de plan-m.e.r. De milieubeoordeling van het voorgenomen plan omvat de beoordeling van deze redelijke alternatieven of varianten die op het respectievelijke planniveau van belang zijn. Het betreft alternatieven die realistisch en uitvoerbaar zijn, met name deze die een oplossend vermogen hebben. Het zijn deze alternatieven die rekening houden met het doel en de geografische werkingssfeer, onder meer in functie van de mogelijke milieueffecten van het voorgenomen plan.

2.6.1 Nulalternatief Het nulalternatief betekent dat het voorgenomen plan niet doorgaat of m.a.w. dat het plangebied verder wordt ingevuld binnen de geldende bestemmingsvoorschriften. Concreet komt dit er hier op neer dat het bedrijf in zijn huidige vorm behouden blijft en de ontginningsactiviteiten zouden stilvallen na uitputting van de vergunde zandontginning, de opvulling verder plaats vindt volgens de geldende vergunning en de nabestemming ter hoogte van het huidige ontginningsgebied (dagrecreatie en sport) kan gerealiseerd worden. De percelen op korte en lange termijn worden in dit geval niet ontgonnen en blijven hun landbouwfunctie behouden. Gezien er een hoge vraag blijft naar opvulzanden (en in het bijzonder het hoogwaardige type zanden zoals in het plangebied aanwezig) en de wens van het bedrijf om verder te gaan met de huidige bedrijfsactiviteiten, betekent dit dat er in dit geval op zoek dient gegaan te worden naar een nieuwe ontginningssite om te voldoen aan deze behoefte. Het plangebied wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van (grote hoeveelheden) ontginbaar zand in aansluiting met de bestaande site. Verder wordt er binnen het voorontwerp BOD Zanden van Oost-Vlaanderen gewezen op het belang van de instandhouding van een aanbod aan vulzand waarbij ook het zuinig ruimtegebruik (maximalistisch ontginnen van bestaande groeven) wordt aangehaald Het nulalternatief dient afgewogen te worden ten opzichte van de referentiesituatie. Onder deze referentiesituatie wordt verstaan “de huidige toestand op het terrein zonder het voorkomen van onaanvaardbare hinder en met sanering van overschreden normen (indien deze zich zouden voordoen)”. Binnen het beschouwde plangebied stemt de referentiesituatie overeen met de bestaande toestand op het terrein, gezien er momenteel geen onaanvaardbare hinder voorkomt en er geen normen overschreden worden. Door het aftoetsen van het nulscenario ten opzichte van deze beschouwde referentiesituatie kunnen de knelpunten in het nulalternatief aan bod komen. Bij de bespreking van de geplande toestand dient bijgevolg ook rekening gehouden te worden met deze mogelijke knelpunten die zich momenteel reeds kunnen voordoen en in het nulalternatief bestendigd blijven of waarvoor geen oplossing geboden

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 34 van 300 wordt. Echter, in het geval van het beschouwde plan doen zich geen knelpunten voor in het nulalternatief. In het nulalternatief zal de huidige bestemming van het plangebied, met name ‘ontginningsgebied’ met nabestemming ‘dagrecreatie en sport’ en overdruk ‘waterwingebied’ ter hoogte van het huidige ontginningsgebied en ‘agrarisch landschappelijk waardevol gebied’ ter hoogte van de gewenste uitbreidingszones behouden blijven. Ten opzichte van het voorgenomen plan betekent dit o.a. dat: o Er geen ontginning en opvulling zal optreden ter hoogte van de uitbreidingszones met profielvernietiging, structuurbederf van de bodem en geen kans op zettingen; o De ondergrondse lagen en de geohydrologie van het uitbreidingsgebied niet verstoord worden; o De Mostbeek en de niet-geklasseerde waterloop in het noorden niet dienen omgelegd te worden; o Er geen biotoopverlies ten gevolge van de ontginning zal zijn en de aanwezige KLE’s niet moeten verwijderd worden; o Het landschapsbeeld niet (tijdelijk) zal wijzigen; o Het gegenereerde verkeer ten gevolge van de ontginningsactiviteiten op kortere termijn zal wegvallen; o De percelen in de uitbreidingszones in landbouwgebruik kunnen blijven; o De huidige (na)bestemmingen van de percelen blijven gelden en de nabestemming ‘dagrecreatie en sport’ binnen het huidige ontginningsgebied op korte termijn kan gerealiseerd worden.

2.6.2 Doelstellingsalternatieven Er worden twee doelstellingsalternatieven vooropgesteld: 1. enkel realisatie van de uitbreidingsvraag op korte termijn; 2. realisatie van de uitbreidingsvraag op korte en lange termijn. 2.6.3 Locatiealternatieven In het planologisch attest werd een gunstig advies uitgebracht voor de doelstellingen op korte termijn en een voorwaardelijk gunstig advies voor de uitbreidingen op lange termijn. Op basis van dit attest beschikt het bedrijf reeds over een rechtsgeldige mogelijkheid om een stedenbouwkundige vergunning te verkrijgen voor de ontginning van de percelen gelegen binnen de korte termijnvisie10. In functie van het realiseren van de behoeften op de lange termijn dient een ruimtelijk uitvoeringsplan te worden opgemaakt. Zonder een dergelijke herbestemming naar ontginningsgebied zou het bedrijf immers geen stedenbouwkundige vergunningen kunnen aanvragen voor de ontginning van de percelen binnen de lange termijnbehoeften. Tevens wordt met een dergelijk RUP ook de verkregen anticipatieve vergunning voor de ontginning van de percelen binnen de korte termijnvisie herbestemd naar de passende bestemming. Gezien het bedrijf zone-eigen is tot stand gekomen en dus momenteel reeds gelegen is binnen de correcte bestemming, is een locatiealternatief niet evident. De gevraagde ruimtelijke uitbreiding sluit namelijk aan op de bestaande bedrijfsactiviteiten.

2.6.4 Inrichtingsalternatieven In het planologisch attest werd een gunstig advies uitgebracht voor de doelstellingen op korte termijn en een voorwaardelijk gunstig advies voor de uitbreidingen op lange termijn. Op basis van dit attest

10 Deze stedenbouwkundige vergunning werd ondertussen ook reeds verkregen.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 35 van 300 beschikt het bedrijf reeds over een rechtsgeldige mogelijkheid om een stedenbouwkundige vergunning te verkrijgen voor de ontginning van de percelen gelegen binnen de korte termijnvisie, waardoor een inrichtingsalternatief voor deze percelen zich niet voordoet. Voor de percelen op lange termijn kan het behoud van het huidige landgebruik als een inrichtingsalternatief beschouwd worden. Nadat het gebied ontgonnen is, wordt de waterplas terug opgevuld. Na de ontginning en de opvulling kan het terrein bijgevolg een nieuwe functie krijgen. Hierbij worden momenteel acht opties onderzocht in dit MER. Het betreft een volledige invulling volgens de nabestemmingen ‘landbouw’, ‘dagrecreatie’, ‘golf met overdruk natuurverweving’, ‘glastuinbouw’ en ‘waterski’. Daarnaast wordt ook de combinatie van golf en landbouw en twee combinaties van dagrecreatie en landbouw onderzocht. Andere combinaties van de onderzochte nabestemmingen worden niet uitgesloten.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 36 van 300 3 Juridisch-beleidsmatig kader

3.1 Overzicht bestaande juridische en beleidsmatige toestand In Tabel 3-1 worden de juridische en beleidsmatige randvoorwaarden opgesomd die in het kader van gelijkaardige plannen moeten worden nagegaan, samen met hun relevantie voor het voorgenomen plan, een korte bespreking en een verwijzing naar het hoofdstuk in dit rapport waar de randvoorwaarde van toepassing is. In bepaalde gevallen wordt er in deze kolom verwezen naar de ‘gestuurde ontwikkeling’: Gestuurde ontwikkeling beschrijft de evolutie van het studiegebied in de toekomst, rekening houdend met de evolutie onder invloed van plannen (zoals RUP’s, ontwikkelingsprojecten in de omgeving,…) en beleidsopties (zoals structuurplannen,…). In het MER wordt nagegaan of het voorgenomen plan bepaalde mogelijke wenselijke ontwikkelingsscenario’s niet hypothekeert of een knelpunt vormt.

Tabel 3-1 Juridische en beleidsmatige randvoorwaarden

Randvoorwaarden Inhoud Relevant11 Bespreking Hoofdstuk

RUIMTELIJKE PLANNING

Gewestplan Bodembestemming van de gronden in Ja Volgens het gewestplan bestaat het gebied uit Hfdst 2.1 Vlaanderen landschappelijk waardevol gebied. Het gewestplan is echter niet meer geldig in het gebied, maar werd vervangen door het APA Lochristi (zie verder)

BPA / APA Plan opgesteld door een stad/gemeente voor een Ja De huidige gronden van het bedrijf zijn gelegen in Hfdst 3.4 bepaald deel van het grondgebied van de het APA ‘Lochristi’ (M.B. 30/06/1994). stad/gemeente. De percelen binnen het huidig ontginningsgebied zijn hierin gelegen binnen ontginningsgebied met nabestemming dagrecreatie en sport. De percelen binnen de uitbreidingszones zijn hierin aangeduid als agrarisch landschappelijk waardevol gebied.

RUP Bestemmingswijziging ruimtelijke Nee Er zijn geen BPA’s of RUP’s geldend voor de / bestaande ontginningszone en de gewenste

11 Nee* randvoorwaarde mogelijk wel van belang bij de verdere projectontwikkeling binnen het plangebied, in de verdere vergunningsprocedure maar niet relevant op planniveau (omdat dit juridisch niet afdwingbaar is of wegens het ontbreken van voldoende detailleringsgraad/planuitwerking)

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 37 van 300 Randvoorwaarden Inhoud Relevant11 Bespreking Hoofdstuk uitvoeringsplannen uitbreiding.

Herbevestiging Agrarisch Gebied en De Vlaamse overheid stelt in de omzendbrief Ja Het plangebied bevindt zich volledig binnen het Discipline Mens - omzendbrief RO/2010/01 RO/2010/01 dat de mogelijkheden om dit gebied herbevestigd agrarisch gebied. Volgens het ruimtelijke voor andere functies dan de agrarische te geldende APA heeft een deel van het plangebied aspecten, ontwikkelen zullen worden beperkt. echter in de huidige situatie geen hinderaspecten landbouwbestemming. en gezondheid

Vlaamse Codex Ruimtelijke De VCRO bevat onder meer de procedures en ja Het RUP zal hiermee rekening dienen te houden Verdere Ordening en wijzigingen regels voor het bekomen van besluitvorming stedenbouwkundige vergunningen en het opmaken van ruimtelijke structuurplannen en uitvoeringsplannen.

B.VL.R. van 28 mei 2004 betreffende Bepalingen rond mobiliteitsstudie bij bepaalde nee Dit besluit is niet van toepassing op plannen. / de dossiersamenstelling van de plannen/projecten zijn hierin opgenomen aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning en wijzigingen

Omgevingsvergunning Het Omgevingsvergunningsdecreet (OV-decreet) ja De omgevingsvergunningsprocedure is van kracht Planbeschrijving werd definitief goedgekeurd op 25 april 2014 vanaf 23/02/2017. Discipline Water (B.S. 23 oktober 2014).

Verkaveling nee Er zijn geen verkavelingen gelegen in het / plangebied.

Gewestgrensoverschrijdende Verdrag van Espoo: nee Het onderzoeksgebied ligt op ca. 15km van de / effecten Verdrag inzake milieueffectrapportage in dichtstbijzijnde landsgrens. Er zijn geen relevante grensoverschrijdend verband (UNECE, 1991) grensoverschrijdende effecten te verwachten.

MILIEUHYGIENE

Bodemdecreet – Vlarebo Regelt de bodemsanering, potentiële Ja Binnen het plangebied werden er volgens de Discipline Bodem (uitvoeringsbesluit) verontreinigingsbronnen, historisch databank van OVAM (toestand 08/10/2015) geen verontreinigde gronden en grondverzet in bodemonderzoeken uitgevoerd. Ten westen en ten Vlaanderen. noordwesten zijn een aantal oriënterende

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 38 van 300 Randvoorwaarden Inhoud Relevant11 Bespreking Hoofdstuk bodemonderzoeken uitgevoerd. De afstand bedraagt minimaal 250 m. Voor de vergunningsplichtige activiteit ‘groeven en graverijen’ is geen periodiek oriënterend bodemonderzoek vereist.

Oppervlaktedelfstoffendecreet – Het decreet streeft naar duurzame ontwikkeling ja Het Vlaerop is algemeen van toepassing binnen het verschillende Vlareop (uitvoeringsbesluit) bij de ontginning van oppervlaktedelfstoffen. plangebied MER- disciplines Het besluit (Vlareop) bepaalt de regels tot uitvoering van het oppervlaktedelfstoffendecreet Vlarema (Het Vlaams Reglement Regelt het beheer en voorkomen van materialen Nee Het Vlarema is niet van toepassing op de gewonnen / betreffende het duurzaam beheer en afvalstoffen in Vlaanderen. Ook het grondstoffen. Het Vlarema is mogelijks wel van van materiaalkringlopen en aanwenden van afvalstoffen als grondstof wordt toepassing voor het opvullen van het afvalstoffen) hierin gereglementeerd. ontginningsgebied.

Vlarem II Hierin worden de algemene en sectorale Ja De Vlarem-voorwaarden zijn van toepassing op de verschillende voorwaarden beschreven waaraan mogelijke ontwikkelingen binnen het plangebied. MER- disciplines vergunningsplichtige activiteiten moeten voldoen. Daarnaast bevat dit besluit ook milieukwaliteitsnormen voor oppervlaktewater, grondwater, lucht, geluid en bodem.

WATER

Gewestelijke verordening De nieuwe verordening is in werking getreden ja Wordt in rekening gebracht bij de Discipline Water hemelwater op 1 januari 2014, voor de dossiers die vanaf die kwetsbaarheidsbenadering binnen het plan-MER. datum worden ingediend. Vooral op project niveau of binnen de verdere Besluit van de Vlaamse Regering van besluitvorming/ vergunningsaanvragen meer uit te 5 juli 2013 houdende vaststelling Deze gewestelijke stedenbouwkundige detailleren. van een gewestelijke verordening legt minimale voorschriften op, stedenbouwkundige verordening waarbij de gemeenten en provincies vrij zijn om inzake hemelwaterputten, strengere normen op hun grondgebied uit te infiltratievoorzieningen, vaardigen. buffervoorzieningen en gescheiden Deze stedenbouwkundige verordening gaat dan lozing van afvalwater en ook uit van het principe dat hemelwater in

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 39 van 300 Randvoorwaarden Inhoud Relevant11 Bespreking Hoofdstuk hemelwater eerste instantie hergebruikt moet worden, dan infiltreert in de bodem en als het niet anders kan, vertraagd wordt afgevoerd. Wet op de bescherming van Regelt de bescherming van oppervlaktewateren Ja De Damsloot, een geklasseerde waterloop van 2de Discipline Water oppervlaktewateren van het openbaar hydrografisch net en de categorie, doorkruist het plangebied. Een zijbeek territoriale zee tegen verontreiniging en legt de van de Damsloot bevindt zich op de grens van het kwaliteitsdoelstellingen vast voor alle KT- en LT-plangebied in het noorden. Deze oppervlaktewateren. waterloop is niet geklasseerd.

Besluit van de Vlaamse regering In dit besluit, als wijziging van Vlarem I en II, ja In de discipline oppervlaktewater wordt verwezen Discipline water voor wat betreft de wijziging van de wordt een wijziging opgenomen van de naar deze nieuwe milieukwaliteitsnormen. milieukwaliteitsnormen milieukwaliteitsnormen voor oppervlaktewater, waterbodems en grondwater.

Wet op de onbevaarbare Hierin wordt vastgelegd dat buitengewone ja De Damsloot, een geklasseerde waterloop van 2de Discipline Water waterlopen werken van wijziging van de waterlopen slechts categorie, doorkruist het plangebied. Een zijbeek kunnen uitgevoerd worden nadat hiervoor een van de Damsloot bevindt zich op de grens van het machtiging bekomen is vanwege de bevoegde KT- en LT-plangebied in het noorden. Deze overheid. waterloop is niet geklasseerd. De wet op de onbevaarbare waterlopen legt ook een 5m brede erfdienstbaarheidszone vast naast de waterloop.

Wet op de bevaarbare waterlopen Voor de bevaarbare waterlopen geldt o.a. een Neen Er zijn geen bevaarbare waterlopen gelegen in of in / besluit betreffende het toekennen van de nabijheid van het plangebied. vergunningen, het vaststellen en innen van retributies voor het privatieve gebruik van het openbaar domein van de waterwegen en hun aanhorigheden

Grondwaterdecreet Regelt de bescherming van het grondwater, het Ja (doch Vooral relevant op projectniveau indien er Discipline water gebruik ervan en het voorkomen en vergoeden beperkt eventueel bemalingen uitgevoerd dienen te van schade. De procedure voor het aanvragen op plan- worden in het kader van bouwwerken. van een vergunning voor de onttrekking van of niveau) Volgens VLAREM I Bijlage 1, rubriek 53.2, geldt voor infiltratie naar het grondwater, evenals voor het plangebied minstens meldingsplicht voor boringen naar grondwater, is geïntegreerd in bronbemaling. VLAREM (rubrieken 52 tot en met 55). Specifieke

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 40 van 300 Randvoorwaarden Inhoud Relevant11 Bespreking Hoofdstuk voorwaarden voor hoger genoemde activiteiten Volgens de milieuvergunningsaanvraag is er een zijn opgenomen in de hoofdstukken 5.52 tot en grondwaterwinning aanwezig binnen het met 5.55 van VLAREM II. plangebied. nee De afbakening van waterwingebieden en beschermingszones valt onder het besluit van 27 Het plangebied ligt niet in een invloedsgebied van maart 1985. een drinkwaterwaterwinning.

Polders en Wateringen Lokale openbare besturen die instaan voor nee Het plangebied is niet gelegen binnen de grenzen / integraal waterbeheer van de een polder of watering.

Decreet Integraal Waterbeleid Dit decreet is de implementatie van de Europese Ja Voor een activiteit die wordt onderworpen aan een Discipline Water Kaderrichtlijn Water in de Vlaamse wetgeving en milieueffectrapportage geschiedt de analyse en legt de doelstellingen, principes en structuren evaluatie van het al dan niet optreden van een vast voor een vernieuwd duurzaam waterbeleid. schadelijk effect op de kwantitatieve toestand van In dit decreet wordt o.m. de watertoets als het grondwater en de op te leggen voorwaarden instrument voor een integraal waterbeleid om dat effect te vermijden, te beperken, te opgenomen. herstellen of te compenseren in dit rapport. Dit decreet houdt eveneens in dat de schade door overstromingen zo veel mogelijk worden beperkt door oplossingen die aansluiten bij de natuur van het watersysteem (o.a. aanpak aan de bron en het voorzien van buffering voor overtollig water) en dat de nodige ruimte voor water planmatig wordt vastgelegd. De bestaande ontginningsvijver is deels aangeduid als mogelijk overstromingsgevoelig. Ten westen van de N445 komen nog mogelijk overstromingsgevoelige gebieden voor.

Uitvoeringsbesluit watertoets van Dit besluit geeft de lokale, provinciale en Ja In het MER worden de effecten op het Discipline water 12 december 2014 gewestelijke overheden, die een vergunning watersysteem op planniveau onderzocht en er in het MER moeten afleveren, richtlijnen voor de toepassing wordt aangegeven of herstel- en §”Samenvatting van de watertoets. D.m.v. de watertoets dient de compensatiemaatregelen nodig zijn. Elementen voor overheid na te gaan hoe het watersysteem zal de watertoets” in worden beïnvloed. het MER

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 41 van 300 Randvoorwaarden Inhoud Relevant11 Bespreking Hoofdstuk

Stroomgebiedbeheerplannen De organisatie van het rivierenbeleid gebeurt in ja Het plangebied is gelegen in het stroomgebied van Discipline Water beheerplannen. de Schelde – Beneden-Scheldebekken, meer bepaald in het deelbekken van de Scheldebeek. De stroomgebiedbeheerplannen 2016 – 2021 voor Schelde en Maas werden op 18/12/2015 goedgekeurd door de Vlaamse Regering en kunnen geraadpleegd worden via www.integraalwaterbeleid.be. Deze plannen bevatten maatregelen om de toestand van de waterlopen en het grondwater te verbeteren en om het overstromingsrisico te verminderen.

NATUUR

Natuurdecreet Dit decreet regelt het beleid inzake Ja Algemene bepalingen uit het Natuurdecreet, met Discipline natuurbehoud en vrijwaring van het natuurlijke ondermeer het stand-still beginsel en de zorgplicht Biodiversiteit milieu, inzake de bescherming, de ontwikkeling, zijn uiteraard van toepassing. het beheer en het herstel van de natuur en het natuurlijk milieu, inzake de handhaving en het ja In het Natuurdecreet zijn tevens bepalingen herstel van de daartoe vereiste milieukwaliteit opgenomen rond verboden te wijzigen en inzake het scheppen van een zo breed vegetaties/kleine landschapselementen. Dit wordt mogelijk draagvlak. in dit MER mee bekeken. Algemene maatregelen ter bescherming van de natuur dienen te worden opgevolgd. In de omgeving van de bedrijfssite komen geen Neen vogel- of habitaitrichtlijngebieden en geen Het decreet regelt tevens de procedure van de VENgebieden voor. Het dichtst bijgelegen afbakening van de Speciale Beschermingszones. habitatrichtlijngebied betreft ‘Schelde- en Het gebiedsgericht beleid houdt ook de Durmeëstuarium van de Nederlandse grens tot ontwikkeling van het Vlaams Ecologisch Netwerk Gent’ (BE2300006) op ca. 600 m ten westen. Het (VEN) en het Integraal Verwevings- en dichtst bijgelegen VEN-gebied ‘De Damvallei’ ondersteunend Netwerk (IVON) in. Het (GEN214) is op ca. 600 m ten westen gelegen. Dit natuurdecreet legt de voorschriften en geboden gebied is eveneens erkend natuurreservaat. in VEN en de Speciale Beschermingszones vast. Soortenbesluit Dit besluit regelt de soortenbescherming in Ja Algemene bepalingen uit het soortenbesluit zijn Discipline Vlaanderen. Het is een allesomvattend besluit van toepassing. Het voorkomen van beschermde Biodiversiteit dat de bescherming van zoogdieren, vogels, soorten in het studiegebied wordt verder in het reptielen, amfibieën, ongewervelde dieren,

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 42 van 300 Randvoorwaarden Inhoud Relevant11 Bespreking Hoofdstuk planten, korstmossen en zwammen regelt. Het MER nader omschreven. voorziet in de gedeeltelijke omzetting van zowel de Vogelrichtlijn als de Habitatrichtlijn.

Natuurreservaten Voor elk erkend natuurreservaat wordt een Neen Er zijn geen natuurreservaten gelegen binnen of in / beheerplan opgesteld. de nabije omgeving van het plangebied.

Bosreservaten Nemen van beschermings- en Nee Er zijn geen bosreservaten binnen of in de nabije / beheersmaatregelen omgeving van het plangebied gelegen.

Bosdecreet Heeft tot doel het behoud, de bescherming, de Neen Er liggen geen aaneengesloten bosstructuren in de Discipline aanleg, het beheer en het herstel van de bossen nabije omgeving van het plangebied. biodiversiteit en het natuurlijk milieu van de bossen te regelen. Voor het plaatselijk rooien van bomen dient een Het regelt o.a. compensatie van ontbossing. stedenbouwkundige- of kapvergunning te worden aangevraagd.

Natuurinrichting Heeft tot doel een gebied optimaal in te richten Nee Het onderzoeksgebied is niet gelegen binnen een / in functie van het behoud, het herstel en het natuurinrichtingsproject. beheer van natuur.

LANDSCHAP

Onroerenderfgoeddecreet Sinds 1 januari 2015 is het nieuwe Ja Het plangebied is niet gelegen binnen beschermde Discipline Onroerenderfgoeddecreet in werking. Vanaf dan landschappen en beschermde stads- of Landschap, (12/07/2013; B.S. 17/10/2013) en geldt één overkoepelende regelgeving voor dorpsgezichten. Er bevinden zich geen beschermde bouwkundig uitvoeringsbesluit (goedgekeurd monumenten, stads- en dorpsgezichten, monumenten in het plangebied. erfgoed en landschappen en archeologie. archeologie door Vlaamse Regering op Het plangebied is niet gelegen binnen een 16/05/2014) Het nieuwe onroerend erfgoeddecreet vervangt ankerplaats. drie voorgaande decreten (monumentendecreet van 1976, archeologiedecreet van 1993 en Het MER zal nagaan of er archeologische landschapsdecreet van 1996) en een wet uit 1931 vaststellingen zijn gebeurd binnen het plangebied. op het behoud van monumenten en Het MER zal rekening houden met het uitgebrachte landschappen. en nog uit te brengen advies van de bevoegde Met de definitieve goedkeuring van het nieuw administraties en indien nodig milderende decreet onroerend erfgoed door de Vlaamse maatregelen/randvoorwaarden opleggen. regering is ook de Conventie van Malta (ook wel het Verdrag van Valetta genoemd) in Vlaamse

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 43 van 300 Randvoorwaarden Inhoud Relevant11 Bespreking Hoofdstuk regelgeving omgezet. Om de Conventie van Malta verder te implementeren in de Vlaamse regelgeving is een volledig nieuw archeologisch traject nodig. Daarin spelen erkende archeologen een cruciale rol. Het hoofdstuk Archeologie van het Onroerenderfgoeddecreet is in werking getreden op 1 juni 2016. Ruilverkaveling Een ruilverkaveling herschikt landbouwpercelen Nee Het plangebied is niet binnen een / binnen een vooraf afgebakend gebied. ruilverkavelingsproject gelegen.

Landinrichting Heeft tot doel de inrichting van landelijke Nee Het plangebied is niet binnen een / gebieden te realiseren overeenkomstig de landinrichtingsproject gelegen. bestemmingen toegekend door de ruimtelijke ordening.

Regionale Landschappen Hier kunnen openbare besturen, diensten en Nee Het plangebied maakt geen deel uit van een / verenigingen elkaar ontmoeten en samenwerken regionaal landschap. aan de ontwikkeling van de streek.

GELUID

Besluit van de Vlaamse Regering van Dit besluit zet de Richtlijn 2002/49/EG van het Ja Wordt rekening mee gehouden in het plan-MER. Discipline Geluid 22/7/2005 inzake de evaluatie en de Europese Parlement en de Raad van 25/6/2002 beheersing van het omgevingsgeluid inzake de evaluatie en de beheersing van en tot wijziging van het besluit van omgevingslawaai om door titel II van het VLAREM de Vlaamse Regering van 1/6/1995 aan te passen houdende de algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne

Discussienota LNE, 19/09/2008 Voorlopige toetsing voor geluid ten gevolge van ja Dit wordt meegenomen binnen de optiediscipline Discipline Geluid wegverkeer en spoorverkeer. De geluid. gedifferentieerde referentiewaarden worden gehanteerd in afwachting van een wettelijk toetsingkader en vervangen de richt- en maximale waarden opgenomen in het ontwerp- KB van 1991

BELEIDSPLANNEN

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 44 van 300 Randvoorwaarden Inhoud Relevant11 Bespreking Hoofdstuk

Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen Geeft de richtlijnen weer van het toekomstig Ja Zie bespreking in § 3.3.1. randvoorwaarden (23/09/97, herziening 2004 en 2011) gebruik van de ruimte in Vlaanderen. Een van de en gestuurde doelstellingen is het behoud en waar mogelijk ontwikkeling versterking en de uitbreiding van de nog resterende open ruimte.

Provinciaal Ruimtelijk Structuurplan Geeft de hoofdlijnen weer van het ruimtelijk Ja Zie bespreking in § 3.3.2. randvoorwaarden beleid dat de provincie Oost-Vlaanderen wil en gestuurde voeren. ontwikkeling

Gemeentelijk Ruimtelijke Geeft de hoofdlijnen weer van het ruimtelijk Ja Zie bespreking in § 3.3.3. randvoorwaarden Structuurplan beleid dat de betreffende gemeente wil voeren.

Vlaams Klimaatbeleidsplan 2013- Het plan bestaat uit een overkoepelend luik en Ja Het project zal hiermee, waar relevant en mogelijk, randvoorwaarden 2020 twee deelplannen: het Vlaams Mitigatieplan rekening dienen te houden (VMP), om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen, en het Vlaams Adaptatieplan (VAP) om de effecten van de klimaatverandering in Vlaanderen op te vangen.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 45 van 300 3.2 Overzicht juridische voorgeschiedenis De waterplas is in de jaren ‘60 van de vorige eeuw, in functie van benodigde zanden voor de aanleg van de toenmalige E3 (nu E17) ontstaan door vergunde ontginning. Op het gewestplan werd het gebied aangeduid als ontginningsgebied met nabestemming groengebied en waterwingebied. De firma Meganck verkreeg de eerste milieuvergunning om verder zand te ontginnen op 13/09/1985. Nadien breidde de zandwinning systematisch uit. Door het APA van Lochristi (MB 30.06.1994) werd het gebied herbestemd tot ‘ontginningsgebied’ met nabestemming ‘dagrecreatie en sport’ en overdruk ‘waterwingebied’. In 1997 werd door Ecolas NV een milieueffectrapport opgesteld voor de zandwinning, waarbij volgende 2 aspecten aan bod kwamen: - het exploiteren van het zandontginningsgebied dat op het APA van Lochristi is aangeduid tot een diepte van 21 à 23 m in plaats van de oorspronkelijke 11 m; - de uitbreiding van het ontginningsgebied in zuidwestelijke richting voor de percelen 702, 726, 721, 722, 728, 737b, 733a en 739b wat een wijziging in het gewestplan en het APA met zich zou meegebracht hebben. Dit MER werd in 1997 conform verklaard (AH/97/275). Het in het MER vermelde uitbreidingsgebied werd door de toenmalige Afdeling Natuurlijke Rijkdommen en Energie weerhouden als nieuw ontginningsgebied in het kader van de herschikking en de bevoorradingsproblematiek. Naar aanleiding van de milieuvergunningsaanvraag werd op 10 september 1997 een hoorzitting gehouden voor omwonenden. Tijdens deze hoorzitting werd aangedrongen op het afschermen van de woningen van de Brandstraat door middel van beplantingen. Tevens werd de vraag gesteld over de aanleg van bufferbermen. Op 17/06/1998 werd een milieuvergunning verleend voor het eerste onderdeel behandeld in het MER. Voor de uitbreiding van het ontginningsgebied werd de vergunning geweigerd. De verleende vergunningen hadden 02/12/2002 als einddatum. Op 04/05/1998 werd een stedenbouwkundige vergunning afgeleverd voor het ontginnen door uitbreiding met bijkomende percelen en verdieping van reeds ontgonnen percelen. In 2001 werd dan ook een MER opgesteld voor de hernieuwing van een vergunning voor de verdere exploitatie. Op 29 augustus 2002 verkreeg de THV Meganck-Collewaart NV/Trans Meco NV/Megaco NV een hernieuwing van de milieuvergunning om de zandwinning verder te exploiteren voor een termijn van 20 jaar. Daarnaast beschikt de exploitant over een milieuvergunning om de put op te vullen met niet- verontreinigde uitgegraven bodem. Oorspronkelijk was het de bedoeling om de put gedeeltelijk op te vullen met de aanleg van bufferbermen, een groenzone en plasbermen. De milieuvergunning van de Bestendige Deputatie van 26 juli 2007 voorziet in een bijna integrale opvulling van het oostelijk deel van de ontginningsput. Op 16 oktober 2007 werd een stedenbouwkundige vergunning afgeleverd voor de gedeeltelijke opvulling van de zandwinningsput (zone 1). Op 13.10.2011 werd het GRS van Lochristi goedgekeurd. Binnen dit GRS werd het ontginningsgebied als dusdanig behouden, alsook de nabestemming ervan, namelijk recreatie. Tevens werd de uitbreiding in zuidelijke en westelijke richting voorzien. Voor de ontginning van fase 3 (noordoostelijke percelen 790, 791, 792, 803, 804, 805, 806, 807 en 807/2 en de percelen in het noorden 747A en 474/2A met een totale oppervlakte van ca. 4 ha) en de latere opvulling van de waterplas na ontginning werd in maart 2012 een bouwvergunningsaanvraag ingediend bij de gemeente Lochristi. Deze werd verkregen op 17.07.2012. Voor de percelen 793a en 801b werd een stedenbouwkundige vergunning afgeleverd op 29.01.2013 (ontginning en heropvulling na ontginning). Eveneens werden voor deze bijkomende ontginningen de nodige milieuvergunningen verleend (25.08.2011 en vergunningsprocedure in afronding). In het kader

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 46 van 300 van deze laatste vergunningsprocedure werd op 2 oktober 2012 een bewonersvergadering gehouden waarop alle omwonenden aanwezig waren. Hierop werden enkele bezorgdheden m.b.t. geluid en trillingen geformuleerd. Bij de dienst Natuurlijke Rijkdommen (thans ALBON) werd een uitbreiding van het ontginningsgebied in zone 4 meermaals aangekaart. Dit gebeurde o.m. in het kader van een bevraging bij de exploitanten van ontginningen in Vlaanderen met als doel de behoefte aan zand op termijn in te schatten en als voorbereiding op de latere afbakening van de bijzondere oppervlaktedelfstoffenplannen ter uitvoering van het Oppervlaktedelfstoffendecreet van april 2004. Naar aanleiding van het afgeleverde planologisch attest werd voor de ontginning en opvulling van de percelen op korte termijn een stedenbouwkundige vergunning verkregen op 17/11/2015 en een milieuvergunning op 04/02/2016. Verder is er reeds een plenaire vergadering geweest over het voorontwerp van het RUP op 26/02/2016), gezien na een goedgekeurd planologisch attest, het betrokken bestuursorgaan verplicht is om binnen het jaar na afgifte van het planologisch attest een voorontwerp-RUP op te maken.

3.3 Structuurplannen als randvoorwaarden 3.3.1 Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV) (23/09/97, herziening 2004 en 2011) Bron: Ontheffingsdossier ‘Uitbreiding zandwinning Beervelde – Lochristi’ (2013) Het zandwinningsgebied te Beervelde behoort volgens het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen tot de groep ‘ontginningen van de Vlaamse Vallei, Schelde en Leie-Vallei’. In het RSV worden een aantal principes met betrekking tot de keuze van de locatie voorgesteld: • het tijdig afstemmen van de keuze van de locatie op het beleid van de andere overheidssectoren van het buitengebied; • het afstemmen van de locatiekeuze voor nieuwe ontginningen op de nabestemmingsmogelijkheden en dus op de ruimtelijke potenties van het gebied; • het onderzoeken van ontginning in de voor natuur, bos en landbouw belangrijke gebieden op voor waarde dat: - ze na ontginning structuurondersteunend of structuurversterkend kunnen zijn; - de reële behoefte aan het delfstoftype kan aangetoond worden; - afwegen van de nabestemming in functie van de nabestemming van de ontginningsgebieden binnen dezelfde delfstoffenzone; - de schaal van de ontginning aansluit bij het landschap; - de omvang van de ontginning voldoende mogelijkheden en garanties biedt met betrekking tot de realisatie van een gepaste nabestemming; - de omvang van de ontginning de structuur en de functie van de structuurbepalende component niet aantast; • het mobiliteitsprofiel van de locatie afgestemd is op het bereikbaarheidsprofiel van de ontginningsactiviteit. Principes met betrekking tot nabestemming en herinrichting van ontginningen kunnen zijn: • het afwegen van de nabestemming in functie van de nabestemming van de ontginningsgebieden binnen dezelfde delfstoffenzone; • het afstemmen van de nabestemmings- en herinrichtingsmogelijkheden op de bestaande natuurlijke en agrarische structuur en desgevallend op de stedelijke structuur (stadsrandfunctie) en op de bevolkingsconcentratie (recreatiefunctie);

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 47 van 300 • het onderling afstemmen van de diepte en de oppervlakte van de ontginningsactiviteiten en de nabestemming; • het minstens behouden of ontwikkelen van de natuur- en landschapswaarden bij elke nabestemming; Tijdens de ontginning is het noodzakelijk dat op een zorgzame wijze de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving wordt gerespecteerd en de herinrichting gefaseerd wordt aangepakt onmiddellijk gevolgd door de volledige nabestemming. De nabestemming en herinrichting moeten worden ingepast in het ruimtelijk beleid voor het gebied. Het nabestemmen en herinrichten van ontginningsgebieden zijn in dit opzicht middelen of instrumenten om de ruimte te structureren, met als doel de structuurbepalende functies te versterken en zodoende een landschap met ruimtelijke kwaliteit te realiseren. Vergunningen voor ontginningen bevatten steeds voorschriften met betrekking tot de uitbating (diepte, vorm, afwerking, fasering, einddatum,…) in functie van de te realiseren nabestemming en herinrichting. Wat betreft de huidige ontginningszone zijn vergunningen afgeleverd die in de lijn liggen van de nabestemming volgens het APA, met name dagrecreatie en sport. De vergunningen bepalen de aard van de gronden waarmee de waterplas na ontginning mag worden opgevuld. In uitvoering van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV) stelt de Vlaamse overheid een ruimtelijke visie op voor landbouw, natuur en bos voor de regio. Deze visie zal de basis vormen voor het opmaken van concrete afbakeningsplannen voor landbouw-, natuur- en bosgebieden. Het plangebied is gelegen binnen herbevestigd agrarisch gebied ‘Landbouwgebied tussen Gent en regio Waasland, deelruimte 1 Vlaamse Vallei’. Echter, de herbevestiging heeft enkel betrekking op die percelen die een agrarische bestemming hebben. Percelen die binnen de perimeter vallen maar die geen agrarische bestemming hebben, behouden hun bestemming. Gezien het huidige ontginningsgebied geen agrarische bestemming heeft volgens het APA, is het HAG hier dan ook niet van toepassing. Tenslotte kan vermeld worden dat de gewenste ruimtelijke structuur in kader van het AGNAS-proces landbouw en/of glastuinbouw voorziet (met behoud/versterken van KLE’s) ter hoogte van het plangebied. Het voorgenomen RUP zal gebaseerd worden op o.a. de voorgenoemd principes van het RSV.

3.3.2 Provinciaal Ruimtelijk Structuurplan Oost-Vlaanderen (PRSOVL) Bron: Aanvraag planologisch attest (2015) en ontheffingsdossier ‘Uitbreiding zandwinning Beervelde – Lochristi’(2013) Binnen het Provinciaal Ruimtelijk Structuurplan zijn er geen algemene vermeldingen met betrekking tot ontginningsgebieden. Bij het aspect ‘recreatielandschappen’ worden zones voor lokale watersport rond ontginningsputten vermeld. Het openruimte-areaal in de provincie is beperkt en staat onder druk. Er dient gezocht te worden naar een evenwicht tussen de verschillende openruimte-functies (landbouw, toerisme, …). De provincie wenst de bestaande landbouw te behouden en te versterken. Inzake de recreatief-toeristische infrastructuur worden gebieden van primair toeristisch-recreatief belang gedefinieerd. De gebieden van primair toeristisch-recreatief belang zijn alle stedelijke gebieden, het E17-netwerk, de specifieke economische knooppunten en het provinciaal domein Puyenbroeck met de omgeving in -Lochristi-Lokeren. De uitbreiding van bestaande en de inplanting van bijkomende hoogdynamische toeristisch- recreatieve infrastructuren in de gebieden van primair toeristisch-recreatief belang worden vastgelegd in provinciale ruimtelijke uitvoeringsplannen. Concreet met betrekking tot het plangebied wordt de huidige nabestemming van dagrecreatie voor het gebied bevestigd.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 48 van 300 3.3.3 Relatie van het voorgenomen plan met het Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan Lochristi (B.D. 13/10/2011) Bron: Aanvraag planologisch attest (2015) en ontheffingsdossier ‘Uitbreiding zandwinning Beervelde – Lochristi’(2013) Het GRS Lochristi werd door de deputatie van de provincie Oost-Vlaanderen goedgekeurd op 13 oktober 2011. Binnen het structuurplan wordt de ontginning beschreven als verder te zetten binnen de bestaande zone en verder uit te breiden in zuidwestelijke richting. In het richtinggevend gedeelte van het GRS van Lochristi wordt als nabestemming voor het ontginningsgebied ‘zone voor dagrecreatie en sport’ voorzien. Deze nabestemming wordt positief beoordeeld omdat er hierdoor op lange termijn kan worden tegemoet gekomen aan de stijgende vraag naar recreatiegebieden in de gemeente.

Figuur 3-1: Ontginningsgebieden in de gemeente Lochristi Na stopzetting van de ontginningsactiviteiten in voornoemde zone heeft de gemeente een grote oppervlakte recreatiegebied bij. Vermoedelijk wordt de ontginningsactiviteit niet voor het einde van de planperiode (2017) stopgezet en kan er dus niet worden voorspeld welke behoeften er zich dan gaan voordoen. In het GRS worden geen definitieve suggesties gedaan qua nabestemming van het gebied. Gezien de grote oppervlakte van de ontginningszone, is volgens de gemeente, een gecombineerde nabestemming meer wenselijk (natuurontwikkeling en een deel van het gebied openstellen voor recreatie). Omwille van subsidiariteit kunnen de beleidsopties enkel als suggestie naar het Vlaams gewest worden meegegeven. Ten aanzien van ontwikkelingsperspectieven van de recreatieve infrastructuur in de gemeente worden volgende ruimtelijke beleidslijnen vooropgesteld: - Ondersteunen van recreatieve ontwikkelingen in of aansluitend bij kernen; - Gebiedsgericht beleid naar verspreide recreatieterreinen in de open ruimte. Binnen het richtinggevend deel m.b.t. de gewenste agrarische structuur wenst men het tegengaan van aantastingen en versnippering van homogene agrarische gebieden.

3.4 Algemeen plan van aanleg (APA) Lochristi Bron: Aanvraag planologisch attest, 2015 Volgens het op vandaag geldige APA van Lochristi (MB 30.06.1994) is de bestaande ontginningszone gelegen in ‘ontginningsgebied’ met nabestemming ‘dagrecreatie en sport’ en overdruk ‘waterwingebied’ en is de gewenste uitbreiding gelegen in ‘agrarisch landschappelijk waardevol gebied’, zie ook bijlage 5.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 49 van 300 Uit contacten met de TMVW3 is gebleken dat de zandwinningsput te Beervelde niet onmiddellijk geschikt bevonden is als waterwingebied (Eolas, 2001). De reden hiervoor is technisch economisch van aard, met name de grote afstand voor de ‘feeder’ en de kostprijs voor waterwinning. De bestemming voor waterwinning is bijgevolg de facto voorbijgestreefd. Gezien de zandwinningsput niet onmiddellijk geschikt wordt geacht als waterwingebied blijft enkel de nabestemming ‘dagrecreatie en sport’ tot de mogelijkheden.

Figuur 3-2: Uitreksel APA (Bron: Planologisch attest, 2015)

3.5 Oppervlaktedelfstoffen decreet Bron: Aanvraag planologisch attest, 2015 De ontginning van oppervlaktedelfstoffen (m.u.v. grind) wordt geregeld door het oppervlaktedelfstoffendecreet van 4 april 2003. Art. 4 van dit decreet bepaalt dat voor elk samenhangend oppervlaktedelfstoffengebied een bijzonder oppervlaktedelfstoffenplan (BOD) zou opgemaakt worden. Het BOD had als doelstelling om per oppervlaktedelfstoffenzone, zoals opgenomen in het RSV en op basis van een realistische en onderbouwde behoeftebepaling, te komen tot een afbakeningsproces dat op basis van economische, geologische, ruimtelijke en ecologische afwegingen een programmatie vaststelt van winning in concreet vastgestelde ontginningsgebieden. Op 13 oktober 2010 besliste het Vlaams Parlement in een resolutie om de Bijzondere oppervlaktedelf- stoffenplannen te schrappen als planfiguur en te vervangen door delfstoffennota’s. De besluitvormingsprocedures van Bijzondere oppervlaktedelfstoffenplannen werden bijgevolg stopgezet. De nota’s zijn gebaseerd op ontwikkelingsperspectieven voor een termijn van minimaal 25 jaar. Het ontwerp van de oppervlaktedelfstoffendnota Zand in Vlaanderen werd toegelicht en besproken op een interkabinettenwerkgroep op 31 januari 2013. Het ontwerp zal worden aangevuld met de resultaten van een studieopdracht die werd gegeven aan het Steunpunt Duurzaam Materiaalbeheer om te onderzoeken in welke mate mogelijke innovatieve technologieën op korte en middellange termijn de toekomstige behoefte aan primaire zanden zouden kunnen inperken. Momenteel (december 2017) bestaat er echter nog altijd geen goedgekeurde oppervlaktedelfstoffennota Zand.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 50 van 300 3.6 Bijzonder oppervlaktedelfstoffenplan (BOD) Zand in Oost-Vlaanderen Bron: Aanvraag planologisch attest, 2015 In uitvoering van het delfstoffendecreet van 4 april 2003 wordt het oppervlaktedelfstoffenplan geconcretiseerd door bijzondere oppervlaktedelfstoffenplannen of BOD’s. Deze BOD’s duiden de mogelijke locaties aan voor toekomstige ontginningen. De definitieve vastlegging gebeurt door een ruimtelijk uitvoeringsplan met bijhorende planologische voorschriften. Sinds 15.09.2006 is het studiebureau Synerca aangesteld om voor Oost-Vlaanderen het voorontwerp te maken van de bijzondere oppervlaktedelfstoffenplannen voor zand. Het voorontwerp van het Bijzonder oppervlaktedelfstoffenplan Zand in Oost-Vlaanderen dateert van maart 2007 (Willems & Dierickx, Syncera, in opdracht van LNE Dienst Natuurlijke Rijkdommen). Dit document is niet officieel bekrachtigd. In dit voorontwerp BOD Zand in Oost-Vlaanderen wordt de behoefte aan zanden geraamd en geconfronteerd met de aanbodmogelijkheden. De bestaande ontginningsgebieden, uitbreidingsvoorstellen en nieuwe locatievoorstellen worden bepaald en geëvalueerd met het oog op de behoeftes geëxtrapoleerd over 25 jaar. Hierbij worden de effecten van de ontginning en herstructurering beoordeeld op vlak van milieu. Voor de voorliggende zandwinning die in het BOD omschreven wordt als de zandwinning van Ertbuurhoek, wordt het behouden en een uitbreidingszone van 8,89 ha voorgesteld, corresponderend met een bruto reserve van ongeveer 1,6 miljoen m³ wat overeenkomt met ongeveer 765.000m³ te commercialiseren zand, rekening houdend met de noodzakelijke veiligheidszone en ongeveer 20% niet commercialiseerbaar slib en zandsteen. Hierbij wordt de uitbreiding als ruimtelijk-structureel inpasbaar beoordeeld. Deze voorgestelde uitbreiding betreft het zuidelijke deel van fase 4 (zie hoger). De ontginning van het uitbreidingsvoorstel wordt in het BOD als haalbaar geacht, mits rekening wordt gehouden met volgende aanbevelingen: - Ontginning in den natte, zoals het aanliggende ontginningsgebied; - Verder onderzoek naar geluidshinder en rustverstoring voor 1 woning; - Het gebied kent volgens de landbouwtyperingskaart een matige waardering. Tevens is het gebied gelegen in verbindingsgebied met waardevolle verruigde graslanden. De realisatie van nabestemming agrarisch gebied wordt voorgesteld, met weilanden waarbij KLE gestimuleerd worden. Bij het herstellen van de loop van de Mostbeek, na ontginning, dient ook de begeleidende bomenrij heraangelegd te worden. - Uitsluiten van een landbouwbedrijf uit de perimeter. In de toekomst zullen er geen Bijzondere Oppervlaktedelfstoffenplannen meer opgemaakt worden. In afwachting van de opmaak van een delfstoffennota zand in Vlaanderen engageerden de bevoegde ministers voor de natuurlijke rijkdommen en ruimtelijke ordening er zich toe om voor een aantal welbepaalde gebieden een gewestelijk RUP op te maken in functie van de zandbevoorrading op middellange termijn.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 51 van 300 4 Algemene methodologische aspecten

4.1 Overzicht van de te onderzoeken milieudisciplines Hieronder worden de verschillende delen die in de effectenstudie (in hoofdstuk 5) aan bod zullen komen, gedefinieerd. Volgende aspecten zullen in het MER beschreven worden: • Bodem • Water • Geluid en trillingen • Lucht (optiediscipline) • Biodiversiteit • Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie • Mens-mobiliteit (optiediscipline) • Mens - ruimtelijke en sociaal organisatorische aspecten.

Verder worden de aspecten “atmosfeer”, “licht”, “warmte” en “straling” niet afzonderlijk besproken in dit MER aangezien er geen significante effecten verwacht worden. De discipline klimaat komt niet als afzonderlijke discipline aan bod in het MER. In het MER wordt wel een “klimaattoets” opgenomen.

4.2 Opbouw per milieudiscipline

Afbakening van het studiegebied In principe wordt voor iedere discipline een aparte afbakening van het studiegebied gemaakt. Maar voor heel wat (deel)disciplines beperkt het studiegebied zich tot het voorgenomen plan zelf en haar directe omgeving. Het studiegebied kan aldus grosso modo bepaald worden tot op ca. 200 m van de grens van het voorgenomen plan. Voor de discipline geluid komt deze afstand tot de terreingrens overeen met de wettelijk vastgelegde beoordelingsafstand uit Vlarem. Voor het aspect mens – mobiliteit, en voor de daarvan afgeleide effecten qua geluid en lucht, is het studiegebied zeker ruimer. Het omvat alle wegen waar significante wijzigingen in verkeersintensiteit (kunnen) optreden ten gevolge van de bijkomende verkeersattractie van en/of de gewijzigde verkeerscirculatie in en rond het voorgenomen plan. Ook voor de effectgroepen perceptieve kenmerken (discipline landschap) en beeld- en belevingswaarde (discipline mens) is de invloedssfeer van het voorgenomen plan ruimer: het omvat het hele gebied waarbinnen een visuele impact verwacht kan worden van de geplande ontwikkelingen.

Referentietoestand Dit is de toestand van het plangebied waarnaar gerefereerd wordt in functie van de effect- beoordeling. Enerzijds beoogt het planvoornemen een bevestiging van het huidige ontginningsgebied en een herbestemming van landbouwgebied naar ontginningsgebied ter hoogte van de uitbreidingszones op korte en lange termijn. Anderzijds zal het voorgenomen RUP een nabestemming vastleggen voor het volledige plangebied. • Effecten van de ontginning en opvulling In het MER zal de bestaande planologische toestand als referentie genomen worden voor de toetsing van de effecten van de ontginnings- en opvullingsactiviteiten. Dit betekent dat er binnen het huidige ontginningsgebied geen bestemmingswijzing optreedt, en dat de huidige activiteiten

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 52 van 300 hier kunnen verder gezet worden. Ter hoogte van de uitbreidingszones zullen de mogelijke effecten van de geplande bestemmingswijziging van landbouwgebied naar ontginningsgebied beoordeeld worden12. Er wordt opgemerkt dat binnen het plangebied de beschreven planologische toestand overeenstemt met de feitelijke toestand op het terrein. • Effecten ten gevolge van de geplande nabestemming De beoordeling van de geplande nabestemming zal gebeuren ten opzichte van de huidige (na)bestemming. Dit betekent dat alle beschouwde nabestemmingen in de geplande toestand ter hoogte van het huidige ontginningsgebied zullen beoordeeld worden ten aanzien van de huidige nabestemming dagrecreatie en sport. Ter hoogte van de uitbreidingszones op korte en lange termijn zullen alle beschouwde nabestemmingen in de geplande toestand beoordeeld worden ten opzichte van de huidige bestemming landbouw. Indien geen recente gegevens beschikbaar zijn voor bepaalde disciplines, zal de deskundige de beschikbare gegevens actualiseren (door bijkomende metingen, door veldwerk of door extrapolatie) indien hij dit nodig acht omwille van mogelijke significante wijzigingen in de tijd. In het MER en in de eindsynthese worden de voor- en nadelen van het voorgenomen plan t.o.v. de referentietoestand besproken onder de vorm van een beschrijving en een cijfermatige beoordeling. Ook in de referentietoestand kunnen er zich knelpunten voordoen. Bij de beoordeling van de geplande toestand zal bijgevolg rekening worden gehouden met de mogelijke knelpunten die zich reeds in de bestaande toestand kunnen voordoen.

Ontwikkelingsscenario’s De geplande projecten in de omgeving van het voorgenomen plan worden in de milieubeoordeling meegenomen als ontwikkelingsscenario’s. De focus ligt daarbij op hun cumulatieve effecten met de effecten van het voorgenomen plan zelf.

Geplande situatie en beoordeling effecten De geplande situatie is de toestand van het studiegebied na uitvoering van het voorgenomen plan, en dit zonder rekening te houden met eventuele milderende maatregelen/aanbevelingen. De beoordeling van de effecten gebeurt o.b.v. expert judgement en is – waar mogelijk – gebaseerd op cijfermatige gegevens. Onder ‘Methodiek effectvoorspelling en –beoordeling’ wordt voor elke discipline aangegeven op basis van welke criteria en op welke wijze de beoordeling van de effecten gebeurt. In een MER gebeurt steeds minstens een vergelijking van de geplande situatie met de referentiesituatie. Deze vergelijking kijkt naar het verschil tussen een situatie waarbij het plan of project niet wordt uitgevoerd en een situatie waarbij dit wel het geval is. Het verschil tussen beide geeft aan hoe groot de impact van het plan of project is. In een plan-MER worden enkel de mogelijke effecten in de exploitatiefase en de permanente effecten in de aanlegfase besproken. Tot de exploitatiefase van het voorgenomen plan behoren: • De exploitatiefase van de bestemming ontginningsgebied (= effecten tijdens de ontginning en opvulling; • De exploitatiefase van de onderzochte nabestemmingen. Dit betekent dat de mogelijke tijdelijke effecten tijdens de aanlegfase van de mogelijke nabestemmingen niet worden beoordeeld (vb. geluidshinder tijdens de aanlegfase, bijkomend verkeer tijdens de aanlegfase,…). Voor dit plan-MER zullen, daar waar relevant, wel de mogelijke effecten van de ontginnings- en opvullingsactiviteiten op de mogelijke nabestemmingen besproken worden. De toekomstige nabestemming zal vergeleken worden met de huidige (na)bestemming. De huidige (na)bestemming bestaat uit landbouw ter hoogte van de uitbreidingzones en dagrecreatie en sport

12 Er kan wel opgemerkt worden dat voor de ontginning en opvulling van de percelen op korte termijn ondertussen reeds een stedenbouwkundige en een milieuvergunning werd verkregen en dat de ontginning van de percelen op korte termijn ondertussen al is aangevangen.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 53 van 300 ter hoogte van het huidige ontginningsgebied. Na uitvoering van het voorgenomen plan dient rekening gehouden te worden met 5 mogelijke nabestemmingen waarbij verondersteld wordt dat het volledige plangebied ingevuld wordt volgens deze nabestemming, met name landbouw, dagrecreatie, golf met overdruk natuurverweving, glastuinbouw of waterski. Het MER houdt telkens rekening met een 100% invulling van het plangebied volgens de beschouwde bestemming. Deze 100% invulling kan dan als een worst-case beschouwd worden. Indien er geen aanzienlijke effecten te verwachten zijn bij de worst-case, dan zal een combinatie van één of meerdere onderzochte nabestemmingen ook niet leiden tot een aanzienlijk effect. Het onderzoeken van mogelijke combinaties van de onderzochte nabestemmingen is bijgevolg enkel noodzakelijk indien bij de worst-case (100% invulling van het plangebied bij een bepaalde nabestemming) aanzienlijke effecten te verwachten zijn. Er worden naast 100% invulling volgens de 5 eerder vernoemde nabestemmingen toch ook drie realistische scenario’s van combinaties van nabestemmingen onderzocht in het MER: • Golf met overdruk natuurverweving (ca. 8 à 10 ha) in combinatie met landbouw op de overblijvende oppervlakte (ca. 51 à 53 ha); • Dagrecreatie ter hoogte van het huidige ontginningsgebied (ca. 45 ha), gecombineerd met de nabestemming landbouw op de uitbreiding (KT + LT) (ca. 16 ha); • Dagrecreatie ter hoogte van het huidige ontginningsgebied + ter hoogte van de uitbreiding op korte termijn (ca. 54 ha) gecombineerd met de nabestemming landbouw ter hoogte van de percelen op lange termijn.

Het waardeoordeel van het effect wordt met de termen ‘positief’ en ‘negatief’ uitgedrukt. Hierin worden nog gradaties onderscheiden, aangeduid met een aantal plus- en mintekens. Deze gradatie verloopt exponentieel.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 54 van 300 Een combinatie van deze elementen geeft verschillende mogelijkheden, samengevat in volgende matrix.

Omvang van Groot Matig Gering Neutraal het effect Waardeoordeel

significantie Positief negatief Positief negatief Positief negatief van de ingreep13 Zeer kwetsbaar +++ --- ++/+++ --/--- ++ -- 0 Matig kwetsbaar ++/+++ --/--- ++ -- + - 0 Weinig kwetsbaar +/++ -/-- + - +/0 -/0 0 3 tekens: aanzienlijk effect; 2 tekens: effect; 1 teken: beperkt effect, zowel positief als negatief Figuur 4-1 matrix van de waardeschaal en de effectbeoordeling Bij de effectbeoordeling zal er, waar mogelijk en relevant, gewerkt worden met kwetsbaarheden. Dit betekent dat er bij de bespreking van de referentietoestand per (deel)discipline wordt aangegeven waar zich de kwetsbare zones bevinden. Tijdens de effectbespreking dient dan nagegaan te worden of er effecten te verwachten zijn ter hoogte van deze kwetsbare zones. Onafhankelijk van de omvang of significantie (lees kwetsbaarheid) kan een effect optreden dat neutraal wordt beoordeeld wanneer de (deel)ingreep noch een positief noch een negatief effect teweegbrengt. De beoordeling van de effecten gebeurt o.b.v. expert judgement en is –waar dit mogelijk is- gebaseerd op cijfermatige gegevens. Onder de methodologie per discipline kan nog een verfijnd beoordelingskader zijn opgenomen (bijvoorbeeld voor geluid of verkeer).

Om een overzicht te krijgen van het belang van de verschillende effecten wordt voor elk effect volgende indelingswijze/scoretoekenning gehanteerd:

aanzienlijk negatief (-3) aanzienlijk positief (+3) negatief (-2) positief (+2) beperkt negatief (-1) beperkt positief (+1) geen significant / verwaarloosbaar effect (0) Op basis van de grootte van de cijfergegevens kan vervolgens snel afgeleid worden in hoeverre de deskundigen een effect als belangrijk beoordeeld hebben. Hierbij duidt een positieve score op een gewenst effect. Dit kan bv. een verhoging, een ondersteuning of een versterking van de betrokken eigenschap zijn. Een negatieve score wijst op een ongewenst effect. Dit kan bv. gaan om het verdwijnen, een verlaging of een aantasting van een bepaalde eigenschap. Voor elk relevant effect wordt een beoordelingskader geschetst dat zal gebruikt worden bij de bepaling van het significantieniveau. Op basis van de impactbeoordeling (van -3 tot +3) kan afgeleid worden in hoeverre het onderzoek naar een maatregel/aanbeveling noodzakelijk is en welke de impact is van de maatregel/aanbeveling

13 Ook de significantie kan een gradatie hebben of meer specifiek kan de graad van kwetsbaarheid (of de waarde van een gebied) als zeer kwetsbaar, matig kwetsbaar of weinig kwetsbaar ingeschat worden; zodat de combinatie van significantie van de ingreep (mate van kwetsbaarheid) en omvang van het effect een matrix oplevert die de klasse-indeling van ernst oplevert door de combinatie van “zeer kwetsbaar gebied” respectievelijk “matig kwetsbaar gebied” ... met respectievelijk “gering, matige of grote aantasting of omvang van effect”.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 55 van 300 (resterend effect): de milderende maatregelen/aanbevelingen worden gekoppeld aan de impactbeoordeling. In het richtlijnenboek milieueffectrapportage ‘Algemene methodologische en procedurele aspecten’ (oktober 2015) is een kader opgenomen waar de koppeling van effectbeoordeling met milderende maatregelen is gemaakt14.

Voor alle gevallen geldt: indien er geen milderende maatregelen voorgesteld kunnen worden dient dit gemotiveerd te worden. In het MER zal een onderscheid gemaakt worden tussen milderende maatregelen en aanbevelingen ter optimalisatie. Volgens de handleiding Milderende Maatregelen kunnen maatregelen met impactscore -1 of maatregelen die het resterend effect niet voldoende verkleinen soms beter als ‘aanbeveling’ worden opgenomen dan wel als ‘maatregel’. KOPPELING GRUP EN MER Er wordt de aandacht op gevestigd dat in de beschrijving van milderende maatregelen & aanbevelingen binnen de verschillende disciplines, er een onderscheid is gemaakt tussen het niveau van doorwerking van de gemaakte aanbevelingen (naar GRUP – project- en vergunningenniveau of andere instrumenten). De milderende maatregelen/aanbevelingen op niveau van het GRUP dewelke voortvloeien uit het MER-onderzoek zullen/kunnen aanleiding geven tot aanpassingen/verfijningen aan de bestemmingszones of stedenbouwkundige voorschriften van het GRUP. De maatregelen en aanbevelingen die moeten/kunnen doorwerken in het GRUP vallen qua uitvoering onder de verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer van het GRUP (zijnde Departement Omgeving). Aanbevelingen onder andere niveaus zoals vergunningen of andere instrumenten zijn niet uit te werken via het GRUP.

14 Richtlijnenboek algemene methodologische en procedurele aspecten, Tabel 11 pagina 98.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 56 van 300 Figuur: Onderscheiden types van maatregelen / aanbevelingen (in functie van het doorwerkingsniveau) (bron: handleiding Milderende maatregelen binnen het MER, Antea Group in opdracht van LNE, afd. MNE, dienst Mer, 2012) http://www.lne.be/themas/milieueffectrapportage/deskundigen/handleidingen-1

Zoals in voorgaande paragraaf staat vermeld, zal het plan-MER zich enkel toespitsen op de te verwachten permanente effecten. Dit neemt niet weg dat uit de effectbeoordeling aanbevelingen / aandachtspunten naar voor komen die zich niet meer op planniveau bevinden maar bijvoorbeeld wel relevant kunnen zijn op het niveau van de stedenbouwkundige vergunning / omgevingsvergunning (zoals bijkomende onderzoeksaspecten, terreinwerkzaamheden edm) of het flankeren beleid. Het MER zal hierin een onderscheid maken met de focus op maatregelen / aanbevelingen op het GRUP- niveau. - Op RUP niveau kunnen milderende maatregelen en aanbevelingen uit het plan-MER die als voorschrift van bestemming, inrichting en/of beheer in de verordenende voorschriften van het RUP kunnen worden ingeschreven, doorvertaald worden. In bepaalde gevallen bevat het plan-MER ook aanbevelingen die niet kunnen vertaald worden en bijgevolg niet kunnen opgenomen worden in het RUP. In de milieuverklaring - als onderdeel van de toelichtingsnota – wordt aangegeven hoe er met maatregelen en aanbevelingen is omgegaan. (bron: handleiding milderende maatregelen binnen het MER).

Samenvatting en besluit Na de analyse i.f.v. de verschillende milieuaspecten worden in een samenvatting en een eindbespreking de belangrijkste elementen van de studie tabelmatig weergegeven en besproken, samen met een globale evaluatie van het voorgenomen plan. In het geval van significante effecten wordt er gesproken van milderende maatregelen. Deze maatregelen zijn dwingend en moeten verplicht uitgevoerd worden om de significante effecten te verkleinen. In het geval van niet significante effecten worden er aanbevelingen geformuleerd om het voorgenomen plan milieuvriendelijker te maken.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 57 van 300 4.3 Ingreep-effect-schema Gebaseerd op de algemene locatiekarakteristieken en de planbeschrijving worden hieronder de belangrijkste mogelijke effecten die t.g.v. het voorgenomen plan redelijkerwijze kunnen verwacht worden in een overzicht weergegeven (zie Tabel 4-1).

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 58 van 300 Tabel 4-1: Ingreep-effectenmatrix: globale inschatting van de milieueffecten van het voorgenomen plan

Ingreep Direct effect Discipline Indirect effect Discipline

Ontginningsfase

Verwijderen vegetatie Elimineren van bestaande Biodiversiteit Versnippering / barrièrewerking Biodiversiteit biologische waarden Landschap Invloed op beleving Mens Wijzigen landschapsbeeld

Afgraven bovenste lagen Geluidsemissies Geluid en trillingen Invloed op beleving Mens Wijzigen bodem Bodem Invloed op avifauna Biodiversiteit Visuele impact Landschap Landbouw niet meer mogelijk Mens Vernietiging archeologisch erfgoed Archeologie

Ontginnen diepere lagen Verwijderen zand - Bodem en Invloed op stabiliteit groeve en omgeving Mens profielvernietiging grondwater Invloed op beleving Mens Invloed op grondwatertafel Invloed op avifauna Biodiversiteit Geluidsemissies Geluid en trillingen Vernietiging archeologisch erfgoed Archeologie

Aanwezigheid van Visuele impact Landschap Beleving Mens ontginningsgebied Wijziging landschapsstructuur Water

Transport van zand Geluidsemissies in/nabij de site Geluid en trillingen Invloed op beleving Mens Vrachtwagenverkeer op de Mens Rustverstoring Biodiversiteit ontsluitingsroutes Bodem Bodemverdichting Stofhinder

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 59 van 300 Opvullingsfase

Transport van grond Geluidsemissies in/nabij de site Geluid en trillingen Invloed op beleving Mens Vrachtwagenverkeer op de Mens Rustverstoring Biodiversiteit ontsluitingsroutes Bodem Bodemverdichting Water Stofhinder Wijziging in grondwaterregime

Lozen van water uit vijver Debietsverhoging Mostbeek Water naar Mostbeek

Nabestemming

landbouwgebied Herstel grond in functie van de Bodem Risico op bodem- en grondwaterverontreiniging Bodem en Grondwater nabestemming Grondwater Wijziging biologische waarde na afwerking Mens Mens-landbouw Landschap Biodiversiteit

Glastuinbouw Wijziging infiltratiemogelijkheden Water Barrièrewerking Biodiversiteit hemelwater en daarmee gepaard Vernatting / verdroging Mens gaande wijziging in grond- en oppervlaktewaterkwantiteit en – Rustverstoring Landschap kwaliteit Hinder Permanente verdichting + wijziging bodem Wijziging van landschap bodemkwaliteit Toename luchtverontreinigende componenten lucht Lichtproductie Landschapsbeeld landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 60 van 300 Dagrecreatie verwachte verkeer nav bestemming Bodem Risico op bodem- en grondwaterverontreiniging Bodem en Grondwater dagrecreatie, golf, waterski Golf met overdruk Grondwater Hinder voor omwonenden Mens natuurverweving Mogelijke geluidshinder / Geluid Wijziging van landschap Landschap rustverstoring nav bestemming waterski dagrecreatie, golf, waterski Mens Wijziging biologische waarde na afwerking Biodiversiteit Landschapsbeeld Fauna flora Positieve invloed op de functie recreatie Wijziging grondwaterregime Mens-landbouw Herstel grond in functie van de nabestemming

Aangezien het hier om hier om plan-MER en niet om een project-MER gaat, zullen tijdelijke milieueffecten in de aanlegfase (bv. effecten van werfverkeer) niet in detail besproken worden in het MER, maar volledigheidshalve worden ze wel vermeld in Tabel 4-1.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 61 van 300 4.4 Ontwikkelingsscenario’s 4.4.1 Autonome ontwikkeling Onder autonome ontwikkeling wordt verstaan: de ontwikkeling die het studiegebied zou doormaken waarbij geen juridische en beleidsmatige belangrijke randvoorwaarden meespelen en waarbij het gebied dus enkel gebonden is aan het normale sociaal-economisch gedrag van de mens. Autonome ontwikkelingen in de toekomst zijn nauw afhankelijk van de juridische toestand van het gebied, zoals weergegeven in de bestemmingsplannen en van lopende planontwikkelingen. 4.4.2 Gestuurde ontwikkeling Bij de beschrijving van de plannen/projecten in de regio die mogelijk een cumulatieve invloed kunnen hebben op de ontwikkeling, wordt een onderscheid gemaakt tussen plannen/projecten die in de onmiddellijke omgeving liggen en rechtstreeks invloed kunnen ondervinden of onder invloed staan en de andere die eveneens verder kunnen gelegen zijn en waar de invloed mogelijk cumulatief is op het vlak van mobiliteit. In dit MER wordt nagegaan of het voorgenomen plan bepaalde mogelijke wenselijke ontwikkelingsscenario’s niet hypothekeert of een knelpunt vormt. In de gemeenten Lochristi en zijn echter geen andere ontwikkelingen gepland/lopende in de buurt van het plangebied. Het plangebied is in het westen op ca. 570 m van het GRUP “Afbakening grootstedelijk gebied Gent”. De gewenste ontwikkeling binnen deelplan 22 (deelproject Gentbrugse Meersen Damvallei (6B)) van dit GRUP is natuurgebied in de omgeving van het plangebied. Gezien het plangebied op ruime afstand van dit GRUP gelegen is en ervan gescheiden wordt door de Dendermondsesteenweg, worden geen significante effecten verwacht door uitvoering van het voorgenomen RUP op de bepalingen van het GRUP “Afbakening grootstedelijk gebied Gent”.

Figuur 4-2: situering van het plangebied t.o.v. het GRUP Afbakening grootstedelijk gebied Gent

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 62 van 300 5 Beschrijving van de bestaande toestand, milieueffecten en maatregelen

5.1 Bodem 5.1.1 Afbakening van het studiegebied Het studiegebied voor de discipline bodem bestaat uit het plangebied en een zone van 200 m rondom, met aandacht voor die zones waar grondwerken kunnen plaatsvinden of waar tijdens de exploitatie nog een invloed op de bodem te verwachten valt. De geologische situatie wordt beschreven tot op een realistische aanname van de maximale diepte van de ontginningsput (de ontginningsdiepte wordt geschat op ca. 18 m). 5.1.2 Juridische en beleidsmatige context De juridische en beleidsmatige randvoorwoorden zijn vooral van belang voor het vervolgtraject, nl. bij de effectieve realisatie van het voorgenomen plan, maar worden hier volledigheidshalve vermeld. Bij uitgravingen zoals bedoeld in het Vlarebo (funderingen, ondergrondse constructies, parking,…) dient er een technisch verslag en een bodembeheerrapport opgesteld te worden als de uitgegraven bodem afkomstig is van een verdachte grond of als de totale uitgraving op een niet-verdachte grond meer dan 250 m³ bedraagt. Dit dient om te bewijzen dat de grond voldoet aan de voorwaarden voor het beoogde gebruik. Het technisch verslag wordt opgesteld door een erkende bodemsaneringsdeskundige en het bodembeheerrapport wordt afgeleverd door een erkende bodembeheerorganisatie. Op basis van het technisch verslag en een vergelijking van de bodemkwaliteit met de verschillende normen van het Vlarebo wordt bepaald of de bodem mag hergebruikt worden binnen de ’kadastrale werkzone’ en/of naar welke bodembestemmingstypes hij (buiten de kadastrale werkzone) al dan niet mag afgevoerd worden. Het bodembeheerrapport geeft de volledige transportketen weer van de bodem (oorsprong, transport, bestemming, vervoerder,…).

5.1.3 Methodologie

5.1.3.1 Methodiek beschrijving bestaande situatie Voor het beschrijven van de referentiesituatie baseert de deskundige zich op basisinformatie die ter beschikking is of kan worden gesteld. Voor het onderzoek naar de bodemgesteldheid, bodemkwaliteit en de geologie in het studiegebied wordt in het MER gebruik gemaakt van o.a.:

• geologische kaart van België; • bodemkaart van Vlaanderen voor de beschrijving van de bodemtypes; • website van de Databank Ondergrond Vlaanderen (http://dov.vlaanderen.be) met informatie omtrent boringen, peilputten, waardevolle bodems en/of grondwaterwinningen; • eventuele beschikbare boringen, sonderingsverslagen; • watertoetskaarten; • reliëfkaarten; • OVAM-databank met locatie van uitgevoerde bodemonderzoeken.

5.1.3.2 Methodiek effectvoorspelling en –beoordeling Het identificeren, meten en voorspellen van milieueffecten op of via de bodem gebeurt voornamelijk via de bodemkenmerken en –hoedanigheden. Aandacht binnen bodem zal uitgaan naar effecten van profielvernietiging, wijziging bodemgeschiktheid, structuurwijziging, grondverzet, wijziging bodemstabiliteit, erosie, wijziging bodemkwaliteit en wijziging bodemgebruik.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 63 van 300 Desktopstudie: de effecten worden beoordeeld op plan-MER niveau; er worden geen veldanalyses, detailinventarisaties en veldwerkzaamheden (op het vlak van bodemsoort/kwaliteit, e.d.) uitgevoerd.

Tabel 5-1: beoordelingscriteria en significantiekader discipline bodem

Effectgroep Criterium Methodologie Basis beoordeling significantie

Bodemgesteldheid Wijziging Bepaling oppervlakteverlies per Relatieve oppervlakte die bodemgeschiktheid: bodemtype (in m²); verloren gaat t.o.v. omgeving (Tijdelijk) verlies Bepaling waarde van bodem voor actuele bodem en landbouw op basis van de dus landbouwgrond geschiktheidsklassen volgens de door afgraving bodemkaart van België;

Wijziging kwaliteit Beschrijving + kwalitatieve Duurtijd + omvang van landbouwgrond na beoordeling bodemkenmerken na opbrengstverlies t.o.v. vóór de opvulling o.a. op basis van (kwalitatief) opvulling (o.a. stockagetijd teelaarde, samenstelling achteruitgang opvulgrond,… (beoordeling kwaliteit teelaarde gebaseerd op studie van door lange Bodemkundige Dienst van België: stockagetijd) “Onderzoek naar de kwaliteiten van ‘nieuwe bodems’ bvb. na oppervlaktedelfstoffenwinning”) Beschrijving van een aantal voorwaarden inzake opvulling en afwerking

Profielvernietiging Afsluiten of afsnijden Op basis van de geologische kaarten Het afsnijden/doorsnijden en wijziging diepe van diepere profielen en opbouw in het gebied wordt de van lagen is significant ondergrond kwetsbaarheid ingeschat wanneer kwetsbare bodems zoals veenbodems, plaggenbodems (m), podzolbodems (f,g,h), duinen (zeer kwetsbaar) worden doorsneden (profielontwikkeling p=niet relevant; profielontwikkelingen overige=beperkt kwetsbaar) of wanneer grondwaterstromen hinder kunnen ondervinden (relevant bij afsluitende lagen op geringe diepte zoals klei). Structuurwijziging Aantasting Beschrijving van de aard en de Oppervlakte + duurtijd van bodemstructuur oppervlakte van het effect op basis verdichting per bodemtype door verdichting van textuur en drainageklasse bodem t.g.v. transport en (verdichtingseffect groter voor een stockage natte kleibodem dan voor een droge zandbodem)

Grondverzet Volume grond- Grondbalans; omvang De impact van stockage van stromen (m³) grondoverschotten en voorwaarden grondoverschotten is inzake locaties voor grondverzet en afhankelijk van de

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 64 van 300 Effectgroep Criterium Methodologie Basis beoordeling significantie grondafzet/opspuiten/ stockeren kwetsbaarheid van het gebied: • zones gevoelig voor biotoopverlies, verlies aan bergingsoppervlakt e = zeer kwetsbaar andere = weinig kwetsbaar Stabiliteit Risico op Inschatting risico en evaluatie helling Grootte risico voor globale stabiliteitsproble- taluds en breedte beschermingsstroken stabiliteit groeve. men/ afschuivingen op basis van de opgelegde Reikwijdte invloedszone taluds voorwaarden in de VLAREM-wetgeving eventuele zettingen (indien beperkt tot binnen de beschermingsstroken, dan geen significant effect). In het MER zelf gebeurt er geen stabiliteitsstudie van de groeve.

Wijziging Risico op Op basis van lokalisatie van mogelijks Kwalitatieve bespreking. bodemkwaliteit verspreiding van verontreinigde bodems, uitgaande van Aantal risicolocaties binnen verontreiniging uitgevoerde bodemonderzoeken. het plangebied. Effecten zijn Ligging huidige (potentieel) significant als verontreinigde gronden toetsen aan verontreiniging ontstaat, ruimtelijke invulling velden. verplaatst wordt of wordt gesaneerd. Of indien terreinen met bestaande verontreiniging een gewijzigde invulling krijgen.

De significantie wordt dan verder gespecificeerd a.h.v. de omvang van het effect. Aangezien het om een milieubeoordeling op planniveau gaat, zijn, vooral wat betreft het realiseren van de nabestemming, weinig of geen concrete cijfers beschikbaar en gebeurt de effectbeoordeling op kwalitatieve wijze d.m.v. expert judgement, zoals aangegeven in de richtlijnenboeken bodem en water. 5.1.4 Bestaande toestand De bespreking van de bestaande toestand is grotendeels gebaseerd op het ontheffingsdossier ‘Uitbreiding zandwinning Beervelde – Lochristi’ (2013) en op de aanvraag van het planologisch attest (2014) Kaart 4: Bodemkaart Het voorliggend plangebied is gelegen in de Vlaamse vallei, die gekenmerkt wordt door een lage ligging, een vlakke topografie en zandgronden. De topografie van het plangebied varieert in hoofdzaak tussen de 5 en de 8 mTAW. Op de hoogtekaart zijn bovendien de bufferbermen en de ontginningsinfrastructuur (zandopslag, loods, …) zichtbaar als hoger gelegen zones (10 – 16 mTAW).

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 65 van 300 Figuur 5-1: Topografie van het plangebied

5.1.4.1 Geologie Het pleistocene, kwartaire dek omvat dekzanden met een dikte die schommelt tussen 15 en 20 m (Belgisch Geologische Dienst 1996 in MER zandontginning Beervelde, Ecolas 1997). Volgens boringen van 1995 in DOV/bodemverkenner schommelt de dikte van de kwartaire dekzanden tussen de 11,5 en de 15,5 m (de locaties van de boringen zijn aangeduid op Figuur 5-2). De zanden in dit gewest zijn meestal fijner dan in de noordelijke zandstreek en hebben dan ook een zeer goede kwaliteit als bouwzand. Onder het Kwartair bevindt zich het Tertiair, bestaande uit de zanden van de Formatie van Gent, meer bepaald het Lid van Vlierzele. Deze zanden dagzomen in een zone die zich van west-noord-west naar oost-zuid-oost uitstrekt. Deze formatie wordt gekenmerkt door groen tot grijsgroen zand, soms kleihoudend, plaatselijk met dunne zandsteenbankjes, glauconiethoudend, glimmerhoudend. Het MER zandwinning Beervelde (Ecolas 1997) omschrijft het als “een laag fijn zand, duidelijk horizontaal of kruisgewijs gelaagd, soms homogeen. Naar onderen toe gaat deze laag over in een meestal homogene, kleiig zeer fijne zandlaag met kleine kleilensjes”. Ten noorden en ten oosten van het plangebied wordt het Lid van Vlierzele begrensd door de Formatie van Lede.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 66 van 300 Figuur 5-2: Boringen (Bron: DOV/bodemverkenner) met indicatie van het plangebied

5.1.4.2 Bodemgesteldheid en –karakteristieken Het plangebied behoort volgens de bodemkaart tot de landbouwstreek ‘Vlaamse zandstreek’. De bodem in het plangebied bestaat/bestond voornamelijk uit vochtig zand. Centraal in het huidig ontginningsgebied komt volgens de bodemkaart een zone met nat zand voor. In het noorden van het huidig ontginningsgebied komt een zone met droog zand voor. In het zuiden van het plangebied voor ontginning op korte termijn komt een combinatie van vochtig zand en antropogene bodem voor. In het plangebied voor ontginning op lange termijn komt ten slotte nog een zone met droog zand voor. Onderstaande tabel geeft een beschrijving van de verschillende voorkomende bodemtypes. Tabel 5-2: Bodemtypes volgens de bodemkaart ter hoogte van het plangebied (H = huidig ontginningsgebied, KT = gewenste uitbreiding op korte termijn, LT = gewenste uitbreiding op lange termijn)

Bodemtype Beschrijving Locatie

Sdb Matig natte lemige zandbodem met structuur (of met KT, LT weinig duidelijke kleur) B horizont (bruine bodems)

Sfp, Sfp(o) Zeer natte lemige zandbodem zonder profielontwikkeling H

Zbg Droge zandbodem met duidelijke humus en/of ijzer B H horizont (Podzolen)

Zbh Droge zandbodem met verbrokkelde humus en/of ijzer B LT horizont (Postpodzolen)

Zcb Matig droge zandbodem met structuur (of met weinig H, KT, LT duidelijke kleur) B horizont (bruine bodems)

Zcg Matig droge zandbodem met duidelijke humus en/of ijzer H, LT B horizont (Podzolen)

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 67 van 300 Zch Matig droge zandbodem met verbrokkelde humus en/of H, KT, LT ijzer B horizont (Postpodzolen)

Zcm Matig droge zandbodem met diepe antropogene humus H, KT, LT A horizont (Plaggengronden, antropogene bodems)

Zdb Matige natte zandbodem met structuur (of met weinig H, KT, LT duidelijke kleur) B horizont (bruine bodems)

Zdh Matig natte zandbodem met verbrokkelde humus en/of H ijzer B horizont (Postpodzolen)

Zdp Matig natte zandbodem zonder profielontwikkeling H, KT

Deze (lemige) zandbodems zijn weinig tot niet gevoelig voor bodemverdichting. Er zijn wel verschillende zones met bodemprofielen die zeer tot uiterst gevoelig zijn voor profielvernietiging. Het betreft de profielen g, h en m. Een aantal bodems (met profielontwikkeling b) zijn matig gevoelig. Bodems zonder profielontwikkeling (profielontwikkeling p) zijn uiteraard niet gevoelig voor profielvernietiging. Gezien de bodemkaart dateert van voor de start van de ontginningsactiviteiten is de bodemkaart niet meer up to date voor de huidige ontginningssite. De percelen die het bedrijf op korte en lange termijn wenst te ontginnen zijn momenteel in landbouwgebruik. Voor deze percelen kan aangenomen worden dat de toplaag reeds antropogeen verstoord is. Het plangebied en de omgeving is hoofdzakelijk niet erosiegevoelig volgens de watertoetskaart erosiegevoeligheid. Erosiegevoelige zones komen volgens deze kaart hoofdzakelijk voor langs infrastructuur zoals de E17, de N445, Moststraat en de Brandstraat. Dit valt te verklaren door de daar aanwezige taluds met een relatief sterke helling. De potentiële bodemerosiekaart per perceel (2015) geeft hoofdzakelijk een verwaarloosbare tot zeer lage potentiële erosiegevoeligheid per perceel weer. Het reliëf binnen en in de omgeving van het plangebied is dan ook overwegend als vlak te beschouwen. Enkele percelen worden gekenmerkt door een lage potentiële erosiegevoeligheid.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 68 van 300 Figuur 5-3: Erosiegevoeligheid (Bron: Watertoetskaart)

5.1.4.3 Bodemkwaliteit Volgens de digitale informatie van OVAM (toestand 09/10/2015) zijn er geen bodemonderzoeken uitgevoerd binnen het plangebied. In de omgeving (hoofdzakelijk in het westen en noordwesten) zijn verschillende oriënterende bodemonderzoeken uitgevoerd. Het dichtstbijzijnde oriënterend bodemonderzoek bevindt zich ca. 250 m ten westen. Geen van de onderzoeken gaf aanleiding gaf tot een beschrijvend onderzoek.

5.1.4.4 Bodemgebruik De ruimte-inname van de huidige site, het plangebied op korte termijn en op lange termijn werd beschreven in paragraaf §2.5.1.

5.1.5 Geplande toestand

5.1.5.1 Bodemgesteldheid / bodemgeschiktheid

Effecten van de ontginning en opvulling De bodems die in de toekomst verloren gaan betreffen hoofdzakelijk droge tot vochtige zandbodems. De indicatief berekende oppervlaktes per bodemtype die verloren zullen gaan (zonder rekening te houden met de verplichte beschermingsstroken) zijn weergegeven in Tabel 5-3. Tabel 5-3: Oppervlakteverlies per bodemtype in de zone voor KT en LT (indicatieve berekening)

Bodemtype Oppervlakteverlies KT (m²) Oppervlakteverlies LT (m²)

Sdb 15.314 6.285

Zcb 9.819 7.668

Zdb 9.626 2.385

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 69 van 300 Zch 36.053 20.336

Zcm 10.337 545

Zdp 45 /

Zcg / 24.281

Zbh / 9.336

De huidige bodems in het plangebied zijn minder geschikt voor akkerbouw, maar wel geschikt voor sierteelt, boomkwekerij, weiland en glasteelt (zie Tabel 5-4). Het (tijdelijk) verlies van deze landbouwgronden wordt verder besproken onder de discipline Mens. De vorming van de geologische ondergrond en bodemvorming zijn processen van miljoenen jaren. Een ontginning leidt per definitie steeds tot een totaal en onherstelbaar verlies van de betrokken gelaagdheid en de specifieke eigenschappen van de bodem. Heropvullen van een ontgonnen groeve leidt hoogstens tot een nieuwe kunstmatige, verstoorde ondergrond en bodem, met geen of een totaal verschillende gelaagdheid dan de oorspronkelijke bodem of ondergrond. Ontginning en opvulling (en bijgevolg verstoring van de bodemgesteldheid) is eigen aan het project en kan niet gemilderd worden. De reeds opgevulde zones binnen het bestaande ontginningsgebied werden opgevuld met het oog op het realiseren van de nabestemming volgens het APA, in het bijzonder “dagrecreatie en sport”. Er zijn geen concrete gegevens bekend over de precieze aard en textuur van de gronden ter hoogte van deze reeds opgevulde zones15. Conform de geldende milieuvergunning werd / wordt er opgevuld met niet- verontreinigde uitgegraven bodem16.

Effecten van de ontginning en opvulling op de geplande nabestemming o 100% Landbouw Bij een nabestemming landbouw dient de opvulling van de graverij te gebeuren volgens de studie van ALBON betreffende haalbaarheid van een kwaliteitsvolle heraanleg van de ontginningen in functie van landbouw17. Verder bestaat er een Code van goede praktijk voor heraanleg van ontginningen in functie van landbouw. Ook deze code dient gevolgd te worden daar waar de nabestemming landbouw wordt gepland. Echter, de vroegere graverijen, binnen het bestaande ontginningsgebied, werden opgevuld volgens de geldende vergunning (die opgemaakt is met het oog op het realiseren van de nabestemming volgens het APA, met name “dagrecreatie en sport”). Er kan bijgevolg niet verzekerd worden dat de bovenste meters van de reeds opgevulde zones voldoen aan de eisen uit bovenstaande studie en code. Er wordt besloten dat voor de zones die een nabestemming landbouw zouden krijgen, in de bovenste 200 cm een geschikte bodem voor landbouw moet worden voorzien. Dit betekent dat de bovenste 2m mogelijks terug moet afgegraven worden daar waar de opvulling tot aan het oorspronkelijk maaiveld reeds voltooid is (afhankelijk van de landbouwgeschiktheid van de grond). Echter, de afgegraven grond kan mogelijks ter plaatse verwerkt worden en landbouwkundig geschikt gemaakt worden (vb. uitzeven stenen) en/of gebruikt worden in de diepere zones daar waar de opvulling nog moet aanvangen. Gezien volgens de meest recente vergunning de bovenste 1,5m dient opgevuld te worden met bodems

15 Uit de nota “Studie ontvangende groeve/graverij Zandwinning Meganck-Collewaert te Beervelde blijkt dat er hoofdzakelijk opgevuld wordt/werd met lemige en kleiige gronden. 16 Ook in de nieuwe milieuvergunning voor de te ontginnen percelen op korte termijn, werden geen specifieke bepalingen voor de opvulgronden opgenomen. 17 Bron: Bodemkundige Dienst van België (2008). Opmaak van een planningsinstrument om de haalbaarheid van een kwaliteitsvolle heraanleg van ontginningen in functie van landbouw te toetsen. I.o.v. LNE- ALBON, dienst Natuurlijke Rijkdommen.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 70 van 300 die voldoen aan de waarden voor vrij gebruik, worden er in deze zones geen problemen verwacht inzake de bodemkwaliteit van de grond. Voor de nog op te vullen zones wordt aanbevolen om voor de bouwvoorlaag bodems te gebruiken die de oorspronkelijke textuurklasse benaderen bij een nabestemming landbouw, conform de code goede praktijk. Dit betekent dat er terug zand (of zandachtige grond) moet worden aangevoerd, terwijl dit juist ontgonnen en gecommercialiseerd wordt, waardoor dit praktisch moeilijker realiseerbaar is.

Ondanks het feit dat gepland wordt om de teelaarde terug aan te brengen zal de aard van de opvulgronden en de wijze van aanbreng van de bovenste lagen een invloed hebben op de uiteindelijke bodemkenmerken. Voor de percelen waar reeds een vergunning tot opvullen werd verkregen, werd niet opgelegd dat dit volgens de code met nabestemming landbouw moest gebeuren. Afhankelijk van de aard van de bovenste gronden en de wijze van aanbrengen kan bij het realiseren van een nabestemming landbouw ter hoogte van deze percelen een beperkt negatief tot negatief/aanzienlijk negatief effect ontstaan (score -1 tot -3). In een studie18 van de Bodemkundige Dienst van België is in opdracht van Aminal, Afdeling Land een evaluatie gemaakt van de bodemgeschiktheid van gronden na heraanvulling op basis van bodemkundige kenmerken en van landbouwproductiegegevens. Enkele knelpunten die verwacht kunnen worden bij ontginningen die worden teruggebracht op oorspronkelijk niveau worden hieronder opgesomd. 1) Slechte structuur van de grond door o.a. bodemverdichting. Bodemverdichting kan optreden door het rijden met zwaar materiaal tijdens de aanvoer van grond en teelaarde. Bodemverdichting brengt een korrelstructuur met een ongunstige water- en luchthuishouding met zich mee wat een lagere doorwortelbaarheid creëert voor de landbouw. Algemeen is het risico op ernstige aantasting van de bodemstructuur het grootst wanneer de werken in natte weersomstandigheden gebeuren en dit in de grootste mate op klei- en leemgronden. Daar de gronden in de groeve (vooruit duwend) zullen verspreid worden met een bulldozer (rijdend op rupsbanden), zal het gewicht over een groter oppervlak verspreid worden en de bodemverdichting bijgevolg beperkt blijven (een zekere verdichting is in ieder geval ook noodzakelijk). Enkel bij de verspreiding van de teelaarde zal er op de aangebrachte grond gereden worden. Indien er geen gepaste maatregelen worden getroffen (vb. vermijden om steeds volgens hetzelfde patroon te rijden, freezen van de bodem,… zie ook verder onder ‘Maatregelen’), kan er significante bodemverdichting optreden. 2) Het voorkomen van stenen zowel in de ondergrond als in de bouwvoor. Afgeleide effecten van stenigheid zijn de benadeling van het beschikbare vochtgehalte, hindernis voor wortelontwikkeling en belemmering voor machinale bewerkingen. 3) Beperkte doorwortelbare profieldiepte door bodemverdichting en stenigheid. Volgens de code dient de bewortelingslaag minimaal 200 cm te bedragen en opgebouwd te zijn uit enerzijds de bouwvoor die minimaal de oorspronkelijke diepte heeft en anderzijds een onderliggende laag kwaliteitsvol profiel. 4) Slechte drainage/geringere doorlaatbaarheidsfactor met vernatting van de grond tot gevolg. 5) Ongunstig reliëf door het optreden van verzakkingen. 6) Laag koolstofpercentage van de teelaarde die heraangelegd wordt als toplaag/bouwvoor. Een lange stockagetijd leidt immers tot een degradatie van het organisch stofgehalte. 7) Erosie vlak na het terug openspreiden van de teellaag door het ontbreken van bodemstructuur en vegetatie die de bodem kan vasthouden. In geval van opvulling wordt een vrij vlak reliëf gecreëerd ter hoogte van de nieuwe landbouwgronden. 8) Verminderde bodemvruchtbaarheid voor landbouwgebruik door aanbrengen van gronden met een andere textuur dan de huidige textuur.

18 Bron: Bodemkundige Dienst van België, (2002). Onderzoek naar de kwaliteiten van ‘nieuwe bodems’ bvb. na oppervlaktedelfstofwinning, Evaluatie van de bodemgeschiktheid van gronden na heraanvulling op basis van bodemkundige kenmerken en van landbouwproductiegegevens. I.o.v. Aminal, Afdeling land.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 71 van 300 Na onderzoek van verschillende landbouwpercelen na ontginning en heropvulling volgt dat de belangrijkste problemen zich voordoen tijdens de eerste jaren na heraanleg (tijdelijk aanzienlijk negatief effect, score -3). In de loop der jaren verbetert over het algemeen de bodemgeschiktheid; de sterkste verbetering wordt vastgesteld na 5 jaar (resterend effect: beperkt negatief, score -1). Dergelijke verbeteringen doen zich voornamelijk voor op het vlak van de homogeniteit, de betreedbaarheid, de ontwatering/plasvorming, het voorkomen van verzakkingen en het organisch stofgehalte van de bouwvoor. Voor de nog op te vullen zones binnen het plangebied kan gesteld worden dat heraanleg voor een duurzaam agrarisch bodemgebruik mogelijk is (zie ook verder onder ‘Maatregelen’), waardoor het realiseren van de nabestemming landbouw inzake de effectgroep bodemgesteldheid op termijn maximaal beperkt negatief (score -1) wordt beoordeeld (zie hoger). Voor de nog te vergunnen percelen binnen de uitbreiding op lange termijn dient dan in de vergunning opgenomen te worden dat deze percelen moeten opgevuld worden volgens de code goede praktijk met nabestemming landbouw. Echter voor de nog niet opgevulde percelen binnen het huidige ontginningsgebied en de uitbreiding op korte termijn geldt dat de vergunning voor opvulling niet stelt dat dit volgens de code goede praktijk met nabestemming landbouw dient te gebeuren. Dit betekent dat de geldende vergunningen (met een looptijd van 20 jaar) zou moeten aangepast worden. Voor de reeds opgevulde zones gebeurde de opvulling volgens de geldende vergunning. Sinds 2011 stelt de milieuvergunning dat de bovenste laag van 150 cm moet opgevuld worden met gronden die voldoen aan de waarden voor vrij gebruik van uitgegraven bodem zoals bepaald in het Vlarebo (bijlage V). In de vroegere milieuvergunningen golden soepeler voorwaarden waarbij diende opgevuld te worden met gronden die voldoen aan de bodemsaneringsnormen voor type IV, zoals bepaald in bijlage IV van Vlarebo. Wat betreft de gronden die moeten beantwoorden aan de waarden voor vrij gebruik (bovenste 150 cm volgens de vergunning van 2011), kan gesteld worden dat deze, mits • het uitzeven van stenen inden noodzakelijk en • mits een oordeelkundige heraanleg (waardoor oa. effecten inzake verdichting en erosie kunnen vermeden worden) en • mits het heraanbrengen van teelaarde als bouwvoorlaag de mogelijke effecten bij een nabestemming landbouw (en glastuinbouw) kunnen beperkt worden tot beperkt negatief.

De geschiktheid en bodemvruchtbaarheid voor verschillende landbouwgewassen hangt echter ook af van de textuur van de bovenste opvulgronden. Onderstaand wordt de landbouweconomische geschiktheid van de bodems binnen de uitbreidingszones weergegeven (op basis van de bodemkaart). Tabel 5-4: Landbouweconomische bodemgeschiktheid op basis van de bodemkaart

Bodemtype Landbouweconomische geschiktheid Opp KT (m²) Opp LT (m²)

Sdb Matig geschikt: akkerbouw, intensieve groententeelt en 15.314 6.285 fruitteelt Geschikt: grasland, maïs, extensieve groenteteelt, glasteelten en sierteelt in open lucht Zeer geschikt: boomkwekerijen

Zbh Ongeschikt: akkerbouw, extensieve en intensieve / 9.336 groenteteelt, fruitteelt Weinig geschikt: maïs

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 72 van 300 Matig geschikt: grasland en glasteelten Geschikt: sierteelt in open lucht

Zcb Weinig geschikt: akkerbouw 9.819 7.668 Matig geschikt: grasland, extensieve en intensieve groenteteelt en fruitteelt Geschikt: maïs Zeer geschikt: sierteelt in open lucht en boomkwekerij

Zcg Ongeschikt: akkerbouw / 24.281 Weinig geschikt: extensieve en intensieve groenteteelt en fruitteelt Matig geschikt: grasland, maïs en glasteelten Geschikt: sierteelt in open lucht en boomkwekerij

Zch Ongeschikt: akkerbouw 36.053 20.336 Weinig geschikt: extensieve en intensieve groenteteelt en fruitteelt Matig geschikt: grasland, maïs en glasteelten Geschikt: sierteelt in open lucht en glasteelt

Zcm Weinig geschikt: akkerbouw 10.337 545 Matig geschikt: grasland, extensieve en intensieve groenteteelt en fruitteelt Geschikt: maïs en glasteelten Zeer geschikt: sierteelt in open lucht en boomkwekerij

Zdb Matig geschikt: grasland, akkerbouw, extensieve en 9.626 2.385 intensieve groenteteelt en fruitteelt Geschikt: maïs, glasteelten, sierteelt in open lucht en boomkwekerij

Zdp Matig geschikt: grasland, akkerbouw, extensieve en 45 / intensieve groenteteelt en fruitteelt Geschikt: maïs, glasteelten, sierteelt in open lucht en boomkwekerij

o 100% Glastuinbouw Voor glastuinbouw kan een onderscheid gemaakt worden in grondgebonden teelt, substraatteelt en hydrocultuur. Voor de grondgebonden teelt geldt dezelfde beoordeling als voor de nabestemming landbouw (score -1 tot -3). Voor de substraatteelt en hydrocultuur speelt de bodemgesteldheid minder een rol en worden bijgevolg geen aanzienlijk negatieve effecten verwacht van de huidige en toekomstige ontginning en opvulling op deze mogelijke nabestemming (maximaal score -1). o 100% Dagrecreatie, 100% golf met overdruk natuurverweving of 100% waterski Inzake bodemgesteldheid wordt niet verwacht dat de huidige en toekomstige ontginnings- en opvullingsactiviteiten een aanzienlijk negatief effect zullen hebben op deze mogelijke toekomstige nabestemmingen wat betreft de bodemgesteldheid. Onder andere voor de aan te leggen groenzones

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 73 van 300 zijn beperkt negatieve effecten inzake bodemgesteldheid niet volledig uit te sluiten (maximaal score - 1). o Combinatie golf (ca. 8 à 10 ha) en landbouw (ca. 51 à 5 ha) Het bestaande ontginningsgebied en de uitbreidingszone op KT (waar reeds de nodige vergunningen voor ontginning en opvulling werden verkregen) werden/worden niet opgevuld met het oog op een nabestemming landbouw, samen goed voor ca. 54 ha. Aangezien de nabestemming golf in dit scenario slechts 8 à 10 ha bedraagt, betekent dit dat er een groot deel van de nabestemming landbouw zal moeten gerealiseerd worden ter hoogte van zones die niet werden/worden opgevuld conform de bestaande richtlijnen en codes, waardoor hier dezelfde effecten verwacht worden als bij de nabestemming 100% landbouw (score -1 tot -3). Voor de uitbreidingszones op LT die als nabestemming landbouw zouden krijgen, dient opgelegd te worden dat deze dienen opgevuld te worden volgens de bestaande codes en richtlijnen voor nabestemming landbouw (maximaal score - 1). Voor de zone met nabestemming golf wordt verwezen naar de effectbeschrijving van 100% golf (maximaal score -1). o Combinatie dagrecreatie en landbouw – scenario 1 In dit scenario komen de nabestemmingen overeen met de huidig geldende (na)bestemmingen, waardoor in principe geen effecten verwacht worden. Voor de uitbreidingszones op LT dient opgelegd te worden dat deze dient opgevuld te worden volgens de bestaande codes en richtlijnen voor nabestemming landbouw. Gezien er voor de uitbreidingen op KT reeds een vergunning werd verkregen en hier niet werd opgenomen dat er moet opgevuld worden met het oog op een nabestemming landbouw, gelden hier dezelfde beoordeling en maatregelen als de beschrijving van 100% landbouw (score -1 tot -3). o Combinatie dagrecreatie en landbouw – scenario 2 Voor de effecten ter hoogte van de nabestemming dagrecreatie ter hoogte van het bestaande ontginningsgebied en de uitbreidingspercelen op korte termijn, wordt verwezen naar de beschrijving van 100% dagrecreatie (maximaal score -1). Voor de uitbreidingszones op LT dient opgelegd te worden dat deze dient opgevuld te worden volgens de bestaande codes en richtlijnen voor nabestemming landbouw (maximaal score -1).

Effecten ten gevolge van de geplande nabestemming Er wordt niet verwacht dat de geplande nabestemmingen een aanzienlijk negatief effect zullen hebben op de bodemgesteldheid, ten opzichte van de huidig geldende (na)bestemmingen (score 0). Bij een nabestemming landbouw of glastuinbouw kan een verbetering van de bodemgesteldheid van de bovenste laag verwacht worden binnen het huidige ontginningsgebied, gezien bij de realisatie van deze nabestemmingen meer eisen gesteld worden dan in de (planologische) referentietoestand. In de planologische referentietoestand is er hier namelijk een bodem aanwezig die geschikt is voor dagrecreatie en sport, en bij een bestemmingswijziging naar landbouw of glastuinbouw dient een verbetering van de bodemgesteldheid gerealiseerd te worden.

5.1.5.2 Profielverstoring en wijziging diepe ondergrond Het studiegebied wordt gekenmerkt door bodems met een profielontwikkeling die hoofdzakelijk beperkt (profielontwikkeling b) tot sterk (profielontwikkeling m, g, h) gevoelig is voor verstoring (zie ook Figuur 5-4). Beperkte zones in het huidig ontginningsgebied zijn niet gevoelig voor profielverstoring (profielontwikkeling p).

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 74 van 300 Figuur 5-4: Gevoeligheid voor profielverstoring in het studiegebied

Effecten tijdens de ontginning en opvulling De ontginning gaat essentieel gepaard met het verlies van de geologische structuur en meer bepaald met het verdwijnen van een hoeveelheid Kwartair zand. De diepte van de ontginning is afhankelijk van de plaatselijke geologische gesteldheid van de bodem. In het noordelijk deel komen op relatief geringe diepte (ongeveer –2,5 m TAW of ongeveer 10 m onder maaiveldniveau) zandsteenlagen voor waardoor het onrendabel of onmogelijk is dieper te baggeren. In het zuiden van het gebied kan tot ongeveer –11 m TAW of ongeveer 18 m onder maaiveld ontgonnen worden. In het voorontwerp-BOD wordt uitgegaan van een dikte van de zandlaag van 18 m of met andere woorden dat er gemiddeld tot 18 m onder maaiveld ontgonnen wordt. De Kwartaire dekzanden zullen door de ontginning volledig verdwijnen in het plangebied. De ontginning gaat bijgevolg gepaard met het verwijderen van volumes grond, gevolgd door het heropvullen van de ontstane put en de realisatie van bufferbermen. Dit betekent dat het oorspronkelijke bodemprofiel zal verdwenen zijn. Momenteel is reeds 46 ha profiel vernietigd door de huidig vergunde ontginningsactiviteiten. Door uitbreiding op korte en lange termijn zal nog eens respectievelijk 8 ha en 7 ha bijkomend verstoord worden. Op korte termijn betekent dit een verlies van ca. 3,5 ha bodemoppervlakte met beperkte gevoeligheid en ca. 4,5 ha bodemoppervlakte met sterke gevoeligheid voor profielverstoring (zonder rekening te houden met de verplichte beschermingsstroken). Op lange termijn betekent dit een verlies van ca. 1,5 ha bodemoppervlakte met beperkte gevoeligheid en ca. 5,5 ha bodemoppervlakte met sterke gevoeligheid voor profielverstoring (zonder rekening te houden met verplichte beschermingsstroken). Door het opvullen van de ontginningsvijver met gronden met een andere bodemtype dan het oorspronkelijk bodemtype, zal na de ontginnings- en opvullingsactiviteiten een zeker volume bodem in de ondergrond aanwezig zijn dat afwijkt van de oorspronkelijke en rondomliggende bodems, met andere eigenschappen (zie verder).

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 75 van 300 Het effect op de profielverstoring en de wijziging van de diepe ondergrond wordt negatief tot aanzienlijk negatief beoordeeld (-2/-3). Echter, gezien dit eigen is aan ontginningsactiviteiten, kunnen deze effecten niet gemilderd worden. Ter hoogte van de reeds ontgonnen zones zijn geen bodems meer aanwezig met een waardevol profiel en de reeds opgevulde zones omvatten bodems zonder profiel. Uitvoering van het RUP zal in deze zones geen significante effecten met zich meebrengen. Er worden geen aanzienlijke effecten verwacht op de onderliggende Tertiaire lagen. Eén van de doelstellingen van het algemeen oppervlaktedelfstoffenplan is ‘het optimaal ontginnen binnen de ontginningsgebieden op basis van een zuinig ruimtegebruik’. In dit opzicht dient in het MER steeds te worden afgewogen of het te evalueren plan/project als optimaal kan worden beschouwd. Een optimale ontginning is een maximale ontginning, waarbij zo weinig mogelijk van de betrokken delfstof onontginbaar achterblijft. De draagkracht van het gebied en de planologische situatie vormen hiervoor de belangrijkste randvoorwaarden. Na uitvoering van het voorgenomen plan, zal het gebied tussen de Moststraat, Brandstraat en Reigerstraat nagenoeg volledig ontgonnen zijn. Mogelijke bijkomende ontginning binnen deze bestaande wegenis is enkel nog mogelijk in noordoostelijke richting. Echter, in het noordelijk deel komen op relatief gering diepte (ongeveer –2,5 m TAW of ongeveer 10 m onder maaiveldniveau) zandsteenlagen voor waardoor het onrendabel of onmogelijk is dieper te baggeren. Het wordt daarom ook niet noodzakelijk geacht vanuit het MER om het plangebied uit te breiden. Na de ontginning van de percelen op korte termijn, zullen de percelen op lange termijn ontgonnen worden. In het zuiden zal hierdoor een relatief klein perceel bijkomend ontgonnen worden. Rekening houdend met de vorm van het perceel en beschermingsstroken van 11m (volgens de geldende milieuvergunning) ten opzichte van de Moststraat en de parking van het restaurant, betekent dit dat er hier slechts een oppervlakte van ca. 0,4 ha bijkomend kan ontgonnen worden. Gezien de zandsteenlagen zich in dit deel van het plangebied op vrij grote diepte bevinden, wordt het bijkomend ontginnen van dit perceel in kader van een optimale ontginning toch als rendabel beoordeeld.

Effecten van de ontginning en opvulling op de geplande nabestemming o 100% Landbouw Uit § 5.1.5.1 blijkt dat de bewortelingslaag na opvulling minimaal 200 cm moet bedragen en opgebouwd moet zijn uit enerzijds de bouwvoor die minimaal de oorspronkelijke diepte heeft en anderzijds een onderliggende laag kwaliteitsvol profiel om tot een kwaliteitsvolle bodem voor landbouw te komen. Ter hoogte van de zones waar reeds een vergunning voor opvulling werd bekomen, kan niet verzekerd worden dat de reeds opgevulde zones voldoen aan deze eisen (score -1 tot -3). Er wordt bijgevolg besloten dat voor deze zones in de bovenste 200 cm een geschikte bodem voor landbouw moet worden voorzien indien deze zones een nabestemming landbouw krijgen. Voor de zones waar nog een vergunning voor opvulling moet bekomen worden, dient opgenomen te worden dat dit dient te gebeuren volgens de bestaande codes, studies en richtlijnen met nabestemming landbouw (score -1). o 100% Glastuinbouw Voor glastuinbouw kan een onderscheid gemaakt worden in grondgebonden teelt, substraatteelt en hydrocultuur. Voor de grondgebonden teelt geldt dezelfde beoordeling als voor de nabestemming landbouw (score -1 tot -3). Voor de substraatteelt en hydrocultuur speelt het bodemprofiel minder een rol en worden bijgevolg geen aanzienlijk negatieve effecten verwacht van de huidige en toekomstige ontginning en opvulling op deze mogelijke nabestemming (score 0). o 100% Dagrecreatie, 100% golf met overdruk natuurverweving of 100% waterski Inzake bodemprofiel wordt niet verwacht dat de huidige en toekomstige ontginnings- en opvullingsactiviteiten een aanzienlijk negatief effect zullen hebben op deze mogelijke toekomstige nabestemmingen (score 0).

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 76 van 300 o Combinatie van golf en landbouw Het bestaande ontginningsgebied en de uitbreidingszone op KT (waar reeds de nodige vergunningen voor ontginning en opvulling werden verkregen) werden/worden niet opgevuld met het oog op een nabestemming landbouw, samen goed voor 54 ha. Aangezien de nabestemming golf in dit scenario slechts 8 à 10 ha bedraagt, betekent dit dat er een groot deel van de nabestemming landbouw zal moeten gerealiseerd worden ter hoogte van zones die niet werden/worden opgevuld conform de bestaande richtlijnen en codes met nabestemming landbouw, waardoor hier dezelfde effecten verwacht worden als bij de nabestemming 100% landbouw (score -1 tot score -3). Voor de uitbreidingszones op LT die als nabestemming landbouw zouden krijgen, dient opgelegd te worden dat deze dient opgevuld te worden volgens de bestaande codes en richtlijnen voor nabestemming landbouw (score -1). Voor de zone met nabestemming golf wordt eveneens verwezen naar de effectbeschrijving van 100% golf (score 0). o Combinatie van dagrecreatie en landbouw – scenario 1 Voor de effecten ter hoogte van de nabestemming dagrecreatie ter hoogte van het bestaande ontginningsgebied wordt verwezen naar de beschrijving van 100% dagrecreatie (score 0). Voor de uitbreidingszones op LT dient opgelegd te worden dat deze dient opgevuld te worden volgens de bestaande codes en richtlijnen voor nabestemming landbouw (score -1). Gezien er voor de uitbreidingen op KT reeds een vergunning werd verkregen en hier niet werd opgenomen dat er moet opgevuld worden met het oog op een nabestemming landbouw, gelden hier dezelfde maatregelen als de beschrijving van 100% landbouw (score -1 tot -3). o Combinatie van dagrecreatie en landbouw – scenario 2 Voor de effecten ter hoogte van de nabestemming dagrecreatie ter hoogte van het bestaande ontginningsgebied wordt verwezen naar de beschrijving van 100% dagrecreatie (score 0). Voor de uitbreidingszones op LT dient opgelegd te worden dat deze dient opgevuld te worden volgens de bestaande codes en richtlijnen voor nabestemming landbouw (score -1).

Effecten ten gevolge van de geplande nabestemming Door de ontginningsactiviteiten zullen de huidige, kwetsbare, bodemprofielen reeds antropogeen vernietigd zijn. De opgevulde zones zullen bestaan uit een profielloze bodem. Een (bijkomend) effect als gevolg van een mogelijke nabestemming landbouw, glastuinbouw dagrecreatie, waterski en/of golf of een combinatie van twee of meer van deze nabestemmingen wordt niet verwacht (score 0). Gezien de beperkte diepte waarop de landbouw een invloed kan uitoefenen wordt geen effect verwacht op de geologische opbouw. De toekomstige nabestemming dient vergeleken te worden met de huidige (na)bestemming. De huidige (na)bestemming bestaat uit landbouw of dagrecreatie. Na uitvoering van het voorgenomen plan dient rekening gehouden te worden met 5 verschillende nabestemmingen, met name landbouw, glastuinbouw, dagrecreatie, waterski en/of golf. Landbouw zal geen negatief effect hebben op de (potentieel) aanwezige profielen. Dagrecreatie kan een potentieel effect hebben, daar waar vergravingen gepland zijn. Ook bij de nabestemming glastuinbouw, golf en waterski zullen er gebouwen opgericht worden. Echter, gezien het feit dat de bodem na het opvullen van de site zal bestaan uit een profielloze bodem worden er geen significante effecten verwacht van deze vergravingen op de profielontwikkeling. In vergelijking met de huidige (na)bestemmingen worden ten gevolge van de mogelijke toekomstige nabestemmingen bijgevolg geen significante effecten verwacht (score 0). Dit geldt eveneens voor de scenario’s “combinatie golf met landbouw” en “combinatie dagrecreatie en landbouw”.

5.1.5.3 Structuurwijziging / bodemverdichting Bodemverdichting kan veroorzaakt worden door het rijden met zwaar materieel of door het stapelen van gronden. Bodemverdichting brengt een korrelstructuur met een ongunstige water- en luchthuishouding met zich mee wat een lagere doorwortelbaarheid creëert voor de landbouw.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 77 van 300 Algemeen is het risico op verdichting het grootst wanneer de werken in natte weersomstandigheden gebeuren en dit in de grootste mate op klei- en leemgronden. Het effect zal geringer zijn op droge en lichte bodems (zand).

Effecten tijdens de ontginning en opvulling De (lemige) zandbodems in het studiegebied zijn weinig tot zeer weinig gevoelig voor verdichting. Tijdens de ontginningsfase zal er ter hoogte van de put geen verdichting zijn, gezien het zand in den natte ontgonnen wordt met een zuiger. Het effect van structuurwijziging wordt hier dan ook als niet relevant en verwaarloosbaar beoordeeld (score 0). In de opvullingsfase kan verdichting wel van belang zijn, in het bijzonder tijdens de afwerkingsfase in de bovenste nieuwe bodemlaag. De locaties waar (uitgegraven) grond tijdens de ontginningsfase gestockeerd wordt, bestaan uit reeds ontgonnen en terug opgevulde zones. Hier kan bodemverdichting optreden onder het gewicht van de gestapelde grond. Ook ter hoogte van de tijdelijke bufferbermen kan verdichting optreden. Afhankelijk van de geplande nabestemming ter hoogte van deze zones, wordt dit niet significant of beperkt negatief tot negatief (score 0 tot-1/-2) beoordeeld19. Er worden tijdens de activiteiten geen onverharde bodems met zware machines bereden buiten de eigenlijke ontginnings- en opvullingszones. Tijdens de ontginning en opvulling wordt er vanuit gegaan dat af- en aanvoer volledig in de groeve en vervolgens langs een (half)verharde weg zal gebeuren. Door het geplande veelvuldige transport vooral t.g.v. de heropvulling kan de bodem t.o.v. de huidige situatie meer verdichten, wat beperkt negatief wordt beoordeeld (score -1).

Effecten van ontginning en opvulling op de geplande nabestemming o 100% Landbouw Voor een bespreking van de mogelijke effecten inzake structuurkwaliteit op de landbouwgeschiktheid na ontginning, opvulling en afwerking van de site, wordt verwezen naar §5.1.5.1. o 100% Glastuinbouw Voor glastuinbouw kan een onderscheid gemaakt worden in grondgebonden teelt, substraatteelt en hydrocultuur. Voor de grondgebonden teelt geldt dezelfde beoordeling als voor de nabestemming landbouw. Voor de substraatteelt en hydrocultuur speelt de bodemstructuur minder een rol en worden bijgevolg geen aanzienlijk negatieve effecten verwacht van de huidige en toekomstige ontginning en opvulling op deze mogelijke nabestemming (score 0). o 100% Dagrecreatie, 100% waterski of 100% golf met overdruk natuurverweving Inzake structuurwijziging wordt niet verwacht dat de huidige en toekomstige ontginnings- en opvullingsactiviteiten een aanzienlijk negatief effect zullen hebben op deze mogelijke toekomstige nabestemmingen. Echter, daar waar groenzones gepand zijn (vooral bij nabestemming golf en waterski) kunnen effecten tijdens de ontginnings- en opvullingsfase toch relevant zijn (score -1/-2). De nodige maatregelen dienen genomen te worden in deze zones om negatieve effecten tegen te gaan, vb. doorbreken van de verdichte laag. o Combinatie van golf en landbouw Voor een bespreking van de mogelijke effecten inzake structuurkwaliteit op de landbouwgeschiktheid na ontginning, opvulling en afwerking van de site, wordt verwezen naar §5.1.5.1. Voor een bespreking van de mogelijke effecten inzake de zone die kan ingericht worden als golf wordt verwezen naar de bespreking van 100% golf. o Combinatie van dagrecreatie en landbouw – scenario 1 + 2

19 Verdichting ter hoogte van zones die in de toekomst bebouwd zullen worden, wordt als niet relevant beschouwd. Daar waar bepaalde natuurtypes worden nagestreefd of bij de nabestemming landbouw, kan/zal verdichting wel relevant zijn.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 78 van 300 Voor de uitbreidingszones op LT die als nabestemming landbouw zouden krijgen, dient opgelegd te worden dat deze dienen opgevuld te worden volgens de bestaande studies, codes en richtlijnen voor nabestemming landbouw. Voor de uitbreidingszones op KT waar de vergunning niet oplegt dat er moet opgevuld worden conform deze studies, codes en richtlijnen, en er toch een nabestemming landbouw wordt voorzien (scenario 1) wordt verwezen naar §5.1.5.1. Voor het bestaande ontginningsgebied wordt verwezen naar de beschrijving 100% dagrecreatie.

Effecten ten gevolge van de geplande nabestemming De toekomstige nabestemming dient vergeleken te worden met de huidige (na)bestemming. De huidige (na)bestemming bestaat uit landbouw of dagrecreatie en sport. Na uitvoering van het voorgenomen plan dient rekening gehouden te worden met 5 mogelijke nabestemmingen, met name landbouw, glastuinbouw, dagrecreatie, waterski en/of golf en 3 gecombineerde scenario’s. - 100 % Landbouw Mogelijke effecten van landbouwactiviteiten op de structuurkwaliteit van de bodem doen zich voor daar waar verdichtingsgevoelige bodems met (te) zware machines bewerkt worden. In de zones die momenteel als bestemming landbouw hebben, worden geen effecten verwacht indien deze als nabestemming landbouw krijgen (score 0). Ten opzichte van de nabestemming dagrecreatie in het bestaande ontginningsgebied worden evenmin significante effecten verwacht (score 0). - 100% Glastuinbouw Bij de inrichting van het gebied zullen verschillende constructies (gebouwen, serres, verhardingen) worden aangebracht die de bodem kunnen verdichten. Daar waar de bodem echter verdicht ter hoogte van toekomstige bebouwing of verharding is deze niet meer relevant voor het nieuwe bodemgebruik. Ten opzichte van de huidige (na)bestemmingen worden geen significante effecten verwacht (score 0). - 100% Dagrecreatie / 100% waterski / 100% golf met overdruk natuurverweving Ook in de nabestemmingen dagrecreatie, waterski en golf geldt dat bodemverdichting kan optreden oa. bij de aanleg van parking en gebouwen. Daar waar de bodem echter verdicht ter hoogte van toekomstige bebouwing of verharding is deze niet meer relevant voor het nieuwe bodemgebruik. Bij de nabestemming golf zal bodemverdichting ter hoogte van de grasmatten echter worden vermeden in functie van het behouden van een goede bodemstructuur voor de grasmat. Ten opzichte van de huidige (na)bestemmingen worden geen significant effecten verwacht (score 0). o Combinatie van golf en landbouw Er worden geen andere effecten verwacht dan in de scenario’s 100% landbouw en 100% golf. Mogelijke effecten inzake verdichting worden in dit scenario als verwaarloosbaar beoordeeld ten opzichte van de huidige (na)bestemmingen (score 0). o Combinatie van dagrecreatie en landbouw – scenario 1 + 2 In scenario 1 komen de nabestemmingen overeen met de huidig geldende bestemmingen, waardoor geen effecten verwacht worden. In scenario 2 wordt voor de uitbreidingspercelen een nabestemming dagrecreatie voorzien in vergelijking met landbouw in de referentiesituatie. Er worden hierbij geen significante effecten inzake bodemverdichting verwacht (score 0).

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 79 van 300 5.1.5.4 Wijziging in bodemstabiliteit Deze effectgroep kan opgesplitst worden in twee grote effecten zijnde enerzijds bodemzetting en anderzijds taludinstabiliteit.

Effecten tijdens de ontginning en opvulling Taludinstabiliteit betreft de lokale instabiliteit van een talud. Deze effectengroep omvat verzakking of instorting ten gevolge van afschuiving, inbressing, afkalving of afschuiving. Enerzijds zijn er de taluds van de ontginningsput en anderzijds de taluds van de bufferbermen rond de ontginningsput. Over het algemeen wordt taludinstabiliteit in de ontginningsput voorkomen door de geschikte hellingsgraden (afhankelijk van de ontgonnen grondstof) te respecteren, zoals wordt voorgeschreven in VLAREM. De sectorale voorwaarden voor ontginningen van hoofdstuk 5.18 van titel II van het VLAREM zijn in 2013 volledig vervangen op basis van de studie “Onderzoek stabiliteitsrisico’s van inrichtingen waarvoor de dienst Natuurlijke Rijkdommen toezichtsbevoegdheid heeft, inzonderheid voor wat betreft de ontginningen” in opdracht van de afdeling Land en Bodembescherming, Ondergrond, Natuurlijke Rijkdommen (ALBON) van het Departement LNE door de BVBA Geolab in samenwerking met Prof. Jan Maertens van de Universiteit Leuven (2009). In het kader van de exploitatie van de bestaande ontginning te Lochristi werd in 1996 door de Rijksuniversiteit Gent een stabiliteitsstudie uitgevoerd. Hierbij werd op basis van een grondmechanische studie en een doorstromings- en stabiliteitsstudie nagegaan onder welke voorwaarden de algemene stabiliteit van het talud in het volledige ontginningsgebied voldoende verzekerd is. Uit deze studie blijkt het risico op een globaal stabiliteitsverlies van de helling van 12/4 tot een diepte van 23 m zeer beperkt. Als veiligheidsmaatregel werd een beschermstrook van 11 m (normaal wordt aangeraden om een bufferstrook aan te houden even breed als de diepte van de ontginningsput). Desondanks stelt het MER uit 2001 voor om de stabiliteit van de randen van de vijver op te volgen20. Op het moment van het terreinbezoek in kader van de opmaak van dit MER (najaar 2015) was men bezig één van de oevers te herstellen, waaruit blijkt dat constante opvolging inderdaad nodig is. Er zal gemiddeld tot op 18 m diepte ontgonnen worden. Gezien de aansluiting op de bestaande ontginning, valt te verwachten dat de voorwaarden die in het onderzoek van de UGent geformuleerd werden, ook hier van toepassing zijn. Als aan deze voorwaarden voldaan wordt, wordt algemeen een verwaarloosbaar effect verwacht (score 0). M.b.t. eventuele tijdelijke bufferbermen die plaatselijk rond de vijver geplaatst worden, kunnen volgende stabiliteitsrisico’s verwacht worden: . Afschuiving van de taluds van de ontginningsput (vijver) onder invloed van het gewicht van de berm. De voorziene tijdelijke bufferbermen hebben een breedte van 11 m en een hoogte van 4 m. Rekening houdende met de voorziene beschermstrook (11m), blijkt dat de basisbreedte van de bufferberm gelijk is aan de breedte van de beschermingsstrook. Er dient echter rekening gehouden te worden met een gewenste minimumafstand van 5 m tussen de voet van debermen derand van devijver. Indien ergeen voldoendeafstand wordt behouden tussen de voet van de berm en de rand van de vijver of wanneer er voor steilere hellingen wordt gekozen, dan kunnen er zich stabiliteitsproblemen voordoen. Gezien zowel de breedte van de beschermingsstrook en de breedte van de talud 11m bedraagt, wordt de gewenste minimumafstand van 5m niet gerespecteerd. Er wordt daarom aangeraden ter hoogte van tijdelijke bufferbermen beschermingsstroken af te bakenen van minstens 16 m. Uit de discipline geluid (zie § 5.4.6) blijkt dat er voor de ontginning van de percelen op lange termijn een tijdelijke berm van minstens 6 m nodig is. Dit betekent dat de grondbreedte van deze berm ca. 15 m zal bedragen, waardoor de gewenste breedte van de beschermingsstrook hier ca. 20 m bedraagt.

20 Bron: OHD 2013

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 80 van 300 . Instabiliteit van de bufferbermen zelf door vb. afspoeling door regenwater indien de berm niet begroeid zou zijn. Bodemzetting is het grondmechanisch proces waarmee de zakking van het maaiveld wordt aangeduid. Dit kan een gevolg zijn van de opvulling van de ontginningsput of van een grondwaterstandsdaling. Voor de activiteitengroep ontginningen kunnen volgende aandachtspunten bij dit effect aangehaald worden: • Aanwezigheid van zettingsgevoelige bodems, zoals klei- of veengronden; • Bemaling is noodzakelijk; • Opvulling van de groeve met natte, zettingsgevoelige bodems. Algemeen geldt dat hoe groter de korrelgrootte, hoe sneller de zetting. Goed drainerende en permeabele texturen zoals zand zullen sneller zetten dan klei of leem. Verder gaan zettingen grotendeels gepaard met een afname van het poriëngehalte van de grond (de zogenaamde primaire zettingen). Daarom is ook de manier van aanvullen van belang. Een aanvulling die gespreid wordt over verschillende lagen, een zogenaamde gelaagde aanvulling, compacteert de bodem sterker en verkleint het poriëngehalte meer vergeleken met een ongelaagde aanvulling. De primaire zetting zal bijgevolg minder zijn bij een gelaagde aanvulling. Wanneer bovendien bepaalde lagen sterker zijn aangedrukt zal de drainage afnemen en de zetting trager verlopen. Wanneer bepaalde delen van het perceel vaak meer gecompacteerd worden dan andere, bijvoorbeeld wanneer de groeve niet over het ganse oppervlak op dezelfde manier wordt heraangevuld, zal een ongelijke zetting optreden. Zettingen zullen daarnaast bijna steeds ongelijkmatig van aard zijn want de vervormingseigenschappen van de grond zullen steeds een zekere spreiding vertonen. Bovendien zal mogelijks met heterogeen materiaal worden opgevuld. Een zo uniform mogelijke zetting over het ganse perceel moet alvast worden nagestreefd. Depressies kunnen hierdoor sterk worden vermeden. Gezien zettingen algemeen een effect zullen hebben op de geplande nabestemming, worden de mogelijke effecten in de volgende paragraaf besproken.

Effecten van de ontginning en opvulling op de geplande nabestemming o 100% Landbouw + 100% glastuinbouw (volle grond) Een zetting die uniform is over het volledige oppervlak is vaak moeilijk haalbaar, onder andere omwille van de vaak verschillende soorten aanvulgrond (licht verschillende textuur, verschillend vochtgehalte) die worden gebruikt. Mogelijke effecten worden beperkt negatief tot negatief beoordeeld (score -1 tot -2). Hoe de heraanvulling voor dergelijke verschillende soorten aanvulgrond dan exact moet verlopen, kan niet worden voorgeschreven. Wel wordt ruimte gelaten om depressies na de heraanvulling te corrigeren ten gevolge van een ongelijke zetting. Dit dient te gebeuren met teelaarde. Verder wordt aanbevolen 2% extra aan te vullen indien de opvulgronden uit zand bestaan en 10% als de aanvulgronden uit klei of leem bestaan om depressies in de toekomst zoveel mogelijk te voorkomen. o 100% Dagrecreatie, 100% waterski, 100% glastuinbouw of 100% golf met overdruk natuurverweving Bij de nabestemming dagrecreatie, waterski, glastuinbouw en golf wordt het oprichten van gebouwen niet uitgesloten. Indien er na het oprichten van de gebouwen nog zettingen optreden, kan dit grote schade aanrichten aan de gebouwen. Mogelijke effecten worden beperkt negatief tot negatief beoordeeld (score -1 tot -2). Er is geen probleem zolang de zettingen niet te groot worden en vooral als er geen ongelijke zetting optreedt. Op projectniveau dient hier bijgevolg aandacht aan geschonken te worden en dienen maatregelen genomen te worden ter beperking en voorkoming van negatieve effecten op de stabiliteit van de ondergrond en de nodige funderingswerken. Voor de niet bebouwde delen wordt er eveneens aanbevolen 2% extra aan te vullen indien de opvulgronden uit zand bestaan en 10% als de aanvulgronden uit klei of leem bestaan, om depressies in de toekomst zoveel mogelijk te voorkomen.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 81 van 300 o Combinatie van golf en landbouw Er kan voor de zones die als nabestemming golf en landbouw zullen krijgen, respectievelijk verwezen worden naar de effectbespreking van 100% golf en 100% landbouw. o Combinatie van dagrecreatie en landbouw – beide scenario’s Er kan voor de zones die als nabestemming dagrecreatie en landbouw zullen krijgen, respectievelijk verwezen worden naar de effectbespreking van 100% dagrecreatie en 100% landbouw.

Effecten ten gevolge van de geplande nabestemming De huidige (na)bestemming bestaat uit landbouw of dagrecreatie en sport. Na uitvoering van het voorgenomen plan dient rekening gehouden te worden met 5 mogelijke nabestemmingen in het bijzonder landbouw, glastuinbouw, waterski, dagrecreatie en/of golf en 3 scenario’s met combinaties van nabestemmingen (“golf en landbouw” en “dagrecreatie en landbouw”). Ten gevolge van de geplande nabestemming landbouw worden geen risico’s op zettingen verwacht. Bij het oprichten van gebouwen bij de nabestemmingen glastuinbouw, waterski, dagrecreatie of golf kunnen wel zettingen optreden. Ten opzichte van de huidige nabestemming dagrecreatie in het huidige ontginningsgebied is dit ook al zo en worden er dus geen negatieve effecten verwacht. Ten opzichte van de bestemming landbouw in de uitbreidingszones kunnen wel bijkomende zettingen optreden. Op projectniveau dient hier bijgevolg aandacht geschonken te worden aan de nodige maatregelen (vb. voorafgaand aan de werken de nodige boringen en sonderingen uitvoeren) ter beperking en voorkoming van negatieve effecten op de stabiliteit van de ondergrond en de nodige funderingswerken. De vergunningverlenende instantie kan bijkomende informatie opvragen en bijkomende maatregelen opleggen met betrekking tot deze aspecten indien nodig.

5.1.5.5 Erosie

Effecten tijdens de ontginning en opvulling Gezien het zand in den natte ontgonnen wordt, zal er tijdens de ontginningsfase geen diepe ontginningsput ontstaan waarbij de (steile) wanden “vrij” gelegen zijn. De ontstane taluds zullen met andere woorden niet onderhevig zijn aan erosie ten gevolge van afstromend hemelwater. Erosie kan wel optreden ter hoogte van de tijdelijke zanddepots en tijdelijke bufferbermen en bij de afwerkingsfase (onbedekte taluds bufferbermen, voor aanplanting groenstructuur). Het betreft een tijdelijk en lokaal effect die zich enkel zal voordoen tijdens de ontginningsfase. Bovendien zal gebruik maakt worden van dezelfde methodieken voor depot van zand en bodem als de huidige ontginning, wat niet zal leiden tot toegenomen erosie ten opzichte van de huidige situatie. Het effect wordt daarom als verwaarloosbaar beoordeeld (score 0).

Effecten van de ontginning en opvulling op de geplande nabestemming De opvulling zal conform de geldende vergunningen gebeuren tot op het oorspronkelijke niveau. Dit niveau was/is (vrij) vlak, waardoor na de opvulling van de vijver geen significant negatieve effecten inzake erosie verwacht worden. Hellingen zullen wel aanwezig zijn ter hoogte van de definitieve bermen, waarbij er een beperkt risico is op afspoeling van bodemdeeltjes als deze bermen niet voldoende bedekt zijn (score -1). Er wordt daarom gesteld dat deze voldoende begroeid moeten zijn, liefst door middel van een goed aaneengesloten grasmat en/of de aanplant van inheemse struiken.

Effecten ten gevolge van de nabestemming Het plangebied is volgens de watertoetskaart erosiegevoeligheid nagenoeg volledig gekarteerd als niet erosiegevoelig. Bovendien vertonen ook de percelen een lage tot verwaarloosbare potentiële erosiegevoeligheid op de potentiële erosiegevoeligheidskaart per perceel (2015). Gezien de lage erosiegevoeligheid worden geen significante effecten verwacht van de nabestemming landbouw of glastuinbouw.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 82 van 300 Indien er bij het realiseren van de nabestemming waterski, dagrecreatie of golf opnieuw hellingen in het terrein worden aangebracht, dienen deze op een voldoende manier bedekt te worden om afspoeling van bodemdeeltjes te voorkomen. De toekomstige nabestemming dient vergeleken te worden met de huidige (na)bestemming. De huidige (na)bestemming bestaat uit ofwel landbouw ofwel dagrecreatie. Ten gevolge van de geplande nabestemmingen landbouw, glastuinbouw, waterski, dagrecreatie of golf wordt geen significante erosie verwacht, noch ten opzichte van de huidige nabestemming dagrecreatie en sport, noch ten opzichte van de huidige bestemming landbouw. Het zelfde geldt voor de scenario’s “combinatie golf en landbouw” en “combinatie dagrecreatie en landbouw” (score 0).

5.1.5.6 Risico op bodemverontreiniging

Effecten tijdens de ontginning Via het wettelijk kader rond grondverzet en bodemverontreiniging (VLAREBO), de bepalingen uit VLAREM omtrent de opvulling van groeven (indien met niet-verontreinigd materiaal opgevuld wordt) en het delfstoffendecreet wordt verspreiding van bestaande verontreinigingen (zowel vanuit de groeve naar de omgeving als in omgekeerde richting bij de opvulling van de groeve) reeds grotendeels vermeden. Er zijn geen verontreinigingen gekend in het plangebied en het gebied was voorheen in agrarisch gebruik. Er is bij vergraving bijgevolg geen risico op wijziging van een verontreiniging. De regelgeving zal gevolgd worden, waardoor er geen maatregelen noodzakelijk zijn en het effect als niet significant beschouwd wordt (score 0). Na de ontginning zal de ontginningsput terug gevuld worden met aangevoerde gronden. Als eindafdek wordt de teelaarde terug open gespreid. Aangezien de groeve zal opgevuld worden met niet- verontreinigde bodem en dit onder duidelijke controle (zie wetgeving in onderstaand kader), wordt er verwacht dat er zich geen significante effecten naar bodemverontreiniging zullen voordoen (score 0). Sinds 2011 stellen de milieuvergunningen dat : • Voor de bovenste laag van 150 cm moet uitgegraven bodem worden gebruikt die voldoet aan de waarden voor vrij gebruik van uitgegraven bodem zoals bepaald in het Vlarebo (bijlage V); • De overige gronden moeten voldoen aan de bodemsaneringsnormen voor bestemmingstype III (woongebied, woonuitbreidingsgebied, speelbos of speelweide, gebied voor jeugdcamping, e.d.) zoals bepaald in bijlage IV van VLAREBO, met uitzondering van de parameter arseen waarvoor de norm geldt voor gronden voor vrij gebruik; • Voor de parameter minerale olie geldt de norm voor het storten van inerte afvalstoffen, namelijk 500 mg/kg ds; • De voorgestelde accepteaticriteria moeten herrekend worden op basis van de structuurparameters (kleigehalte, gehalte aan organisch materiaal en pH) van de aangevoerde partijen grond, zoals aangegeven in het VLAREBO (bijlage IV en V) In vroegere milieuvergunningen (van vóór 2011) en dus voor oudere opvullingen, golden soepeler voorwaarden waarbij diende opgevuld te worden met gronden die voldoen aan de bodemsaneringsnormen voor type IV (parkgebied, recreatiegebied, sportterreinen, golfterreinen, ..), zoals bepaald in bijlage IV van VLAREBO. De opvullingen zijn dus deels gebeurd volgens de opeenvolgende milieuvergunningen. Calamiteiten zijn echter altijd mogelijk (bijvoorbeeld het lekken van olie), waardoor het globale effect als beperkt negatief beoordeeld wordt (score -1). Voor de opvulling van groeven en graverijen is rubriek 60 van Vlarem van toepassing. Art. 5.60.2 stelt dat de gehele of gedeeltelijke opvulling van groeven, graverijen, uitgravingen of andere putten uitsluitend mag gebeuren met niet-verontreinigde uitgegraven bodem, meer bepaald uitgegraven bodem, uitgegraven bodem die een fysische scheiding heeft ondergaan en gereinigde uitgegraven bodem die inzake fysische samenstelling voldoet aan de bepalingen van Art. 53.§1, 6° uit Hfdst. X van

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 83 van 300 het Vlarebo (deze bepaalt het maximum gehalte aan stenen en bodemvreemde materialen en de maximale afmeting van de stenen die aanwezig mogen zijn in de uitgegraven bodem na de fysische scheiding). Inzake verontreiniging moet de uitgegraven bodem voldoen aan de normen zoals bepaald in Bijlage 8 van het Vlarebo (zie Bijlage 5.1.2. van dit rapport) voor het vrij gebruik van uitgegraven bodem als bodem op een ontvangende grond die binnen bestemmingstypes II t.e.m. V gelegen is (in dit geval agrarisch gebied = bestemmingstype II). Er kan van deze regelgeving worden afgeweken wanneer de concentraties in de ontvangende grond groter zijn dan deze in Bijlage 8 én als de concentraties in de uitgegraven bodem lager of gelijk zijn aan deze in de ontvangende bodem. De bouwheer dient tevens door middel van een studie, uitgevoerd door een bodemsaneringsdeskundige en volgens een code van goede praktijk, het bewijs te leveren dat het gebruik van de uitgegraven bodem als bodem geen verontreiniging van het grondwater kan veroorzaken en dat mogelijke blootstelling aan de verontreinigende stoffen geen extra risico oplevert.

Effecten van de ontginning en opvulling op de geplande nabestemming Gezien er opgevuld wordt met niet-verontreinigde gronden, worden er ten aanzien van alle bestudeerde nabestemmingen geen significante effecten verwacht afkomstig van de ontginning en opvulling van het plangebied (score 0). Het gebruik van bestrijdingsmiddelen (op gestockeerde teelaarde en/of op de tijdelijke bermen) dient wel beperkt te worden.

Effecten van de nabestemming De beschouwde nabestemmingen geven globaal geen aanleiding tot het ontwikkelen van risico- activiteiten voor bodemverontreiniging. Calamiteiten zijn echter altijd mogelijk (bijvoorbeeld het lekken van olie), waardoor het effect als beperkt negatief beoordeeld wordt (score -1). De voornaamste activiteiten bij een mogelijke nabestemming glastuinbouw zijn de eigenlijke teelt onder glas en bijhorende nevenactiviteiten zoals reiniging, waterbehandeling, bodem/substraatbehandeling, alsook opslag van grondstoffen en tuinbouwproducten. Deze activiteiten houden in meerdere of mindere mate een risico op bodemverontreiniging in. Enkele aandachtspunten met betrekking tot mogelijke bodemverontreiniging door glastuinbouwbedrijven zijn: het gebruik van meststoffen en chemicaliën. Voor de land- en tuinbouwsector in zijn geheel dient opgemerkt te worden dat de emissie van stikstof kan leiden tot een ophoping van organisch gebonden stikstof en anorganische stikstof (uit kunstmest) in de bodem, dat via mineralisatie aanleiding geeft tot uitloging van nitraat in de bodem( en in het grond- en oppervlaktewater). Dit risico geldt bijgevolg ook voor de nabestemming landbouw. Wat de eigenlijke teelt betreft, kan bij glastuinbouw onderscheid gemaakt worden in grondgebonden teelt, substraatteelt en hydrocultuur. • Bij grondgebonden teelten is het groeimedium volle grond. Er bestaat bijgevolg een risico op bodemverontreiniging door gebruik van meststoffen en chemische middelen voor het ontsmetten van de bodem. • Bij substraatteelt en hydrocultuur is de bodem van de serre afgedekt. (Chemische) onkruidbestrijding en ontsmetting van de bodem zijn niet meer nodig, waardoor er dus veel minder chemische middelen nodig zijn. Het risico op bodemverontreiniging is bijgevolg quasi onbestaand. Het gietwater (met daarin de meststoffen) kan bij substraatteelt en hydrocultuur tevens gerecupereerd worden voor recirculatie (overtollig water wordt opgevangen in goten, geanalyseerd, ontsmet, aangevuld met voedingsstoffen en opnieuw gebruikt. T.g.v. calamiteiten bij de opslag of behandeling van verschillende producten kan de bodem eveneens verontreinigd worden. Mogelijke effecten van de nabestemming glastuinbouw ten aanzien van de huidige nabestemming dagrecreatie en sport worden beperkt negatief beoordeeld (score -1). Mogelijke effecten ten aanzien van de huidige bestemming landbouw worden verwaarloosbaar beoordeeld (gezien hier ook reeds meststoffen en chemicaliën gebruikt worden) (score 0).

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 84 van 300 Bij de nabestemming waterski, dagrecreatie en golf is het mogelijk dat pesticiden gebruikt worden voor het beheer van het gebied. Echter ten opzichte van de huidige (na)bestemmingen zal dit geen significante effecten veroorzaken, gezien er in de gangbare landbouw ook pesticiden gebruikt worden en het gebruik van pesticiden in de huidige nabestemming dagrecreatie en sport ook niet uitgesloten is (score 0). Ook voor de scenario’s “combinatie van golf en landbouw” en “combinatie van dagrecreatie en landbouw” worden geen significante effecten verwacht ten opzichte van de momenteel geldende (na)bestemmingen dagrecreatie en landbouw (score 0).

5.1.5.7 Wijziging in bodemgebruik Het bodemgebruik in de uitbreidingszones zal wijzingen van een landbouwgebruik naar ontginning. Na de ontginning zal het gebied de nabestemming landbouw, glastuinbouw, waterski, dagrecreatie, golf of een combinatie van deze nabestemmingen krijgen. De mogelijke effecten hiervan zullen aan bod komen in de discipline Mens. 5.1.6 Conclusies • Bodemgesteldheid - bodemgeschiktheid Een ontginning leidt per definitie steeds tot een totaal en onherstelbaar verlies van de betrokken gelaagdheid en de specifieke eigenschappen van de bodem. Effecten op de bodemgesteldheid zijn bijgevolg eigen aan het voorgenomen plan en kunnen niet gemilderd worden. De reeds opgevulde zones binnen het huidige ontginningsgebied werden niet opgevuld met het oog op een mogelijke nabestemming landbouw of glastuinbouw (grondgebonden teelt). Ook de milieuvergunning voor de uitbreidingspercelen op korte termijn stelt niet dat er moet opgevuld worden met het oog op een mogelijke nabestemming landbouw. Er wordt bijgevolg besloten dat voor deze zones in de bovenste 200 cm een geschikte bodem voor landbouw moet worden voorzien indien deze zones een nabestemming landbouw (of glastuinbouw) krijgen. Dit betekent dat de bovenste 2m mogelijks terug moet afgegraven worden daar waar de opvulling tot aan het oorspronkelijk maaiveld reeds voltooid is (afhankelijk van de landbouwgeschiktheid van de grond). De afgegraven grond kan mogelijks ter plaatse verwerkt worden en landbouwkundig geschikt gemaakt worden (vb. uitzeven stenen) en/of gebruikt worden voor de opvulling van de diepere lagen in de zones die nog niet opgevuld zijn. Voor de uitbreidingspercelen op lange termijn dient bij een nabestemming landbouw(of glastuinbouw) opgevuld te worden volgens de geldende regels hierrond en dient op zijn minst de bovenste meter van de groeve afgewerkt te worden met materiaal met die dezelfde textuur als de oorspronkelijke textuur benadert. Inzake bodemgesteldheid wordt niet verwacht dat de huidige en toekomstige ontginnings- en opvullingsactiviteiten een aanzienlijk negatief effect zullen hebben op de mogelijke toekomstige nabestemmingen glastuinbouw (substraatteelt en hydrocultuur), waterski, dagrecreatie of golf (of een combinatie van deze nabestemmingen). Evenmin zullen de geplande nabestemmingen een aanzienlijk negatief effect hebben op de bodemgesteldheid, ten opzichte van de huidig geldende (na)bestemmingen. • Bodemprofiel en wijziging diepe ondergrond De ontginning gaat essentieel gepaard met het verlies van de geologische structuur en vernietiging van het oorspronkelijke bodemprofiel, ter hoogte van de nog niet ontgonnen zones. Ter hoogte van de reeds ontgonnen zones zijn geen bodems meer aanwezig met een waardevol profiel en de reeds opgevulde zones omvatten bodems zonder profiel. Uitvoering van het voorgenomen RUP zal in deze zones geen significante effecten met zich meebrengen. De reeds opgevulde zones binnen het huidige ontginningsgebied werden niet opgevuld met het oog op een mogelijke nabestemming landbouw of glastuinbouw. Ook de milieuvergunning voor de percelen op korte termijn stelt niet dat er moet opgevuld worden met het oog op een mogelijke

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 85 van 300 nabestemming landbouw of glastuinbouw (grondgebonden teelt). Er wordt bijgevolg besloten dat voor deze zones in de bovenste 200 cm een geschikte bodem voor landbouw moet worden voorzien indien deze zones een nabestemming landbouw (of glastuinbouw) krijgen. Voor de uitbreidingspercelen op lange termijn dient bij een nabestemming landbouw(of glastuinbouw) opgevuld te worden volgens de geldende regels hierrond. Inzake bodemprofiel wordt niet verwacht dat de huidige en toekomstige ontginnings- en opvullingsactiviteiten een aanzienlijk negatief effect zullen hebben op de mogelijke toekomstige nabestemmingen glastuinbouw (substraatteelt en hydrocultuur) waterski, dagrecreatie of golf wat betreft het bodemprofiel. Door de ontginningsactiviteiten zullen de huidige, kwetsbare, bodemprofielen reeds antropogeen vernietigd worden. De opgevulde zones zullen dan bestaan uit een profielloze bodem. Een (bijkomend) effect als gevolg van de nabestemming landbouw, glastuinbouw, waterski, dagrecreatie en/of golf wordt niet verwacht. • Verdichting Tijdens de ontginningsfase zal er ter hoogte van de put geen verdichting zijn, gezien het zand in den natte ontgonnen wordt met een zuiger. Ter hoogte van stockagezones en bufferbermen kan wel verdichting optreden evenals tijdens de opvulfase. De reeds opgevulde zones binnen het huidige ontginningsgebied werden niet opgevuld met het oog op een mogelijke nabestemming landbouw. Ook de milieuvergunning voor de percelen op korte termijn stelt niet dat er moet opgevuld worden met het oog op een mogelijke nabestemming landbouw. Er wordt bijgevolg besloten dat voor deze zones in de bovenste 200 cm een geschikte bodem voor landbouw moet worden voorzien indien deze zones een nabestemming landbouw (of glastuinbouw) krijgen. Voor de uitbreidingspercelen op lange termijn dient bij een nabestemming landbouw(of glastuinbouw) opgevuld te worden volgens de geldende regels hierrond. Inzake verdichting wordt niet verwacht dat de huidige en toekomstige ontginnings- en opvullingsactiviteiten een aanzienlijk negatief effect zullen hebben op de mogelijke toekomstige nabestemmingen dagrecreatie, waterski of golf wat betreft structuurwijziging. Echter, daar waar groenzones gepand zijn (vooral bij nabestemming golf en waterski) kunnen effecten tijdens de ontginnings- en opvullingsfase toch relevant zijn. Mogelijke effecten van landbouwactiviteiten op de structuurkwaliteit van de bodem doen zich voor daar waar verdichtingsgevoelige bodems met (te) zware machines bewerkt worden. In de nabestemming glastuinbouw, waterski, dagrecreatie en golf geldt dat bodemverdichting kan optreden oa. bij de aanleg van parking en gebouwen. Ten opzichte van de huidige (na)bestemmingen worden echter geen significante effecten verwacht. • Stabiliteit - bodemzettingen Rekening houdende met de opgelegde voorwaarden inzake de breedte van de beschermingsstroken, wordt geen significant effect verwacht op de taludstabiliteit in de ontginningsput. De gewenste minimumafstand van 5m tussen de voet van de tijdelijke bufferbermen en de rand van de vijver zal niet gerespecteerd worden. Er kunnen zich bijgevolg stabiliteitsproblemen voordoen. Verder kunnen de bufferbermen afspoelen door regenwater. Afhankelijk van de textuur van de opvulgronden en de manier van aanvullen, kunnen in min of meerdere mate zettingen voorkomen. Afhankelijk van de grootte van de zettingen, wordt dit voor de nabestemming landbouw beperkt negatief tot negatief beoordeeld. Indien er na het oprichten van de gebouwen binnen de nabestemming glastuinbouw, waterski, dagrecreatie of golf nog zettingen optreden, kan dit grote schade aanrichten aan de gebouwen. Er is geen probleem zolang de zettingen niet te groot worden en vooral als er geen ongelijke zetting optreedt. Ten gevolge van de geplande nabestemming landbouw worden geen risico’s op zettingen verwacht. Bij het oprichten van gebouwen bij de nabestemming glastuinbouw, waterski, dagrecreatie of golf kunnen wel zettingen optreden.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 86 van 300 • Kwaliteit Aangezien de groeve zal opgevuld worden met niet-verontreinigde bodems en dit onder duidelijke controle, wordt er verwacht dat er zich geen significante effecten naar bodemverontreiniging zullen voordoen. Calamiteiten zijn echter altijd mogelijk (bijvoorbeeld het lekken van olie), waardoor het globale effect als beperkt negatief beoordeeld wordt. Gezien er opgevuld wordt met niet-verontreinigde gronden, worden er zowel ten aanzien van de nabestemmingen landbouw en glastuinbouw als waterski, dagrecreatie of golf geen significante effecten verwacht afkomstig van de ontginning en opvulling van het plangebied. De beschouwde nabestemmingen geven in principe geen aanleiding tot het ontwikkelen van risico- activiteiten voor bodemverontreiniging. Calamiteiten zijn echter altijd mogelijk (bijvoorbeeld het lekken van olie). Ook het gebruik van pesticiden kan leiden tot negatieve effecten. Deze riscio’s op calamiteiten en gebruik van pesticiden bestaan ook al in de huidige (na)bestemmingen, maar zullen wellicht groter zijn bij een nabestemming landbouw of glastuinbouw. Er worden bijgevolg beperkt negatieve effecten verwacht bij een nabestemming landbouw of glastuinbouw ten aanzien van de huidige nabestemming dagrecreatie en sport. • Erosie Erosie kan optreden ter hoogte van de tijdelijke zanddepots en tijdelijke bufferbermen en bij de afwerkingsfase. Het betreft een tijdelijk en lokaal effect. Er zal gebruik maakt worden van dezelfde methodieken voor depot van zand en bodem als de huidige ontginning, wat niet zal leiden tot toegenomen erosie ten opzichte van de huidige situatie. De opvulling zal gebeuren tot op het oorspronkelijke niveau, welke vrij vlak was/is. Na het opvullen van de groeve zullen hellingen aanwezig zijn ter hoogte van de definitieve bermen, waarbij er een beperkt risico is op afspoeling van bodemdeeltjes als deze bermen niet voldoende bedekt zijn. Gezien het vlakke reliëf in de nabestemming, zullen landbouwactiviteiten geen significante erosie veroorzaken. Ook bij het realiseren van de nabestemming glastuinbouw, waterski, dagrecreatie of golf worden geen significante effecten inzake erosie verwacht. Algemeen kan gesteld worden dat het voorgenomen plan en ook de verschillende mogelijke onderzochte nabestemmingen haalbaar zijn vanuit de discipline bodem. Vooral bij de nabestemming landbouw (en glastuinbouw) dient hierbij echter rekening gehouden te worden met de voorgestelde milderende maatregelen (zie §5.1.7). Voor de combinatie van nabestemmingen dagrecreatie en landbouw (scenario 1) komen de nabestemmingen overeen met de huidige (na)bestemmingen waardoor geen significante effecten verwacht worden. Ook voor de andere 2 combinatiescenario’s worden geen andere effecten verwacht dan de eerder besproken effecten.

5.1.7 Milderende maatregelen

5.1.7.1 Milderende maatregelen op GRUP-niveau Daar waar groenzones gepland zijn in de nabestemming golf, dagrecreatie en waterski, dient een mogelijke verdichte laag doorbroken te worden na de ontginnings- en opvullingsfase. Voor het realiseren van de nabestemming landbouw en glastuinbouw (grondgebonden teelten) worden in functie van een goede bodemgeschiktheid na opvulling een aantal maatregelen21 voorgesteld. Ook de Code van goede praktijk voor heraanleg van ontginningen in functie van landbouw stelt een aantal minimumvoorwaarden en aanbevelingen die dienen gevolgd te worden tijdens de opvulling. Deze kunnen echter niet allemaal doorvertaald worden in het RUP. De voorwaarden en

21 Bron: Bodemkundige Dienst van België, (2002). Onderzoek naar de kwaliteiten van ‘nieuwe bodems’ bvb. na oppervlaktedelfstoffenwinning, Evaluatie van de bodemgeschiktheid van gronden na heraanvulling op basis van bodemkundige kenmerken en van landbouwproductiegegevens. I.o.v. Aminal, Afdeling Land.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 87 van 300 aanbevelingen die wel kunnen doorvertaald worden, worden onderstaand opgesomd, de overige worden vermeld onder §5.1.7.2: 1) Een voldoende doorwortelbare profieldiepte kan bekomen worden door het uitvoeren van de maatregelen m.b.t. bodemverdichting en stenigheid. Daarnaast geldt dat de bouwvoor na zetting minimaal moet gelijk zijn aan de oorspronkelijke dikte van de bouwvoor. Verder dient de dikte van de bewortelingslaag bij voorkeur 2m te bedragen, zodat het telen van diepwortelende landbouwgewassen mogelijk is. 2) Slechte drainage: Plasvorming kan in eerste instantie vermeden worden door een vlak, convex of licht hellend macroreliëf te creëren en dit op een hoger of gelijk niveau t.o.v. de omgeving. Het creëren van depressies dient vermeden te worden, tenzij dit in het kader van het creëren van bepaalde natuurpotenties of ten behoeve van herstel van het oorspronkelijk landschap juist de bedoeling is. Daarnaast geldt dat de nieuw ontstane draineringsgraad geen ongunstiger effect mag uitoefenen op de plantengroei dan bij de start van de ontginning aanwezige natuurlijke drainering. 3) Ongunstig reliëf: Hoewel verzakkingen gedurende de eerste jaren na opvulling moeilijk te vermijden zijn, dient toch op volgende zaken gelet te worden: een zo homogeen mogelijke aanvulling + gelijkmatige verdichting (dit in samenhang met de maatregel ter voorkoming van bodemverdichting). Voor het vermijden van zetting in de ondergrond moeten de voorwaarden van het VLAREM en de milieuvergunning worden gerespecteerd. 4) Bodemvruchtbaarheid voor landbouwgebruik: de geschiktheid van de bodem voor landbouwgewassen hangt voor een groot deel samen met de textuur van de bodem. Om de goede geschiktheid voor landbouwgebruik op de huidige bodem te herstellen, dient op zijn minst de bovenste meter van de groeve afgewerkt te worden met materiaal met die dezelfde textuur als de oorspronkelijke textuur benadert.

Voor de reeds opgevulde zones moet in de bovenste 200 cm een geschikte bodem voor landbouw worden voorzien indien deze zones een nabestemming landbouw (of glastuinbouw) krijgen.

5.1.7.2 Milderende maatregelen op project- of vergunningsniveau Volgende maatregelen dienen op projectniveau genomen worden tijdens de opvullingsfase ter hoogte van de zones die een nabestemming landbouw (of glastuinbouw) krijgen: • Bodemverdichting: Aangezien natte grond gevoeliger is voor verdichting (zeker bij de aanbreng van klei of leem) dienen de werken voor de bovenste gronden (en vooral van belang bij het uitspreiden van de teelaarde) zoveel mogelijk in droge omstandigheden uitgevoerd te worden. Er dient tevens gebruik gemaakt te worden van rupsbanden en er wordt gesuggereerd om zoveel mogelijk hetzelfde patroon van rijden te vermijden. Na uitvoering van de werken kan er een ongeroerd monster genomen worden om te onderzoeken of het poriëngehalte in functie van de nabestemming volstaat. Indien dit niet zou volstaan, dient de grond gefreesd te worden. Verder dient de penetratieweerstand gemeten te worden met een penetrograaf/penetrologger. De penetratieweerstand dient beperkt te worden tot 3MPa voor de bouwvoor en 5MPa voor het kwaliteitsvol profiel. Het is aangewezen eerst een voldoende groot oppervlak ondergrond her op te vullen waarop nadien het kwaliteitsvol profiel laagsgewijs kan worden aangelegd. • Stenigheid: Strenge kwaliteitscontrole bij aanvoer van de gronden (overeenkomstig Vlarebo (Hfdst. X, Afd. 4, Onderafd. 3, Art 53, §1, 6°) geldt het volgende: het gehalte aan stenen die niet op natuurlijke wijze aanwezig zijn, mag maximaal 5 gewichtsprocent bedragen; de afmeting van de stenen die niet op natuurlijke wijze aanwezig zijn, mag niet groter zijn dan 50 mm en het gehalte aan bodemvreemde materialen, andere dan stenen, mag maximaal 0,5 gewichts- en volumeprocent bedragen. De Code van goede praktijk voor heraanleg van ontginningen in functie van landbouw vermeldt dat het gehalte aan stenen die niet van nature aanwezig zijn, in de bouwvoor maximaal 1 massaprocent mag bedragen. Wanneer de opvulgrond deze normen overschrijdt, zal een fysische scheiding volgens de BBT uitgevoerd moeten worden. Uitzeven zal in de meeste gevallen de BBT zijn.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 88 van 300 • Degradatie van het organisch stofgehalte: Het terug aanbrengen van de oorspronkelijke teelaarde is maar zinvol als de stockageperiode de kritieke duur voor degradatie niet overschrijdt. Aangezien literatuurgegevens omtrent de degradatiesnelheid van humus in gestockeerde teelaarde niet beschikbaar zijn, wordt er aangeraden om preventief te werken en het reeds ontgonnen gedeelte zo snel mogelijk op te vullen zodat de teelaarde ook zo snel mogelijk terug kan opengespreid worden. Zo wordt er ook aangeraden om de teelaarde die aangewend wordt in de voorziene bufferbermen zo snel mogelijk terug aan te wenden. Na uitvoering van de werken kan er een monster genomen worden om het organisch stofgehalte van de bodem te bepalen (als vergelijkingsbasis dient er eveneens een monster genomen te worden vóóraleer de teelaarde wordt afgegraven). Bij een te laag organisch stofgehalte, kan er extra organische stof ingebracht worden. Er dient echter wel in acht genomen te worden dat het herstel van het organisch stofgehalte van de bodem een proces van lange duur is. • Erosie: Om erosie onmiddellijk na terug openspreiden van de teellaag zo veel mogelijk te vermijden (de bodem is nu extra gevoelig daar haar structuur volledig vernietigd is), dient de bodem ingezaaid te worden. Het best kan de bodem op zijn minst een aantal jaren onder een permanente bedekking gehouden worden, zodat de bodem de tijd heeft om terug bodemleven en organisch materiaal te ontwikkelen. Hierdoor zal ook de bodemstructuur verbeteren en bijgevolg ook de weerstand tegen erosie. 5.1.8 Aanbevelingen om het voorgenomen plan milieuvriendelijker te maken

5.1.8.1 Aanbevelingen op GRUP niveau Ter hoogte van tijdelijke bufferbermen wordt aanbevolen beschermingsstroken af te bakenen van minstens 16 m, om de stabiliteit van de oevers te vergroten. Uit de discipline geluid (zie § 5.4.6) blijkt dat er voor de ontginning van de percelen op lange termijn een tijdelijke berm van minstens 6 m hoog nodig is. Dit betekent dat de grondbreedte van deze berm ca. 15 m zal bedragen, waardoor de gewenste breedte van de beschermingsstrook hier ca. 20 m bedraagt. De bufferbermen dienen voldoende begroeid te zijn, liefst door middel van een goed aaneengesloten grasmat en/of inheemse struiken, dit om erosie te voorkomen. Indien er bij het realiseren van de nabestemming waterski, dagrecreatie of golf opnieuw hellingen in het terrein worden aangebracht, wordt aanbevolen deze op een voldoende manier te bedekken om afspoeling van bodemdeeltjes te voorkomen.

5.1.8.2 Aanbevelingen op project- of vergunningsniveau Volgens het richtlijnenboek voor de activiteitengroep ontginningen kunnen algemene regels worden aangehaald om calamiteiten bij het risico op bodemverontreiniging te voorkomen tijdens de ontginningsfase, echter dit is geldende wetgeving en dient bijgevolg nageleefd te worden. Als aanbeveling kan geformuleerd worden om de opvulhoogte hoger in te stellen dan het finaal te verwachten niveau. De extra hoogte moet dan overeenkomen met de uiteindelijk te verwachten zetting. De zetting door het eigen gewicht, ook wel klink genaamd, zal variëren naargelang het type materiaal. Er wordt aanbevolen 2% extra aan te vullen indien de opvulgronden uit zand bestaan en 10% als de aanvulgronden uit klei of leem bestaan om depressies in de toekomst zoveel mogelijk te voorkomen. Er dient ook ruimte gelaten te worden om depressies na de heraanvulling te corrigeren ten gevolge van een ongelijke zetting. Dit dient te gebeuren met teelaarde. Het is ook aangewezen de verticale beweging van de ondergrond ter hoogte van de opgevulde groeve te monitoren teneinde bodemzetting op te volgen. Bij het oprichten van gebouwen bij de nabestemming glastuinbouw, waterski, dagrecreatie of golf kunnen zettingen optreden. Op projectniveau dient bijgevolg aandacht geschonken te worden aan de nodige maatregelen (vb. voorafgaand aan de werken de nodige boringen en sonderingen uitvoeren) ter beperking en voorkoming van negatieve effecten op de stabiliteit van de ondergrond en de nodige funderingswerken. De vergunningverlenende instantie kan bijkomende informatie opvragen en bijkomende maatregelen opleggen met betrekking tot deze aspecten indien nodig.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 89 van 300 Het gebruik van bestrijdingsmiddelen in de ontginningsfase (op gestockeerde teelaarde en/of op de tijdelijke bermen) dient beperkt te worden. In de nabestemmingsfase dient ook verantwoord omgesprongen te worden met het gebruik van chemische stoffen. Er wordt bij de nabestemming waterski, dagrecreatie of golf aanbevolen het gebied pesticidenvrij te onderhouden.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 90 van 300 5.2 Water (grondwater en oppervlaktewater) Kaart 5: Water

5.2.1 Afbakening van het studiegebied Het studiegebied voor de discipline water bestaat uit minimaal het plangebied. Bijkomend zal het studiegebied worden opengetrokken buiten de begrenzing en dit afhankelijk van afvoer van afvalwater en hemelwater, beïnvloeding van waterlopen, grondwaterlagen (zeer lokaal, wellicht enkel binnen het voorgenomen plan en mogelijks enkele tientallen meters aan de randen) en de relatie tot het deelbekken.

5.2.2 Juridische en beleidsmatige context De stroomgebiedbeheerplannen 2016 – 2021 voor Schelde en Maas werden op 18/12/2015 goedgekeurd door de Vlaamse Regering en kunnen geraadpleegd worden via www.integraalwaterbeleid.be. Deze plannen bevatten maatregelen om de toestand van de waterlopen en het grondwater te verbeteren en om het overstromingsrisico te verminderen. Er zijn geen acties opgenomen in of in de (ruime) omgeving van het plagebied. Het decreet Integraal Waterbeleid van 18 juli 2003, gewijzigd door het wijzigingsdecreet Integraal Waterbeleid van 19 juli 2013, vormt het juridisch kader voor het integraal waterbeleid in Vlaanderen. Het decreet bevat ook de omzetting van de kaderrichtlijn Water en de Overstromingsrichtlijn. De laatste wijziging van het uitvoeringsbesluit werden op 12 december 2014 goedgekeurd door de Vlaamse Regering). De watertoets houdt in dat voor elk plan, programma of vergunningsplichtig project dient te worden nagegaan of dit schadelijke effecten heeft op het watersysteem (waarbij het watersysteem beschouwd wordt als zijnde een samenhangend en functioneel geheel van oppervlaktewater, grondwater, waterbodems en oevers, met inbegrip van de daarin voorkomende levensgemeenschappen en alle bijhorende fysische, chemische en biologische processen en de daarbij behorende technische infrastructuren). Indien dit het geval is, dient te worden gezocht naar milderende of compenserende maatregelen. Eventueel kan op basis van een negatieve watertoets een plan, programma of project worden geweigerd. De elementen die nodig zijn voor het invullen van de watertoets worden aangereikt in het MER onder de betrokken disciplines (‘Bodem en grondwater’, ‘Oppervlaktewater’ en ‘Biodiversiteit’). De besluiten worden achteraan dit MER nog eens herhaald. Een belangrijk onderdeel van de ‘watertoets’ is het aftoetsen van het zgn. Hemelwaterbesluit (officieel de gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwater van 5 juli 2013). De verordening bevat minimale voorschriften voor de lozing van niet-verontreinigd hemelwater, afkomstig van verharde oppervlakken. Het algemeen uitgangsprincipe hierbij is dat hemelwater in eerste instantie zo veel mogelijk gebruikt wordt. In tweede instantie moet het resterende gedeelte van het hemelwater worden geïnfiltreerd of gebufferd, zodat in laatste instantie slechts een beperkt debiet vertraagd wordt afgevoerd. Ook de plaatsing van de overloop van de hemelwaterput en de infiltratievoorziening dient aan dit principe te beantwoorden. Bij Besluit van de Vlaamse Regering worden de waterlopen ingedeeld en worden kwaliteitsdoelstellingen verbonden aan de waterlopen. De milieukwaliteitsnormen en emissienormen voor oppervlaktewater worden bepaald in Vlarem II.

5.2.3 Methodologie

5.2.3.1 Methodiek beschrijving bestaande situatie Voor het beschrijven van de referentiesituatie in het MER, baseert de deskundige zich op basisinformatie die ter beschikking is of kan worden gesteld (desktop informatie; de effecten worden beoordeeld op plan-MER niveau; er worden geen veldanalyses, detailinventarisaties en veldwerkzaamheden (op het vlak van grond/oppervlaktewaterstanden, -stroming, -kwaliteit, e.d.) uitgevoerd.). Voor het onderzoek naar de grond- en oppervlaktewaterkwantiteit en -huishouding in het studiegebied wordt in het MER gebruik gemaakt van o.a.:

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 91 van 300 • GIS-kaarten i.v.m. grondwaterkwetsbaarheid en grondwaterstromingsgevoeligheid. • Geologie in relatie tot grondwaterhuishouding, meer bepaald grondwaterstanden en mogelijk aanwezige watervoerende of afsluitende lagen: o.a. geologisch kaartmateriaal en sonderingen op Databank Ondergrond Vlaanderen (dov); • Watertoetskaarten – met name watertoetskaart overstromingsgevoelige gebieden en infiltratiegevoeligheid; • Stroomgebiedsbeheerplan; • eventuele beschikbare boringen, sonderingsverslagen; • informatie over grondwaterstanden (o.b.v drainagetoestand bodemkaart, eventuele beschikbare bodemonderzoeken, sonderingsverslagen,…) • Infiltratiemogelijkheden: De infiltratiemogelijkheden van het hemelwater naar het grondwater toe worden beschreven, op basis enerzijds het optekenen van verharde zones waar infiltratie in principe wordt tegengehouden en anderzijds het in kaart brengen van de onverharde zones waar infiltratie wel mogelijk is: topografische kaart en orthofotoplan; • Waterzuiveringsbeleid en infrastructuur: zoneringsplan, informatie bij VMM en bij Aquafin.

5.2.3.2 Methodiek effectvoorspelling en –beoordeling Het gewijzigde bodemgebruik, de gewijzigde infiltratie van hemelwater t.g.v. verharding e.d. beïnvloeden tijdens de exploitatiefase de grond- en oppervlaktewaterhuishouding. Op beschrijvende manier wordt de geplande situatie beoordeeld. Ook zal het verleggen van de Mostbeek besproken worden evenals het laten leeglopen van de ontginningsvijver in de Mostbeek tijdens de opvullingsfase. Binnen dit kader wordt er van uitgegaan dat er binnen het voorgenomen plan rekening gehouden wordt met de geldende regelgeving omtrent buffering en infiltratievoorzieningen (mogelijks van belang bij het realiseren van de nabestemming dagrecreatie). Ook kan een wijziging van de grondwaterstroming optreden t.g.v. de aanwezigheid van ondergrondse constructies (mogelijks van belang bij het realiseren van de nabestemming dagrecreatie). Effecten op oppervlaktewater zijn voornamelijk een gevolg van permanente wijzigingen in waterhuishouding (waterkwantiteit) t.g.v. wijzigingen in afvalwater en hemelwaterafvoer (door de aanwezigheid van gebouwen/infrastructuur) en door de inname van ruimte voor water (verhardingen in overstromingsgebieden). De watertoetsaspecten zullen worden beoordeeld (grondwaterstroming, infiltratie, overstromen). Het MER levert de informatie op planniveau aan die het mogelijk maakt voor de overheid om de watertoets voor het voorgenomen plan uit te voeren. Het mogelijks bijkomend geproduceerde afvalwater in geval van de nabestemming dagrecreatie, golf, waterski en glastuinbouw wordt onder de loep genomen. Het voorgenomen plan kan een invloed hebben op oppervlaktewater en/of de capaciteit van het rioleringsnet en/of de eventueel ontvangende waterzuiveringsinstallatie.

Tabel 5-5 Beoordelingscriteria en significantiekader discipline water

Effecten Criterium Methodiek Significantie

Wijziging Plaatselijke wijziging kwalitatieve inschatting van Belang van eventuele wijziging in de grondwaterkwantiteit hydrogeologische de wijziging van de grondwaterstroming met indirecte en huishouding tijdens karakteristieken na grondwaterstand en – effecten op realisatie nabestemming de ontginning / ontginning door stroming op basis van textuur opvulling opvulling met andere van te verwachten

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 92 van 300 Effecten Criterium Methodiek Significantie gronden opvulgronden

Invloed op Geologische gelaagdheid, grondwaterstroming diepte bouwputten en diepte Een significant effect treedt op wanneer Verstoren grondwater o.b.v. grondwaterstromen worden afgesneden ondergrondse beschikbare of opstuwing/verlaging een relevante grondwaterstroming desktopinformatie invloed uitoefenen op gebouwen of vegetatie/fauna. Wijziging Wijziging in infiltratie: Vergelijking met bestaande Kwalitatieve beschrijving o.b.v. mogelijk grondwaterkwantiteit Verwachte significante verharde oppervlakten en te verwachten wijziging en huishouding in de daling / stijging van zones met mogelijkheid tot infiltratiemogelijkheden en verharde nabestemming grondwaterstand infiltratie. oppervlakte (grootteorde-op planniveau liggen de oppervlaktes immers nog niet vast) en aftoetsing voldoende ruimte voor voorzieningen m.b.t. infiltratie&hemelwateropvang Het effect is significant indien de infiltratie zodanig wijzigt dat er geen oplossingen binnen het terrein mogelijk zijn of dat de bodemvochttoestand zodanig beïnvloed wordt, waardoor ingrijpende effecten op bodemstructuur en flora ontstaan.

Wijziging Wijziging aanvoer Op basis van het geschatte Effecten zijn significant wanneer t.g.v. de oppervlaktewater- waterloop ten gevolge debiet dat van de vijver naar wijziging van de waterkwantiteit kwantiteit en – van afvoer vijverwater de Mostbeek zal gepompt overstromingsgevoeligheid wijzigt dus in huishouding tijdens de worden relatie met de capaciteit van de Wijziging ontginning en waterlopen en de bestaande overstromingsregime opvulling risicowaterlopen voor overstromen. Effecten zijn significant afhankelijk van de waterloop waarin zal worden geloosd – in relatie tot de overstromingsgevoeligheid. Zeer kwetsbaar = lozen zonder de nodige maatregelen op een waterloop die effectief overstromingsgevoelig is Matig kwetsbaar = lozen zonder de nodige maatregelen op een waterloop die potentieel overstromingsgevoelig is Beperkt kwetsbaar = lozen zonder de nodige maatregelen op een waterloop die niet-overstromingsgevoelig is

Wijziging inname van ruimte voor overstromingswater. Effect is significant wanneer Voorstellen op hoofdlijnen bergingsruimte wordt ingenomen zonder voor compensatie in oplossing milderende maatregelen (niet kwantitatief: meer details worden bij aftoetsing van de verordening op vergunningenniveau verder uitgewerkt)

Wijziging van de Effecten zijn significant afhankelijk van de Wijziging waterkwaliteit van de

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 93 van 300 Effecten Criterium Methodiek Significantie waterkwaliteit voorkomende waterlopen waterkwaliteitsdoelstellingen van de omwille van lozingen waterloop waarin geloosd wordt afkomstig van binnen het plangebied Wijziging Wijziging aanvoer Op basis van gewijzigde Effecten zijn significant wanneer t.g.v. de oppervlaktewater- waterloop ten gevolge situatie run-off ten gevolge wijziging van de waterkwantiteit kwantiteit en- van run-off van gewijzigde overstromingsgevoeligheid wijzigt dus in huishouding tijdens de infiltratiemogelijkheden relatie met de capaciteit van de Wijziging in nabestemming (verharde oppervlakten en waterlopen en de bestaande overstromingsregime infiltratiekenmerken bodem); risicowaterlopen voor overstromen. Kwalitatieve beschrijving via Effecten zijn significant afhankelijk van de kwetsbaarheden die worden waterloop waarin zal worden geloosd – afgeleid van de in relatie tot de desktopinformatie. Een overstromingsgevoeligheid. worst-case kwantitatieve Zeer kwetsbaar = lozen zonder de nodige benadering rond verharding maatregelen op een waterloop die kan een indicatie geven rond effectief overstromingsgevoelig is benodigde ruimte (meer Matig kwetsbaar = lozen zonder de details worden bij aftoetsing nodige maatregelen op een waterloop van de verordening op die potentieel overstromingsgevoelig is vergunningenniveau verder Beperkt kwetsbaar = lozen zonder de uitgewerkt) nodige maatregelen op een waterloop die niet-overstromingsgevoelig is

Wijziging inname van ruimte Effect is significant wanneer voor overstromingswater. bergingsruimte wordt ingenomen zonder Voorstellen op hoofdlijnen oplossing voor compensatie in milderende maatregelen (niet kwantitatief: meer details worden bij aftoetsing van de verordening op vergunningenniveau verder uitgewerkt)

Wijziging van de Effecten zijn significant afhankelijk van de Wijziging waterkwaliteit van de waterkwaliteitsdoelstellingen van de waterkwaliteit voorkomende waterlopen waterloop waarin geloosd wordt omwille van lozingen afkomstig van binnen het plangebied Wijziging in capaciteit Effect t.g.v. verhoogde Check o.b.v. Een significant effect treedt op wanneer rioleringsnet en afvoer van afvalwater zoneringsgegevens VMM of de capaciteit van rioleringen/RWZI waterzuiverings- (in de nabestemming) Aquafin nv of de overschreden wordt. infrastructuur tijdens waterzuiveringsinfrastructuur de nabestemming is voorzien op de gewenste ontwikkeling. De significantie wordt dan verder gespecificeerd a.d.h.v. de omvang van het effect. Uiteindelijke beoordeling gebeurt op basis van expert judgement.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 94 van 300 5.2.4 Bestaande toestand

5.2.4.1 Grondwater De bovenste grondwatervoerende laag wordt gevormd door het Kwartair Aquifersysteem, meer bepaald het Pleistoceen van de Vlaamse Vallei (code 0100), Centraal Vlaams Systeem. Het freatische grondwater is hydraulisch geïsoleerd van de artesische waterlagen. Het artesisch grondwater bevindt zich in de zandformatie van Tielt (Lid van Eegem). De dikte van het freatisch grondwater is ca. 30 m. Gegevens uit het freatisch meetwerk van Afdeling Water (dov.vlaanderen.be) duiden op een schommeling van de grondwaterstand tussen 0,4 m-mv en 1,75 m-mv (6,6 mTAW tot 5,26 mTAW). Grondwaterstanden opgemeten in 1992 (MER 2011) duiden op grondwaterstanden ter plaatse tussen 1 en 1,5 m-mv. Uit de beschrijving van de hydrogeologische kenmerken van de zandontginning door Ecolas (2008) blijkt een grondwaterstand van 0,5 tot 1 m-mv. Het grondwater stijgt tijdens de winter om in het voorjaar haar hoogste stand te bereiken. De dikte van het freatisch grondwaterreservoir bedraagt ongeveer 30 m (MER zandontginning Beervelde, Ecolas 1997). Het risico van verontreiniging van grondwater hangt af van talrijke factoren, die samen de kwetsbaarheid van de ondergrond bepalen. Het grondwater binnen het voorgenomen plan wordt aanschouwd als zeer kwetsbaar (Ca1). Overeenkomstig de bijzondere milieuvergunningsvoorwaarde is de kwaliteit van het grondwater regelmatig geanalyseerd. Vanaf het moment van deze voorwaarde tot op heden zijn er ca. 17 peilbuizen binnen het plangebied aanwezig waarin de kwaliteit van het grondwater wordt opgevolgd. Analyse van de grondwaterkwaliteit (Ecolas, 2008) toont aan dat er geen aanrijkingen zijn met zware metalen. Er worden wel enkele typische ionen (nitraat, nitriet, kalium) aangetroffen die kunnen gelieerd worden aan de landbouwactiviteiten in de omgeving. Uit de bijkomende nota22 die de analyseresultaten van de voorbije 7 jaar bespreekt, blijkt dat er eenmalig een afwijking gevonden werd voor Arseen (As) in één van de peilbuizen stroomafwaarts de groeve. Bij alle overige staalnames stroomafwaarts de groeve worden de richtwaarden niet overschreden. In 5 van de peilbuizen in de aanvulgrond worden de richtwaarden voor As overschreden en in 2 van deze 5 wordt ook de richtwaarde voor cyanides overschreden. Deze kwaliteit heeft te maken met de aanvulgrond en het feit dat in reducerende omstandigheid As kan vrijkomen. Het feit evenwel dat er geen As boven de richtwaarde gevonden wordt in het grondwater aan de rand van de opvulling bewijst volgens de nota dat de As niet verspreid wordt. Dit heeft hoofdzakelijk te maken met het feit dat de aanvulgronden lemig en kleiig van aard zijn en het feit dat er in de omgeving een zeer lage grondwaterstroming voorkomt. In de nota van Solutions (2015) wordt verder gesteld dat de verhoogde concentraties aan As te wijten zijn aan natuurlijke processen. Onder de discipline water is het bodemgebruik van belang i.f.v. de verhardingsgraad. Het bodemgebruik wordt hiervoor ingedeeld in verharde en niet-verharde bodemgebruiken. Het voorgenomen plan is in de beschouwde referentiesituatie nagenoeg volledig onverhard. Er bevindt zich geen grondwaterwinning t.h.v. het huidige ontginningsgebied. Ook het plangebied voor ontginning op korte termijn bevat geen vergunde grondwaterwinningen. De zone voor ontginning op lange termijn bevat twee vergunde grondwaterwinningen (zie Tabel 5-6). Ook in de omgeving zijn verschillende vergunde grondwaterwinningen gelegen. Een overzicht van de grondwaterwinningen binnen een straal van 250 m is gegeven in Tabel 5-7. Tabel 5-6: Vergunde grondwaterwinningen in het plangebied (Bron: DOV, geraadpleegd op 09/10/2015)

Exploitant Vergunde diepte Aquifer Vergund Vergund dagdebiet jaardebiet

IPVA BVBA 10 m Pleistocene afzettingen 57 m³ 13.982 m³

22 Studie ontvangende groeve/graverij Zandwinning Meganck-Collewaert te Beervelde, Solutions, 27/11/2015

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 95 van 300 (HCOV 0160)

Van Poucke Koen 50 m Ieperiaan aquifer (Egem 40 m³ 3.615 m³ en/of Mont-Panisel (HCOV 0800)

Tabel 5-7: Vergunde grondwaterwinningen in de omgeving (tot 250m) van het plangebied (Bron: DOV, geraadpleegd op 09/10/2015)

Exploitant Vergunde diepte Aquifer Vergund Vergund dagdebiet jaardebiet

De Groote Sabine 60 m Ieperiaan aquifer (Egem 14 m³ 5.061 m³ en/of Mont-Panisel (HCOV 0800)

Verschraegen Luc 12 m Pleistoceen van de 210 m³ 16.641 m³ Vlaamse Vallei (HCOV 0162)

Verschraegen 63 m Ieperiaan aquifer (Egem 26 m³ 8.012 m³ Patrick en/of Mont-Panisel (HCOV 0800)

Het voorgenomen plan is niet gelegen in een beschermingszone voor grondwaterwinning, noch bevindt er zich een beschermingszone voor grondwaterwinning in de ruime omgeving van het voorgenomen plan. De dichtstbijzijnde winning bevindt zich ca. 8 km ten oosten en betreft de winning -. De grondwaterstromingsgevoeligheid is de gevoeligheid van ondiepe grondwaters voor wijzigingen in stroming en peilen. Volgens de watertoetskaart-grondwaterstromingsgevoeligheid is het voorgenomen plan en directe omgeving gelegen in gronden die matig tot zeer gevoelig zijn voor verstoring. De zeer gevoelige zone is momenteel echter reeds ontgonnen en bestond uit een zeer natte lemige zandbodem. Het hydrogeologisch onderzoek van 2008 (De Vos 2008) stelt dat er een zeer beperkte grondwaterstroming van 1.10-8 m/s in zuidoostelijke richting naar de Mostbeek toe bestaat. Deze waarde wordt bevestigd in Ecolas (2008). Ecolas (2008) besluit dat het oppervlaktewater een bufferende werking heeft.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 96 van 300 Figuur 5-5: Grondwaterstromingsgevoeligheid (Bron: Watertoetskaarten) Volgens de watertoetskaart infiltratiegevoelig gebieden ligt de zone voor uitbreiding in infiltratiegevoelig gebied. Ook de huidige ontginningszone is hoofdzakelijk infiltratiegevoelig. Een zone ter hoogte van de plas wordt aangeduid als niet infiltratiegevoelig.

Figuur 5-6: Infiltratiegevoeligheid (Bron: watertoetskaart)

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 97 van 300 5.2.4.2 Oppervlaktewater Hydrografie Het voorgenomen plan is gesitueerd binnen het Beneden-Scheldebekken en meer bepaald in het deelbekken Scheldebeek. Er zijn geen specifieke acties opgenomen voor die betrekking hebben op de omgeving van het voorgenomen plan. De Damsloot – Mostbeek ontspringt ten oosten van het plangebied. Deze waterloop van 2e categorie volgt eerst de zuidgrens van het plangebied, doorkruist vervolgens de KT-zone en volgt ten slotte de grens van de KT-zone. Een zijbeek van de Damsloot – Mostbeek, een niet-geklasseerde waterloop is in het noorden eerst binnen het plangebied gelegen en volgt daarna de KT-grens. De Mostbeek en de niet-geklasseerde waterloop stromen zwak in zuidwestelijke richting naar de Damvallei toe. Binnen het plangebied is een grote waterpartij aanwezig met een oppervlakte van ca. 19,5 ha. Momenteel is een (ingebuisde) overloop vanuit de waterplas naar de Damsloot-Mostbeek aanwezig. Oppervlaktewaterkwaliteit Jaarlijks worden door de Vlaamse Milieumaatschappij (VMM) metingen uitgevoerd ter bepaling van de kwaliteit van de waterlopen in het Vlaamse Gewest. Op de Damsloot zijn twee VMM meetpunten beschikbaar, eentje voor (meetpunt 563000) en eentje na (meetpunt 562990) de samenvloeiing met de naamloze, niet-geklasseerde waterloop. De meest recente meetresultaten dateren evenwel van 1997. De Prati-index volgens zuurstof (PIO) wordt bepaald op basis van het percentage zuurstof-verzadiging en geeft een graad van zuiverheid aan het water. Deze index krijgt een slechte score bij lage zuurstofconcentraties, maar ook bij oververzadiging. Oververzadiging treedt immers op bij eutrofiëring – een verschijnsel dat de waterkwaliteit aantast. De bekomen resultaten krijgen volgende beoordeling. Let wel: een hogere index wijst op een slechtere kwaliteit. PIO Kleur Beoordeling Klasse 0 – 1 1 blauw niet verontreinigd >1 – 2 2 groen aanvaardbaar >2 – 4 3 geel matig verontreinigd >4 – 8 4 oranje verontreinigd >8 – 16 5 rood zwaar verontreinigd >16 6 zwart zeer zwaar verontreinigd

De Belgische Biotische Index (BBI) krijgt een waarde afhankelijk van het aantal macro-invertebraten in het water. De indexwaarde schommelt tussen 0 (zeer slechte kwaliteit) en 10 (zeer goede kwaliteit). De bekomen resultaten krijgen volgende beoordeling: BBI Kleur Beoordeling 9 – 10 blauw zeer goede kwaliteit 7 – 8 groen goede kwaliteit 5 – 6 geel matige kwaliteit 3 – 4 oranje slechte kwaliteit 1 – 2 rood zeer slechte kwaliteit 0 zwart uiterst slechte kwaliteit

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 98 van 300 Uit de resultaten van de Prati-index en BBI (zie Figuur 5-7 en Figuur 5-8) blijkt dat de waterloop voor beide meetpunten ‘verontreinigd’ is volgens de Prati-Index. In het jaar 1994 was de situatie lichtjes beter, zijnde ‘matig verontreinigd’. Voor meetpunt 562990 zijn geen gegevens voor de BBI beschikbaar. Uit gegevens van meetpunt 563000 blijkt dat begin jaren ’90 het water van zeer slechte biologische kwaliteit was. Uit de meest recente metingen (1997) blijkt dat de kwaliteit verbeterd is (matige kwaliteit). Over de huidige situatie kan echter geen uitspraak gedaan worden.

Figuur 5-7: Resultaten Prati-Index en BBI voor meetpunt 563000 (Bron: VMM)

Figuur 5-8: Resultaten Prati-Index en BBI voor meetpunt 562990 (Bron: VMM) In de waterplas van de bestaande zandontginning werden in 1992 en 1994 waterstalen genomen waarbij de waterkwaliteit bepaald werd (MER Ecolas, 1997). Volgens deze metingen blijkt enkel een lichte overschrijding van de normen voor nikkel en nitriet. De Prati-index duidde op een niet- verontreinigde tot aanvaardbare waterkwaliteit. Ook in 2004 en in 2007 werden stalen genomen (De Vos, 2008) die bevestigen dat voldaan is aan alle normen23 (zie bijlage 6). Overstromingsregime Een zone in de ontginningsvijver is aangeduid als mogelijk overstromingsgevoelig gebied (watertoetskaart 2017). Deze aanduiding komt overeen met de ligging van de oorspronkelijke vijver. Er kan aangenomen worden dat deze aanduiding in praktijk niet correct is en het plangebied volledig als niet overstromingsgevoelig mag beschouwd worden. Ten oosten van de Mostbeek is nog een beperkte zone aangeduid als mogelijk overstromingsgevoelig gebied. Verder zijn geen overstromingsgevoelige zones aangeduid in de nabije omgeving van het plangebied. Verder stroomafwaarts zijn grotere zones aangeduid als mogelijks en effectief overstromingsgevoelig in de omgeving van de Mostbeek. Afvalwaterzuivering Het huidige bedrijf is op het zoneringsplan gelegen in ‘individueel te optimaliseren buitengebied’. De rest van het plangebied is niet opgenomen in de zoneringsplannen.

23 Overeenkomstig de bijzondere milieuvergunningsvoorwaarde is de kwaliteit van het vijverwater regelmatig geanalyseerd. Er wordt getoetst aan de normen voor grondwater teneinde de resultaten te kunnen vergelijken met de resultaten van de peilbuizen rond de groeve.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 99 van 300 Figuur 5-9: Zoneringsplan VMM met indicatie van het plangebied

Binnen het waterbeheerplan voor het deelbekken Scheldeland wordt de ecotypologie van de Damsloot-Mostbeek in de omgeving van het plangebied als waterloop met een zwakke structuurkwaliteit.

5.2.5 Geplande toestand

5.2.5.1 Wijziging aspecten grondwater

Effecten tijdens de ontginning en opvulling Grondwaterkwantiteit De winning binnen het plangebied betreft een natte winning waarbij (grond)water mee wordt opgepompt met het zand. Ter hoogte van de stockagezones zal het grondwater daarna uitlogen, waarbij het terug naar de waterplas stroomt. In principe kan er bijgevolg sprake zijn van een bemaling, doch het betreft een gesloten bemaling. Binnen het MER van 2001 werden de effecten van het stilleggen van ontginnings- en baggerwerken op de grondwaterstand beschreven. Hieruit bleek dat er door de ontginning slechts minieme schommelingen van de grondwaterstand te verwachten zijn. Binnen het MER van 2001 werd besloten dat bij een uitbreiding van de zandontginning de grondwaterschommelingen in het gebied slechts in de grootteorde van enkele centimeters zullen schommelen. Deze waarden vallen binnen de grootteorde van schommelingen die normaal onder invloed van weersomstandigheden optreden en zijn te verwaarlozen ten opzichte van seizoenschommelingen. De schommeling in grondwaterstand zal zich enkel in de directe omgeving van de ontginningszone voordoen (zie onderstaande figuur) en wordt bijgevolg beperkt negatief beoordeeld (score -1).

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 100 van 300 Figuur 5-10: invloed natte ontginningen op de grondwaterstroming en de plaatselijke grondwaterstand (bron: RLB ontginningen) Tijdens de opvullingsfase is het mogelijk dat er gronden met een slechte doorlaatbaarheid worden ingebracht, wat een impact kan hebben op de toekomstige grondwaterstand. Indien er wordt opgevuld met minder doorlatende materialen zal er daarnaast minder infiltratie zijn naar de onderliggende aquifer. Gezien de impact van een ontginning die een totaal verlies van de bodem/ondergrond en zijn typische gelaagdheid/doorlatendheid betekent over een aanzienlijke dikte en oppervlakte, die zelfs na heropvulling per definitie niet in zijn oorspronkelijke staat te herstellen is, is de beoordeling van de wijziging van de hydrogeologische opbouw in principe steeds aanzienlijk negatief te beoordelen. Echter, gezien er gesteld wordt dat de huidige grondwaterstroming zeer beperkt is, kan het effect van het opvullen van de ontginningsput met bodems met een andere textuur eerder als negatief (score - 2) beoordeeld worden. Bij heropvulling, kan de negatieve beoordeling een minder negatieve eindscore krijgen indien de heropvulling rekening houdt met de oorspronkelijke aard en gelaagdheid (in termen van doorlatendheid). Daarom wordt voor de nog op te vullen zones aanbevolen dit te doen met gronden volgens oorspronkelijke aard en gelaagdheid. Uit de hydrogeologische studie van De Vos (2008) blijkt dat zolang de zandontginning geheel of gedeeltelijk open water blijft met eenzelfde peil, het hydrogeologisch stromingspatroon weinig zal afwijken van de bestaande toestand. Bijgevolg mag verwacht worden dat er slechts een minimale impact zal zijn op de grondwatertafel. Er wordt hier aldus besloten met een verwaarloosbaar effect. (score 0). Echter het planvoornemen gaat uit van een volledige opvulling van de site. In dit geval wordt de groeve opnieuw een poreus midden dat deel uitmaakt van de aquifer, wat een herstel van de toestand voor ontginning impliceert (zie De Vos 2008). Indien er wordt opgevuld met minder doorlatende materialen, kan echter plaatselijk een verminderde stroomsnelheid van het grondwater verwacht worden (zie hoger). Er bevinden zich volgens de databank dov.vlaanderen.be twee grondwaterwinningen binnen het plangebied. Deze zullen tijdens de ontginningsactiviteiten worden stopgezet. Het stopzetten van deze winningen zal weinig tot geen impact hebben op het totale grondwatersysteem, gezien het in het ene geval een ondiepe winning betref en het jaardebiet in het andere geval beperkt is (score 0).

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 101 van 300 Grondwaterkwaliteit Het risico op een grondwaterverontreiniging ten gevolge van accidentele situaties hangt nauw samen met het risico op een bodemverontreiniging ten gevolge van accidentele situaties. Een grondwaterverontreiniging zal in dit geval immers steeds het gevolg zijn van een bodemverontreiniging. Voor meer toelichting wordt daarom verwezen naar de discipline Bodem. Een belangrijk bijkomend aandachtspunt is echter de kwetsbaarheid van het grondwater. Er worden in principe geen significante effecten verwacht op de kwaliteit van het grondwater tijdens de ontginningsfase. Echter, zoals eerder gesteld zijn calamiteiten niet uit te sluiten (vb. vrijkomen van mazout of olie door lekkende machines). Het effect wordt als beperkt negatief beoordeeld (score -1). Aangezien de groeve zal opgevuld worden met niet-verontreinigde bodem en dit onder duidelijke controle (zie wetgeving in kader bij discipline bodem), wordt er verwacht dat er zich geen significante effecten naar grondwaterverontreiniging zullen voordoen (score 0).

Effecten van de ontginning en opvulling op de geplande nabestemming o 100% Landbouw De landbouwkundige waarde van een perceel wordt in belangrijke mate bepaald door de natuurlijke drainering van het perceel. Zowel een te sterke als een onvoldoende drainering, te wijten aan de diepte van het grondwater, de permeabiliteit van de oppervlakkige laag, het voorkomen op wisselende diepte van een weinig doorlatende ondergrond, de dikte van de bewortelingslaag en de topografische omstandigheden, is nefast voor de plantengroei gedurende bepaalde periodes van het groeiseizoen. Door ontginning, opvulling en heraanleg zal de aanwezige drainering in veel gevallen gewijzigd worden. Deze wijziging kan o.a. het gevolg zijn van het opheffen van een tijdelijke stuwwatertafel, de aanbreng van materialen met andere textuur,…. De hierdoor ontstane draineringsgraad mag echter geen ongunstiger effect (watertekort of wateroverlast) uitoefenen op de plantengroei dan de bij de start van de ontginning aanwezige natuurlijke drainering. Ter hoogte van de reeds opgevulde zones binnen het huidige ontginningsgebied kan niet verzekerd worden dat de reeds opgevulde zones voldoen aan deze eis. Gezien er vooral opgevuld werd met lemige en kleiige gronden, kan verondersteld worden dat de opgevulde zones eerder te nat dan te droog zullen zijn. Mogelijke effecten worden beperkt negatief tot negatief beoordeeld (score -1/-2). Mits het nemen van maatregelen wordt verondersteld dat ze voldoende geschikt gemaakt kunnen worden voor landbouw. Voor de nog op te vullen zones wordt gesteld dat de gronden zo veel als mogelijk moeten overeenkomen met de bestaande textuur, indien ze als nabestemming landbouw zouden krijgen. Wanneer een perceel na heraanleg te nat ligt om aan landbouw te doen, kan beslist worden om grachten te graven of draineerbuizen aan te leggen. Hierbij moeten uiteraard externe afwateringsmogelijkheden voorhanden zijn. Voor de nog op te vullen zones die als nabestemming landbouw zouden krijgen, dient opgelegd te worden dat de ontstane draineringsgraad na opvulling geen ongunstiger effect (watertekort of wateroverlast) mag uitoefenen op de plantengroei dan de bij de start van de ontginning aanwezige natuurlijke drainering. o 100% Glastuinbouw Voor de nabestemming glastuinbouw kan een onderscheid gemaakt worden in grondgebonden teelt, substraatteelt en hydrocultuur. Voor de grondgebonden teelt geldt dezelfde beoordeling als voor de nabestemming landbouw (score -1/-2).. Voor de substraatteelt en hydrocultuur speelt de drainagegraad minder een rol en worden bijgevolg geen aanzienlijk negatieve effecten verwacht van de huidige en toekomstige ontginning en opvulling op deze mogelijke nabestemming (score 0). o 100% Dagrecreatie, 100% waterski en 100% golf met overdruk natuurverweving Afhankelijk van het type dagrecreatie dat uiteindelijk zal gerealiseerd worden, kan het belangrijk zijn dat de percelen na heropvulling geen te hoge grondwatertafel kennen. Ook bij de nabestemming golf zal het belangrijk zijn dat de percelen ter hoogte van de effectieve golfterreinen geen te hoge grondwaterstand kennen. Afhankelijk van de gronden waarmee opgevuld wordt/werd, worden

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 102 van 300 mogelijke effecten beperkt negatief tot negatief beoordeeld (score -1/-2) Net zoals bij de nabestemming landbouw kan er beslist worden om grachten te graven of draineerbuizen aan te leggen indien de percelen te nat zouden zijn voor het realiseren van de gewenste nabestemming. Bij de nabestemming waterski speelt de bodemvochtigheid minder een rol, waardoor geen significante effecten verwacht worden (score 0). Algemeen wordt wel opgemerkt dat nieuwe verharde oppervlakten in de nabestemming moeten voldoen aan het Hemelwaterbesluit. Dit betekent dat er infiltratievoorzieningen zullen moeten aangelegd worden. Daarom is het van belang dat er opgevuld wordt met gronden die infiltratie toelaten. o Combinatie van golf en landbouw De zone van de bestaande ontginning en de uitbreidingszone op KT (waar reeds de nodige vergunningen voor ontginning en opvulling werden verkregen) werden/worden niet opgevuld met het oog op een nabestemming landbouw, samen goed voor 54 ha. Aangezien de nabestemming golf in dit scenario slechts 8 à 10 ha bedraagt, betekent dit dat er een groot deel van de nabestemming landbouw zal moeten gerealiseerd worden ter hoogte van zones waar er momenteel geen bepalingen zijn opgenomen in de geldende vergunning inzake de bodemvochtigheid na opvulling. Hierdoor gelden dezelfde effecten als bij de nabestemming 100% landbouw (score -1/-2). Voor de uitbreidingszones op LT die als nabestemming landbouw zouden krijgen, dient opgelegd te worden dat de ontstane draineringsgraad na opvulling geen ongunstiger effect (watertekort of wateroverlast) mag uitoefenen op de plantengroei dan de bij de start van de ontginning aanwezige natuurlijke drainering. Voor de zone met nabestemming golf wordt eveneens verwezen naar de effectbeschrijving van 100% golf. o Combinatie van dagrecreatie en landbouw – scenario 1 Voor de uitbreidingszones op LT die als nabestemming landbouw zouden krijgen, dient opgelegd te worden dat de ontstane draineringsgraad na opvulling geen ongunstiger effect (watertekort of wateroverlast) mag uitoefenen op de plantengroei dan de bij de start van de ontginning aanwezige natuurlijke drainering. Voor het huidige ontginningsgebied en de uitbreidingszones op KT waar de vergunning niet oplegt dat er na heropvulling minstens een even goede drainagetoestand voor landbouw moet zijn dan voor het begin van de ontginning, wordt verwezen naar de bespreking van 100% landbouw. o Combinatie van dagrecreatie en landbouw – scenario 2 Voor de uitbreidingszones op LT die als nabestemming landbouw zouden krijgen, dient opgelegd te worden dat de ontstane draineringsgraad na opvulling geen ongunstiger effect (watertekort of wateroverlast) mag uitoefenen op de plantengroei dan de bij de start van de ontginning aanwezige natuurlijke drainering. Voor het huidige ontginningsgebied en de uitbreidingszones op KT wordt verwezen naar de bespreking van 100% dagrecreatie.

Effecten van de nabestemming o 100% Landbouw Landbouwactiviteiten hebben nauwelijks een invloed op de grondwaterstand. Landbouwactiviteiten vormen evenmin een risico voor grondwaterverontreiniging. Calamiteiten zijn echter altijd mogelijk (bijvoorbeeld het lekken van olie). Dit is ook al zo in de huidige referentiesituatie ((na)bestemming landbouw of dagrecreatie) waardoor de mogelijke effecten als niet significant worden beoordeeld (score 0). Bij een nabestemming landbouw is er wel een risico op uitspoeling van nutriënten en pesticiden. Ten aanzien van de geldende nabestemming landbouw in de uitbreidingszones wordt dit niet significant beoordeeld. Ten aanzien van de geldende nabestemming dagrecreatie en sport in de centrale zone wordt dit beperkt negatief beoordeeld (score -1). Verharde oppervlakten kunnen zorgen voor een verminderde infiltratie naar het grondwater. Indien het volledige gebied als nabestemming landbouw zou krijgen, betekent dit een hypothetische afname van verharde oppervlakten ter hoogte van het huidige ontginningsgebied. Echter, indien er bij die

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 103 van 300 hypothetische invulling van het huidige ontginningsgebied als dagrecreatie en sport verharde oppervlakten zouden bevinden, zou voldaan zijn aan de geldende wetgeving inzake infiltratie, waardoor geen significante effecten verwacht worden (score 0). o 100% Glastuinbouw De impact van glastuinbouw op de grondwaterkwantiteit heeft voornamelijk betrekking op: • Mogelijke grondwaterwinningen i.f.v. de eigenlijke teelt, • drainage onder foliebassins om de grondwaterdruk op de folie weg te nemen, • verminderde infiltratie t.g.v. de aanleg van grote verharde oppervlakten. Voor glastuinbouw zijn grote hoeveelheden water nodig en dit in verschillende fasen van het proces: in eerste instantie als voedingswater voor de teelt, daarnaast ook voor schoonmaakactiviteiten, spuiten en sanitaire toepassingen. Het is dus zeer belangrijk te kunnen beschikken over voldoende water van goede kwaliteit. In eerst instantie wordt hiervoor regenwater opgevangen, verzameld en gestockeerd. Zo nodig en mogelijk (in verband met hoeveelheid en kwaliteit) wordt er grondwater opgepompt in neerslagarme periodes. De samenstelling van grondwater is immers sterk locatieafhankelijk (diepte boorput, aangeboorde watervoerende laag, …) en daardoor niet steeds als dusdanig bruikbaar voor het gebruik als voedingswater voor de teelt. Nieuwe diepere winningen kunnen bijgevolg bestaande grondwaterwinningen negatief beïnvloeden. Gezien momenteel noch de locaties, noch de debieten van eventuele nieuwe winningen gekend zijn, en gezien er ook bij de hypothetische invulling volgens de nabestemming dagrecreatie en sport grondwaterwinningen kunnen noodzakelijk zijn, kunnen de effecten niet exact ingeschat worden op planniveau. Mogelijke effecten worden beperkt negatief tot aanzienlijk negatief (score -1 tot -3) beoordeeld, zowel ten opzichte van de huidige nabestemming dagrecreatie en sport als ten opzichte van de huidige bestemming landbouw ter hoogte van de uitbreidingszones. Op projectniveau kunnen door de keuze van de locatie en het maximaal op te pompen debiet nieuwe winningen echter zo vergund worden dat er geen impact op de bestaande winningen zal zijn of dat de impact op omliggende bestaande winningen beperkt kan worden. Het opgevangen hemelwater kan op verschillende manieren opgeslagen worden. Een vaak gebruikte methode is de aanleg van een foliebassin. Een foliebassin is een uitgegraven vijver met aarden wallen waarin een waterdichte folie aangebracht wordt. Onder deze foliebassins wordt een drainage aangelegd om te verhinderen dat de folie omhoog komt t.g.v. de grondwaterdruk als het water in het bassin onvoldoende tegendruk biedt. Deze drains kunnen worden aangesloten op een pomp die het grondwater oppompt in het bassin, waardoor het nog nuttig gebruikt kan worden. Afhankelijk van het debiet waarmee bemaald wordt, zal dit een invloed hebben op de grondwatertafel van de omliggende terreinen. Gezien er momenteel nog niet geweten is of er foliebassins met drainage zullen aangelegd worden, en gezien er ook bij de hypothetische invulling volgens de nabestemming dagrecreatie en sport grondwaterwinningen kunnen noodzakelijk zijn, kunnen de effecten niet exact ingeschat worden op planniveau. Mogelijke effecten worden beperkt negatief beoordeeld zowel ten opzichte van de huidige nabestemming dagrecreatie en sport als ten opzichte van de huidige bestemming landbouw ter hoogte van de uitbreidingszones. I.f.v. de impact op de grondwatertafel is het aangewezen de drainage tot een minimum te beperken en bij voorkeur niet te bemalen of de diepte van de foliebassins te beperken tot boven de grondwatertafel. Door de invulling van het gebied als zone voor glastuinbouw zullen belangrijke oppervlakten verhard worden, waardoor het hemelwater op deze locaties niet meer kan infiltreren naar het grondwater. De verharde oppervlakten zullen ontstaan t.h.v. de serres, de overige gebouwen (bedrijfswoning, technische ruimten, …), erfverhardingen, wateropslag: foliebassins, silo’s,…. Echter, bij grondgebonden glastuinbouw kan geoordeeld worden dat oppervlakte serre niet als “verharde oppervlakte” dient beschouwd te worden. Door de beregening in de serres van de teelten in volle grond, dringt het water in de bodem, waardoor infiltratie mogelijk blijft. Bij substraatteelt en hydrocultuur is dit echter niet het geval en dienen de serre’s volledig als verharde oppervlakte beschouwd te worden. De oppervlakte van de eventueel “verharde zones” is momenteel nog niet gekend, waardoor het effect in eerste instantie als beperkt tot aanzienlijk negatief wordt beoordeeld (-1 tot -3), afhankelijk van de grootte van de verharde oppervlakte. Gezien het plangebied aangeduid

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 104 van 300 wordt als infiltratiegevoelig gebied zal deze bijkomende verharding een belangrijke impact hebben op de grondwatervoeding. Anderzijds betekent dit ook dat er infiltratievoorzieningen kunnen aangelegd worden om deze impact te beperken. Minimaal dient hierbij rekening te worden gehouden met de Gewestelijke Stedenbouwkundige Verordening van 1 oktober 2004 inzake hemelwaterputten e.a. Deze legt op dat het buffervolume van de infiltratievoorziening minimaal 25 l per begonnen m² referentieoppervlakte van de verharding mag bedragen en de oppervlakte van de infiltratievoorziening minstens 4 m² per begonnen 100 m² verharding. Van deze afmetingen kan afgeweken worden indien de aanvrager aantoont dat de door hem voorgestelde oplossing een afdoende buffer- en infiltratiecapaciteit heeft. Door de provinciale dienst Integraal Waterbeleid wordt aangedrongen om bij realisatie van (grote) verharde oppervlaktes van meer dan 1000 m², bovenop de geldende verordening meer gebiedsgerichte maatregelen te nemen om het effect van deze verhardingen te milderen om zo de (versnelde) afvoer naar de waterlopen te vermijden of te beperken. Deze maatregelen houden rekening met de terreinkenmerken (bodemtextuur en grondwaterstand), de overstromingsgevoeligheid van het stroomgebied en de omvang van de verharding. De nodige infiltratievolumes en andere gegevens worden opgesomd in het provinciaal beleidskader. Gezien de ruime omvang van het plangebied, wordt verondersteld dat er voldoende ruimte is voor het aanleggen van infiltratievoorzieningen conform de geldende wetgeving. Ook in de hypothetische invulling van het huidige ontginningsgebied volgens de huidige nabestemming dagrecreatie en sport, wordt verondersteld dat voldaan wordt aan de geldende wetgeving inzake infiltratie van regenwater, waardoor mogelijke effecten niet significant (score 0) worden beoordeeld. Ook ten opzichte van de huidige bestemming in de uitbreidingsgebieden worden geen significante effecten verwacht (score 0). Inzake grondwaterkwaliteit, met name de mogelijke uitspoeling van nutriënten en pesticiden naar het grondwater, gaan we worst-case uit van grondgebonden teelt onder glas. Er worden in dat geval ten opzichte van de uitbreidingszones geen andere effecten verwacht dan momenteel het geval is. Nu zijn de gronden immers ook in landbouwgebruik en worden ze dus ook bemest en behandeld tegen ziekten (score 0). Wanneer betonnen vloeren worden voorzien, is het risico op uitloging van nutriënten en pesticiden ter hoogte van de serres onbestaande. Bij correcte behandeling van het afvalwater is ook hierbij het risico op grondwaterverontreiniging zeer beperkt (score 0). Ten opzichte van de geldende nabestemming dagrecreatie en sport ter hoogte van het huidige ontginningsgebied, worden de mogelijke effecten beperkt negatief beoordeeld (score -1). o 100% Dagrecreatie / 100% waterski / 100% golf met overdruk natuurverweving Indien binnen het plangebied, in functie van de mogelijke nabestemming dagrecreatie of golf, open water met eenzelfde peil en oppervlakte als de huidige vijver behouden wordt, zal het hydrogeologisch stromingspatroon weinig wijzigen. Dit geldt uiteraard ook voor de nabestemming waterski. Indien de groeve volledig wordt opgevuld, wordt de groeve opnieuw een poreus midden dat deel uitmaakt van de aquifer, wat een herstel van de toestand voor ontginning impliceert (zie De Vos, 2008). Indien er wordt opgevuld met minder doorlatende materialen, kan echter plaatselijk een verminderde stroomsnelheid van het grondwater verwacht worden. Dagrecreatie, waterski en golf laten geen risicoactiviteiten voor grondwaterverontreiniging toe. Calamiteiten zijn echter altijd mogelijk (bijvoorbeeld het lekken van olie). Dit is ook al zo in de referentiesituatie ((na)bestemming landbouw of dagrecreatie) waardoor de mogelijke effecten als niet significant worden beoordeeld (score 0). Er kan verwacht worden dat er bij de invulling van het gebied volgens de bestemming golf bemesting zal toegepast worden. Ook bij de nabestemmingen dagrecreatie en waterski valt dit niet uit te sluiten. Bij de nabestemming golf betreft het dan vooral een bemesting van de relatief kleine oppervlaktes van greens en tee’s. De onbespeelde zones zullen gevrijwaard blijven van nutriëntentoevoer, gezien hier de overdruk natuurverweving geldt. Wanneer het volledige plangebied bekeken wordt, liggen de gebruikte hoeveelheden mest bij een mogelijke nabestemming golf, dagrecreatie of waterski normaal duidelijk onder de gemiddelden die gebruikt worden in de landbouwsector. Ten opzichte van de uitbreidingsgebieden (waar momenteel de bestemming landbouw geldt) zal uitvoering van het voorgenomen plan een vermindering van de hoeveelheden meststoffen en bestrijdingsmiddelen tot gevolg hebben. Er kan bijgevolg ook een verminderde uitloging naar het grondwater verwacht worden

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 105 van 300 (score +1). Ten opzichte van de geldende nabestemming dagrecreatie en sport in het huidige ontginningsgebied worden geen significante effecten verwacht (score 0). Ondergrondse constructies kunnen mogelijks verwacht worden bij de nabestemming dagrecreatie (en waterski en golf). Er worden echter in de meeste gevallen enkel beperkte ondergrondse constructies verwacht waardoor de grondwaterstroming niet afgebroken zal worden. Bij diepe ondergrondse constructies (zwembad, ondergrondse parkeergarages,…) zijn wel effecten mogelijk op de grondwaterstroming. De dikte van het freatisch grondwaterreservoir ter hoogte van het plangebied bedraagt ongeveer 30 m. Zolang de ondergrondse constructies minder dan 1/3 van deze watervoerende laag innemen (verticale inname), wordt het effect beperkt negatief beoordeeld24. Ten opzichte van de huidige nabestemming dagrecreatie zijn de effecten echter niet significant, gezien (diepe) ondergrondse constructies nu ook mogelijk zijn binnen deze nabestemming (score 0). Ten opzichte van de bestemming landbouw (ter hoogte van de uitbreidingsgebieden) zijn ondergrondse constructies als ‘nieuw’ te beschouwen en worden de mogelijke effecten als beperkt negatief beschouwd als de ondergrondse constructies minder dan 1/3de van de watervoerende laag innemen (score -1). Verharde oppervlakten kunnen zorgen voor een verminderde infiltratie naar het grondwater. Voor de nabestemming waterski, dagrecreatie en golf zal een bouwkader afgebakend worden waarbinnen toekomstige gebouwen kunnen gerealiseerd worden. Binnen de nabestemming dagrecreatie en sport is het oprichten van gebouwen momenteel ook slechts in beperkte mate mogelijk volgens het APA, waardoor geen significante effecten worden verwacht (score 0). Ter hoogte van de uitbreidingszones zijn wel bijkomende verharde oppervlakten mogelijk bij een nabestemming golf, waterski of dagrecreatie ten opzichte van de huidige bestemming landbouw. Door de toename van verharde oppervlakken wordt de infiltratie van hemelwater in de bodem plaatselijk beperkt, waardoor er een kans op verdroging bestaat. Met betrekking tot de mogelijke bouwwerken in het volledige plangebied gelden (ongeacht de stedenbouwkundige voorschriften van het RUP) hieromtrent de vigerende stedenbouwkundige verordeningen: • het besluit van de Vlaamse regering van 5 juli 2013 houdende vaststelling van een gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater, in werking sinds 1 januari 2014; • Door de provinciale dienst Integraal Waterbeleid wordt aangedrongen om bij realisatie van (grote) verharde oppervlaktes van meer dan 1000 m², bovenop de geldende verordening meer gebiedsgerichte maatregelen te nemen om het effect van deze verhardingen te milderen om zo de (versnelde) afvoer naar de waterlopen te vermijden of te beperken. Deze maatregelen houden rekening met de terreinkenmerken (bodemtextuur en grondwaterstand), de overstromingsgevoeligheid van het stroomgebied en de omvang van de verharding. De nodige infiltratievolumes en andere gegevens worden opgesomd in het provinciaal beleidskader. Aangezien er kan vanuit gegaan worden dat er voldaan wordt aan de geldende wetgeving en de opgelegde voorwaarden inzake infiltratie van de verharde / bebouwde oppervlakten, kan aangenomen worden dat er geen aanzienlijke effecten te verwachten zijn bij een mogelijke nabestemming golf, waterski of dagrecreatie ten opzichte van de huidige bestemming landbouw (score 0). Vooral bij de nabestemming golf, maar eventueel ook bij de nabestemming dagrecreatie, is het mogelijk dat er bij de toekomstige invulling van het plangebied een grondwaterwinning wenselijk is (vb. voor het besproeien van de grasvelden). De mogelijke effecten hiervan dienen op dat moment op projectniveau verder onderzocht worden. Er wordt echter aanbevolen om in het toekomstig ontwerp te voorzien in (het behoud van) een aantal waterpartijen. Het benodigd watervolume voor de irrigatie

24 Ondergrondse constructies dieper dan 10m zijn echter weinig waarschijnlijk.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 106 van 300 van de greens en tee’s kan dan maximaal uit deze waterpartijen gehaald worden, waardoor het volume aan opgepompt diep grondwater kan beperkt worden. De greens en tee’s zullen niet enkel dienen beregend te worden in periodes van droogtes, het is ook noodzakelijk deze zones te voorzien van drainage omdat de betreedbaarheid van deze zones verzekerd moet kunnen blijven in nattere periodes. In de zones die binnen de invloedssfeer van het drainagesysteem gelegen zijn, zal de grondwatertafel niet meer op een natuurlijke wijze gevoed worden en zal er verdroging optreden. Buiten het plangebied worden echter geen nadelige effecten ten gevolge van deze drainage verwacht. Gezien momenteel noch de locaties, noch de debieten van eventuele nieuwe winningen gekend zijn, en gezien er ook bij de hypothetische invulling volgens de nabestemming dagrecreatie en sport grondwaterwinningen kunnen noodzakelijk zijn, kunnen de effecten niet exact ingeschat worden op planniveau. Mogelijke effecten worden beperkt negatief tot negatief beoordeeld, zowel ten opzichte van de huidige nabestemming dagrecreatie en sport als ten opzichte van de huidige bestemming landbouw ter hoogte van de uitbreidingszones. o Combinatie van golf en landbouw Er worden geen andere effecten verwacht dan in de scenario’s 100% landbouw en 100% golf. Mogelijke effecten met betrekking tot grondwater worden in dit scenario als verwaarloosbaar tot beperkt negatief tot negatief beoordeeld ten opzichte van de huidige (na)bestemmingen. o Combinatie van dagrecreatie en landbouw – scenario 1 In dit scenario komen de nabestemmingen overeen met de huidig geldende bestemmingen, waardoor geen effecten verwacht worden. o Combinatie van dagrecreatie en landbouw – scenario 2 In dit scenario komen de geplande nabestemming ter hoogte van het huidige ontginningsgebied en het uitbreidingsgebied op lange termijn overeen met de huidig geldende nabestemmingen, waardoor er hier geen effecten verwacht worden (score 0). Ter hoogte van het uitbreidingsgebied op korte termijn wordt de huidige bestemming landbouw gewijzigd in dagrecreatie. Voor de mogelijke effecten hiervan wordt verwezen naar de effecten van 100% dagrecreatie.

5.2.5.2 Wijziging aspecten oppervlaktewater

Effecten tijdens de ontginning en opvulling Wijziging waterkwantiteit Simultaan aan de winning van zand in het plangebied, en bijgevolg de uitbreiding van de zandwinningput (watervlak) in het plangebied, gebeurt opvulling van de bestaande zandwinningput. Dit betekent dat de oppervlakte van de plas, ongeveer 19,5 ha, min of meer constant zal blijven. Tot dan wordt dan ook geen wijziging in waterkwantiteit verwacht (verwaarloosbaar (0) effect). Op het moment dat de ontginning stopt, maar de opvulling verder doorgaat, zal het vijverwater geloosd worden in de Mostbeek. Dit betekent beperkte toename van het debiet van de Mostbeek die ca. 5 jaar zal duren. Het gebied stroomafwaarts van de Mostbeek is aangeduid als mogelijks overstromingsgevoelig. Lozing van (grote hoeveelheden) water afkomstig van de vijver kan dus een mogelijks leiden tot (versnelde) overstromingen (score -2). Er wordt daarom aangeraden contact op te nemen met de waterloopbeheerder van de Mostbeek en een maximaal lozingsdebiet op te nemen in de vergunning. De Mostbeek stroomt in het zuiden binnen de toekomstige ontginningszone. De beek zal in een eerste fase omgelegd worden langs de zuid- en westzijde van het kadastraal perceel 721 (zie Figuur 2-1). De lengte van de beek zal toenemen, maar de diepte en breedte van de beek blijven ongewijzigd zijnde 5 m kruinbreedte en een diepte van ongeveer 2 m. In een tweede fase wordt de omgelegde Mostbeek tussen perceel 721 en 724 terug verwijderd en wordt de Mostbeek opnieuw omgelegd langs de

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 107 van 300 Moststraat om het perceel op lange termijn te kunnen ontginnen. Hierbij zal de lengte van de nieuwe loop terug afnemen. Indien bij de inrichting van de omgelegde waterloop en de gracht rondom de volledige ontginning, voldoende rekening gehouden wordt met natuurtechnische elementen, wordt geen impact (verwaarloosbaar, 0) op vlak van afvoergedrag verwacht (zie aanbevelingen). Op het moment dat overgegaan wordt tot de ontginning van de percelen op lange termijn in het noorden, zal ook de momenteel aanwezige niet-geklasseerde waterloop ingenomen worden. Deze ontspringt binnen het plangebied. Inname van deze waterloop zonder compensatie wordt negatief beoordeeld (-2). Er zal op de grens van het plangebied echter een nieuwe gracht aangelegd worden, waardoor mogelijke effecten beperkt worden. Dit dient bijgevolg te gebeuren vooraleer er gestart wordt met de ontginning op lange termijn van de noordelijk percelen. Er worden grote hoeveelheden water gebruikt bij het wassen van zand en grind en ook bij de classificering van het zand in een cycloon wordt er veel water gebruikt. Voor het bevochtigen van depots, wegen, enz. ter voorkoming van stofhinder is ook water nodig. Er wordt echter met een gesloten watercircuit gewerkt waarbij het water opgepompt wordt uit de winplas of ondergrond en na gebruik teruggevoerd wordt in de winplas (na bezinking) of in een bezinkingsbekken, waardoor er geen significante effecten op de oppervlaktewaterkwantiteit verwacht worden (score 0). Waterkwaliteit Een impact op de waterkwaliteit tijdens de werken is mogelijk door het optreden van calamiteiten en door bodemerosie. Verontreiniging van dit oppervlaktewater door werfactiviteiten wordt beschouwd als een verwaarloosbaar effect (score 0), omwille van het zeer beperkte risico (voorwaarde is wel dat de nodige maatregelen worden getroffen om calamiteiten te voorkomen en te verhelpen indien deze toch zouden optreden). Wanneer calamiteiten optreden en indien verontreinigingen terechtkomen in het oppervlaktewater dienen deze zo snel mogelijk te worden geïsoleerd en vervolgens verwijderd. Vermits het risico beperkt is, is er weinig gevaar voor een ruime verspreiding van eventuele verontreiniging en wordt besloten tot een verwaarloosbaar (score 0) effect. Bij de verdere ontginning aansluitend op de bestaande ontginning, zullen de effecten op waterkwaliteit, vb. ten gevolge van turbiditeit die ontstaat door de baggerwerken, behouden blijven ten opzichte van de huidige referentiesituatie. Ook door de geplande opvulling is vertroebeling van het water van de vijver mogelijk. Dit is ook al zo in de huidige referentiesituatie. Er wordt geen wijziging ten opzichte van de huidige toestand verwacht. Uit de beschikbare gegevens (MER 1997, MER 2001, nota Solutions 2015) blijkt dat de waterkwaliteit van de zandwinningsput goed is. Voor het plangebied wordt dan ook hetzelfde verwacht. Dit betekent een verwaarloosbaar (score 0) effect. De winning binnen het plangebied betreft een natte winning waarbij (grond)water mee wordt opgepompt met het zand. Ter hoogte van de stockagezones zal het grondwater daarna uitlogen, waarbij het terug naar de waterplas stroomt. In principe kan er bijgevolg sprake zijn van een mogelijk effect op de waterkwaliteit van de vijver. Echter, gezien het water dat terugstroomt naar de vijver, ook afkomstig is uit de vijver, worden geen significante effecten verwacht (score 0). De lozing van het water uit de ontginningsvijver in de Mostbeek na het stopzetten van de ontginningsactiviteiten terwijl de opvulfase nog bezig is heeft mogelijks een invloed op de waterkwaliteit van de Mostbeek. Gezien de matige kwaliteit van de Mostbeek en het feit dat het vijverwater aan de normen voldoet worden er in eerste instantie geen significante effecten (score 0) verwacht. Toch wordt aanbevolen om het vijverwater te analyseren vooraleer dit geloosd wordt in de Mostbeek. Structuurkwaliteit De Mostbeek-Damsloot zal omgelegd worden om het terrein vrij te maken voor ontginning. Deze waterloop wordt gekenmerkt door vrij zwakke structuurkenmerken met rechtgetrokken beektrajecten, echter wel met ontwikkeling van oevervegetaties (riet, vlotgras, liesgras en andere eerder algemene, banale soorten) en – over delen van het beektraject – beekbegeleidende knotwilgen.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 108 van 300 Uit de aanvraag van het PA blijkt dat de verlegging in twee fasen zal gebeuren. In een eerste fase wordt de omlegging voorzien ten zuiden en ten westen van kadastraal perceel 721 (rondom de korte-termijn percelen). In een tweede fase dient het (pas) aangelegde deel tussen het perceel 721 en 724 opnieuw verlegd te worden voor de bijkomende ontginning van perceel 724. Wellicht zal er hierbij geen ruimte zijn om de omgelegde Mostbeek volledig in open bedding aan te leggen (oa. ter hoogte van de opritten van de parking en het restaurant), waardoor er beperkt negatieve effecten op de structuurkwaliteit kunnen verwacht worden (score -1). Aangeraden wordt de omlegging van de Mostbeek meteen op de definitieve plaats aan te leggen. Omdat de beek omgelegd wordt over een relatief beperkt traject en het nieuwe deel dezelfde breedte en diepte heeft dan de huidige loop is de effectbeoordeling beperkt negatief (score -1). Meerwaarde kan gerealiseerd worden door dit nieuwe, omgelegde beektraject voldoende kwalitatief in te richten (zie aanbevelingen). Op het moment dat overgegaan wordt tot de ontginning van de percelen op lange termijn in het noorden, zal ook de momenteel aanwezige niet-geklasseerde waterloop ingenomen worden. Het betreft een waterloop met zwakke structuur, waardoor mogelijke effecten maximaal als beperkt negatief (score -1) beoordeeld worden. Er wordt aanbevolen de oevers van de nieuwe gracht zoveel mogelijk zwak hellend en natuurlijk aan te leggen.

Effecten van de ontginning en opvulling op de geplande nabestemming Bij de afwerking na opvulling zal de afwatering van het terrein gebeuren door een permanente perceelsgracht die dan rondom het plangebied gerealiseerd zal worden aansluitend op de eventueel nog bestaande omgevende grachten en op de Mostbeek. Dit om in alle omstandigheden voor voldoende afwatering te kunnen zorgen zoals voorzien in de stedenbouwkundige vergunning van 17.07.2012 (en de stedenbouwkundige aanvraag voor de ontginning van de percelen op korte termijn). Indien bij de inrichting van de omgelegde waterloop en de gracht rondom de volledige ontginning, voldoende rekening gehouden wordt met de benodigde afvoer, wordt geen significante impact (verwaarloosbaar, 0), op vlak van afvoergedrag verwacht op alle mogelijke (combinaties van) nabestemmingen. Dit vereist evenwel een goede inrichtingsstudie met gepast bodemverhang, ruwheid van de bedding en dwarsprofiel (zie aanbevelingen).

Effecten ten gevolge van de nabestemming In de huidige geldende (na)bestemmingen is verharding mogelijk ter hoogte van het huidige ontginningsgebied die als nabestemming ‘dagrecreatie en sport’ heeft. De uitbreidingszone heeft momenteel als bestemming landbouw, waarbij verharde oppervlakten bijgevolg normaal niet voorkomen. o 100% Landbouw Indien het volledige gebied als nabestemming landbouw zou krijgen, betekent dit een hypothetische afname van verharde oppervlakten ter hoogte van het huidige ontginningsgebied. Bij een hypothetische invulling dient voor verharde oppervlaktes infiltratie en buffercapaciteit voorzien te worden conform de geldende wetgeving, waardoor geen significante effecten op de oppervlaktewaterkwantiteit verwacht worden (score 0). Mogelijke effecten zijn eveneens niet significant ten aanzien van het uitbreidingsgebied waar momenteel reeds de nabestemming landbouw geldt (score 0). Bij een nabestemming landbouw is er wel een risico op afspoeling van nutriënten en pesticiden naar de waterlopen. Ten aanzien van de geldende bestemming landbouw in de uitbreidingszones wordt dit niet significant beoordeeld (score 0). Ten aanzien van de geldende nabestemming dagrecreatie en sport in de centrale zone wordt dit beperkt negatief beoordeeld (score -1).

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 109 van 300 o 100% Glastuinbouw Door de bijkomende verharde oppervlakte zal het hemelwater versneld afspoelen en afgevoerd worden. In eerste instantie dient echter voldaan te worden aan art. 6.2.2.1.2 § 4 van VLAREM II dat stelt: Onverminderd andere wettelijke bepalingen, milieuvoorwaarden uit dit reglement of milieuvergunningsvoorwaarden, moet voor de afvoer van hemelwater de voorkeur gegeven worden aan de afvoerwijzen zoals hierna in afnemende graad van prioriteit vermeld : 1° opvang voor hergebruik; 2° infiltratie op eigen terrein; 3° buffering met vertraagd lozen in een oppervlaktewater of een kunstmatige afvoerweg voor hemelwater; 4° lozing in de regenwaterafvoerleiding (RWA) in de straat. Slechts wanneer de beste beschikbare technieken geen van de voornoemde afvoerwijzen toelaten, mag het hemelwater overeenkomstig de wettelijke bepalingen worden geloosd in de openbare riolering. Dit wordt tevens verwoord in art. 5 van het decreet integraal waterbeleid, nl. doelstelling 6°a): Het beheer van hemelwater en oppervlaktewater zo organiseren dat het hemelwater zoveel mogelijk verdampt of nuttig wordt aangewend of geïnfiltreerd, en dat het overtollig hemelwater en effluentwater gescheiden van het afvalwater en bij voorkeur op een vertraagde wijze via het oppervlaktewaternet wordt afgevoerd. Ten slotte is het concept vasthouden-bergen-afvoeren ook opgenomen in de waterbeleidsnota en de bekkenbeheerplannen. Zoals reeds eerder aangegeven, leent glastuinbouw zich uitstekend tot het gebruik van hemelwater. Het watergebruik in de glastuinbouw wordt voornamelijk bepaald door de hoeveelheid voedingswater. Deze hoeveelheid is afhankelijk van de teelt, de plantgrootte, de gewastranspiratie en de waterafvoer via het wortelmilieu. Daarnaast is ook water nodig voor het reinigen van de serres en installaties (b.v. spuitapparatuur), huishoudelijke en sanitaire toepassingen, nachtvorstbestrijding (sierteelt) en gewasbescherming. Onderstaande tabel geeft een overzicht van concrete hoeveelheden (ranges) gietwater (l/m²/jaar van een aantal teelten (bron: Best Beschikbare Technieken voor de glastuinbouw, 2005). Benodigde hoeveelheden reinigingswater voor de serres, sanitair water, water voor het sproeien, enz. zijn niet mee in rekening gebracht.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 110 van 300 Tabel 5-8:Concrete hoeveelheden (ranges) gietwater vereist voor een aantal teelten, uitgedrukt in l/m²/jaar (excl. reinigingswater voor de serres, sanitair water, water voor sproeien, enz.)

Bij het gebruik van hemelwater als voedingswater is een opslagvoorziening vereist. Dit kan op verschillende manieren waarbij de bekendste een foliebassin, een watersilo of een open put zijn. De keuze tussen de systemen is afhankelijk van de hoeveelheid water die opslagen moet worden. Een foliebassin is meer geschikt voor grote hoeveelheden water. De grond wordt hierbij afgedekt met een folie, waardoor infiltratie in de bodem van het hemelwater niet meer mogelijk is. Een watersilo heeft dan weer als voordeel t.o.v. een foliebassin dat er een kleinere grondoppervlakte nodig is om deze aan te leggen en (bij de kleinere silo’s) dat het water kan afgeschermd worden tegen algen. Een open put heeft als voordeel dat de regen in de bodem infiltreert wat extra buffering kan zijn. Bij een tekort aan water kan via de open put water uit de bodem terug worden opgepompt. Het gebruik van hemelwater als voedingswater is technisch haalbaar voor nieuwe en grote bestaande bedrijven waarbij: • het gebruik van aanvullende waterbronnen mogelijk moet zijn om continu aan de benodigde waterbehoefte te kunnen voldoen: o gemiddeld 30 % van de jaarbehoefte o grondwater is een mogelijk alternatief o oppervlaktewater is meestal geen alternatief omwille van de beperkte beschikbaarheid en de kwaliteit die sterk aan schommelingen onderhevig is • voldoende oppervlakte beschikbaar moet zijn voor het plaatsen van een hemelwateropslagvoorziening.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 111 van 300 Bij de aanleg van een glastuinbouwcluster kan de opvang van hemelwater centraal gebeuren voor de verschillende bedrijven en dus optimaal benut worden. Verder kan het watergebruik beperkt worden door o.a. gebruik te maken van een recirculatiesysteem bij substraatteelt. Indien toch nog hemelwater (eventueel tijdelijk) moet afgevoerd worden, kan dit een verhoging van het debiet in de waterlopen met zich meebrengen. De zone stroomafwaarts de Mostbeek wordt aangeduid als mogelijk overstromingsgevoelig. Buffering van hemelwaterafvoer is hierdoor noodzakelijk. Een bijkomend debiet in de Mostbeek kan deze (potentiële) wateroverlast immers vergroten. Alleszins moet minstens voldaan worden de Gewestelijke Stedenbouwkundige Verordening van 1 oktober 2004 inzake hemelwaterputten e.a.. Gezien de aanwezigheid van infiltratiegevoelig gebied dient hierbij in de eerste plaats gewerkt te worden met infiltratievoorzieningen. Infiltratie kan via grachten en/of door b.v. een open put te voorzien voor de hemelwateropvang die toelaat dat het niet gebruikte deel van het hemelwater in eerste instantie geïnfiltreerd wordt. Door de provinciale dienst Integraal Waterbeleid wordt aangedrongen om bij realisatie van (grote) verharde oppervlaktes van meer dan 1000 m², bovenop de geldende verordening meer gebiedsgerichte maatregelen te nemen om het effect van deze verhardingen te milderen om zo de (versnelde) afvoer naar de waterlopen te vermijden of te beperken. Deze maatregelen houden rekening met de terreinkenmerken (bodemtextuur en grondwaterstand), de overstromingsgevoeligheid van het stroomgebied en de omvang van de verharding. De nodige infiltratievolumes en andere gegevens worden opgesomd in het provinciaal beleidskader. Aangezien er kan vanuit gegaan worden dat er voldaan wordt aan de geldende wetgeving en de opgelegde voorwaarden inzake infiltratie van de verharde / bebouwde oppervlakten, kan aangenomen worden dat er geen aanzienlijke effecten te verwachten zijn door uitvoering van het voorgenomen plan, zowel ten opzichte van de huidige nabestemming dagrecreatie en sport als ten opzichte van de huidige bestemming landbouw (score 0). Glastuinbouw leent zich trouwens uitstekend tot het gebruik van hemelwater, waardoor afvoer van oppervlaktewater naar de waterlopen in de omgeving van het plangebied tot een minimum herleid dient te worden. Het is echter duidelijk dat de nieuwe functie, zijnde glastuinbouw, opportuniteiten biedt voor een veel beperktere afvoer naar de waterlopen dan bepaald in de geldende wetgeving. Dit omdat ervan uitgegaan wordt dat nagenoeg alle regenwater van verharde oppervlakten kan opgevangen worden en hergebruikt worden voor de beregening van de planten of kan infiltreren. Hierdoor kan het af te voeren debiet afkomstig van het plangebied aanzienlijk verkleinen en hiermee ook het risico op wateroverlast stroomafwaarts.

Door de glastuinbouwactiviteiten worden ook afvalwaterstromen geproduceerd (zie § 5.2.5.3) die mogelijks geloosd worden in de waterlopen en daar voor een bijkomende oppervlaktewaterkwantiteit kunnen zorgen en/of de kwaliteit van het oppervlaktewater kunnen beïnvloeden. De hoeveelheid spui die in een gemiddeld Vlaams glastuinbouwbedrijf vrijkomt, wordt geschat op 30-50 m³/ha/jaar. Het aantal keren dat gespuid wordt is erg bedrijfsspecifiek en kan variëren van 1 maal per week (piekmomenten gedurende een korte periode in de zomer) tot 1 maal per jaar. Ook de samenstelling ervan kan sterk variëren. Globaal bevat spui weinig of geen organisch materiaal (CZV: 25-50 mg/l), zwevende en bezinkbare stoffen. Afhankelijk van de teelt, het uitgangswater, het seizoen en de gebruikte voedingssamenstelling kan spui een hoge concentratie aan nutriënten (b.v. stikstof: 330-440 mg/l en b.v. fosfor: 20-95 mg/l) en zouten (geleidbaarheid tot 3.200 µS/cm) bevatten. De spuistroom kan in de eerste plaats zo veel mogelijk beperkt worden door gebruik te maken van goed uitgangswater (b.v. hemelwater met o.a. een laag zoutgehalte). Om de spuistroom nog verder te beperken wordt het drainwater zo veel mogelijk gerecirculeerd. Hierdoor wordt trouwens ook het watergebruik zo veel mogelijk beperkt en worden de in het water aangebrachte meststoffen optimaal aangewend voor de groei van de gewassen. Door het hergebruiken van drainwater stijgt echter de zoutconcentratie in het recirculatiewater langzaam totdat voor de gewassen een kritische concentratie wordt bereikt. Op dat moment is het drainwater niet meer geschikt als gietwater en moet het worden gespuid. Ten slotte kan de spuistroom ook aangewend worden op het land en dit afhankelijk van de grondsoort en het type gewas. De aanwezige nutriënten en zouten komen in het

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 112 van 300 milieu terecht. Problemen met betrekking tot residu’s van bestrijdingsmiddelen zijn niet te verwachten, gezien deze materie reeds streng gereglementeerd is. Algemeen mogen er in de periode 1 september tot en met 15 februari geen meststoffen, waaronder spuistroom, opgebracht worden op landbouwgrond. Daarom moet er in de grondloze tuinbouw voldoende opslagcapaciteit zijn om die periode te overbruggen. Het Mestdecreet geeft aan: art. 9, §2: Landbouwers die voor de teelt onder permanente overkapping gebruikmaken van een groeimedium dienen ten laatste op 1 januari 2011 te beschikken over een opslagcapaciteit minstens overeenstemmend met de spuistroom geproduceerd gedurende 6 maanden. De nodige opslagcapaciteit is afhankelijk van het type teelt en het al dan niet gebruiken van recirculatie. Er wordt niet verwacht dat de mogelijke spuistromen en reinigingswater zullen leiden tot aanzienlijke problemen van wateroverlast stroomafwaarts het plangebied. Er wordt echter wel aanbevolen niet te lozen op de Mostbeek wanneer er stroomafwaarts een risico op wateroverlast bestaat. Mogelijke effecten ten aanzien van de geldende (na)bestemmingen worden inzake oppervlaktewaterkwantiteit maximaal beperkt negatief beoordeeld (score -1). Uit de beschikbare gegevens kon besloten worden dat de huidige waterkwaliteit in het studiegebied eerder matig is. Dit is mogelijks te wijten aan te hoge nutriëntconcentraties in de waterlopen t.g.v. de run-off van landbouwgronden en de lage rioleringsgraad. Er kan dus besloten worden dat milieugebruiksruimte voor bijkomende lozingen beperkt is. Echter, de meest recente gegevens inzake de waterkwaliteit dateren van eind de jaren ’90. Mogelijk is de kwaliteit sindsdien verbeterd of verslechterd. Alvorens het afvalwater van een glastuinbouwbedrijf geloosd wordt op oppervlaktewater dient het echter gezuiverd te worden. Dit kan b.v. door IBA’s (b.v. actief slibsysteem) of plantensystemen (b.v. rietvelden). Wanneer het afvalwater gezuiverd wordt, vooraleer er geloosd wordt, kan zelfs een positief effect op de oppervlaktewaterkwaliteit verwacht worden ten aanzien van de huidige bestemming landbouw in de uitbreidingsgebieden (score +1), daar de diffuse verontreiniging vanaf de huidige landbouwgronden vervangen wordt door de gecontroleerde lozing van de glastuinbouwbedrijven. Ten opzichte van de huidige nabestemming dagrecreatie en sport in het huidige ontginningsgebied worden geen significante effecten verwacht (score 0).

o 100% Dagrecreatie / 100% waterski / 100% golf met overdruk natuurverweving Indien het volledige gebied als nabestemming dagrecreatie, golf of waterski zou krijgen, heeft dit voor het huidige ontginningsgebied geen significante effecten op de waterkwantiteit (gezien hier binnen de huidige nabestemming dagrecreatie en sport ook al verharding mogelijk is, welleswaar in beperkte mate) (score 0). Ter hoogte van de uitbreidingszones zijn bijkomende verharde oppervlakten mogelijk door uitvoering van het voorgenomen plan. Echter, de bijkomende bebouwing bij de mogelijke nabestemming golf en waterski zal eerder beperkt zijn. Door de toename van verharde oppervlakken wordt de infiltratie van hemelwater in de bodem plaatselijk beperkt, waardoor er een kans op wateroverlast bestaat. Met betrekking tot de mogelijke bouwwerken in het volledige plangebied gelden (ongeacht de stedenbouwkundige voorschriften van het RUP) hieromtrent de vigerende stedenbouwkundige verordeningen: • het besluit van de Vlaamse regering van 5 juli 2013 houdende vaststelling van een gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater, in werking sinds 1 januari 2014; • Door de provinciale dienst Integraal Waterbeleid wordt aangedrongen om bij realisatie van (grote) verharde oppervlaktes van meer dan 1000 m², bovenop de geldende verordening meer gebiedsgerichte maatregelen te nemen om het effect van deze verhardingen te milderen om zo de (versnelde) afvoer naar de waterlopen te vermijden of te beperken. Deze maatregelen houden rekening met de terreinkenmerken (bodemtextuur en grondwaterstand), de overstromingsgevoeligheid van het stroomgebied en de omvang van

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 113 van 300 de verharding. De nodige infiltratievolumes en andere gegevens worden opgesomd in het provinciaal beleidskader. Aangezien er kan vanuit gegaan worden dat er voldaan wordt aan de geldende wetgeving en de opgelegde voorwaarden inzake infiltratie van de verharde / bebouwde oppervlakten, kan aangenomen worden dat er geen aanzienlijke effecten te verwachten zijn door uitvoering van het voorgenomen plan. Voor de nabestemming waterski, dagrecreatie en golf zal een bouwkader afgebakend worden waarbinnen toekomstige gebouwen kunnen gerealiseerd worden. Binnen de huidige nabestemming dagrecreatie en sport is het oprichten van gebouwen momenteel ook slechts in beperkte mate mogelijk volgens het APA, waardoor geen significante effecten op de oppervlaktewaterkwantiteit worden verwacht in het huidige ontginningsgebied ten aanzien van de huidige geldende nabestemming (score 0). Bij de nabestemming golf is het mogelijk dat de kortgemaaide speeloppervlakte (greens, tee’s) zullen voorzien worden van een irrigatiesysteem, welke dan zal gebruikt worden in periodes van neerslagtekort. De beregening dient dan enkel voor het instandhouden van het gras, overvloedige beregening heeft immers een zeer nadelige invloed op de kwaliteit van het golfterrein. De hoeveelheid water die nodig kan/zal zijn voor de irrigatie dient op projectniveau verder onderzocht te worden. Het valt aan te bevelen bij de nabestemming golf een aantal waterplassen in het plangebied te behouden. Op die manier kan het benodigd irrigatiewater maximaal gehaald worden uit deze waterplassen. Verder kunnen nog een aantal aanbevelingen geformuleerd worden, zie § 5.2.8. Er kan verwacht worden dat er bij de invulling van het gebied volgens de bestemming dagrecreatie of golf bemesting zal toegepast worden in de groenzones. Bij de nabestemming golf betreft het dan vooral een bemesting van de relatief kleine oppervlaktes van greens en tee’s. De onbespeelde zones blijven dan meestal gevrijwaard van nutriëntentoevoer. Wanneer het volledige golfterrein / plangebied bekeken wordt, liggen de gebruikte hoeveelheden mest normaal duidelijk onder de gemiddelden die gebruikt worden in de landbouwsector. Ten opzichte van de uitbreidingsgebieden (waar momenteel de bestemming landbouw geldt) zal uitvoering van het voorgenomen plan een vermindering van de hoeveelheden meststoffen en bestrijdingsmiddelen tot gevolg hebben. Er kan bijgevolg ook een verminderde uitloging naar het oppervlaktewater verwacht worden (score +1). Ter hoogte van het huidige ontginningsgebied met nabestemming dagrecreatie en sport worden geen significante effecten verwacht op de oppervlaktewaterkwaliteit door een mogelijke nabestemming dagrecreatie, golf of waterski (score 0). o Combinatie van golf en landbouw Er worden geen andere effecten verwacht dan in de scenario’s 100% landbouw en 100% golf. Mogelijke effecten met betrekking tot oppervlaktewater worden in dit scenario als verwaarloosbaar beoordeeld ten opzichte van de huidige (na)bestemmingen. o Combinatie van dagrecreatie en landbouw – scenario 1 In dit scenario komen de nabestemmingen overeen met de huidig geldende (na)bestemmingen, waardoor geen effecten verwacht worden (score 0). o Combinatie van dagrecreatie en landbouw – scenario 2 In dit scenario komen de nabestemmingen ter hoogte van het huidige ontginningsgebied en het uitbreidingsgebied op lange termijn overeen met de huidig geldende (na)bestemmingen, waardoor geen effecten verwacht worden (score 0). Ter hoogte van het uitbreidingsgebied op korte termijn wordt de huidige bestemming landbouw gewijzigd in dagrecreatie. Voor de mogelijke effecten hiervan wordt verwezen naar de effecten van 100% dagrecreatie.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 114 van 300 5.2.5.3 Wijziging aspecten afvalwater in relatie tot capaciteit rioleringsnet en waterzuiveringsinfrastructuur

Effecten tijdens de ontginning en opvulling Het verwerkings- behandelingswater voor het behandelen van het zand is afkomstig van de waterplas binnen het plangebied en wordt opnieuw geloosd in deze waterplas. Verder is het bedrijf vergund voor het lozen van max. 1 m³/d en 200 m³/jaar bedrijfsafvalwater afkomstig van de wasinstallatie in een oppervlaktewater (met name de aanwezige vijver). Dit is ook al zo in de huidige toestand en blijft ongewijzigd door het uitvoeren van het voorgenomen plan, waardoor er geen significante effecten verwacht worden (score 0). De bestaande gebouwen binnen het plangebied zijn gelegen binnen het ‘individueel te optimaliseren buitengebied’. Dit betekent dat voor het sanitair afvalwater een IBA dient voorzien te worden. Gezien er verondersteld wordt dat er voldaan wordt aan alle wettelijke bepalingen inzake lozing en zuivering van afvalwater, kan geconcludeerd worden dat er geen significante effecten voor de capaciteit van het rioleringsnet en de waterzuiveringsinfrastructuur te verwachten zijn (score 0).

Effecten van de ontginning en opvulling op de geplande nabestemming landbouw Niet relevant.

Effecten ten gevolge van de geplande nabestemming o 100% Landbouw Bij de nabestemming landbouw wordt geen betekenisvolle productie van afvalwater verwacht. Indien het volledige gebied als nabestemming landbouw zou krijgen, betekent dit een hypothetische afname aan afvalwater, gezien bij de huidige nabestemming dagrecreatie en sport van het huidige ontginningsgebied op zijn minst kan verondersteld worden dat er sanitair afvalwater geproduceerd wordt. Gezien de aanleg van een IBA in geval van een invulling volgens de bestemming dagrecreatie en sport verplicht zou zijn, worden geen significante wijzigingen verwacht voor het aspect afvalwater ten opzichte van een volledige invulling als landbouwgebied (score 0). o 100% Glastuinbouw Door de glastuinbouwactiviteiten worden volgende afvalwaterstromen geproduceerd: • spuiwater (d.i. het drain- of drainagewater dat omwille van zijn samenstelling niet meer gerecycleerd kan worden als voedingswater), • reinigingswater van de serre en de installaties. Verder is er ook huishoudelijk en sanitair afvalwater. De benodigde hoeveelheid huishoudelijk en sanitair water (vereist voor b.v. wc, schoonmaak, was, bad/douche, vaat en koken) wordt ruwweg geschat op 110 l/dag/persoon. Aangenomen kan worden dat deze hoeveelheid integraal vrijkomt als afvalwater. Verder kunnen zich in het najaar pieklozingen van afvalwater voordoen als gevolg van schoonmaakwerkzaamheden. Variatie in de afvalwaterhoeveelheid en –samenstelling (nutriëntgehalte als gevolg van bemesting) is ook gelinkt met het groeistadium waarin het gewas zich bevindt. Het afvalwater kan geloosd worden op de riolering of op het oppervlaktewater. Volgens de zoneringsplannen is er nog geen riolering aanwezig ter hoogte van het plangebied. De mogelijke aanleg van riolering en eventuele mogelijke lozing op de riolering zal geval per geval moeten besproken worden met Aquafin. Gezien verondersteld wordt dat de nodige afspraken gemaakt worden met Aquafin alvorens de mogelijke nabestemming glastuinbouw kan uitgevoerd worden, worden geen significante effecten verwacht (score 0).

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 115 van 300 o 100% Dagrecreatie / 100% waterski / 100% golf met overdruk natuurverweving Bij de nabestemming dagrecreatie en golf is het aannemelijk dat er in de toekomst (sanitair) afvalwater geproduceerd wordt. Gezien de ligging in ‘individueel te optimaliseren buitengebied’ zal hierbij moeten voorzien worden in een IBA of zal het zoneringsplan moeten aangepast worden indien toch aangesloten kan worden op de centrale riolering. Voor het huidige ontginningsgebied, waar nu reeds de nabestemming ‘dagrecreatie en sport’ geldt, betekent dit geen wijziging ten opzichte van de referentiesituatie (score 0). Binnen de uitbreidingszone, waar nu de bestemming landbouw geldt, betekent dit dat er in de toekomst afvalwater kan geproduceerd worden. Gezien er kan vanuit gegaan worden dat dit via een IBA zal gezuiverd worden (of mits een aanpassing van het zoneringsplan kan aangesloten worden op de centrale riolering), worden hier evenmin significante effecten verwacht (score 0). o Combinatie van golf en landbouw Er worden geen andere effecten verwacht dan in de scenario’s 100% landbouw en 100% golf. Mogelijke effecten inzake afvalwater worden in dit scenario als verwaarloosbaar beoordeeld ten opzichte van de huidige (na)bestemmingen. o Combinatie van dagrecreatie en landbouw – scenario 1 In dit scenario komen de nabestemmingen overeen met de huidig geldende (na)bestemmingen, waardoor geen effecten verwacht worden (score 0). o Combinatie van dagrecreatie en landbouw – scenario 2 In dit scenario komen de nabestemmingen ter hoogte van het huidige ontginningsgebied en het uitbreidingsgebied op lange termijn overeen met de huidig geldende (na)bestemmingen, waardoor geen effecten verwacht worden (score 0). Ter hoogte van het uitbreidingsgebied op korte termijn wordt de huidige bestemming landbouw gewijzigd in dagrecreatie. Voor de mogelijke effecten hiervan wordt verwezen naar de effecten van 100% dagrecreatie.

5.2.6 Conclusies • Grondwater Door de geplande uitbreiding van de zandontginning worden slechts minimale grondwaterschommelingen verwacht. De ontginning gaat essentieel gepaard met een wijziging van de hydrogeologische opbouw. Gezien de huidige grondwaterstroming zeer beperkt is, wordt het mogelijke effect op de grondwaterstroming na opvulling negatief (-2) beoordeeld. Aangezien de groeve zal opgevuld worden met niet-verontreinigde bodem en dit onder duidelijke controle, wordt er verwacht dat er zich geen significante effecten naar grondwaterverontreiniging zullen voordoen. Calamiteiten zijn echter altijd mogelijk (bijvoorbeeld het lekken van olie), waardoor het globale effect als beperkt negatief beoordeeld wordt. Door ontginning, opvulling en heraanleg zal de aanwezige drainering in veel gevallen gewijzigd worden. Indien de draineringsgraad te sterk gewijzigd is (watertekort of wateroverlast) ten opzichte van de huidige toestand, wordt dit voor de nabestemming landbouw (en glastuinbouw) negatief beoordeeld. De grootte van het verschil bepaalt dan de omvang van het effect. De reeds opgevulde zones binnen het huidige ontginningsgebied werden niet opgevuld met het oog op een mogelijke nabestemming landbouw. Deze zones werden hoofdzakelijk opgevuld met lemige en kleiige gronden waardoor ze eerder te nat dan te droog zullen zijn. Mits het nemen van maatregelen wordt verondersteld dat ze voldoende geschikt gemaakt kunnen worden voor landbouw (en glastuinbouw). Bij de nabestemming dagrecreatie of golf is het eveneens belangrijk dat de percelen na heropvulling geen te hoge grondwatertafel kennen. Landbouwactiviteiten hebben nauwelijks een invloed op de grondwaterstand. Indien het volledige gebied als nabestemming landbouw zou krijgen, betekent dit een hypothetische afname van verharde oppervlakten ter hoogte van het huidige ontginingsgebied. Echter gezien in de nabestemming ook altijd dient voldaan te zijn aan de geldende wetgeving, worden geen significante effecten verwacht.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 116 van 300 Dagrecreatie, waterski en golf laten geen risicoactiviteiten voor grondwaterverontreiniging toe. Calamiteiten zijn echter altijd mogelijk. Dit is ook al zo in de huidige referentiesituatie. Indien het plangebied volledig als dagrecreatie / waterski / golf bestemd wordt, betekent dit een afname aan landbouwgebied en een daling in het gebruik van meststoffen, wat beperkt positief wordt beoordeeld. Binnen de nabestemmingen dagrecreatie, waterski en golf zijn ondergrondse constructies niet uitgesloten. Zolang de ondergrondse constructies minder dan 1/3 van deze watervoerende laag innemen, wordt het effect beperkt negatief beoordeeld. In de uitbreidingszones zijn bijkomende verharde oppervlakten mogelijk bij de nabestemming dagrecreatie, wat een verminderde infiltratie betekent ten opzichte van de bestemming landbouw. Er dient echter voldaan te worden aan de geldende wetgeving. Voor de nabestemming golf en waterski zal een bouwkader afgebakend worden waarbinnen toekomstige gebouwen kunnen gerealiseerd worden. Binnen de huidige nabestemming dagrecreatie en sport is het oprichten van gebouwen momenteel ook slechts in beperkte mate mogelijk volgens het APA, waardoor geen significante effecten worden verwacht. Bij de nabestemming dagrecreatie of golf is het mogelijk dat een grondwaterwinning wordt aangevraagd. Mogelijke effecten dienen verder onderzocht te worden op projectniveau. Voor de nabestemming glastuinbouw bestaat eveneens een kans dat nieuwe grondwaterwinningen aangevraagd worden met mogelijke invloed op de grondwaterstand en bestaande winningen. Ook het aanleggen van drains onder foliebassins kan een invloed hebben op de grondwatertafel van de omliggende terreinen. Op projectniveau kunnen door de keuze van de locatie en het maximaal op te pompen debiet nieuwe winningen echter zo vergund worden dat er geen impact op de bestaande winningen zal zijn. I.f.v. de impact op de grondwatertafel is het aangewezen de drainage tot een minimum te beperken en bij voorkeur niet te bemalen of de diepte van de foliebassins te beperken tot boven de grondwatertafel. Invulling van het plangebied als glastuinbouw gaat gepaard met een belangrijke toename aan verharde oppervlakten en bijgevolg een verminderde infiltratie. Er wordt echter verondersteld dat er voldaan wordt aan de geldende wetgeving inzake opvang, buffering, infiltratie en hergebruik van hemelwater. Invulling van het plangebied als glastuinbouw gaat gepaard met een mogelijk risico op uitloging van nutriënten en pesticiden naar het grondwater. Ten aanzien van de huidige bestemming landbouw is dit niet significant, ten aanzien van de huidige nabestemming dagrecreatie en sport wordt dit beperkt negatief beoordeeld. • Oppervlaktewater Op het moment dat de ontginning stopt, maar de opvulling verder doorgaat, zal het vijverwater geloosd worden in de Mostbeek. Dit betekent beperkte toename van het debiet van de Mostbeek. Gezien de gebieden stroomafwaarts aangeduid zijn als mogelijks overstromingsgevoelig, kan lozing van (grote hoeveelheden) water afkomstig van de vijver mogelijks leiden tot (versnelde) overstromingen. De lozing van het water uit de ontginningsvijver in de Mostbeek heeft mogelijks een invloed op de waterkwaliteit van de Mostbeek. Gezien de matige kwaliteit van de Mostbeek en het feit dat het vijverwater aan de normen voldoet, worden er in eerste instantie geen significante effecten verwacht. Er wordt door de omlegging van de Mostbeek geen impact verwacht op het afvoergedrag van deze waterloop en beperkt negatieve effecten op de structuurkwaliteit. Inname van de waterloop in het noorden zonder compensatie wordt negatief beoordeeld. Er zal op de grens van het plangebied echter een nieuwe gracht aangelegd worden, waardoor mogelijke effecten beperkt worden. Dit dient bijgevolg te gebeuren vooraleer er gestart wordt met de ontginning op lange termijn van de noordelijk percelen. Gezien deze waterloop momenteel een zwakke structuurkwaliteit heeft, worden mogelijke effecten inzake structuurkwaliteit maximaal beperkt negatief beoordeeld. Er worden grote hoeveelheden water gebruikt tijdens de ontginningsactiviteiten. Er wordt echter met een gesloten circuit gewerkt, waardoor er geen significante effecten op de waterkwantiteit verwacht worden.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 117 van 300 Bij de verdere ontginning aansluitend op de bestaande ontginning, zullen de effecten op waterkwaliteit, vb. ten gevolge van turbiditeit die ontstaat door de baggerwerken, behouden blijven ten opzichte van de huidige referentiesituatie. Bij de afwerking na opvulling zal de afwatering van het terrein gebeuren door een permanente perceelsgracht. Er wordt geen significante impact verwacht op de mogelijke nabestemmingen. Indien het volledige gebied als nabestemming landbouw zou krijgen, betekent dit een hypothetische afname van verharde oppervlakten ter hoogte van het huidige ontginningsgebied. In de uitbreidingszones zijn bijkomende verharde oppervlakten mogelijk bij de nabestemming dagrecreatie, waterski, golf en glastuinbouw, wat een verminderde infiltratie betekent ten opzichte van de bestemming landbouw. Hierdoor bestaat een kans op wateroverlast. Er dient echter voldaan te worden aan de geldende wetgeving. Voor de nabestemming golf, dagrecreatie en waterski zal een bouwkader afgebakend worden waarbinnen toekomstige gebouwen kunnen gerealiseerd worden. Binnen de huidige nabestemming dagrecreatie en sport is het oprichten van gebouwen momenteel ook slechts in beperkte mate mogelijk volgens het APA, waardoor geen significante effecten op de oppervlaktewaterkwantiteit worden verwacht. Mogelijke afspoeling van nutriënten bij een nabestemming landbouw wordt niet significant beoordeeld tav de geldende bestemming landbouw en beperkt negatief tav de geldende nabestemming dagrecreatie en sport. Momenteel beschikt het bedrijf over een vergunning voor het lozen van bedrijfsafvalwater afkomstig van de wasinstallatie in een oppervlaktewater. Dit blijft ongewijzigd door uitvoeren van het voorgenomen plan. Bij de nabestemming landbouw wordt geen betekenisvolle productie van afvalwater verwacht. Bij de nabestemming dagrecreatie, waterski, glastuinbouw en golf is het mogelijk dat er in de toekomst (sanitair) afvalwater geproduceerd wordt. Gezien de ligging in ‘individueel te optimaliseren buitengebied’ zal hierbij moeten voorzien worden in een IBA of zal het zoneringsplan moeten aangepast worden indien toch aangesloten kan worden op de centrale riolering. Bij de nabestemming glastuinbouw zal bijkomende verharde oppervlakte gerealiseerd worden, waardoor versnelde afvoer van hemelwater mogelijk is. Er is ook een grote waterbehoefte. Er wordt echter gesteld dat er voldaan moet worden aan de geldende wetgeving inzake opvang, buffering, infiltratie en hergebruik van hemelwater. Afvoer van hemelwater afkomstig van verharde oppervlakten naar waterlopen kan voor problemen van wateroverlast zorgen. Er dient echter voldaan te worden aan de geldende wetgeving. Bij de nabestemming glastuinbouw wordt mogelijks reinigingswater en spuistromen geloosd in waterlopen. Er worden hierbij geen significante effecten op de oppervlaktewaterkwantiteit verwacht. Er wordt echter aanbevolen niet te lozen op de Mostbeek wanneer er stroomafwaarts een risico op wateroverlast bestaat. Gezien het afvalwater eerst dient gezuiverd te worden vooraleer het kan geloosd worden in oppervlaktewater, worden geen significante effecten verwacht inzake oppervlaktewaterkwaliteit.

Algemeen kan gesteld worden dat het voorgenomen plan en ook de verschillende mogelijke onderzochte nabestemmingen haalbaar zijn vanuit de discipline water. Voor de combinatie van nabestemmingen dagrecreatie en landbouw (scenario 1) komen de nabestemmingen overeen met de huidige (na)bestemmingen waardoor geen significante effecten verwacht worden. Ook voor de andere 2 combinatiescenario’s worden geen andere effecten verwacht dan de eerder besproken effecten.

5.2.7 Milderende maatregelen Vanuit de discipline Water worden geen specifieke maatregelen voorgesteld voor de mogelijke effecten tijdens de ontginnings- en opvullingsfase en voor de mogelijke nabestemmingen waterski, dagrecreatie en golf (of een combinatie van deze mogelijke nabestemmingen). Zoals bij de discipline bodem reeds aangegeven mag bij een nabestemming landbouw en glastuinbouw de nieuw ontstane draineringsgraad geen ongunstiger effect uitoefenen op de plantengroei dan bij de start van de

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 118 van 300 ontginning aanwezige natuurlijke drainering. De bodem dient bijgevolg landbouwkundig geschikt gemaakt te worden, ook wat betreft de drainageklasse. Ook voor de nog op te vullen zones die als nabestemming landbouw (of glastuinbouw) krijgen dient opgelegd te worden dat de ontstane draineringsgraad na opvulling geen ongunstiger effect mag uitoefenen op de plantengroei dan bij de start van de ontginning aanwezige natuurlijke drainering. Voor de mogelijke nabestemming glastuinbouw dienen bijkomend nieuwe grondwaterwinningen met negatieve effecten op de grondwaterkwantiteit vermeden te worden.

5.2.8 Aanbevelingen om het voorgenomen plan milieuvriendelijker te maken

5.2.8.1 Aanbevelingen op GRUP niveau In de ontginnings- en opvullingsfase o Het vijverwater op regelmatige basis analyseren en niet lozen in de Mostbeek bij onregelmatigheden in de kwaliteit van het vijverwater. o Bij heropvulling rekening houden met de oorspronkelijke gelaagdheid o op zijn minst de bovenste meter dient de bestaande textuur te benaderen bij een nabestemming landbouw of glastuinbouw o Er wordt aanbevolen op te vullen met gronden die infiltratie toelaten indien er in de nabestemming verharde oppervlakten toegelaten worden o De nieuwe gracht op de grens van het plangebied dient aangelegd te worden vooraleer er gestart wordt met de ontginning op lange termijn van de noordelijk percelen. Bij de nabestemming dagrecreatie, waterski, golf • Mogelijke ondergrondse constructies mogen maximaal 1/3 van de watervoerende laag innemen (verticale inname).

5.2.8.2 Aanbevelingen op project- of vergunningsniveau In de ontginningsfase o Materiaal voorzien dat bij een olielek ingezet kan worden om de olie te ruimen. o Om vertroebeling van oppervlaktewater te beperken dient het was- en transportwater via een bezinkingsbekken teruggevoerd te worden naar de winplas of het oppervlaktewater. Bij het omleggen van de Mostbeek + waterloop in het noorden o Om een voldoende afvoer via de omgelegde Mostbeek en noordelijke waterloop in stand te houden, wordt volgende aanbeveling geformuleerd: voldoende onderbouwd inrichtingsprofiel, en bij uitbreiding de volledige perceelsgracht rondom de ontginningssite. Het profiel en dus ook de doorstroombaarheid moet minstens gelijk dan de huidige beek. o Natuurtechnische inrichting van de omgelegde stukken waterloop en van de volledige perceelsgracht die, conform de milieuvergunning van de site, rondom de volledige site voorzien zal worden. Tijdens de opvullingsfase o Het (deels) opvullen van winplassen mag niet met teelaarde afkomstig uit de bouwvoor van landbouwpercelen gebeuren omdat die aanleiding zullen geven tot vrijstellen van nutriënten. o Maximaal lozingsdebiet op de Mostbeek vastleggen in de vergunning Bij de nabestemming landbouw Wanneer een perceel na heraanleg te nat ligt om aan landbouw te doen, kan beslist worden om grachten te graven of draineerbuizen aan te leggen. Hierbij moeten uiteraard externe afwateringsmogelijkheden voorhanden zijn.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 119 van 300 Bij de nabestemming glastuinbouw • Op projectniveau kunnen door de keuze van de locatie en het maximaal op te pompen debiet nieuwe winningen zo vergund worden dat er geen impact op de bestaande winningen zal zijn. • I.f.v. de impact op de grondwatertafel is het aangewezen de drainage van foliebassins tot een minimum te beperken en bij voorkeur niet te bemalen of de diepte van de folliebassins te beperken tot boven de grondwatertafel. • Afvalwaterstromen dienen beperkt te worden door gebruik te maken van de best beschikbare technieken voor glastuinbouw. Deze hebben betrekking op het beperken van het watergebruik door b.v. het toepassen van rationele watergift, gebruik maken van een recirculatiesysteem bij substraatteelt. Resterende afvalwaterstromen dienen gezuiverd te worden indien ze geloosd worden op oppervlaktewater (b.v. door middel van IBA’s of plantensystemen). • De aanleg van de foliebassins moet zodanig worden uitgevoerd zodat geen nodeloze permanente bemalingen worden veroorzaakt. • Lozing van afvalwater via de riolering en zuivering in een RWZI dient geval per geval besproken te worden met Aquafin. • Er wordt aanbevolen spuistromen niet te lozen op de Mostbeek wanneer er stroomafwaarts een risico op wateroverlast bestaat.

Bij de nabestemming golf met overdruk natuurverweving Om te vermijden dat grote hoeveelheden diep grondwater moeten opgepompt worden voor de irrigatie van greens en tee’s dienen waterpartijen aangelegd te worden, waaruit irrigatiewater kan gepompt worden. Om te vermijden dat door een lange droge periode er niet voldoende water in deze vijvers zou aanwezig zijn, kunnen volgende bijkomende maatregelen genomen worden: o Het hemelwater van daken dient naast de noodzakelijke voorzieningen voor hergebruik van hemelwater (voor sanitair, kuiswater, buitenkraan…) maximaal aangesloten te worden op de vijvers; o Het terrein dient zo ingericht te worden dat het drainagewater maximaal afwatert naar de waterpartijen; o Pas in laatste instantie kan die grondwater aangesproken worden om te irrigeren. Hiervoor dient een vergunning aangevraagd te worden. o De grasmatten dienen zo behandeld te worden dat ze minimaal water behoeven (bv. Met een ‘hydrogel’). o Voor de parkeerterreinen wordt bij voorkeur gebruik gemaakt van waterdoorlatende verhardingsmaterialen. Om de mogelijke effecten van drainage te milderen, kan het gedraineerde water via grachtjes afgeleid worden naar de waterplassen op het terrein. Op die manier blijft het water binnen het plangebied en blijft de invloedstraal van de drainage beperkt. Om rechtstreekse afspoeling van nutriënten en actieve stoffen naar oppervlaktewateren te voorkomen moet een voldoende grote veiligheidszone gehanteerd worden waarin geen producten gebruikt worden. Er wordt voorgesteld om een zone met een afstand van 10 meter vanaf de oevers van deze waterlichamen te respecteren. Om de beïnvloeding van de waterkwaliteit buiten het plangebied te beperken, dienen de drainagegrachten afgeleid te worden naar de vijvers en plassen op het terrein. Op die manier wordt het effect van het gebruik van bemesting en pesticiden voor de omliggende landbouwpercelen tot een minimum beperkt.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 120 van 300 5.3 Optiediscipline Mens - mobiliteit 5.3.1 Afbakening van het studiegebied Het studiegebied voor de discipline mens-mobiliteit omvat het voorgenomen plan en de belangrijkste ontsluitingswegen waar overeenkomstig de logica van de wegencategorisering, effecten op verkeer te verwachten zijn (zie Figuur 5-11).

5.3.2 Juridische en beleidsmatige context Voor de uitwerking van de discipline mobiliteit zijn volgende beleidsdocumenten van belang voor de kennisgeving/ontwerp-plan-MER. • De ruimtelijke structuurplannen op de verschillende beleidsniveaus (Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen, Provinciaal Ruimtelijk Structuurplan Oost-Vlaanderen en Gemeentelijk Structuurplan Lochristi), en daarbinnen meer bepaald het richtinggevend en bindend gedeelte met betrekking tot de gewenste verkeers- en vervoersstructuur en de wegencategorisering; • Het mobiliteitsplan van de gemeente Lochristi; • Provinciale functionele en recreatieve fietsroutes Relevante zaken worden uitgewerkt in het MER.

5.3.3 Methodologie

5.3.3.1 Methodiek beschrijving bestaande situatie Voor het inschatten/bepalen van elk van de onderdelen van het mobiliteitsprofiel, wordt gebruik gemaakt van: • Gemeentelijke mobiliteitsplannen van Lochristi en Destelbergen; • Parameters en kencijfers uit verschillende bronnen: o Cijfers uit de aanvraag planologisch attest (2014); o Kencijfers berekend in andere effectenrapportages.

5.3.3.2 Methodiek effectvoorspelling en –beoordeling Gelet op de aard van de voorgenomen activiteit, ligt de focus op de bespreking van de verwachte generatie van gemotoriseerd verkeer en de impact hiervan in de toekomstige situatie. Voor de impact wordt gekeken naar de wijzigingen in de verzadigingsgraad op de gebruikte wegen rondom het voorgenomen plan. Voor de prognose van de toekomstige verkeersgeneratie (uitgedrukt in aantal bewegingen) en de toedeling naar het wegennet wordt uitgegaan van cijfers aangeleverd door het bestaande bedrijf. Daarnaast wordt aandacht besteed aan de impact op de verkeersleefbaarheid van de woonconcentraties langsheen de belangrijkste ontsluitingsroutes naar het hoger wegennet. Verkeersleefbaarheid kan uitgedrukt worden in ondermeer verkeersdruk, oversteekbaarheid voor mens en dier, sluipverkeer en barrièrewerking. Deze aspecten hangen grotendeels samen met de wegintensiteiten in relatie tot de wegcategorie. Tabel 5-9: Beoordelingscriteria en significantiekader voor de milieudiscipline mens-mobiliteit

Effecten Criterium Methodiek Significantiekader Wijziging in verzadigingsgraad Kwantitatieve of kwalitatieve Zie uitdieping in verkeersdoorstroming afwikkelcapaciteit wegennet beoordeling na prognose onderstaande tabel

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 121 van 300 Effecten Criterium Methodiek Significantiekader verkeersgeneratie en distributiepatroon Wijziging verzadigingsgraad Kwantitatieve of kwalitatieve Zie uitdieping in verkeersleefbaarheid leefbaarheidscapaciteit beoordeling na prognose onderstaande tabellen (woon)omgeving wegennet verkeersgeneratie en distributiepatroon

Tabel 5-10 Significantiekader verkeersafwikkeling25 − Evolutie t.o.v. verzadigingsgraad referentiesituatie (in procentpunt*) − Verzad igings-graad − Toename verzadigingsgraad − V − Afname verzadigingsgraad toekomstige − > − 2 − 10 − 5 erschil < − 5 − 1 − 2 − > situatie (incl. 5 plan/project) 50 0 à 50 à 20 à 10 à 10 0 à 20 0 à 50 50 %-punt %-punt %-punt %-punt %-punt %-punt %-punt %-punt %-punt − - − - − - − >100% − --- − 0 − 0 − 0 − + − + -- -- - − 90- − - − - − + − -- − - − 0 − 0 − + − ++ 100% -- -- + − 80- − - − - − + − + − ++ − - − - − 0 − + 90% - - + ++ + − + − + − ++ − <80% − - − - − 0 − 0 − 0 − + ++ ++ + * Procentpunt: rekeneenheid waarmee de verandering van een percentage wordt uitgedrukt. Een stijging van 40% naar 80% is een verhoging van 100% of een verhoging van 40 procentpunten Om van verbetering of verslechtering te spreken moet er wel een significant verschil zijn (grosso modo minstens +/- 5%)

5.3.4 Bestaande toestand Periodes en termijn van uitvoering De werken vonden tot eind 2015 plaats tijdens weekdagen tussen 7 en 19 h met verbod te werken op zaterdag, zon- en feestdagen. In de milieuvergunning van 04/02/2016 (naar aanleiding van het bekomen planologisch attest) werden echter volgende werktijden bepaald: • Baggeren, zeven, aanvoer en dumpen van gronden voor de opvulling: enkel op weekdagen tussen 7u en 19u (geen wijziging) • Laden en afvoeren van zand, het exploiteren van de menginstallatie, voorbereidende werken: van 5u30 tot 19u op weekdagen en van 6u30 tot 12u op zaterdag • Onderhoudswerkzaamheden: 5u30 tot 19u op weekdagen en van 6u30 tot 17u op zaterdag

25 Voor “verkeersafwikkeling” wordt het significantiekader uit de kennisgeving vervangen door het significantiekader overeenkomstig het in november 2015 gepubliceerde MER-richtlijnenboek Mens-Mobiliteit. Voor “parkeren” wordt dit niet vervangen omdat het significantiekader uit het richtlijnenboek identiek is.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 122 van 300 5.3.4.1 Huidig aantal verkeersbewegingen

Vrachtverkeer Het ontgonnen zand wordt met niet-afgedekte trekkers met oplegger of tandemvrachtwagens afgevoerd. De gemiddelde hoeveelheid zand die per vrachtwagen wordt afgevoerd bedraagt 18m³. Het planologisch attest vermeldt een productie van 200.000 à 250.000 m³ zand per jaar. Door het bedrijf wordt gesteld dat dit voor de komende jaren te hoog is en moet herleid worden naar 150.000 tot max. 200.000 m³ per jaar. Rekening houdende met 225 werkdagen, bedraagt het gemiddeld aantal vrachtwagentransporten bijgevolg 37 tot 49 per dag. Dit komt overeen met ca. 74 tot 98 vrachtbewegingen per dag of 7 tot 10 vrachtbewegingen per uur26. Dit is echter een worst-case, gezien in de meest recente vergunning opgenomen is dat laden en afvoeren van zand kan gebeuren tussen 5.30u en 19u in plaats van 7u tot 19u. De volledige heropvulling van de put verdubbelt theoretisch het aantal transporten. De actuele aanvoer wordt begroot op ca. 40 tot 75 vrachten per dag (80 tot 150 vrachtbewegingen). Echter het is vaak zo dat grond aangevoerd wordt en met hetzelfde transport zand terug wordt meegenomen zodat het effectief aantal vrachtbewegingen kleiner is dan de som van het aantal vrachtbewegingen ten gevolge van de afvoer van zand plus het aantal vrachtbewegingen ten gevolge van de aanvoer van opvulgrond. Dit is echter sterk afhankelijk van de op dat moment aan de gang zijnde grote werken in de omgeving.

Personeel Het bedrijf heeft twee bedienden en twee arbeiders in dienst. Uitgaande van het worst-case scenario komen alle personeelsleden dagelijks met de auto, wat dan neerkomt op 8 autoverplaatsingen per dag.

5.3.4.2 Weginfrastructuur & ontsluiting gemotoriseerd verkeer Verkeersafwikkeling binnen het plangebied De werfweg, opgebouwd uit gebroken mengpuin, staat in functie van het voortschrijden van de activiteiten (situering van ontginnings- en aanvullingsfronten). De rijweg vertrekt aan de ingang bij het werfbureel en de weegbrug en loopt naar de zandcycloon, de mengcentrale en zanddepots voor zandafhaling. Deze rijweg loopt dan verder naar het zogenaamde front waar de waterplas wordt opgevuld voor de vrachtwagens die grond aanvoeren. Verder zijn er nog bijkomende of tussenliggende pistes naar de bufferbermen, naar stocks met afgezeefde grond voor herbruik e.a. Binnen de omgrenzing van de verharde zone (asfalt, beton) is tevens een waterbak (wielwasinstallatie) gesitueerd waardoor de vrachtwagens rijden bij slecht weer om overmatig moddertransport op de weg te vermijden. Verkeersafwikkeling naar de openbare weg De ontsluiting van het plangebied gebeurt enkel via de Moststraat naar de Dendermondesteenweg N445 en vervolgens naar de R4 en de E17 (zie Figuur 5-11). De ontsluitingswegen bevinden zich op het grondgebied van de gemeenten Lochristi en Destelbergen. De Moststraat betreft een straat met lokale betekenis. Aangezien er zich weinig woningen langsheen deze weg bevinden en aangezien een deel van de straat niet geasfalteerd is, wordt er weinig tot geen doorgaand verkeer vastgesteld. Alle transport gerelateerd aan de zandwinning, gebeurt via het zuidelijk deel van deze straat. Voor het overige ontsluit deze weg enkel landbouwverkeer. De Dendermondsesteenweg (N445) omvat een 1x1-profiel met enkelrichtingsfietspaden aan beide zijden, gescheiden van de rijweg door een groene tussenstrook. In de mobiliteitsplannen van de gemeenten Destelbergen en Lochristi is deze weg geselecteerd als lokale weg type I.

26 rekening houdende met werktijden van 7u tot 19u

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 123 van 300 Langsheen deze weg is er een lineaire ontwikkeling van residentiële nieuwbouw. Het is een belangrijke verbindingsweg richting Zele en enerzijds en richting Gent anderzijds. Deze weg had een slechte reputatie op vlak van verkeersveiligheid27 De voorbije jaren werd de Dendermondsesteenweg echter heraangelegd. Tussen de Damstraat en de R4 is de Dendermondsesteenweg in het mobiliteitsplan Destelbergen aangeduid als lokale vrachtroute. Bovendien is de doelstelling in het mobiliteitsplan de volgende ‘verbindende as voor gemotoriseerd verkeer naar de R4’. De autosnelweg A14/E17 is geselecteerd als hoofdweg in de mobiliteitsplannen. Het knooppunt Destelbergen zorgt voor de aansluiting met de Dendermondsesteenweg en de R4. Deze weg is in het mobiliteitsplan Destelbergen geselecteerd als hoofdvrachtroute. De R4 wordt vanaf de E40 tot aan de E17 geselecteerd als primaire weg I, terwijl hij vanaf de E17 tot aan de JF Kennedylaan verder gaat als primaire weg II. Deze weg is in het mobiliteitsplan Destelbergen geselecteerd als hoofdvrachtroute. Daarnaast situeren zich nog de Brandstraat en de Reigerstraat in de omgeving van het projectgebied. Het zijn beide landelijke, rustige wegen met beperkte aanwezigheid van een aantal woningen en hoeves. Zij kennen dan ook hoofdzakelijk lokaal verkeer.

Figuur 5-11: Ontsluitingswegen Meganck-Collewaert NV

27 Bron: gemotiveerd verzoek tot ontheffing van de project-MER-plicht

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 124 van 300 Figuur 5-12: Illustratie van de ontsluiting van Meganck op de Moststraat (Bron: Google Streetview)

Figuur 5-13: illustratie van het kruispunt van de Moststraat met de Dendermondsesteenweg (Bron: Google Streetview)

5.3.4.3 Openbaar vervoer De meest nabij gelegen bushalte is de halte “Destelbergen Meersakkerstraat” op ca. 700 m (8 min wandelen). De halte bevindt zich op de Dendermondsesteenweg (N445) en wordt bediend door buslijn 36 (Zele – Gent – Latem – /St-Martens-Leerne). Deze lijn heeft wisselende frequenties. Het plangebied is niet bereikbaar per trein. Het meest nabij gelegen station bevindt zich ca. 4 km (vogelvlucht) ten noordoosten van het plangebied (station Beervelde)..

5.3.4.4 Fiets- en voetgangersnetwerk

Buurtwegen De huidige Moststraat (n° 12), Brandstraat (n° 12) en Reigerstraat (n° 8 en 18) zijn opgenomen in de atlas der buurtwegen. Buurtweg n° 44 loopt vanaf de Brandweg naar een het huidige

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 125 van 300 ontginningsgebied. Deze weg is nog deels zichtbaar in het landschap als zogenaamde veldweg, maar is ook deels ontoegankelijk door de ontginningsvijver28.

Figuur 5-14: Atlas der Buurtwegen (buurtwegen zijn aangeduid d.m.v. een groene lijn) met indicatie van het plangebied (Bron: Geoloket Provincie Oost-Vlaanderen)

Fiets In de omgeving van het plangebied zijn de Dendermondsesteenweg (N445) en de Brandweg geselecteerd als functionele fietsroute (zie Figuur 5-15). Het fietspad van de Dendermondsesteenweg is gescheiden van de rijbaan d.m.v. een groene zone. De Brandstraat is een zeer smalle baan en heeft geen vrijliggend fietspad.

28 Door het bedrijf wordt opgemerkt dat deze buurtweg (gedeeltelijk) zou zijn afgeschaft dmv een Provinciaal besluit en met betaling van een zgn. welvoeglijkheisvergoeding

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 126 van 300 Figuur 5-15: Functionele fietsroutes Bovendien zijn op de grenzen / in de omgeving van het plangebied een aantal recreatieve fietsroutes en fietsknooppunten aangeduid (zie Figuur 5-16). Het betreft de Reigerstraat en de Brandstraat. Doorheen de Brandstraat loopt ook een mountainbikeroute (zie Figuur 5-17).

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 127 van 300 Figuur 5-16: Recreatieve fietsroutes met indicatieve aanduiding van het plangebied (Bron: www.fietsnet.be)

Figuur 5-17: aanduiding van de mountainbikroutes in de omgeving van het plangebied (bron: www.bloso.be).

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 128 van 300 5.3.4.5 Verkeersveiligheid en verkeersleefbaarheid Op de knelpuntenkaart van het mobiliteitsplan Lochristi zijn er geen knelpunten aangeduid in het studiegebied mobiliteit. Ook in het mobiliteitsplan van Destelbergen wordt geen melding gemaakt van knelpunten in het studiegebied. Langsheen de N445 Dendermondesteenweg op de route richting R4 en E17 zijn er vrijliggende fietspaden aanwezig conform het vademecum fietsvoorzieningen. Enkel op het segment vanaf rotonde N445 x Damstraat tot aan het op- en afrittencomplex E17 zijn er aanliggende, gelijkgrondse fietspaden aanwezig, wat niet conform aan het vademecum fietsvoorzieningen is. Bijgevolg wordt de verkeersveiligheid van de N445 Dendermondesteenweg als relatief aanvaardbaar weerhouden. Ter hoogte van het kruispunt N445 Dendermondsesteenweg x Moststraat zijn er gelijkgrondse, aanliggende fietspaden aanwezig langsheen de N445, wat conform het vademecum fietsvoorzieningen is aangelegd. Op de Moststraat wordt uitgegaan van menging van het verkeer. Hierbij worden de zichtafstanden van het gemotoriseerd verkeer op de fietsers op het fietspad en de fietsers komende van Moststraat gerespecteerd. Voor de oversteekbewegingen van en naar de Moststraat zijn er geen oversteekvoorzieningen aanwezig voor fietsers over de N445 Dendermondesteenweg, maar gezien het beperkt, huidig aantal fietsoversteken van en naar de Moststraat wordt de verkeersveiligheid van het kruispunt N445 Dendermondsesteenweg x Moststraat als aanvaardbaar beschouwd voor fietsers.

5.3.5 Geplande toestand

5.3.5.1 Verkeersgenererend effect

Effecten tijdens de ontginning en opvulling Bij de exploitatie van de zandwinning wordt uitgegaan van gemiddeld 37 tot 49 vrachtwagens per dag. Dit komt overeen met ca. 74 tot 98 vrachtbewegingen per dag of 7 tot 10 vrachtbewegingen per uur (zie § 5.3.4.1). De volledige heropvulling van de put maakt meestal gebruik van dezelfde transporten in kader van de zandwinning. Worst case zal de volledige heropvulling van de put het aantal transporten verdubbelen. De actuele aanvoer wordt begroot op ca. 40 tot 75 vrachten per dag. In de mobiliteitsplannen van Destelbergen en Lochristi worden in de huidige situatie geen knelpunten weerhouden op vlak van verkeersafwikkeling op de ontsluitende routes. Gezien het voorgenomen plan een ‘verschuiving’ van de ontginningsactiviteit impliceert van het huidige ontginningsgebied naar de gewenste uitbreidingszones op korte en lange termijn, mag verwacht worden dat het gegenereerde verkeer door de exploitatie in de toekomst quasi niet zal verschillen met de huidige situatie. Noch de aard noch de intensiteit van de huidige activiteiten veranderen, door het feit dat bijkomende percelen zullen ontgonnen worden, de ontginning leidt namelijk niet tot meer productie of verkoopsmogelijkheden (per dag). Er is dus ten opzichte van de bestaande toestand geen bijkomend inkomend noch bijkomend uitgaand transport. Er zal ook geen bijkomend verkeer afkomstig van de personeelsleden zijn omdat noch de bestaande activiteiten in hun geheel, noch de personeelsbezetting worden uitgebreid. Bijgevolg worden geen afwikkelproblemen verwacht bij realisatie van het voorgenomen plan (score 0). Door uitvoering van het voorgenomen plan kan een bijkomend volume ontgonnen worden en dient ook een bijkomend volume terug opgevuld worden. Hierdoor zullen de huidige verkeersintensiteiten (voor ontginning en opvulling) langer aangehouden blijven ten opzichte van de huidige referentiesituatie. De gevraagde uitbreiding van de ontginning zal aanvangen aansluitend op de ontginning van het huidige ontginningsgebied en zal minstens 10 jaar duren (mogelijks 15 tot 20 jaar). Na het stopzetten van de ontginningsactiviteiten zal de opvullingsfase nog ca. 5 jaar verder duren. Concluderend kan gesteld worden dat het verkeersgenererend effect ten opzichte van de huidige referentiesituatie als verwaarloosbaar (score 0) beoordeeld wordt.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 129 van 300 Effecten ten gevolge van de nabestemming o 100% Landbouw Na de ontginningsactiviteiten komt het gebied mogelijks in landbouwgebruik. Landbouwactiviteiten zijn per definitie weinig verkeersgenererende activiteiten. Ten aanzien van de huidige nabestemming ‘dagrecreatie en sport’ ter hoogte van het huidige ontginningsgebied, betekent dit een (hypothetische) afname in verkeersintensiteiten. Ten opzichte van de huidige bestemming landbouw in de uitbreidingszones betekent dit dat er geen significante effecten zullen zijn. Globaal kunnen er dus bij een invulling 100% landbouwgebied beperkt positieve effecten verwacht worden (score +1). Echter uit de discipline bodem (en water) blijkt dat er ter hoogte van het huidige ontginningsgebied en ter hoogte van het uitbreidingsgebied op korte termijn niet opgevuld wordt/werd volgens de code van goede praktijk met nabestemming landbouw. Als milderende maatregel wordt daar gesteld dat in de bovenste 200 cm een geschikte bodem voor landbouw moet worden voorzien indien deze zones een nabestemming landbouw krijgen. Dit betekent dat de bovenste 2m mogelijks terug moet afgegraven worden daar waar de opvulling tot aan het oorspronkelijk maaiveld reeds voltooid is (afhankelijk van de landbouwgeschiktheid van de grond). Indien deze afgegraven grond wordt weggevoerd buiten het plangebied, zal dit voor bijkomende vrachttransporten zorgen tijdens de aanlegfase van de nabestemming. Echter, de afgegraven grond kan mogelijks ook ter plaatse verwerkt worden en landbouwkundig geschikt gemaakt worden (vb. uitzeven stenen). Eventueel kan de afgegraven grond ook gebruikt worden binnen het plangebied, voor het opvullen van de onderste lagen, daar waar de opvulling nog moet gebeuren. Het is dus onzeker of er daadwerkelijk bijkomende vrachttransporten zullen noodzakelijk zijn. Indien deze noodzakelijk zijn, zullen deze plaatsvinden in de aanlegfase van de nabestemming. Zoals gesteld in §4 worden tijdelijke effecten in de aanlegfase niet mee beoordeeld in dit plan-MER. In de exploitatiefase zullen er geen bijkomende vrachtbewegingen zijn. o 100% Glastuinbouw Na de ontginningsactiviteiten kan het gebied ook een nabestemming krijgen met activiteiten gericht op glastuinbouw. Voor de prognose van de verkeersgeneratie (uitgedrukt in aantal bewegingen) en de toedeling naar het wegennet wordt uitgegaan van een aantal aannames uit gelijkaardige projecten29. Hierbij wordt uitgegaan van een oppervlak 50 hectare ingevuld met glastuinbouw vermits er ook een zeker aandeel van het totaal oppervlak gereserveerd moet worden voor gebouwen en waterbekkens. Er wordt aangenomen dat er 8 motorvoertuigen/etmaal/ bruto ha zullen zijn. Deze voertuig- bewegingen zullen bestaan uit 85% licht verkeer en 15% vrachtverkeer bewegingen (waarvan 60% middelzware vracht en 40% zware vracht). Er wordt eveneens vanuit gegaan dat er tijdens de ochtendspits 60% van de verplaatsingen richting de glastuinbouw (IN) zullen gaan en er 40% van de verplaatsingen uitgaand zullen zijn. In de avondspits geldt het omgekeerde. Dit geeft volgende totale bijkomende verkeersgeneratie voor een nabestemming glastuinbouw met ca. 50 ha glastuinbouw, met name 40 pae in de ochtendspits en 36 pae in de avondspits. Tabel 5-11: berekeningen gegenereerd verkeer bij een glastuinbouwzone van ca. 50ha glas.

Ochtendspits Avondspits

Etmaal IN UIT Totaal IN UIT Totaal

Totaal 400 21 14 35 13 19 31

Licht verkeer (85% TOT) 85% 340 18 12 31 11 16 27

Vrachtverkeer (15% TOT) 15% 60 3 2 5 2 3 4

29 Er zijn geen algemene kencijfers voor de verkeersgeneratie van glastuinbouw beschikbaar. De gehanteerde kencijfers zijn afgeleid uit ervaringscijfers uit plan-MER-screening GRUP Tuinbouwbedrijven TBMP bvb en TIPM bvba te Lier en Sint- Katelijne-Waver, Vlaamse Overheid, Departement Landbouw en Visserij, november 2010; MER Agro & Foodcluster West Brabant, Oranjewoud, mei 2010.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 130 van 300 Middelzware vracht (60% VW) 60% 36 2 1 3 1 2 3

Zware vracht (40% VW) 40% 24 1 1 2 1 1 2

Totaal pae 24 16 40 14 21 36

De ontsluiting van het plangebied gebeurt in geval van glastuinbouw als nabestemming ook enkel via de Moststraat naar de Dendermondesteenweg N445 en vervolgens naar de R4 en de E17. De capaciteit van de Moststraat en de N445 Dendermondesteenweg zijn hierin maatgevend. Beide wegen hebben een lokale functie en hebben bijgevolg op vlak van afwikkeling een theoretische capaciteit van 1000 pae/u/richting. Daarnaast wordt er voor voorrangskruispunten een theoretische capaciteit van 1800 mvt/u en voor rotondes een theoretische capaciteit van 2700 mvt/u weerhouden. De beoordeling van de toekomstige verkeersgeneratie bij een nabestemming 100% glastuinbouw dient te gebeuren ten opzichte van de planologische (na)bestemmingen ‘dagrecreatie en sport’ en ‘landbouw’. Echter, het aantal verkeersbewegingen bij een hypothetische nabestemming dagrecreatie en sport zijn niet gekend en kunnen, afhankelijk van de concrete invulling, sterk variëren. Gezien er in de huidige toestand geen problemen zijn inzake verkeersafwikkeling, wordt er daarom in eerste instantie gekeken of er bij een nabestemming 100% glastuinbouw meer verkeersbewegingen zouden zijn dan in de huidige situatie. Indien dit niet het geval is, kan gesteld worden dat er in de toekomstige situatie ook geen problemen inzake verkeersafwikkeling zullen zijn. In de huidige situatie zijn er in totaal ca. 74 tot 98 vrachtbewegingen per dag of 7 tot 10 vrachtbewegingen per uur in kader van de zandwinning, wat overeen komt met 170 tot 225 pae per dag of 16 tot 23 pae per uur. Een stijging naar 40 pae (31 voertuigbewegingen + 5 vrachtbewegingen) in de ochtendspits en 36 pae (27 voertuigbewegingen + 4 vrachtbewegingen) in de avondspits ten gevolge van de nabestemming glastuinbouw impliceert bijgevolg een stijging van maximum 24 pae in de ochtendspits en maximum 20 pae in de avondspits ten opzichte van de huidige situatie. Dit komt overeen met een stijging van 2,4% in de ochtendspits en 2% in de avondspits ten opzichte van de capaciteit van lokale wegen, wat geen significante stijging in verzadigingsgraad van deze wegen impliceert. Ook op de ontsluitende kruispunten zullen de stijgende intensiteiten ten gevolge van 50 hectare glastuinbouw als nabestemming geen significante effecten hebben op de afwikkeling. Dit door een stijging van minder dan 5%-punt op de capaciteit van de ontsluitende kruispunten. Conform het te hanteren significantiekader is een stijging van minder dan 5%-punt geen significant effect. Om van een significant effect te spreken moet de stijging of daling in verzadigingsgraad ten opzichte van de referentiesituatie meer dan 5% bedragen. 5% stemt overeen met de gemiddelde dagelijkse fluctuatie van de verkeersintensiteiten ten opzichte van het jaargemiddelde. Ten aanzien van de huidige nabestemming dagrecreatie en sport betekent de nabestemming glastuinbouw een potentiële toe- of afname in verkeersintensiteiten, afhankelijk van de hypothetische invulling van het gebied als dagrecreatie. Echter, gezien de capaciteit van de wegen niet in het gedrang komt, worden geen significante effecten verwacht (score 0). Ten aanzien van de huidige bestemming landbouw betekent de nabestemming glastuinbouw een toename aan verkeersintensiteiten. Ook hier kan gesteld worden dat er geen significante effecten verwacht worden, gezien de capaciteit van de wegen niet in het gedrang komt (score 0).

o 100% Dagrecreatie / 100% golf met overdruk natuurverweving Na de ontginningsactiviteiten kan het gebied ook een nabestemming krijgen met activiteiten gericht op dagrecreatie of een golfterrein. Vermits de huidige verkeersgeneratie bij de ontginning van het gebied geen afwikkelproblemen oplevert, wordt voor de verschillende dagrecreatievarianten een programmagrootte berekend dewelke een gelijke verkeersgeneratie oplevert als de ontginningsactiviteiten. Bij deze programmagrootte worden bijgevolg dan ook geen afwikkelproblemen verwacht. Elke invulling met een kleinere programmagrootte wordt bijgevolg dan ook verwacht een aanvaardbare afwikkeling te kunnen garanderen.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 131 van 300 Een totaal van 74 tot 98 vrachtbewegingen per dag of 7 tot 10 vrachtbewegingen per uur in kader van de zandwinning komt overeen met 170 tot 225 pae per dag of 16 tot 23 pae per uur. Dit betreft een minimum, dagelijkse verkeersgeneratie en wordt mogelijks verhoogd met transporten in kader van de heropvulling van de put. Op basis van de maximum CROW-kencijfers van de verschillende recreatievoorzieningen kan de maximale verkeersgeneratie per eenheid per etmaal afgeleid worden. Vervolgens kan het aantal eenheden recreatievoorzieningen worden afgeleid, wat een gelijkaardige verkeersgeneratie (200 pae/etmaal) oplevert als de ontginningsactiviteiten. Onderstaande tabel geeft de gehanteerde kencijfers weer voor een aantal type voorbeeld van recreatie in het buitengebied. Hierbij wordt uitgegaan van een ligging in het buitengebied van een niet-stedelijke regio. Tabel 5-12: CROW-kencijfers verkeersgeneratie recreatievoorzieningen (Bron: ASVV 2012) Invulling Kencijfer (pae/dag) Per Minimum Maximum Sportveld 44 92 Sportveld* Manege 4,0 4,0 Bezette box/paard Overdekt zwembad 33,6 39,1 100 m² bassin Tennishal 3,4 4,9 100 m² bvo Sporthal 11,2 12,9 100 m² bvo Golfoefencentrum 423,0 454,2 Centrum Golfbaan (18 holes of 60 hectare) 178,5 211,5 Per 18 holes, 60 hectare * GRUP Vaartdijkstraat Op basis van de maximum kencijfers wordt bijgevolg het programmagrootte berekend dat maximaal een gelijkaardige verkeersgeneratie oplevert als de huidige/toekomstige verkeersgeneratie bij ontginningsactiviteiten (zie onderstaande tabel). Dit levert onderstaande, geraamde programmagroottes op. Voor een golfbaan van 18 holes (wat volgens bovenstaande tabel overeenkomt met ca. 60 ha), werd deze toetsing niet gedaan. Hierbij kan aangenomen worden dat de verkeersgeneratie bij een volledige invulling als golf (60 hectare) volgens bovenstaande tabel gelegen is tussen 178 en 211 pae per etmaal, wat overeenstemt met de huidige minimum verkeersgeneratie tussen 170 en 225 pae/etmaal. Tabel 5-13: geraamde programmagroottes Invulling Programmagrootte Eenheid Pae / dag Sportveld 2,17 Sportvelden 95 tot 200 Manege 50 Paarden 200 Overdekt zwembad 512 m² bassin 171 tot 200 Tennishal 4082 m² bvo 138 tot 200 Sporthal 1550 m² bvo 173 tot 200

Uit bovenstaande tabel blijkt dat, uitgaand van de bestaande verkeersgeneratie, een sportveld of een complex van +/- 2 sportvelden gerealiseerd kan worden. De huidige verkeersgeneratie kan vergeleken worden met een manege van 50 paarden. Conform CROW publicatie 256 zijn er op een gemiddelde manege 55 paarden aanwezig. Er kan bijgevolg een volwaardige manege gerealiseerd worden.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 132 van 300 Met betrekking tot een overdekt zwembad zal een bassin van +/- 512m² een gelijkaardige verkeersgeneratie opleveren als de huidige verkeersgeneratie van het plangebied. Conform CROW publicatie 256 wordt er voor een overdekt zwembad uitgegaan van een bassingrootte van 535 m². Er kan bijgevolg een volwaardig overdekt zwembad gerealiseerd worden. Met betrekking tot een tennishal zal een tennishal van 4.082 m² bvo een gelijkaardige verkeers- generatie kennen als de huidige exploitatie. Een tennishal van 4.082 m² bvo komt overeen met een hal met 5 à 6 tennisbanen. Een gemiddelde tennishal heeft conform CROW publicatie 256 +/- 6 tennisbanen. Er kan bijgevolg een volwaardige tennishal gerealiseerd worden. Met betrekking tot een sporthal, zal een hal van +/- 1.550m² een gelijkaardige verkeersgeneratie opleveren als de huidige verkeersgeneratie van het plangebied. Conform CROW publicatie 256 wordt er voor een sporthal uitgegaan van een grootte van 2.600m². Wanneer er wordt uitgegaan van een sporthal dient deze gelimiteerd te worden tot 1.550 m² om tot een gelijkaardig effect te komen als in de huidige situatie. Er kan bijgevolg geconcludeerd worden dat een nabestemming als dagrecreatie conform bovenstaande ontwikkelingsmarges naar verwachting een gelijkaardige verkeersgeneratie zal kennen als de huidige verkeersgeneratie. De gegenereerde verkeersstromen zorgen bijgevolg niet voor een toename van de huidige verzadigingsgraad van de toegangswegen tot het plangebied. Ten opzichte van de huidige (na)bestemmingen (landbouw in de uitbreidingszones, en dagrecreatie en sport in het huidige ontginningsgebied) betekent een volledige invulling van het plangebied als dagrecreatie wel een (hypothetische) toename aan verkeer ten opzichte van de beschouwde referentiesituatie (gezien in deze referentiesituatie de oppervlakte aan dagrecreatie beperkter is), maar aangezien het voorgenomen plan niet voor een toename van de verzadigingsgraad zorgt ten opzichte van de huidige situatie en er in de huidige situatie geen problemen zijn qua verzadiging van de toegangswegen, wordt de hypothetische toename in verkeer als beperkt negatief (effect -1) beschouwd. Ten opzichte van de nabestemming dagrecreatie en sport ter hoogte van het huidige ontginningsgebied worden geen significante effecten verwacht, indien de vooropgestelde ontwikkelingsmarges niet worden overschreden. Ten opzichte van de huidige bestemming landbouw in de uitbreidingsgebieden wordt het effect als beperkt negatief beoordeeld.

In het MER “Golfterrein Sint-Gillis-Waas”30 wordt gesteld dat op basis van vergelijkbare golfterreinen kan worden aangenomen dat gemiddeld elke 10 minuten 3 bezoekers een aanvang nemen met het golfen (4 à 5 op een piekdag). Dit betekent een attractie van gemiddeld 18 bezoekers per uur op een normale dag en gemiddeld 30 bezoekers per uur op een piekdag. Omdat het patroon van toekomende bezoekers op dagbasis een piek kent tussen 10 uur ’s morgens en 14 uur ’s middags en tussen 16 en 18 uur ’s avonds, kan voor deze uren de gemiddelde bezoekersattractie per uur worden verhoogd met 25 à 30% (voor de ‘daluren’ ligt het gemiddelde bezoekersaantal dan 25 à 30% lager) tot 24 bezoekers per uur op een normale dag en tot 39 bezoekers per uur op een piek(weekend)dag. In de veronderstelling dat er 2 personen per auto aankomen, bedraagt het gemiddeld aantal auto’s 9 per uur of 108 per dag op een normale dag. Indien hierbij ook het aantal oefenspelers gerekend worden, komt men op een maximum van 15 auto’s per uur. Er wordt dan ook gesteld dat het verkeer dat gegeneerd zal worden door het golfterrein beperkt is. Door de uiterst gespreide speeltijden brengt een golfterrein dus geen extra verkeersoverlast met zich mee. Zelfs bij een golfwedstrijd zijn er verschillende vertrekuren zodat iedereen (spelers en publiek) gespreid aankomt en vertrekt. De berekende verkeersintensiteiten in het MER “Golfterein Sint-Gillis-Waas” (voor een golf met een oppervlakte van ca. 47,5 ha) liggen bijgevolg in de grootte-orde van de huidige verkeersintensiteiten. Indien een golf met een grotere oppervlakte zou gerealiseerd worden, is het mogelijk dat de verkeersintenstiteiten (beperkt) zouden toenemen in vergelijking met de huidige verkeers- intensiteiten. Al wordt hierbij geen problematische afwikkeling verwacht (verzadigingsgraden <80%)

30 Met een oppervlakte van ca. 47,5 ha.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 133 van 300 waardoor er conform het te hanteren significantiekader maximum een beperkt negatief effect (score -1) weerhouden kan worden. Echter, er kan door Departement Omgeving geen garantie geboden worden dat de aanleg van een golf met een grotere oppervlakte momenteel mogelijk is31 gezien het terrein van Meganck niet opgenomen is in het tweede golfmemorandum (zie § 2.3.2). Een 9-holes golfterrein is wel mogelijk binnen de nabestemming dagrecreatie. Ook bij de aanleg van een 9-holes golfterrein zal het gegenereerde verkeer gelijkaardig zijn aan het huidige gegenereerde verkeer. Er kan bijgevolg geconcludeerd worden dat een nabestemming als golf naar verwachting een verkeersgeneratie zal kennen die vergelijkbaar is met of lager is dan de huidige verkeersgeneratie. Indien het volledige plangebied wordt ingevuld als golf, is een beperkte toename niet uit te sluiten. Ten opzichte van de huidige (na)bestemmingen (landbouw in de uitbreidingszones, en dagrecreatie en sport in het huidige ontginningsgebied) betekent een volledige invulling van het plangebied als golf een (hypothetische) toename aan verkeer ten opzichte van de beschouwde referentiesituatie (gezien in deze referentiesituatie de oppervlakte aan dagrecreatie beperkter is). Maar aangezien het voorgenomen plan niet voor een significante toename van de verzadigingsgraad zorgt ten opzichte van de huidige situatie en er in de huidige situatie geen problemen zijn qua verzadiging van de toegangswegen, wordt de hypothetische toename in verkeer als beperkt negatief (-1) beschouwd. Daarnaast wordt opgemerkt dat de mogelijkheid om een 18-holes golfterrein op te richten verder ruimtelijk moet afgewogen worden binnen de VCRO en het ruimtelijk beleidskader van het RSV. o 100% Waterski Voor een inschatting van de bijkomende verkeersgeneratie wordt uitgegaan van volgende kenmerken van een mogelijke toekomstige waterskivereniging (PRUP Pinken, 2013, IOK). • Watersportseizoen: maart tot oktober; • Frequentie trainingen: 2 à 3 keer per week; • Aantal aanwezige leden per training: 10 à 40 leden • Frequentie wedstrijden: 2 à 5 per jaar • Aantal aanwezigen bij wedstrijden: ca. 25 deelnemers • Stages voor 8 à 10 personen, verblijfsaccomodatie voor max. 15 personen. Uit bovenstaande blijkt dat max. 40 leden tegelijkertijd aanwezig kunnen zijn. Hierbij wordt aangenomen dat 30% van alle aanwezigen binnen hetzelfde uur aankomen of vertrekken. Daarnaast wordt aangenomen dat 90% van de leden met de auto komt. Er wordt van een grote autoafhankelijkheid uitgegaan vermits de leden van de waterski zelf een waterski meebrengen. Er wordt echter ook voorzien in een gebouw waar materiaal kan gestockeerd worden, waardoor niet telkens alle materiaal moet meegebracht worden van thuis uit. Op basis van bovenstaande aannames blijkt dat een nabestemming als waterski met een generatie van 11 pae/u een lagere verkeersgeneratie tot gevolg heeft als de huidige ontginningsactiviteiten met een verkeersgeneratie van 16 tot 23 pae per uur. Wedstrijden vallen overwegend in het weekend wat niet als maatgevend moment weerhouden wordt door de lage achtergrondintensiteiten. Een nabestemming als waterski zal bijgevolg een positief effect hebben op de verkeersafwikkeling ten aanzien van de huidige verkeersintensiteiten. Ten aanzien van de huidige nabestemming dagrecreatie en sport betekent de nabestemming waterski een potentiële afname in verkeersintensiteiten. Ten aanzien van de huidige bestemming landbouw betekent de nabestemming waterski een beperkte toename aan verkeersintensiteiten. Echter, gezien de capaciteit van de wegen niet in het gedrang komt, worden geen significante effecten verwacht. o Combinatie van golf en landbouw In dit scenario wordt uitgegaan van de aanleg van een golfcentrum met een oppervlakte van ca. 8 à 10 ha. De rest van het gebied wordt dan ingevuld als nabestemming landbouw. Dit betekent dat in dit scenario een grotere oppervlakte binnen het plangebied als nabestemming landbouw zal hebben dan

31 afhankelijk van de vorm van het terrein en het gebruik van de aangrenzende gronden heeft een 9 holes-baan een oppervlakte van ten minste 10 à 15 ha voor een C-baan, ten minste 20 à 25 ha voor een B-baan en tenminste 30 ha voor een A-baan. Voor een 18- holes-baan moet ongeveer aan het dubbele worden gedacht.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 134 van 300 momenteel het geval is. De oppervlakte met nabestemming golf is in dit scenario beduidend kleiner dan de oppervlakte die momenteel als nabestemming dagrecreatie en sport heeft. Afhankelijk van de hypothetische invulling van het gebied als dagrecreatie en sport, betekent een nabestemming volgens het scenario ‘combinatie van golf en landbouw’ een potentiële toe- of afname in verkeersintensiteiten. Rekening houdend met bovenstaande analyses kan wel geconcludeerd worden dat de nabestemming golf voor een oppervlakte van 8 à 10 ha naar verwachting een verkeersgeneratie zal kennen die lager is dan de huidige verkeersgeneratie, waardoor geen significant negatieve effecten verwacht worden voor de capaciteit van de wegen (score 0). o Combinatie van dagrecreatie en landbouw – scenario 1 In dit scenario komen de nabestemmingen overeen met de huidig geldende (na)bestemmingen, waardoor geen effecten verwacht worden (score 0). o Combinatie van dagrecreatie en landbouw – scenario 2 In dit scenario is de oppervlakte met nabestemming dagrecreatie groter dan in de referentiesituatie, maar kleiner dan in het scenario 100% nabestemming dagrecreatie. Gezien er bij het scenario 100% dagrecreatie beperkt negatieve effecten verwacht worden, kan gesteld worden dat de mogelijke effecten bij de combinatie van dagrecreatie en landbouw – scenario 2 ook maximaal beperkt negatief zullen zijn (score -1).

5.3.5.2 Wijzigingen in verkeersveiligheid en verkeersleefbaarheid

Effecten tijdens de ontginning Ontsluiting zal, zoals in de huidige situatie, voorzien worden via de Moststraat naar de N445 naar de E17. Het verkeer doorkruist geen wooncentra of woonkernen. Gezien het beperkt aantal woningen in de Moststraat, de afwezigheid van (gekende) knelpunten, de ontsluitende functies van de N445, de R4 en R17 in de mobiliteits- en structuurplannen en de ongewijzigde situatie tegenover de huidige situatie wordt het effect op verkeersveiligheid en verkeersleefbaarheid als verwaarloosbaar (score 0) beoordeeld. Er wordt wel benadrukt dat ook de ontsluiting van de noordelijk gelegen percelen voor lange termijn ontginning via de Moststraat moet gebeuren zodat de verkeersleefbaarheid en –veiligheid van de woningen in de Reigerstraat en de Brandstraat niet in het gedrang komt.

Effecten ten gevolge van de nabestemming o 100% Landbouw Het effect van de nabestemming landbouw op de verkeersleefbaarheid en –veiligheid wordt als neutraal (score 0) beoordeeld. Ten aanzien van de huidige nabestemming ‘dagrecreatie en sport’ van het huidige ontginningsgebied, betekent een volledige invulling van het gebied als landbouw een (hypothetische) afname in verkeersintensiteiten en bijgevolg een beperkt positief effect op de verkeersveiligheid en verkeersleefbaarheid (score +1). o 100% Glastuinbouw Ten aanzien van de huidige nabestemmingen kan een nabestemming als glastuinbouw een lichte stijging in intensiteiten impliceren. Maar deze stijging in intensiteiten is niet van die aard dat deze aanzienlijke effecten zal hebben op de verkeerleefbaarheid en –veiligheid. Hierbij zal een nabestemming als glastuinbouw geen bijkomende fietsbewegingen langsheen de N445 Dendermondsesteenweg en over het kruispunt N445 Dendermondsesteenweg x Moststraat genereren. De ontsluiting van het gemotoriseerd verkeer zal, zoals in de huidige situatie, voorzien worden via de Moststraat, de N445 naar de E17. Het verkeer doorkruist geen wooncentra of woonkernen. Gezien het beperkt aantal woningen in de Moststraat, de afwezigheid van (gekende) knelpunten, de ontsluitende functie van de N445, de verkeersfunctie van de R4 en R17 in de mobiliteits- en structuurplannen en de mogelijk slechts licht verhoogde intensiteiten ten opzichte van

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 135 van 300 de huidige situatie wordt het effect op verkeersveiligheid en verkeersleefbaarheid als beperkt negatief (score -1) beoordeeld. o 100% Waterski Het aantal verkeersbewegingen zal afnemen ten aanzien van de huidige situatie, waardoor ook de verkeersveiligheid zal toenemen. Ten opzichte van de nu geldende nabestemming dagrecreatie en sport in het huidige ontginningsgebied wordt globaal gezien ook een afname aan verkeersbewegingen verwacht (al is dit in principe afhankelijk van de hypothetische invulling van het gebied), gezien het aantal verkeersbewegingen dat gekoppeld wordt aan waterski dusdanig beperkt is. Er worden ten aanzien van een nabestemming als waterski bijgevolg beperkt positieve effecten verwacht voor de verkeersveiligheid en -leefbaarheid (score +1). Ten aanzien van de nabestemming landbouw in de uitbreidingszones, kan een beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen verwacht worden, al kunnen deze niet los gezien worden van de invulling van het huidige ontginningsgebied. Er worden hierdoor echter geen significant negatieve effecten verwacht op de verkeersveiligheid (score 0). o 100% Dagrecreatie / 100% golf met overdruk natuurverweving Een nabestemming als dagrecreatie of golf wordt verwacht een (beperkt +1 tot aanzienlijk +3) positief effect op te leveren op vlak van verkeersleefbaarheid en –veiligheid ten aanzien van de huidige situatie. Het aandeel vrachtverkeer zal namelijk volledig wegvallen. Afhankelijk van de specifieke invulling zal het totaal gegenereerd verkeer daarnaast dalen of gelijk blijven ten opzichte van de huidige verkeersintensiteiten. Echter dienen de effecten afgewogen te worden ten aanzien van de huidige (na)bestemmingen. Er dienen voor de invulling van het plangebied als dagrecreatie / golf geen nieuwe wegen aangelegd te worden. De ontsluitingsroute tot aan de Dendermondsesteenweg doorkruist geen woonwijken. Er worden bijgevolg geen significante effecten op de verkeersveiligheid verwacht. Het verkeer van en naar het plangebied zal weinig of geen invloed hebben voor omwonenden of de landbouwers. Ten aanzien van de huidige (na)bestemmingen betekent een volledige invulling van het gebied als dagrecreatie of golf een (hypothetische) toename in verkeersintensiteiten en bijgevolg een beperkt negatief effect op de verkeersveiligheid en verkeersleefbaarheid (score -1). Ten opzichte van de nabestemming dagrecreatie en sport ter hoogte van het huidige ontginningsgebied worden geen significante effecten verwacht, indien de vooropgestelde ontwikkelingsmarges niet worden overschreden (score 0). Ten opzichte van de huidige bestemming landbouw in de uitbreidingsgebieden wordt het effect eveneens als niet significant beoordeeld (score 0). Het plangebied is slechts beperkt bereikbaar via het openbaar vervoer. Het aantal dagrecreanten / golfspelers dat gebruik zal maken van de bus om het plangebied te bereiken wordt minimaal geacht. o Combinatie golf en landbouw Gezien de oppervlakte met nabestemming golf in dit scenario kleiner is dan de oppervlakte die momenteel als nabestemming dagrecreatie en sport heeft, kan verondersteld worden dat het aantal verkeersbewegingen beperkter zal zijn (al is dit in principe afhankelijk van de hypothetische invulling van het gebied). Er worden in dit scenario dan ook geen negatieve effecten verwacht op de verkeersveiligheid en verkeersleefbaarheid (score 0). o Combinatie van dagrecreatie en landbouw – scenario 1 In dit scenario komen de nabestemmingen overeen met de huidig geldende (na)bestemmingen, waardoor geen effecten verwacht worden. o Combinatie van dagrecreatie en landbouw – scenario 2 In dit scenario is de oppervlakte met nabestemming dagrecreatie groter dan in de referentiesituatie, maar kleiner dan in het scenario 100% nabestemming dagrecreatie. Gezien er bij het scenario 100%

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 136 van 300 dagrecreatie beperkt negatieve effecten verwacht worden, kan gesteld worden dat de mogelijke effecten bij de combinatie van dagrecreatie en landbouw – scenario 2 ook maximaal beperkt negatief zullen zijn (score -1).

• Ontsluiting zwakke weggebruikers Wanneer het voorgenomen plangebied een nabestemming krijgt als waterski, dagrecreatie of golf is er een belang naar een ontsluiting van het projectgebied voor fietsers. Hierbij is een ontsluiting via de Moststraat niet aangewezen doordat hier de hoofdontsluiting voor het gemotoriseerd verkeer behouden blijft. Een bijkomende ontsluiting voor fietsers op de Brandstraat wordt hier als optimale locatie weerhouden. Dit omdat de Brandstraat een zeer beperkt aandeel gemotoriseerd verkeer kent en wordt weerhouden binnen het recreatief fietsnetwerk. Een bijkomende ontsluiting voor fietsverkeer draagt dan ook bij tot de maximale scheiding van het fietsverkeer en gemotoriseerd verkeer van en naar het voorgenomen plangebied.

5.3.5.3 Parkeercapaciteit Deze effectgroep is enkel relevant voor de nabestemming waterski, dagrecreatie of golf. Wanneer het plangebied een nabestemming waterski, dagrecreatie of golf krijgt (100% of gedeeltelijk), dient een aanbod aan parkeerplaatsen voorzien te worden. Dit parkeeraanbod is bij dagrecreatie of golf afhankelijk van de precieze invulling en de programmagrootte. Hiervoor worden onderstaande kencijfers gehanteerd. Tabel 5-14: CROW-kencijfers parkeervoorzieningen recreatievoorzieningen (Bron: ASVV 2012) Invulling Kencijfers aantal parkeer- Per plaatsen Minimum Maximum Sportveld 13,0 27,0 Hectare netto terrein Manege 0,3 0,5 Bezette box/paard Overdekt zwembad 12,3 14,3 100 m² bassin Tennishal 0,4 0,6 100 m² bvo Sporthal 3,2 3,7 100 m² bvo Golfoefencentrum 54,2 58,2 Centrum Golfbaan (18 holes of 60 hectare) 108,3 128,3 Per 18 holes, 60 hectare

Uitgaand van een gemiddelde manege met 55 paarden dient er een parkeeraanbod van 17 à 28 parkeerplaatsen voorzien te worden. Uitgaand van een gemiddeld overdekt zwembad met een bassingrootte van 535 m² dient er een parkeeraanbod van 66 à 77 parkeerplaatsen voorzien te worden. Uitgaand van een gemiddelde tennishal met 6 banen dient er een parkeeraanbod van 20 à 30 parkeerplaatsen voorzien te worden. Uitgaand van een sporthal van 1.550 m² dient er een parkeeraanbod van 50 à 57 parkeerplaatsen voorzien te worden. Voor een golfoefencentrum dient er worden uitgegaan van een parkeeraanbod van 54 tot 58 parkeerplaatsen. Voor een golfbaan met 18 holes van 60 hectare dient te worden uitgegaan van een parkeeraanbod van 108 à 128 parkeerplaatsen. Voor de waterski wordt er aangenomen dat er op trainingsdagen maximum 40 leden tegelijkertijd aanwezig zijn. Met een autogebruik van 90% wordt er een parkeerbehoefte van 36 parkeerplaatsen weerhouden. Bij wedstrijden met maximum 25 deelnemers wordt aangenomen dat de

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 137 van 300 parkeerbehoefte maximaal zal verdubbelen in functie van de deelnemers en toeschouwers. Er wordt bijgevolg een parkeerbehoefte van 72 parkeerplaatsen weerhouden voor de wedstrijden waterski. Er wordt verondersteld dat het plangebied groot genoeg is om de nodige parkeerruimte te voorzien. Bijgevolg worden geen significant negatieve effecten verwacht (score 0).

5.3.6 Conclusies Gezien het voorgenomen plan een ‘verschuiving’ van de ontginningsactiviteit impliceert van het huidige ontginningsgebied naar de gewenste uitbreidingszones op korte en lange termijn, mag verwacht worden dat het gegenereerde verkeer door de exploitatie in de toekomst quasi niet zal verschillen met de huidige situatie. De huidige verkeersintensiteiten (voor ontginning en opvulling) zullen langer aangehouden blijven ten opzichte van de huidige referentiesituatie. Gezien het beperkt aantal woningen in de Moststraat, de afwezigheid van (gekende) knelpunten, de ontsluitende functies van de N445, de R4 en R17 in de mobiliteits- en structuurplannen en de ongewijzigde situatie tegenover de huidige situatie wordt het effect op verkeersveiligheid en verkeersleefbaarheid als verwaarloosbaar (0) beoordeeld. Ten aanzien van de huidige nabestemming ‘dagrecreatie en sport’ van het huidig ontginningsgebied, betekent een nabestemming landbouw een (hypothetische) afname in verkeersintensiteiten. Ten opzichte van de bestemming landbouw in de uitbreidingszones betekent dit dat er geen significante effecten zullen zijn voor de verkeeersafwikkeling en –doorstroming. Door de hypothetische afname in verkeersintensiteiten kan een positief effect op de verkeersveiligheid en verkeersleefbaarheid verwacht worden. Wanneer het voorgenomen plan een nabestemming als glastuinbouw krijgt zullen de stijgende intensiteiten ten opzichte van de huidige situatie geen significante effecten hebben op de afwikkeling van de ontsluitende wegen en kruispunten. Dit door een stijging van minder dan 5% op de capaciteit van de ontsluitende wegen en kruispunten. Ten aanzien van de huidige nabestemming dagrecreatie en sport in het huidige ontginningsgebied kan een nabestemming als glastuinbouw ook een lichte stijging in intensiteiten impliceren. Maar deze stijging in intensiteiten is niet van die aard dat deze aanzienlijke effecten zal hebben op de verkeerleefbaarheid en –veiligheid. Een nabestemming als dagrecreatie /golf conform de berekende ontwikkelingsmarges zal naar verwachting een verkeersgeneratie kennen die vergelijkbaar is met of lager is dan de huidige verkeersgeneratie. Ten opzichte van de huidige (na)bestemmingen betekent een volledige invulling van het plangebied als dagrecreatie / golf een (hypothetische) toename aan verkeer ten opzichte van de beschouwde referentiesituatie (gezien in deze referentiesituatie de oppervlakte aan dagrecreatie beperkter is). Maar aangezien het voorgenomen plan niet voor een significante toename van de verzadigingsgraad zorgt ten opzichte van de huidige situatie en er in de huidige situatie geen problemen zijn qua verzadiging van de toegangswegen, wordt de hypothetische toename in verkeer als beperkt negatief beschouwd. Er dienen voor de invulling van het plangebied als dagrecreatie / golf geen nieuwe wegen aangelegd te worden en de ontsluitingsroute doorkruist geen woonwijken. Er worden bijgevolg geen significante effecten op de verkeersveiligheid verwacht. Het verkeer van en naar het plangebied zal weinig of geen invloed hebben voor omwonenden of de landbouwers. Ten opzichte van de nabestemming dagrecreatie en sport ter hoogte van het huidige ontginningsgebied worden geen significante effecten verwacht, indien de vooropgestelde ontwikkelingsmarges niet worden overschreden. Ten opzichte van de huidige bestemming landbouw in de uitbreidingsgebieden wordt het effect eveneens als niet significant beoordeeld. Bij de nabestemming waterski, zijn de te verwachten verkeersstromen dusdanig beperkt, dat geen negatieve effecten verwacht worden op de verkeersgeneratie en verkeersveiligheid. Wanneer het plangebied een nabestemming waterski, dagrecreatie of golf krijgt, dient een aanbod aan parkeerplaatsen voorzien te worden. Dit parkeeraanbod is afhankelijk van de precieze invulling en de programmagrootte. Er wordt verondersteld dat het plangebied groot genoeg is om de nodige parkeerruimte te voorzien.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 138 van 300 Algemeen kan gesteld worden dat het voorgenomen plan en ook de verschillende mogelijke onderzochte nabestemmingen haalbaar zijn vanuit de discipline mobiliteit, indien de vooropgestelde ontwikkelingsmarges voor de nabestemming dagrecreatie niet overschreden worden. Voor de combinatie van nabestemmingen dagrecreatie en landbouw (scenario 1) komen de nabestemmingen overeen met de huidige (na)bestemmingen waardoor geen effecten verwacht worden. Ook voor de andere 2 combinatiescenario’s worden geen andere effecten verwacht dan de eerder besproken effecten.

5.3.7 Noodzakelijke milderende maatregelen Ontginning en opvulling: er moet ten allen tijde via de Moststraat ontsloten worden voor motorvoertuigen. Er dient in de voorschriften van het RUP opgenomen te worden dat ontsluiting voor motorvoertuigen (behalve voor hulpdiensten) via de Reigerstraat en Brandstraat verboden is. Nabestemming dagrecreatie, glastuinbouw en golf: er moet ten allen tijde via de Moststraat ontsloten worden voor motorvoertuigen. Er dient in de voorschriften van het RUP opgenomen te worden dat ontsluiting via de Reigerstraat en Brandstraat verboden is voor motorvoertuigen (behalve voor hulpdiensten). In de voorschriften van het RUP moet ook een bijkomende ontsluiting voor fietsers en voetgangers weerhouden worden in de Brandstraat indien een deel van het plangebied de nabestemming golf, dagrecreatie of waterski zou krijgen.

5.3.8 Aanbevelingen ter optimalisatie van het voorgenomen plan Vanuit de discipline Mobiliteit worden geen specifieke aanbevelingen gemaakt om het voorgenomen plan milieuvriendelijker te maken, wat betreft de ontginnings- en opvullingsfase en de nabestemmingen landbouw, glastuinbouw, waterski en golf.

5.3.8.1 Aanbevelingen op GRUP-niveau Voor de nabestemming dagrecreatie gelden een aantal vooropgestelde ontwikkelingsmarges. Wanneer er wordt uitgegaan van een sporthal dient deze vb. gelimiteerd te worden tot 1550 m² om tot een gelijkaardige verkeersgeneratie te komen als in de huidige situatie. Een grotere oppervlakte sporthal kan een significant effect hebben op het moment dat de bijkomende verkeersgeneratie > 5% van de capaciteit van de wegenis bedraagt. Indien er wordt afgeweken van deze vooropgestelde marges, dient op projectniveau aangetoond worden dat er geen aanzienlijke effecten zijn. Op dat moment zal er ook reeds een meer concreet programma beschikbaar zijn.

5.3.8.2 Aanbevelingen op project- of vergunningsniveau /

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 139 van 300 5.4 Discipline Geluid 5.4.1 Afbakening van het studiegebied Voor de evaluatie van de geluidsimpact gedurende de exploitatie worden het omgevingsgeluid en de specifieke geluidsbelasting t.g.v. het plan bepaald en beoordeeld in relevante punten binnen het studiegebied. De voorbereidende fase dient volgens het richtlijnenboek ontginningen niet te worden beoordeeld. Het studiegebied strekt zich uit tot op minstens 200 m van het te bespreken RUP. Indien er zich relevante kwetsbare gebieden op grotere afstand (tot 500 m) bevinden zullen deze ook worden meegenomen. In ieder geval zal de geluidsimpact besproken worden ter hoogte van de meest nabijgelegen woningen rondom het RUP.

5.4.2 Juridische en beleidsmatige context

Titel II van het Vlarem Het wettelijk toetsingskader voor hinderlijke inrichtingen is titel II van het Vlarem. Voor nieuwe inrichtingen worden grenswaarden afgeleid op basis van de ligging van de immissiepunten volgens het gewestplan/RUP en het huidige omgevingsgeluid. Volgens de voorschriften van Vlarem II ‘Bijlage 2.2.1. milieukwaliteitsnormen voor geluid in open lucht’ gelden volgende richtwaarden (RW) voor het LA95,1h van het oorspronkelijk omgevingsgeluid. Tabel 5-15: Milieukwaliteitsnormen voor geluid in open lucht Richtwaarde in dB(A) Categorie dag avond nacht 1. Landelijke gebieden en gebieden voor verblijfsrecreatie 40 35 30 2. Gebieden of delen van gebieden op minder dan 500 m van industriegebieden niet vermeld in punt 3 of van gebieden 50 45 45 voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen 3. Gebieden of delen van gebieden op minder dan 500 m van gebieden voor ambachtelijke bedrijven en kleine en 50 45 40 middelgrote ondernemingen, van dienstverleningsgebieden of van ontginningsgebieden tijdens de ontginning 4. Woongebieden 45 40 35 5. Industriegebieden, dienstverleningsgebieden, gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare 60 55 55 nutsvoorzieningen en ontginningsgebieden tijdens ontginning 5bis. Agrarische gebieden 45 40 35 6. Recreatiegebieden uitgezonderd gebieden voor 50 45 40 verblijfsrecreatie 7. Alle andere gebieden, uitgezonderd : bufferzones, militaire domeinen en deze waarvoor in bijzondere besluiten 45 40 35 richtwaarden worden vastgesteld 8. Bufferzones 55 50 50 9. Gebieden of delen van gebieden op minder dan 500 m gelegen van voor grindwinning bestemde 55 50 45 ontginningsgebieden tijdens ontginning 10. Agrarische gebieden 45 40 35

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 140 van 300 Richtwaarde in dB(A) Categorie dag avond nacht Opmerking: Als een gebied valt onder twee of meer punten van de tabel dan is in dat gebied de hoogste richtwaarde van toepassing. Dag: van 07.00 tot 19.00 uur Avond: van 19.00 tot 22.00 uur Nacht: van 22.00 tot 07.00 uur Het specifieke geluid van een nieuwe inrichting dient aan volgende voorwaarden te voldoen:

“Indien het LA95,1h van het oorspronkelijk omgevingsgeluid gelijk aan of hoger dan de milieukwaliteitsnorm van bijlage 2.2.1. bij VLAREM II is, moet de continue component van het specifiek geluid, voortgebracht door de nieuwe inrichting beperkt worden tot het LA95,1h van het oorspronkelijk omgevingsgeluid verminderd met 5 dB(A) enerzijds alsmede tot de in bijlage 4.5.4. bij VLAREM II vermelde richtwaarde anderzijds.

Indien het LA95,1h van het oorspronkelijk omgevingsgeluid lager is dan de richtwaarde in de gebieden onder 1°, 4°, 6°, of 7° van bijlage 2.2.1. bij VLAREM II, moet de continue component van het specifiek geluid voortgebracht door de nieuwe inrichting voor deze gebieden beperkt worden tot het LA95,1h van het oorspronkelijk omgevingsgeluid enerzijds en tot de in bijlage 4.5.4. bij het VLAREM II bepaalde richtwaarde verminderd met 5 dB(A) anderzijds.

Indien het LA95,1h van het oorspronkelijk omgevingsgeluid lager is dan de richtwaarde in de gebieden onder 2°, 3°, 5°, 8°, 9° of 10° van bijlage 2.2.1. bij VLAREM II, moet de continue component van het specifiek geluid voortgebracht door de nieuwe inrichting voor deze gebieden beperkt worden tot de in bijlage 4.5.4. bij het VLAREM II bepaalde richtwaarde verminderd met 5 dB(A)”.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 141 van 300 Figuur 5-18: Beslissingstabel voor het bepalen van de toegelaten waarden

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 142 van 300 Gedifferentieerde referentiewaarden

Momenteel zijn er nog geen normen voor weg- en spoorverkeer (Lden en Lnight). In afwachting van een officieel toetsingskader werden door de Vlaamse Overheid “gedifferentieerde referentiewaarden” naar voor geschoven voor wegverkeer en spoorverkeer. Tabel 5-16 : voorstel van toetsingskader voor weg – en spoorverkeer

Type infrastructuur Situatie Lden Lnight en classificatie

Voor wegverkeer Nieuwe woonontwikkeling 55 dB(A) 45 dB(A) langs hoofd – en Nieuwe wegen langs bestaande bewoning 60 dB(A) 50 dB(A) primaire wegen Bestaande wegen langs bestaande bewoning 70 dB(A) 60 dB(A) Voor wegverkeer Nieuwe woonontwikkeling 55 dB(A) 45 dB(A) langs de overige Nieuwe wegen langs bestaande bewoning 55 dB(A) 45 dB(A) wegen Bestaande wegen langs bestaande bewoning 65 dB(A) 55 dB(A) Voor spoorverkeer Nieuwe woonontwikkeling 62 dB(A) 52 dB(A) Nieuwe spoorwegen langs bestaande 67 dB(A) 57 dB(A) bewoning Bestaande spoorwegen langs bestaande 73 dB(A) 63 dB(A) bewoning

Significantiekader Vermits de inrichting Vlarem-plichtig is, wordt het significantiekader toegepast dat men in het richtlijnenboek voor geluid en trillingen hanteert voor industrielawaai. Dit omvat enerzijds een beoordeling van het effect op het oorspronkelijk omgevingsgeluid en anderzijds een toetsing aan de wettelijke bepalingen van Vlarem II. Dit significantiekader is hierna weergegeven : Tabel 5-17: Significantiekader discipline geluid (definitieve versie dd. 28/02/2011) Invloed op omgeving Eindscore na correctie Voldoet aan het Vlarem ?

Lna-Lvoor* tussenscore Nieuw of verandering Bestaand

ΔLAX,T (effectscore) Lsp≤GW Lsp>GW Lsp≤RW RWRW+10

ΔLAX,T>+6 -3 -1 -3 -1 -2 -3

+3<ΔLAX,T≤+6 -2 -1 -3 -1 -2 -3

+1<ΔLAX,T≤+3 -1 -1 -3 -1 -1 -3

-1≤ΔLAX,T≤+1 0 0 -1/-2 ** 0 -1 -3

-3≤ΔLAX,T<-1 +1 +1 - +1 +1 -

-6≤ΔLAX,T<-3 +2 +2 - +2 +2 -

ΔLAX,T<-6 +3 +3 - +3 +3 -

ΔLAX,T : verschil in omgevingsgeluid in dB(A) voor en nadat een project zal zijn uitgevoerd

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 143 van 300 Met T = duur in seconden Met X:

“N” parameter van statistische analyse (LAN,T), in Vlarem wordt N = 95 gebruikt ter toetsing aan de milieukwaliteitsnorm ofwel

“eq” voor het equivalente geluidsdrukniveau (LAeq,T), van het omgevingsgeluid. GW : grenswaarde volgens het beslissingsschema 4.5.6.1 van Vlarem II RW : richtwaarde

Lsp : specifiek geluid

*bij hervergunning dient Lvoor gebruikt te worden alsof het bestaande bedrijf er niet was. Bij een hervergunning van een inrichting met een mix van bestaande & nieuwe bronnen is het oorspronkelijk omgevingsgeluid voor de nieuwe bronnen, het omgevingsgeluid met de bestaande bronnen van de inrichting in werking. ** de keuze -1 ofwel -2 is afhankelijk van de grootte van de overschrijding van de GW (al dan niet binnen het betrouwbaarheidsinterval van de berekende specifieke immissie).

Voor wat betreft de lege vakjes kan gesteld worden dat de mogelijkheid om in dergelijk vakje terecht te komen zich in uitzonderlijke gevallen zal voordoen. De deskundige zal hier zelf een score aangeven die vergezeld gaat van een degelijke motivatie. Voor niet Vlarem punten wordt enkel de tussenscore gebruikt en geen eindscore. De parameter mag door de deskundige gekozen en gemotiveerd worden. De uiteindelijke negatieve scores worden als volgt gekoppeld aan milderende maatregelen. Onderzoek naar milderende maatregelen is minder dwingend, maar indien de -1 (matig juridische en beleidsmatige randvoorwaarden aangeven dat er zich een probleem significant kan stellen dan dient de deskundige over te gaan tot voorstellen van milderende negatief) maatregelen. Bij het ontbreken ervan dient dit gemotiveerd te worden. Er dient noodzakelijkerwijs gezocht te worden naar milderende maatregelen, -2 (significant eventueel te koppelen aan de langere termijn. Bij het ontbreken ervan dient dit negatief) gemotiveerd te worden. -3 (zeer Er dient noodzakelijkerwijs gezocht te worden naar milderende maatregelen te significant koppelen aan de korte termijn. Bij het ontbreken ervan dient dit gemotiveerd te negatief) worden.

De scores 0, +1, +2 en +3 krijgen respectievelijk de beoordeling verwaarloosbaar, positief, zeer positief en uitgesproken positief.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 144 van 300 5.4.3 Methodologie 5.4.4 Bestaande toestand Het huidige omgevingsgeluid in en rondom het plangebied is vrij hoog en wordt hoofdzakelijk bepaald door het verkeer op de E17 en de Dendermondsesteenweg (N445). De activiteiten van de ontginning zelf bepaalt deels ook mee het omgevingsgeluid maar door de huidige ligging van de zandzuiger is dit eerder beperkt. De motor van de zandzuiger werd in 2012 ook vervangen door een geluidsarmer type. De geluidsemissie van de zandzuiger wordt verder in document behandeld. Het geluid van de verwerkingsinstallaties, transportbanden en verkeer wordt overstemd door het wegverkeersgeluid van de E17. Het huidige oorspronkelijk omgevingsgeluid wordt beschreven aan de hand van continue geluidsmetingen op 2 vaste meetpunten. Het wegverkeersgeluid wordt beschreven door de geluidsbelastingskaarten opgesteld door de Vlaamse overheid.

5.4.4.1 Metingen oorspronkelijk omgevingsgeluid Ter bepaling van het oorspronkelijk omgevingsgeluid werd er gemeten op 2 vaste meetpunten. De coördinaten van deze meetpunten zijn : Meetpunt 1 : Reigerstraat 9, Lochristi Meetpunt 2 : Brandsstraat 65, Lochristi De ligging van deze meetpunten is hierna weergegeven op een luchtfoto en op een gewestplan. De immissiepunten zijn momenteel gelegen in agrarisch gebied op minder dan 500 m van een ontginningsgebied tijdens ontginning. Dit komt overeen met categorie 3 in bijlage 2.2.1. volgens de bepalingen in Vlarem II. De milieukwaliteitsnorm voor overdag bedraagt dan 50 dB(A), ’s avonds 45 dB(A) en ’s nachts 40 dB(A).

Mpt 2

Mpt 1

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 145 van 300 Voor de continue meting worden de opgemeten niveaus telkens statistisch gemiddeld over één uur ter bepaling van het LAeq,1h,LA01,1h,LA05,1h,LA10,1h,LA50,1h en LA95,1h. De metingen worden uitgevoerd met een geluidsmeter (real time frequentie analysator) van het type Larson Davis of Sinus Tango. Deze meetinstrumenten voldoen aan de wettelijke bepalingen in VLAREM II. Vóór en na de meting wordt de meetketen met behulp van een ijkbron van Larson Davis gekalibreerd zoals voorgeschreven in het kwaliteitshandboek van dBA-Plan bvba. Ook de geluidsmetingen zelf worden uitgevoerd zoals voorgeschreven in het kwaliteitshandboek van dBA-Plan bvba. De meetfout op de gemeten geluidsniveaus bedraagt +/- 1 dB(A).

Mpt 2

Mpt 1

De meetresultaten van de geluidsmetingen bij een windsnelheid van meer dan 5 m/s en bij neerslag zijn, zoals voorgeschreven in VLAREM II bijlage 4.5.1. ‘Meetmethode en meetomstandigheden voor het omgevingsgeluid’, niet weerhouden voor verdere analyse. We merken op dat de windsnelheid door het KMI op een hoogte van 10 m geregistreerd wordt. Rekenen we dit met de algemeen toegepaste logaritmische formule voor het windprofiel om naar een hoogte van 4 m (= hoogte microfoon) dan ligt de windsnelheid hier lager. Zo zien we dat een windsnelheid van 7 m/s op 10 m hoogte slechts 5,2 m/s bedraagt op 4 m hoogte. Vanaf een windsnelheid van 8 m/s op 10 m hoogte waait de wind volgens bijlage 4.5.1. bij Vlarem II te snel t.h.v. de meetmicrofoon om nog een representatieve geluidsoverdracht van de inrichting te kunnen registreren. De toetsing van de meetresultaten aan de milieukwaliteitsnormen of richtwaarden uit Vlarem II in functie van de ligging van de meetpunten volgens het gewestplan is juridisch vereist en geeft aan in hoeverre de huidige geluidsbelasting hieraan conform is. Het verschil tussen het huidige omgevingsgeluid en de milieukwaliteitsnorm geeft vervolgens aan welke toename van omgevingsgeluid is toegelaten.

Voor de bepaling van de toelaatbare waarde van het specifieke geluid (verder afgekort als Lsp) dat door het project mag worden veroorzaakt wordt uitgegaan van het VLAREM II gemiddeld LA95,1h van het oorspronkelijke omgevingsgeluid. Voor de toetsing met de grenswaarde wordt rekening gehouden met de bestemming. Echter, in de effectbespreking houden we wel rekening met de opgemeten oorspronkelijke omgevingsgeluidsniveaus.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 146 van 300 De meetparameters die gebruikt worden ter karakterisering van het omgevingsgeluid zijn hieronder weergegeven:

• LAeq,T : het A-gewogen equivalent geluidsniveau is een maat voor het beschouwde fluctuerende geluid. De discontinue geluidsbelasting gedurende een periode T wordt omgerekend naar het niveau van een continu geluid met dezelfde geluidsbelasting.

• LAN,T : het A-gewogen geluidsdrukniveau dat gedurende N % van de observatieperiode T wordt overschreden.

• LA05,1h : het geluidsdrukniveau dat tijdens de waarnemingsperiode (1 uur) nog voor 5% van

de tijd wordt overschreden (= in totaal 3 minuten). Deze indices (LA01,1h &LA05,1h) kunnen als een aanduiding voor de kortdurende geluiden beschouwd worden.

• LA50,1h : het geluidsdrukniveau dat tijdens de waarnemingsperiode (1 uur) voor 50% van de tijd wordt overschreden.

LA95,1h : het geluidsdrukniveau dat tijdens de waarnemingsperiode (1 uur) voor 95% van de tijd wordt overschreden (= in totaal 57 minuten). Deze laatste index kan dan ook worden beschouwd als een goede benadering van het achtergrondgeluid. Het constant aanwezige geluid zal dan ook door deze waarde worden aangegeven.

Hieronder is een representatieve selectie van dagen besproken evenals de bespreking van de resultaten tijdens de werking van de zuigers. Op meetpunt 1, Reigerstraat 9, werd er gemeten van 29/10/15 tot en met 5/11/15. We geven hier enkele meetdagen weer.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 147 van 300 2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 148 van 300 Op basis van deze metingen kunnen we voor het meetpunt Reigerstraat 9 al duidelijk aantonen dat het omgevingsgeluid aan de woning op korte afstand tot de huidige ontginningsput al zeer hoog is. Het LA95,1h, een maat voor het continu geluid, bedraagt overdag gemiddeld +/- 55 dB(A) , ’ s avonds 53 à 55 dB(A) en ’s nachts gemiddeld rond de 50 dB(A). Het gemiddelde voor de 4 laagste waardes voor LA95,1h ligt bij een wind uit zuidelijke richting niet lager dan 40 dB(A). Het gemiddeld LAeq,1h – niveau bedraagt overdag +/- 60 dB(A). Kortom, bij een wind uit oostelijke tot zuidwestelijke richting worden de huidige milieukwaliteitsnormen overschreden. Op meetpunt 2, Brandstraat 65 te Lochristi, werd er gemeten van 5/11/15 tot en met 12/11/15. We geven hier enkele meetdagen weer.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 149 van 300 Op basis van deze metingen kunnen we voor het meetpunt Brandstraat al duidelijk aantonen dat het omgevingsgeluid aan de woning op korte afstand tot de huidige ontginningsput al zeer hoog is. Het LA95,1h, een maat voor het continu geluid, bedraagt overdag gemiddeld +/- 51 à 52 dB(A) , ’ s avonds 48 à 49 dB(A) en ’s nachts gemiddeld rond de 45 dB(A). Het gemiddelde voor de 4 laagste waardes voor LA95,1h ligt bij een wind uit zuidelijke richting niet lager dan 40 dB(A). Het gemiddeld LAeq,1h – niveau bedraagt overdag 54 à 55 dB(A). Kortom, bij een wind uit oostelijke tot zuidwestelijke richting worden de huidige milieukwaliteitsnormen ook op dit meetpunt nog overschreden.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 150 van 300 5.4.4.2 Wegverkeersgeluid E17

Ter hoogte van de woningen rondom de ontginningsput bedraagt Lden ten gevolge het wegverkeer meer dan 55 dB(A). Aan de Reigerstraat wordt een Lden van 60 dB(A) berekend. Een vergelijking met de meetresultaten uitgedrukt in LAeq,1h is niet geheel mogelijk, maar het gemeten LAeq,1h van gemiddeld 60 dB(A) is van dezelfde grootte-orde.

5.4.4.3 Geluidsemissie zandzuiger Omdat de geluidsemissie van de zandzuiger niet gekend was en toch de belangrijkste geluidsbron voor de effect bespreking is, werden op 10 december 2015 emissiemetingen uitgevoerd rondom de zandzuiger in werking. Op 20 m van de zandzuiger werd een gemiddeld geluidsniveau opgemeten van 69 dB(A) met een duidelijke zuivere toon in de 80 Hz tertsband. Dit komt overeen met een geluidsvermogenniveau van 103 dB(A).

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 151 van 300 Op basis van deze emissie en de huidige ligging van de zandzuiger wordt volgens de ISO 9613 de geluidsimmissie berekend van de zandzuiger. Het wateroppervlak wordt als een hard oppervlak (0,2) beschouwd terwijl de nabijgelegen weilanden en gronden als zacht (0,8). De overdrachtsberekening gebeurt met een luchtabsorptie overeenkomstig voor 70% vochtigheid en 10° Celsius. De berekeningshoogte bedraagt 1,8 m vermits er enkel in de dagperiode wordt gewerkt.

De geluidscontourenkaar voor de huidige situatie ziet er dan als volgt uit :

Ter hoogte van meetpunt 1 (Reigerstraat 9) wordt een specifieke bijdrage berekend van 42 dB(A) en ter hoogte van meetpunt 2 is dit 39 dB(A). Rekening houdend met de aanwezigheid van een zuivere toon bij 80 Hz, is de specifieke bijdrage 47 dB(A);

Vermits de zandzuiger enkel overdag actief is, en de richtwaarde 50 dB(A) bedraagt is er voor de huidige werking geen overschrijding. Het omgevingsgeluid van het wegverkeer ligt immers ook veel hoger zodat duidelijk een maskeer effect optreedt. De zuivere toon is wel hoorbaar, maar er is geen invloed op het aanwezige wegverkeersgeluid.

Vermits de zandzuiger voor het voorliggend plan wel dichter tot de woningen zal komen, kan er vanaf een bepaalde afstand wel een effect optreden.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 152 van 300 5.4.5 Geplande toestand

5.4.5.1 Effecten tijdens de ontginning en opvulling Effecten van verkeer door voorgenomen plan Bij de exploitatie van de zandwinning wordt uitgegaan van gemiddeld 37 tot 49 vrachtwagens per dag. Dit komt overeen met ca. 74 tot 98 vrachtbewegingen per dag of 7 tot 10 vrachtbewegingen per uur (zie § 5.3.4.1). Worst case zal de volledige heropvulling van de put het aantal transporten verdubbelen. De actuele aanvoer wordt begroot op ca. 40 tot 75 vrachten per dag. Gezien het voorgenomen plan een ‘verschuiving’ van de ontginningsactiviteit impliceert van het huidige ontginningsgebied naar de gewenste uitbreidingszones op korte en lange termijn, mag verwacht worden dat het gegenereerde verkeer door de exploitatie in de toekomst quasi niet zal verschillen met de huidige situatie. Noch de aard noch de intensiteit van de huidige activiteiten veranderen, door het feit dat bijkomende percelen zullen ontgonnen worden, de ontginning leidt namelijk niet tot meer productie of verkoopsmogelijkheden (per dag). Er is dus ten opzichte van de bestaande toestand geen bijkomend inkomend noch bijkomend uitgaand transport. Er zal ook geen bijkomend verkeer afkomstig van de personeelsleden zijn omdat noch de bestaande activiteiten in hun geheel, noch de personeelsbezetting worden uitgebreid. Concluderend kan gesteld worden dat het verkeersgenererend effect geen effect (verwaarloosbaar) zal hebben op het huidige omgevingsgeluid. Effecten van installaties De huidige verwerkingsinstallaties hebben geen invloed op het omgevingsgeluid. Deze verwerkingsinstallaties zoals zeven, transportbanden, wiellader blijven op dezelfde locaties werken zodat het effect hetzelfde blijft. In de huidige situatie zijn deze activiteiten zelfs niet hoorbaar en meetbaar door het hoge achtergrondgeluid van het wegverkeer. Het enige verschil van het voorgenomen plan is de verschuiving van de zandzuiger. Door de nieuwe ontginningsgebieden op korte en lange termijn komt de zandzuiger dichter tot de woningen in de Reigerstraat en Brandsstraat. Door het hoge omgevingsgeluid in de Reigerstraat is een specifiek geluidsniveau van maximaal 50 dB(A) toegelaten (richtwaarde). Vermits voor de huidige zandzuiger rekening gehouden moet worden met de zuivere toon, mag de berekende waarde niet meer dan 45 dB(A) bedragen. Het effect voor enkele situaties voor de situatie op korte termijn zonder milderende maatregelen zoals een gronddam wordt hierna weergegeven :

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 153 van 300 Op basis van deze overdrachtsberekening blijkt al dat de specifieke bijdrage door de verschuiving van de ontginning voor de gebieden die op korte termijn worden aangesneden aan de woningen in de Reigerstraat en Moststraat de richtwaarde zal overschrijden. Er wordt immers een LAeq van meer dan 45 dB(A) berekend, zodat het specifiek geluid rekening houdend met de zuivere toon meer dan 50 dB(A) zal bedragen. Indien de gebieden die voorzien worden om op korte termijn te ontginnen, worden aangesneden zijn milderende maatregelen nodig vanaf het moment dat de zuiger zich op minder dan 220 m tot de woningen bevindt. De aanleg van tijdelijke bufferbermen van 4m hoog is reeds voorzien op de grens van de percelen die op korte termijn zullen ontgonnen worden. De richtwaarden voor de woningen in de Reigerstraat en Moststraat zullen in dit geval niet overschreden worden.

Op lange termijn worden gebieden aangesneden die nog dichter tot de woningen zijn gelegen. Het ontginningsgebied komt tot tegen de achtertuinen van de woningen in de Reigerstraat en de Brandsstraat. In het voorgenomen RUP is wel een zone voorzien voor de aanleg van een tijdelijke berm. We bespreken eerst een worst case situatie. Indien de zandzuiger op +/- 30 m van de perceelsgrens van de woningen zou liggen zonder de aanwezigheid van een gronddam bekomen we volgende geluidscontouren :

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 154 van 300 Op basis van de geluidsemissie van de huidige zandzuiger en zonder de milderende maatregelen zoals de gronddam voorzien volgens het voorgenomen RUP, kan een specifieke bijdrage van 55 à 60 dB(A) worden verwacht. Rekening houdend met de aanwezigheid van de zuivere toon wordt het specifiek geluid dus 60 à 65 dB(A) voor deze situatie. Dit is een overschrijding van meer dan 10 dB(A) voor een dergelijke situatie. We kunnen de effecten van de werking van de zandzuiger (zonder rekening te houden met de aanleg van gronddammen) volgens het significantiekader als volgt omschrijven : Indien de zandzuiger op meer dan 220 m tot de woningen actief is, is er geen overschrijding van de richtwaarde zelfs indien we rekening houden met de zuivere toon. Er is geen effect op het omgevingsgeluid vermits het wegverkeer op de E17 bepalend is. Het effect is dan 0.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 155 van 300 Indien de zandzuiger zich tussen 130 m en 220 m tot de woningen bevindt, overschrijdt de specifieke bijdrage de richtwaarde. Deze situatie kan voorkomen op korte termijn zonder gronddam. Een verhoging van het omgevingsgeluid aan de woningen in de Reigerstraat en Brandstraat is mogelijk tussen 1 en 3 dB(A). Het effect moet bijgevolg als – 3 worden bestempeld. Kortom, milderende maatregelen zijn absoluut nodig. Deze zijn echter reeds voorzien in het project (namelijk de aanleg van een gronddam van 4m hoog), waardoor de richtwaarde niet meer overschreden wordt. Indien de zandzuiger zich tussen 30 m en 130 m tot de woningen bevindt, overschrijdt de specifieke bijdrage de richtwaarde met meer dan 10 dB(A). Deze situatie kan voorkomen op lange termijn. Een verhoging van het omgevingsgeluid aan de woningen in de Reigerstraat en Brandstraat is mogelijk met meer dan 6 dB(A). Het effect moet bijgevolg als – 3 worden bestempeld. Kortom, milderende maatregelen zijn absoluut nodig. Een gronddam van 4m op de grens van het plangebied is hier onvoldoende.

5.4.5.2 Effecten ten gevolge van de nabestemming Verkeer o 100% Landbouw Na de ontginningsactiviteiten komt het gebied mogelijks in landbouwgebruik. Landbouwactiviteiten zijn per definitie weinig verkeersgenererende activiteiten. Ten aanzien van de huidige nabestemming ‘dagrecreatie en sport’ van het huidig ontginningsgebied, betekent dit een (hypothetische) afname in verkeersintensiteiten (score +1). Ten opzichte van de bestemming landbouw in de uitbreidingszones betekent dit dat er geen significante effecten zullen zijn op omgevingsgeluid (score 0). o 100% Glastuinbouw Indien als nabestemming voor glastuinbouw wordt gekozen zal de toename van verkeer beperkt zijn. De impact op het totale verkeer is te verwaarlozen en bijgevolg ook op het verkeersgeluid. Het omgevingsgeluid dat bijna uitsluitend door het wegverkeer wordt bepaald zal bijgevolg niet toenemen. De effecten zullen dus niet significant zijn (score 0). o 100% Dagrecreatie / 100% golf met overdruk natuurverweving / 100% waterski Na de ontginningsactiviteiten kan het gebied ook een nabestemming krijgen met activiteiten gericht op dagrecreatie, waterski of een golfterrein. Volgens de discipline mobiliteit is te verwachten dat een nabestemming als recreatiegebied naar verwachting een lagere of vergelijkbare verkeersgeneratie zal kennen als de huidige verkeersgeneratie, mits de vooropgestelde ontwikkelingsmarges niet worden overschreden. Met andere woorden, vermits de woonstraten Reigerstraat, Brandstraat vermeden moeten worden, zijn er qua verkeer geen significante effecten op het omgevingsgeluid te verwachten. Ook voor golf en waterski wordt verwacht dat de verkeersgeneratie vergelijkbaar is met of lager is dan de huidige verkeersgeneratie. Ook qua verkeer verwachten we bijgevolg geen effecten op het omgevingsgeluid. Indien het volledige plangebied ingevuld wordt met de nabestemming dagrecreatie of golf zal de totale verkeersgeneratie beperkt hoger zijn in vergelijking met een (hypothetische) invulling volgens de huidige (na)bestemmingen. Er wordt echter niet verwacht dat het omgevingsgeluid hierdoor significant zal stijgen. Wat betreft de nabestemming waterski, wordt verwacht dat de verkeersgeneratie die hiermee gepaard gaat lager zal liggen dan de (hypothetische) invulling volgens de huidig geldende nabestemmingen. Er worden dan ook geen significant negatieve effecten op het omgevingsgeluid verwacht (score 0). o Combinatie golf en landbouw Gezien de oppervlakte met nabestemming golf in dit scenario kleiner is dan de oppervlakte die momenteel als nabestemming dagrecreatie en sport heeft, kan verondersteld worden dat het aantal verkeersbewegingen beperkter zal zijn (al is dit in principe afhankelijk van de hypothetische invulling

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 156 van 300 van het gebied). Er worden in dit scenario dan ook geen negatieve effecten verwacht op de geluidsemissies ten opzichte van de huidig geldende (na)bestemmingen (score 0). o Combinatie van dagrecreatie en landbouw – scenario 1 In dit scenario komen de nabestemmingen overeen met de huidig geldende (na)bestemmingen, waardoor geen effecten verwacht worden (score 0). o Combinatie van dagrecreatie en landbouw – scenario 2 In dit scenario is de oppervlakte met nabestemming dagrecreatie groter dan in de referentiesituatie, maar kleiner dan in het scenario 100% nabestemming dagrecreatie. Gezien er bij het scenario 100% dagrecreatie geen negatieve effecten verwacht worden, kan gesteld worden dat de mogelijke effecten bij de combinatie van dagrecreatie en landbouw – scenario 2 ook niet significant zullen zijn (score 0).

Installaties o 100% Landbouw / 100% glastuinbouw De effecten van de landbouwwerktuigen op het omgevingsgeluid zijn te verwaarlozen door het hoge omgevingsgeluid. Daarnaast zijn mogelijke effecten eerder tijdelijk en tevens zijn deze effecten er nu ook al voordat de ontginningsgebieden zijn aangesneden. Indien glastuinbouw als nabestemming als invulling wordt gekozen, zullen eventuele WKK installaties voldoende geïsoleerd moeten worden opdat aan VLAREM II wordt voldaan. Indien aan een RW – 5 dB(A) voldaan wordt ter hoogte van de meest nabijgelegen woningen zijn er geen effecten op het omgevingsgeluid te verwachten en zijn de effect volgens het significantiekader 0. o 100% Dagrecreatie / 100% golf met overdruk natuurverweving Vermits de installaties aan VLAREM II moeten voldoen, kunnen vooraf akoestische eisen worden opgelegd op korte afstand. Indien aan een RW – 5 dB(A) voldaan wordt ter hoogte van de meest nabijgelegen woningen zijn er geen effecten op het omgevingsgeluid te verwachten en zijn de effect volgens het significantiekader 0. Er wordt opgemerkt dat er bij de nabestemming dagrecreatie specifiek wordt vermeld dat lawaaierige sporten/activiteiten verboden zijn. Gezien dit niet opgenomen is in de huidige nabestemming ‘dagrecreatie en sport’, betekent dit een hypothetische afname van geluidsemissies. Er dient echter altijd voldaan te worden aan de geldende wetgeving. o 100% Waterski De waterski activiteiten kunnen wel voor een verhoging van het omgevingsgeluid zorgen. De meest recente geluidsemissiegegeven dateren wel van meer dan 15 jaar geleden. Op basis van akoestische onderzoeken van waterskicentra werden volgende geluidsniveaus gemeten : • Buitenboordmotoren : 62 dB(A) op 25m afstand tot de boot • Vezelglasboten en grotere boten : 67 dB(A) op 25 m afstand tot de boot Op basis van de immissiemetingen kan het omgevingsgeluid dan 10 à 15 dB(A) stijgen tijdens een passage van een boot. Indien er gebruik gemaakt wordt van binnenboordmotoren, zullen deze waarden lager liggen, waardoor dit als een worst-case kan beschouwd worden. Voor gemotoriseerde sporten worden in principe geen immissienormen opgelegd maar men kan dit altijd als bijzondere voorwaarde opleggen in de milieuvergunning. Het is bijgevolg noodzakelijk om dit te doen en dit ook te monitoren ter hoogte van de meest nabijgelegen woning tot de waterplas. Als richtwaarde voor het LAeq,1s tijdens een passage zou de richtwaarde voor het fluctuerend geluid kunnen gehanteerd worden. Dit betekent dat het LAeq,1s dan niet meer dan 60 dB(A) zou mogen bedragen. Op basis van de bovenstaande emissiegegevens zou dit zeker al kunnen gerespecteerd worden als de afstand van de passage tot de woning minimum 100 m bedraagt (worst-case). Indien er stillere boten kunnen worden ingezet kan deze afstand tot de woningen verkleind worden. Het effect van de waterski kan herleid worden tot een -1, want we verwachten altijd wel een effect op het omgevingsgeluid.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 157 van 300 o Combinatie golf en landbouw Er worden geen andere effecten verwacht dan in de scenario’s 100% landbouw en 100% golf. Mogelijke effecten inzake geluidsemissies worden in dit scenario als verwaarloosbaar beoordeeld ten opzichte van de huidige (na)bestemmingen. o Combinatie van dagrecreatie en landbouw – scenario 1 In dit scenario komen de nabestemmingen overeen met de huidig geldende (na)bestemmingen, waardoor geen effecten verwacht worden. o Combinatie van dagrecreatie en landbouw – scenario 2 In dit scenario komen de nabestemmingen ter hoogte van het huidige ontginningsgebied en het uitbreidingsgebied op lange termijn overeen met de huidig geldende (na)bestemmingen, waardoor geen effecten verwacht worden (score 0). Ter hoogte van het uitbreidingsgebied op korte termijn wordt de huidige bestemming landbouw gewijzigd in dagrecreatie. Voor de mogelijke effecten hiervan wordt verwezen naar de effecten van 100% dagrecreatie.

5.4.6 Conclusies Momenteel wordt het omgevingsgeluid vooral bepaald door het wegverkeer op de E17. Afhankelijk van de locatie van de zandzuiger en de meteocondities kan de werking van de zandzuiger vooral de lage toon gehoord worden. Momenteel is echter voldaan aan de richtwaarden volgens de bepalingen voorzien in VLAREM II. De zandzuiger is enkel in de dagperiode actief. Volgende effecten kunnen we echter verwachten op korte en lange termijn : • Indien de zandzuiger zich tussen 130 m en 220 m tot de woningen bevindt, overschrijdt de specifieke bijdrage de richtwaarde voor de dagperiode. Deze situatie kan voorkomen op korte termijn. Een verhoging van het omgevingsgeluid aan de woningen in de Reigerstraat en Brandstraat is mogelijk tussen 1 en 3 dB(A). Het effect moet bijgevolg als – 3 worden bestempeld. Kortom, milderende maatregelen zijn absoluut nodig. De aanleg van tijdelijke bufferbermen van 4m hoog is reeds voorzien op de grens van de percelen die op korte termijn zullen ontgonnen worden. De richtwaarden voor de woningen in de Reigerstraat en Moststraat zullen in dit geval niet overschreden worden. • Indien de zandzuiger zich tussen 30 m en 130 m tot de woningen bevindt, overschrijdt de specifieke bijdrage de richtwaarde met meer dan 10 dB(A). Deze situatie kan voorkomen op lange termijn. Een verhoging van het omgevingsgeluid aan de woningen in de Reigerstraat en Brandstraat is mogelijk met meer dan 6 dB(A). Het effect moet bijgevolg als – 3 worden bestempeld. Kortom, milderende maatregelen zijn absoluut nodig. Een gronddam van 4m is hier onvoldoende. Bijkomende maatregelen worden hierna beschreven. Algemeen kan gesteld worden dat het voorgenomen plan en ook de verschillende mogelijke onderzochte nabestemmingen haalbaar zijn vanuit de discipline Geluid, mits het toepassen van de milderende maatregel, zie § 5.4.7. Voor waterski als nabestemming werd uitgegaan van luidruchtige boordmotoren (meest recente beschikbare data zijn meer dan 15 jaar oud). Een minimale afstand van 100m tot de woningen voorzien en controle van de immissie zou voldoende moeten zijn om de hinder van waterski te beperken. De minimale afstand van 100m wordt als een worst-case beschouwd, indien stillere boten worden ingezet kan deze afstand beperkt worden. Voor de combinatie van nabestemmingen dagrecreatie en landbouw (scenario 1) komen de nabestemmingen overeen met de huidige (na)bestemmingen waardoor geen significante effecten verwacht worden. Voor de nabestemming dagrecreatie betekent het uitvoeren van het planvoornemen wel een hypothetische afname van geluidsemissies. Ook voor de andere 2 combinatiescenario’s worden geen andere effecten verwacht dan de eerder besproken effecten.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 158 van 300 5.4.7 Noodzakelijke milderende maatregelen • Voor de situatie op lange termijn is ter hoogte van de woningen tijdens de ontginning een tijdelijke berm van minstens 6 m hoog nodig. Dit betekent dat hiervoor een strook van ca. 15 m dient vrijgehouden worden voor de realisatie van deze berm. De geluidscontouren voor 2 scenario’s in de lange termijn visie is hierna weergegeven.

• Voor de nabestemming waterski mogen in een worst case geen activiteiten toegelaten worden op een afstand minder dan 100 m tot de woningen. Indien stillere boten worden ingezet kan deze afstand verkleinen. Tevens is het nodig een zone te voorzien (zelfde locatie en hoogte als tijdens ontginning) waar er indien nodig een gronddam kan voorzien worden.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 159 van 300 Indien de boordmotoren geluidsarm zijn, is de gronddam niet nodig. Het is echter belangrijk om de zone voor een gronddam te voorzien in het RUP. • Voor de nabestemming glastuinbouw moeten eventuele technische installaties zoals een WKK voldoen aan de RW – 5 dB(A) wat op zich een voldoende maatregel is om geen effecten op het omgevingsgeluid te veroorzaken.

5.4.8 Aanbevelingen om het voorgenomen plan milieuvriendelijker te maken Vanuit de discipline Geluid worden geen specifieke aanbevelingen gemaakt om het plan milieuvriendelijker te maken

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 160 van 300 5.5 Optiediscipline Lucht 5.5.1 Afbakening van het studiegebied De te verwachten luchtemissies afkomstig van het voorgenomen plan zullen eerder van lokale aard zijn (hoofdzakelijk stof en in beperkte mate ook emissies ten gevolge van het gegenereerde verkeer). Om de mogelijke effecten ten opzichte van de lokale bewoning in de omgeving van het voorgenomen plan te identificeren, wordt een gebied tot 1 km rondom het voorgenomen plan beschouwd als studiegebied. Voor de nabestemming glastuinbouw wordt het studiegebied afgebakend tot een gebied van 2 km rondom het plangebied (raster van 5 x 5 km met centrum van plangebied voor IFDM-model).

5.5.2 Juridische en beleidsmatige context De milieukwaliteitsnormen voor lucht worden beschreven in VLAREM II. Hieronder worden de normen gegeven voor de meest relevante stoffen NO2, PM10 en PM2,5 (VLAREM-bijlage 2.5.3.2). Er worden immissiegrenswaarden gegeven enerzijds voor jaargemiddelden en anderzijds (behalve bij PM2,5) voor dag- of uurgemiddelden (aantal toegelaten overschrijdingen per jaar).

Tabel 5-18 Immissiegrenswaarden volgens VLAREM II en Europese dochterrichtlijnen

Polluent Middelingstijd Grenswaarde µg/m³ #toegelaten overschrijdingen

NO2 en NOx 1 uur 200 Max. 18 keer per jaar Kalenderjaar 40 - Fijn Stof (PM10) 24 uur 50 Max. 35 keer per jaar Kalenderjaar 40 - Fijn Stof (PM2,5) Kalenderjaar 25 (20 in 2020) -

In kader van de nabestemming glastuinbouw, worden tevens de emissiegrenswaarden weergegeven voor klassiek gasgestookte installaties (ter informatie) en gasmotoren. Actueel wordt, gezien de veelal hoge warmte- alsook elektriciteitsbehoefte van bepaalde teelten in de glastuinbouw, veelal gebruik gemaakt van WKK installaties voor de productie van warmte en elektriciteit. WKK’s zijn dan ook het uitgangspunt bij de impactbeoordeling. De rookgassen van stookinstallaties, gevoed met gasvormige brandstoffen (aardgas), moeten voldoen aan de emissiegrenswaarden vermeld in onderstaande tabel. Deze zijn uitgedrukt in mg/Nm³ Tabel 5-19 Emissiegrenswaarden voor stookinstallaties op aardgas (mg/Nm³)

Parameter Kleine stookinstallatie Middelgrote stookinstallatie

SO2 35 35 NOx 10 150 Stof 5 5 CO 100 100

Inzake WKK gelden emissiegrenswaarden voor gasturbines, m.i.v. STEG, die 500 bedrijfsuren of meer in bedrijf zijn. De WKK valt hierbij onder de categorie ‘installaties waarvoor de eerste vergunning tot exploitatie is verleend op of na 1 januari 2010’. Volgende emissiegrenswaarden gelden:

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 161 van 300 Tabel 5-20: Emissiegrenswaarden Vlarem II voor WKK

Parameter Emissiegrenswaarden (mg/Nm³)

SO2 12 NOx 50 CO 100

5.5.3 Methodologie

5.5.3.1 Methodiek beschrijving bestaande situatie In eerste instantie wordt de plaatselijke luchtkwaliteit in het studiegebied beschreven voor de relevant geachte componenten. Voor de kennisgeving/ontwerp-plan-MER zullen vooral de verkeersemissies van belang zijn. De huidige omgevingsluchtkwaliteit wordt besproken aan de hand van de ATMOSYS-kaarten. De meest recente gegevens dateren hierbij van 2013.

5.5.3.2 Methodiek effectvoorspelling en –beoordeling Rekening houdend met de prognoses inzake de mogelijke wijziging in verkeerstrafiek op de wegen en de verkeersafwikkeling ten gevolge de planrealisaties, en de te verwachten evolutie inzake de samenstelling van de uitlaatgassen en de achtergrond luchtkwaliteit, wordt de toekomstige situatie kwalitatief ingeschat. Voor de bepaling van de impact van de planrealisatie wordt het verschil met de referentiesituatie/autonome ontwikkeling beoordeeld in functie van de luchtkwaliteitsdoelstellingen (cfr. de bepalingen opgenomen in het richtlijnenboek lucht). Voor de invulling van de nabestemming ‘glastuinbouw’ zijn, naast de verkeersemissies, tevens de emissies van de WKK’s van belang. De toekomstige WKK-installaties zullen gemodelleerd worden met het IFDM-model. Hiervoor zal gebruik gemaakt worden van emissiemeetresultaten van bestaande analoge WKK’s, grenswaarden en/of constructeurgegevens. De nodige WKK-capaciteit zal worden ingeschat o.b.v. de oppervlakte glastuinbouw. Bijzondere aandacht wordt besteed ten aanzien van de luchtkwaliteit nabij de bewoning in het studiegebied. De bekomen gegevens worden gerelateerd t.o.v. aanvaardbare concentratie- /kwaliteitsdoelstellingen. Hierbij worden de Vlarem-bepalingen en de Europese luchtkwaliteitsdoelstellingen als juridisch toetsingskader beschouwd. Ten gevolge van de glastuinbouw wordt er weinig geurhinder verwacht. Mogelijke geuremissies kunnen ontstaan door rottend plantenmateriaal. Er zijn geen aanwijzingen dat er belangrijke geurproducerende installaties in de glastuinbouwzone aanwezig zullen zijn. Indien relevant zullen maatregelen worden voorgesteld. Voor de beoordeling van de effecten geldt volgend referentiekader volgens de richtlijnen van de dienst Mer (Richtlijnenboek lucht). Tabel 5-21: Significantiekader discipline Lucht (bij toetsing van gemiddelde immissiebijdrage en aantal overschrijdingen) Effect Significantie Immissiebijdrage X door geleide emissies* Verwaarloosbaar 0 X < 1 % Beperkt negatief - 1 1 % < X < 3 % negatief - 2 3 % < X < 10 % Aanzienlijk negatief - 3 X < 10 % * Bovenvermelde percentages betreffen de percentages t.o.v. de luchtkwaliteitsnorm voor de desbetreffende component

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 162 van 300 Tabel 5-22: Significantiekader discipline Lucht (bij toetsing van immissiebijdrage van percentielen) Effect Significantie Immissiebijdrage X door geleide emissies* Verwaarloosbaar 0 X < 1 % Beperkt negatief - 1 1 % < X < 5 % negatief - 2 5 % < X < 20 % Aanzienlijk negatief - 3 X < 20 % * Bovenvermelde percentages betreffen de percentages t.o.v. de luchtkwaliteitsnorm voor de desbetreffende component Volgende milderende maatregelen zijn aan bovenstaande score gekoppeld: Tabel 5-23: Link significantiekader met milderende maatregelen Score Bijdrage Link milderende maatregelen -1 Beperkte bijdrage Onderzoek naar milderende maatregelen is minder dwingend, tenzij de MKN in de referentiesituatie reeds voor 80% ingenomen is (link met milieugebruiksruimte) -2 Belangrijke bijdrage Milderende maatregelen moeten gezocht worden in het MER met zicht op implementatie ervan op korte termijn -3 Zeer belangrijk bijdrage Milderende maatregelen zijn essentieel. Er wordt altijd verwacht dat het effect van de milderende maatregelen doorgerekend wordt en opnieuw wordt getoetst

Voor de percentielen wordt geen link gelegd met het stellen van milderende maatregelen. De noodzaak tot het voorstellen van milderende maatregelen voor deze parameters wordt gebaseerd op expert judgement. Tabel 5-24: Beoordelingscriteria en significantiekader discipline Lucht Effectgroep Criterium Methodologie Beoordeling significantie op basis van Niet-geleide Emissies en immissies t.g.v. Kwalitatieve bespreking ten opzichte - Potentiële verhoging van de emissies verkeer gegenereerd door van de huidige situatie emissies en immissies ten het plan gevolge van het gegenereerd verkeer door het plan Geleide Emissies en immissies t.g.v. Kwalitatieve bespreking ten opzichte Potentiële verhoging van de emissies bedrijfsactiviteiten van de huidige situatie immissiewaarden in de omgeving Kwantitatieve bespreking voor nabestemming glastuinbouw

5.5.4 Bestaande toestand Luchtkwaliteit omgeving De beschrijving van de luchtkwaliteit in de omgeving gebeurt aan de hand van de ATMOSYS-kaarten. ATMOSYS zorgt voor luchtkwaliteitsmodellen die tot op straatniveau met een hoge ruimtelijke resolutie kunnen geraadpleegd worden. In de periode 2010-2014 werd door de VMM, IRCEL (intergewestelijke Cel voor het Leefmilieu) en VITO het ATMOSYS-project uitgevoerd. Het systeem van luchtkwaliteitsmodellen laat toe om de luchtkwaliteit van de voorbije jaren te analyseren. De ATMOSYS-kaarten zijn beschikbaar op de website http://atmosys.eu/faces/services-annual-maps.jsp. Uit onderstaand uittreksel uit de kaart van het gemodelleerde NO2-jaargemiddelde kan afgeleid worden dat dit in 2013 t.h.v. het plangebied hoofdzakelijk gemiddeld 21-25 µg/m³ bedroeg. Echter, in aansluiting met de E17 komen ook hogere waarden (26-30 µg/m³ en 31-35 µg/m³ voor), terwijl in het noorden lagere waarden (16-20 µg/m³) voorkomen.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 163 van 300 Figuur 5-19: Jaargemiddelde NO2 concentratie in 2013 met indicatie van het plangebied (Bron: ATMOSYS) Volgens de ATMOSYS-kaart lag de PM10-jaargemiddelde concentratie in 2013 ter hoogte van het plangebied in het zuiden gemiddeld tussen 26 en 30 µg/m³ en in het noorden gemiddeld tussen 21 en 25 µg/m³. Het aantal dagen met overschrijding norm PM10-daggemiddelde bedraagt ter hoogte van het studiegebied 16-20 dagen. Inzake PM2,5 bedraagt de gemiddelde waarde voor 2013 ter hoogte van het studiegebied 16-20 µg/m³. Algemeen kan gesteld worden dat de luchtkwaliteit in het plangebied gewoon tot vrij goed is. De grenswaarden worden voor geen enkele parameter overschreden.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 164 van 300 Figuur 5-20: Jaargemiddelde PM10 concentratie in 2013 met indicatie van het plangebied (Bron: ATMOSYS) Bijkomend wordt de bestaande luchtkwaliteit (achtergrondkwaliteit) beschreven aan de hand van: - bestaande meetgegevens van de VMM-meetnetten in de omgeving van de site en/of via het geoloket van de VMM - Achtergrondgegevens bvb. In CAR-Vlaanderen - Bij gebrek aan gegevens voor bepaalde parameters zal beroep gedaan worden op algemene literatuurgegevens inzake achtergrondwaarden in verschillende (stedelijke en landelijke) gebieden. Voor de algemene luchtkwaliteit in en nabij het studiegebied maken we in eerste instantie gebruik van de gegevens van het rapport van de VMM “luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest 2014 en bijlagen”. In de directe omgeving van het plangebied is zijn de VMM-meetstations Gent-Baudelo (meetpunt R701) en Destelbergen (meetpunt R710) gesitueerd. De meetgegevens van deze meetstations worden hierbij gehanteerd. De meetresultaten van de bestaande toestand worden getoetst aan normen en kwaliteitsdoelstellingen die op Europees en Vlaams vlak worden gesteld (of naar waar wordt gestreefd). Tabel 5-25 Toetsing referentie luchtkwaliteit aan de normen/doelstellingen

Immissienorm (µg/m³) Bestaande toestand Waarde Ref. Range (µg/m³) CO Jaargem. 10.000 Vlarem II Bijlage 2.5.3.11 320

Stof/PM10 # overschr. 35 Vlarem II Bijlage 2.5.3.11 Zie resultaten ATMOSYS (dagwaarde = 50 µg/m³) Jaargem. 40 Vlarem II Bijlage 2.5.3.11 Zie resultaten ATMOSYS

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 165 van 300 Immissienorm (µg/m³) Bestaande toestand

Stof/PM2,5 Jaargem. 25/20 Vlarem II Bijlage 2.5.3.14 Zie resultaten ATMOSYS (2020)

SO2 P99,8 (uur) 350 Vlarem II Bijlage 2.5.3.11 78 P99 (dag) 125 Vlarem II Bijlage 2.5.3.11 11

NOx (NO2 = factor 0,63) P99,8 (uur) 200 Vlarem II Bijlage 2.5.3.11 112 Gem. (jaar) 40 Vlarem II Bijlage 2.5.3.11 Zie resultaten ATMOSYS

Uit bovenstaand overzicht kan geconcludeerd worden dat de normen in de bestaande toestand niet worden overschreden. Luchtemissies afkomstig van bedrijfsactiviteiten Voor de stuifgevoeligheid van zand wordt verwezen naar § 5.5.5 De aangevoerde gronden worden in principe in de waterplas gestort, waardoor er geen stofhinder wordt verwacht. Twijfelachtige partijen die eventueel iets langer op de site kunnen liggen, kunnen in droge weersomstandigheden bevochtigd worden met water uit de vijver in geval er stofhinder zou optreden. Vrachtwagens dienen het terrein te verlaten via een wielwasinstallatie en in de milieuvergunning voor de zandwinning is momenteel een bijzondere voorwaarde opgenomen om de toevoerwegen proper te houden. De Moststraat wordt door het bedrijf dan ook regelmatig gereinigd tot aan de Dendermondsesteenweg.

5.5.5 Geplande toestand

Effecten tijdens de ontginning en opvulling Stofemissies Stofvorming en stofoverlast vinden plaats bij een combinatie van droog weer en wind. Natte zandontginningen veroorzaken in principe weinig stofemissies. De belangrijkste oorzaak van stofvorming binnen het plangebied zijn de zanddepots (waar het zand in grote hoeveelheden is opgeslagen) en het zeven van zand. Algemeen kan gesteld worden dat fijn zand relatief stuifgevoelig is. Grof zand daarentegen is minder stuifgevoelig. Stofhinder wordt voorkomen door de vergraven grond, zanddepots en werfwegen voldoende vochtig te houden door ze te besproeien. Stofvorming kan ook ontstaan door het af- en aanrijden van vrachtwagens op en buiten het terrein. De wegen op het terrein zijn onverhard, waardoor als gevolg van rijdende vrachtwagens gemakkelijk stofvorming optreedt. Om dit te voorkomen kan een snelheidsbeperking opgelegd worden binnen het plangebied. Op de bedrijfssite bevindt zich een wielwasinstallatie waardoor stofhinder op de openbare weg afkomstig van de vrachtwagens vermeden wordt. Tevens kunnen met zand beladen vrachtwagens, met name in het verkeer, voor stofoverlast zorgen. Daarom valt het aan te bevelen bij het transporteren van droog zand, de vrachtwagens af te dekken. Tijdens het aanleggen van de bufferbermen kan ook stofhinder optreden tijdens droge periodes en zolang de berm nog niet begroeid is. Met betrekking tot de stockage van de teelaarde, kan er verwacht worden dat deze (door de aanwezigheid van een natuurlijke zaadbank in de teelaarde) snel begroeid geraakt, zodat er geen stofopwaaiing en bijgevolg ook geen stofhinder verwacht wordt. Rekening houdende met de reeds genomen maatregelen worden de stofemissies afkomstig van de ontginning en opvulling van de site algemeen als beperkt negatief beoordeeld. In § 5.5.8 worden een aantal aanbevelingen opgesomd die de mogelijke hinder nog bijkomend kunnen beperken.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 166 van 300 Verkeersemissies Gezien het voorgenomen plan een ‘verschuiving’ van de ontginningsactiviteiten impliceert van het huidige ontginningsgebied naar de gewenste uitbreidingszones op korte en lange termijn, mag verwacht worden dat het gegenereerde verkeer van en naar het plangebied door de exploitatie van de ontginning in de toekomst quasi niet zal verschillen met de huidige situatie. Bijgevolg zullen ook de niet-geleide emissies (per dag) in de toekomst niet verschillen van de waarden in de huidige situatie. Het effect van de niet-geleide emissies wordt als verwaarloosbaar (score 0) beoordeeld. Er wordt wel opgemerkt dat door het uitvoeren van het voorgenomen plan, de bestaande emissies per dag afkomstig van de ontginnings- en opvullingsactiviteiten niet zullen wijzigen, maar wel langer zullen aanhouden in de tijd. Zonder uitvoering van het voorgenomen plan is bijkomende ontginning niet meer mogelijk, en zou de komende jaren enkel nog opvulling plaatsvinden, waarna overgegaan zou worden tot de realisatie nabestemming. De verkeersgeneratie binnen het plangebied beperkt zich tijdens de ontginningsfase tot de zone vanaf de toegang tot de site tot de zones waar (momenteel ook al) grond gestockeerd wordt. Uitbreiding van het ontginningsgebied zal hier niets aan wijzigen, gezien het zand in den natte ontgonnen wordt en het zand afkomstig van de uitbreidingszones gestapeld zal worden ter hoogte van de huidige stockagezones. De zone waar vrachtverkeer mogelijk is binnen het plangebied, bevindt zich niet in de onmiddellijke omgeving van woningen of natuurgebieden. Tijdens de opvullingsfase zal (vracht)verkeer binnen het plangebied aanwezig zijn daar waar de opvulling op dat moment bezig is. Er wordt opgevuld met een voortschrijdend front, dit betekent dat verkeersemissies in iedere zone beperkt zullen zijn tot de periode waarin er in die zone opgevuld wordt. Gezien de ligging nabij de E17 wordt er geoordeeld dat de verkeersemissies afkomstig van de E17 een grotere impact zullen hebben op de omgeving van het studiegebied dan het verkeer ten gevolge van de zandontginning (zowel binnen het plangebied als van en naar het plangebied). Daarnaast veroorzaakt uitvoering van het voorgenomen plan geen toename van het verkeer, maar zullen de bestaande verkeersintensiteiten (en daarmee gepaard gaande luchtemissies) over een langere periode behouden blijven vooraleer overgegaan wordt tot de realisatie van de nabestemming (score 0).

Effecten van de nabestemming o 100% Landbouw Na de ontginningsactiviteiten komt het gebied mogelijks in landbouwgebruik. Landbouwactiviteiten zijn per definitie weinig verkeersgenererende activiteiten, waardoor ook geen aanzienlijke verkeersemissies verwacht worden. Ten aanzien van de huidige nabestemming ‘dagrecreatie en sport’ van het huidige ontginningsgebied, betekent dit een (hypothetische) afname in verkeersemissies. Ten opzichte van de bestemming landbouw in de uitbreidingszones betekent dit dat er geen significante effecten zullen zijn. Onbewerkte landbouwpercelen kunnen in droge periodes wel gevoelig zijn aan winderosie en bijgevolg aan stofemissies. Dit is echter in de beschouwde referentietoestand ook al zo voor wat betreft de percelen in de uitbreidingszones. Globaal gezien worden er geen significante effecten verwacht (score 0).

o 100% Glastuinbouw De inplanting van glastuinbouwbedrijven zal resulteren in een nieuwe verkeersgeneratie en de bouw van verschillende (aantal en grootte actueel onbekend) stookinstallaties (i.c. WKK’s). Dit zal nieuwe luchtemissies met zich meebrengen. Deze emissies zullen het gevolg zijn van het verbranden van fossiele brandstoffen (aardgas). Daarnaast zijn emissies mogelijk ten gevolge van de verkeersgeneratie van/naar de glastuinbouwzone. In deze planfase is er nog geen concreet ontwerp- en inrichtingsplan ter beschikking, noch zijn er detailgegevens over de type bedrijven die er kunnen komen. Op niveau van dit plan-MER kunnen we dan ook nog geen detailinschatting maken van de te verwachten emissies. Emissiewaarden of –

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 167 van 300 metingen zijn dan ook niet ter beschikking. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat het volledige plangebied de invulling glastuinbouw als nabestemming krijgt (met een te verwachten oppervlakte van 50 ha glas). Om een realistische inschatting te maken van de te verwachten impact t.g.v. de WKK’s wordt er gebaseerd op een aantal gegevens van gelijkaardige installaties en moeten er tevens een aantal aannames gemaakt worden. Als basisaanname voor de toekomstige situatie wordt uitgegaan van bedrijven van gemiddelde grootte. Aangezien niet gekend is hoe de energievoorziening aangepakt wordt, wordt er uitgegaan van een scenario waarin ieder bedrijf voorziet in een eigen installatie voor verwarming van de serres/productie van elektriciteit door middel van WKK’s. Vanuit de discipline lucht kunnen we evenwel reeds onmiddellijk stellen dat een zo collectief mogelijke aanpak van energievoorziening met grootschaligere optimaal gedimensioneerde installaties in elk geval interessanter zou zijn, gezien dit tot een grotere efficiëntie kan leiden – met als gevolg minder emissie per ton geproduceerde tuinbouwproducten. Het gebruik van rest (“afval”)warmte is waar mogelijk ook een te verkiezen optie, gezien laagwaardige (rest)warmte perfect bruikbaar is voor het verwarmen van serres. Dit kan de emissies per ton geproduceerde producten nog lager brengen. Dit MER gaat enkel in op de milieuaspecten; haalbaarheidsaspecten inzake energietechnieken dienen het onderwerp te zijn van een apart studiewerk. In eerste instantie wordt dan ook uitgegaan van het toepassen van ‘klassieke’ energiebronnen die via WKK’s ingezet zullen worden. De te verwachten oppervlakte glastuinbouwactiviteiten wordt op 50 ha glas ingeschat. De effectieve emissies die te verwachten zijn bij deze glastuinbouwoppervlakte, hangen af van tal van factoren. Enerzijds is het type teelt van belang: tomaten vergen meer energie dan bv. sla of aardbeien. Anderzijds is het type energiebron/installatie van belang. Om een correcte inschatting te maken van de te verwachten emissies wordt uitgegaan van een worst case: - Er wordt uitgegaan van een volledige invulling; - Er wordt uitgegaan van matig energie-intensieve tot sterk energie-intensieve teelten; - Per bedrijf zorgt een gasgestookte WKK voor de nodige warmte en produceert hij een exendentaire hoeveelheid aan elektriciteit. Verder zijn volgende zaken vereist: - De energiebehoefte per ha glastuinbouwoppervlakte; - Het te verwachten type installatie en kengetallen van de uitstoot voor dergelijke installaties. Deze variabelen zijn actueel nog grotendeels onbekend. Mits een aantal beschouwingen in acht te nemen, is het echter wel mogelijk om een goede aanname te maken van de toekomstige situatie. De energiebehoefte van een glastuinbouwbedrijf is sterk variabel en afhankelijk van het type teelt. De warmtevraag van minder energie-intensieve teelten, bv. sla/aardbeiteelt , is seizoensafhankelijk en beduidend hoger tijdens de winterperiode dan tijdens de zomer. De warmtevraag van tomatenteelt is het jaar rond hoog. Dit betekent voor het eerste type teelt een warmtebehoefte van ca. 250-750 MJ/m³/jaar en ca. 1.450 MJ/m³/jaar voor het tweede type. Het energieverbruik kan dus afhankelijk van het type teelt sterk gaan verschillen. Dit betekent voor het plangebied:

- Minder energie-intensieve teelt: 34.500 – 104.000 MWht/jaar - Energie-intensieve teelt: 201.500 MWht/jaar Voor het type installatie wordt uitgegaan van gasgestookte WKK’s. Deze installaties zijn in kader van glastuinbouw de meest realistische te verwachten types stookinstallatie. Vanwege de voordelen t.o.v. klassieke stookinstallaties is een WKK-installatie een bijna noodzakelijke voorziening geworden voor glastuinbouwbedrijven met een energie-intensieve teelt. Daarnaast geven WKK’s positieve effecten zoals de productie van elektriciteit en de besparing op primaire energie. Ook het gebruik van CO2 als vorm van plantenbemesting via de recuperatie van de rookgassen na rookgaswassing vormt voor tuinbouwbedrijven een bijkomend voordeel. Het hanteren van de aanname dat zo goed als alle nieuwe installaties (bij grotere bedrijven) WKK-installaties zijn is vanuit deze optiek dan ook zeker een correcte aanname. Evenwel mag niet vergeten worden dat een WKK op zich nog steeds voor relevante uitstoot

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 168 van 300 van polluenten kan zorgen en zeker in geval van een bundeling van verschillende installaties voor een relevante impact op de luchtkwaliteit kan zorgen. Wanneer we bovenstaande te verwachten energiebehoefte doorrekenen naar een gemiddeld WKK vermogen bij 5000 draaiuren, zijn volgende vermogens nodig (te installeren thermisch vermogen):

- Minder energie-intensieve teelt: 6,9 – 20,8 MWt - Energie-intensieve teelt: 40,3 MWt Deze zijn gebaseerd op actuele gegevens over de benodigde energie in de glastuinbouw. Verder doorgedreven energiebesparingsmogelijkheden zoals betere energieschermen, klimaatschermen of andere teeltschema’s dienen vanzelfsprekend meegenomen te worden bij het definitieve ontwerp van de serres. Dit aspect zal verder in het deel ‘milderende maatregelen’ opgenomen worden. Hierin dient een aftoetsing aan de BBT voor glastuinbouw een eerste uitgangspunt te zijn. Voor een begroting van de emissies/immissies wordt gebaseerd op emissiemeetresultaten van op bestaande gelijkaardige WKK-installaties. Het aantal installaties wordt evenredig doorgerekend volgens de bijkomende oppervlakte glastuinbouw en het benodigd vermogen (cf. supra). Er wordt gebruik gemaakt van het IFDM-model om een indicatieve berekening uit te voeren van de te verwachten bijdrage van de invulling van glastuinbouw. Indicatief, gezien het exact aantal installaties/type/vermogen en dergelijk, zoals hierboven gemeld, nog onzeker is. Als input voor het IFDM-model geworden de gegevens in onderstaande tabel gehanteerd, afkomstig van een aantal referentievoorbeelden van aardgasgestookte WKK’s. Naar luchtemissies toe is fijn stof bij gebruik van aardgas van ondergeschikt belang en worden niet opgemeten bij gasgestookte WKK’s. Het gehalte aan CO is bij goed afgestelde installaties ook relatief laag, waardoor NOx bij dergelijke installaties in eerste instantie de bepalende parameter is waarmee rekening moet gehouden worden. Voor andere polluenten zijn de concentraties bij gasgestookte installaties doorgaans te verwaarlozen en is het doorrekenen van een te verwachten immissiebijdrage in dit stadium weinig zinvol. Tabel 5-26: Referentievoorbeeld emissies aardgasgestookte WKK (gebaseerd op meetresultaten verschillende installaties) Vermogen installatie (kWel/kWth) 2.900/ 3.770 Temperatuur rookgassen à emissiepunt (°C) 70 Rookgasdebiet doorheen schouw 3 16.300 (Nm /h nat actueel %O2)

Rookgasdebiet doorheen schouw 3 8.400 (Nm /h dr 5% O2)

Rookgasdebiet doorheen schouw 3 14.589 (Nm /h dr act % O2) Hoogte emissiepunt (m) 20,00 Diameter emissiepunt (m) 0,60 Aantal draaiuren per jaar 5.000

Emissieconcentraties Gemiddeld (mg/Nm3 ) CO < 2 NOx 350 Geëmitteerde hoeveelheden Gemiddeld (kg/h) CO 0,01 NOx 1,68

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 169 van 300 Deze gegevens worden omgerekend naar de te verwachten omvang van de nieuwe installaties, zoals hierboven aangehaald. Gezien niet gekend is wat de omvang/het vermogen al zijn van de nieuwe installaties, is het wenselijk om uit te gaan van actuele installaties met een gemiddeld vermogen. Hierbij wordt uitgegaan van een gemiddeld scenario van ca. 20,8 MWt WKK-capaciteit. Dit vermogen wordt evenredig verdeeld over het plangebied door middel van analoge WKK installaties zoals hierboven. Hieruit wordt een vrij realistisch scenario bekomen voor wat betreft de emissies/immissies bij volledige invulling van het terrein (gemiddeld scenario32). In onderstaande tabel worden de berekende immissiebijdrages weergegeven voor NOx.

Immissienorm Bijdrage nabestemming glastuinbouw (µg/m³) Waarde punt v. max. impact (µg/m³) % t.o.v. immissie norm

P99,8 (uur) 200 39,55 19,78 %

Gem. (jaar) 40 2,48 6,2 %

Uit de IFDM-modellering blijkt bijgevolg dat er een risico bestaat en de kans op een hoge bijdrage hoog is bij de (na)bestemming glastuinbouw, dit indien het ganse plangebied door glastuinbouw zou worden ingenomen. Bij het plaatsen van verschillende WKK’s binnen eenzelfde beperkte zone zijn verhoogde NOx-bijdrages ter hoogte van en in de omgeving van deze zones sowieso reeds te verwachten. Verschillende installaties op relatief korte afstand van elkaar (o.a. met minder goede dispersie t.g.v. relatief lage schouwhoogte en lage emissietemperatuur) zorgen ervoor dat de gecumuleerde bijdrage zeker negatief (score -2) is. Dit zal echter niet leiden tot een overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen, maar de bijdrage van het voorgenomen plan t.o.v. de normen en huidige luchtkwaliteit zal sowieso belangrijk zijn bij een conventionele energievoorziening met verschillende decentrale WKK’s. Hierbij moet nog vermeld worden dat actueel is uitgegaan van een gemiddeld scenario. Indien het plangebied volledig wordt ingevuld met energie-intensieve teelten en hieraan gekoppelde WKK- installaties, zal de bijdrage hoger uitvallen. De exacte locatie van het punt van maximale impact zal variëren afhankelijk van de exacte dimensies en ligging van de diverse installaties, maar is gelegen ten noordoosten van het plangebied of nog net in het plangebied. De dispersie van rookgassen is namelijk relatief laag bij de voorgenomen installaties, waardoor het punt van maximale impact dan ook relatief dicht bij of nog net in het plangebied gelegen zal zijn. Ter hoogte van deze zone bevindt zich landbouwgebied. Hoewel er een aantal onzekerheden zijn, staat het vast dat de invulling van het volledige plangebied als glastuinbouwzone, gekoppeld aan individuele klassieke energievoorzieningen (WKK’s) zal zorgen voor verhoogde bijdrages en dit volgens het referentiekader voor de beoordeling van de discipline lucht leidt tot een negatief effect (score -2). Milderende maatregelen dringen zich op. Het clusteren van glastuinbouwbedrijven zorgt er voor dat het mogelijk wordt om de diverse kleinere installaties te bundelen tot één of enkele grotere installaties. Grotere installaties hebben enerzijds een hogere efficiëntie, maar anderzijds kunnen deze qua rookgasemissies, rookgassnelheid en schouwhoogte eenvoudiger aangepast worden om de immissiebijdrage in de omgeving voldoende te reduceren. Ook kan hier eenvoudiger gedacht worden aan bvb. een flexibelere installatie met een mix aan energiebronnen (met bv. een aandeel biomassa/biogas). Voor diverse kleine installaties zijn dergelijke aspecten in ieder geval niet of moeilijk haalbaar. Kortom, een invulling van het plangebied met glastuinbouw o.b.v. een scenario met individuele gasgestookte WKK’s (gemiddelde energiebehoefte) blijkt problematisch te kunnen zijn voor NOx.

32 Het betreft hier het scenario voor de invulling met glastuinbouw door verschillende bedrijven. Hiervoor wordt een realistisch scenario genomen. De effectenbeoordeling an sich is wel worst-case gezien wordt aangenomen dat elk bedrijf een aparte WKK zal hebben.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 170 van 300 Andere parameters zoals CO en stof zijn minder relevant voor gasgestookte WKK-installaties, maar zullen wellicht ook relevante bijdrages hebben. In ieder geval is het noodzakelijk om te zoeken naar een optimalisatie van de energievoorziening. Het nemen van individuele emissiereducerende maatregelen op bedrijfsniveau zal in dit geval onvoldoende zijn (alsook hoogstwaarschijnlijk economisch moeilijk haalbaar), indien het ganse plangebied wordt ingenomen door glastuinbouw. Het plaatsen van x aantal individuele WKK’s zal zo goed als steeds resulteren in te hoge immissiebijdrages in de omgeving. De clustering zorgt voor een gebundelde en verhoogde invloed op de luchtkwaliteit. Daarom worden inzake de grootte en aantal bedrijven milderende maatregelen voorgesteld om op te nemen in het GRUP. Eén bedrijf met een gasgestookte WKK (met een maximaal vermogen van 3,77 MWt) zal niet voor een significante impact op de luchtkwaliteit zorgen. Niettemin is een clustering van dergelijke glastuinbouwbedrijven eveneens niet uit te sluiten en kan dit tal van potentiële voordelen bieden. Het GRUP kan aldus twee richtingen uit: ofwel enerzijds het toelaten van een glastuinbouwbedrijf met maximaal vermogen van 3,77 MWt of anderzijds het toelaten van meerdere glastuinbouwbedrijven mits deze geclusterd worden. Gezien de te verwachten impact op de luchtkwaliteit bij het huidige planvoornemen hoog tot zeer hoog kan zijn, zijn milderende maatregelen belangrijk. Het energetische aspect hangt hier onlosmakelijk mee samen. Vooraleer aldus louter strikt aan ‘milderende’ maatregelen kan gedacht worden, is het dan ook noodzakelijk om de energiesituatie van de geplande glastuinbouw in detail te bekijken. De haalbaarheid van alternatieve technieken, de hoeveelheid restwarmte die zou kunnen ingezet worden, haalbaarheid van een centrale energieproductie-eenheid voor de volledige zone, … Inzake verkeer wordt een hogere verkeersgeneratie t.o.v. de huidige verkeersgeneratie verwacht. Aangezien de huidige verkeersintensiteiten t.h.v. de wegen van de ontsluitingsroute niet gekend zijn, wordt nagegaan of de verkeersgeneratie t.g.v. de nabestemming glastuinbouw tot een wijziging in impactscore zal leiden. Om dit na te gaan, wordt berekend of het bijkomende verkeer t.g.v. de glastuinbouw voor een relevant verschil inzake milieugebruiksruimte zorgt. Hierbij wordt rekening gehouden met het feit dat vrachtwagens meer “milieu-ruimte” innemen ten gevolge van hun grotere luchtemissie. Naar analogie met de meeteenheid “pae” (personenauto- equivalent) uit de discipline mobiliteit, die rekening houdt met het feit dat een vrachtwagen meer fysieke ruimte op de weg inneemt dan een personenwagen, zal gewerkt worden met een meeteenheid die “milieu-pae” wordt genoemd. Indicatief wordt in deze eenheid uitgegaan van volgende verhoudingen: 1 lichte vrachtwagen = 3 personenwagens en 1 zware vrachtwagen = 10 personenwagens. Dit zijn benaderende verhoudingen, die gebaseerd zijn op emissiewaarden die gebruikt worden in luchtmodellering. Het betreft sowieso gemiddelden, aangezien de reële emissieverhouding tussen vracht- en personenwagens afhangt van de individuele voertuigkenmerken, de snelheid, het wegtype, het rijgedrag, …, maar voor de doelstelling van dit onderzoek volstaan deze algemene aannames. Deze berekening levert aldus een absoluut verschil in aantal milieu-pae per etmaal meer of minder per wegsegment op. Inzake de beoordeling of de waargenomen verschillen relevant genoeg zijn, leert de ervaring33 dat een toe- of afname met enkele duizenden milieu-pae/etmaal in zgn. “street canyons” en met > 10.000 milieu-pae/etmaal in open gebied normaliter aanleiding geeft tot een significante wijziging van de NO2-concentratie (> +/- 1 % van de Vlarem-norm). Verkeersemissies zijn namelijk evenredig met het aantal voertuigen dat toeneemt. De ontsluitingsroute t.g.v. het plan bevindt zich hierbij relatief gezien in een open omgeving. Langs de Dendermondsesteenweg (N445) is bebouwing langs beide zijden aanwezig, doch dit betreft geen aaneengesloten bebouwing. De nabestemming glastuinbouw genereert volgend verkeer, want neerkomt op een totaal van 688 milieu-pae:

33 Er bestaan hiervoor geen vaste grenswaarden

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 171 van 300 Tabel 5-27 Verkeersgeneratie nabestemming glastuinbouw in milieu-pae

Soort voertuig Verkeersgeneratie (mvt) Verkeersgeneratie (milieu-pae)

Auto 340 340

Middelzware vrachtwagen 36 108

Zware vrachtwagen 24 240

TOTAAL 400 688

Hieruit blijkt dat de verkeersgeneratie t.g.v. de nabestemming glastuinbouw niet zal leiden tot een significante wijziging van de luchtkwaliteit ten opzichte van de huidige situatie. Er is aldus sprake van een verwaarloosbare impact inzake verkeersemissies t.g.v. de nabestemming glastuinbouw (0). Echter, de nabestemming glastuinbouw dient afgewogen te worden ten opzichte van de huidige (na)bestemmingen ‘dagrecreatie en sport’ en ‘landbouw’ binnen het plangebied. Gezien een invulling volgens het scenario 100% glastuinbouw slechts beperkt bijkomend verkeer genereert ten opzichte van deze referentiesituatie en gezien de verkeersemissies afkomstig van de E17 bepalend zullen zijn ter hoogte van het plangebied, worden hierdoor geen significante wijzigingen van de luchtkwaliteit verwacht (score 0).

o 100% Dagrecreatie / 100% waterski / 100% golf met overdruk natuurverweving De mogelijke impact van de toekomstige nabestemming dagrecreatie is afhankelijk van de concrete invulling van het gebied. Er kan echter aangenomen worden dat er weinig tot geen andere relevante emissies zullen gegenereerd worden dan deze veroorzaakt door het verkeer. Dit geldt ook voor de nabestemming waterski en golf. Uit de discipline Mobiliteit blijkt dat de invulling van het plangebied volgens de nabestemming dagrecreatie of golf naar verwachting een gelijkaardige verkeersgeneratie zal kennen dan de huidige intensiteiten. Ten opzichte van de huidige (na)bestemmingen (landbouw in de uitbreidingszones, en dagrecreatie en sport in het huidige ontginningsgebied) betekent een volledige invulling van het plangebied als dagrecreatie of golf een (hypothetische) toename aan verkeer ten opzichte van de beschouwde referentiesituatie (gezien in deze referentiesituatie de oppervlakte aan dagrecreatie beperkter is). Hierdoor zullen de gegenereerde emissies ten gevolg van het verkeer wellicht ook iets hoger liggen dan in de beschouwde referentietoestand, doch kan deze bijkomende verkeersgeneratie een verwaarloosbare bijdrage aan de luchtkwaliteit (score 0) hebben34. Gezien de ligging nabij de E17 wordt er geoordeeld dat de verkeersemissies afkomstig van de E17 een grotere impact zullen hebben op de omgeving van het studiegebied dan het verkeer ten gevolge van de invulling van het plangebied als dagrecreatie of golf. Blijkend uit de discipline mobiliteit zal de verkeersgeneratie bij de nabestemming waterski lager zijn dan de huidige verkeersgeneratie. Ook ten aanzien van de huidige nabestemming dagrecreatie en sport ter hoogte van het huidige ontginningsgebied wordt een lagere verkeersgeneratie verwacht. Ten aanzien van de huidige bestemming landbouw in de uitbreidingsgebieden kan een beperkte stijging van verkeersgeneratie verwacht worden. Dit zal globaal leiden tot een niet significant effect inzake verkeersemissies (score 0).

34 De verkeersgeneratie bij nabestemming dagrecreatie of golf is lager dan de verkeersgeneratie bij nabestemming glastuinbouw. Bij de impactbeoordeling inzake verkeersemissies bij de nabestemming glastuinbouw wordt een verwaarloosbare bijdrage aan de luchtkwaliteit verwacht ten opzichte van de huidige toestand. Dit zal aldus tevens het geval zijn t.g.v. de verkeersgeneratie bij de nabestemming dagrecreatie of golf.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 172 van 300 o Combinatie golf en landbouw Er worden geen meer negatieve effecten verwacht dan in de scenario’s 100% landbouw en 100% golf. o Combinatie van dagrecreatie en landbouw – scenario 1 In dit scenario komen de nabestemmingen overeen met de huidig geldende (na)bestemmingen, waardoor geen effecten verwacht worden (score 0). o Combinatie van dagrecreatie en landbouw – scenario 2 In dit scenario is de oppervlakte met nabestemming dagrecreatie groter dan in de referentiesituatie, maar kleiner dan in het scenario 100% nabestemming dagrecreatie. Gezien er bij het scenario 100% dagrecreatie geen significant negatieve effecten verwacht worden, kan gesteld worden dat de mogelijke effecten bij de combinatie van dagrecreatie en landbouw – scenario 2 ook niet significant negatief zullen zijn (score 0).

5.5.6 Conclusies Stofhinder wordt tijdens de ontginnings- en opvulactiviteiten zo veel mogelijk voorkomen door de vergraven grond, zanddepots en werfwegen voldoende vochtig te houden door ze te besproeien en door het gebruik van de wielwasinstallatie. De wegen op het terrein zijn onverhard, waardoor als gevolg van rijdende vrachtwagens gemakkelijk stofvorming optreedt. Bufferbermen zullen snel begroeid worden, waardoor stofhinder voorkomen wordt. Gezien het voorgenomen plan een verschuiving van de activiteiten betekent en er geen toename aan verkeer verwacht wordt, zullen er geen wijzigingen zijn inzake de niet-geleide emissies afkomstig van het verkeer. Gezien de ligging nabij de E17 wordt er geoordeeld dat de verkeersemissies afkomstig van de E17 een grotere impact zullen hebben op de omgeving van het studiegebied dan het verkeer ten gevolge van de zandontginning. Landbouwactiviteiten zijn per definitie weinig verkeersgenererende activiteiten, waardoor ook geen aanzienlijke verkeersemissies verwacht worden bij een nabestemming landbouw. Ten aanzien van de huidige nabestemming ‘dagrecreatie en sport’ van de centrale zone, betekent dit een (hypothetische) afname in verkeersemissies. Bij de nabestemming glastuinbouw blijkt uit de impactevaluatie dat de verwachten energiebehoefte van de glastuinbouwzone hoog kan zijn en de hieraan gekoppelde te verwachten vermogens voor de energie-installaties ook relatief hoog zijn. Indien aan deze energiebehoefte voldaan wordt door het plaatsen van klassieke aardgasgestookte WKK-installaties per bedrijf volgt een negatieve beoordeling. De cumulatieve immissiebijdrage van de verschillende WKK’s die nodig zullen zijn, zal zorgen voor een belangrijke bijdrage van de NOx-MKN (-2). Andere parameters zijn bij gasgestookte installaties van minder belang, maar gezien de hoge NOx bijdrage is een (beperkte) bijdrage voor CO / fijn stof niet uit te sluiten. Het bijkomend verkeer gerelateerd aan de nieuwe glastuinbouwzones zal niet zorgen voor een significant effect op de luchtkwaliteit (0). De mogelijke impact van de toekomstige nabestemming dagrecreatie is afhankelijk van de concrete invulling van het gebied. Er kan echter aangenomen worden dat er weinig tot geen andere relevante emissies zullen gegenereerd worden dan deze veroorzaakt door het verkeer. Dit geldt ook voor de nabestemming golf en waterski. Ten opzichte van de huidige (na)bestemmingen betekent een volledige invulling van het plangebied als dagrecreatie of golf een (hypothetische) toename aan verkeer ten opzichte van de beschouwde referentiesituatie (want er wordt dan een grotere oppervlakte ingenomen door dagrecreatie in vergelijking met de planologische referentietoestand), doch dit zal niet leiden tot een significante toename aan de luchtkwaliteit (0). De verkeersemissies van nabestemming waterski zullen leiden tot een lichte verbetering van de luchtkwaliteit t.o.v. de referentiesituatie (0). Algemeen kan gesteld worden dat het voorgenomen plan en ook de verschillende mogelijke onderzochte nabestemmingen haalbaar zijn vanuit de discipline Lucht, indien de vooropgestelde milderende maatregelen uitgevoerd worden. Voor de combinatie van nabestemmingen dagrecreatie

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 173 van 300 en landbouw (scenario 1) komen de nabestemmingen overeen met de huidige (na)bestemmingen waardoor geen significante effecten verwacht worden. Ook voor de andere 2 combinatiescenario’s worden geen andere effecten verwacht dan de eerder besproken effecten.

5.5.7 Noodzakelijke milderende maatregelen Bij de nabestemming glastuinbouw dienen milderende maatregelen voorgesteld te worden. Gezien de belangrijke bijdrage aan de luchtkwaliteit bij invulling van glastuinbouw in het ganse plangebied, zijn milderende maatregelen noodzakelijk.

5.5.7.1 Noodzakelijke milderende op GRUP niveau Op projectniveau dient aandacht geschonken te worden aan de nodige maatregelen om luchtemissies te beperken (vb. het toelaten van 1 glastuinbouwbedrijf met een maximaal vermogen van 3,77 MWt of anderzijds het toelaten van meerdere glastuinbouwbedrijven mits deze geclusterd worden). De vergunningverlenende instantie kan bijkomende informatie opvragen en bijkomende maatregelen opleggen met betrekking tot deze aspecten indien nodig. Het zo veel mogelijk clusteren van glastuinbouwbedrijven biedt de mogelijkheid om de energievoorziening meer te bundelen en zo de efficiëntie te verhogen. Dit kan doorvertaald worden in het RUP door het voorzien van een centrale zone voor energieproductie. Ook hier kan een warmtenet voorzien worden en dient dit bij de inrichting van het gebied meegenomen te worden. Maar ook hiervoor is een detailanalyse van de energiesituatie van belang (zie noodzakelijke milderende maatregelen op project- of vergunningenniveau). Het GRUP voor de nabestemming glastuinbouw dient garanties in te bouwen dat de glastuinbouwontwikkeling inzet op de potenties voor een duurzamere energievoorziening. Hiervoor dient nagegaan te worden welke opties voor een duurzame energievoorziening haalbaar zijn (én waarbij zowel het energiegebruik als luchtverontreiniging aan bod komen). Hiervoor verwijzen we naar de noodzakelijke milderende maatregelen op project- of vergunningenniveau (zie § 5.5.7.2). Indien restwarmte gebruikt kan worden, dient hiermee rekening gehouden worden bij de afbakening van de diverse zones in het GRUP zodat bvb. een warmtenet35 voorzien kan worden en de inrichting van de diverse zones hierop afgestemd kan worden.

5.5.7.2 Noodzakelijke milderende maatregelen op project- of vergunningenniveau Op projectniveau dient bij een nabestemming glastuinbouw stapsgewijs ingezet te worden op volgende bemerkingen en maatregelen: 1. Er dient in eerste instantie in concreto nagegaan worden wat de potenties zijn van energiesynergieën ter hoogte van het plangebied, bvb. hoeveel restwarmte er eventueel nuttig ingezet kan worden. Het is actueel onvoldoende duidelijk of er realistische synergieën gelegd kunnen worden, en of deze significant bijdragen tot het verminderen van de noodzakelijke energiecapaciteit in de glastuinbouwzone (en gerelateerde emissies). Gezien de energievereisten van de glastuinbouwsector is de energievoorziening een belangrijke parameter bij glastuinbouwontwikkelingen. Vooraleer de individuele bedrijven elk hun energievoorziening te laten ontwikkelen (d.m.v. eerder klassieke installaties en zo een significant negatief effect op de luchtkwaliteit veroorzaken) is studiewerk naar de haalbaarheidsaspecten inzake alternatieve energievoorziening binnen de onderzoeksgebieden noodzakelijk. De haalbaarheid van alternatieve technieken zoals geothermie en koude-warmteopslag dient in concreto nagegaan te worden. 2. Pas in tweede instantie kan gedacht worden aan concrete milderende maatregelen: resterende benodigde energiecapaciteit zo optimaal mogelijk voorzien: bundelen van kleine installaties tot grotere, efficiëntere installatie op een doordachte locatie in het plangebied

35 Hier: transport van warm water met het oog op collectieve productie en distributie van warmte.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 174 van 300 met bvb. optie naar flexibiliteit brandstoffen, doorgedreven zuivering, aandacht voor immissiesituatie,… Verschillende efficiëntere opties dienen bekeken te worden. Indien gekozen wordt voor een centrale energievoorziening is het noodzakelijk om na te gaan wat de impact van deze installatie op de luchtkwaliteit zal zijn. Welke maatregelen uiteindelijk nodig zijn, zal afhangen van de uiteindelijke keuze. Hoewel een dergelijke installatie mogelijk niet MER-plichtig kan zijn op zich, is het noodzakelijk om de impact op de luchtkwaliteit na te gaan. In deze plan-MER fase zijn er onvoldoende detailgegevens om hier verder op in te gaan. Alleszins kan verwezen worden naar de BBT voor glastuinbouw. Milderende maatregelen kunnen hier in eerste instantie bestaan uit het reduceren van de emissies door ver doorgedreven zuivering (afhankelijk van type energiebron: deNOx, stoffilters,…) en in tweede instantie pas uit het aanpassen van de schouwhoogte/karakteristieken om de dispersie van de rookgassen te verbeteren. Hierover kan er actueel geen uitspraak gedaan worden.

5.5.8 Aanbevelingen ter optimalisatie van het voorgenomen plan

5.5.8.1 Aanbevelingen op GRUP niveau /

5.5.8.2 Aanbevelingen op project- of vergunningsniveau Tijdens de ontginnings- en opvullingsfase: • Na het volladen kan de lading van de vrachtwagens het best bevochtigd worden waardoor het wegwaaien van de materie tijdens het transport wordt tegengegaan; • Het transport langs bewoonde gebieden dient waar mogelijk vermeden te worden; • Bij het transporteren van droog zand worden vrachtwagens bij voorkeur afgedekt. • Opleggen van een snelheidsbeperking ter hoogte van onverharde wegen binnen het plangebied om stofvorming door rijdende vrachtwagens tegen te gaan.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 175 van 300 5.6 Biodiversiteit 5.6.1 Afbakening van het studiegebied Het studiegebied voor de discipline biodiversiteit valt samen met het algemeen studiegebied: het voorgenomen plan zelf en een zone van ca. 200 m daarrond. Een verruiming van het studiegebied is mogelijk in functie van mogelijke ecologische relaties of barrières van het voorgenomen plan met andere gebieden, rustverstoring (valt binnen de 200m), wijzigingen in oppervlaktewaterkwaliteit en – kwantiteit ). 5.6.2 Juridische en beleidsmatige context De algemene principes zoals de zorgplicht (natuurbehoudsdecreet art.14) zijn van belang, evenals de principes m.b.t. de bescherming van habitats en kleine landschapselementen (o.a. bescherming van historisch permanent grasland en van moerassen). Tevens is het soortendecreet van toepassing, de mogelijke aanwezigheid van beschermde soorten dient onderzocht te worden. Verder moet er indien relevant rekening gehouden worden met de aanwezigheid van speciale beschermingszones (habitat- of vogelrichtlijngebieden), VEN-gebieden en/of natuur- of bosreservaten (niet relevant binnen deze kennisgeving/ontwerp-plan-MER). Sinds 1 september 2009 is het Besluit van de Vlaamse Regering m.b.t. soortenbescherming en soortenbeheer (het Soortenbesluit) van kracht. Het is een allesomvattend besluit geworden dat de bescherming van zoogdieren, vogels, reptielen, amfibieën, ongewervelde dieren, planten, korst- mossen en zwammen regelt. Het besluit inzake wijziging van vegetaties en kleine landschapselementen verwijst naar art. 9 van het Natuurbehoudsdecreet. Er wordt een onderverdeling gemaakt in een meldingsplicht, vergunningsplicht en verbod voor het wijzigen van vegetaties en kleine landschapselementen. De verbodsbepalingen slaan hier op het wijzigen van types van kleine landschapselementen die beperkt aanwezig zijn in de zone voor ontginning op lange termijn.

5.6.3 Methodologie

5.6.3.1 Methodiek beschrijving bestaande situatie Voor de beschrijving van de huidige situatie zal beroep gedaan worden op bestaande gegevens (o.a. BWK, versie 2014). Bestaande inventarisatiegegevens worden gebruikt voor zover deze vrij / publiek ter beschikking zijn. De bestaande toestand op het vlak van rustverstoring, het voorkomen van barrières tussen natuurelementen wordt besproken. Er worden, waar relevant, interdisciplinaire links gelegd tussen de beschrijving van de hydrologie, hydrografie, bodem, geluid en landschap. Verder zal ook nagegaan worden in hoeverre de te herbestemmen zones actueel of potentieel een functie (kunnen) vervullen in het ecologisch netwerk (verbindingsgebied).

5.6.3.2 Methodiek effectvoorspelling en -beoordeling Enkele aandachtspunten binnen deze discipline zijn:

• directe aantasting van waardevolle biotopen of soorten door terreininname (vb. ontbossing); • verstoring van nabije waardevolle biotopen of soorten door geluid,… (afhankelijk van de graad van verstoring en de gevoeligheid van de betreffende biotopen of soorten); • optreden van barrière-effecten en (bijkomende) versnippering van biotopen. • In de effectenanalyse zal hoofdzakelijk met het aspect gevoeligheid van populaties en ecotopen gewerkt worden. Door deze gevoeligheden met de biologische waardering van het studiegebied te combineren, kan de kwetsbaarheid van het gebied worden nagegaan.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 176 van 300 • Bij de afweging van de effecten worden vijf criteria gebruikt: 1. Biologische basiskwaliteit 2. Biologische representativiteit 3. Biologische potenties 4. Biologische infrastructuur 5. Biologische ruimtebeslag

Tabel 5-28: Beoordelingscriteria en significantiekader voor de milieudiscipline biodiversiteit

Effecten Criterium Methodiek Significantie*

Rechtstreeks effect

Biotoopverlies/- Grootteorde aan GIS-analyse, Effecten kunnen significant zijn wanneer winst oppervlakte oppervlakte waardevolle waardevolle biotopen verloren gaan of waardevol gebied biotooptypes die mogelijk gecreëerd worden. Volgens BWK: (voor fauna en/of rechtstreeks dreigen aangetast • biologisch zeer waardevol, biologische flora) dat zal te worden tengevolge van de waardevol, complex van waardevolle en verdwijnen of invulling van het plan of die zeer waardevolle elementen = zeer gecreëerd worden hierdoor worden beschermd. kwetsbaar Verlies/winst Op planniveau is het • Complex van minder waardevolle en vegetatie door hoofdzakelijk relevant om waardevolle elementen, complex van inname kwetsbaarheden inzake minder waardevolle en zeer waardevolle biotoopwijziging op te merken elementen, complex van minder en hierover indien mogelijk waardevolle en waardevolle tot zeer RUP-verfijningen voor op te waardevolle elementen = matig kwetsbaar stellen. • biologisch minder waardevol = weinig kwetsbaar De significantie wordt dan verder gespecificeerd a.d.h.v. de potentiële omvang van het effect in relatie tot de omgeving, de context en de plaats. Uiteindelijke beoordeling gebeurt op basis van expert judgement. Versnippering/ Lokalisatie zones die Bespreking o.b.v Effecten kunnen significant zijn wanneer de ontsnippering en gevoelig zijn voor kwetsbaarheidsbenadering en versnippering/ ontsnippering de barrière-effecten versnippering en expert judgement mer- verspreiding van soorten beïnvloedt. barrière-effecten. deskundige. Verstoringseffect

Rustverstoring Kwetsbare soorten / Globale inschatting (eerder een Kwalitatieve bespreking, effecten kunnen Oppervlakte kwalitatieve significant zijn wanneer de rustverstoring kwetsbaar gebied kwetsbaarheidsbenadering) ervoor zorgt dat de populatie achteruitgaat. die beïnvloed kunnen worden door rustverstoring Vernatting/ Lokalisatie zones Bespreking o.b.v. Effecten kunnen significant zijn wanneer verdroging gevoelig voor grondwaterstanden, vernatting/verdroging leidt tot aantasting vernatting/ gevoeligheden, veranderde van de vegetatie en/of de populatie van verdroging die infiltratie en expert-judgement bepaalde diersoorten beïnvloedt. beïnvloed kunnen worden * De significantie wordt dan verder gespecificeerd a.d.h.v. de omvang van het effect. Uiteindelijke beoordeling gebeurt op basis van expert judgement. De effectbeoordeling zal op semi-kwalitatieve wijze gebeuren d.m.v. expert judgement. Het richtlijnenboek biodiversiteit / fauna en flora bevat geen eenduidige significantiekaders.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 177 van 300 Tevens gebeurt de beoordeling vanuit een kwetsbaarheidsbenadering op planniveau die als voeding naar randvoorwaarden in het RUP kan dienen.

5.6.4 Bestaande toestand Kaart 6: Fauna en flora

5.6.4.1 Biologische waarderingskaart (BWK) Het plangebied is hoofdzakelijk aangeduid als biologisch minder waardevol volgens de BWK, versie 2014. Verspreid komen een aantal waardevolle zones voor. De voorkomende biotopen in het plangebied zijn weergegeven in Tabel 5-29. De waardevolle biotopen zijn aangeduid in het rood. De plassen van de zandwinning zijn te diep en met steile oevers waardoor een aquatische vegetatie er niet ontwikkeld is. Er wordt wel aangegeven dat de BWK 2014 achterhaald is ter hoogte van het huidige ontginningsgebied. Enkel perceel 720 (zie § 2.5) is momenteel nog niet ontgonnen. Biologische waarden binnen het huidige ontginningsgebied komen bijgevolg enkel nog beperkt voor binnen de beschermingsstroken op de rand van het huidige ontginningsgebied. De percelen binnen het uitbreidingsgebied op korte termijn bestaan hoofdzakelijk uit akkerpercelen. In het zuiden is een deel van een biologisch waardevol verruigd grasland gelegen en een minder waardevol soortenarm grasland. Langs de Mostbeek komt een knotwilgenrij voor. In het westen zijn een deel van een grasland en akkerland gelegen binnen het uitbreidingsgebied op korte termijn. De percelen die op lange termijn zullen ontgonnen worden bestaan hoofdzakelijk uit minder waardevolle akkers. In het westen komen op twee plaatsen bomenrijen voor tussen deze percelen. In het zuiden is binnen het uitbreidingsgebied op lange termijn een biologisch waardevol verruigd grasland gelegen. Tabel 5-29: Biotoopverdeling binnen het voorgenomen plan

eenheid omschrijving Waardering Opp. (m²) binnen Opp (m²) Opp (m²) huidig in KT in LT ontginningsgebied ap Diep of zeer diep water weinig waardevol 257.694 / / bs Akker op zandige bodem weinig waardevol 160.106 52.353 26.386 cp Gedegradeerde heide met waardevol tot zeer 1.478 / / dominantie van waardevol Adelaarsvaren hp Soortenarm permanent weinig waardevol, 66.172 9.536 19.461 cultuurgrasland waardevol hr Verruigd grasland waardevol 19.599 6.888 6.280 hr- Verruigd grasland weinig waardevol 3.661 81 / hx Zeer soortenarme, ingezaaide weinig waardevol 8.978 8.644 334 graslanden kba Bomenrij met dominantie van waardevol 433 0,55 432 Els kbp Bomenrij met dominantie van waardevol 4.457 433 1.383 populier kbq Bomenrij met dominantie van waardevol 659 / 659 Zomereik kbs Bomenrij met dominantie van waardevol 2.563 2.364 76 (al dan niet geknotte) wilg k(cp) Bermen, perceelsranden, … waardevol 951 / / gedomineerd door

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 178 van 300 Adelaarsvaren kha Houtkant met dominantie zeer waardevol 2.307 / 372 van els kq Boomkwekerij, weinig waardevol 15.012 / 1.501 bloemkwekerij of serre kz Opgehoogd terrein weinig waardevol 38.938 / / qb Eiken-berkenbos zeer waardevol 303 / / sz Struweelopslag van allerlei waardevol 1.334 / / aard ua Halfopen of open bebouwing weinig waardevol 12.729 139 436 met beplanting ur Bebouwing in agrarische weinig waardevol 7.531 753 / omgeving, losstaande hoeve

Ook de omgeving is hoofdzakelijk biologisch minder waardevol. Er komen hoofdzakelijk akkers op zandige bodem (bs), zeer soortenarme, ingezaaide graslanden (hx) en soortenarm permanent cultuurgrasland (hp) voor. In de ruimere omgeving (ongeveer 600 m) is de Damvallei een biologisch zeer waardevol complex. Het betreft onder andere biotopen zoals populierenbos (lh), moerasspirearuigte (hf), elzenbroekbossen (vn), eutrofe plassen (aev), dottergrasland (hc) en soortenrijke graslanden (hp+). Ten zuiden van de E17 is bovendien de omgeving van de Polfliethoeve van biologisch belang als kasteelpark (kpk) met onder andere eiken-berkenbos (qb), zuur eikenbos (qs) en populierenaanplant op vochtige grond met elzen- en/of wilgenondergroei (lhb).

5.6.4.2 Speciale beschermingszones en VEN-gebieden In de omgeving van het plangebied komen geen vogel- of habitatrichtlijngebieden, noch VENgebieden voor. Het meest nabij bijgelegen habitatrichtlijngebied betreft ‘Schelde- en Durmeëstuarium van de Nederlandse grens tot Gent’ (BE2300006) ca. 600 m ten westen. Het dichtst bijgelegen VEN-gebied ‘De Damvallei’ (GEN214) is ca. 600 m ten westen gelegen.

5.6.4.3 Natuurreservaten Er bevindt zich geen natuurreservaat in het plangebied. Het dichtstbijzijnde natuurreservaat is gesitueerd op ca. 600 m ten westen van het plangebied. Het betreft het natuurreservaat ‘Damvallei’. De biologische waarde van het gebied werd reeds hoger besproken.

5.6.4.4 Fauna Volgens de risicoatlas Vogels-windturbines (INBO) zijn zowel de bestaande ontginningsput als de Damvallei belangrijke pleistergebieden voor avifauna. Volgens waarnemingen.be werden volgende vogelsoorten aan de zandwinning (bestaande put) waargenomen36: grauwe gans, kolgans, brandgans, bergeend, krooneend, brilduiker, aalscholver, buizerd, oeverloper, visdief, koekoek, oeverzwaluw, graspieper, fuut en kneu. Tijdens het terreinbezoek (najaar 2015) werd meegedeeld door het bedrijf dat er vis aanwezig is in de waterplas. 5.6.5 Geplande toestand Gezien de afstand en de tussenliggende barrières zoals de E17 en de R4 worden er geen significante effecten verwacht op het habitatrichtlijngebied, VEN-gebied en de natuurreservaten. Het wordt

36 Bron: OHD 2013

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 179 van 300 bijgevolg niet nodig geacht een passende beoordeling of verscherpte natuurtoets uit te voeren. Er worden geen betekenisvolle effecten op de huidig aanwezige en tot doel gestelde habitats en soorten verwacht binnen een SBZ en er zal geen vermijdbare en onherstelbare schade optreden binnen een VEN-gebied.

5.6.5.1 Biotoopverlies, biotoopwijziging en inname leefgebied

Effecten tijdens de ontginning en opvulling De bijkomende ontginning van de percelen op korte termijn betekent grotendeels de inname van akkerpercelen. In het zuiden wordt bijkomend een deel van een biologisch waardevol verruigd grasland ingenomen en een minder waardevol soortenarm grasland. Langs de Mostbeek dient ook een knotwilgenrij gerooid te worden. In het westen betekent de ontginning op korte termijn een inname van grasland en akkerland. Ontginning van de percelen op lange termijn betekent hoofdzakelijk de inname van minder waardevolle akkers. In het westen komen op twee plaatsen bomenrijen voor tussen deze percelen. In het zuiden zal een biologisch waardevol verruigd grasland ingenomen worden. De ecotoopinname die ontstaat door ontginning wordt globaal als beperkt negatief (score -1) beoordeeld. Er worden hoofdzakelijk minder waardevolle ecotopen ingenomen door de zandontginning door uitvoering van het voorgenomen plan. Het gaat daarbij voornamelijk om akkers en weilanden. Als aandachtspunten wordt het verleggen van de Mostbeek en het verdwijnen van een aantal KLE’s meegegeven. Bij het verleggen van de Mostbeek gaat de groenstructuur, bestaande uit een 7-tal knotwilgen en een groep van 7 essen, langs deze beek verloren. Vanuit biodiversiteit wordt daarom aangeraden de nieuwe bedding natuurtechnisch aan te leggen, met voldoende mogelijkheden tot verruwing van de bedding en ruimte voor spontane processen. Er wordt ook aanbevolen om het verlegde traject opnieuw te voorzien van beekbegeleidende, streekeigen (houtige) beplanting die aansluit op de kenmerken van de overige delen van de Mostbeek. Langs de noordwestelijke grens zullen voor het ontginnen van de percelen op lange termijn een populierenrij en een houtkant/bomenrij bestaande uit eiken dienen verwijderd te worden. Er wordt aangeraden in de nabestemmingsfase de aanplant van nieuwe KLE’s te voorzien. Indien de simultaan verlopende opvulling van de zandwinningput gelijke tred houdt met de ontginning, blijft de oppervlakte van de waterplas min of meer constant en behoudt deze plas haar habitatfunctie voor avifauna (pleistergebied) en mogelijk jachtgebied voor vleermuizen. Echter, eens de ontginning voltooid is en de opvulling verder gaat, zal de waterplas geleidelijk verdwijnen, waarbij ook het pleistergebied voor de voorkomende avifauna zal verdwijnen en het mogelijk jachtgebied voor vleermuizen. Dit wordt ten opzichte van de huidige toestand negatief (score -2) beoordeeld. Na stopzetting van de ontginning en van de opvulling zullen de begroeide permanente bufferbermen als kleine landschapselementen in het landschap zijn geïntegreerd. Er wordt aanbevolen de permanente bufferbermen ecologisch te beheren, vb. beperkt maaien met afvoer van het maaisel. Bij grondverzet moet opgepast worden voor het verspreiden van ongewenste invasieve plantensoorten, met name Japanse duizendknoop. Deze soort is aanwezig langs de Mostbeek, ten zuiden van het plangebied. De aanleg van de bermen wordt beperkt positief beoordeeld (score +1). Voor het inzaaien/beplanten van deze bermen wordt wel aangeraden maximaal gebruik te maken van inheemse soorten.

Effecten van de nabestemming De toekomstige nabestemming dient vergeleken te worden met de huidige (na)bestemming. De huidige (na)bestemming bestaat uit landbouw of dagrecreatie. Na uitvoering van het voorgenomen plan dient rekening gehouden te worden met 5 mogelijke nabestemmingen, met name landbouw, glastuinbouw, waterski, dagrecreatie en/of golf. Er worden tevens 3 scenario’s met combinaties van nabestemmingen onderzocht.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 180 van 300 o 100% Landbouw Indien voor de nabestemming landbouw gekozen wordt, zal dit na de ontginning en opvulling, aanleiding geven tot een gedeeltelijk herstel van de oorspronkelijke situatie. Ten opzichte van de huidige bestemming landbouw volgens het APA (in de uitbreidingszone) worden geen significante effecten verwacht. Er wordt aanbevolen om op de perceelsgrenzen van de toekomstige percelen ruimte te voorzien voor de aanplant van KLE’s. Volgens de voorschriften van het APA dient het gebied volgens de huidige nabestemming dagrecreatie en sport minstens 10% van de oppervlakte als groenvoorziening aangelegd te worden. Gezien de nabestemming landbouw in het voorgenomen plan dit niet oplegt, kan uitvoering van het voorgenomen plan ter hoogte van het huidige ontginningsgebied zorgen voor een (hypothetische) afname aan waardevolle groenvoorzieningen, waardoor er een beperkt negatief effect kan verwacht worden (score -1). o 100% Glastuinbouw De beoordeling ten opzichte van de huidige (na)bestemming dagrecreatie en sport ter hoogte van het huidige ontginningsgebied volgens het APA (waar minstens 10% van de oppervlakte groenvoorziening verplicht is en de maximale te bebouwen oppervlakte beperkt is) is sterk afhankelijk van de hypothetische invulling van (de rest van) het gebied. Ten opzichte van een vrij natuurlijke en groene invulling van het gebied zullen door de herbestemming naar glastuinbouw hoofdzakelijk negatieve (score -2) effecten optreden inzake biotoopverlies. Bij een eerder harde hypothetische invulling van het gebied (vb. sportvelden, sportgebouw) zullen de effecten van de herbestemming naar glastuinbouw eerder beperkt zijn (score -1). Ten aanzien van de geldende bestemming landbouw in de uitbreidingszones worden eveneens beperkt negatieve effecten verwacht (score -1). Klassieke landbouw in open lucht biedt immers meer mogelijkheden voor een bevordering van de biodiversiteit dan glastuinbouw. Negatieve effecten kunnen beperkt worden door het voorzien van nieuwe (biologisch waardevolle) natuurelementen binnen het plangebied door het opleggen van een minimale oppervlakte groenzones, waardoor het aandeel ‘serres’ automatisch beperkt wordt. Bij de aanleg van infiltratie- en/of bufferbekkens wordt aanbevolen zo veel mogelijk rekening te houden met de ecologische inrichting van deze waterelementen. o 100% Golf met overdruk natuurverweving Ten opzichte van de huidige (na)bestemmingen landbouw en dagrecreatie en sport volgens het APA kan verwacht worden dat de biologische waarden van het plangebied zullen stijgen door de realisatie van een golf met overdruk natuurverweving. De overdruk natuurverweving zorgt er namelijk voor dat er binnen het plangebied natuur dient ontwikkeld en hersteld te worden. In het huidig APA zijn hierover voor het landbouwgebied geen bepalingen opgenomen en voor de zone dagrecreatie en sport geldt dat slechts 10% van deze zone uit groenvoorzieningen dient te bestaan. Door realisatie van de bestemming golf met overdruk natuurverweving zal een grotere oppervlakte natuur gerealiseerd worden (score +2). Tussen de fairways, greens, tees en de roughs is het aanbevolen ervoor te zorgen dat er een geleidelijke overgang (gradiënt) is via een ruigte-, struweel- en struikvegetatie. Deze geleidelijke overgang bevordert in grote mate de diversiteit in de vegetatie en de diersoorten die hieraan verbonden zijn. Om de natuurwaarden nog verder te verhogen worden een aantal aanbevelingen geformuleerd in § 5.6.7. Daarnaast kan een inrichtingsplan opgemaakt worden die maximaal rekening houdt met ecotoopcreatie. o 100% Dagrecreatie De mogelijke effecten van de nabestemming dagrecreatie kunnen ten opzichte van de beschouwde referentiesituatie zowel negatief als positief zijn. Dit zal afhankelijk zijn van het feit of een ecologische inrichting van een (deel) van het gebied wordt opgelegd. De nabestemming dagrecreatie in het voorgenomen plan laat toe dat een deel van het plangebied ecologisch kan ingericht worden, echter dit wordt niet opgelegd in de voorschriften. Ten opzichte van de nabestemming dagrecreatie en sport volgens het APA (waar 10% van de oppervlakte groenvoorziening verplicht is en de maximale te bebouwen oppervlakte beperkt is) kunnen bijgevolg negatieve effecten optreden. Ook ten opzichte

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 181 van 300 van de bestemming landbouw in de uitbreidingszones volgens het APA kunnen beperkt negatieve effecten verwacht worden (bij een volledige harde invulling van het gebied) (score -1). Gezien de grote oppervlakte van het plangebied kan er gesteld worden dat er bij de nabestemming dagrecreatie (veel) mogelijkheden zijn om (rand)zones ecologisch te beheren. Zo kan er ruimte voorzien worden voor (het behoud van) een aantal waterpartijen welke kunnen zorgen voor blauwgroene aders doorheen het plangebied. Verder zou het realiseren van een combinatie van bos, struweel, moerasoevers, open ruimten en ruigten binnen het plangebied kunnen zorgen voor een grote ecologische meerwaarde. Om te komen tot een biologisch waardevolle zone voor dagrecreatie dient rekening gehouden te worden met een aantal aanbevelingen, zie §5.6.7. Er wordt sowieso aanbevolen in de stedenbouwkundige voorschriften van het voorgenomen RUP een maximaal bouw- en verhardingspercentage op te leggen en te werken met een minimale oppervlakte groenzones (ca. 15 à 20% van het totale plangebied indien het volledige plangebied als nabestemming dagrecreatie krijgt) of ook een overdruk natuurverweving op te leggen. Daarnaast kan een inrichtingsplan opgemaakt worden die maximaal rekening houdt met ecotoopcreatie. o 100% Waterski Bij een mogelijke nabestemming waterski wordt een groot deel van de bestaande vijver behouden. Gezien de mogelijke verstoring wordt echter niet verwacht dat deze zal behouden blijven als een goede pleisterplaats voor avifauna (zie verder onder verstoring). Een behoud als mogelijk jachtgebied voor vleermuizen is echter wel mogelijk, gezien de waterski-activiteiten zich normaal niet zullen voordoen op momenten dat jagende vleermuizen kunnen verwacht worden. Er is slechts beperkt nood aan bijkomende infrastructuur naast deze waterplas. De rest van de oppervlakte kan ecologisch ingericht en beheerd worden. Ten opzichte van de geldende nabestemming dagrecreatie en sport ter hoogte van het huidige ontginningsgebied worden hierdoor algemeen positieve effecten verwacht. Ook ten aanzien van de uitbreidingszones waar nu de bestemming landbouw geldt, worden positieve effecten verwacht (globaal score +1/+2). o Combinatie golf en landbouw Er worden geen meer negatieve effecten verwacht dan in de scenario’s 100% landbouw en 100% golf. o Combinatie van dagrecreatie en landbouw – scenario 1 In dit scenario komen de nabestemmingen overeen met de huidig geldende (na)bestemmingen, waardoor geen effecten verwacht worden. o Combinatie van dagrecreatie en landbouw – scenario 2 In dit scenario is de oppervlakte met nabestemming dagrecreatie iets groter en de oppervlakte landbouw iets kleiner in vergelijking met de beschouwde referentiesituatie. Afhankelijk van de specifieke invulling van de zone dagrecreatie, worden mogelijke effecten maximaal beperkt negatief beoordeeld (score -1). Mits het nemen van een aantal maatregelen / aanbevelingen kunnen er ook positieve effecten optreden.

5.6.5.2 Verstoring

Effecten tijdens de ontginning en opvulling Op basis van de beschikbare gegevens en gezien het huidige geluidsklimaat valt te verwachten dat er geen gevoelige receptoren wat betreft geluidverstoring in het plangebied of de onmiddellijke omgeving ervan aanwezig zijn. Het geluid afkomstig van de ontginnings- en opvulactiviteiten zal in de toekomst akoestisch gezien quasi niet verschillen met de huidige situatie (zie discipline geluid). In de nabije omgeving bevinden zich evenmin kwetsbare gebieden voor geluidsverstoring. Er wordt geen nieuwe verlichting binnen het gebied aangebracht, waardoor ook lichtverstoring weinig relevant is. Daarom wordt het globale effect van verstoring als verwaarloosbaar (score 0) beoordeeld.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 182 van 300 De voorkomende plas wordt aangeduid als pleistergebied. Aangezien er bij de toekomstige ontginning algemeen geen hogere geluidsemissies verwacht worden dan momenteel het geval is, worden geen negatieve effecten verwacht ten aanzien van pleisterende vogels (score 0).

Effecten van de nabestemming o 100% Landbouw In geval het gebied als nabestemming landbouw krijgt, betekent dit voor de uitbreidingszone een terugkeer naar de oorspronkelijke situatie, waardoor het effect als neutraal wordt beoordeeld (score 0). Ten opzichte van het huidige ontginningsgebied (wat momenteel als nabestemming dagrecreatie en sport heeft) zal de nabestemming landbouw wellicht minder rustverstoring met zich meebrengen en zullen er bijgevolg positieve effecten optreden. De omvang van dit effect is echter sterk afhankelijk van de hypothetische invulling van het gebied bij de huidige geldende nabestemming (score +1). o 100% Glastuinbouw Tijdens de exploitatiefase worden geen significante effecten op fauna verwacht inzake rustverstoring door geluidsproductie t.g.v. verkeer gegenereerd door het voorgenomen plan, gezien er slechts een beperkte toename van het verkeer verwacht wordt. Gezien de precieze locatie van de technische installaties nog niet gekend is op planniveau, kan nog geen exacte uitspraak gedaan worden op de geluidsimpact op fauna t.g.v. deze installaties. Bijkomend wordt opgemerkt dat de zones in aansluiting met de E17 momenteel reeds een vrij hoge geluidsbelasting kennen. De meest kwetsbare zones voor geluidsimpact bevinden zich bijgevolg in het noorden van het plangebied. Concluderend kan gesteld worden dat door de uitvoering van het voorgenomen plan de geluidsverstoring niet gevoelig zal toenemen ten opzichte van de geldende (na)bestemmingen, waardoor ook geen significant negatieve effecten verwacht worden (score 0). Naast geluidsverstoring zal er tevens visuele verstoring optreden. Mogelijke lichtverstoring in en in de omgeving van het plangebied is inzake biodiversiteit hoofdzakelijk van belang voor vleermuizen, maar ook nachtelijke avifauna kan negatieve effecten ondervinden van lichtverstoring. Eventuele vliegroutes voor vleermuizen zijn niet gekend binnen het plangebied. Door de aanwezige bomenrijen in en ten noorden van het plangebied en de aanwezige vijver kan verwacht worden dat de zone toch min of meer als jachtgebied voor vleermuizen zou kunnen gebruikt worden, waardoor bijkomende verlichting hier negatief beoordeeld wordt (score -2). Echter, de verlichting van de E17 ten zuiden van het plangebied kan momenteel reeds voor een negatieve invloed zorgen op het voorkomen van vleermuizen. Er wordt bijgevolg aanbevolen om vooral in het noordelijke en oostelijke deel van het plangebied lichthinder te beperken. Dit kan b.v. met behulp van schermfolies en zijdelingse en/of opwaartse schermen of het voorzien van een buffering naar deze zones. Indien mogelijk worden de serre’s hier gebruikt voor teelten die de minste bijbelichting vragen.

o 100% Waterski Indien het plangebied als nabestemming waterski zou krijgen, betekent dit niet dat de waterplas als pleisterplaats kan behouden blijven. Onder andere de golven en opspattend water zullen op de momenten dat er activiteiten plaatsvinden verstorend werken voor avifauna. Maar ook de motorboot zal voor de nodige geluidsverstoring zorgen. Indien het plangebied als medegebruik zachte recreatie zal kennen (oa. wandelen, fietsen), wordt dit als weinig verstorend gezien. Echter op de momenten dat er activiteiten zijn op de waterplas met een motorboot, zal er verstoring optreden in de zones naast de waterplas. Ten aanzien van de geldende nabestemming dagrecreatie en sport in het huidig ontginningsgebied worden geen significante effecten verwacht van de invulling van het plangebied als waterski. Mogelijke verstoring is immers ook reeds mogelijk bij de invulling van het gebied als dagrecreatie en sport. Ten aanzien van de geldende bestemming landbouw in de uitbreidingszones worden evenmin significante effecten verwacht (score 0).

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 183 van 300 o 100% Dagrecreatie / 100% golf met overdruk natuurverweving De nabestemming dagrecreatie in het voorgenomen RUP laat verschillende soorten invullingen van het gebied toe. Afhankelijk van de concrete invulling van de nabestemming dagrecreatie, kunnen er bijgevolg in min of meerdere mate geluidsproducerende activiteiten plaatsvinden. In de stedenbouwkundige voorschriften van het voorgenomen RUP is echter opgenomen dat sterk geluidsproducerende activiteiten (zoals motocross) niet toegelaten zijn. Ten opzichte van de huidige nabestemming dagrecreatie en sport (volgens het APA) in het huidige ontginningsgebied kunnen de voorgenomen nabestemmingen dagrecreatie en golf beperkt positief beoordeeld worden, gezien deze geen sterk geluidsproducerende activiteiten toelaten en dit volgens het APA wel mogelijk is (score +1). Ten opzichte van de huidige bestemming landbouw (volgens het APA) in de uitbreidingszones zal zowel de nabestemming dagrecreatie als golf wellicht een grotere geluidsproductie (en dus rustverstoring) met zich meebrengen. Gezien er niet verwacht wordt dat er verstoringsgevoelige soorten in of in de onmiddellijke omgeving van het plangebied aanwezig zijn, worden de mogelijke effecten als beperkt negatief beoordeeld (score -1). Tijdens de exploitatiefase kan door onderhoudswerken van het terrein voor dagrecreatie of het golfterrein een tijdelijke verstoring optreden. Aangezien deze verstoring slechts tijdelijk van aard is, wordt er geen significant negatief effect verwacht als gevolg van geluidsverstoring (score 0). Indien het plangebied als medegebruik zachte recreatie zal kennen (oa. wandelen, fietsen), wordt dit als weinig verstorend gezien. o Combinatie golf en landbouw Er worden geen andere effecten verwacht dan in de scenario’s 100% landbouw en 100% golf. o Combinatie van dagrecreatie en landbouw – scenario 1 In dit scenario komen de nabestemmingen overeen met de huidig geldende (na)bestemmingen, waardoor geen effecten verwacht worden. o Combinatie van dagrecreatie en landbouw – scenario 2 In dit scenario is de oppervlakte met nabestemming dagrecreatie iets groter en de oppervlakte landbouw iets kleiner in vergelijking met de beschouwde referentiesituatie. Afhankelijk van de specifieke invulling van de zone voor dagrecreatie, worden mogelijke effecten maximaal beperkt negatief beoordeeld (score -1).

Lichthinder van fauna kan optreden veroorzaakt door kunstlicht. Bijkomende verlichting kan verwacht worden zowel bij de nabestemming waterski en dagrecreatie als bij de nabestemming golf. De huidige nabestemming dagrecreatie en sport volgens het APA laat echter ook verlichting binnen het plangebied toe, waardoor de mogelijke effecten ten aanzien van de beschouwde referentiesituatie niet significant zijn (score 0). Om de hinder te beperken dienen de armaturen zodanig gekozen te worden dat: o gerichte verlichting mogelijk is; o verstrooiing tot een minimum wordt beperkt. Bijgevolg worden er geen significante effecten als gevolg van lichthinder verwacht ten aanzien van de aanwezige fauna.

5.6.5.3 Versnippering / ontsnippering / barrière-effecten

Effecten tijdens de ontginning en opvulling Het voorgenomen plangebied vormt, gezien de beperkte biologische waarden in de omgeving van het voorgenomen plangebied, nauwelijks een barrière in het landschap voor migrerende fauna en flora. De uitvoering van het voorgenomen plan zorgt dan ook niet voor significante barrière-effecten. Daarnaast geldt ook dat de nieuw aan te leggen bufferstroken slechts in beperkte mate voor een

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 184 van 300 (nieuwe) migratieroute zullen zorgen, gezien ze niet in verbinding staan met andere waardevolle elementen in de omgeving. Na stopzetting van de ontginning en van de opvulling zullen de begroeide (permanente) bufferbermen als kleine landschapselementen in het landschap zijn geïntegreerd en kunnen ze in beperkte mate dienst doen als stapsteen door de open ruimte, wat beperkt positief wordt beoordeeld (score 0/+1). Versnippering en barrièrewerking is wel relevant voor de omlegging van de Mostbeek. Deze waterloop en zijn oevers vervullen in principe namelijk een corridorfunctie. Echter, gezien de zwakke biotische ontwikkeling van deze waterloop, is te verwachten dat de corridorfunctie vrij beperkt is. De bomenrij langs de waterloop kan een corridor vormen voor vb. vleermuizen die zich doorheen dit landschap voortbewegen. Er is geen informatie beschikbaar die de aanwezigheid van vleermuizen bevestigt. Toch is het vanuit deze optiek wenselijk bij het verleggen van de waterloop een nieuwe corridorstructuur (bomenrij/struikengordel) langs de verlegde beek te voorzien. Versnippering wordt, zonder het nemen van bijkomende maatregelen, als een beperkt negatief (score -1) beoordeeld.

Effecten van de nabestemming o 100% Landbouw De nabestemming landbouw betekent voor de uitbreidingszones een terugkeer naar de huidige oorspronkelijke toestand37. Het effect wordt daar als verwaarloosbaar (score 0) beoordeeld. Volgens de voorschriften van het APA dient het gebied volgens de huidige nabestemming dagrecreatie en sport minstens 10% van de oppervlakte als groenvoorziening aangelegd te worden. Gezien de nabestemming landbouw in het voorgenomen plan dit niet oplegt, kan uitvoering van het voorgenomen plan ter hoogte van het huidige ontginningsgebied zorgen voor een afname aan groenvoorzieningen, waardoor er een beperkt negatief effect (score -1) kan verwacht worden. Er wordt aanbevolen ruimte te voorzien voor het aanleggen van KLE’ tussen de percelen. o 100% Glastuinbouw Het herbestemmen van het plangebied naar glastuinbouw, betekent dat er een grote oppervlakte bebouwde oppervlakte bijkomt, wat kan aanzien worden als een barrière in het landschap. Op de momenten dat de serre’s ’s nachts verlicht zijn kan dit ook als een verstoring / barrière optreden waardoor avifauna de omgeving van het onderzoeksgebied gaan mijden. Anderzijds, op de momenten dat de serre’s ’s nachts niet verlicht zijn, kunnen bepaalde soorten avifauna de serre’s verwarren met een wateroppervlak, gezien dit er voor hen ’s nachts gelijkaardig uitziet. Mogelijke slachtoffers zijn dan te verwachten indien deze soorten proberen te landen op de serre’s. Dit zal echter slechts in beperkte mate het geval zijn, waardoor de effecten als beperkt negatief worden beoordeeld (score - 1). Ten aanzien van de huidige nabestemming dagrecreatie en sport ter hoogte van het huidige ontginningsgebied, waar de maximaal te bebouwen oppervlakte beperkt is en waar ook 10% groenvoorziening opgelegd wordt, worden mogelijke effecten beperkt negatief tot negatief (score - 1/-2) beoordeeld. Ten aanzien van de bestemming landbouw in de uitbreidingszones worden mogelijke effecten als negatief (score -2) beoordeeld. Mogelijke effecten kunnen gemilderd worden door het voorzien van een voldoende grote oppervlakte groenzones (minstens ca. 15 à 20% van de totale oppervlakte indien het volledige plangebied de nabestemming glastuinbouw zou krijgen).

o 100% Golf met overdruk natuurverweving Ten opzichte van de huidige (na)bestemmingen landbouw en dagrecreatie en sport volgens het APA kan verwacht worden dat de oppervlakte natuur binnen het plangebied zal stijgen. De overdruk natuurverweving zorgt er namelijk voor dat er binnen het plangebied natuur dient ontwikkeld en

37 de beschouwde referentietoestand voor het beoordelen van de nabestemming is namelijk de huidig geldende (na)bestemmingen.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 185 van 300 hersteld te worden. In het huidig APA zijn hierover voor het landbouwgebied geen bepalingen opgenomen en voor de zone dagrecreatie en sport geldt dat slechts 10% van deze zone uit groenvoorzieningen dient te bestaan. Door realisatie van de bestemming golf met overdruk natuurverweving kunnen bijgevolg migratiecorridors of stapstenen in het landschap gecreëerd worden, wat beperkt positief (score +1) beoordeeld wordt. Om dit op een zo milieuvriendelijke manier te realiseren worden een aantal aanbevelingen geformuleerd in §5.6.7, waardoor het positief effect kan stijgen van +1 naar +2. o 100% Waterski Ook hier kan verwacht worden dat de oppervlakte natuur binnen het plangebied zal stijgen ten opzichte van de huidige (na)bestemmingen landbouw en dagrecreatie en sport volgens het APA. De vijver zelf kan immers al als een natuurlijk element in het landschap beschouwd worden. Verder wordt aangenomen dat er na het behoud van een “ideaal watervlak” nog behoorlijk veel niet-ingenomen ruimte is, welke op een natuurlijke manier kan / zal beheerd worden. Door realisatie van de bestemming waterski kunnen bijgevolg ecologische migratiecorridors of stapstenen in het landschap gecreëerd worden, wat positief (score +2) beoordeeld wordt, zowel ten aanzien van de huidige geldende nabestemming dagrecreatie en sport ter hoogte van het huidige ontginningsgebied als ten aanzien van de huidige bestemming landbouw in de uitbreidingszones. o 100% Dagrecreatie De mogelijke effecten van de nabestemming dagrecreatie kan ten opzichte van de beschouwde referentiesituatie zowel negatief als positief zijn. Dit zal afhankelijk zijn van het feit of een ecologische inrichting van een (deel) van het gebied wordt opgelegd/uitgevoerd. De nabestemming dagrecreatie in het voorgenomen plan laat toe dat een deel van het plangebied ecologisch kan ingericht worden, echter dit wordt niet opgelegd in de voorschriften. Ten opzichte van de nabestemming dagrecreatie en sport volgens het APA (waar 10% van de oppervlakte groenvoorziening verplicht is) kunnen bijgevolg beperkt negatieve effecten optreden. Ook ten opzichte van de bestemming landbouw in de uitbreidingszones volgens het APA kunnen beperkt negatieve effecten verwacht worden (score -1). Gezien de grote oppervlakte van het plangebied kan er gesteld worden dat er, bij de nabestemming dagrecreatie (veel) mogelijkheden zijn om (rand)zones ecologisch te beheren. Er wordt daarom aanbevolen in de stedenbouwkundige voorschriften van het voorgenomen RUP een maximaal bouw- en verhardingspercentage op te leggen en genoeg ruimte te laten voor groenzones (minstens ca. 15 à 20% van de totale oppervlakte) of de nabestemming een overdruk natuur te geven. Deze groenzones dienen aaneensluitend in het plangebied aangelegd te worden. Er kan verder gesteld worden dat het barrière-effect veroorzaakt door de E17 en de R4 in de nabije omgeving van het plangebied groter zal zijn dan het mogelijke barrière-effect door uitvoering van het voorgenomen plan. o Combinatie golf en landbouw Er wordt niet verwacht dat er significant negatievere effecten zullen optreden dan in de scenario’s 100% landbouw en 100% golf. Gezien de oppervlakte golf in dit scenario veel beperkter is ten opzichte van het scenario 100% golf, zullen de mogelijke positieve effecten ook beperkter zijn. Ten opzichte van de huidig geldende (na)bestemmingen worden echter geen significant negatieve (score 0) effecten verwacht. o Combinatie van dagrecreatie en landbouw – scenario 1 In dit scenario komen de nabestemmingen overeen met de huidig geldende (na)bestemmingen, waardoor geen effecten verwacht worden (score 0). o Combinatie van dagrecreatie en landbouw – scenario 2 In dit scenario is de oppervlakte met nabestemming dagrecreatie iets groter en de oppervlakte landbouw iets kleiner in vergelijking met de beschouwde referentiesituatie. Afhankelijk van de specifieke invulling van de zone voor dagrecreatie (veel of weinig natuurlijke elementen), worden mogelijke effecten maximaal beperkt negatief beoordeeld (score -1).

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 186 van 300 5.6.5.4 Vernatting / verdroging

Effecten tijdens de ontginning en opvulling Uit de discipline water blijkt dat de grondwaterstand tijdens de ontginningsfase nauwelijks zal wijziging. Tijdens de opvullingsfase is het mogelijk dat er gronden met een slechte doorlaatbaarheid worden ingebracht, wat een impact kan hebben op de toekomstige grondwaterstand. Indien er wordt opgevuld met minder doorlatende materialen zal er daarnaast minder infiltratie zijn naar de onderliggende aquifer. In de ontginnings- en opvullingsfase is nagenoeg geen (waardevolle) vegetatie aanwezig in het plangebied, waardoor mogelijke effecten van vernatting of verdroging voor de discipline biodiversiteit binnen het plangebied als niet significant worden beschouwd (score 0). In de nabije omgeving van het plangebied zijn geen grondwaterafhankelijke ecotopen aanwezig, waardoor een mogelijke wijziging in grondwaterstand verwaarloosbaar wordt beoordeeld. Er zullen met andere woorden geen waardevolle biotopen verdwijnen in de omgeving van het plangebied door een mogelijke vernatting of verdroging (score 0).

Effecten van de nabestemming De toekomstige nabestemming dient vergeleken te worden met de huidige (na)bestemming. De huidige (na)bestemming bestaat uit landbouw of dagrecreatie. Na uitvoering van het voorgenomen plan dient rekening gehouden te worden met 5 mogelijke nabestemmingen, met name landbouw, glastuinbouw, waterski, dagrecreatie en/of golf. Er worden tevens 3 scenario’s met combinaties van nabestemmingen onderzocht. o 100% Landbouw De nabestemming landbouw zal pas mogelijk zijn als de (toekomstige) opvulling is gebeurd conform de code van goede praktijk of indien de bovenste 2 m onder het maaiveld is (her)aangelegd met het oog op een nabestemming landbouw (zie discipline bodem). De toekomstige landbouwactiviteiten zelf zullen nauwelijks een invloed hebben op de toekomstige grondwaterstand. In de nabije omgeving van het plangebied zijn geen grondwaterafhankelijke ecotopen aanwezig. Zowel ten opzichte van de huidige bestemming landbouw in de uitbreidingszones als de huidige nabestemming dagrecreatie en sport in het huidige ontginningsgebied, worden bijgevolg geen significante effecten (score 0) verwacht. o 100% Glastuinbouw Uit de discipline water blijkt dat glastuinbouw gepaard gaat met een groot waterverbruik. Een mogelijke daling van het grondwater kan verwacht worden ten gevolge van nieuwe grondwaterwinningen, drainage (onder de foliebassins), en verminderde infiltratie ten gevolge van de aanleg van grote verharde oppervlakten. Gezien er in de nabije omgeving geen grondwaterafhankelijke vegetaties aanwezig zijn, worden er echter geen significante effecten verwacht (score 0). o 100% Waterski Realisatie van de nabestemming waterski gaat normaalgezien niet gepaard met grondwaterwinning. De toekomstige activiteiten zullen bijgevolg nauwelijks een invloed hebben op de toekomstige grondwaterstand. In de nabije omgeving van het plangebied zijn geen grondwaterafhankelijke ecotopen aanwezig. Zowel ten opzichte van de huidige bestemming landbouw in de uitbreidingszones als de huidige nabestemming dagrecreatie en sport in het huidige ontginningsgebied, worden bijgevolg geen significante effecten (score 0) verwacht. o 100% Dagrecreatie / 100% golf met overdruk natuurverweving Bij de nabestemming dagrecreatie of golf is een toekomstige grondwaterwinning niet uit te sluiten.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 187 van 300 De mogelijke impact van de toekomstige nabestemming dagrecreatie is afhankelijk van de concrete invulling van het gebied. Momenteel geldt echter dat er in of in de nabije omgeving van het plangebied geen grondwaterafhankelijke vegetaties voorkomen. De impact van een mogelijk golfterrein op de waterhuishouding zal vooral gerelateerd zijn aan drainage en irrigatie tijdens de exploitatiefase. Verdroging ten gevolge van drainage kan aanleiding geven tot het verdwijnen van grondwaterafhankelijke vegetaties, maar momenteel komen geen grondwaterafhankelijke vegetaties voor in of in de nabije omgeving van het plangebied. Drainage zal waarschijnlijk vooral voorkomen ter hoogte van tees en greens. In § 5.2.8 worden aanbevelingen geformuleerd om de invloedssfeer van drainage te beperken. Tijdens droge periodes (mei – augustus) kan het noodzakelijk zijn om bepaalde delen van het toekomstige golfterrein te irrigeren. Irrigatie zal wellicht enkel gebeuren ter hoogte van de greens en tees. In § 5.2.8 worden aanbevelingen geformuleerd om de noodzaak tot het onttrekken van diep grondwater zo veel mogelijk te beperken of zelfs uit te sluiten. Verder valt ten gevolge van de realisatie van deze nabestemmingen geen significante verdroging / vernatting van het plangebied te verwachten. In de nabije omgeving van het plangebied zijn daarenboven geen grondwaterafhankelijke ecotopen aanwezig. Zowel ten opzichte van de huidige bestemming landbouw in de uitbreidingszones als de huidige nabestemming dagrecreatie en sport in het huidige ontginningsgebied, worden bijgevolg geen significante effecten (score 0) verwacht. o Combinatie golf en landbouw Er wordt niet verwacht dat er significant negatievere effecten zullen optreden dan in de scenario’s 100% landbouw en 100% golf. Gezien de oppervlakte golf in dit scenario veel beperkter is ten opzichte van het scenario 100% golf, is de kans op grondwaterwinning hier beperkter. Ten opzichte van de huidig geldende (na)bestemmingen worden echter geen significant negatieve (score 0) effecten verwacht. o Combinatie van dagrecreatie en landbouw – scenario 1 In dit scenario komen de nabestemmingen overeen met de huidig geldende (na)bestemmingen, waardoor geen effecten verwacht worden (score 0). o Combinatie van dagrecreatie en landbouw – scenario 2 In dit scenario is de oppervlakte met nabestemming dagrecreatie iets groter en de oppervlakte landbouw iets kleiner in vergelijking met de beschouwde referentiesituatie. Gezien bijkomende grondwaterwinningen zowel in de referentiesituatie als in de geplande toestand niet uit te sluiten zijn, en gezien er geen grondwaterafhankelijke vegetatie voorkomt in de omgeving van het plangebied, worden geen significante effecten verwacht (score 0).

5.6.5.5 Conclusies Bij het ontginnen van de noordelijke percelen en bij het verleggen van de Mostbeek dienen KLE’s gerooid te worden. De ecotoopinname die ontstaat door ontginning wordt globaal als beperkt negatief beoordeeld. Eens de ontginning voltooid is en de opvulling verder gaat, zal de waterplas geleidelijk verdwijnen, waarbij ook het pleistergebied voor de voorkomende avifauna zal verdwijnen. In het voorgenomen plan wordt de aanleg van bermen voorzien, wat beperkt positief wordt beoordeeld inzake biotoopwinst. Deze bufferbermen zullen echter slechts in beperkte mate dienst doen als lokale natuurverbinding. Versnippering door de omlegging van de Mostbeek (en het verwijderen van de bomenrij) wordt beperkt negatief beoordeeld. Het geluid afkomstig van de ontginnings- en opvulactiviteiten zal in de toekomst akoestisch gezien quasi niet verschillen met de huidige situatie en in en in de omgeving van het plangebied zijn geen gevoelige receptoren aanwezig. Er wordt geen nieuwe verlichting binnen het gebied aangebracht. In en in de nabije omgeving van het plangebied zijn geen grondwaterafhankelijke ecotopen aanwezig, waardoor een mogelijke wijziging in grondwaterstand verwaarloosbaar wordt beoordeeld.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 188 van 300 Bij de nabestemming landbouw worden geen effecten verwacht inzake biotoopverlies en versnippering / barrièrewerking ter hoogte van de uitbreidingszones. Ten opzichte van de huidige nabestemming dagrecreatie en sport volgens het APA (ter hoogte van het huidige ontginningsgebied), kan een beperkt negatief effect optreden, gezien er in het APA wordt opgelegd dat minstens 10% van de perceelsoppervlakte uit groenvoorziening dient te bestaan bij de realisatie van de nabestemming. Ten opzichte van het huidige ontginningsgebied zal de nabestemming landbouw wellicht minder rustverstoring met zich meebrengen en zullen er bijgevolg positieve effecten optreden. De toekomstige landbouwactiviteiten hebben nauwelijks een invloed op de toekomstige grondwaterstand, waardoor geen significante effecten verwacht worden. Bij de nabestemming glastuinbouw worden beperkt negatieve tot negatieve (-1/-2) effecten verwacht inzake biotoopverlies t.a.v. de huidig geldende nabestemming ter hoogte van het ontginningsgebied, gezien in het voorgenomen plan geen % groenvoorziening opgelegd wordt en er bijkomend mogelijke nachtbarrières zijn voor overvliegende avifauna. Ten aanzien van de huidige nabestemming landbouw in de uitbreidingszones zijn de effecten negatief (-2). Er worden geen significante effecten verwacht van mogelijke geluidsemissies ten aanzien van de geldende bestemmingen. Effecten van lichtverstoring kunnen vooral in het noorden en het oosten significant zijn voor de aanwezige fauna. Bijkomende grondwaterwinningen kunnen mogelijks zorgen voor een grondwaterstandsdaling. In de nabije omgeving van het plangebied zijn geen grondwaterafhankelijke ecotopen aanwezig. Bij de nabestemming waterski kan verwacht worden dat de oppervlakte natuur binnen het plangebied zal stijgen ten opzichte van de huidige (na)bestemmingen landbouw en dagrecreatie en sport volgens het APA, waardoor positieve effecten te verwachten zijn. Echter, op de momenten dat er activiteiten zijn op de waterplas met een motorboot zal er verstoring optreden in de zones naast de waterplas. Inzake vernatting / verdroging worden geen significante effecten verwacht. Bij de nabestemming golf met overdruk natuurverweving kunnen positieve effecten verwacht worden inzake biotoopwinst en versnippering / barrièrewerking, omwille van de overdruk natuurverweving. Bij de nabestemming dagrecreatie worden beperkt negatieve effecten verwacht inzake biotoopverlies en versnippering / barrièrewerking ten opzichte van de beschouwde referentiesituatie, gezien er geen groenvoorziening opgelegd wordt. Ten opzichte van de huidige bestemming landbouw in de uitbreidingszones zal zowel de nabestemming dagrecreatie als golf wellicht een grotere geluidsproductie (en dus rustverstoring) met zich meebrengen. Echter ten opzichte van de huidige nabestemming dagrecreatie en sport kunnen beperkt positieve effecten verwacht worden, gezien er in het voorgenomen RUP geen sterk geluids- producerende activiteiten worden toegelaten. In de uitbreidingszones kunnen ook beperkte effecten optreden inzake lichthinder ten opzichte van de huidige bestemming landbouw. Gezien de huidige nabestemming dagrecreatie volgens het APA ook verlichting toelaat, zijn de mogelijke effecten ten aanzien van de beschouwde referentiesituatie niet significant. Ten gevolge van de nabestemmingen dagrecreatie of golf valt geen significante verdroging / vernatting te verwachten. In de nabije omgeving van het plangebied zijn geen grondwaterafhankelijke ecotopen aanwezig. Algemeen kan gesteld worden dat het voorgenomen plan en ook de verschillende mogelijke onderzochte nabestemmingen haalbaar zijn vanuit de discipline biodiversiteit. Voor de combinatie van nabestemmingen dagrecreatie en landbouw (scenario 1) komen de nabestemmingen overeen met de huidige (na)bestemmingen waardoor geen significante effecten verwacht worden. Echter, in de geplande nabestemming dagrecreatie wordt geen groenzone opgelegd. Ook voor de andere 2 combinatiescenario’s worden geen andere effecten verwacht dan de eerder besproken effecten.

5.6.6 Noodzakelijke milderende maatregelen Vanuit de discipline Biodiversiteit worden geen noodzakelijke milderende maatregelen voorgesteld.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 189 van 300 5.6.7 Aanbevelingen ter optimalisatie van het voorgenomen plan

5.6.7.1 Aanbevelingen op GRUP-niveau Tijdens de ontginnings- en opvulfase o inheemse soorten gebruiken voor het inzaaien / aanplanten van de bufferbermen o Bij het verleggen van de Mostbeek wordt aanbevolen een nieuwe corridorstructuur (bomenrij/struikengordel) te voorzien en wordt aanbevolen de nieuwe bedding natuurtechnisch aan te leggen, met voldoende mogelijkheden tot verruwing van de bedding en ruimte voor spontane processen. Er wordt ook aanbevolen om het verlegde traject opnieuw te voorzien van beekbegeleidende, streekeigen (houtige) beplanting die aansluit op de kenmerken van de overige delen van de Mostbeek. Dit geldt ook voor de te verleggen waterloop in het noorden van het plangebied. o Permanente bufferbermen ecologisch beheren. o Behoud van een deel van de waterplas waardoor het pleistergebied voor avifauna deels behouden blijft. Tijdens de nabestemming landbouw • aanplant van KLE’s tussen de perceelsgrenzen Tijdens de nabestemming glastuinbouw • Voorzien van nieuwe (biologisch waardevolle) natuurelementen door het opleggen van een minimale oppervlakte groenzones, waardoor het aandeel ‘serres’ automatisch beperkt wordt. • Indien mogelijk worden de serre’s aan de noord- en oostzijde van het plangebied gebruikt voor teelten die de minste bijbelichting vragen om lichtverstoring te beperken. • Mogelijke effecten inzake versnippering / barrièrewerking kunnen gemilderd worden door het voorzien van een voldoende grote oppervlakte groenzones (minstens ca. 15 à 20% van de totale oppervlakte indien het volledige plangebied de nabestemming glastuinbouw zou krijgen). Tijdens de nabestemming waterski, dagrecreatie of golf met overdruk natuurverweving - Er wordt aanbevolen een maximaal bouw- en verhardingspercentage op te leggen bij de nabestemming waterski en dagrecreatie en te werken met een minimale oppervlakte groenzones (ca. 15 à 20% van het totale plangebied indien het volledige plangebied als nabestemming waterski of dagrecreatie krijgt) of een overdruk natuur op te leggen. - Indien een zone voor parkeren wordt afgebakend, wordt aanbevolen om in de stedenbouwkundige voorschriften op te nemen dat er binnen deze zone tussen de parkeerplaatsen verplicht KLE’s moeten aangeplant worden. - Om lichthinder te beperken dienen de armaturen zodanig gekozen te worden dat: o gerichte verlichting mogelijk is; o verstrooiing tot een minimum wordt beperkt.

5.6.7.2 Aanbevelingen op project- of vergunningenniveau Tijdens de ontginnings- en opvulfase o Tijdens het grondverzet dienen de nodige maatregelen genomen te worden die het verspreiden van invasieve soorten tegengaan.

Tijdens de nabestemming glastuinbouw

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 190 van 300 • Bij de aanleg van infiltratie- en/of bufferbekkens wordt aanbevolen zo veel mogelijk rekening te houden met de ecologische inrichting van deze waterelementen. Tijdens de nabestemming waterski, dagrecreatie of golf met overdruk natuurverweving - Er wordt aanbevolen de permanente bufferbermen ecologisch te beheren, vb. beperkt maaien met afvoer van het maaisel - Bij de nabestemming dagrecreatie kan men ervoor zorgen dat er een geleidelijke overgang (gradiënt) is via een ruigte-, struweel- en struikvegetatie. Deze geleidelijke overgang bevordert in grote mate de diversiteit in de vegetatie en de diersoorten die hieraan verbonden zijn. Verder dient er aandacht te zijn voor een geleidelijke overgang tussen de werkelijk gebruikte zones en de groenzones. - Er wordt voorgesteld om binnen het plangebied kleine landschapselementen te voorzien in de vorm van bomenrijen, knot- /bomenrijen, lijnvormige houtkanten. De aanplant van deze KLE’s dienen wel inheems, streekeigen en standplaatsgeschikt te zijn en op een natuurgerichte manier beheerd te worden. - Bij het snoeien kan men verspreid snoeihout opstapelen om op die manier kleine zoogdieren, insecten, vogels,… aan te trekken. Deze stapels snoeihout kunnen tevens een belangrijke groeiplaats zijn voor allerlei mossen, korstmossen en zwammen. - Vanuit ecologisch standpunt wordt in de eerste plaats aangeraden om in de groenzones te opteren voor spontane bosontwikkeling door een ‘niets doen’-beheer toe te passen in plaats van bomen en struiken aan te planten. Dergelijke spontane bossen zijn nl. structuurrijker en soortenrijker dan aangeplante bossen, ze hebben een meer natuurlijk uitzicht en ook soortenrijke overgangsfases (bloemrijke ruigtes, struwelen…). Kortom ze hebben een hogere natuurwaarde. - Indien bomen en struiken worden aangeplant (vb. bij de aanplant van de KLE’s, bomenrijen, hagen, houtkanten) is het gebruik van inheems, streekeigen en standplaatsgeschikt plantgoed aangewezen. Het gebruik van autochtoon bronnenmateriaal wordt tevens aangemoedigd. - Tussen de fairways, greens, tees en de roughs is het aanbevolen ervoor te zorgen dat er een geleidelijke overgang (gradiënt) is via een ruigte-, struweel- en struikvegetatie - Vanuit ecologisch oogpunt wordt bij de nabestemming golf de aanleg van ondiepe waterpartijen en natte tot vochtige depressie, verspreid over het golfterrein, aangeraden. Deze kunnen nl. een hoge natuurwaarde opleveren, zowel op faunistisch (amfibieën) als op floristisch vlak (oever- en moerasvegetaties). - Het is aan te raden om eventuele waterpartij(en) bij de nabestemming golf of dagrecreatie ecologisch in te richten. Dit geldt eveneens voor de nabestemming waterski voor andere mogelijke waterplassen met uitzondering van de ‘grote’ waterplas voor waterski. Indien rekening gehouden wordt met onderstaande aanbevelingen, wordt een (nieuw) biotoop gecreëerd, dat dienst kan doen als rust-, broed- en foerageergebied voor allerlei diersoorten (insecten, vogels, amfibieën,…). Hierbij moet de aandacht uitgaan naar de volgende aspecten: o diepte: variërend van 0,7 tot 1,5 m (zowel ondiepe als diepe zones); o oeverprofiel: flauwe oevers (helling 20/4) met een zachtglooiende noordkant die zuidgeoriënteerd is. Een geleidelijke overgang van het maaiveld naar het diepere water leidt automatisch tot een veel grotere variëteit aan planten die elk hun aparte eisen stellen op vlak van vochtigheid, belichting, diepte,… Een grote diversiteit aan planten trekt een grotere verscheidenheid aan diersoorten aan; o oeverlijn: onregelmatige met inhammetjes en uitstulpingen; o een voldoende brede overgangszone voorzien tussen het golfterrein en de waterpartij, waarbij een spontane ontwikkeling van (oever)vegetatie mogelijk is. Een natuurlijke begroeiing kan namelijk voor de noodzakelijke stabiliteit van de oever zorgen. Waterpartijen die aan de rand van het golfterrein aangelegd worden, dienen eveneens voorzien te worden van een brede overgangszone, die zo een buffer vormt

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 191 van 300 tussen de waterpartij en de aanpalende landbouwpercelen om inwaai van meststoffen en pesticiden in de waterpartijen te vermijden; o geen toevoeging van visfauna; o natuurlijke oevers. - Er wordt aangeraden de Mostbeek (en eventueel andere aan te leggen waterlopen) op een natuurvriendelijk manier in te richten en te integreren in het gebied. Een ecologische inrichting van de waterloop bestaat uit: o Het afschuinen van de oevers zodat ze flauw hellend worden. In kleine wateren kan al van een flauwe oever worden gesproken als de helling niet steiler is dan 16/4. Flauw hellende oevers verhogen de oppervlakte ecologisch interessante overgangsgebieden, met meer ontwikkelingskansen voor fauna en flora als gevolg (o.a. bevordering van plantengroei van vochtige of natte oevers). o Het toelaten van natuurlijke oeververdediging onder de vorm van spontaan ontwikkelde oever- en moerasvegetatie, bomenrijen en houtkanten (autochtoon plantmateriaal). o Het toelaten van een spontaan ontwikkelde buffer van minimum 10 m langs de waterloop. Deze buffer is ideaal voor de ontwikkeling van een moeras-, oever- en ruigtevegetatie. Door de aanwezigheid van zo’n bufferzone ontstaat er tevens een verbindingszone waarlangs allerlei insecten, kleine zoogdieren en vogels zich kunnen begeven (corridor). Er kan geopteerd worden om aanpalend aan de waterloopoever een zone ‘rough’ in te plannen om zo tot deze 10 m bufferzone te komen. In deze bufferzone mogen geen pesticiden en bemesting toegediend worden.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 192 van 300 5.7 Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie 5.7.1 Afbakening van het studiegebied Het studiegebied omvat minimaal het voorgenomen plan. De gebieden waar landschappelijke structuren, elementen en componenten gewijzigd worden, maken deel uit van het studiegebied, evenals de gebieden waar er invloed is op de landschappelijke en/of archeologische erfgoedwaarde. De omvang van het studiegebied kan verruimd worden in functie van de visuele impact van de geplande ontwikkelingen. 5.7.2 Juridische en beleidsmatige context Sinds 1 januari 2015 is het nieuwe Onroerenderfgoeddecreet in werking. Vanaf dan geldt één overkoepelende regelgeving voor monumenten, stads- en dorpsgezichten, landschappen en archeologie. Het nieuwe onroerend erfgoe-ddecreet vervangt drie voorgaande decreten (monumentendecreet van 1976, archeologiedecreet van 1993 en landschapsdecreet van 1996) en een wet uit 1931 op het behoud van monumenten en landschappen. Met de definitieve goedkeuring van het nieuw decreet onroerend erfgoed door de Vlaamse regering is ook de Conventie van Malta (ook wel het Verdrag van Valetta genoemd) in Vlaamse regelgeving omgezet. Om de Conventie van Malta verder te implementeren in de Vlaamse regelgeving is een volledig nieuw archeologisch traject nodig. Daarin spelen erkende archeologen een cruciale rol. Omdat zij de enigen zijn die een opgraving of een vooronderzoek met ingreep in de bodem mogen uitvoeren, kon het hoofdstuk Archeologie van het Onroerenderfgoeddecreet pas in werking treden wanneer er voldoende archeologen erkend zijn. Sinds 1 juni 2016 is het archeologieluik van het Onroerenderfgoedcecreet van kracht. 5.7.3 Methodologie

5.7.3.1 Methodiek beschrijving bestaande situatie Voor het beschrijven van de referentiesituatie baseert de deskundige zich in eerste instantie op volgende bronnen:

• Landschapsatlas, met aanduiding/afbakening van traditionele landschappen, landschapsatlasrelicten, relictzones, lijn- en puntrelicten; • Historische kaarten, i.f.v. de beschrijving van de cultuurhistorische ontwikkeling van het gebied; • Databank van beschermde monumenten, landschappen, stads- en dorpsgezichten; • Inventaris Bouwkundig Erfgoed; • Centrale Archeologische Inventaris (CAI).

5.7.3.2 Methodiek effectvoorspelling en –beoordeling De ingrepen die de landschappelijke situatie veranderen bestaan in essentie uit het toevoegen van nieuwe elementen en het wijzigen of verwijderen van bestaande elementen. Het wijzigen van elementen wordt onderverdeeld in wijzigingen met betrekking tot de toestand en functie enerzijds en het voorkomen of uitzicht anderzijds. De verschillende mogelijke effecten worden gegroepeerd volgens de verschillende invalshoeken van de discipline: erfgoedaspecten, landschapsstructuur en perceptieve aspecten (landschapsbeeld). Beoordelingscriteria met betrekking tot de discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie kunnen nooit volledig uit kwantitatieve grootheden bestaan door de complexiteit en het holistisch karakter van het studieobject. De beoordeling in de verschillende effectengroepen zal daarom

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 193 van 300 enerzijds steunen op objectieve criteriawaarden en anderzijds steunen op onderzoek met betrekking tot invloed op omgevingsfactoren, perceptie en gedrag.

Tabel 5-30: Beoordelingscriteria en significantiekader voor de discipline Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie.

Effecten Criterium Methodiek Significantiekader

Landschap (structuur- en Invloed op geografische Mate van impact op Kwalitatieve bespreking o.b.v. relaties) structuren waterlopen, expert judgement. vegetatiewijzigingen, Een effect is significant wanneer wijzigingen in gradiënten een waardevolle of openheid van het landschapsstructuur positief of landschap, negatief wordt beïnvloed. reliëfwijzigingen enz. Erfgoedwaarde Invloed Wijziging van de Vergelijking van de Kwalitatieve bespreking o.b.v. op landschap geomorfologische huidige geomorfologische expert judgement elementen en historisch- Voorstellen als Wijziging geografische elementen randvoorwaarden voor het RUP cultuurhistorische en eenheden met deze waarden en afbakeningen na uitvoering van het Invloed kleine plan landschapselementen,… Kwalitatieve bespreking o.b.v. beschikbaar historisch materiaal en, inventarisatie KLE’s, … Erfgoedwaarde Invloed Potentieel verlies Mate van kwetsbaarheid Kwalitatieve bespreking o.b.v. op archeologie archeologisch erfgoed van de bodemverstoring expert judgement t.g.v. graven Effecten kunnen significant zijn Aandeel in wanneer archeologisch erfgoed bodemverstoring en verloren gaat (indien gekend). archeologische Voorzorgsprincipe: Milderende kwetsbaarheid maatregelen kunnen worden geformuleerd. Perceptieve kenmerken Visuele toename/afname van de Kwalitatieve bespreking o.b.v. impact/belevingswaarde interne ruimtelijke expert judgement (wijziging in kwaliteit. Beschrijvend, Een effect is significant wanneer landschapsbeleving) zonder diepgang in omwonenden, recreanten visuele barrièrevorming architecturale kwaliteit nadrukkelijke wijzigingen en omgevingsaanleg. kunnen ondervinden wanneer Wijziging waardevolle zichten veranderen transparantiegraad en in minder waardevolle zichten kijkafstand. Terreinfoto’s, of wanneer niet waardevolle relatie met omgeving zichten wijzigen in waardevolle zichten.

Aan de hand van voornoemde criteria kan volgend significantiekader worden gehanteerd:

Kwetsbaarheid Schaal Milieueffect

Kwetsbaar Grote of middelmatige verandering aanzienlijk significant (3) Matig Kwetsbaar Middelmatige verandering Significant (2) Gering of matig kwetsbaar Geringe verandering Beperkt significant (1)

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 194 van 300 Om duidelijk te maken wat bedoeld wordt met een grote, middelmatige en geringe verandering kunnen volgende criteria voor de graad van verandering inzake landschapsaantasting aangewend worden (naar: Richtlijnenboek landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie – augustus 2006):

Schaal van verandering Criteria

Groot - Verlies van landschaps- en/of cultuurhistorische elementen, beïnvloeding van de integriteit op het vlak van samenhang, structuur en functie op een dergelijke schaal dat het potentieel voor het behoud/onderhoud van de karakteristieke landschaps- en/of cultuurhistorische elementen verloren gaat. - Opmerkelijke wijzigingen in de landschaps- en/of cultuurhistorische kenmerken of –elementen over een grote oppervlakte of zeer sterke wijzigingen over een beperkte oppervlakte. - Verstoring van archeologische vindplaatsen met noodzaak tot opgraving

Matig - Effecten op landschaps- en/of cultuurhistorische elementen, beïnvloeding van de integriteit op het vlak van samenhang, structuur en functie op een dergelijke schaal dat het potentieel voor het behoud/onderhoud van de karakteristieke landschaps- en/of cultuurhistorische elementen aangetast of ondermijnd wordt. - Matige of lokale wijzigingen - Verstoring van archeologische vindplaatsen zonder noodzaak tot opgraving

Gering - Effecten op landschaps- en/of cultuurhistorische elementen, beïnvloeding van de integriteit op het vlak van samenhang, structuur en functie op een dergelijke schaal dat het potentieel voor het behoud/onderhoud van de karakteristieke landschaps- en/of cultuurhistorische elementen verminderd wordt. - Quasi niet waarneembare wijzigingen - Wijzigingen binnen de opvangcapaciteit inzake “landschappelijke draagkracht”

5.7.4 Bestaande toestand Kaart 7: Landschap Kaart 9: Landschapskenmerken

5.7.4.1 Historiek van het studiegebied Op de Ferrariskaart is het gebied een landbouwgebied met uitgesproken bocage-kenmerken. Alle percelen zijn begrensd met bomenrijen of hagen. Het gaat voornamelijk over akkerland. De bewoning betreft hoofdzakelijk verspreide hoeven, onder meer de Grote Mosthoeve. De hoofdstructuur van de wegenis, met uitzondering van de snelweg (E17), is reeds herkenbaar. De meeste bomen zijn aangeduid met wegbeplanting, onder meer de Moststraat en de Brandstraat. De Damvallei is op Ferraris herkenbaar als uitgestrekt meersengebied.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 195 van 300 Figuur 5-21: Ferrariskaart met indicatie van het plangebied (1771 - 1778) Een vergelijking met de Vandermaelenkaart (1846 – 1854) levert geen wijzigingen op.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 196 van 300 Figuur 5-22: Vandermaelenkaart met indicatieve aanduiding van het plangebied (1846-1854) Op de topografische kaart van 1937 (M.G.I.) is het landschap nog steeds weinig gewijzigd. Het landgebruik is overwegend akkerland, met slechts enkele weilanden. Het landschap bevindt zich in de periferie van de 19de-eeuwse stadsrand. In deze omgeving werden een groot aantal kasteeltjes als buitenverblijven gebouwd, en afgewerkt met kasteelparken.

Figuur 5-23: topografische kaart 1937 met indicatieve aanduiding van het plangebied

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 197 van 300 Figuur 5-24: Kaart van het Militair Geografisch Instituut met indicatieve aanduiding van het plangebied (1968) In de daaropvolgende decennia wordt het landschap ‘uitgekleed’: erfafsluitingen, bomenrijen en hagen zijn in belangrijke mate verdwenen. Het Gentse stadsgewest breidt stelselmatig uit. De eerste zandwinning in het ontginningsgebied (1969) was gelokaliseerd in een kleine komvormige depressie met een natte grond. Deze zandwinning gebeurde bij aanleg van de E17. Rond deze tijd stonden langs de Brandstraat slechts één woning en 4 weekendhuisjes. De volgende jaren neemt de bebouwing langs de Brandstraat toe. Na de eerste vergunning om zand te ontginnen in 1985, is de zandwinning systematisch uitgebreid. De traditionele landschappelijke structuren zijn eveneens grondig gewijzigd door aanleg van glasteelt. Op de topografische kaart van 1993 is de ontginningsvijver reeds duidelijk aanwezig. Deze heeft wel nog een beperkte oppervlakte.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 198 van 300 Figuur 5-25: topografische kaart 1993 met indicatieve aanduiding van het plangebied

5.7.4.2 Landschappelijk erfgoed Het plangebied behoort tot het traditionele landschap ‘Straatdorpengebied van Lokeren’. Het betreft een vlak gebied met gemengde land- en tuinbouw en een grote dichtheid van bewoning langs de wegen. Volgende beleidswenselijkheden werden geformuleerd voor toekomstige ontwikkelingen: vrijwaren van resten open ruimte; behoud en herwaardering van de kernen van de belangrijke oorspronkelijke straat- en driesdorpen; herstel biocorridors die verankerd kunnen worden op de talrijke (19e eeuwse) kasteelparken in de Gentse banlieu en op de waterlopen (Durme, Kale en Lieve); concentratie in beperkte oppervlakte van nieuwe bewoning en agro- en bio-industriële bedrijven. Binnen de landschapsatlas worden landschapsatlasrelicten, relictzones, lijnrelicten en puntrelicten aangeduid. Het plangebied is niet gelegen in een relictzone of landschapsatslasrelict en omvat geen punt- of lijnrelicten. De Damvallei (R40090) ca. 600m ten westen is de dichtstbijzijnde relictzone. Ten zuiden van de E17 is de Damvallei tevens aangeduid als landschapsatlasrelict Katteneie en Schalieveld (A40095).

5.7.4.3 Beschermingen en bouwkundig erfgoed Waardevol erfgoed kan op basis van het decreet tot bescherming van monumenten, stads- en dorpsgezichten of het landschapsdecreet beschermd worden.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 199 van 300 Grenzend aan het plangebied zijn geen beschermde monumenten, landschappen en stads- of dorpsgezichten gelegen. Ten zuiden ervan op ca. 400m, aan de overzijde van de E17, is het beschermd dorpsgezicht ‘omgeving van het ‘Goed te Magerheit’ of ‘Polfliethoeve’ (OO000548) gelegen. De woning is eveneens aangeduid als beschermd monument (OO000547). In het plangebied is de ‘Hoeve de “Grote Most” opgenomen in de Inventaris Bouwkundig Erfgoed (ID34533). In de nabije omgeving komen nog een 6-tal aanduidingen voor: o Brandstraat: 2 hoeves met losse bestanddelen (ID 34506 en 34507), een voormalige hoeve met losse bestanddelen (ID 35632) en een gesloopt boerenhuis (ID 35633); o Moststraat: hoeve met losse bestanddelen (ID 34534), hoeve de Grote Most (ID 34533); o Reigerstraat: Hoeve Grote Belderik (ID 34539). De contextwaarde van deze aanduidingen kan, gezien de afstand, mogelijks gewijzigd worden door uitvoering van het planvoornemen.

5.7.4.4 Archeologisch erfgoed Het archeologisch patrimonium bevindt zich onder het maaiveld (of water) en is daardoor niet bepalend voor de zichtbare ruimtelijke structuur van het landschap. Toch is het belangrijk om dit cultureel erfgoed te bewaren. Daarom wordt het in de ruimtelijke planning betrokken waardoor het wel een structurerende betekenis kan hebben. Het belang van dit niet zichtbaar patrimonium is daarom niet enkel historisch maar ook actueel en toekomstgericht. Om een overzicht te krijgen van de reeds gekende archeologische sites kan de Centrale Archeologische Inventaris (CAI)38 geraadpleegd worden. Het spreekt voor zich dat deze databank enkel de reeds gekende erfgoedwaarden omvat, die slechts een zeer kleine fractie van ons bodemarchief vertegenwoordigen. Op basis van deze inventaris kan geen uitspraak gedaan worden over aan- of afwezigheid van andere archeologische vindplaatsen. De aan- of afwezigheid van archeologische sporen kan enkel met verder onderzoek vastgesteld te worden Binnen het voorgenomen plan is de onderstaande archeologische aanduiding gelegen (zie ook onderstaande figuur): • 31404: Goed ter Most, indicator literatuur, site met walgracht, Late Middeleeuwen. Onmiddellijk grenzend en in de omgeving van het plangebied zijn onderstaande archeologische aanduidingen opgenomen (zie ook onderstaande figuur): • 31260: Belderikhoeve, indicator literatuur, site met walgracht, 16de eeuw. Losse vondst, aardewerk, Romeinse Tijd; • 31355: Goed ter Jacht, indicator literatuur, hoeve, Late Middeleeuwen; • 32570: Molen Liefkensberge, indicator literatuur/cartografie, Zogenaamde “molen te Liefkensberge”, 17de eeuw; • 37115: Hertbuur, indicator literatuur, site met walgracht, Late Middeleeuwen; • 31259: Polfiethoeve, indicator literatuur, site met walgracht, Late Middeleeuwen.

38 De Centrale Archeologische Inventaris is een inventaris van tot nog toe gekende archeologische vindplaatsen. Vanwege het specifieke karakter van het archeologisch erfgoed dat voor ons verborgen zit in de ondergrond, is het onmogelijk om op basis van de Centrale Archeologische Inventaris uitspraken te doen over de aan- of afwezigheid van archeologische sporen. Zekerheid omtrent aan- of afwezigheid van archeologische sporen kan alleen met verder onderzoek vastgesteld te worden.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 200 van 300 Figuur 5-26: Situering plangebied binnen de CAI (toestand juli 2015), Bron: Agiv. Nagenoeg het volledige huidige ontginningsgebied wordt aangeduid als “gebied waar geen archeologie te verwachten valt”.

5.7.4.5 Landschapskenmerken Naast het historische aspect in de landschapszorg, zoals vermeld in de atlas van de relicten, zijn tevens de structurerende landschapselementen zonder relictwaarde van belang (bijvoorbeeld beekdalen, boscomplexen,…). De landschapskenmerkenkaart (aanvullende inventaris van de ruimtelijke landschapskenmerken van bovenlokaal en Vlaams belang, Agentschap Onroerend Erfgoed, 2002) wordt hiervoor geraadpleegd. In het plangebied werd ‘plassen ontstaan door recente ontginning van grind’ aangeduid als landschapskenmerk. Ook in de omgeving zijn landschapselementen aangeduid. Ten noorden worden de hedendaagse landbouwlandschappen (glasteelt in de omgeving van Lochristi) aangeduid. Ten westen bevindt zich een hydrografisch landschap, zijnde de plassen langs de grote Scheldemeanders. Ten zuiden bevindt zich het lijnelement E17 Rijsel – Kortrijk – Gent – Antwerpen. Nog verder zuidwaarts is een kasteelpark en domein gelegen.

5.7.4.6 Perceptieve kenmerken en belevingswaarde Het landschap op macroschaal betreft een open, vlak landbouwlandschap dat sterk versnipperd is door wegenis. In eerste instantie betreft dit versnippering door de autosnelweg E17, de R4, de Antwerpsesteenweg (N70) en de Beerveldsebaan-Rivierstraat (N449). De E17, in de onmiddellijke

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 201 van 300 nabijheid ten zuiden van het plangebied, vormt een bijzonder sterke landschappelijke barrière. De E17 heeft eveneens een belangrijke visuele en auditieve impact. In tweede instantie vormt ook de Dendermondsesteenweg (N445) een landschappelijke begrenzing. De bewoning langs de Dendermondsesteenweg betreft lineaire verdichting van residentiële nieuwbouw. Deze wegen begrenzen de landbouwkamer die er zich binnen situeert. De Dendermondsesteenweg vormt de landschappelijke grens van dit landbouwgebied ten aanzien van de Damvallei. De landbouwkamer betreft globaal gezien een erg open landschap met geringe dichtheid van bewoning en landbouw als dominant ruimtegebruik. Vergezichten zijn mogelijk, slechts onderbroken door wegenis (eventueel met begeleidende beplanting van vooral populieren), serres van bloemisterijen en een aantal woningen. Microschaal Het plangebied omvat enerzijds de bestaande site van de zandontginning Meganck-Collewaert te Beervelde. Deze zandontginning bestaat uit een zandwinningsput, waarrond de zones voor verwerking en stockering van de zanden en voor tijdelijke stockage van de aangevoerde gronden, zones voor de nodige machines en het onthaal. Rondom de site ligt ter hoogte van de Brandstraat en Moststraat een bufferberm. De berm aan de Moststraat is begroeid met struweel, en sluit visueel aan op de populierenbomenrijen langs deze straat. Ook vormt daar de Mostbeek een landschappelijk en groen element. Naast het huidige ontginningsgebied, omvat het plangebied ook de gewenste uitbreidingszones, conform het planologisch attest. Enerzijds betreft het een zone aan de westzijde van de zandontginning, begrensd door deze zandontginning en landbouwpercelen (akker, weiland, serres) ten zuiden van de Brandstraat. Deze zone betreft percelen in weilandgebruik en percelen welke gebruikt worden voor de sierteelt en aardbeienteelt. Anderzijds betreft het de zone ten zuiden van de zandontginning, begrensd door deze zandontginning aan noordzijde, hoeve Grote Most en Moststraat aan oostzijde, hoeve en restaurant langs de Moststraat aan zuidzijde en bewoning, tuinen en hoeves aan de westzijde. Het gaat om akkerpercelen en weiland. Doorheen deze zone stroomt de Mostbeek, die begeleid wordt door een bomenrij van knotwilgen. Ook de Moststraat is beplant met een (deels dubbele) bomenrij van populier. Deze bomenrij is sterk landschappelijk bepalend. Het laat toe zich in het landschap te oriënteren, en buffert de impact van de achtergelegen autosnelweg. Tabel 5-31: Fotoreportage (Bron: Terreinbezoek 22/10/2015)

Brandstraat Moststraat

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 202 van 300 5.7.5 Geplande toestand

5.7.5.1 Landschappelijke structuur en relaties Bij het definiëren van belangrijke elementen voor de landschapsecologische structuur, zijn vooral eventueel voorkomende opgaande begroeiing, kleine landschapselementen en waterlopen en grachten aandachtspunten. De effecten op de structuurkwaliteit van waterlopen zijn besproken onder discipline water en biodiversiteit. Voor de aspecten inzake de omlegging van de Mostbeek en de niet-geklasseerde waterloop in het noorden wordt dan ook verwezen naar deze disciplines. Er wordt echter bijkomend opgemerkt dat de te verwijderen knotwilgen langs de Mostbeek momenteel een positieve impact hebben op de landschapsstructuur. Daarom wordt aanbevolen het verlegde traject van de Mostbeek opnieuw te voorzien van beekbegeleidende beplanting die streekeigen is en aansluit op de kenmerken van de overige delen van de Mostbeek. De effecten van het verdwijnen van KLE en opgaande begroeiing zijn beoordeeld onder discipline biodiversiteit.

Effecten van de ontginning en opvulling Door het inbrengen van nieuwe elementen en het verwijderen van bestaande, wordt de structuur van het landschap gewijzigd en wordt de samenhang beïnvloed. De ontginning leidt tot wijziging van de typische bodemstructuren en geomorfologie. Dit impliceert een verlies aan geopatrimoniumwaarde. Deze effectengroep komt aan bod bij de discipline bodem. Het verwijderen van vegetatie gebeurt ter hoogte van akkers en weilanden en in de omgeving van de te verleggen Mostbeek. Daar waar er alleen lage vegetatie wordt verwijderd, zal dit de openheid van het gebied niet beïnvloeden. Er dienen echter ook (delen van) bomenrijen gerooid te worden die niet binnen de verplichte beschermingsstroken vallen. Het verlies aan opgaande elementen zal een beperkte invloed hebben op de landschappelijke structuur (score -1). In de onmiddellijke omgeving van de te rooien bomen bevinden zich echter nog bomen die kunnen blijven bestaan (wegens hun ligging in de beschermde zone of net buiten het plangebied). Het verleggen van de Mostbeek (in twee stappen) en het verleggen / innemen van de niet- geklasseerde waterloop in het noorden, heeft een beperkt negatief effect op de bestaande landschapsstructuur (score -1). Het voorgenomen plan betreft de uitbreiding van de bestaande zandwinning, en simultaan het opvullen van de bestaande plas. Enerzijds ontstaat hierbij ter hoogte van de uitbreiding een afname van de continuïteit van het landbouwgebied. Dit landbouwgebied is echter sterk versnipperd geworden en het bocage-landschap dat aanwezig was ten tijde van Ferraris is er al lang niet meer. Bovendien is de uitbreiding van de ontginning relatief beperkt. Anderzijds ‘schuift’ de waterplas als

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 203 van 300 het ware op richting de uitbreiding. Deze wijziging sluit aan bij het dynamische karakter van het ontginningslandschap. Aangezien de oppervlakte van de plas ongeveer constant zal blijven, is dit effect weinig prominent. Het effect wordt in deze fase als verwaarloosbaar tot beperkt negatief beoordeeld (score 0/-1). Echter, op het moment dat de ontginning stopt, zal de opvulling verder gaan, tot het volledige gebied is opgevuld en de plas volledig verdwenen is. Dit wordt ten opzichte van de huidige referentiesituatie beperkt negatief beoordeeld (score -1). Tijdens de ontginnings- en opvullingsfase worden een aantal bufferbermen aangelegd binnen het plangebied. De permanente bufferbermen (welke gelegen zijn binnen het huidige ontginningsgebied) hebben een hoogte van 5 à 6 m (maar zouden in de toekomst naar een hoogte van 9m worden gebracht). De tijdelijke bermen ter hoogte van het uitbreidingsgebied hebben een hoogte van 4 m. De bermen worden omwille van de grootte (hoogte) in de effectgroep landschappelijke structuur en relaties als beperkt negatief tot negatief (score -1/-2) beoordeeld. Het verder ontginnen en opvullen van het plangebied zal meerdere jaren in beslag nemen. Er wordt daarom aangeraden om de reeds opgevulde zones terug in te zaaien met gras, om de landschapsecologische kenmerken van het plangebied deels terug te herstellen.

Effecten van de nabestemming De toekomstige nabestemming dient vergeleken te worden met de huidige (na)bestemming. De huidige (na)bestemming bestaat uit landbouw of dagrecreatie en sport. Na uitvoering van het voorgenomen plan dient rekening gehouden te worden met 5 mogelijke nabestemmingen, met name landbouw, glastuinbouw, waterski, dagrecreatie en/of golf. Er worden tevens 3 scenario’s met combinaties van nabestemmingen onderzocht. o 100% Landbouw Hoewel het landschap momenteel reeds versnipperd is, zal de nabestemming landbouw een beperkt positief effect (score +1) hebben met betrekking tot de landschappelijke structuur en relaties. Het inrichten van het plangebied als landbouwgebied zal namelijk zorgen voor een versterking van de relaties met de omliggende landbouwpercelen. Indien voor de nabestemming landbouw gekozen wordt, zal dit na de ontginning en opvulling, aanleiding geven tot een gedeeltelijk herstel van de oorspronkelijke situatie. Ten opzichte van de huidige bestemming landbouw volgens het APA (in de uitbreidingszones) worden in principe geen significante effecten verwacht (score 0). Er wordt aanbevolen om op de perceelsgrenzen van de toekomstige percelen ruimte te voorzien voor de aanplant van KLE’s. De huidige nabestemmingen dagrecreatie en sport legt geen bepalingen op inzake het bewaren of herstellen van de landschappelijke structuur en/of relaties, waardoor een omvorming naar een nabestemming landbouw beperkt positief (score +1) wordt beoordeeld. o 100% Glastuinbouw Door de invulling van het gebied als glastuinbouw zal het landschap een antropogeen karakter krijgen door de inplanting van serre’s. Het oorspronkelijke landbouwlandschap verandert namelijk in een ‘glaslandschap’. Ten noordwesten van het plangebied zijn wel momenteel reeds een aantal eerder kleinschalige serrecomplexen gelegen, waardoor gesteld kan worden dat een mogelijk nieuw serrecomplex min of meer aansluit bij reeds bestaande serre’s. Ten opzichte van de bestemming landbouw in de uitbreidingzones worden mogelijke effecten op de landschappelijke structuur negatief (score -2) beoordeeld. In de huidige nabestemming dagrecreatie en sport in het huidige ontginningsgebied, is opgenomen dat 10% van de oppervlakte uit groenvoorziening dient te bestaan en wordt een maximaal te bebouwen oppervlakte opgelegd. Dit wordt bij de nabestemming glastuinbouw niet gesteld, waardoor bijgevolg beperkt negatieve effecten kunnen optreden (score -1). De opgelegde groenzones in het APA kunnen namelijk dusdanig ingericht worden dat ze zorgen voor een versterking van de landschappelijke structuur. Negatieve effecten kunnen beperkt worden door het voorzien van nieuwe (biologisch waardevolle) natuurelementen binnen het plangebied door het opleggen van een minimale oppervlakte

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 204 van 300 groenzones, waardoor het aandeel serres automatisch beperkt wordt. Bij de aanleg van infiltratie- en/of bufferbekkens wordt aanbevolen zo veel mogelijk rekening te houden met de ecologische inrichting van deze waterelementen. o 100% Waterski Gezien het plangebied bij deze nabestemming grotendeels een natuurlijke invulling zal hebben, worden mogelijke effecten inzake landschapsstructuur in het huidige ontginningsgebied in vergelijking met de huidige nabestemming dagrecreatie en sport als beperkt positief (score +1) beoordeeld. Ten aanzien van de huidige bestemming landbouw in de uitbreidingzones worden geen significante effecten (score 0) verwacht. o 100% Golf met overdruk natuurverweving Ten opzichte van de huidige (na)bestemmingen landbouw en dagrecreatie en sport volgens het APA kan verwacht worden dat de oppervlakte welke ecologisch zal ingericht en beheerd worden binnen het plangebied zal stijgen. De overdruk natuurverweving zorgt er namelijk voor dat er binnen het plangebied natuur dient ontwikkeld en hersteld te worden. In het huidig APA zijn hierover voor het landbouwgebied geen bepalingen opgenomen en voor de zone dagrecreatie en sport geldt dat slechts 10% van deze zone uit groenvoorzieningen dient te bestaan. Door realisatie van de bestemming golf met overdruk natuurverweving kunnen bijgevolg beperkt positieve effecten (score +1) verwacht worden op de landschappelijke structuur. Ook ten opzichte van de huidige bestemming landbouw worden beperkt positieve effecten verwacht bij een nabestemming golf (score +1). o 100% Dagrecreatie De mogelijke effecten van de voorgenomen nabestemming dagrecreatie kan ten opzichte van de beschouwde referentiesituatie zowel negatief als positief zijn. Dit zal afhankelijk zijn van het feit of een ecologische inrichting van een (deel) van het gebied wordt opgelegd. De nabestemming dagrecreatie in het voorgenomen plan laat toe dat een deel van het plangebied ecologisch kan ingericht worden, echter dit wordt niet opgelegd in de voorschriften. Ten opzichte van de nabestemming dagrecreatie en sport volgens het APA (waar 10% van de oppervlakte groenvoorziening verplicht is) kunnen bijgevolg beperkt negatieve effecten (score -1) optreden. De opgelegde groenzones in het APA kunnen namelijk dusdanig ingericht worden dat ze zorgen voor een versterking van de landschappelijke structuur. Ook ten opzichte van de bestemming landbouw in de uitbreidingszones volgens het APA kunnen beperkt negatieve effecten verwacht worden (score -1). Gezien de grote oppervlakte van het plangebied kan er gesteld worden dat er bij de voorgenomen nabestemming dagrecreatie (veel) mogelijkheden zijn om groenzones af te bakenen. Er wordt aanbevolen in de stedenbouwkundige voorschriften een maximaal bouw- en verhardingspercentage op te nemen en te werken met een minimale oppervlakte groenzones (ca. 15 à 20% van het totale plangebied indien het volledige plangebied als nabestemming dagrecreatie krijgt) of ook een overdruk natuur op te nemen. o Combinatie golf en landbouw Er wordt niet verwacht dat er significant negatievere effecten zullen optreden dan in de scenario’s 100% landbouw en 100% golf. Gezien er in dit scenario ook een grote oppervlakte landbouw voorzien wordt ten opzichte van het scenario 100% golf, worden de effecten inzake landbouwstructuur positiever beoordeeld. Ten opzichte van de huidig geldende (na)bestemmingen is de oppervlakte landbouw ook groter, waardoor er geen significant tot beperkt positieve (score 0/+1) effecten worden verwacht. o Combinatie van dagrecreatie en landbouw – scenario 1 In dit scenario komen de nabestemmingen overeen met de huidig geldende (na)bestemmingen, waardoor geen effecten verwacht worden. o Combinatie van dagrecreatie en landbouw – scenario 2 In dit scenario is de oppervlakte met nabestemming dagrecreatie iets groter en de oppervlakte landbouw iets kleiner in vergelijking met de beschouwde referentiesituatie. Afhankelijk van de

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 205 van 300 specifieke invulling van de zone voor dagrecreatie, worden mogelijke effecten maximaal beperkt negatief beoordeeld (score -1).

5.7.5.2 Erfgoedwaarden

Effecten tijdens de ontginning en opvulling Het voorgenomen plan heeft gezien de onderlinge afstanden geen impact op relictzones, landschapsatlasrelicten of beschermd erfgoed. Het huidig ontginningsgebied bevat een bouwkundig relict, namelijk de Grote Mosthoeve. De hoeve blijft gevrijwaard en het perceel wordt niet opgenomen in de gewenste uitbreiding. De hoeve vormt een belangrijke getuige van het agrarische verleden van het landschap. Het gebouw heeft echter te lijden onder een aantal onoordeelkundige ingrepen die de erfgoedwaarde ervan niet ten goede gekomen zijn. Bovendien heeft de ontginning rondom deze hoeve afbreuk gemaakt aan de contextwaarde ervan. Door de uitbreiding van de ontginningsactiviteiten rondom de hoeve zal de contextwaarde verder afnemen. Het effect wordt als beperkt negatief tot negatief (score -1/-2) beoordeeld. Er wordt aanbevolen te werken met aangepaste technieken zodat de stabiliteit van de hoeve Grote Most niet in het gedrang komt. In de zeer nabije omgeving van de geplande uitbreidingszones zijn nog een aantal hoeves aangeduid als bouwkundig erfgoed. Ook hier zal de contextwaarde afnemen als gevolg van de ontginningsactiviteiten. Het effect wordt als beperkt negatief tot negatief (score -1/-2) beoordeeld. Er worden geen significante effecten verwacht op het traditioneel landschap, gezien de huidige ontginnings- en opvullingsactiviteiten gewoon verder gezet worden (score 0). De ondergrond binnen het plangebied kan beschouwd worden als bodemarchief, waar voorzichtig mee moet omgesprongen worden in functie van de potentieel archeologische waarden. Door de uitbreiding van de ontginningsactiviteiten bestaat een potentiële kans op het verstoren van archeologische waarden. Dit mede door de potentiële aanwezigheid van archeologisch erfgoed in het plangebied (zie bestaande toestand) en de omgeving. Aangezien de bodems waar nog niet ontgonnen werd grotendeels onverstoord zijn, zijn ze een potentiële bron van archeologische sporen. Een eventueel ongedocumenteerd verlies of vernietiging van het archeologisch erfgoed bij de ontginning wordt aanzienlijk negatief beoordeeld. Bij de aanlegfase van de ontginning wordt de teeltlaag tot 30 cm diep afgegraven. Hierbij kan mogelijks archeologisch erfgoed aangetast worden. Bij effectieve vondsten biedt de vigerende wetgeving een decretaal kader. De melding van archeologische toevalsvondsten is wettelijk verplicht, zie art. 5.1.4 van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013. Sinds 1 januari 2015 is het nieuwe Onroerend Erfgoeddecreet in werking getreden. Sinds 1 juni 2016 is ook het luik archeologie hiervan in werking getreden. Binnen het luik ‘archeologie’ van het nieuwe OE-decreet werden besluiten uitgewerkt voor nader onderzoek inzake archeologie (zoals de archeologienota). Uitgaande van de voorwaarden die gelden tot opmaak van een verplicht archeologisch vooronderzoek in kader van vergunningsaanvragen, valt de uitbreiding van het bedrijf Meganck-Collewaert onder de verplichting van een voorafgaand archeologisch vooronderzoek (Onroerend Erfgoeddecreet art. 5.4.1): “aanvragen waarbij de totale oppervlakte van de ingreep in de bodem 5000m² of meer beslaat”. Er worden maatregelen voorzien om het ongedocumenteerd verlies van het archeologische erfgoed te voorkomen (zie § 2.5.2 39). Er kan concluderend besloten worden dat de impact op het archeologisch erfgoed beperkt zal zijn (score -1).

39 Ten aanzien van archeologie is van belang dat voorafgaand aan de bodemverstorende activiteiten een evaluerend onderzoek zal gebeuren om archeologische waarden in kaart te brengen. Bij het aantreffen van archeologisch waardevolle resten wordt afgewogen of behoud in situ mogelijk is. Indien dit niet het geval is, dient een archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden, ten laste van de ontginner, om archeologische resten voor ongedocumenteerde vernieling te behoeden.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 206 van 300 Effecten van de nabestemming De toekomstige nabestemming dient vergeleken te worden met de huidige (na)bestemming. De huidige (na)bestemming bestaat uit landbouw of dagrecreatie en sport. Na uitvoering van het voorgenomen plan dient rekening gehouden te worden met 5 mogelijke nabestemmingen, met name landbouw, glastuinbouw, waterski, dagrecreatie en/of golf. Er worden tevens 3 scenario’s met combinaties van nabestemmingen onderzocht. o 100% landbouw Er worden ten aanzien van de relictzones, beschermd erfgoed en landschapsatlasrelicten geen significante effecten verwacht voor de nabestemming landbouw. Gezien de ondergrond door de ontginningsactiviteiten reeds volledig verstoord zal zijn, wordt ook geen bijkomend effect (score 0) op het archeologisch erfgoed verwacht. Bovendien is een herstel van het landbouwlandschap (ten opzichte van het huidig ontginningsgebied waar nu een nabestemming dagrecreatie en sport geldt) een positieve evolutie voor de contextwaarden van het bouwkundig erfgoed in en in de omgeving van het plangebied. Tot slot strookt de nabestemming landbouw met de beleidswenselijkheden van het traditioneel landschap ‘Straatdorpengebied van Lokeren’, zijnde het bewaren van de resterende open ruimte. Globaal wordt het effect van de nabestemming landbouw op de erfgoedwaarden als beperkt positief tot positief beoordeeld (score +1/+2) ten opzichte van de nabestemming dagrecreatie en sport. Ten opzichte van de huidige bestemming landbouw in de uitbreidingszones, worden geen effecten verwacht (score 0). o 100% Glastuinbouw / 100%waterski / 100% dagrecreatie / 100% golf met overdruk natuurverweving Het plangebied is globaal op voldoende afstand gelegen van de voorkomende relictzones, landschapsatlasrelicten en beschermd erfgoed. Binnen en in de onmiddellijke omgeving van het plangebied zijn wel een aantal hoeves aangeduid als bouwkundig erfgoed. Gezien de beschouwde elementen van het bouwkundig erfgoed in aansluiting met de uitbreidingszones gelegen zijn, waar momenteel de bestemming landbouw geldt, worden de mogelijke effecten door het aanduiden van deze zones als 100% nabestemming dagrecreatie en glastuinbouw beperkt negatief tot negatief (score -1/-2) beoordeeld. De contextwaarde van deze gebouwen kan namelijk aangetast worden. De overdruk natuurverweving bij de nabestemming golf en de resterende ruimte na het behoud van de waterplas bij de nabestemming waterski zal er echter voor zorgen dat dit in mindere mate het geval zal zijn, waardoor de mogelijke effecten hier beperkt negatief tot verwaarloosbaar (score -1/0) worden beoordeeld. Gezien de ondergrond door de ontginningsactiviteiten reeds volledig verstoord zal zijn, wordt geen bijkomend effect (score 0) op het archeologisch erfgoed verwacht. Volgens de beleidswenselijkheden van het traditioneel landschap dient de resterende open ruimte bewaard te blijven. Door het wijzigen van de huidige bestemming landbouw in de uitbreidingszones naar de nabestemming dagrecreatie of glastuinbouw, wordt bebouwing binnen het plangebied toegelaten, wat beperkt negatief (score -1) wordt beoordeeld. Het oprichten van bebouwing is ook al mogelijk binnen de huidige nabestemming dagrecreatie en sport, maar er wordt een maximaal te bebouwen oppervlakte opgelegd. Volgens het voorgenomen plan worden bij de mogelijke nabestemmingen dagrecreatie en glastuinbouw geen beperkingen aan de te bebouwen oppervlakte opgelegd. Hierdoor worden er binnen het huidige ontginningsgebied toch beperkt negatieve effecten verwacht ten aanzien van het traditioneel landschap (score -1). Er wordt aanbevolen in het voorgenomen RUP een maximaal bouwpercentage op te leggen voor de nabestemming dagrecreatie en glastuinbouw. Voor de nabestemming golf en waterski geldt dat er enkel gebouwen kunnen gerealiseerd worden binnen het afgebakend bouwkader. Binnen de huidige nabestemming dagrecreatie en sport is het oprichten van gebouwen momenteel ook slechts in beperkte mate mogelijk volgens het APA, waardoor geen significante effecten (score 0) ten aanzien van het traditioneel landschap worden verwacht.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 207 van 300 o Combinatie golf en landbouw Er wordt niet verwacht dat er significant negatievere effecten zullen optreden dan in de scenario’s 100% landbouw en 100% golf. Gezien er in dit scenario ook een grote oppervlakte landbouw voorzien wordt ten opzichte van het scenario 100% golf, worden de effecten inzake erfgoedwaarden positiever beoordeeld. Ten opzichte van de huidig geldende (na)bestemmingen is de oppervlakte landbouw ook groter, waardoor er geen significant tot beperkt positieve (score 0/+1) effecten worden verwacht. o Combinatie van dagrecreatie en landbouw – scenario 1 In dit scenario komen de nabestemmingen overeen met de huidig geldende (na)bestemmingen, waardoor geen effecten verwacht worden. o Combinatie van dagrecreatie en landbouw – scenario 1 In dit scenario is de oppervlakte met nabestemming dagrecreatie iets groter en de oppervlakte landbouw iets kleiner in vergelijking met de beschouwde referentiesituatie. Afhankelijk van de specifieke invulling van de zone voor dagrecreatie, worden mogelijke effecten maximaal beperkt negatief beoordeeld (score -1).

5.7.5.3 Perceptieve kenmerken en belevingswaarde

Effecten tijdens de ontginning en opvulling Door de ontginningsactiviteiten die in het plangebied zullen plaatsgrijpen (afgravingen, af- en aanvoer van gronden, aanwezigheid van graafmachines, werkzaamheden,…) en door de opgetreden wijzigingen in het landschapsbeeld en de landschapsstructuur zullen de visueel-ruimtelijke kenmerken in het studiegebied wijzigen, waardoor ook de belevingswaarde in het gebied zal verstoord worden. Deze verstoring van de landschapsbeleving zal vooral visueel zijn, maar plaatselijk ook auditief (geluid van graafmachines en transporten). Het agrarisch landschap binnen de uitbreidingszones van het plangebied zal grondig verstoord worden. Deze visuele verstoring is vooral merkbaar op microschaal, maar vanuit sommige kijkrichtingen plaatselijk ook vanaf de rand van het plangebied en vanaf de verdere omgeving (mesoschaal). Het zicht op de site vanuit de directe omgeving wordt vooral bepaald door de topografie van het terrein, waardoor steeds slechts een deel van de site zichtbaar is. Vanaf de aanpalende wegen is de site enkel goed zichtbaar vanuit de Brandstraat. Echter ook via de Moststraat, welke ten zuiden van het plangebied hoofdzakelijk als een trage weg voorkomt, zijn de lopende activiteiten goed zichtbaar. Tijdens de voorbereidende werken wordt het landschap gewijzigd door verwijderen van vegetatie, omleggen van de waterloop, inzet van machines, en dergelijke welke een tijdelijk landschapselement zullen vormen. Tijdens de exploitatie worden hoeveelheden grond tijdelijk gestockeerd, zijn machines aanwezig, worden materialen aangevoerd, zullen vrachtwagens aan- en afrijden, enz. Dit leidt tot verstoring van de perceptieve kenmerken van het landschap. Het verwijderen van vegetatie gebeurt ter hoogte van akkers en weilanden. Daar waar er alleen lage vegetatie wordt verwijderd, zal dit de openheid van het gebied niet beïnvloeden. Er dienen echter ook (delen van) bomenrijen gerooid te worden die niet binnen de verplichte beschermingsstroken vallen. Door het verlies aan opgaande elementen zullen een aantal positieve beelddragers in het projectgebied (permanent) verloren gaan. In de onmiddellijke omgeving van de te rooien bomen bevinden zich echter nog bomen die kunnen blijven bestaan (wegens hun ligging in de beschermde zone of net buiten het plangebied). De bovenstaande beschreven verstoringen maken deel uit van het bestaande sterk dynamische ontginningslandschap. Het voorgenomen plan impliceert geen nieuwe verstoring ten aanzien van de huidige situatie, veeleer een progressief opschuiven van de al aanwezige activiteit richting de uitbreidingszones. De stockagezones blijven op hun huidige locatie.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 208 van 300 Het voorgenomen plan voorziet ook de aanleg van (tijdelijke en permanente) bufferbermen. De permanente bufferbermen hebben een hoogte van 9 m en worden voorzien langs de Moststraat en verder langs de oostelijke en noordoostelijke grens (op perceel 805, 803, 792, 794, 798 en 799A (zie bijlage)). Deze bufferbermen kunnen voor een visuele barrière zorgen voor de woningen langs de Moststraat/Rietveldstraat. Ook voor de woningen langs de Brandstraat en de Ertbuerhoek betekenen deze bufferbermen een visuele barrière. Tijdens de ontginnings- en opvullingsfase zorgen deze bermen er echter ook voor dat het ontginningsgebied beter landschappelijk geïntegreerd is. De permanente bermen betekenen voor de woningen langs de Brandstraat ook dat de E17 minder zichtbaar is. De aangelegde bermen kunnen bijgevolg ook positief beoordeeld worden. Globaal worden de effecten op het landschapsbeeld tijdens de ontginnings- en opvullingsfase bijgevolg beperkt negatief tot beperkt positief beoordeeld (score -1 tot +1). Na de opvulling van de site wordt de teelaarde opnieuw over de percelen uitgespreid. De negatieve beelddragers (hopen teelaarde, stockeren van zand en aangevoerde grond, tijdelijke bermen,…) zullen hierbij verdwijnen. Het verder ontginnen en opvullen van het plangebied zal meerdere jaren in beslag nemen. Er wordt daarom aangeraden om de reeds opgevulde zones terug in te zaaien met gras, om de perceptieve kenmerken van het plangebied deels terug te herstellen.

Effecten van de nabestemming Een ontginning op zich is een ingreep die op termijn een getuige is van onze wijze van leven en handelen. Het volledig uitwissen van de ingreep in de nabestemming is dus geen doel op zich. Het herstelde ontginningslandschap zal bij voorkeur zichtbare sporen dragen van de ontginning. De wijze waarop dit gebeurt, is sterk afhankelijk van de nabestemming en de specifieke context. Mogelijkheden zijn o.m. het behouden van (een deel van) de ontginningsput als structuur (bv. voor wegenis, percelering, inrichting), het behoud van (een deel van of een verondiepte) ontginning. De toekomstige nabestemming dient vergeleken te worden met de huidige (na)bestemming. De huidige (na)bestemming bestaat uit landbouw of dagrecreatie en sport. Na uitvoering van het voorgenomen plan dient rekening gehouden te worden met 5 mogelijke nabestemmingen, met name landbouw, glastuinbouw, waterski, dagrecreatie en/of golf. Er worden tevens 3 scenario’s met combinaties van nabestemmingen onderzocht. o 100% Landbouw De nabestemming landbouw zal het oorspronkelijke uitzicht van het gebied herstellen ter hoogte van de uitbreidingspercelen. Hier wordt het effect verwaarloosbaar (score 0) beoordeeld. Ten opzichte van het huidige ontginningsgebied waar momenteel de nabestemming dagrecreatie en sport geldt, worden beperkt positieve (score +1) effecten verwacht. Bij de huidige nabestemming dagrecreatie en sport ter hoogte van het huidige ontginningsgebied is het mogelijk zichtbare sporen van de ontginning te behouden. Ook bij een nabestemming landbouw kan dit het geval zijn, vb. als een deel van de ontginningsput behouden wordt, die dan kan dienst doen als waterbekken en in tijden van droogte kan gebruikt worden voor de irrigatie van de percelen. Ten aanzien van de huidige bestemming worden bij behoud van een deel van de ontginningsput geen significant negatieve effecten verwacht (score 0).. o 100% Glastuinbouw Serres en hun aanhorigheden zullen het toekomstige landschapsbeeld negatief beïnvloeden. Een gesloten landschap bestaande uit glazen serrecomplexen heeft een grote impact op het beeld- en de belevingswaarde van een landschap. De huidige aanwezige vergezichten gaan volledig verloren. Ten noorden van het plangebied zijn reeds een aantal serres aanwezig, waardoor zichten reeds gedeeltelijk verstoord zijn vanaf de Brandstraat richting noorden. Door invulling van het plangebied volgens de nabestemming glastuinbouw zouden vergezichten richting zuiden ook belemmerd kunnen worden. Ten opzichte van de huidige nabestemming dagrecreatie en sport, waar bebouwing slechts in beperkte mate mogelijk is en minstens 10% van het plangebied een groene invulling moet krijgen, worden

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 209 van 300 mogelijke effecten negatief tot aanzienlijk negatief (score -2/-3) beoordeeld. Ten opzichte van de huidige bestemming landouw in de uitbreidingsgebieden (welke het dichtst aansluiten bij de bestaande woningen) worden eveneens negatieve tot aanzienlijk negatieve (score -2/-3) effecten verwacht. Er dient een degelijk inrichtingsplan opgemaakt te worden indien de volledige site als nabestemming glastuinbouw zou krijgen, waarbij de negatieve effecten van nieuwe gebouwen gebufferd worden ten aanzien van de aanwezige woningen in de nabije omgeving. o 100% Golf met overdruk natuurverweving Er kunnen positieve (+1 tot +2) effecten verwacht worden op het landschapsbeeld ten opzichte van de huidige nabestemming dagrecreatie en sport volgens het APA omwille van de overdruk natuurverweving. Echter, de omvang van het effect is sterk afhankelijk van de hypothetische invulling van het gebied volgens het APA, gezien dit zowel een invulling met een sterk natuurlijk karakter kan zijn als een invulling waarbij enkel de opgelegde 10% van de oppervlakte als groene oppervlakte ingericht wordt. Ten opzichte van de huidige bestemming landbouw in het uitbreidingsgebied worden geen significante (score 0) effecten op het landschapsbeeld verwacht. Er wordt aanbevolen om een aantal zichtbare sporen van de huidige ontginning te behouden en bij een zone voor parkeren voldoende aandacht te hebben voor een landschappelijke integratie. o 100% waterski Er kunnen positieve (+1 tot +2) effecten verwacht worden op het landschapsbeeld ten opzichte van de huidige nabestemming dagrecreatie en sport volgens het APA gezien het feit dat een vrij ruime waterplas wordt behouden, bijkomende infrastructuur beperkt wordt en de rest van het gebied natuurlijk zal ingericht worden. Ten opzichte van de huidige bestemming landbouw in het uitbreidingsgebied worden geen significante effecten (score 0) op het landschapsbeeld verwacht. Inplanting van een kabelwaterski zal een eerder negatieve impact hebben op de beeldwaarde van het landschap. De kabelwaterski betreft een aantal masten, een startponton, bijkomende pontons, … De aanleg van een aantal infrastructurele elementen kan een negatief effect veroorzaken op het landschapsbeeld. Echter ten opzichte van de huidige (na)bestemmingen worden verwaarloosbare tot beperkt negatieve (0 tot -1) effecten verwacht. Er wordt aanbevolen om bij een zone voor parkeren voldoende aandacht te hebben voor een landschappelijke integratie. o 100% Dagrecreatie De mogelijke effecten ten opzichte van de huidige nabestemming dagrecreatie en sport volgens het APA zullen te verwaarlozen zijn. De mogelijke effecten ten aanzien van de huidige bestemming landbouw (in de uitbreidingszones) volgens het APA zijn afhankelijk van de uiteindelijke inrichting van het gebied en of er vb. al dan niet aandacht besteed wordt aan (toekomstig) bestaande zichtrelaties. Het voorgenomen plan legt voor de voorgenomen bestemmingen dagrecreatie geen bepalingen op inzake het beperken van negatieve effecten op de perceptieve kenmerken en belevingswaarde. De vergunningverlenende instantie kan bijkomende informatie opvragen en bijkomende maatregelen opleggen met betrekking tot deze aspecten indien nodig. Er wordt aanbevolen om een aantal zichtbare sporen van de huidige ontginning te behouden. o Combinatie golf en landbouw Er wordt niet verwacht dat er significant negatievere effecten zullen optreden dan in de scenario’s 100% landbouw en 100% golf. Gezien er in dit scenario ook een grote oppervlakte landbouw voorzien wordt ten opzichte van het scenario 100% golf, worden de effecten inzake landschapsbeleving negatiever beoordeeld. Ten opzichte van de huidig geldende (na)bestemmingen is de oppervlakte landbouw ook groter, waardoor er geen significant tot beperkt positieve (0/+1) effecten worden verwacht. o Combinatie van dagrecreatie en landbouw – scenario 1 In dit scenario komen de nabestemmingen overeen met de huidig geldende (na)bestemmingen, waardoor geen effecten verwacht worden.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 210 van 300 o Combinatie van dagrecreatie en landbouw – scenario 2 In dit scenario is de oppervlakte met nabestemming dagrecreatie iets groter en de oppervlakte landbouw iets kleiner in vergelijking met de beschouwde referentiesituatie. Afhankelijk van de specifieke invulling van de zone voor dagrecreatie, worden mogelijke effecten maximaal beperkt negatief beoordeeld (score -1). 5.7.6 Conclusies Het verwijderen van opgaande groenelementen tijdens de ontginningsfase binnen het plangebied wordt beperkt negatief beoordeeld inzake landschapsstructuur. De aanwezige waterplas zal na ontginning en volledige opvulling verdwenen zijn, wat ook beperkt negatief wordt beoordeeld. De aan te leggen bermen worden omwille van de grootte (hoogte) beperkt negatief tot negatief (-1/-2) beoordeeld. Door de voorgenomen uitbreiding van de zandontginning ontstaat verder een afname van de continuïteit van het landbouwgebied, wat eveneens beperkt negatief wordt beoordeeld. De aan te leggen bermen worden omwille van de hoogte beperkt negatief tot negatief beoordeeld. De contextwaarde van het bouwkundig relict “Grote Mosthoeve” binnen het plangebied zal verder afnemen door de uitbreiding van de ontginningsactiviteiten, evenals de contextwaarde van de hoeves nabij het plangebied die ook aangeduid zijn als bouwkundig erfgoed. Vooraf aan de activiteiten zal een evaluerend onderzoek gebeuren om archeologische waarden in kaart te brengen. Bij het aantreffen van archeologisch waardevolle resten wordt afgewogen of behoud in situ mogelijk is. Indien dit niet het geval is, dient een archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden, ten laste van de ontginner, om archeologische resten voor ongedocumenteerde vernieling te behoeden. De mogelijke verstoringen van de perceptieve kenmerken en de belevingswaarde maken deel uit van het bestaande sterk dynamische ontginningslandschap. Het voorgenomen plan impliceert geen nieuwe verstoring ten aanzien van de huidige situatie, veeleer een progressief opschuiven van de al aanwezige activiteit richting de uitbreidingszones. De aanleg van de geplande bufferbermen zorgen enerzijds voor een visuele barrière, anderzijds zorgen ze er ook voor dat het ontginningsgebied beter landschappelijk geïntegreerd is.

Gezien de ondergrond door de ontginningsactiviteiten reeds volledig verstoord zal zijn, worden in de nabestemming geen bijkomende effecten op het archeologisch erfgoed verwacht. De voorgenomen nabestemming landbouw zal zorgen voor een versterking van de relaties met de omliggende landbouwpercelen, wat inzake landschapsstructuur beperkt positief beoordeeld wordt. Een herstel van het landbouwlandschap bij de nabestemming landbouw (ten opzichte van het deel waar nu een nabestemming dagrecreatie en sport geldt) is een positieve evolutie voor de contextwaarden van het bouwkundig erfgoed in en in de omgeving van het plangebied. Door het wijzigen van de huidige bestemming landbouw in de uitbreidingszones naar de nabestemming dagrecreatie of golf, wordt bebouwing binnen het plangebied toegelaten, wat in strijd is met de beleidswenselijkheden van het traditioneel landschap. Gezien het oprichten van bebouwing ook al mogelijk is binnen de huidige nabestemming dagrecreatie en sport, worden er in het huidige ontginningsgebied geen aanzienlijke effecten verwacht. De contextwaarde van het bouwkundig erfgoed zal aangetast worden door het wijzigen van de (na)bestemming in de uitbreidingszones naar dagrecreatie. Bij golf zal dit wellicht minder het geval zijn vanwege de overdruk natuur. De nabestemming landbouw zal het oorspronkelijke uitzicht van het gebied herstellen ter hoogte van de uitbreidingspercelen. Indien het plangebied volledig als nabestemming landbouw krijgt is er ruimte voor het behoud van zichtbare sporen van de ontginning, mits het behouden van een deel van de ontginningsvijver. Bij de nabestemming waterski zal het plangebied een eerder natuurlijke invulling krijgen, wat positief beoordeeld wordt inzake landschapsstructuur. Mogelijke effecten op de contextwaarde van nabijgelegen bouwkundig erfgoed wordt verwaarloosbaar tot beperkt negatief beoordeeld. Mogelijke

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 211 van 300 effecten ten aanzien van perceptieve kenmerken en belevingswaarde worden positief beoordeeld ten aanzien van de geldende bestemmingen. Bij een invulling van het gebied bij een nabestemming glastuinbouw kan het landschap nagenoeg volledig wijzigen in een ‘glaslandschap’, wat ten aanzien van de huidige nabestemming dagrecreatie en sport beperkt negatief en ten opzichte van de bestemming landbouw negatief (-2) beoordeeld wordt inzake landschapsstructuur. Mogelijke wijziging van de contextwaarde van het nabijgelegen bouwkundig erfgoed wordt beperkt negatief tot negatief (-1/-2) beoordeeld. Bijkomende grootschalige bebouwing is in strijd met de beleidswenselijkheden van het traditioneel landschap. Serres en hun aanhorigheden zullen het landschapsbeeld negatief tot aanzienlijk negatief (-2/-3) beïnvloeden ten opzichte van de huidig geldende nabestemmingen. De mogelijke effecten van de nabestemming dagrecreatie wordt wegens het ontbreken van een vooropgestelde minimale oppervlakte groenzones beperkt negatief beoordeeld inzake landschapsstructuur. De overdruk natuurverweving bij de nabestemming golf zorgt ervoor dat er beperkt positieve effecten kunnen verwacht worden inzake landschapsstructuur. Door de voorgenomen nabestemming dagrecreatie kan de contextwaarde van het bouwkundig erfgoed in en in de omgeving van het plangebied aangetast worden. De overdruk natuurverweving zorgt ervoor dat dit bij de nabestemming golf in mindere mate het geval zal zijn. Gezien er in de voorschriften van de voorgenomen nabestemming dagrecreatie geen bepalingen worden opgenomen ter beperking van negatieve effecten op de perceptieve kenmerken, kunnen beperkt negatieve effecten optreden ten opzichte van de bestemming landbouw volgens het APA in de uitbreidingszones. Er kunnen bij de nabestemming golf positieve effecten verwacht worden op het landschapsbeeld ten opzichte van de huidige nabestemming dagrecreatie en sport volgens het APA omwille van de overdruk natuurverweving.

Algemeen kan gesteld worden dat het voorgenomen plan en ook de verschillende mogelijke onderzochte nabestemmingen haalbaar zijn vanuit de discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie. Voor de combinatie van nabestemmingen dagrecreatie en landbouw (scenario 1) komen de nabestemmingen overeen met de huidige (na)bestemmingen waardoor geen significante effecten verwacht worden. Echter, in de geplande nabestemming dagrecreatie wordt geen groenzone opgelegd. Ook voor de andere 2 combinatiescenario’s worden geen andere effecten verwacht dan de eerder besproken effecten. 5.7.7 Milderende maatregelen Vanuit de discipline Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie worden geen specifieke milderende maatregelen voorgesteld voor de mogelijke effecten tijdens de ontginnings- en opvullingsfase en voor de mogelijke nabestemmingen landbouw, waterski, dagrecreatie en golf. Voor de mogelijke nabestemming glastuinbouw worden volgende milderende maatregelen voorgesteld: • Inrichtingsplannen laten inpassen in landschap. • Afhankelijk van waar de serres precies komen te liggen, moeten nieuwe buffers worden aangelegd. • Inzake perceptieve kenmerken is het van belang om de serres, maar ook de foliebassins, t.h.v. de receptoren (woningen, recreanten) visueel te bufferen.

5.7.8 Aanbevelingen ter optimalisatie van het voorgenomen plan

5.7.8.1 Aanbevelingen op GRUP niveau o Het verder ontginnen en opvullen van het plangebied zal meerdere jaren in beslag nemen. Er wordt daarom aangeraden om de reeds opgevulde zones terug in te zaaien met gras, om de landschapsecologische en perceptieve kenmerken van het plangebied deels terug te herstellen.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 212 van 300 o Gezien de grote oppervlakte van het plangebied kan er gesteld worden dat er bij de nabestemming dagrecreatie (veel) mogelijkheden zijn om groenzones af te bakenen. Er wordt aanbevolen een maximaal bouw- en verhardingspercentage op te leggen en te werken met een minimale oppervlakte groenzones (ca. 15 à 20% van het totale plangebied indien het volledige plangebied als nabestemming dagrecreatie of glastuinbouw krijgt) of een overdruk natuur op te leggen. o Volgens de beleidswenselijkheden van het traditioneel landschap dient de resterende open ruimte bewaard te blijven. Door het wijzigen van de huidige bestemming landbouw in de uitbreidingszones naar de nabestemming dagrecreatie en glastuinbouw, wordt bebouwing binnen het plangebied toegelaten. Er wordt aanbevolen in het voorgenomen RUP een maximaal bouwpercentage op te leggen (max. 85% van het totale plangebied). o Indien een zone voor parkeren wordt afgebakend in de nabestemming dagrecreatie, golf of waterski, wordt aanbevolen om in de stedenbouwkundige voorschriften op te nemen dat er binnen deze zone voldoende aandacht moet zijn voor landschappelijke integratie oa. door groenvoorzieningen binnen en/of op de rand van deze parking. o De Grote Mosthoeve integreren bij de inrichting van het gebied bij de nabestemming glastuinbouw, waterski, dagrecreatie of golf. o aanplant van KLE’s tussen de perceelsgrenzen bij een nabestemming landbouw o Er wordt aanbevolen om zowel in de nabestemming landbouw, dagrecreatie als golf een aantal zichtbare sporen van de huidige ontginning te behouden.

5.7.8.2 Aanbevelingen op project- of vergunningenniveau o Het verlegde traject van de Mostbeek opnieuw voorzien van beekbegeleidende (houtige) beplanting die streekeigen is en aansluit op de kenmerken van de overige delen van de Mostbeek; o Aangepaste technieken toepassen zodat de stabiliteit van de hoeve Grote Most niet in het gedrang komt. o Bij de voorgenomen bestemming dagrecreatie dienen de nodige maatregelen ter beperking en voorkoming van negatieve effecten op de perceptieve kenmerken en belevingswaarde genomen te worden. De vergunningverlenende instantie kan bijkomende informatie opvragen en bijkomende maatregelen opleggen met betrekking tot deze aspecten indien nodig. o Hoewel de leesbaarheid en identiteit van het landschap binnen het plangebied zelf sterk verstoord zal worden bij de nabestemming glastuinbouw, kan door te werken met aanplantingen van groen in de (ruimere) omgeving van het plangebied net de landschapsopbouw versterkt worden. Het is in dit opzicht raadzaam om de landschappelijke inkleding te verbinden aan de vergunningsvoorwaarden voor realisatie van een serrecomplex, waarbij niet alleen binnen het plangebied, maar ook buiten het plangebied, maatregelen in functie van landschappelijke integratie mogelijk zijn. o

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 213 van 300 5.8 Mens - ruimtelijke aspecten, hinderaspecten en gezondheid 5.8.1 Afbakening van het studiegebied Inzake ruimtelijke en functionele aspecten beperkt het studiegebied zich tot het voorgenomen plan en de directe omgeving. Wat betreft hinderaspecten wordt het studiegebied uitgebreid tot de nog relevante zone waar zich effecten voor de mens kunnen voordoen (bv. door geluidshinder, significante invloed op luchtkwaliteit, visuele beïnvloeding, …). Deze uitbreiding van het studiegebied zal dus deels het gevolg zijn van de resultaten van de effectbepalingen voor de andere disciplines. 5.8.2 Juridische en beleidsmatige context Voor de discipline Mens – ruimtelijke aspecten, hinder en gezondheid is als beleidsmatige context, naast de bestemmingsplannen en het RUP-voornemen zelf, tevens het RSV van belang. De herbevestiging van de agrarische gebieden (HAG) is eveneens een randvoorwaarde. Echter, de herbevestiging heeft enkel betrekking op die percelen die een agrarische bestemming hebben. Percelen die binnen de perimeter vallen maar die geen agrarische bestemming hebben, behouden hun bestemming. Gezien het huidige ontginningsgebied geen agrarische bestemming heeft volgens het APA, is het HAG hier dan ook niet van toepassing.

5.8.3 Methodologie

5.8.3.1 Methodiek beschrijving bestaande situatie In deze discipline worden m.b.t. de bestaande toestand volgende aspecten beschouwd:

• bestemming: compatibiliteit van de bestaande functies met de geldende juridische bestemmingen en de beleidsvisie(s); • gebruikswaarde: aanwezige economische functies; het functioneren van de activiteiten in en rond het voorgenomen plan; • leefbaarheid en woonkwaliteit: bewoning; tewerkstelling en voorzieningen; actuele omgevingskwaliteit (geluidskwaliteit, luchtkwaliteit, visuele verblijfskwaliteit, veiligheid voor overstromen), deels af te leiden uit de hoofdstukken geluid, lucht en water.

Alle aspecten die rechtstreeks met het verkeer te maken hebben (bereikbaarheid, verkeersveiligheid, doorstroming) komen aan bod bij de discipline Mens-mobiliteit. Geluidshinder en luchthinder komt aan bod in de respectievelijke disciplines. De beeld- en belevingswaarde (perceptieve kenmerken) wordt behandeld in de discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie. Onder mens worden de relevante hinderaspecten samengevat en getoetst aan aantallen waar mogelijk.

5.8.3.2 Methodiek effectvoorspelling en –beoordeling De discipline mens-ruimtelijke aspecten en hinder omvat de effecten van de aanwezigheid en de werking van het voorgenomen plan op het wonen, het werken en de recreatie in de omgeving. Dikwijls hebben dergelijke effecten een sociaal-economisch karakter. Voorts worden ook de effecten beschouwd van geluidshinder en pollutie op de gezondheid van de mens. Beoordelingscriteria met betrekking tot de discipline mens kunnen nooit volledig uit kwantitatieve grootheden bestaan door de complexiteit en het holistisch karakter van het studieobject. De beoordeling in de verschillende effectengroepen zal daarom enerzijds steunen op objectieve criteriawaarden en anderzijds steunen op onderzoek met betrekking tot invloed op omgevingsfactoren, perceptie en gedrag.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 214 van 300 Ook de functionele aspecten die betrekking hebben op de invloed van de gewijzigde infrastructuur op het ruimtelijk functioneren, op de relaties tussen de verschillende functies en mate waarin ontwikkelingsmogelijkheden gecreëerd of ontnomen worden komen aan bod. Het aspect hinder vertoont grote interacties met de disciplines geluid en lucht. In de discipline mens ligt de focus op de effecten op de gezondheid van de mens, waarbij de bewoningsdichtheid een belangrijke factor is. Visuele beleving wordt deels besproken onder landschap. Tabel 5-32: Beoordelingscriteria en significantiekader discipline mens, ruimtelijke aspecten en hinder

Effecten Criterium Methodiek Significantiekader

Bestemmingen, Verandering in gebruiks- Kwalitatieve Mate van verandering gebruikswaarden en en belevingswaarde van vergelijking van de van de gebruikswaarde functies het plangebied en de bestaande toestand en belevingswaarde omgeving met de toestand tijdens de uitvoeringsfase van het plan

Effecten t.g.v. Hiervoor wordt deels Kwalitatieve Mate van visuele impact, gewijzigde visuele verwezen naar discipline beschrijving van de mate waarin de beleving Landschap wijzigingen in de waarnemings- en (belevingswaarde) Linken met de randen omgeving die leiden tot waarderingskenmerken van het plangebied en een visuele impact + worden beïnvloed het centrum beschrijving hoe Effectenbepaling o.b.v. hierdoor de expert judgement belevingswaarden kunnen wijzigen Lichtpollutie kan onder de esthetische kwaliteit vallen Leefbaarheid, Effect op woningaanbod, Kwalitatieve Omvang van sociale en woonkwaliteit en tewerkstelling en beschrijving economische effecten gezondheid voorzieningenniveau Kwantitatieve afweging Effecten van geluid en Hinderbeleving in aanleg- van immissieniveaus lucht op omwonenden. en exploitatiefase (aan te leveren vanuit Aantal gehinderden (bij Gezondheidseffecten disciplines geluid en benadering). door geluids- lucht) /luchtemissies Aangezien het om een milieubeoordeling op planniveau gaat, zullen weinig of geen concrete cijfers beschikbaar zijn en gebeurt de effectbeoordeling op kwalitatieve wijze d.m.v. expert judgement. De richtlijnenboeken voor de disciplines mens – ruimtelijke aspecten en mens – gezondheid vermelden geen eenduidige significantiekaders. M.b.t. het aspect geluidshinder is wel kwantificering mogelijk (inschatting aantal sterk gehinderden en slaapverstoorden), maar ook hiervoor bestaat vooralsnog geen eenduidig significantiekader. M.b.t. veiligheid kan verwezen worden naar de RVR-regelgeving (bestaande/nieuwe Seveso-inrichtingen vs. kwetsbare functies).

5.8.4 Bestaande toestand

5.8.4.1 Bestemmingen, gebruikswaarde en functies Kaart 8: Mens Voor de bestaande toestand (zie § 2.5.1) en de bestaande juridische toestand (§ 3.4) wordt verwezen naar eerdere hoofdstukken. De grootste oppervlakte van het plangebied wordt ingenomen door de huidige bedrijfsactiviteiten en door de ontginningsvijver. De gewenste uitbreidingen zijn ingenomen door landbouwpercelen. Gezien ondertussen reeds een vergunning werd bekomen voor de uitbreidingspercelen op korte termijn, werd reeds aangevangen met de ontginning op korte termijn in het noorden.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 215 van 300 Grenzend aan zowel het bestaande ontginningsgebied als aan de gewenste uitbreidingszones komen woningen voor. Langs de Brandstraat komen nog een beperkt aantal tuinbouwbedrijven voor. De Moststraat is de straat waarlangs het transport naar en van de huidige zandwinning verloopt.

Wonen Het plangebied grenst in het noorden aan de Brandstraat. Langs deze straat zijn de toezichterswoning van de NV Meganck-Collewaert en een beperkt aantal andere woningen gesitueerd. Het betreft een 7-tal alleenstaande woningen aanpalend aan het huidige zandwinningsgebied in het uiterste noorden. Ter hoogte van deze huizenrij is een bufferberm aanwezig met een hoogte van ca. 5 m. Langsheen de Ertbuerhoek, ca. 300 m ten noordoosten van het ontginningsgebied situeren zich eveneens een aantal woningen. Ten westen van de huidige ontginning en grenzend aan de gewenste ontginning op lange termijn bevindt zich de Reigerstraat. Verschillende eengezinswoningen of halfopen bebouwing en een landbouwbedrijf (rundvee en aardbeienteelt) zijn in deze straat gelegen. In de Moststraat zijn twee hoeves, waaronder de Grote Mosthoeve in eigendom van Meganck- Collewaert gelegen. De andere hoeve is nog steeds in landbouwgebruik. Een restaurant langs deze straat grenst onmiddellijk aan het plangebied.

Landbouw In de Brandstraat zijn een aantal tuinbouwbedrijven gelegen. In de omliggende straten zijn bovendien verschillende landbouwbedrijven gelegen. In de ruime omgeving van het plangebied is landbouw het dominante grondgebruik. In de onmiddellijke nabijheid van het plangebied betreft het voornamelijk akkerteelt, maar ook weilanden. In de omgeving van Lochristi is serreteelt van groot belang. Volgens de landbouwtyperingskaart betreft zowel het plangebied als de omgeving ervan een gebied met hoge waardering. Daarentegen stelt de studie van Ecolas (2002) op basis van lithologische kenmerken dat “de zandgronden worden globaal aanzien als arme gronden voor landbouwdoeleinden. Variatie hierin treden op afhankelijk van het humusgehalte en de waterhuishouding. Wat de nog watervrije oppervlaktes in de ontginningszone betreft, kunnen de beste gronden gevonden worden in het westen, terwijl de podzolstructuren zich voornamelijk in het oosten bevinden”. De percelen voor de gewenste uitbreiding (zowel KT als LT) zijn nagenoeg volledig in landbouwgebruik. De percelen op korte termijn zijn eigendom van het bedrijf Meganck. Hier wordt sedert meer dan 10 jaar een landbouwgebruik bij gedoog gratis toegestaan aan 2 landbouwers, met de bedoeling om de percelen beschikbaar te houden voor ontginning zodra als mogelijk en in afwachting daarvan de percelen vrij te houden van onkruid. Volgens de perceelsaangifte waren de percelen in 2013 in gebruik voor maïs, groenten, kruiden en sierplanten, grasland, fruit en noten en landbouwinfrastructuur. Volgens de landbouwimpactstudie (op basis van gegevens van 2012) is de gebruikswaarde van de percelen zowel op korte als lange termijn hoofdzakelijk hoog (zie Figuur 5-27 en Figuur 5-28). Twee percelen in de uitbreidingszone op lange termijn hebben een zeer hoge gebruikswaarde. Het betreft twee huiskavels die de landbouwer nu gebruikt om aardbeien te telen, maar die ook als huiskavel voor zijn rundvee kan gebruikt worden. Deze twee percelen zijn in eigendom van de aardbeikweker / rundveehouder.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 216 van 300 Figuur 5-27: Landbouwgebruikswaardekaart op korte termijn (Bron: LIS - gegevens uit 2012)

Figuur 5-28: Landbouwgebruikswaardekaart op lange termijn (Bron: LIS - gegevens uit 2012) Daarnaast is het volledige plangebied (inclusief de huidige ontginning) opgenomen in het herbevestigd agrarisch gebied (HAG) ‘Landbouwgebied tussen Gent en Lokeren regio Waasland, deelruimte 1 Vlaamse Vallei’. Aan deze zone worden volgende acties gekoppeld: - Bevestigen van de agrarische bestemming op de gewestplannen voor de aaneengesloten landbouwgebieden. - Verder onderzoek in functie van het eventueel afbakenen van concentratiezones voor glastuinbouw in de regio Zaffelare, Lochristi, Destelbergen. - Conform de omzendbrief RO 2010/01 zijn provinciale en gemeentelijke initiatieven rond de uitwerking voor het behoud en de bescherming van kleine landschaps-, natuur- en boselementen mogelijk.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 217 van 300 Echter, de herbevestiging heeft enkel betrekking op die percelen die een agrarische bestemming hebben. Percelen die binnen de perimeter vallen maar die geen agrarische bestemming hebben, behouden hun bestemming. Gezien het huidige ontginningsgebied geen agrarische bestemming heeft volgens het APA, is het HAG hier dan ook niet van toepassing.

Bedrijven / handel / horeca In de Moststraat bevindt zich een restaurant.

5.8.4.2 Belevingswaarde Voor een beschrijving van de huidige belevingswaarde van het gebied wordt verwezen naar de discipline landschap (zie § 5.7.5.3).

5.8.4.3 Leefbaarheid en veiligheid Uit de discipline Lucht (zie § 5.5.4) blijkt dat de luchtkwaliteit in het plangebied gewoon tot vrij goed is. De grenswaarden worden voor geen enkele parameter overschreden. Uit de discipline Geluid (zie § 5.4.4) blijkt dat het huidige omgevingsgeluid in en rondom het plangebied vrij hoog is en hoofdzakelijk wordt bepaald door het verkeer op de E17 en de Dendermondsesteenweg (N445). De activiteiten van de ontginning zelf bepalen deels ook mee het omgevingsgeluid maar door de huidige ligging van de zandzuiger is dit eerder beperkt. De motor van de zandzuiger werd in 2012 ook vervangen door een geluidsarmer type. De geluidsemissie van de zandzuiger wordt verder in document behandeld. Het geluid van de verwerkingsinstallaties, transportbanden en verkeer wordt overstemd door het wegverkeersgeluid van de E17. Binnen de 2 km rondom het plangebied bevinden zich geen Seveso-bedrijven. Het dichtstbijzijnde Seveso-bedrijf bevindt zich 5 km ten zuiden. Voor de effecten van het verkeer op de leefbaarheid en de veiligheid wordt verwezen naar de discipline Mens – mobiliteit (zie § 5.3.5). Er werden klachten opgevraagd bij de milieudienst van de gemeente Lochristi en bij de Milieu- inspectie van Oost-Vlaanderen. Door de gemeente werd aangegeven dat er geen recente klachten bekend zijn inzake de betreffende zandwinning. Wel werd er tijdens een infovergadering tijdens het openbaar onderzoek over de meest recente milieuvergunningsaanvraag aangegeven dat sommige chauffeurs de laadklep van hun vrachtwagen luid laten dichtklappen. Verder werd in een bezwaarschrift tijdens het openbaar onderzoek aandacht gevraagd voor een “betere beheersing van lawaai- en stofhinder” en een “striktere naleving van de werkuren”

5.8.5 Geplande toestand

5.8.5.1 Bestemmingen, gebruikswaarde en functies Door uitvoering van het voorgenomen plan krijgt het volledige plangebied de bestemming ‘ontginningsgebied’ met nabestemming ‘landbouw’ of ‘dagrecreatie’ of ‘golf met overdruk natuurverweving’ of ‘glastuinbouw’ of ‘waterski’ of een combinatie van één of meerdere van deze bestemmingen.

Effecten tijdens de ontginning en opvulling Bestemming De herbevestiging van het ontginningsgebied en de gewenste uitbreiding is conform het Gemeentelijk Ruimtelijke Structuurplan (GRS) Lochristi. Het plangebied wordt gekenmerkt door een hoge landbouwwaardering, en ligt in herbevestigd agrarisch gebied. In de omzendbrief RO/2010/01 wordt gesteld dat “De Vlaamse Regering stelt dat binnen deze gebieden – gezien de herbevestiging van de agrarische gebieden deel uit maakt van de

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 218 van 300 uitvoering van de bindende bepalingen van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen – gemeentelijke en provinciale planningsinitiatieven geen betekenisvolle afbreuk mogen doen aan de ruimtelijk- functionele samenhang van de agrarische macrostructuur. Bij de beoordeling van de aanvragen voor stedenbouwkundige vergunningen voor niet-agrarische functies in deze gebieden moet bij de advisering en besluitvorming echter wel voldoende terughoudend opgetreden worden, teneinde een aantasting van de ruimtelijk- functionele samenhang van de agrarische structuur te vermijden. Om die reden zal, binnen de beoordelingsgronden voorzien in artikel 4.3.1 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, de functionele inpasbaarheid ten aanzien van de hoofdfunctie landbouw een bijzonder aandachtspunt zijn”. Als algemeen uitgangspunt geldt dat in de mate van het mogelijke en bij voorkeur binnen eenzelfde planningsinitiatief (het RUP), de nodige acties worden ondernomen om het planologisch evenwicht te herstellen. Het verlies van 15ha agrarisch gebied ter hoogte van de uitbreidingszones wordt, rekening houdend met de ligging in herbevestigd agrarisch gebied, maar ook met de geïsoleerde ligging ten opzichte van het ruimere landbouwgebied en de arme landbouwgronden, beoordeeld als beperkt negatief tot negatief (score -1/-2). Gebruikswaarde en functies Bedrijven / handel / horeca Om te voldoen aan de bestaande en toekomstige nood aan zand, is het belangrijk dat er voldoende grondstof gedolven wordt. In de omgeving van het plangebied is de afbouw van de zandontginning ’t Vliegveld Lochristi voorzien in de periode 2010-2018. Dit zorgt ervoor dat het belang van de overige zandontginningen en eventueel nieuwe zandontginningslocaties nog prominenter naar voren komt. Ter hoogte van de uitbreidingszones zal een nieuwe functie gecreëerd worden door uitvoering van het voorgenomen plan, met name zandontginning. Deze nieuwe functie sluit aan op en impliceert een verderzetting van de bestaande zandontginningsactiviteit Meganck-Collewaert. Ook sluit deze ontwikkeling aan op beleidsmatige doelstellingen, onder meer uit het GRS Lochristi en het voorontwerp-BOD Zanden van Oost-Vlaanderen. Het voorgenomen plan betekent bijgevolg het behoud van de ontginning van een grondstof waarvoor een belangrijke behoefte bestaat. Het effect in functie van grondstofvoorziening wordt positief beoordeeld. Door uitvoering van het voorgenomen RUP kan het bedrijf bovendien haar activiteiten op korte en lange termijn realiseren, wat dan ook positief tot aanzienlijk positief (score +2/+3) beoordeeld wordt. Wonen Tegenover de woonfunctie in de omgeving van het plangebied worden geen significante effecten (score 0) verwacht, niet op korte termijn en niet op lange termijn. Landbouw De ontginning, die diepe ontgravingen met zich meebrengt, gaat gepaard met een (tijdelijk) verlies van landbouwareaal en dus de landbouwfunctie van het gebied. In de effectbespreking wordt een onderscheid gemaakt tussen enerzijds het effect van de ontginning op de landbouwfunctie in het algemeen en anderzijds de impact op de individuele landbouwer. Wat het effect op de landbouwfunctie in het algemeen kan gesteld worden dat het gebied door wegenis en woningen min of meer geïsoleerd ligt ten opzichte van het ruimere landbouwgebied. Bovendien betreft het plangebied vrij arme gronden voor landbouwdoeleinden. Tenslotte zijn de percelen welke aangeduid worden als te ontginnen op korte termijn reeds geruime tijd in eigendom van Meganck- Collewaert, werden ze pachtvrij aangekocht en worden ze, in afwachting van eventuele ontginning, in gebruik gegeven aan diverse landbouwers waardoor ze een wisselend gebruik kennen. De percelen welke op lange termijn zouden ontgonnen worden, zijn nog niet allen in eigendom van het bedrijf Meganck. Het verlies van 15ha agrarisch gebied (KT + LT) wordt, rekening houdend met de ligging in herbevestigd agrarisch gebied, maar ook met de geïsoleerde ligging ten opzichte van het ruimere landbouwgebied en de arme landbouwgronden, beoordeeld als beperkt negatief tot negatief (score -1/-2).

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 219 van 300 Om het effect op de individuele landbouwer te bepalen werd onder andere gebruik gemaakt van een landbouwimpactstudie (LIS). Op basis van de landbouwstructuur en de landbouwgebruikswaarde kaart werden in het LIS (2015 – op basis van gegevens van 2012) landbouwimpactkaarten opgesteld. De landbouwstructuur en de landbouwwaarde bepalen samen de landbouwimpact op de geregistreerde landbouwgebruikspercelen. Uit de landbouwimpactkaart blijkt dat in de zone voor uitbreiding op korte termijn percelen gelegen zijn met hoge impact (10,3 ha) en zeer hoge impact (0,05 ha). In de uitbreidingszone op lange termijn betreft het percelen met matige impact (1,53 ha), hoge impact (1,92 ha) en twee percelen met zeer hoge impact (4,92 ha). Op de zuidelijke percelen met een zeer hoge impact worden momenteel aardbeien geteeld op huiskavels. Deze huiskavels worden door de betreffende landbouwer ook soms gebruikt voor zijn rundvee. Inname van die percelen betekent voor de landbouwer een groot verlies. Hij heeft bij voorkeur percelen dichtbij zijn bedrijf nodig om aardbeien te kweken en voor zijn rundvee, daarenboven blijven de aardbeiplanten meestal enkele jaren staan op hetzelfde perceel. Op de noordelijke percelen met een zeer hoge impact stonden op het moment van het terreinbezoek (najaar 2015) bloemen.

Figuur 5-29: Landbouwimpactkaart voor ontginning op korte termijn (Bron: LIS, 2015 – gegevens van 2012)

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 220 van 300 Figuur 5-30: Landbouwimpactkaart voor ontginning op lange termijn (Bron: LIS, 2015 – gegevens van 2012) Rekening houdend met de aanwezige vijver en de verplichte beschermingsstroken, zullen de ontginningsactiviteiten in de toekomst ca. 15 ha grond in beslag nemen. Door het gefaseerd werken wordt echter niet de volledige 15 ha tegelijkertijd ingenomen. De percelen die op korte termijn te ontginnen zijn, zijn volgens de LIS in gebruik door 3 verschillende landbouwers. De percelen die op lange termijn te ontginnen zijn, zijn volgens de LIS in gebruik door 6 verschillende landbouwers. Mogelijk en waarschijnlijk zijn dit dezelfde landbouwers die ook op korte termijn betrokken zijn. Tijdens de ontginning zullen deze landbouwers een deel van hun landareaal verliezen. Volgens de LIS zijn er binnen het uitbreidingsgebied geen landbouwers gelegen die sterk betrokken zijn. Alle percelen van een bedrijf krijgen de aanduiding sterk betrokken als 20% of meer van het bedrijfsareaal gelegen is binnen het studiegebied of als de leefbaarheid verbonden is met het bedrijfsareaal gelegen in het studiegebied. Door het Departement Landbouw en Visserij wordt opgemerkt dat ook de inname van een huiskavel de leefbaarheid van een bedrijf in het gedrang kan brengen. Uit deze informatie kan bijgevolg in eerste instantie afgeleid worden dat het voorgenomen plan voor de betrokken landbouwers een beperkt negatieve tot aanzienlijk negatieve (score -1 tot -3) (aardbeienkweker - rundveehouder) impact zal veroorzaken op de leefbaarheid van hun landbouwbedrijf. Deze beoordeling is echter gebaseerd rekening houdende met een areaalverlies van het volledige plangebied op hetzelfde moment. Zoals reeds eerder vermeld zullen de opvullingsfase en ontginningsfase tegelijkertijd plaatsvinden. Wat betreft de aardbeienkweker/rundveehouder kan er tijdens de ontginnings- en opvullingsfase voor gezorgd worden dat hij een vergelijkbare oppervlakte landbouwareaal ter beschikking krijgt, op het moment dat zijn percelen ontgonnen (en opgevuld) worden (ruilgrond). Deze ruilgrond dient zo dicht mogelijk bij zijn bedrijf gelegen te zijn en landbouwkundig geschikt te zijn voor het telen van aardbeien. Gezien er momenteel ter hoogte van het huidig ontginningsgebied en ter hoogte van de uitbreiding op korte termijn niet opgevuld wordt volgens de code goede praktijk met nabestemming landbouw, kan niet gebruik gemaakt worden van deze gronden als ruilgronden (tenzij bijkomende maatregelen genomen worden). Het gebruik van ruilgrond wordt in deze fase beschouwd als tijdelijk, in de veronderstelling dat deze na ontginning

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 221 van 300 teruggeven wordt aan de landbouwer. Het resteffect voor deze betrokken landbouwer kan dan beoordeeld worden als negatief (score -2). Door het Departement Landbouw en Visserij wordt echter opgemerkt dat het voorzien van ruilgrond die geen huiskavel is en waarvan de bodemgesteldheid en -kwaliteit niet gekend is, nooit een huiskavel voor een dergelijk bedrijf kan vervangen of voldoende compenseren. Er dient bijkomend ook rekening gehouden te worden met een sterk aangepaste bedrijfsvoering in het geval van ruilgronden (en dit in negatieve zin). Concreet voor de betrokken landbouwer dient er vb. nagegaan te worden of er ook water beschikbaar is ter hoogte van eventuele ruilgronden, of er schade mogelijk is door diefstal (gezien de eventuele ruilgrond geen huiskavel zal zijn), rekening gehouden te worden met bijkomende transportkosten gezien het geen huiskavel betreft,… Verder worden door uitvoering van het voorgenomen plan 2 grondwaterwinningen ingenomen, welke momenteel vergund zijn voor landbouwkundig gebruik. Op projectniveau dient nagegaan te worden in hoeverre dit een negatief effect veroorzaakt voor de betrokken landbouwers en dient desgevallend een oplossing gezocht te worden.

Effecten van de ontginning en opvulling op de geplande nabestemming landbouw en glastuinbouw Momenteel wordt er binnen het huidige ontginningsgebied opgevuld met niet-verontreinigde gronden conform de geldende vergunning (in functie van de geldende nabestemming dagrecreatie en sport volgens het APA). De specifieke herkomst van de opvullingsgronden kan echter niet op voorhand bepaald worden. Dit hangt af van het aanbod op het moment van de opvulling. De geschiktheid van de grond voor landbouw na opvulling van de ontginningsput hangt af van de kwaliteit van de opvullingsgrond en de wijze van opvullen. Algemeen wordt aangenomen dat tijdens de eerste 5 jaar na heraanleg er zich belangrijke problemen kunnen voordoen waardoor de grond tijdelijk minder geschikt is voor landbouwactiviteiten (tijdelijk aanzienlijk negatief effect, score -3) (zie ook eerder onder discipline Bodem). De aard van de opvulgronden en de wijze van aanbrengen van de bovenste lagen zal immers een invloed hebben op de uiteindelijke bodemkenmerken. Enkele knelpunten die verwacht kunnen worden bij ontginningen die worden terug gebracht op oorspronkelijk niveau zijn in hoofdzaak de volgende: • Slechte structuur van de grond door o.a. bodemverdichting; • Het voorkomen van stenen zowel in de ondergrond als in de bouwvoor en daardoor een beperkte doorwortelbare profieldiepte; • Slechte drainage met vernatting van de grond tot gevolg; • Ongunstig reliëf door het optreden van verzakkingen; • Laag koolstofpercentage van de teelaarde die heraangelegd wordt als toplaag/bouwvoor. Een lange stockagetijd leidt immers tot een degradatie van het organisch stofgehalte.

Ook hier geldt uiteraard dat de geschiktheid van de grond voor landbouw na opvulling van de ontginningsput afhangt van de soort en kwaliteit van de opvullingsgrond. In de zones die als nabestemming landbouw of glastuinbouw krijgen, dient de opvulling te gebeuren volgens de code van goede praktijk. Indien dit niet (zeker) gebeurd is (met name de reeds opgevulde zones in het huidige ontginningsgebied), dient eerst nagegaan te worden wat de landbouwgeschiktheid van de grond is, vooraleer de nabestemming landbouw of glastuinbouw (grondgebonden teelten) door te voeren.

Effecten van de geplande nabestemming De toekomstige nabestemming dient vergeleken te worden met de huidige (na)bestemming. De huidige (na)bestemming bestaat uit landbouw of dagrecreatie en sport. Na uitvoering van het voorgenomen plan dient rekening gehouden te worden met 5 mogelijke nabestemmingen, met name landbouw, glastuinbouw, dagrecreatie, waterski en/of golf met overdruk natuurverweving. Er worden tevens 3 scenario’s met combinaties van nabestemmingen onderzocht.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 222 van 300 Bestemming o 100% Landbouw en 100% glastuinbouw Ten opzichte van de huidige bestemming landbouw wordt dit als neutraal (score 0) beoordeeld. Ten opzichte van de huidige nabestemming dagrecreatie en sport van het huidige ontginningsgebied volgens het APA, wordt de mogelijke herbestemming naar landbouw beperkt negatief tot negatief (score -1/-2) beoordeeld voor de recreatieve functie. Vanuit het GRS en PRS bestaat namelijk de wens om hier recreatie te ontwikkelen. Echter, een bestemming als landbouw is in overeenstemming met het AGNAS. Glastuinbouw kan beschouwd worden als een vorm van landbouw, waardoor deze mogelijke nabestemming dezelfde beoordeling krijgt als de nabestemming landbouw. Het herbestemmen van de nabestemming dagrecreatie en sport naar landbouw ter hoogte van het huidige ontginningsgebied wordt voor de landbouwfunctie positief (score +2) beoordeeld, maar wel enkel in het geval de bodem binnen het volledige plangebied geschikt is om landbouwactiviteiten uit te voeren. o 100% dagrecreatie / 100% golf met overdruk natuurverweving / 100% waterski De (gedeeltelijke) nabestemming recreatie is wenselijk vanuit het GRS Lochristi en het PRS Oost- Vlaanderen. Het PRS Oost-Vlaanderen wenst zones voor lokale watersport rond ontginningsputten, waardoor ook de nabestemming waterski mogelijk is volgens de geldende beleidsplannen. Bovendien is het E17-netwerk binnen het PRS Oost-Vlaanderen geselecteerd als gebied van primair toeristisch- recreatief belang. In het richtinggevend gedeelte van het GRS van Lochristi wordt als nabestemming voor het ontginningsgebied ‘zone voor dagrecreatie en sport’ voorzien. Hierdoor kan op lange termijn tegemoet gekomen worden aan de stijgende vraag naar recreatiegebieden in de gemeente. Er worden echter geen specifieke suggesties gedaan qua invulling van het gebied in het GRS. Gezien de grote oppervlakte van de huidige ontginningszone, is volgens de gemeente, een gecombineerde nabestemming meer wenselijk (natuurontwikkeling en een deel van het gebied openstellen voor recreatie). Verder kan een recreatieve nabestemming ook positieve gevolgen hebben voor de aangrenzende horecazaak aan het plangebied. Indien ook de uitbreidingszones de nabestemming dagrecreatie, waterski of golf krijgen, betekent dit dat het verlies aan landbouwareaal (ca 15 ha) dat plaatsvond in de ontginningsfase, als definitief dient beschouwd te worden. Dit betekent dan ook dat deze definitieve inname van HAG (ter hoogte van het uitbreidingsgebied) dient gemotiveerd en/of gecompenseerd te worden. o Combinatie golf en landbouw Er wordt niet verwacht dat er significant negatievere effecten zullen optreden dan in de scenario’s 100% landbouw en 100% golf. Gezien er in dit scenario een grotere oppervlakte landbouw voorzien wordt in vgl met beschouwde referentiesituatie, worden beperkt positieve effecten voor de landbouw verwacht (score +1), maar wel enkel indien de bodem ook effectief geschikt is voor het uitvoeren van landbouwactiviteiten. Binnen dit scenario wordt ook een oppervlakte voorzien voor recreatie, waardoor de beleidsdoelstellingen vanuit het GRS en PRS gevolgd worden. Globaal worden mogelijke effecten bijgevolg als beperkt positief beoordeeld (score 1). o Combinatie van dagrecreatie en landbouw – scenario 1 In dit scenario komen de nabestemmingen overeen met de huidig geldende (na)bestemmingen, waardoor geen effecten verwacht worden (score 0). o Combinatie van dagrecreatie en landbouw – scenario 2 In dit scenario is de oppervlakte met nabestemming dagrecreatie iets groter en de oppervlakte landbouw iets kleiner in vergelijking met de beschouwde referentiesituatie. Hierdoor worden beperkt positieve effecten verwacht voor de recreatieve functie en beperkt negatieve effecten voor de landbouwfunctie (score -1 tot +1)

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 223 van 300 Gebruikswaarde en functies o 100% Landbouw en 100% glastuinbouw Er wordt geen significant effect (score 0) verwacht op de woonfunctie in de omgeving van het plangebied ten gevolge van de nabestemming landbouw. De nabestemming landbouw of glastuinbouw wordt voor de uitbreidingspercelen als neutraal (0) beoordeeld gezien de huidige ligging van deze percelen binnen agrarisch gebied en de aanduiding van deze zones als HAG. Ten opzichte van de huidige gebruikers (landbouwers) in deze zone wordt de nabestemming landbouw of glastuinbouw als neutraal (0) beoordeeld, op voorwaarde dat deze zones opgevuld worden volgens de code van goede praktijk. Indien hiervan afgeweken wordt, zijn negatieve effecten op de landbouwstructuur en/of de landbouwgebruikswaarde niet uit te sluiten. Indien het volledige gebied als nabestemming landbouw of glastuinbouw krijgt, betekent dit ten opzichte van het huidige ontginningsgebied, waar momenteel de nabestemming dagrecreatie en sport geldt, een afname aan recreatiegebied. Dit wordt ten aanzien van de recreatieve functie dan ook negatief (score -2) beoordeeld. Ten opzichte van de landbouwfunctie wordt dit dan weer positief (score +2) beoordeeld. o 100% Dagrecreatie / 100% golf met overdruk natuurverweving / 100% waterski Er wordt geen significant effect (score 0) verwacht op de woonfunctie in de omgeving van het plangebied ten gevolge van de nabestemming dagrecreatie, waterski of golf. Indien ook de uitbreidingszones de nabestemming dagrecreatie, waterski of golf krijgen, betekent dit dat het verlies aan landbouwareaal (ca 15 ha) dat plaatsvond in de ontginningsfase, als definitief dient beschouwd te worden, wat ten opzichte van de landbouwfunctie als negatief (score -2) wordt beoordeeld. Ook ten opzichte van de individuele betrokken landbouwers, wordt het definitief verlies aan landbouwareaal negatief beoordeeld. Gezien er dan ook binnen het plangebied geen ruilgrond meer ter beschikking kan gesteld worden voor de aardbeikweker / rundveehouder worden de effecten op de leefbaarheid van dit bedrijf als aanzienlijk negatief (score -3) beoordeeld. Er dient bijgevolg op zoek gegaan te worden naar ruilgrond buiten het plangebied, maar toch in de nabijheid van het bedrijf. Verder wordt aanbevolen de percelen die op lange termijn kunnen ontgonnen worden in het noordwesten van het plangebied de nabestemming landbouw (of glastuinbouw) te geven om de effecten voor de aardbeikweker te milderen en het effect op de landbouwfunctie in zijn geheel te milderen. Verder gelden dezelfde voorwaarden en maatregelen zoals gesteld tijdens de ontginnings- en opvullingsfase. De nabestemming dagrecreatie, waterski of golf wordt ter hoogte van de uitbreidingspercelen positief beoordeeld wat betreft de recreatieve functie (score +2). Het huidige ontginningsgebied heeft momenteel als nabestemming dagrecreatie en sport. Binnen deze nabestemming is in principe ook de oprichting van een golf en waterski mogelijk. Enkel is het niet mogelijk om een beperkte verblijfsaccomodatie op te richten, wat wel gewenst is binnen de nabestemming waterski. Het geven van de nabestemming dagrecreatie, waterski of golf in deze zone wordt neutraal beoordeeld. Er kunnen echter wel een aantal aanbevelingen geformuleerd worden om het recreatief medegebruik te verhogen (zie §5.8.8). Het inrichtingsplan op lange termijn van het bedrijf voorziet in de noordoostelijke hoek van het plangebied de aanleg van een permanente beplante bufferberm, welke niet op de grens van het plangebied valt. Hierdoor zal een oppervlakte van ca. 3,6 ha “afgesneden” worden van de rest van het plangebied. Indien het volledige plangebied als dagrecreatie, waterski of golf bestemd wordt, zal deze oppervlakte moeilijk als 1 functioneel geheel kunnen mee ontwikkeld worden met de rest van het plangebied. Deze berm hypothekeert bovendien het realiseren van een “ideaal watervlak” binnen het huidige ontginningsgebied bij de mogelijke nabestemming waterski, zoals omschreven onder § 2.5.4.5. Bij behoud van deze bufferberm zal tenminste een deel van het uitbreidingsgebied in het zuiden eveneens als nabestemming waterski dienen te krijgen, wil men een “ideaal watervlak” realiseren zoals omschreven in § 2.5.4.5. o Combinatie golf en landbouw Er wordt niet verwacht dat er significant negatievere effecten zullen optreden dan in de scenario’s 100% landbouw en 100% golf. Ten opzichte van de huidig geldende (na)bestemmingen is de

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 224 van 300 oppervlakte landbouw in dit scenario groter, waardoor beperkt positieve (+1) effecten worden verwacht voor de landbouwfunctie en beperkt negatieve (-1) effecten voor de recreatieve functie. o Combinatie van dagrecreatie en landbouw – scenario 1 In dit scenario komen de nabestemmingen overeen met de huidig geldende (na)bestemmingen, waardoor geen effecten verwacht worden. o Combinatie van dagrecreatie en landbouw – scenario 2 In dit scenario is de oppervlakte met nabestemming dagrecreatie iets groter en de oppervlakte landbouw iets kleiner in vergelijking met de beschouwde referentiesituatie. Hierdoor worden beperkt positieve effecten verwacht voor de recreatieve functie en beperkt negatieve effecten voor de landbouwfunctie (score -1 tot +1)

 Concluderend kan gesteld worden dat het huidige ontginningsgebied enkel de nabestemming landbouw of glastuinbouw kan krijgen, indien kan aangetoond worden dat de gronden voldoende geschikt zijn voor landbouw of glastuinbouw (grondgebonden teelten). Vanuit milieuoogpunt is een nabestemming dagrecreatie, waterski of golf ter hoogte van het huidige ontginningsgebied haalbaar voor de effectgroep bestemmingen, gebruikswaarde en functies op voorwaarde dat er ruilgrond buiten maar in de nabije omgeving van het plangebied ter beschikking wordt gesteld van de aardbeikweker. Er wordt aanbevolen maximaal te streven naar een recreatief medegebruik van het plangebied bij de nabestemming dagrecreatie, waterski of golf.  Indien de permanente bufferstrook zoals voorzien in de aanvraag van het planologisch attest, mee opgenomen wordt in het RUP, zal een oppervlakte van 3,6 ha “afgesneden” worden van de rest van het plangebied. Er wordt dan aanbevolen deze afgesneden oppervlakte een nabestemming landbouw te geven of deze ‘permanente’ berm terug te verwijderen.

5.8.5.2 Belevingswaarde Voor een bespreking van het effect van de ontginning en beide nabestemmingen met betrekking tot belevingswaarde wordt verwezen naar de discipline Landschap (zie §5.7.5.3).

5.8.5.3 Leefbaarheid, woonkwaliteit en gezondheid Voor het effect van mobiliteit op leefbaarheid en veiligheid wordt verwezen naar de discipline Mens – mobiliteit (zie § 5.3.5.2). Wat de beoordeling van veiligheid betreft is er geen onderscheid tussen de verschillende bestemmingen (zowel tijdens de ontginnings- als opvullingsfase als tijdens de mogelijke nabestemmingen). Het voorgenomen RUP vormt niet het kader voor de ontwikkeling van Seveso- inrichtingen. Gezien de ruime afstand (> 5 km) van het plangebied ten opzichte van bestaande Seveso- inrichtingen zijn er geen gevolgen voor externe veiligheid te verwachten. De dienst VR kan hier uitsluitsel over geven. Het aspect externe veiligheid wordt geadviseerd door de dienst hinder van de Vlaamse overheid binnen het MER- en het RUP-proces.

Effecten tijdens de ontginnings- en opvullingsfase Door uitvoering van het voorgenomen plan zal het ontginningsgebied ter hoogte van de uitbreidingszones op korte afstand van de bestaande woningen in de Reigerstraat en de Brandstraat komen te liggen, waar deze percelen voorheen in agrarisch gebruik waren. Potentiële hinderaspecten die met de zandwinning te linken zijn, kunnen het gevolg zijn van geluidsemissies door exploitatie, stofhinder en visuele hinderaspecten. Geluid Het wonen wordt negatief beïnvloed door lawaaihinder. In eerste instantie worden enkel de woningen in de onmiddellijke omgeving van het plangebied besproken. Uit de discipline Geluid blijkt er voor de ontginning van de percelen op korte termijn geen overschrijding van de waarden is, mits de aanleg

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 225 van 300 van de bufferberm van 4 m zoals voorzien in het project. Voor de ontginning van de percelen op lange termijn wordt wel een overschrijding berekend. Dit wordt aanzienlijk negatief beoordeeld (score -3). Door het aanleggen van tijdelijke bermen met een hoogte van 6m in plaats van 4m blijven de berekende waarden onder de opgelegde normen. Eveneens uit de discipline Geluid en Trillingen blijkt dat het huidige omgevingsgeluid in de omgeving van het plangebied reeds hoog te noemen is en hoofdzakelijk afkomstig is van de nabijgelegen E17. Ter hoogte van de transportroutes is het mogelijk dat de vrachtwagenpassages enige hinder veroorzaken naar de naastliggende woningen, gezien vrachtwagenbewegingen voor piekgeluiden kunnen zorgen. Omwille van deze tijdelijke stijgingen van de ogenblikkelijke geluidsniveaus wordt het totale effect in eerste instantie beperkt negatief tot negatief (score -1/-2) beoordeeld. Echter, gezien de uitvoering van het voorgenomen RUP geen toename in het aantal vrachtwagenbewegingen zal veroorzaken ten opzichte van de huidige referentiesituatie, wordt het effect uiteindelijk als niet significant beschouwd (score 0). Lucht M.b.t. de luchtkwaliteit is de grootst mogelijke hinder die naar de omgeving toe kan verwacht worden, eventuele stofhinder. Doordat de ontginning een natte ontginning betreft, wordt mogelijke stofhinder sterk beperkt tot de zanddepots en werkwegen op het terrein. Volgens het OHD van 2013 zal het meeste stof binnen de ontginningszone zelf neerslaan. Stofhinder wordt voorkomen door de vergraven grond, zanddepots en werfwegen voldoende vochtig te houden door ze te besproeien en de vrachtwagens door een wielwasinstallatie te laten rijden op het moment dat ze de site verlaten. Daling van de woonkwaliteit in de omgeving ten gevolge van stofhinder wordt bijgevolg als niet significant beoordeeld. Veiligheid Zoals blijkt uit de discipline ‘bodem en grondwater’ zal de kans op bodeminstabiliteit t.h.v. de bebouwing zeer gering zijn indien de voorgestelde maatregelen worden opgevolgd (begroeiing van de taluds, de beschermingsstroken en eventueel aangebrachte (geluids)bermen, … zie ook eerder onder Hfdst. ‘Bodem en grondwater).

Effecten van de nabestemming Geluid o 100% Landbouw Ter hoogte van de zones die als nabestemming landbouw krijgen, worden geen significante effecten verwacht. Ten opzichte van de huidige bestemming landbouw in de uitbreidingsgebieden betekent de nabestemming landbouw een neutraal effect (score 0). Ten opzichte van de huidige nabestemming dagrecreatie en sport volgens het APA in het huidige ontginningsgebied betekent dit een positief effect, score +1 tot +3 (omvang van het effect is afhankelijk van de hypothetische invulling van de zone voor dagrecreatie en sport). De voorschriften van het APA leggen namelijk geen verbod op lawaaierige recreatievormen of sporten op. o 100% Glastuinbouw Uit de discipline geluid blijkt dat een negatieve impact kan ontstaan t.g.v. de exploitatie van het gebied als glastuinbouwzone (technische inrichtingen, laad- en losactiviteiten, parkeren) indien niet voldaan wordt aan een RW – 5 dB(A) ter hoogte van de meest nabijgelegen woningen. Echter, gezien dit geldende wetgeving is, kan verondersteld worden dat hier wel wordt aan voldaan. Bij de discipline mens is het voornamelijk van belang de mogelijke receptoren in beeld te brengen. Dit zullen vooral de woningen langs de Brandstraat en de Reigersstraat zijn. Er wordt aanbevolen de technische installaties en de laad- en losactiviteiten niet ter hoogte van de Brandstraat en Reigersstraat te situeren. Voor de effecten gerelateerd aan de verkeersgeneratie worden geen significante effecten verwacht voor de bewoners langs de wegen die zullen gebruikt worden om het gebied te ontsluiten (score 0).

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 226 van 300 o 100% Dagrecreatie / 100% golf met overdruk natuurverweving / 100% waterski In de voorschriften van het voorgenomen RUP is bij de nabestemming dagrecreatie opgenomen dat lawaaierige sporten / activiteiten verboden zijn, waardoor geen geluidshinder voor omwonenden verwacht wordt. Gezien in de huidige nabestemming dagrecreatie en sport geluidsproducerende activiteiten niet verboden zijn, kan er een potentiële verbetering van het omgevingsgeluid verwacht worden, afhankelijk van de hypothetische invulling van het gebied (score +1 tot+3). Bij de nabestemming waterski dient echter wel rekening gehouden te worden met het gebruik van een motorboot. Uit de discipline geluid blijkt dat indien een minimale afstand van 100m ten opzichte van de woningen bewaard wordt, er geen significante effecten verwacht worden. Het weerkerend geluid van de opslag van de golfballen kan vooral ter hoogte van de driving range voor mogelijke hinder zorgen. Indien de driving range grenst aan bestaande woningen kan dit voor geluidshinder zorgen. De hinder die men van dit weerkerend geluid ondervindt is persoonsgebonden en wordt beperkt negatief tot negatief beoordeeld (score -1/-2). Mogelijke effecten kunnen gemilderd worden door de driving range op een andere locatie in te planten. Ook het onderhoud van het golfterrein, bv. het gebruik van grasmaaiers, zorgt voor geluidsverstoring. Aangezien deze verstoring slechts tijdelijk van aard is, wordt er geen significant negatief effect verwacht . Het verkeer van en naar een zone voor dagrecreatie, waterski of golf zorgt niet voor een significante geluidsproductie aangezien de verkeersbewegingen verspreid zijn over de volledige dag (score 0). o Combinatie golf en landbouw Er wordt niet verwacht dat er significant negatievere effecten zullen optreden dan in de scenario’s 100% landbouw en 100% golf. Ten opzichte van de huidig geldende (na)bestemmingen is de oppervlakte landbouw in dit scenario groter, waardoor positieve (score +1) effecten worden verwacht ten opzichte van de huidige nabestemming dagrecreatie. Om hinder ter hoogte van de woningen te beperken, wordt aanbevolen de zone die als nabestemming golf zal krijgen, niet af te bakenen in aansluiting met bestaande woningen. o Combinatie van dagrecreatie en landbouw – scenario 1 In dit scenario komen de nabestemmingen overeen met de huidig geldende (na)bestemmingen, waardoor geen effecten verwacht worden. o Combinatie van dagrecreatie en landbouw – scenario 2 In dit scenario is de oppervlakte met nabestemming dagrecreatie iets groter en de oppervlakte landbouw iets kleiner in vergelijking met de beschouwde referentiesituatie. Afhankelijk van de specifieke invulling van de zone voor dagrecreatie, worden mogelijke effecten maximaal beperkt negatief beoordeeld (score -1).

Lucht o 100% Landbouw Ter hoogte van de zones die als nabestemming landbouw krijgen, worden geen significante effecten verwacht. Ten opzichte van de huidige bestemming landbouw in de uitbreidingsgebieden betekent de nabestemming landbouw een neutraal effect (score 0). Ten opzichte van de huidige nabestemming dagrecreatie en sport in het huidige ontginningsgebied betekent dit een beperkt positief effect gezien dagrecreatie en sport een sterker verkeersgenererend karakter zullen hebben dan landbouw (score +1). o 100% Glastuinbouw Uit de discipline lucht blijkt dat de immissiebijdragen van de verschillende WKK’s die nodig zullen zijn, zorgen voor een belangrijke bijdrage van de NOx-MKN. Het bijkomend verkeer gerelateerd aan de nieuwe glastuinbouwzones zal niet zorgen voor een significant effect op de luchtkwaliteit. Ten

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 227 van 300 opzichte van de huidige (na)bestemmingen worden geen tot beperkt negatieve effecten verwacht (score 0/-1). o 100% Dagrecreatie / 100% golf met overdruk natuurverweving / 100% waterski Van de invulling van het gebied volgens de nabestemming dagrecreatie, waterski of golf wordt in principe geen stofhinder verwacht. Mogelijke negatieve effecten op de luchtkwaliteit zullen afhankelijk zijn van het verkeersgenererend karakter van deze nabestemmingen. Gezien de ligging nabij de E17 wordt er geoordeeld dat de verkeersemissies afkomstig van de E17 een grotere impact zullen hebben op de omgeving van het studiegebied dan het verkeer ten gevolge van de invulling van het plangebied als dagrecreatie, golf of waterski. Ten opzichte van de huidige (na)bestemmingen worden geen significante effecten verwacht (score 0). o Combinatie golf en landbouw Er wordt niet verwacht dat er significant negatievere effecten zullen optreden dan in de scenario’s 100% landbouw en 100% golf. o Combinatie van dagrecreatie en landbouw – scenario 1 In dit scenario komen de nabestemmingen overeen met de huidig geldende (na)bestemmingen, waardoor geen effecten verwacht worden. o Combinatie van dagrecreatie en landbouw – scenario 2 In dit scenario is de oppervlakte met nabestemming dagrecreatie iets groter en de oppervlakte landbouw iets kleiner in vergelijking met de beschouwde referentiesituatie. Er worden inzake luchtkwaliteit echter geen significante effecten verwacht ten opzichte van de huidige (na)bestemmingen..

Geur o 100% Landbouw Ter hoogte van de zones die als nabestemming landbouw krijgen, worden slechts minimale effecten verwacht. Ten opzichte van de huidige bestemming landbouw in de uitbreidingsgebieden betekent de nabestemming landbouw een neutraal effect (score 0). Ten opzichte van de huidige nabestemming dagrecreatie en sport in het huidige ontginningsgebied betekent dit een eveneens een neutraal effect (score 0). o 100% Glastuinbouw Er wordt weinig tot geen geurhinder verwacht t.g.v. de inrichting van een glastuinbouwzone. Geuremissies kunnen ontstaan door rottend plantenmateriaal en bij eventuele energievoorziening o.b.v. biomassa/biogas. Voornamelijk de woningen binnen de onderzoeksgebieden en aan de directe rand ervan kunnen mogelijk hinder ondervinden. Ten opzichte van de huidige (na)bestemmingen worden mogelijke effecten hoogstens beperkt negatief (score -1) beoordeeld. o 100% Dagrecreatie / 100% golf met overdruk natuurverweving / 100% waterski Er worden geen significant negatieve effecten verwacht van de invulling van het plangebied volgens de nabestemming golf of waterski. Ook van de nabestemming dagrecreatie worden geen significant negatieve effecten verwacht ten opzichte van de huidige (na)bestemmingen, score 0. o Combinatie golf en landbouw Er wordt niet verwacht dat er significant negatievere effecten zullen optreden dan in de scenario’s 100% landbouw en 100% golf. Ten opzichte van de huidig geldende (na)bestemmingen worden geen significant negatieve effecten verwacht (score 0). o Combinatie van dagrecreatie en landbouw – scenario 1 en 2

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 228 van 300 In scenario 1 komen de nabestemmingen overeen met de huidig geldende (na)bestemmingen, waardoor geen effecten verwacht worden. Ook in scenario 2 worden geen significant negatieve effecten verwacht inzake geurhinder (score 0).

Licht o 100% Landbouw Van de nabestemming landbouw wordt geen lichthinder verwacht. Ten opzichte van de huidige nabestemming dagrecreatie en sport in het huidige ontginningsgebied, kunnen beperkt positieve effecten optreden, afhankelijk van de hypotetische invulling van het plangebied (score +1). o 100% Glastuinbouw Een tekort aan licht compenseren de tuinders door sommige gewassen te belichten met behulp van speciale groeilampen. Meer licht in de serre op donkere dagen of zelfs 's nachts stimuleert de groei van het gewas en verbetert de kwaliteit van de teelt. Dit kan evenwel lichthinder veroorzaken voor de overige gebruikers van het studiegebied. De voornaamste bron van lichthinder door de glastuinbouw is assimilatieverlichting. Assimilatiebelichting is het kunstmatig belichten van gewassen door middel van b.v. hogedruknatriumlampen, met als doel groeiversnelling, kwaliteitsverbetering en teeltduurverkorting. Assimilatiebelichting wordt toegepast bij de teelt van o.a. • tomaten (beperkt areaal); • warme kasplanten (b.v. Chlorophytum, Hedera, Bromelia of Begonia.); • snijbloemen (b.v. chrysanten, rozen of Alstroemeria.). Momenteel wordt dit in Vlaanderen vooral gebruikt voor de teelt van rozen. Het licht dat verloren gaat via de zijwanden en de bovenkant van de serres is een belangrijke oorzaak van storend licht en veroorzaakt mee hemelgloed. Uit een gestandaardiseerde enquête naar lichthinder op niveau van het Vlaams Gewest blijkt dat slechts 0,1 % van de respondenten ernstig tot extreem gehinderd is door overmatig licht uit de landbouw (bron: Landbouwrapport 2012, Tuinbouw). Verwacht wordt dat voornamelijk de bewoners van de directe omgeving van het plangebied lichthinder kunnen ondervinden. Het betreft echter eerder een beperkt aantal woningen. In de nabije omgeving van deze woningen hebben de percelen binnen het plangebied momenteel een agrarische bestemming. Ten opzichte van de beschouwde referentiesituatie worden mogelijke effect beperkt negatief tot negatief (score -1/-2) beoordeeld.

o 100% Dagrecreatie / 100% golf met overdruk natuurverweving / 100% waterski Lichthinder kan veroorzaakt worden door kunstlicht. Om de hinder te beperken worden de armaturen zodanig gekozen dat: o gerichte verlichting mogelijk is; o verstrooiing tot een minimum wordt beperkt. De lichthinder voor de nabestemmingen golf en waterski is beperkt omdat golf en waterski sporten zijn die in de buitenlucht voornamelijk overdag beoefend wordt. Om langer te kunnen spelen worden soms mogelijkheden voor indoor golf voorzien. Er worden bijgevolg geen significante (score 0) effecten als gevolg van lichthinder verwacht ten aanzien van mens. Bij de invulling van het plangebied als dagrecreatie, zal lichthinder afhankelijk zijn van de concrete invulling van het gebied. Momenteel zijn geen bepalingen ter beperking van de lichthinder voor omwonenden opgenomen in de voorschriften, waardoor lichthinder voor omwonenden niet uit te sluiten is. In de nabije omgeving van de bestaande woningen hebben de percelen binnen het plangebied momenteel een agrarische bestemming. Ten opzichte van de beschouwde

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 229 van 300 referentiesituatie worden mogelijke effecten dan ook maximaal beperkt negatief (score -1) beoordeeld. Mogelijke maatregelen dienen voorzien te worden om de lichthinder ten aanzien van mens te beperken, zeker ter hoogte van de aanwezige woningen op de rand van het plangebied.

o Combinatie golf en landbouw Er wordt niet verwacht dat er significant negatievere effecten zullen optreden dan in de scenario’s 100% landbouw en 100% golf. Ten opzichte van de huidig geldende (na)bestemmingen worden geen significant negatieve effecten verwacht. o Combinatie van dagrecreatie en landbouw – scenario 1 en 2 In scenario 1 komen de nabestemmingen overeen met de huidig geldende (na)bestemmingen, waardoor geen effecten verwacht worden. Ook in scenario 2 worden geen significant negatieve effecten verwacht inzake geurhinder (score 0).

Veiligheid o 100% Dagrecreatie / 100% golf met overdruk natuurverweving / 100% waterski Binnen het plangebied worden vormen van recreatief medegebruik aanbevolen. Het gaat hierbij o.a. om wandel- en fietspaden. Bij de nabestemming golf moeten deze paden, omwille van de veiligheid, op een voldoende grote afstand van een fairway of green lopen. In de omgeving van fairways en greens kunnen golfballetjes immers een behoorlijke afwijking hebben ten opzichte van de gewenste speelrichting van een hole. Om die reden worden paden waar recreatief medegebruik mogelijk is best in een latere fase (projectniveau) definitief vastgelegd. Ten opzichte van de huidig geldende (na)bestemmingen worden geen significant negatieve effecten verwacht (score 0) o Combinatie golf en landbouw Er wordt niet verwacht dat er significant negatievere effecten zullen optreden dan in de scenario’s 100% landbouw en 100% golf. Ten opzichte van de huidig geldende (na)bestemmingen worden geen significant negatieve effecten verwacht (score 0). o Combinatie van dagrecreatie en landbouw – scenario 1 en 2 In scenario 1 komen de nabestemmingen overeen met de huidig geldende (na)bestemmingen, waardoor geen effecten verwacht worden. Ook in scenario 2 worden geen significant negatieve effecten verwacht inzake geurhinder (score 0).

Privacy o 100% Dagrecratie / 100% golf met overdruk natuurverweving / 100% waterski Langsheen de Brandstraat grenzen de achtertuinen van een aantal woningen aan het plangebied. In deze tuinen en woningen kan een verminderd privacy optreden door de inrichting van het plangebied als gebied voor dagrecreatie, waterski of golfterrein, gezien het recreatief medegebruik van deze laatste twee. Ten opzichte van de huidig geldende (na)bestemmingen worden geen effecten hoogstens beperkt negatief beoordeeld (score -1) Om de inkijk te beperken kunnen maatregelen genomen worden, zoals het aanplanten van een groenscherm.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 230 van 300 5.8.6 Conclusies Het verlies van 15ha agrarisch gebied tijdens de ontginningsfase wordt, rekening houdend met de ligging in herbevestigd agrarisch gebied, maar ook met de geïsoleerde ligging ten opzichte van het ruimere landbouwgebied en de arme landbouwgronden, beoordeeld als negatief (-2). Het voorgenomen plan zal tijdens de ontginnings- en opvullingsfase ook voor de betrokken landbouwers een beperkt negatieve tot aanzienlijk negatieve (aardbeienkweker) impact veroorzaken op de leefbaarheid van hun landbouwbedrijf. Rekening houdende met de beschikbaarheid van ruilgrond in de nabijheid van het plangebied voor de betrokken aardbeikweker – veehouder kan dit effect beperkt worden tot een negatief effect. De ontginning wordt in functie van grondstofvoorziening positief beoordeeld. Door uitvoering van het voorgenomen RUP kan het bedrijf bovendien haar activiteiten op korte en lange termijn realiseren. Tegenover de woonfunctie in de omgeving van het plangebied worden geen significante effecten verwacht van de ontginning en opvulling. De geschiktheid van de grond voor landbouw en glastuinbouw (vollegrond) na opvulling van de ontginningsput hangt af van de kwaliteit van de opvullingsgrond en de wijze van opvullen. Effecten kunnen neutraal tot aanzienlijk negatief zijn, afhankelijk of de code van goede praktijk voor heraanleg van ontginningen in functie van landbouw gevolgd werd of niet, zie ook discipline bodem. Ten opzichte van de huidige bestemming landbouw, wordt de nabestemming landbouw of glastuinbouw in de uitbreidingszone als neutraal beoordeeld. Ten opzichte van het huidige ontginningsgebied wordt de nabestemming landbouw positief beoordeeld, op voorwaarde dat deze zones opgevuld worden volgens de code van goede praktijk, voor de functie landbouw en negatief voor de functie recreatie. Indien het plangebied de nabestemming dagrecreatie, waterski of golf krijgt, betekent dit dat een definitief verlies aan landbouwareaal ter hoogte van de uitbreidingszones, wat ten opzichte van de landbouwfunctie als negatief wordt beoordeeld. Voor de aardbeikweker – veehouder worden de effecten aanzienlijk negatief beoordeeld. Ruilgrond in de nabije omgeving van het bedrijf kan het effect milderen. De nabestemming dagrecreatie, waterski of golf wordt ter hoogte van de uitbreidingspercelen positief beoordeeld wat betreft de recreatieve functie (+2). Er wordt geen significant effect (0) verwacht op de woonfunctie in de omgeving van het plangebied ten gevolge van de nabestemming landbouw, glastuinbouw, waterski dagrecreatie of golf. De reeds opgevulde zones binnen het huidige ontginningsgebied werden niet opgevuld met het oog op een mogelijke nabestemming landbouw. Er wordt bijgevolg besloten dat voor deze zones in de bovenste 200 cm een geschikte bodem voor landbouw moet worden voorzien indien deze zones een nabestemming landbouw (of glastuinbouw) krijgen, zie discipline bodem. Vanuit milieuoogpunt is een nabestemming dagrecreatie, waterski of golf ter hoogte van het huidige ontginningsgebied haalbaar voor de effectgroep bestemmingen, gebruikswaarde en functies. Er wordt aanbevolen maximaal te streven naar een recreatief medegebruik van het plangebied bij de nabestemming dagrecreatie, waterski of golf. Indien de permanente bufferstrook zoals voorzien in de aanvraag van het planologisch attest, mee opgenomen wordt in het voorgenomen GRUP, zal een oppervlakte van 3,6 ha “afgesneden” worden van de rest van het plangebied. Er wordt dan aanbevolen deze oppervlakte een nabestemming landbouw te geven. Verder hypothekeert deze bufferberm de aanleg van een “ideaal watervlak” binnen het huidige ontginningsgebied en dient een deel van de uitbreidingszone in het zuiden eveneens als zone voor waterski aangeduid te worden.

Uit de discipline Geluid blijkt er voor de ontginning van de percelen op korte termijn geen overschrijding van de waarden is, mits de aanleg van de bufferberm van 4 m zoals voorzien in het project. Voor de ontginning van de percelen op lange termijn wordt wel een overschrijding berekend. Dit wordt aanzienlijk negatief beoordeeld. Bij de aanleg van een bufferberm van 6 m hoog, wordt geen overschrijding meer berekend.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 231 van 300 M.b.t. de luchtkwaliteit is de grootst mogelijke hinder die naar de omgeving toe kan verwacht worden tijdens de ontginningsfase, de eventuele stofhinder. Doordat de ontginning een natte ontginning betreft, wordt mogelijke stofhinder sterk beperkt tot de zanddepots en werkwegen op het terrein. Gezien de reeds voorziene maatregelen wordt geen daling in de woonkwaliteit verwacht ten gevolge van stofhinder. Ten opzichte van de huidige bestemming landbouw in de uitbreidingsgebieden betekent de nabestemming landbouw inzake geluids- en luchthinder een neutraal effect. Ten opzichte van de huidige nabestemming dagrecreatie en sport volgens het APA betekent dit een positief effect. De voorschriften van het APA leggen namelijk geen verbod op lawaaierige recreatievormen of sporten op en er kan een afname van het verkeer verwacht worden. In de voorschriften van dagrecreatie volgens het voorgenomen RUP is opgenomen dat lawaaierige sporten / activiteiten verboden zijn, waardoor geen geluidshinder voor omwonenden verwacht wordt. Het weerkerend geluid van de opslag van de golfballen kan bij een nabestemming golf vooral ter hoogte van de driving range voor mogelijke hinder voor omwonenden zorgen. Indien de waterplas bij waterski op minder dan 100m van woningen gelegen is, is geluidshinder ter hoogte van de woningen niet uit te sluiten. Het verkeer van en naar een zone voor dagrecreatie of golf zorgt niet voor een significante geluidsproductie aangezien de verkeersbewegingen verspreid zijn over de volledige dag.

Gezien de ligging nabij de E17 wordt er geoordeeld dat de verkeersemissies afkomstig van de E17 een grotere impact zullen hebben op de omgeving van het studiegebied dan het verkeer ten gevolge van de invulling van het plangebied als landbouw, glastuinbouw, waterski, dagrecreatie of golf. De lichthinder voor de nabestemmingen golf en waterski is beperkt omdat golf en waterski sporten zijn die in de buitenlucht voornamelijk overdag beoefend worden. Er worden bijgevolg geen significante effecten als gevolg van lichthinder verwacht ten aanzien van mens. Bij de invulling van het plangebied als dagrecreatie, zal lichthinder afhankelijk zijn van de concrete invulling van het gebied. Momenteel zijn geen bepalingen ter beperking van de lichthinder voor omwonenden opgenomen in de voorschriften, waardoor lichthinder voor omwonenden niet uit te sluiten is. Langsheen de Brandstraat grenzen de achtertuinen van een aantal woningen aan het plangebied. In deze tuinen en woningen kan een verminderd privacy optreden door de inrichting van het plangebied als gebied voor dagrecreatie of golfterrein. Bij de nabestemming glastuinbouw is geluidshinder ter hoogte van de woningen in de Brandstraat en Reigerstraat niet uit te sluiten. Verder zullen de immisiebijdragen van de verschillende WKK’s zorgen voor een belangrijke bijdrage van de NOx MKN. De bewoners van de directe omgeving van het plangebied kunnen bij glastuinbouw lichthinder ondervinden

Algemeen kan gesteld worden dat het voorgenomen plan en ook de verschillende mogelijke onderzochte nabestemmingen haalbaar zijn vanuit de Mens. Voor de combinatie van nabestemmingen dagrecreatie en landbouw (scenario 1) komen de nabestemmingen overeen met de huidige (na)bestemmingen waardoor geen significante effecten verwacht worden. Ook voor de andere 2 combinatiescenario’s worden geen andere effecten verwacht dan de eerder besproken effecten. 5.8.7 Milderende maatregelen

5.8.7.1 Noodzakelijke milderende maatregelen op GRUP niveau Wat betreft de aardbeienkweker/rundveehouder dient er tijdens de ontginnings- en opvullingsfase voor gezorgd te worden dat hij een vergelijkbare oppervlakte landbouwareaal ter beschikking krijgt, op het moment dat zijn percelen ontgonnen (en opgevuld) worden. Deze percelen dienen zo dicht mogelijk (binnen een straal van 600m) bij zijn bedrijf gelegen te zijn en landbouwkundig geschikt te

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 232 van 300 zijn voor het telen van aardbeien (vb. inzake bodemgesteldheid, aanwezigheid van water,…). Verder dienen afspraken gemaakt te worden over mogelijk inkomensverlies (vb. hogere transportkosten,…). Bij een nabestemming glastuinbouw dienen mogelijke maatregelen voorzien te worden om de lichthinder ten aanzien van mens te beperken, zeker ter hoogte van de aanwezige woningen op de rand van het plangebied. Algemeen is het van belang het juiste lamptype te kiezen, de plaats, hoogte en aantal masten correct te bepalen, afschermkappen of louvers aan te brengen aan de lichtpunten, asymmetrische armaturen met geringe inkijk te gebruiken, een schutting aan te brengen die het zicht op de lichtbron wegneemt en/of het limiteren van de gebruiksduur van de verlichting. Specifiek voor tuinbouwbedrijven met assimilatiebelichting kunnen (beweegbare) schermen (intern of extern) het opwaarts (en zijwaarts) licht beperken. Aanleg van een gronddam van 6m hoog (hiervoor is een strook van ca. 15m breed nodig) ter hoogte van woningen langs de percelen die op lange termijn zullen ontgonnen worden. Voor de reeds opgevulde zones dient in de bovenste 200 cm een geschikte bodem voor landbouw te worden voorzien indien deze zones een nabestemming landbouw (of glastuinbouw) krijgen. Voor de nog op te vullen zones met als nabestemming landbouw (of glastuinbouw in volle grond) dient de code van goede praktijk voor heraanleg van ontginningen in functie van landbouw gevolgd te worden Voor mogelijke maatregelen inzake luchthinder bij glastuinbouw wordt verwezen naar de discipline Lucht.

5.8.7.2 Noodzakelijke milderende maatregelen op project- of vergunningenniveau / 5.8.8 Aanbevelingen ter optimalisatie van het voorgenomen plan

5.8.8.1 Aanbevelingen op GRUP niveau Om hinder ter hoogte van de woningen te beperken, wordt aanbevolen in het scenario ‘combinatie golf en landbouw’ de zone die als nabestemming golf zal krijgen, niet af te bakenen in aansluiting met bestaande woningen. Er wordt aanbevolen de percelen die op lange termijn kunnen ontgonnen worden in het noordwesten van het plangebied de nabestemming landbouw (of glastuinbouw) te geven om de effecten voor de aardbeikweker te milderen en het effect op de landbouwfunctie in zijn geheel te milderen bij een 100% nabestemming dagrecreatie, waterski of golf. Tijdens de nabestemming glastuinbouw • er wordt aanbevolen de technische installaties en de laad- en losactiviteiten niet ter hoogte van de Brandstraat en Reigerstraat te voorzien.

5.8.8.2 Aanbevelingen op project- of vergunningenniveau Tijdens de ontginnings- en opvullingsfase Door uitvoering van het voorgenomen plan worden 2 grondwaterwinningen ingenomen, welke momenteel vergund zijn voor landbouwkundig gebruik. Op projectniveau dient nagegaan te worden in hoeverre dit een negatief effect veroorzaakt voor de betrokken landbouwers en dient eventueel een oplossing gezocht te worden. Voor de nog op te vullen zones met als nabestemming landbouw wordt er aanbevolen bodems te gebruiken die de oorspronkelijke textuurklasse benaderen. Tijdens de nabestemming dagrecreatie, waterski en/of golf Bij de inplanting van nieuwe golfterreinen of de aanleg van een waterplas voor waterski kunnen verschillende (recreatie) functies verweven worden. De inrichting kan zodanig opgemaakt worden dat

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 233 van 300 recreatief medegebruik mogelijk is en ook andere vormen van medegebruik kunnen worden overwogen. Het is aangewezen dat nieuwe terreinen voor niet lawaaierige buitensporten steeds multifunctioneel worden ingevuld. Mogelijkheden zijn: wandelwegen, fietspaden, ruiterpaden, visvijvers, surfen / zeilen, ligweide, zitbanken (rustpunt), pétanque, tennis, bowls,… Bij de nabestemming golf geldt echter als voorwaarde dat deze multifunctionele zones voor niet- lawaaierige buitensporten niet interfereren met het golfspel met oog op de veiligheid en de vrije toegankelijkheid. Gezien de veiligheidsvereiste moet voldoende ruimte beschikbaar zijn om te komen tot een multifunctionele invulling. Ter hoogte van de achtertuinen van de woningen aan de Brandstraat kan een afscherming van het plangebied voorzien worden. Dit kan gebeuren door hoge bomen zoals populieren, hagen of een begroeide afrastering. Het concrete inrichtingsplan zal beoordeeld worden op projectniveau. Om geluidshinder ter hoogte van bestaande woningen te voorkomen bij de nabestemming golf dient de driving range weldoordacht ingepland te worden. Lichthinder kan veroorzaakt worden door kunstlicht. Om de hinder te beperken worden de armaturen zodanig gekozen dat: o gerichte verlichting mogelijk is; o verstrooiing tot een minimum wordt beperkt. Bij de nabestemming golf moeten de paden, omwille van de veiligheid, op een voldoende grote afstand van een fairway of green lopen. Om die reden worden paden waar recreatief medegebruik mogelijk is best in een latere fase (projectniveau) definitief vastgelegd.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 234 van 300 6 Elementen voor de watertoets

Samenvatting van effecten t.g.v. wijziging van het watersysteem als bijdrage van het oordeelkundig uitvoeren van de watertoets Het decreet Integraal Waterbeheer IWB voorziet dat alle genoodzaakte elementen en informatie ten behoeve van het uitvoeren van de watertoets in geval van MER-plichtige plannen/projecten in het MER dienen gesynthetiseerd te zijn. De watertoets op zich is een beoordeling die gebeurt door de vergunningverlenende overheid en niet door de MER-deskundige water of in het kader van de m.e.r.-procedure. In het MER zal een hoofdstuk worden gewijd die de “elementen ter beoordeling van effecten op het watersysteem ten behoeve van de watertoets” integreert en bestaat uit een synthese van de belangrijkste effecten die in het kader van het MER op het watersysteem naar voren komen. Het uitvoeringsbesluit watertoets (1.03.2012) geeft de lokale, provinciale en gewestelijke overheden, die een vergunning moeten afleveren, richtlijnen voor de toepassing van de watertoets. De bijlagen bij het besluit bevatten inhoudelijke richtlijnen voor vergunningverleners en bijhorende 'watertoetskaarten'. In dit MER zijn de effecten op het watersysteem onderzocht en zijn herstel- en compensatiemaatregelen aangereikt waar nodig en waar het detailniveau dit toelaat. De effecten waarnaar globaal wordt gerefereerd in het kader van de watertoets hebben betrekking op: - Grondwater (waterhuishouding, stroming, kwaliteit); Oppervlaktewater (huishouding, kwaliteit, structuur, waterberging- en buffering); Drinkwater - Vegetatie en fauna – waterhuishouding - Mens (veiligheid) In de tabel in navolgend synthesehoofdstuk zijn alle effecten en maatregelen m.b.t. water en de impact op verschillende disciplines opgenomen. In de kolom ‘aard van de effecten’ wordt waar relevant als watertoetsaspect de benaming (watertoets) toegevoegd. In de kolom ‘maatregelen’ staan indien nodig de milderende maatregelen die hiermee verband houden.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 235 van 300 7 Synthese, conclusies en aanbevelingen

7.1 Synthese van milieueffecten en milderende maatregelen De beoordeling van het voorgenomen plan gebeurt op basis van de planbeschrijving zoals beschreven is onder § 2.5. De voorgestelde maatregelen / aanbevelingen dienen / kunnen bijgevolg als bijkomende voorschriften in het voorgenomen plan opgenomen worden. In Tabel 7-1 worden de verschillende effecten en voorgestelde maatregelen / aanbevelingen tabelmatig samengevat. De beoordeling van de effecten en van de resterende effecten voor elk van de aspecten gebeurt a.d.h.v. volgende indeling: -3 : aanzienlijk negatief +3 : aanzienlijk positief -2 : negatief +2 : positief -1 : beperkt negatief +1 : beperkt positief 0: geen significant effect/verwaarloosbaar effect

Er wordt de aandacht op gevestigd dat in de beschrijving van milderende maatregelen / aanbevelingen binnen de verschillende disciplines (zie eerder), er een onderscheid is gemaakt tussen het niveau van doorwerking van de maatregel (suggestie naar GRUP – vergunningenniveau of andere instrumenten). De maatregelen / aanbevelingen die ruimtelijk vertaalbaar zijn en bijgevolg kunnen doorwerken in het voorgenomen GRUP vallen qua uitvoering onder de verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer van het GRUP (zijnde Ruimte Vlaanderen, ondertussen gewijzigd naar Departement Omgeving). Deze maatregelen en aanbevelingen zijn opgenomen in Tabel 7-1. Maatregelen / aanbevelingen onder andere niveaus zoals vergunningen of andere instrumenten zijn uiteraard niet afdwingbaar via het voorgenomen GRUP en worden bijgevolg niet opgenomen in Tabel 7-1. Deze laatste zijn wel terug te vinden in de opsomming onder 7.3. Maatregelen zijn bovendien niet altijd even dwingend om tot een voor het milieu haalbaar plan te kunnen komen. Er kan verwezen worden naar het richtlijnenboek milieueffectrapportage ‘Algemene methodologische en procedurele aspecten’ (oktober 2015) waarin een kader is opgenomen waar de koppeling van effectbeoordeling met milderende maatregelen is gemaakt. De effecten, milderende maatregelen en aanbevelingen in onderstaande tabel dienen voor details steeds samen te worden gelezen met de effecten, maatregelen en aanbevelingen zoals geschreven in de betreffende disciplines. Dit hoofdstuk betreft immers een samenvatting waarin niet alles letterlijk kan worden overgenomen. In een MER gebeurt steeds een vergelijking van de geplande situatie met de referentiesituatie. De vergelijking kijkt naar het verschil tussen een situatie waarbij het voorgenomen plan niet wordt uitgevoerd (dus de beschouwde referentiesituatie) en een situatie waarbij dit wel het geval is. Het verschil tussen beide geeft aan hoe groot de impact van het voorgenomen plan is. Dit wordt in onderstaande tabellen weergegeven in de kolom “effect GRUP”. Indien noodzakelijk en mogelijk worden milderende maatregelen en/of aanbevelingen voorgesteld. Daarna wordt het verschil tussen de geplande toestand incl. de milderende maatregel / aanbeveling ten opzichte van de beschouwde referentiesituatie beoordeeld in de kolom “resteffect”.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 236 van 300 Tabel 7-1 Beoordeling van de effecten van het voorgenomen plan + beoordeling van de resterende effecten na implementatie van maatregelen en aanbevelingen (zie ook discipline - hoofdstukken)

Aspect Aard van de effecten Effect GRUP Maatregelen Aanbevelingen Resteffect Bodem Bodemgesteldheid • Effecten van de Een ontginning leidt per definitie steeds tot een -2 /- 3 Ontginning en opvulling (en bijgevolg verstoring van de Ontginning en opvulling (en bijgevolg -2 / -3 ontginning en totaal en onherstelbaar verlies van de bodemgesteldheid) zijn eigen aan het plan en kunnen verstoring van de bodemgesteldheid) zijn opvulling betrokken gelaagdheid en de specifieke niet gemilderd worden. eigen aan het plan en kunnen niet eigenschappen van de bodem gemilderd worden. • Effecten van de De reeds opgevulde zones binnen het huidige -1/-3 Maatregel: voor deze zones dient in de bovenste 200 cm -1 ontginning en ontginningsgebied werden niet opgevuld met een geschikte bodem voor landbouw te worden opvulling op de het oog op een mogelijke nabestemming voorzien indien deze zones een nabestemming geplande landbouw of glastuinbouw (grondgebonden landbouw (of glastuinbouw) krijgen (zie discipline nabestemming teelt). Deze zones als nabestemming landbouw bodem). (of glastuinbouw) geven zonder bijkomend Maatregel: voor de nog op te vullen zones met als onderzoek, kan negatieve effecten hebben op nabestemming landbouw (of glastuinbouw) dient de -1 de nabestemming landbouw (of glastuinbouw). code van goede praktijk voor heraanleg van ontginningen in functie van landbouw gevolgd te worden en wordt tevens aanbevolen om op zijn minst voor de bovenste meter bodems te gebruiken die de oorspronkelijke textuurklasse benaderen. / Inzake bodemgesteldheid wordt niet verwacht Maximaal -1 Maximaal -1 dat de huidige en toekomstige ontginnings- en opvullingsactiviteiten een aanzienlijk negatief / effect zullen hebben op de mogelijke toekomstige nabestemmingen dagrecreatie, waterski, glastuinbouw (substraatteelt en hydrocultuur) of golf. • Effecten ten Er wordt niet verwacht dat de geplande 0 / / 0 gevolge van de nabestemmingen een aanzienlijk negatief effect geplande zullen hebben op de bodemgesteldheid, ten nabestemming opzichte van de huidig geldende (na)bestemmingen.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 237 van 300 Bij een nabestemming landbouw of glastuinbouw kan een verbetering van de +1 bodemgesteldheid van de bovenste laag verwacht worden binnen het huidige +1 ontginningsgebied, gezien bij de realisatie van deze nabestemmingen meer eisen gesteld worden dan in de (planologische) referentietoestand.

Bodemprofiel en wijziging diepe ondergrond (effecten relevant voor watertoets) • Effecten van de De ontginning gaat essentieel gepaard met het -2 / -3 Ontginning en opvulling (en bijgevolg profielverstoring) Ontginning en opvulling (en bijgevolg -2 / -3 ontginning en verlies van de geologische structuur en is eigen aan het project en kan niet gemilderd worden. profielverstoring) is eigen aan het project opvulling vernietiging van het oorspronkelijke en kan niet gemilderd worden. bodemprofiel, ter hoogte van de nog niet ontgonnen zones. 0 / / 0 Ter hoogte van de reeds ontgonnen zones zijn geen bodems meer aanwezig met een waardevol profiel en de reeds opgevulde zones omvatten bodems zonder profiel. Uitvoering van het voorgenomen RUP zal in deze zones geen significante effecten met zich meebrengen. • Effecten van de De reeds opgevulde zones binnen het huidige -1/-3 Maatregel: voor deze zones dient in de bovenste 200 cm -1 ontginning en ontginningsgebied werden niet opgevuld met een geschikte bodem voor landbouw te worden opvulling op de het oog op een mogelijke nabestemming voorzien indien deze zones een nabestemming geplande landbouw of glastuinbouw (grondgebonden landbouw (of glastuinbouw) krijgen. nabestemming teelt). Deze zones als nabestemming landbouw Maatregel: voor de nog op te vullen zones met als (of glastuinbouw) geven zonder bijkomend nabestemming landbouw (of glastuinbouw) dient de onderzoek van het huidige aanwezige profiel, code van goede praktijk voor heraanleg van 0/-1 kan negatieve effecten hebben op de ontginningen in functie van landbouw gevolgd te nabestemming landbouw (of glastuinbouw). worden.

Inzake bodemprofiel wordt niet verwacht dat 0 / 0 de huidige en toekomstige ontginnings- en

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 238 van 300 opvullingsactiviteiten een aanzienlijk negatief effect zullen hebben op de mogelijke toekomstige nabestemmingen dagrecreatie, waterski, glastuinbouw (substraatteelt of hydrocultuur) of golf wat betreft het bodemprofiel. • Effecten ten Door de ontginningsactiviteiten zullen de 0 / 0 gevolge van de huidige, kwetsbare, bodemprofielen reeds geplande antropogeen vernietigd zijn. De opgevulde nabestemming zones zullen bestaan uit een profielloze bodem. Een (bijkomend) effect als gevolg van de nabestemming landbouw, glastuinbouw, waterski, dagrecreatie en/of golf wordt niet verwacht. Verdichting (effecten relevant voor watertoets) • Effecten van de Tijdens de ontginningsfase zal er ter hoogte van -1/-2 / -1 /-2 ontginning en de put geen verdichting zijn, gezien het zand in opvulling den natte ontgonnen wordt met een zuiger. Ter hoogte van stockagezones en bufferbermen kan wel verdichting optreden. Tijdens de opvulfase kan eveneens verdichting optreden. • Effecten van de De reeds opgevulde zones binnen het huidige 0/-3 Maatregel: voor deze zones dient in de bovenste 200 cm -1 ontginning en ontginningsgebied werden niet opgevuld met een geschikte bodem voor landbouw te worden opvulling op de het oog op een mogelijke nabestemming voorzien indien deze zones een nabestemming geplande landbouw of glastuinbouw (grondgebonden landbouw (of glastuinbouw) krijgen. nabestemming teelt). Deze zones als nabestemming landbouw Maatregel: voor de nog op te vullen zones met als (of glastuinbouw) geven zonder bijkomend nabestemming landbouw (of glastuinbouw) dient de onderzoek op de aanwezigheid van mogelijke code van goede praktijk voor heraanleg van 0/-1 verdichte lagen, kan negatieve effecten hebben ontginningen in functie van landbouw gevolgd te op de nabestemming landbouw (of worden. glastuinbouw).

Inzake verdichting wordt niet verwacht dat de -1/-2 Maatregel: doorbreken van een mogelijke verdichte laag 0 / -1 huidige en toekomstige ontginnings- en ter hoogte van toekomstige groenzones opvullingsactiviteiten een aanzienlijk negatief effect zullen hebben op de mogelijke

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 239 van 300 toekomstige nabestemmingen dagrecreatie, glastuinbouw (substraatteelt of hydrocultuur), waterski of golf wat betreft structuurwijziging. Echter daar waar groenzones gepland zijn, zijn negatieve effecten niet uit te sluiten. • Effecten ten Mogelijke effecten van landbouwactiviteiten op 0 / 0 gevolge van de de structuurkwaliteit van de bodem doen zich geplande voor daar waar verdichtingsgevoelige bodems nabestemming met (te) zware machines bewerkt worden. In de nabestemming dagrecreatie, 0 / 0 glastuinbouw, waterski en golf geldt dat bodemverdichting kan optreden oa. bij de aanleg van parking en gebouwen. Echter, dit is ook zo in de huidige (na)bestemmingen. Kwaliteit (effecten relevant voor watertoets) • Effecten van de Aangezien de groeve zal opgevuld worden met -1 / / -1 ontginning en niet-verontreinigde bodem en dit onder opvulling duidelijke controle, wordt er verwacht dat er zich geen significante effecten naar bodemverontreiniging zullen voordoen. Calamiteiten zijn echter altijd mogelijk (bijvoorbeeld het lekken van olie), waardoor het globale effect als beperkt negatief beoordeeld wordt. • Effecten van de Gezien er opgevuld wordt met niet- 0 / / 0 ontginning en verontreinigde gronden, worden er zowel ten opvulling op de aanzien van de nabestemming landbouw en geplande glastuinbouw als waterski / dagrecreatie / golf nabestemming geen significante effecten verwacht afkomstig van de ontginning en opvulling van het plangebied. • Effecten ten De beschouwde nabestemmingen geven in -1 / / -1 gevolge van de principe geen aanleiding tot het ontwikkelen geplande van risico-activiteiten voor nabestemming bodemverontreiniging. Calamiteiten zijn echter

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 240 van 300 altijd mogelijk (bijvoorbeeld het lekken van olie), waardoor het effect als beperkt negatief beoordeeld wordt. Ook het gebruik van pesticiden kan leiden tot negatieve effecten. Bij de nabestemming landbouw en (grondgebonden) glastuinbouw bestaat er een risico op uitloging van nitraat en chemicaliën en de bodem. Ten aanzien van de huidige -1 / / -1 nabestemming dagrecreatie en sport wordt dit beperkt negatief beoordeeld. Erosie • Effecten van de Erosie kan optreden ter hoogte van de tijdelijke 0 / / 0 ontginning en zanddepots en tijdelijke bufferbermen en bij de opvulling afwerkingsfase. Het betreft een tijdelijk en lokaal effect. Er zal gebruik maakt worden van dezelfde methodieken voor depot van zand en bodem als de huidige ontginning, wat niet zal leiden tot toegenomen erosie ten opzichte van de huidige situatie. • Effecten van de De opvulling zal gebeuren tot op het 0 / / 0 ontginning en oorspronkelijke niveau, welke vrij vlak was/is. opvulling op de geplande Hellingen zullen aanwezig zijn ter hoogte van nabestemming Aanbeveling: De bufferbermen dienen de definitieve bermen, waarbij er een beperkt -1 / voldoende begroeid te zijn, liefst door 0 risico is op afspoeling van bodemdeeltjes als middel van een goed aaneengesloten deze bermen niet voldoende bedekt zijn grasmat en/of inheemse struiken, • Effecten ten Gezien het vlakke reliëf in de nabestemming, 0 / Aanbeveling: indien er bij het realiseren van 0 gevolge van de zullen landbouwactiviteiten geen significante de nabestemming waterski, dagrecreatie of geplande erosie veroorzaken. Ook bij het realiseren van golf opnieuw hellingen in het terrein nabestemming de nabestemming dagrecreatie, waterski, worden aangebracht, dienen deze op een glastuinbouw of golf worden geen significante voldoende manier bedekt te worden om effecten inzake erosie verwacht. afspoeling van bodemdeeltjes te voorkomen.

Stabiliteit - bodemzettingen

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 241 van 300 • Effecten van de Rekening houdende met de opgelegde 0 / / 0 ontginning en voorwaarden inzake de breedte van de opvulling beschermingsstroken, wordt geen significant effect verwacht op de taludstabiliteit in de ontginningsput. De gewenste minimumafstand van 5m tussen de voet van de tijdelijke bufferbermen en de -1/-2 / Aanbeveling: ter hoogte van tijdelijke 0/-1 rand van de vijver zal niet gerespecteerd bufferbermen wordt aanbevolen worden. Er kunnen zich bijgevolg beschermingsstroken af te bakenen van stabiliteitsproblemen voordoen. minstens 16 m, om de stabiliteit van de oevers te vergroten. Uit de discipline geluid (zie § 5.4.6) blijkt dat er voor de ontginning van de percelen op lange termijn een tijdelijke berm van minstens 6 m nodig is. Dit betekent dat de grondbreedte van deze berm ca. 15 m zal bedragen, waardoor de gewenste breedte van de beschermingsstrook hier ca. 20 m bedraagt.

-1 / Aanbeveling: de bufferbermen inzaaien met 0/-1 De bufferbermen kunnen afspoelen door gras en/of beplanten met inheemse regenwater. struiken.

• Effecten van de Afhankelijk van de textuur van de -1 /-2 / / -1/-2 ontginning en opvulgronden en de manier van aanvullen, opvulling op de kunnen in min of meerdere mate zettingen geplande voorkomen. Afhankelijk van de grootte van de nabestemming zettingen, wordt dit voor de nabestemming landbouw beperkt negatief tot negatief beoordeeld. Indien er na het oprichten van de gebouwen // binnen de nabestemming glastuinbouw, -1 / -2 / -1/-2 waterski, dagrecreatie of golf nog zettingen optreden, kan dit grote schade aanrichten aan de gebouwen. Er is geen probleem zolang de zettingen niet te groot worden en vooral als er geen ongelijke zetting optreedt.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 242 van 300 • Effecten ten Ten gevolge van de geplande nabestemming 0 / / 0 gevolge van de landbouw worden geen risico’s op zettingen geplande verwacht. nabestemming Bij het oprichten van gebouwen bij de -1 / / -1 nabestemming dagrecreatie , glastuinbouw of golf kunnen wel zettingen optreden. Wijziging ruimtegebruik Zie mens – ruimtelijke aspecten en sociaalorganisatorische aspecten

Water Grondwater-beïnvloeding (effecten relevant voor watertoets) • Effecten van de Door de geplande uitbreiding van de -1 / / -1 ontginning en zandontginning worden slechts minimale opvulling grondwaterschommelingen verwacht.

De ontginning gaat essentieel gepaard met een -2 / Aanbeveling: bij heropvulling rekening -1 / -2 wijziging van de hydrogeologische opbouw. houden met de oorspronkelijke Gezien de huidige grondwaterstroming zeer gelaagdheid. beperkt is, wordt het mogelijke effect op de grondwaterstroming na opvulling negatief beoordeeld.

Aangezien de groeve zal opgevuld worden met -1 / / -1 niet-verontreinigde bodem en dit onder duidelijke controle, wordt er verwacht dat er zich geen significante effecten naar grondwaterverontreiniging zullen voordoen. Calamiteiten zijn echter altijd mogelijk (bijvoorbeeld het lekken van olie), waardoor het globale effect als beperkt negatief beoordeeld wordt.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 243 van 300 • Effecten van de Door ontginning, opvulling en heraanleg zal de ontginning en aanwezige drainering in veel gevallen gewijzigd opvulling op de worden. geplande Indien de draineringsgraad te sterk gewijzigd is nabestemming -1 / -2 Maatregel: voor de reeds opgevulde zones en de nog op aanbeveling: op zijn minst de bovenste 0/-1 (watertekort of wateroverlast) ten opzichte van te vullen zones die als nabestemming landbouw krijgen meter van de opgevulde gronden dient de de huidige toestand, wordt dit voor de dient opgelegd te worden dat de ontstane bestaande textuur te benaderen. nabestemming landbouw (en glastuinbouw – draineringsgraad na opvulling geen ongunstiger effect grondgebonden teelt) negatief beoordeeld. De mag uitoefenen op de plantengroei dan bij de start van grootte van het verschil bepaalt dan de omvang de ontginning aanwezige natuurlijke drainering. van het effect. De reeds opgevulde zones binnen het huidige ontginningsgebied werden niet opgevuld met het oog op een mogelijke nabestemming landbouw (of glastuinbouw). Deze zones werden hoofdzakelijk opgevuld met lemige en kleiige gronden waardoor ze eerder te nat dan te droog zullen zijn. Mits het nemen van maatregelen wordt verondersteld dat ze voldoende geschikt gemaakt kunnen worden voor landbouw (of glastuinbouw).

Bij de nabestemming dagrecreatie of golf is het / eveneens belangrijk dat de percelen na -1/-2 / -1/-2 heropvulling geen te hoge grondwatertafel kennen. / 0 Bij de nabestemming waterski speelt de 0 bodemvochtigheid minder een rol Bij het oprichten van gebouwen dienen Aanbeveling: er wordt aanbevolen op te infiltratievoorzieningen aangelegd te worden. vullen met gronden die infiltratie toelaten

• Effecten ten Landbouwactiviteiten hebben nauwelijks een 0 / / 0 gevolge van de invloed op de grondwaterstand. geplande Bij een nabestemming landbouw is er wel een nabestemming risico op afspoeling van nutriënten en pesticiden naar de waterlopen. Ten aanzien van de geldende nabestemming landbouw in de uitbreidingszones wordt dit niet significant 0/-1 / / 0/-1 beoordeeld. Ten aanzien van de geldende

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 244 van 300 nabestemming dagrecreatie en sport in de centrale zone wordt dit beperkt negatief beoordeeld.

0 / / Dagrecreatie, waterski en golf laten geen 0 risicoactiviteiten voor grondwater- verontreiniging toe. Calamiteiten zijn echter altijd mogelijk. Dit is ook al zo in de huidige referentiesituatie. Indien het plangebied volledig als dagrecreatie +1 / / / waterski / golf bestemd wordt, betekent dit +1 een afname aan landbouwgebied en een daling in het gebruik van meststoffen. Binnen deze nabestemmingen zijn 0 en -1 / / ondergrondse constructies niet uitgesloten. Zolang de ondergrondse constructies minder 0 en -1 dan 1/3 van deze watervoerende laag innemen, wordt het effect beperkt negatief beoordeeld. In de uitbreidingszones zijn bijkomende verharde oppervlakten mogelijk bij de 0 / / nabestemming dagrecreatie, wat een 0 verminderde infiltratie betekent ten opzichte van de bestemming landbouw. Er dient echter voldaan te worden aan de geldende wetgeving. Bij de nabestemming golf en waterski kunnen enkel gebouwen gerealiseerd worden binnen 0 / / het afgebakende bouwkader, waardoor er ten 0 opzichte van de huidige nabestemming dagrecreatie een vergelijkbare oppervlakte verharde oppervlakten kunnen gerealiseerd worden. In geval van waterski zal dit hoogst waarschijnlijk zelfs een kleinere oppervlakte zijn. Bij de nabestemming dagrecreatie of golf is het -1 / -2 / mogelijk dat een grondwaterwinning wordt -1 / -2 aangevraagd. Mogelijke effecten dienen verder onderzocht te worden op projectniveau.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 245 van 300 0 /-1 Voor de nabestemming glastuinbouw zullen -1 / -3 Maatregel: bijkomende grondwaterwinningen met wellicht nieuwe grondwaterwinningen negatieve effecten op de grondwaterkwantiteit dienen / 0 aangevraagd worden met mogelijke invloed op vermeden te worden de grondwaterstand en bestaande winningen. Het aanleggen van drains onder foliebassins kan een invloed hebben op de grondwatertafel / van de omliggende terreinen. -1 / -1

Invulling van het plangebied als glastuinbouw gaat gepaard met een belangrijke toename aan verharde oppervlakten en bijgevolg een 0 / / 0 verminderde infiltratie. Er dient echter voldaan te worden aan de geldende wetgeving. Invulling van het plangebied als glastuinbouw gaat gepaard met een mogelijk risico op uitloging van nutriënten en pesticiden. Ten / aanzien van de huidige bestemming landbouw 0/-1 / 0/-1 is dit niet significant, ten aanzien van de huidige nabestemming dagrecreatie en sport wordt dit beperkt negatief beoordeeld.

Oppervlaktewater- beïnvloeding (effecten relevant voor watertoets) • Effecten van de Op het moment dat de ontginning stopt, maar ontginning en de opvulling verder doorgaat, zal het opvulling vijverwater geloosd worden in de Mostbeek. -2 / -2 Dit betekent beperkte toename van het debiet van de Mostbeek. Gezien de gebieden stroomafwaarts aangeduid zijn als mogelijks overstromingsgevoelig, kan lozing van (grote hoeveelheden) water afkomstig van de vijver

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 246 van 300 mogelijks leiden tot (versnelde) overstromingen. Er wordt door de omlegging van de Mostbeek 0 / De nieuwe gracht op de grens van het 0 en de waterloop in het noorden geen impact plangebied dient aangelegd te worden verwacht op het afvoergedrag van deze vooraleer er gestart wordt met de waterlopen. ontginning op lange termijn van de noordelijk percelen Er worden grote hoeveelheden water gebruikt / tijdens de ontginnings-activiteiten. Er wordt 0 / 0 echter met een gesloten circuit gewerkt, waardoor er geen significante effecten op de waterkwantiteit verwacht worden. Bij de verdere ontginning aansluitend op de bestaande ontginning, zullen de effecten op / 0 / 0 waterkwaliteit, vb. ten gevolge van turbiditeit die ontstaat door de baggerwerken, behouden blijven ten opzichte van de huidige referentiesituatie. De lozing van het water uit de ontginningsvijver 0 / 0 / in de Mostbeek na het stopzetten van de ontginningsactiviteiten terwijl de opvulfase nog bezig is heeft mogelijks een invloed op de waterkwaliteit van de Mostbeek. Gezien de matige kwaliteit van de Mostbeek en het feit dat het vijverwater aan de normen voldoet worden er in eerste instantie geen significante effecten verwacht. Door de omlegging van de Mostbeek en de / -1 / -1 waterloop in het noorden kunnen beperkt . negatieve effecten op de structuurkwaliteit optreden. • Effecten van de Bij de afwerking na opvulling zal de afwatering 0 / / 0 ontginning en van het terrein gebeuren door een permanente opvulling op de perceelsgracht. Er wordt geen significante geplande impact verwacht op de mogelijke nabestemmng nabestemmingen.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 247 van 300 • Effecten ten Indien het volledige gebied als nabestemming 0 / / 0 gevolge van de landbouw zou krijgen, betekent dit een geplande hypothetische afname van verharde nabestemming oppervlakten ter hoogte van de centrale zone, echter bij de hypothetische invulling wordt verondersteld dat de geldende wetgeving inzake infiltratie en buffering gevolgd wordt. Mogelijke afspoeling van nutriënten wordt niet significant beoordeeld tav de geldende 0/-1 / / 0/-1 bestemming landbouw en beperkt negatief tav de geldende nabestemming dagrecreatie en sport. Bij de nabestemming glastuinbouw zal bijkomende verharde oppervlakte gerealiseerd 0 / / 0 worden, waardoor versnelde afvoer van hemelwater mogelijk is. Regenwater zal echter opgevangen worden voor hergebruik en de geldende wetgeving zal gevolgd worden. Er is een grote waterbehoefte. Afvoer van hemelwater afkomstig van verharde oppervlakten naar waterlopen kan voor problemen van wateroverlast zorgen. Er dient 0 / / 0 echter voldaan te worden aan de geldende wetgeving. Bij de nabestemming glastuinbouw wordt mogelijks reinigingswater en spuistromen -1 / / -1 geloosd in waterlopen met een mogelijk effect op de oppervlaktewaterkwantiteit. Lozing van afvalwater kan enkel na zuivering waardoor mogelijks positieve effecten tav de +1 / / +1 huidige nabestemming landbouw kunnen optreden. In de uitbreidingszones zijn bijkomende verharde oppervlakten mogelijk bij de 0 / / 0 nabestemming dagrecreatie, waterski en golf, 1 wat een verminderde infiltratie betekent ten opzichte van de bestemming landbouw. Hierdoor bestaat een kans op wateroverlast. Er

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 248 van 300 dient echter voldaan te worden aan de geldende wetgeving. 1

Afvalwater-beïnvloeding (effecten relevant voor watertoets) • Effecten van de Momenteel beschikt het bedrijf over een 0 / / 0 ontginning en vergunning voor het lozen van opvulling bedrijfsafvalwater afkomstig van de wasinstallatie in een oppervlaktewater. Dit blijft ongewijzigd door uitvoeren van het voorgenomen plan. • Effecten van de Niet relevant. 0 / / 0 ontginning en opvulling op de geplande nabestemming • Effecten ten Bij de nabestemming landbouw wordt geen 0 / / 0 gevolge van de betekenisvolle productie van afvalwater geplande verwacht. nabestemming Bij de nabestemming dagrecreatie en , waterski en golf is het mogelijk dat er in de toekomst (sanitair) afvalwater geproduceerd wordt. Ook bij de nabestemming glastuinbouw worden afvalwaterstromen gegenereerd. Gezien de ligging in ‘individueel te optimaliseren buitengebied’ zal hierbij moeten voorzien worden in een IBA. Tav de geldende 0 / / 0 nabestemmingen betekent dit een niet significant effect. Mens-mobiliteit Verkeersafwikkeling en - doorstroming • Effecten van de Gezien het voorgenomen plan een 0 / / 0 ontginning en ‘verschuiving’ van de ontginningsactiviteit opvulling impliceert van het huidige ontginningsgebied

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 249 van 300 naar de gewenste uitbreidingszones op korte en lange termijn, mag verwacht worden dat het gegenereerde verkeer door de exploitatie in de toekomst quasi niet zal verschillen met de huidige situatie. De huidige verkeersintensiteiten (voor ontginning en opvulling) zullen langer aangehouden blijven ten opzichte van de huidige referentiesituatie. • Effecten ten Ten aanzien van de huidige nabestemming 0 / +1 / / 0 / +1 gevolge van de ‘dagrecreatie en sport’ van de centrale zone, geplande betekent een nabestemming landbouw een nabestemming (hypothetische) afname in verkeersintensiteiten. Ten opzichte van de bestemming landbouw in de uitbreidingszones betekent dit dat er geen significante effecten zullen zijn. Een nabestemming als dagrecreatie zal naar verwachting een verkeersgeneratie kennen die 0 / / 0 vergelijkbaar is met de huidige verkeersgeneratie, indien de vooropgestelde ontwikkelingsmarges niet overschreden worden. Indien het volledige plangebied wordt ingevuld als golf, wordt een verkeersgeneratie verwacht die vergelijkbaar is met of lager is dan de huidige verkeersgeneratie. Ten opzichte van de huidige (na)bestemmingen betekent een volledige invulling van het plangebied als dagrecreatie / golf een (hypothetische) toename aan verkeer ten opzichte van de beschouwde referentiesituatie. Maar aangezien -1 / / -1 het voorgenomen plan niet voor een significante toename van de verzadigingsgraad zorgt ten opzichte van de huidige situatie en er in de huidige situatie geen problemen zijn qua verzadiging van de toegangswegen, wordt de hypothetische toename in verkeer als beperkt negatief beschouwd.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 250 van 300 Het gegenereerde verkeer bij de nabestemming glastuinbouw betekent een stijging van minder dan 5% van de capaciteit van de ontsluitende kruispunten ten opzichte van de huidige situatie. Ten aanzien van de huidige nabestemming dagrecreatie en sport betekent de nabestemming glastuinbouw een potentiële 0 / / 0 toe- of afname in verkeersintensiteiten, afhankelijk van de hypothetische invulling van het gebied. Ook ten aanzien van de huidige bestemming landbouw betekent de nabestemming glastuinbouw een toename aan verkeersintensiteiten. Echter, gezien de capaciteit van de wegen niet in het gedrang komt, worden geen significante effecten verwacht. De nabestemming waterski zal een lagere verkeersgeneratie tot gevolg hebben dan wat momenteel het geval is. Zowel ten aanzien van de huidige nabestemming dagrecreatie en 0 / / 0 sport als de huidige bestemming landbouw worden geen significant negatieve effecten verwacht.

Verkeersveiligheid • Effecten van de Gezien het beperkt aantal woningen in de 0 Maatregel: er moet ten allen tijde via de Moststraat / 0 ontginning en Moststraat, de afwezigheid van (gekende) ontsloten worden. Ontsluiting via de Reigerstraat en opvulling knelpunten, de ontsluitende functies van de Brandstraat is verboden. N445, de R4 en R17 in de mobiliteits- en structuurplannen en de ongewijzigde situatie tegenover de huidige situatie wordt het effect op verkeersveiligheid en verkeersleefbaarheid als verwaarloosbaar (0) beoordeeld. • Effecten ten Maatregel: voor alle nabestemmingen (met uitzondering gevolge van de van landbouw) geldt: er moet ten allen tijde via de geplande Moststraat ontsloten worden. Ontsluiting via de nabestemming Reigerstraat en Brandstraat is verboden.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 251 van 300 Ten aanzien van de huidige (na)bestemming, +1 / / +1 betekent een volledige invulling van het gebied als landbouw een (hypothetische) afname in verkeersintensiteiten en bijgevolg een positief effect op de verkeersveiligheid en verkeersleefbaarheid. Er dienen voor de invulling van het plangebied als dagrecreatie / golf geen nieuwe wegen Maatregel: een bijkomende ontsluiting voor fietsers en aangelegd te worden en de ontsluitingsroute 0 voetgangers voorzien naar de Brandstraat / 0/+1 doorkruist geen woonwijken. Er worden bijgevolg geen significante effecten op de verkeersveiligheid verwacht. Het verkeer van en naar het plangebied zal weinig of geen invloed hebben voor omwonenden of de landbouwers. Ten opzichte van de nabestemming dagrecreatie en sport ter hoogte van het huidige ontginningsgebied worden geen significante effecten verwacht, / indien de vooropgestelde ontwikkelingsmarges 0 / 0 niet worden overschreden. Ten opzichte van de huidige bestemming landbouw in de uitbreidingsgebieden wordt het effect eveneens als niet significant beoordeeld . Ten aanzien van de huidige nabestemmingen kan een nabestemming als glastuinbouw een lichte stijging in intensiteiten impliceren. Maar -1 deze stijging in intensiteiten is niet van die aard -1 / / dat deze aanzienlijke effecten zal hebben op de verkeerleefbaarheid en –veiligheid. Bij de nabestemming waterski wordt er ten opzichte van de nu geldende nabestemming dagrecreatie en sport in het huidige ontginningsgebied een afname aan verkeersbewegingen verwacht en dus een toename aan verkeersveiligheid. Ten aanzien 0 van de nabestemming landbouw in de 0 / / uitbreidingszones, kan een beperkte toename

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 252 van 300 van het aantal verkeersbewegingen verwacht worden. Er worden hierdoor echter geen significant negatieve effecten verwacht op de verkeersveiligheid.

Parkeercapaciteit • Effecten van de Niet relevant. 0 / / 0 ontginning en opvulling • Effecten ten Wanneer het plangebied een nabestemming 0 / / 0 gevolge van de waterski, dagrecreatie of golf krijgt, dient een geplande aanbod aan parkeerplaatsen voorzien te nabestemming worden. Dit parkeeraanbod is afhankelijk van de precieze invulling en de programmagrootte. Er wordt verondersteld dat het plangebied groot genoeg is om de nodige parkeerruimte te voorzien.

Geluid • Effecten van de Het gegenereerde verkeer zal door uitvoering 0 / / 0 ontginning en van het voorgenomen RUP niet significant opvulling verschillen van het huidige verkeer, waardoor geen significant effect inzake de geluidsemissies afkomstig van het verkeer verwacht worden. De huidige verwerkingsinstallaties blijven bij uitvoering van het voorgenomen RUP op dezelfde locaties werken. In de huidige situatie zijn deze activiteiten zelfs niet hoorbaar en meetbaar door het hoge achtergrondgeluid van het wegverkeer. Het enige verschil van het voorgenomen plan is de verschuiving van de zandzuiger. Rekening houdende met de bufferberm van 4m zal de specifieke bijdrage van de zandzuiger

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 253 van 300 voor de gebieden die op korte termijn worden 0 / / 0 aangesneden aan de woningen in de Reigerstraat en Moststraat de richtwaarde niet overschrijden. Voor de percelen die op lange termijn zullen ontgonnen worden zal dit wel het geval zijn, zelfs met de aanleg van een bufferberm van -3 Maatregel: aanleg van een gronddam van 6m / 0 4m. • Effecten ten Na de ontginningsactiviteiten komt het gebied gevolge van de mogelijks in landbouwgebruik. geplande Landbouwactiviteiten zijn per definitie weinig nabestemming verkeersgenererende activiteiten. Ten aanzien van de huidige nabestemming ‘dagrecreatie en sport’ van de centrale zone, betekent dit een / (hypothetische) afname in 0 / 0 verkeersintensiteiten. Ten opzichte van de bestemming landbouw in de uitbreidingszones betekent dit dat er geen significante effecten zullen zijn op omgevingsgeluid. Gezien bij een nabestemming dagrecreatie / 0 0 golf wordt verwacht dat de verkeersgeneratie / vergelijkbaar is met of lager is dan de huidige / verkeersgeneratie worden geen effecten op het omgevingsgeluid verwacht, afkomstig van het gegenereerde verkeer.

Bij de nabestemming glastuinbouw kan een beperkte toename van het gegenereerde verkeer verwacht worden. 0 / / 0 Gezien er bij de exploitatie van de technische installaties moet voldaan worden aan de RW - 5dB(A), zijn geen significante effecten te 0 / / 0 verwachten. Voor de mogelijke nabestemming waterski zullen de verkeersintensiteiten niet voor 0 / 0 significante effecten zorgen ten aanzien van de / vooropgestelde referentiesituaties. De waterski

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 254 van 300 activiteiten kunnen wel voor een verhoging van -1/-2 Maatregel: tussen de waterplas en de dichtstbijgelegen / 0/-1 het omgevingsgeluid zorgen. woningen dient een afstand van 100m bewaard te worden, tenzij er stillere boten kunnen ingezet worden of een bufferberm wordt voorzien tussen de waterplas en de woningen.

Lucht Stofemissies • Effecten van de Stofhinder wordt zo veel mogelijk voorkomen 0 / / 0 ontginning en door de vergraven grond, zanddepots en opvulling werfwegen voldoende vochtig te houden door ze te besproeien en door het gebruik van de wielwasinstallatie. De wegen op het terrein zijn onverhard, waardoor als gevolg van rijdende vrachtwagens -1 / / -1 gemakkelijk stofvorming optreedt. Bufferbermen zullen snel begroeid worden, waardoor stofhinder voorkomen wordt. 0 / / 0

• Effecten ten Niet relevant. gevolge van de geplande nabestemming (Verkeers)emissies • Effecten van de Gezien het voorgenomen plan een verschuiving 0 / / 0 ontginning en van de activiteiten betekent en er geen opvulling toename aan verkeer verwacht wordt, zullen er geen wijzigingen zijn inzake de niet-geleide emissies afkomstig van het verkeer. Gezien de ligging nabij de E17 wordt er geoordeeld dat de verkeersemissies afkomstig van de E17 een grotere impact zullen hebben op de omgeving van het studiegebied dan het verkeer ten gevolge van de zandontginning.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 255 van 300 • Effecten ten Landbouwactiviteiten zijn per definitie weinig +1 / / +1 gevolge van de verkeersgenererende activiteiten, waardoor geplande ook geen aanzienlijke verkeersemissies nabestemming verwacht worden. Ten aanzien van de huidige nabestemming ‘dagrecreatie en sport’ van de centrale zone, betekent dit een (hypothetische) afname in verkeersemissies. De mogelijke impact van de toekomstige nabestemming dagrecreatie is afhankelijk van -1 / -1 de concrete invulling van het gebied. Er kan / echter aangenomen worden dat er weinig tot geen andere relevante emissies zullen gegenereerd worden dan deze veroorzaakt door het verkeer. Dit geldt ook voor de nabestemming golf. Ten opzichte van de huidige (na)bestemmingen betekent een volledige invulling van het plangebied als dagrecreatie of golf een (hypothetische) toename aan verkeer ten opzichte van de beschouwde referentiesituaties. Ten aanzien van de huidige nabestemming dagrecreatie en sport ter hoogte van het 0 / / 0 huidige ontginningsgebied wordt bij de nabestemming waterski een lagere verkeersgeneratie verwacht. Ten aanzien van de huidige bestemming landbouw in de uitbreidingsgebieden kan een beperkte stijging van verkeersgeneratie verwacht worden. Bij de nabestemming glastuinbouw zal de Maatregelen: Op projectniveau dient aandacht / -1 geschonken te worden aan de nodige maatregelen om cumulatieve immissiebijdrage van de -2 verschillende WKK’s die nodig zullen zijn, luchtemissies te beperken (vb. het toelaten van 1 zorgen voor een belangrijke bijdrage van de glastuinbouwbedrijf met een maximaal vermogen van NOx-MKN. Het bijkomend verkeer gerelateerd 3,77 MWt of anderzijds het toelaten van meerdere aan de nieuwe glastuinbouwzones zal niet glastuinbouwbedrijven mits deze geclusterd worden). zorgen voor een significant effect op de De vergunningverlenende instantie kan bijkomende luchtkwaliteit. informatie opvragen en bijkomende maatregelen opleggen met betrekking tot deze aspecten indien nodig.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 256 van 300 Het GRUP voor de nabestemming glastuinbouw dient garanties in te bouwen dat de glastuinbouwontwikkeling inzet op de potenties voor een duurzamere energievoorziening. Hiervoor dient nagegaan te worden welke opties voor een duurzame energievoorziening haalbaar zijn (én waarbij zowel het energiegebruik als luchtverontreiniging aan bod komen). Indien restwarmte gebruikt kan worden, dient hiermee rekening gehouden worden bij de afbakening van de diverse zones in het GRUP zodat bvb. een warmtenet voorzien kan worden en de inrichting van de diverse zones hierop afgestemd kan worden

Biodiversiteit Ecotoop- biotoopverlies/- winst (effecten relevant voor watertoets) en inname leefgebied • Effecten van de De ecotooopinname die ontstaat door -1 Aanbeveling: verlegde traject opnieuw 0 ontginning en ontginning wordt globaal als beperkt negatief voorzien van beekbegeleidende, opvulling beoordeeld. streekeigen beplanting die aansluit op de Bij het ontginnen van de noordelijke percelen kenmerken van de overige delen van de en bij het verleggen van de Mostbeek dienen Mostbeek. KLE’s gerooid te worden. Aanbeveling: behoud van een deel van de Eens de ontginning voltooid is en de opvulling waterplas waardoor het pleistergebied voor verder gaat, zal de waterplas geleidelijk avifauna deels behouden blijft verdwijnen, waarbij ook het pleistergebied voor -2 -1 de voorkomende avifauna en het potentieel jachtgebied voor vleermuizen zal verdwijnen. Aanbeveling: voor het inzaaien/beplanten +1 maximaal gebruik maken van inheemse +1 / +2 In het voorgenomen plan wordt de aanleg van soorten. Er wordt ook aanbevolen de bermen voorzien. permanente bufferbermen ecologisch te beheren.

• Effecten ten Bij de nabestemming landbouw worden geen gevolge van de effecten verwacht ter hoogte van de

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 257 van 300 geplande uitbreidingszones. Ten opzichte van de huidige 0 / Aanbeveling: aanplant van KLE’s tussen de 0 nabestemming nabestemming dagrecreatie en sport, kan een perceelsgrenzen. beperkt negatief effect optreden, afhankelijk -1 / / -1 van de hypothetische invulling. Aanbeveling: opleggen van een maximaal Bij de nabestemming dagrecreatie worden bouw- en verhardings-percentage en een beperkt negatieve effecten verwacht ten minimale oppervlakte groenzone (ca. 15 à -1 / 0/-1 opzichte van de beschouwde referentiesituatie, 20 % van het totale plangebied indien het gezien er geen % groenvoorziening opgelegd volledige plangebied als nabestemming wordt. dagrecreatie krijgt of een overdruk natuur opleggen. Bij de nabestemming golf met overdruk natuurverweving kunnen positieve effecten +2 / / +2 verwacht worden, omwille van de overdruk natuurverweving. Aanbeveling: voorzien van nieuwe De mogelijke effecten van de nabestemming -1 tot -2 (biologisch waardevolle) natuurelementen glastuinbouw ten aanzien van de huidige door het opleggen van een minimale nabestemming in het huidige oppervlakte groenzones, waardoor het ontginningsgebied zijn negatief tot beperkt aandeel ‘serres’ automatisch beperkt 0/-1 negatief, afhankelijk van de hypothetische wordt. invulling. Ten aanzien van de huidige -1 bestemming landbouw in de uitbreidingszones worden beperkt negatieve effecten verwacht.

Bij een mogelijke nabestemming waterski worden ten aanzien van de geldende +1 tot +2 bestemmingen positieve effecten verwacht. +1 tot +2

Barrièrewerking / versnippering / ontsnippering • Effecten van de Uitvoering van het voorgenomen plan zorgt 0 / / 0 ontginning en niet voor significante barrière-effecten. De 0/+1 0/+1 opvulling begroeide bufferbermen kunnen in beperkte mate dienst doen als lokale natuurverbinding. Aanbeveling: bij het verleggen van de beek 0 Versnippering door de omlegging van de -1 / een nieuwe corridorfunctie (bomenrij / Mostbeek (en het verwijderen van de bomenrij) struikengordel) langs de beek voorzien. wordt beperkt negatief beoordeeld.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 258 van 300 • Effecten ten Bij de nabestemming landbouw worden geen gevolge van de effecten verwacht ter hoogte van de Aanbeveling: aanplant van KLE’s tussen de geplande uitbreidingszones. Ten opzichte van de huidige -1 / perceelsgrenzen. 0/-1 nabestemiming nabestemming ter hoogte van het huidige ontginningsgebied, kan een beperkt negatief effect optreden. Aanbeveling: opleggen van een maximaal Bij de nabestemming dagrecreatie worden bouw- en verhardings-percentage en een beperkt negatieve effecten verwacht ten -1 / 0/+2 minimale oppervlakte groenzone (ca. 15 à opzichte van de beschouwde referentiesituatie, 20 % van het totale plangebied indien het gezien er geen % groenvoorziening opgelegd volledige plangebied als nabestemming wordt. dagrecreatie krijgt) of een overdruk natuur opleggen. Bij de nabestemming golf met overdruk natuurverweving kunnen positieve effecten / verwacht worden, gezien de overdruk +1 / +1 natuurverweving ervoor zal zorgen dat er migratiecorridors of stapstenen in het landschap aanwezig zijn. Bij de nabestemming glastuinbouw worden beperkt negatieve tot negatieve effecten Aanbeveling: opleggen van een maximaal -1/-2 verwacht t.a.v. de huidig geldende -1 / -2 / bouw- en verhardings-percentage en een nabestemming ter hoogte van het minimale oppervlakte groenzone (ca. 15 à ontginningsgebied, gezien in het voorgenomen 20 % van het totale plangebied indien het plan geen % groenvoorziening opgelegd wordt volledige plangebied als nabestemming en er bijkomend mogelijke nachtbarrières zijn glastuinbouw krijgt) of een overdruk natuur voor overvliegende avifauna. Ten aanzien van -2 / opleggen. -1/-2 de huidige nabestemming landbouw in de uitbreidingszones zijn de effecten negatief. Aanbeveling: nabestemming waterski, dagrecreatie en golf: indien een zone voor parkeren wordt afgebakend, wordt aanbevolen om in de stedenbouwkundige voorschriften op te nemen dat er binnen deze zone tussen de parkeerplaatsen verplicht KLE’s moeten aangeplant worden Bij de nabestemming waterski kan verwacht worden dat de oppervlakte natuur binnen het plangebied zal stijgen ten opzichte van de +2 / / +2 huidige (na)bestemmingen landbouw en

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 259 van 300 dagrecreatie en sport volgens het APA, waardoor positieve effecten te verwachten zijn.

Verstoring • Effecten van de Het geluid afkomstig van de ontginnings- en 0 / / 0 ontginning en opvulactiviteiten zal in de toekomst akoestisch opvulling gezien quasi niet verschillen met de huidige situatie en in en in de omgeving van het plangebied zijn geen gevoelige receptoren aanwezig. Er wordt geen nieuwe verlichting binnen het gebied aangebracht. • Effecten ten Bij de nabestemming landbouw, betekent dit 0 / / 0 gevolge van de voor de uitbreidingszone een terugkeer naar de geplande huidige situatie. Ten opzichte van het huidige nabestemming ontginningsgebied (wat momenteel als +1 / / +1 nabestemming dagrecreatie en sport heeft) zal deze nabestemming wellicht minder rustverstoring met zich meebrengen en zullen er bijgevolg positieve effecten optreden. Bij de nabestemming dagrecreatie of golf kunnen ten opzichte van de huidige bestemming dagrecreatie en sport beperkt +1 / / +1 positieve effecten optreden gezien het voorgenomen RUP geen sterk geluidsproducerende activiteiten toelaat en het huidige APA dit niet verbiedt. Ten opzichte van de huidige bestemming landbouw in de -1 / -1 uitbreidingszones zal zowel de nabestemming dagrecreatie als golf wellicht een grotere geluidsproductie (en dus rustverstoring) met zich meebrengen. In de uitbreidingszones Aanbeveling: armaturen zodanig kiezen dat 0/-1 kunnen ook beperkte effecten optreden inzake -1 / gerichte verlichting mogelijk is en lichthinder ten opzichte van de huidige verstrooiing van het licht tot een minimum bestemming landbouw. beperkt wordt. Gezien de huidige nabestemming dagrecreatie 0 / volgens het APA ook verlichting toelaat, zijn de / 0

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 260 van 300 mogelijke effecten ten aanzien van de beschouwde referentiesituatie niet significant. 0 Bij de nabestemming glastuinbouw worden 0 / / geen significante effecten verwacht van Aanbeveling:. Indien mogelijk worden de mogelijke geluidsemissies ten aanzien van de serre’s in het noorden en het oosten -1/-2 geldende bestemmingen. Effecten van gebruikt voor teelten die de minste -2 / lichtverstoring kunnen vooral in het noorden en bijbelichting vragen het oosten significant zijn voor de aanwezige fauna. Aanbeveling: armaturen zodanig kiezen dat Bij de nabestemming waterski is verstoring van gerichte verlichting mogelijk is en avifauna mogelijk bij activiteiten op de verstrooiing van het licht tot een minimum 0 waterplas. Ten aanzien van de huidige 0 / beperkt wordt. (na)bestemmingen worden echter geen significante effecten verwacht. Vernatting/verdroging • Effecten van de In en in de nabije omgeving van het plangebied 0 / / 0 ontginning en zijn geen grondwaterafhankelijke ecotopen opvulling aanwezig, waardoor een mogelijke wijziging in grondwaterstand verwaarloosbaar wordt beoordeeld. • Effecten ten De toekomstige landbouwactiviteiten hebben 0 / / 0 gevolge van de nauwelijks een invloed op de toekomstige geplande grondwaterstand. Ten gevolge van de nabestemming nabestemmingen dagrecreatie, waterski of golf valt geen significante verdroging / vernatting te verwachten. In de nabije omgeving van het plangebied zijn geen grondwaterafhankelijke ecotopen aanwezig. Bij de nabestemming glastuinbouw kunnen bijkomende grondwaterwinningen mogelijks 0 / / 0 zorgen voor een grondwaterstandsdaling. In de nabije omgeving van het plangebied zijn geen grondwaterafhankelijke ecotopen aanwezig. Landschap Landschapsstructuur

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 261 van 300 • Effecten van de Het verwijderen van opgaande groenelementen -1 / / -1 ontginning en en het innemen/verleggen van waterlopen opvulling binnen het plangebied wordt beperkt negatief beoordeeld. De aanwezige waterplas zal na ontginning en volledige opvulling verdwenen zijn, wat ook beperkt negatief wordt beoordeeld. De aan te leggen bermen worden omwille van -1 / -2 / / -1/-2 de grootte (hoogte) beperkt negatief tot negatief beoordeeld. Aanbeveling: de reeds opgevulde zones Door de voorgenomen uitbreiding van de -1 / inzaaien met gras. 0/-1 zandontginning ontstaat een afname van de continuïteit van het landbouwgebied. • Effecten ten Het inrichten van het plangebied als gevolge van de landbouwgebied zal zorgen voor een +1 / Aanbeveling: aanplant van KLE’s tussen de +1 / +2 geplande versterking van de relaties met de omliggende perceelsgrenzen. nabestemming landbouwpercelen.

Aanbeveling: opleggen van een maximaal De mogelijke effecten van de nabestemming -1 / bouw- en verhardings-percentage en een 0 / +2 dagrecreatie wordt wegens het ontbreken van minimale oppervlakte groenzone (ca. 15 à een vooropgestelde minimale oppervlakte 20 % van het totale plangebied indien het groenzones beperkt negatief beoordeeld ten volledige plangebied als nabestemming opzichte van de beschouwde dagrecreatie krijgt) of een overdruk natuur referentietoestand. opleggen.

Bij de nabestemming golf met overdruk natuurverweving kunnen positieve effecten +1 / / +1 verwacht worden, gezien de overdruk natuurverweving ervoor zal zorgen dat de landschapsstructuur versterkt wordt. Ook bij de nabestemming waterski zal het plangebied een eerder natuurlijke invulling krijgen, wat positief +1 +1 beoordeeld wordt inzake landschapsstructuur. Bij een invulling van het gebied bij een nabestemming glastuinbouw kan het landschap nagenoeg volledig wijzigen in een -1

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 262 van 300 ‘glaslandschap’, wat ten aanzien van de huidige -1 / -2 Aanbeveling: opleggen van een maximaal nabestemming dagrecreatie en sport beperkt bouw- en verhardings-percentage en een negatief en ten opzichte van de bestemming minimale oppervlakte groenzone (ca. 15 à landbouw negatief beoordeeld wordt. 20 % van het totale plangebied indien het volledige plangebied als nabestemming glastuinbouw krijgt) of een overdruk natuur opleggen. Erfgoed • Effecten van de De contextwaarde van het bouwkundig relict -1 / -2 / / -1 / -2 ontginning en “Grote Mosthoeve” binnen het plangebied zal opvulling verder afnemen door de uitbreiding van de ontginningsactiviteiten, evenals de contextwaarde van de hoeves nabij het plangebied die ook aangeduid zijn als bouwkundig erfgoed. Vooraf aan de activiteiten zal een evaluerend onderzoek gebeuren om archeologische -1 / / -1 waarden in kaart te brengen. Bij het aantreffen van archeologisch waardevolle resten wordt afgewogen of behoud in situ mogelijk is. Indien dit niet het geval is, dient een archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden, ten laste van de ontginner, om archeologische resten voor ongedocumenteerde vernieling te behoeden. • Effecten ten Gezien de ondergrond door de 0 / / 0 gevolge van de ontginningsactiviteiten reeds volledig verstoord geplande zal zijn, wordt geen bijkomend effect op het nabestemming archeologisch erfgoed verwacht. Een herstel van het landbouwlandschap bij de nabestemming landbouw (ten opzichte van het deel waar nu een nabestemming dagrecreatie +1/+2 / / +1/+2 en sport geldt) is een positieve evolutie voor de contextwaarden van het bouwkundig erfgoed in en in de omgeving van het plangebied. Door de voorgenomen nabestemmingen -1 / -2 / / -1 / -2 dagrecreatie en glastuinbouw kan de contextwaarde van het bouwkundig erfgoed in

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 263 van 300 en in de omgeving van het plangebied aangetast worden. De overdruk natuurverweving bij de nabestemming golf zal ervoor zorgen dat dit in dit geval slechts in 0/-1 / / 0/-1 mindere mate het geval zal zijn. Dit geldt eveneens voor de nabestemming waterski, gezien het gebied in dit geval grotendeels een natuurlijke invulling krijgt.

Door het wijzigen van de huidige bestemming landbouw in de uitbreidingszones naar de Aanbeveling: opleggen van een maximaal nabestemming dagrecreatie en glastuinbouw, bouw- en verhardings-percentage en een 0 wordt bebouwing binnen het plangebied -1 / minimale oppervlakte groenzone (of een toegelaten, wat in strijd is met de overdruk natuur opleggen wat betreft de beleidswenselijkheden van het traditioneel nabestemming dagrecreatie en landschap. glasltuinbouw. Aanbeveling: de Grote Mosthoeve integreren bij de inrichting van het gebied 0/-1

Het opgelegde bouwkader bij de nabestemming golf en waterski zal in dezelfde grootte-orde liggen dan wat momenteel 0 / Aanbeveling: de Grote Mosthoeve toegelaten wordt binnen de nabestemming integreren bij de inrichting van het gebied dagrecreatie en sport volgens het APA, waardoor geen significante effecten op het 0/+1 traditioneel landschap te verwachten zijn. Belevingswaarde • Effecten van de De mogelijke verstoringen van de perceptieve / / ontginning en kenmerken en de belevingswaarde maken deel -1 -1 opvulling uit van het bestaande sterk dynamische ontginningslandschap. Het voorgenomen plan impliceert geen nieuwe verstoring ten aanzien van de huidige situatie, veeleer een progressief opschuiven van de al aanwezige activiteit richting de uitbreidingszones. De aanleg van de geplande bufferbermen zorgen enerzijds voor een visuele barrière,

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 264 van 300 anderzijds zorgen ze er ook voor dat het -1 / +1 / Aanbeveling: de reeds opgevulde zones -1/+1 ontginningsgebied beter landschappelijk terug in te zaaien met gras geïntegreerd is. • Effecten ten De nabestemming landbouw zal het gevolge van de oorspronkelijke uitzicht van het gebied -1/+1 / Aanbeveling: behoud van een deel van de 0/+1 geplande herstellen ter hoogte van de ontginningsvijver als relict nabestemming uitbreidingspercelen. Indien het plangebied volledig als nabestemming landbouw krijgt kan het behoud van een deel van de ontginningsvijver als relict behouden blijven. De mogelijke effecten van de nabestemming dagrecreatie ten opzichte van de huidige nabestemming dagrecreatie en sport zullen te 0 / 0 verwaarlozen zijn. Gezien er in de voorschriften Aanbeveling: indien een zone voor parkeren geen bepalingen worden opgenomen ter wordt afgebakend, wordt aanbevolen om in beperking van negatieve effecten op de de stedenbouwkundige voorschriften op te -1 / -1 perceptieve kenmerken, kunnen beperkt nemen dat er binnen deze zone voldoende negatieve effecten optreden ten opzichte van aandacht moet zijn voor landschappelijke de bestemming landbouw volgens het APA in integratie oa. door groenvoorzieningen de uitbreidingszones. binnen en/of op de rand van deze parking De overdruk natuurverweving bij de nabestemming golf zal ervoor zorgen dat er Aanbeveling: indien een zone voor parkeren positieve effecten te verwachten zijn op het +1/+2 / +1/+2 wordt afgebakend, wordt aanbevolen om in landschapsbeeld. de stedenbouwkundige voorschriften op te nemen dat er binnen deze zone voldoende aandacht moet zijn voor landschappelijke Serres en hun aanhoren zullen bij de integratie oa. door groenvoorzieningen -1 nabestemming glastuinbouw het binnen en/of op de rand van deze parking landschapsbeeld negatief tot aanzienlijk • Inrichtingsplannen laten inpassen in het negatief beïnvloeden ten opzichte van de -2 / -3 landschap. huidig geldende nabestemmingen. • Afhankelijk van waar de serres precies komen te liggen, moeten nieuwe buffers worden aangelegd. • Inzake perceptieve kenmerken is het van belang om de serres, maar ook de +1/+2 De invulling van het plangebied volgens de foliebassins, t.h.v. de receptoren (woningen, nabestemming waterski wordt positief recreanten) visueel te bufferen.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 265 van 300 beoordeeld ten aanzien van de geldende bestemmingen. Inplanting van een +1 / +2 Aanbeveling: indien een zone voor parkeren kabelwaterski wordt ten aanzien van de huidige wordt afgebakend, wordt aanbevolen om in -1 bestemming landbouw beperkt negatief de stedenbouwkundige voorschriften op te 0 beoordeeld en ten aanzien van de huidige nemen dat er binnen deze zone voldoende nabestemming dagrecreatie en sport als niet aandacht moet zijn voor landschappelijke significant -1 integratie oa. door groenvoorzieningen 0 binnen en/of op de rand van deze parking

Mens – ruimtelijke aspecten en sociaalorganisatorische aspecten Functiewijzigingen en wijziging in bodemgebruik • Effecten van de Het verlies van 15ha agrarisch gebied wordt, -1 /-2 / / -1 /-2 ontginning en rekening houdend met de ligging in opvulling herbevestigd agrarisch gebied, maar ook met de geïsoleerde ligging ten opzichte van het ruimere landbouwgebied en de arme landbouwgronden, beoordeeld als beperkt negatief tot negatief. Het voorgenomen plan zal voor de betrokken landbouwers een beperkt negatieve tot -1 / -3 Maatregel: er dient een vergelijkbare oppervlakte / -2 aanzienlijk negatieve (aardbeienkweker - landbouwareaal ter beschikking gesteld te worden. Deze rundveehouder) impact veroorzaken op de percelen dienen zo dicht mogelijk (binnen een straal van leefbaarheid van hun landbouwbedrijf 600m) bij zijn bedrijf gelegen te zijn en landbouwkundig geschikt te zijn voor het telen van aardbeien.

Het effect in functie van grondstofvoorziening / wordt positief beoordeeld. Door uitvoering van +2 / +3 / +2 / +3 het voorgenomen RUP kan het bedrijf bovendien haar activiteiten op korte en lange termijn realiseren. Tegenover de woonfunctie in de omgeving van het plangebied worden geen significante / 0 / 0 effecten verwacht.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 266 van 300 • Effecten van de De geschiktheid van de grond voor landbouw 0/-3 Maatregel: voor deze zones dient in de bovenste 200 cm 0 ontginning en en glastuinbouw (grondgebonden teelten) na een geschikte bodem voor landbouw te worden opvulling op de opvulling van de ontginningsput hangt af van voorzien indien deze zones een nabestemming geplande de kwaliteit van de opvullingsgrond en de wijze landbouw krijgen. nabestemming van opvullen. Effecten kunnen neutraal tot Maatregel: voor de nog op te vullen zones met als landbouw aanzienlijk negatief zijn, afhankelijk of de code nabestemming landbouw dient de code van goede van goede praktijk voor heraanleg van praktijk voor heraanleg van ontginningen in functie van 0/-1 ontginningen in functie van landbouw gevolgd landbouw gevolgd te worden en wordt er tevens werd of niet. aanbevolen bodems te gebruiken die de oorspronkelijke textuurklasse benaderen.

• Effecten ten Ten opzichte van de huidige bestemming 0 / / 0 gevolge van de landbouw, worden de nabestemmingen geplande landbouw en glastuinbouw in de nabestemming uitbreidingszone als neutraal beoordeeld. Ten -2/+2 / / -2/+2 opzichte van het huidige ontginningsgebied wordt de nabestemming landbouw positief beoordeeld voor de functie landbouw, op voorwaarde dat deze zones opgevuld worden volgens de code van goede praktijk, en negatief voor de functie recreatie. Indien het plangebied de nabestemming dagrecreatie, waterski of golf krijgt, betekent dit dat een definitief verlies aan -2/ +2 / / -2/ +2 landbouwareaal ter hoogte van de uitbreidingszones, wat ten opzichte van de landbouwfunctie als negatief wordt beoordeeld en positief tov de recreatieve functie. Gezien er binnen het plangebied dan geen ruilgrond meer ter beschikking is voor de aardbeikweker / De percelen die op lange termijn kunnen rundveehouder, worden de effecten op de -3 Ruilgrond ter beschikking stellen buiten het plangebied ontgonnen worden in het noordwesten van -2 leefbaarheid van dit bedrijf aanzienlijk negatief maar in de nabijheid van het landbouwbedrijf het plangebied de nabestemming landbouw beoordeeld. Verder wordt aanbevolen de percelen die op lange (of glastuinbouw) te geven termijn kunnen ontgonnen worden in het noordwesten van het plangebied de nabestemming landbouw (of Er wordt geen significant effect (0) verwacht op 0 de woonfunctie in de omgeving van het glastuinbouw) te geven om de effecten voor de

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 267 van 300 plangebied ten gevolge van de nabestemming aardbeikweker te milderen en het effect op de / 0 landbouw, glastuinbouw, waterski, landbouwfunctie in zijn geheel te milderen dagrecreatie of golf.

/ Belevingswaarde Zie landschap. Leefbaarheid en veiligheid • Effecten van de Uit de discipline Geluid blijkt er voor de 0 / / 0 ontginning en ontginning van de percelen op korte termijn opvulling geen overschrijding van de waarden is, mits de aanleg van de bufferberm van 4 m zoals voorzien in het project. Voor de ontginning van de percelen op lange termijn wordt wel een -3 Maatregel: aanleg van een gronddam van 6m / 0 overschrijding berekend. Dit wordt aanzienlijk negatief beoordeeld. M.b.t. de luchtkwaliteit is de grootst mogelijke hinder die naar de omgeving toe kan verwacht 0 / / 0 worden, eventuele stofhinder. Doordat de ontginning een natte ontginning betreft, wordt mogelijke stofhinder sterk beperkt tot de zanddepots en werkwegen op het terrein. Gezien de reeds voorziene maatregelen wordt geen daling in de woonkwaliteit verwacht ten gevolge van stofhinder. • Effecten ten Ten opzichte van de huidige bestemming 0 / / 0 gevolge van de landbouw in de uitbreidingsgebieden betekent geplande de nabestemming landbouw inzake geluids- en nabestemming luchthinder een neutraal effect. Ten opzichte van de huidige nabestemming dagrecreatie en sport volgens het APA betekent dit een positief +1/+3 / / +1/+3 effect. De voorschriften van het APA leggen namelijk geen verbod op lawaaierige recreatievormen of sporten op en er kan een afname van het verkeer verwacht worden. In de voorschriften van dagrecreatie is 0/+3 / / 0/+3 opgenomen dat lawaaierige sporten /

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 268 van 300 activiteiten verboden zijn, waardoor geen geluidshinder voor omwonenden verwacht wordt. Ten opzichte van de huidige nabestemming dagrecreatie en sport is dit een hypothetische verbetering Het weerkerend geluid van de opslag van de golfballen kan bij een nabestemming golf -1/-2 / -1/-2 vooral ter hoogte van de driving range voor mogelijke hinder voor omwonenden zorgen. Indien de waterplas bij waterski op minder dan -1/-2 Zie discipline geluid / -1 100m van woningen gelegen is, is geluidshinder afkomstig van de motorboot niet uit te sluiten. Het verkeer van en naar een zone voor waterski, dagrecreatie of golf zorgt niet voor 0 / / 0 een significante geluidsproductie aangezien de verkeersbewegingen verspreid zijn over de volledige dag. Gezien de ligging nabij de E17 wordt er geoordeeld dat de verkeersemissies afkomstig 0 / / 0 van de E17 een grotere impact zullen hebben op de omgeving van het studiegebied dan het verkeer ten gevolge van de invulling van het plangebied als dagrecreatie, golf of waterski. De lichthinder voor de nabestemmingen golf en waterski is beperkt omdat golf en waterski 0 / / sporten zijn die in de buitenlucht voornamelijk 0 overdag beoefend worden. Bij de invulling van het plangebied als dagrecreatie, zal lichthinder afhankelijk zijn van de concrete invulling van het gebied. Momenteel zijn geen bepalingen ter beperking van de lichthinder voor omwonenden 0 / -3 Maatregel: lichthinder voorkomen ter hoogte van de / 0/-1 opgenomen in de voorschriften, waardoor aanwezige woningen op de rand van het plangebied lichthinder voor omwonenden niet uit te sluiten is. Langsheen de Brandstraat grenzen de achtertuinen van een aantal woningen aan het plangebied. In deze tuinen en woningen kan

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 269 van 300 een verminderd privacy optreden door de -1 / / -1 inrichting van het plangebied als gebied voor dagrecreatie, golfterrein of waterski. Bij de nabestemming glastuinbouw is geluidshinder ter hoogte van de woningen in de Brandstraat en Reigerstraat niet uit te sluiten. Verder zullen de immisiebijdragen van de Aanbeveling: de technische installaties en verschillende WKK’s zorgen voor een -1 / -2 Maatregelen: zie discipline lucht de laad- en losactiviteiten niet ter hoogte -1 belangrijke bijdrage van de NOx MKN. van de Brandstraat en Reigerstraat voorzien. De bewoners van de directe omgeving van het Algemeen is het van belang het juiste lamptype te plangebied kunnen bij glastuinbouw lichthinder -2 kiezen, de plaats, hoogte en aantal masten correct te -1 ondervinden bepalen, afschermkappen of louvers aan te brengen aan de lichtpunten, asymmetrische armaturen met geringe inkijk te gebruiken, een schutting aan te brengen die het zicht op de lichtbron wegneemt en/of het limiteren van de gebruiksduur van de verlichting. Specifiek voor tuinbouwbedrijven met assimilatiebelichting kunnen (beweegbare) schermen (intern of extern) het opwaarts (en zijwaarts) licht beperken. In het scenario ‘combinatie golf en landbouw’ Aanbeveling:’ de zone die als kan de zone met als nabestemming golf voor nabestemming golf zal krijgen, niet af te hinder voor omwonenden zorgen. -1/-2 bakenen in aansluiting met bestaande 0/-1 woningen

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 270 van 300 7.2 Samenvatting milderende maatregelen op GRUP-niveau Hieronder worden alle milderende maatregelen, welke doorvertaalbaar zijn in het voorgenomen GRUP opgesomd.

Tijdens de ontginnings- en opvullingsfase • Voor de situatie op lange termijn is tijdens de ontginnings- en opvullingsfase ter hoogte van de woningen een tijdelijke berm van minstens 6 m hoog nodig. • Wat betreft de aardbeienkweker/rundveehouder dient er tijdens de ontginnings- en opvullingsfase voor gezorgd te worden dat hij een vergelijkbare oppervlakte landbouwareaal ter beschikking krijgt, op het moment dat zijn percelen ontgonnen (en opgevuld) worden. Deze percelen dienen zo dicht mogelijk (binnen een straal van 600m) bij zijn bedrijf gelegen te zijn en landbouwkundig geschikt te zijn voor het telen van aardbeien (vb. inzake bodemgesteldheid, aanwezigheid van water,…). Verder dienen afspraken gemaakt te worden over mogelijk inkomensverlies (vb. hogere transportkosten,…). Alle nabestemmingen • Er moet ten allen tijde via de Moststraat ontsloten worden. Er dient in de voorschriften van het RUP opgenomen te worden dat ontsluiting via de Reigerstraat en Brandstraat verboden is. Nabestemming landbouw en grondgebonden glastuinbouw • Voor de reeds opgevulde zones dient in de bovenste 200 cm een geschikte bodem voor landbouw te worden voorzien indien deze zones een nabestemming landbouw krijgen. o Een voldoende doorwortelbare profieldiepte kan bekomen worden door het uitvoeren van de maatregelen m.b.t. bodemverdichting en stenigheid. Daarnaast geldt dat de bouwvoor na zetting minimaal moet gelijk zijn aan de oorspronkelijke dikte van de bouwvoor. Verder dient de dikte van de bewortelingslaag bij voorkeur 2m te bedragen, zodat het telen van diepwortelende landbouwgewassen mogelijk is. o Slechte drainage: Plasvorming kan in eerste instantie vermeden worden door een vlak, convex of licht hellend macroreliëf te creëren en dit op een hoger of gelijk niveau t.o.v. de omgeving. Het creëren van depressies dient vermeden te worden, tenzij dit in het kader van het creëren van bepaalde natuurpotenties of ten behoeve van herstel van het oorspronkelijk landschap juist de bedoeling is. Daarnaast geldt dat de nieuw ontstane draineringsgraad geen ongunstiger effect mag uitoefenen op de plantengroei dan bij de start van de ontginning aanwezige natuurlijke drainering. o Ongunstig reliëf: Hoewel verzakkingen gedurende de eerste jaren na opvulling moeilijk te vermijden zijn, dient toch op volgende zaken gelet te worden: een zo homogeen mogelijke aanvulling + gelijkmatige verdichting (dit in samenhang met de maatregel ter voorkoming van bodemverdichting). Voor het vermijden van zetting in de ondergrond moeten de voorwaarden van het VLAREM en de milieuvergunning worden gerespecteerd. o Bodemvruchtbaarheid voor landbouwgebruik: de geschiktheid van de bodem voor landbouwgewassen hangt voor een groot deel samen met de textuur van de bodem. Om de goede geschiktheid voor landbouwgebruik op de huidige bodem te herstellen, dient op zijn minst de bovenste meter van de groeve afgewerkt te worden met materiaal met die dezelfde textuur als de oorspronkelijke textuur benadert. • Voor de nog op te vullen zones met als nabestemming landbouw dient de code van goede praktijk voor heraanleg van ontginningen in functie van landbouw gevolgd te worden

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 271 van 300 • voor de nog op te vullen zones die als nabestemming landbouw krijgen dient opgelegd te worden dat de ontstane draineringsgraad na opvulling geen ongunstiger effect mag uitoefenen op de plantengroei dan bij de start van de ontginning aanwezige natuurlijke drainering. Ook ter hoogte van de reeds opgevulde zones dient de drainageklasse van de gronden landbouwkundig geschikt gemaakt te worden. Nabestemming glastuinbouw (algemeen) • lichthinder dient voorkomen te worden ter hoogte van de aanwezige woningen op de rand van het plangebied. Algemeen is het van belang het juiste lamptype te kiezen, de plaats, hoogte en aantal masten correct te bepalen, afschermkappen of louvers aan te brengen aan de lichtpunten, asymmetrische armaturen met geringe inkijk te gebruiken, een schutting aan te brengen die het zicht op de lichtbron wegneemt en/of het limiteren van de gebruiksduur van de verlichting. Specifiek voor tuinbouwbedrijven met assimilatiebelichting kunnen (beweegbare) schermen (intern of extern) het opwaarts (en zijwaarts) licht beperken. • nieuwe grondwaterwinningen met een negatief effecten op de grondwaterkwantiteit dienen vermeden te worden. • eventuele technische installaties zals een WKK moeten voldoen aan de RW – 5 dB(A) wat op zich een voldoende maatregel is om geen effecten op het omgevingsgeluid te veroorzaken • Op projectniveau dient aandacht geschonken te worden aan de nodige maatregelen om luchtemissies te beperken (vb. het toelaten van 1 glastuinbouwbedrijf met een maximaal vermogen van 3,77 MWt of anderzijds het toelaten van meerdere glastuinbouwbedrijven mits deze geclusterd worden). De vergunningverlenende instantie kan bijkomende informatie opvragen en bijkomende maatregelen opleggen met betrekking tot deze aspecten indien nodig. Het zo veel mogelijk clusteren van glastuinbouwbedrijven biedt de mogelijkheid om de energievoorziening meer te bundelen en zo de efficiëntie te verhogen. Dit kan doorvertaald worden in het RUP door het voorzien van een centrale zone voor energieproductie. Ook hier kan een warmtenet voorzien worden en dient dit bij de inrichting van het gebied meegenomen te worden. Maar ook hiervoor is een detailanalyse van de energiesituatie van belang (zie noodzakelijke milderende maatregelen op project- of vergunningenniveau). • Het GRUP voor de nabestemming glastuinbouw dient garanties in te bouwen dat de glastuinbouwontwikkeling inzet op de potenties voor een duurzamere energievoorziening. Hiervoor dient nagegaan te worden welke opties voor een duurzame energievoorziening haalbaar zijn (én waarbij zowel het energiegebruik als luchtverontreiniging aan bod komen). Hiervoor verwijzen we naar de noodzakelijke milderende maatregelen op project- of vergunningenniveau (zie § 5.5.7.2). • Indien restwarmte gebruikt kan worden, dient hiermee rekening gehouden worden bij de afbakening van de diverse zones in het GRUP zodat bvb. een warmtenet voorzien kan worden en de inrichting van de diverse zones hierop afgestemd kan worden. • Inrichtingsplannen laten inpassen in landschap. • Afhankelijk van waar de serres precies komen te liggen, moeten nieuwe buffers worden aangelegd. • Inzake perceptieve kenmerken is het van belang om de serres, maar ook de foliebassins, t.h.v. de receptoren (woningen, recreanten) visueel te bufferen. • mogelijke maatregelen moeten voorzien te worden om de lichthinder ten aanzien van mens te beperken, zeker ter hoogte van de aanwezige woningen op de rand van het plangebied. Algemeen is het van belang het juiste lamptype te kiezen, de plaats, hoogte en aantal masten correct te bepalen, afschermkappen of louvers aan te brengen aan de lichtpunten, asymmetrische armaturen met geringe inkijk te gebruiken, een schutting aan te brengen die

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 272 van 300 het zicht op de lichtbron wegneemt en/of het limiteren van de gebruiksduur van de verlichting. Specifiek voor tuinbouwbedrijven met assimilatiebelichting kunnen (beweegbare) schermen (intern of extern) het opwaarts (en zijwaarts) licht beperken. Nabestemming dagrecreatie • In de voorschriften van het RUP moet een bijkomende ontsluiting voor fietsers en voetgangers weerhouden worden in de Brandstraat indien een deel van het plangebied de nabestemming dagrecreatie zou krijgen. • Daar waar groenzones gepland zijn, dient een mogelijke verdichte laag doorbroken te worden na de ontginnings- en opvullingsfase. Nabestemming golf • In de voorschriften van het RUP moet een bijkomende ontsluiting voor fietsers en voetgangers weerhouden worden in de Brandstraat indien een deel van het plangebied de nabestemming golf zou krijgen. • Doorbreken van de verdichte laag ter hoogte van geplande groenzones na de ontginnings- en opvullingsfase Nabestemming waterski • In de voorschriften van het RUP moet een bijkomende ontsluiting voor fietsers en voetgangers weerhouden worden in de Brandstraat indien een deel van het plangebied de nabestemming waterski zou krijgen. • Er mogen in een worst case geen activiteiten toegelaten worden op een afstand minder dan 100 m tot de woningen. Indien stillere boten worden ingezet kan deze afstand verkleinen. Tevens is het nodig een zone te voorzien (zelfde locatie en hoogte als tijdens ontginning) waar er indien nodig een gronddam kan voorzien worden. Indien de boordmotoren geluidsarm zijn, is de gronddam niet nodig. Het is echter belangrijk om de zone voor een gronddam te voorzien in het RUP. • Doorbreken van de verdichte laag ter hoogte van geplande groenzones na de ontginnings- en opvullingsfase

7.3 Samenvatting milderende maatregelen op projectniveau Volgende maatregelen dienen op projectniveau genomen worden tijdens de opvullingsfase ter hoogte van de zones die een nabestemming landbouw (of glastuinbouw) krijgen: • Bodemverdichting: Aangezien natte grond gevoeliger is voor verdichting (zeker bij de aanbreng van klei of leem) dienen de werken voor de bovenste gronden (en vooral van belang bij het uitspreiden van de teelaarde) zoveel mogelijk in droge omstandigheden uitgevoerd te worden. Er dient tevens gebruik gemaakt te worden van rupsbanden en er wordt gesuggereerd om zoveel mogelijk hetzelfde patroon van rijden te vermijden. Na uitvoering van de werken kan er een ongeroerd monster genomen worden om te onderzoeken of het poriëngehalte in functie van de nabestemming volstaat. Indien dit niet zou volstaan, dient de grond gefreesd te worden. Verder dient de penetratieweerstand gemeten te worden met een penetrograaf/penetrologger. De penetratieweerstand dient beperkt te worden tot 3MPa voor de bouwvoor en 5MPa voor het kwaliteitsvol profiel. Het is aangewezen eerst een voldoende groot oppervlak ondergrond her op te vullen waarop nadien het kwaliteitsvol profiel laagsgewijs kan worden aangelegd. • Stenigheid: Strenge kwaliteitscontrole bij aanvoer van de gronden (overeenkomstig Vlarebo (Hfdst. X, Afd. 4, Onderafd. 3, Art 53, §1, 6°) geldt het volgende: het gehalte aan stenen die niet op natuurlijke wijze aanwezig zijn, mag maximaal 5 gewichtsprocent bedragen; de afmeting van de stenen die niet op natuurlijke wijze aanwezig zijn, mag niet groter zijn dan

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 273 van 300 50 mm en het gehalte aan bodemvreemde materialen, andere dan stenen, mag maximaal 0,5 gewichts- en volumeprocent bedragen. De Code van goede praktijk voor heraanleg van ontginningen in functie van landbouw vermeldt dat het gehalte aan stenen die niet van nature aanwezig zijn, in de bouwvoor maximaal 1 massaprocent mag bedragen. Wanneer de opvulgrond deze normen overschrijdt, zal een fysische scheiding volgens de BBT uitgevoerd moeten worden. Uitzeven zal in de meeste gevallen de BBT zijn. • Degradatie van het organisch stofgehalte: Het terug aanbrengen van de oorspronkelijke teelaarde is maar zinvol als de stockageperiode de kritieke duur voor degradatie niet overschrijdt. Aangezien literatuurgegevens omtrent de degradatiesnelheid van humus in gestockeerde teelaarde niet beschikbaar zijn, wordt er aangeraden om preventief te werken en het reeds ontgonnen gedeelte zo snel mogelijk op te vullen zodat de teelaarde ook zo snel mogelijk terug kan opengespreid worden. Zo wordt er ook aangeraden om de teelaarde die aangewend wordt in de voorziene bufferbermen zo snel mogelijk terug aan te wenden. Na uitvoering van de werken kan er een monster genomen worden om het organisch stofgehalte van de bodem te bepalen (als vergelijkingsbasis dient er eveneens een monster genomen te worden vóóraleer de teelaarde wordt afgegraven). Bij een te laag organisch stofgehalte, kan er extra organische stof ingebracht worden. Er dient echter wel in acht genomen te worden dat het herstel van het organisch stofgehalte van de bodem een proces van lange duur is. • Erosie: Om erosie onmiddellijk na terug openspreiden van de teellaag zo veel mogelijk te vermijden (de bodem is nu extra gevoelig daar haar structuur volledig vernietigd is), dient de bodem ingezaaid te worden. Het best kan de bodem op zijn minst een aantal jaren onder een permanente bedekking gehouden worden, zodat de bodem de tijd heeft om terug bodemleven en organisch materiaal te ontwikkelen. Hierdoor zal ook de bodemstructuur verbeteren en bijgevolg ook de weerstand tegen erosie. Op projectniveau dient bij een nabestemming glastuinbouw stapsgewijs ingezet te worden op volgende bemerkingen en maatregelen: • Er dient in eerste instantie in concreto nagegaan worden wat de potenties zijn van energiesynergieën ter hoogte van het plangebied, bvb. hoeveel restwarmte er eventueel nuttig ingezet kan worden. Het is actueel onvoldoende duidelijk of er realistische synergieën gelegd kunnen worden, en of deze significant bijdragen tot het verminderen van de noodzakelijke energiecapaciteit in de glastuinbouwzone (en gerelateerde emissies). Gezien de energievereisten van de glastuinbouwsector is de energievoorziening een belangrijke parameter bij glastuinbouwontwikkelingen. Vooraleer de individuele bedrijven elk hun energievoorziening te laten ontwikkelen (d.m.v. eerder klassieke installaties en zo een significant negatief effect op de luchtkwaliteit veroorzaken) is studiewerk naar de haalbaarheidsaspecten inzake alternatieve energievoorziening binnen de onderzoeksgebieden noodzakelijk. De haalbaarheid van alternatieve technieken zoals geothermie en koude-warmteopslag dient in concreto nagegaan te worden. • Pas in tweede instantie kan gedacht worden aan concrete milderende maatregelen: resterende benodigde energiecapaciteit zo optimaal mogelijk voorzien: bundelen van kleine installaties tot grotere, efficiëntere installatie op een doordachte locatie in het plangebied met bvb. optie naar flexibiliteit brandstoffen, doorgedreven zuivering, aandacht voor immissiesituatie,… Verschillende efficiëntere opties dienen bekeken te worden. Indien gekozen wordt voor een centrale energievoorziening is het noodzakelijk om na te gaan wat de impact van deze installatie op de luchtkwaliteit zal zijn. Welke maatregelen uiteindelijk nodig zijn, zal afhangen van de uiteindelijke keuze. Hoewel een dergelijke installatie mogelijk niet MER-plichtig kan zijn op zich, is het noodzakelijk om de impact op de luchtkwaliteit na te gaan. In deze plan-MER fase zijn er onvoldoende detailgegevens om hier verder op in te gaan. Alleszins kan verwezen worden naar de BBT voor glastuinbouw. Milderende maatregelen kunnen hier in eerste instantie bestaan uit het reduceren van de emissies door ver doorgedreven zuivering (afhankelijk van type energiebron: deNOx,

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 274 van 300 stoffilters,…) en in tweede instantie pas uit het aanpassen van de schouwhoogte/karakteristieken om de dispersie van de rookgassen te verbeteren. Hierover kan er actueel geen uitspraak gedaan worden.

7.4 Samenvatting aanbevelingen om het voorgenomen plan milieuvriendelijker te maken Onderstaand worden alle aanbevelingen (zowel ruimtelijk doorvertaalbaar in het voorgenomen GRUP of als aandachtspunt in de verdere procedures) opgesomd.

7.4.1 Vanuit de discipline Bodem Ter hoogte van tijdelijke bufferbermen wordt aanbevolen beschermingsstroken af te bakenen van minstens 16 m, om de stabiliteit van de oevers te vergroten. Uit de discipline geluid (zie § 5.4.6) blijkt dat er voor de ontginning van de percelen op lange termijn een tijdelijke berm van minstens 6 m hoog nodig is. Dit betekent dat de grondbreedte van deze berm ca. 15 m zal bedragen, waardoor de gewenste breedte van de beschermingsstrook hier ca. 20 m bedraagt. De bufferbermen dienen voldoende begroeid te zijn, liefst door middel van een goed aaneengesloten grasmat en/of inheemse struiken, dit om erosie te voorkomen. Indien er bij het realiseren van de nabestemming waterski, dagrecreatie of golf opnieuw hellingen in het terrein worden aangebracht, wordt aanbevolen deze op een voldoende manier te bedekken om afspoeling van bodemdeeltjes te voorkomen. Volgens het richtlijnenboek voor de activiteitengroep ontginningen kunnen algemene regels worden aangehaald om calamiteiten bij het risico op bodemverontreiniging te voorkomen tijdens de ontginningsfase, echter dit is geldende wetgeving en dient bijgevolg nageleefd te worden. Als aanbeveling kan geformuleerd worden om de opvulhoogte hoger in te stellen dan het finaal te verwachten niveau. De extra hoogte moet dan overeenkomen met de uiteindelijk te verwachten zetting. De zetting door het eigen gewicht, ook wel klink genaamd, zal variëren naargelang het type materiaal. Er wordt aanbevolen 2% extra aan te vullen indien de opvulgronden uit zand bestaan en 10% als de aanvulgronden uit klei of leem bestaan om depressies in de toekomst zoveel mogelijk te voorkomen. Er dient ook ruimte gelaten te worden om depressies na de heraanvulling te corrigeren ten gevolge van een ongelijke zetting. Dit dient te gebeuren met teelaarde. Het is ook aangewezen de verticale beweging van de ondergrond ter hoogte van de opgevulde groeve te monitoren teneinde bodemzetting op te volgen. Bij het oprichten van gebouwen bij de nabestemming glastuinbouw, waterski, dagrecreatie of golf kunnen zettingen optreden. Op projectniveau dient bijgevolg aandacht geschonken te worden aan de nodige maatregelen (vb. voorafgaand aan de werken de nodige boringen en sonderingen uitvoeren) ter beperking en voorkoming van negatieve effecten op de stabiliteit van de ondergrond en de nodige funderingswerken. De vergunningverlenende instantie kan bijkomende informatie opvragen en bijkomende maatregelen opleggen met betrekking tot deze aspecten indien nodig. Het gebruik van bestrijdingsmiddelen in de ontginningsfase (op gestockeerde teelaarde en/of op de tijdelijke bermen) dient beperkt te worden. In de nabestemmingsfase dient ook verantwoord omgesprongen te worden met het gebruik van chemische stoffen. Er wordt bij de nabestemming waterski, dagrecreatie of golf aanbevolen het gebied pesticidenvrij te onderhouden. .

7.4.2 Vanuit de discipline Water In de ontginnings- en opvullingsfase o Het vijverwater op regelmatige basis analyseren en niet lozen in de Mostbeek bij onregelmatigheden in de kwaliteit van het vijverwater. o Bij heropvulling rekening houden met de oorspronkelijke gelaagdheid

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 275 van 300 o op zijn minst de bovenste meter dient de bestaande textuur te benaderen bij een nabestemming landbouw of glastuinbouw o Er wordt aanbevolen op te vullen met gronden die infiltratie toelaten indien er in de nabestemming verharde oppervlakten toegelaten worden o De nieuwe gracht op de grens van het plangebied dient aangelegd te worden vooraleer er gestart wordt met de ontginning op lange termijn van de noordelijk percelen. o Het (deels) opvullen van winplassen mag niet met teelaarde afkomstig uit de bouwvoor van landbouwpercelen gebeuren omdat die aanleiding zullen geven tot vrijstellen van nutriënten. o Maximaal lozingsdebiet op de Mostbeek vastleggen in de vergunning o Materiaal voorzien dat bij een olielek ingezet kan worden om de olie te ruimen. o Om vertroebeling van oppervlaktewater te beperken dient het was- en transportwater via een bezinkingsbekken teruggevoerd te worden naar de winplas of het oppervlaktewater. o Om een voldoende afvoer via de omgelegde Mostbeek en noordelijke waterloop in stand te houden, wordt volgende aanbeveling geformuleerd: voldoende onderbouwd inrichtingsprofiel, en bij uitbreiding de volledige perceelsgracht rondom de ontginningssite. Het profiel en dus ook de doorstroombaarheid moet minstens gelijk dan de huidige beek. o Natuurtechnische inrichting van de omgelegde stukken waterloop en van de volledige perceelsgracht die, conform de milieuvergunning van de site, rondom de volledige site voorzien zal worden. Bij de nabestemming landbouw Wanneer een perceel na heraanleg te nat ligt om aan landbouw te doen, kan beslist worden om grachten te graven of draineerbuizen aan te leggen. Hierbij moeten uiteraard externe afwateringsmogelijkheden voorhanden zijn. Bij de nabestemming glastuinbouw • Op projectniveau kunnen door de keuze van de locatie en het maximaal op te pompen debiet nieuwe winningen zo vergund worden dat er geen impact op de bestaande winningen zal zijn. • I.f.v. de impact op de grondwatertafel is het aangewezen de drainage van foliebassins tot een minimum te beperken en bij voorkeur niet te bemalen of de diepte van de folliebassins te beperken tot boven de grondwatertafel. • Afvalwaterstromen dienen beperkt te worden door gebruik te maken van de best beschikbare technieken voor glastuinbouw. Deze hebben betrekking op het beperken van het watergebruik door b.v. het toepassen van rationele watergift, gebruik maken van een recirculatiesysteem bij substraatteelt. Resterende afvalwaterstromen dienen gezuiverd te worden indien ze geloosd worden op oppervlaktewater (b.v. door middel van IBA’s of plantensystemen). • De aanleg van de foliebassins moet zodanig worden uitgevoerd zodat geen nodeloze permanente bemalingen worden veroorzaakt. • Lozing van afvalwater via de riolering en zuivering in een RWZI dient geval per geval besproken te worden met Aquafin. • Er wordt aanbevolen spuistromen niet te lozen op de Mostbeek wanneer er stroomafwaarts een risico op wateroverlast bestaat.

Bij de nabestemming golf met overdruk natuurverweving Om te vermijden dat grote hoeveelheden diep grondwater moeten opgepompt worden voor de irrigatie van greens en tee’s dienen waterpartijen aangelegd te worden, waaruit irrigatiewater kan gepompt worden. Om te vermijden dat door een lange droge periode er niet voldoende water in deze vijvers zou aanwezig zijn, kunnen volgende bijkomende maatregelen genomen worden:

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 276 van 300 o Het hemelwater van daken dient naast de noodzakelijke voorzieningen voor hergebruik van hemelwater (voor sanitair, kuiswater, buitenkraan…) maximaal aangesloten te worden op de vijvers; o Het terrein dient zo ingericht te worden dat het drainagewater maximaal afwatert naar de waterpartijen; o Pas in laatste instantie kan die grondwater aangesproken worden om te irrigeren. Hiervoor dient een vergunning aangevraagd te worden. o De grasmatten dienen zo behandeld te worden dat ze minimaal water behoeven (bv. Met een ‘hydrogel’). o Voor de parkeerterreinen wordt bij voorkeur gebruik gemaakt van waterdoorlatende verhardingsmaterialen. Om de mogelijke effecten van drainage te milderen, kan het gedraineerde water via grachtjes afgeleid worden naar de waterplassen op het terrein. Op die manier blijft het water binnen het plangebied en blijft de invloedstraal van de drainage beperkt. Om rechtstreekse afspoeling van nutriënten en actieve stoffen naar oppervlaktewateren te voorkomen moet een voldoende grote veiligheidszone gehanteerd worden waarin geen producten gebruikt worden. Er wordt voorgesteld om een zone met een afstand van 10 meter vanaf de oevers van deze waterlichamen te respecteren. Om de beïnvloeding van de waterkwaliteit buiten het plangebied te beperken, dienen de drainagegrachten afgeleid te worden naar de vijvers en plassen op het terrein. Op die manier wordt het effect van het gebruik van bemesting en pesticiden voor de omliggende landbouwpercelen tot een minimum beperkt. Bij de nabestemming dagrecreatie, waterski, golf • Mogelijke ondergrondse constructies mogen maximaal 1/3 van de watervoerende laag innemen (verticale inname).

7.4.3 Vanuit de discipline mobiliteit Voor de nabestemming dagrecreatie gelden een aantal vooropgestelde ontwikkelingsmarges. Wanneer er wordt uitgegaan van een sporthal dient deze vb. gelimiteerd te worden tot 1550 m² om tot een gelijkaardige verkeersgeneratie te komen als in de huidige situatie. Een grotere oppervlakte sporthal kan een significant effect hebben op het moment dat de bijkomende verkeersgeneratie > 5% van de capaciteit van de wegenis bedraagt. Indien er wordt afgeweken van deze vooropgestelde marges, dient op projectniveau aangetoond worden dat er geen aanzienlijke effecten zijn. Op dat moment zal er ook reeds een meer concreet programma beschikbaar zijn.

7.4.4 Vanuit de discipline Lucht Tijdens de ontginnings- en opvullingsfase: • Na het volladen kan de lading van de vrachtwagens het best bevochtigd worden waardoor het wegwaaien van de materie tijdens het transport wordt tegengegaan; • Het transport langs bewoonde gebieden dient waar mogelijk vermeden te worden; • Bij het transporteren van droog zand worden vrachtwagens bij voorkeur afgedekt. • Opleggen van een snelheidsbeperking ter hoogte van onverharde wegen binnen het plangebied om stofvorming door rijdende vrachtwagens tegen te gaan.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 277 van 300 7.4.5 Vanuit de discipline Biodiversiteit Tijdens de ontginnings- en opvulfase o inheemse soorten gebruiken voor het inzaaien / aanplanten van de bufferbermen o Bij het verleggen van de Mostbeek wordt aanbevolen een nieuwe corridorstructuur (bomenrij/struikengordel) te voorzien en wordt aanbevolen de nieuwe bedding natuurtechnisch aan te leggen, met voldoende mogelijkheden tot verruwing van de bedding en ruimte voor spontane processen. Er wordt ook aanbevolen om het verlegde traject opnieuw te voorzien van beekbegeleidende, streekeigen (houtige) beplanting die aansluit op de kenmerken van de overige delen van de Mostbeek. Dit geldt ook voor de te verleggen waterloop in het noorden van het plangebied. o Bij het verleggen van de Mostbeek dient een nieuwe corridorstructuur (bomenrij/struikengordel) voorzien te worden. o Tijdens het grondverzet dienen de nodige maatregelen genomen te worden die het verspreiden van invasieve soorten tegengaan.. o Behoud van een deel van de waterplas waardoor het pleistergebied voor avifauna deels behouden blijft.

Tijdens de nabestemming landbouw • aanplant van KLE’s tussen de perceelsgrenzen Tijdens de nabestemming glastuinbouw • Voorzien van nieuwe (biologisch waardevolle) natuurelementen door het opleggen van een minimale oppervlakte groenzones, waardoor het aandeel ‘serres’ automatisch beperkt wordt. • Indien mogelijk worden de serre’s aan de noord- en oostzijde van het plangebied gebruikt voor teelten die de minste bijbelichting vragen om lichtverstoring te beperken.

• Bij de aanleg van infiltratie- en/of bufferbekkens wordt aanbevolen zo veel mogelijk rekening te houden met de ecologische inrichting van deze waterelementen. Tijdens de nabestemming waterski, dagrecreatie of golf - Er wordt voor de nabestemming dagrecreatie aanbevolen een maximaal bouw- en verhardingspercentage op te leggen bij de nabestemming waterski, dagrecreatie en golf en te werken met een minimale oppervlakte groenzones (ca. 15 à 20% van het totale plangebied indien het volledige plangebied als nabestemming waterski of dagrecreatie krijgt) of een overdruk natuur op te leggen. - Er wordt aanbevolen de permanente bufferbermen ecologisch te beheren, vb. beperkt maaien met afvoer van het maaisel - Bij de nabestemming dagrecreatie kan men ervoor zorgen dat er een geleidelijke overgang (gradiënt) is via een ruigte-, struweel- en struikvegetatie. Deze geleidelijke overgang bevordert in grote mate de diversiteit in de vegetatie en de diersoorten die hieraan verbonden zijn. Verder dient er aandacht te zijn voor een geleidelijke overgang tussen de werkelijk gebruikte zones en de groenzones. - Er wordt voorgesteld om binnen het plangebied kleine landschapselementen te voorzien in de vorm van bomenrijen, knot- /bomenrijen, lijnvormige houtkanten. De aanplant van deze KLE’s dienen wel inheems, streekeigen en standplaatsgeschikt te zijn en op een natuurgerichte manier beheerd te worden. - Bij het snoeien kan men verspreid snoeihout opstapelen om op die manier kleine zoogdieren, insecten, vogels,… aan te trekken. Deze stapels snoeihout kunnen tevens een belangrijke groeiplaats zijn voor allerlei mossen, korstmossen en zwammen.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 278 van 300 - Vanuit ecologisch standpunt wordt in de eerste plaats aangeraden om in de groenzones te opteren voor spontane bosontwikkeling door een ‘niets doen’-beheer toe te passen in plaats van bomen en struiken aan te planten. Dergelijke spontane bossen zijn nl. structuurrijker en soortenrijker dan aangeplante bossen, ze hebben een meer natuurlijk uitzicht en ook soortenrijke overgangsfases (bloemrijke ruigtes, struwelen…). Kortom ze hebben een hogere natuurwaarde. - Indien bomen en struiken worden aangeplant (vb. bij de aanplant van de KLE’s, bomenrijen, hagen, houtkanten) is het gebruik van inheems, streekeigen en standplaatsgeschikt plantgoed aangewezen. Het gebruik van autochtoon bronnenmateriaal wordt tevens aangemoedigd in het Bosdecreet (art. 18). - Vanuit ecologisch oogpunt wordt bij de nabestemming golf de aanleg van ondiepe waterpartijen en natte tot vochtige depressie, verspreid over het golfterrein, aangeraden. Deze kunnen nl. een hoge natuurwaarde opleveren, zowel op faunistisch (amfibieën) als op floristisch vlak (oever- en moerasvegetaties). - Het is aan te raden om eventuele waterpartij(en) bij de nabestemming golf of dagrecreatie ecologisch in te richten. Dit geldt eveneens voor de nabestemming waterski voor andere mogelijke waterplassen met uitzondering van de ‘grote’ waterplas voor waterski. Indien rekening gehouden wordt met onderstaande aanbevelingen, wordt een (nieuw) biotoop gecreëerd, dat dienst kan doen als rust-, broed- en foerageergebied voor allerlei diersoorten (insecten, vogels, amfibieën,…). Hierbij moet de aandacht uitgaan naar de volgende aspecten: o diepte: variërend van 0,7 tot 1,5 m (zowel ondiepe als diepe zones); o oeverprofiel: flauwe oevers (helling 20/4) met een zachtglooiende noordkant die zuidgeoriënteerd is. Een geleidelijke overgang van het maaiveld naar het diepere water leidt automatisch tot een veel grotere variëteit aan planten die elk hun aparte eisen stellen op vlak van vochtigheid, belichting, diepte,… Een grote diversiteit aan planten trekt een grotere verscheidenheid aan diersoorten aan; o oeverlijn: onregelmatige met inhammetjes en uitstulpingen; o een voldoende brede overgangszone voorzien tussen het golfterrein en de waterpartij, waarbij een spontane ontwikkeling van (oever)vegetatie mogelijk is. Een natuurlijke begroeiing kan namelijk voor de noodzakelijke stabiliteit van de oever zorgen. Waterpartijen die aan de rand van het golfterrein aangelegd worden, dienen eveneens voorzien te worden van een brede overgangszone, die zo een buffer vormt tussen de waterpartij en de aanpalende landbouwpercelen om inwaai van meststoffen en pesticiden in de waterpartijen te vermijden; o geen toevoeging van visfauna; o natuurlijke oevers. - Er wordt aangeraden de Mostbeek (en eventueel andere aan te leggen waterlopen) op een natuurvriendelijk manier in te richten en te integreren in het gebied. Een ecologische inrichting van de waterloop bestaat uit: o Het afschuinen van de oevers zodat ze flauw hellend worden. In kleine wateren kan al van een flauwe oever worden gesproken als de helling niet steiler is dan 16/4. Flauw hellende oevers verhogen de oppervlakte ecologisch interessante overgangsgebieden, met meer ontwikkelingskansen voor fauna en flora als gevolg (o.a. bevordering van plantengroei van vochtige of natte oevers). o Het toelaten van natuurlijke oeververdediging onder de vorm van spontaan ontwikkelde oever- en moerasvegetatie, bomenrijen en houtkanten (autochtoon plantmateriaal). o Het toelaten van een spontaan ontwikkelde buffer van minimum 10 m langs de waterloop. Deze buffer is ideaal voor de ontwikkeling van een moeras-, oever- en ruigtevegetatie. Door de aanwezigheid van zo’n bufferzone ontstaat er tevens een

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 279 van 300 verbindingszone waarlangs allerlei insecten, kleine zoogdieren en vogels zich kunnen begeven (corridor). Er kan geopteerd worden om aanpalend aan de waterloopoever een zone ‘rough’ in te plannen om zo tot deze 10 m bufferzone te komen. In deze bufferzone mogen geen pesticiden en bemesting gebruikt worden.

- Indien een zone voor parkeren wordt afgebakend, wordt aanbevolen om in de stedenbouwkundige voorschriften op te nemen dat er binnen deze zone tussen de parkeerplaatsen verplicht KLE’s moeten aangeplant worden. - Om lichthinder te beperken dienen de armaturen zodanig gekozen te worden dat: o gerichte verlichting mogelijk is; o verstrooiing tot een minimum wordt beperkt. 7.4.6 Vanuit de discipline Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie o Het verder ontginnen en opvullen van het plangebied zal meerdere jaren in beslag nemen. Er wordt daarom aangeraden om de reeds opgevulde zones terug in te zaaien met gras, om de landschapsecologische en perceptieve kenmerken van het plangebied deels terug te herstellen. o Gezien de grote oppervlakte van het plangebied kan er gesteld worden dat er bij de nabestemming dagrecreatie (veel) mogelijkheden zijn om groenzones af te bakenen. Er wordt aanbevolen een maximaal bouw- en verhardingspercentage op te leggen en te werken met een minimale oppervlakte groenzones (ca. 15 à 20% van het totale plangebied indien het volledige plangebied als nabestemming dagrecreatie of glastuinbouw krijgt) of een overdruk natuur op te leggen. o Volgens de beleidswenselijkheden van het traditioneel landschap dient de resterende open ruimte bewaard te blijven. Door het wijzigen van de huidige bestemming landbouw in de uitbreidingszones naar de nabestemming dagrecreatie en glastuinbouw, wordt bebouwing binnen het plangebied toegelaten. Er wordt aanbevolen in het voorgenomen RUP een maximaal bouwpercentage op te leggen (max. 85% van het totale plangebied). o Indien een zone voor parkeren wordt afgebakend in de nabestemming dagrecreatie, golf of waterski, wordt aanbevolen om in de stedenbouwkundige voorschriften op te nemen dat er binnen deze zone voldoende aandacht moet zijn voor landschappelijke integratie oa. door groenvoorzieningen binnen en/of op de rand van deze parking. o De Grote Mosthoeve integreren bij de inrichting van het gebied bij de nabestemming glastuinbouw, waterski, dagrecreatie of golf. o aanplant van KLE’s tussen de perceelsgrenzen bij een nabestemming landbouw o Er wordt aanbevolen om zowel in de nabestemming landbouw, dagrecreatie als golf een aantal zichtbare sporen van de huidige ontginning te behouden. o Het verlegde traject van de Mostbeek opnieuw voorzien van beekbegeleidende (houtige) beplanting die streekeigen is en aansluit op de kenmerken van de overige delen van de Mostbeek; o Aangepaste technieken toepassen zodat de stabiliteit van de hoeve Grote Most niet in het gedrang komt. o Bij de voorgenomen bestemming dagrecreatie dienen de nodige maatregelen ter beperking en voorkoming van negatieve effecten op de perceptieve kenmerken en belevingswaarde genomen te worden. De vergunningverlenende instantie kan bijkomende informatie opvragen en bijkomende maatregelen opleggen met betrekking tot deze aspecten indien nodig. o Hoewel de leesbaarheid en identiteit van het landschap binnen het plangebied zelf sterk verstoord zal worden bij de nabestemming glastuinbouw, kan door te werken met aanplantingen van groen in de (ruimere) omgeving van het plangebied net de landschapsopbouw versterkt worden. Het is in dit opzicht raadzaam om de landschappelijke inkleding te verbinden aan de vergunningsvoorwaarden voor realisatie van een serrecomplex, waarbij niet alleen binnen het plangebied, maar ook buiten het plangebied, maatregelen in functie van landschappelijke integratie mogelijk zijn.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 280 van 300 7.4.7 Vanuit de discipline Mens – ruimtelijke aspecten, hinderaspecten en gezondheid Om hinder ter hoogte van de woningen te beperken, wordt aanbevolen in het scenario ‘combinatie golf en landbouw’ de zone die als nabestemming golf zal krijgen, niet af te bakenen in aansluiting met bestaande woningen. Er wordt aanbevolen de percelen die op lange termijn kunnen ontgonnen worden in het noordwesten van het plangebied de nabestemming landbouw (of glastuinbouw) te geven om de effecten voor de aardbeikweker te milderen en het effect op de landbouwfunctie in zijn geheel te milderen bij een 100% nabestemming dagrecreatie, waterski of golf. Tijdens de nabestemming glastuinbouw • er wordt aanbevolen de technische installaties en de laad- en losactiviteiten niet ter hoogte van de Brandstraat en Reigerstraat te voorzien. Tijdens de ontginnings- en opvullingsfase Door uitvoering van het voorgenomen plan worden 2 grondwaterwinningen ingenomen, welke momenteel vergund zijn voor landbouwkundig gebruik. Op projectniveau dient nagegaan te worden in hoeverre dit een negatief effect veroorzaakt voor de betrokken landbouwers en dient eventueel een oplossing gezocht te worden. Voor de nog op te vullen zones met als nabestemming landbouw wordt er aanbevolen bodems te gebruiken die de oorspronkelijke textuurklasse benaderen. Tijdens de nabestemming dagrecreatie, waterski en/of golf Bij de inplanting van nieuwe golfterreinen of de aanleg van een waterplas voor waterski kunnen verschillende (recreatie) functies verweven worden. De inrichting kan zodanig opgemaakt worden dat recreatief medegebruik mogelijk is en ook andere vormen van medegebruik kunnen worden overwogen. Het is aangewezen dat nieuwe terreinen voor niet lawaaierige buitensporten steeds multifunctioneel worden ingevuld. Mogelijkheden zijn: wandelwegen, fietspaden, ruiterpaden, visvijvers, surfen / zeilen, ligweide, zitbanken (rustpunt), pétanque, tennis, bowls,… Bij de nabestemming golf geldt echter als voorwaarde dat deze multifunctionele zones voor niet- lawaaierige buitensporten niet interfereren met het golfspel met oog op de veiligheid en de vrije toegankelijkheid. Gezien de veiligheidsvereiste moet voldoende ruimte beschikbaar zijn om te komen tot een multifunctionele invulling. Ter hoogte van de achtertuinen van de woningen aan de Brandstraat kan een afscherming van het plangebied voorzien worden. Dit kan gebeuren door hoge bomen zoals populieren, hagen of een begroeide afrastering. Het concrete inrichtingsplan zal beoordeeld worden op projectniveau. Om geluidshinder ter hoogte van bestaande woningen te voorkomen bij de nabestemming golf dient de driving range weldoordacht ingepland te worden. Lichthinder kan veroorzaakt worden door kunstlicht. Om de hinder te beperken worden de armaturen zodanig gekozen dat: o gerichte verlichting mogelijk is; o verstrooiing tot een minimum wordt beperkt. Bij de nabestemming golf moeten de paden, omwille van de veiligheid, op een voldoende grote afstand van een fairway of green lopen. Om die reden worden paden waar recreatief medegebruik mogelijk is best in een latere fase (projectniveau) definitief vastgelegd.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 281 van 300 7.5 Voorgestelde milderende maatregelen op RUP-niveau met een mogelijke doorwerking in een andere discipline Onderstaand wordt voor de beschouwde disciplines in het MER nagegaan of de voorgestelde milderende maatregelen een mogelijk negatief effect hebben. • Voor de reeds opgevulde zones dient in de bovenste 200 cm een geschikte bodem voor landbouw te worden voorzien indien deze zones een nabestemming landbouw krijgen. Deze milderende maatregel veroorzaakt geen significant negatieve effecten voor de disciplines water, biodiversiteit, geluid, lucht, Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie en mens. Door deze maatregel zal de bovenste 2m mogelijks terug afgegraven moeten worden daar waar de opvulling tot aan het oorspronkelijk maaiveld reeds voltooid is (afhankelijk van de landbouwgeschiktheid van de grond). Indien deze afgegraven grond wordt weggevoerd buiten het plangebied, zal dit voor bijkomende vrachttransporten zorgen tijdens de aanlegfase van de nabestemming. Echter, de afgegraven grond kan mogelijks ook ter plaatse verwerkt worden en landbouwkundig geschikt gemaakt worden (vb. uitzeven stenen). Eventueel kan de afgegraven grond ook gebruikt worden binnen het plangebied, voor het opvullen van de onderste lagen, daar waar de opvulling nog moet gebeuren. Het is dus onzeker of er daadwerkelijk bijkomende vrachttransporten zullen noodzakelijk zijn. Indien deze noodzakelijk zijn, zullen deze plaatsvinden in de aanlegfase van de nabestemming. Zoals gesteld in §4 worden tijdelijke effecten in de aanlegfase niet mee beoordeeld in dit plan-MER. In de exploitatiefase zullen er geen bijkomende vrachtbewegingen zijn. • Voor de nog op te vullen zones met als nabestemming landbouw dient de code van goede praktijk voor heraanleg van ontginningen in functie van landbouw gevolgd te worden Deze milderende maatregel veroorzaakt geen significant negatieve effecten voor de disciplines water, biodiversiteit, geluid, lucht, mobiliteit, Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie en mens. • Er moet ten allen tijde via de Moststraat ontsloten worden. Er dient in de voorschriften van het RUP opgenomen te worden dat ontsluiting via de Reigerstraat en Brandstraat verboden is. Deze milderende maatregel veroorzaakt geen significant negatieve effecten voor de disciplines water, biodiversiteit, geluid, lucht, bodem, Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie en mens. • Voor de situatie op lange termijn is ter hoogte van de woningen een tijdelijke berm van minstens 6 m hoog nodig om mogelijke geluidsemissies ter hoogte van de woningen te beperken tijdens de ontginnings- en opvullingsfase. Dit betekent dat de grondbreedte van deze berm ca. 15 m zal bedragen, waardoor de gewenste breedte van de beschermingsstrook vanuit de discipline bodem hier ca. 20 m bedraagt. Een bufferberm van 6m hoog ten opzichte van de geplande bufferberm van 4m hoog veroorzaakt geen significant andere beoordeling wat betreft landschapsbeeld. Verder zal deze milderende maatregel ook geen significant negatieve effecten als gevolg hebben voor de disciplines water, biodiversiteit, lucht, bodem, Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie en mens. • Wat betreft de aardbeienkweker/rundveehouder dient er tijdens de ontginnings- en opvullingsfase voor gezorgd te worden dat hij een vergelijkbare oppervlakte landbouwareaal ter beschikking krijgt, op het moment dat zijn percelen ontgonnen (en opgevuld) worden. Deze percelen dienen zo dicht mogelijk (binnen een straal van 600m) bij zijn bedrijf gelegen te zijn en landbouwkundig geschikt te zijn voor het telen van aardbeien (vb. inzake bodemgesteldheid, aanwezigheid van water,…). Verder dienen afspraken gemaakt te worden over mogelijk inkomensverlies (vb. hogere transportkosten,…).

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 282 van 300 Deze milderende maatregel veroorzaakt geen significant negatieve effecten voor de disciplines bodem, water, biodiversiteit, geluid, lucht, mobiliteit, Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie en mens. • Doorbreken van de verdichte laag ter hoogte van geplande groenzones in de nabestemming Deze milderende maatregel veroorzaakt geen significant negatieve effecten voor de disciplines bodem, water, biodiversiteit, geluid, lucht, mobiliteit, Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie en mens. • lichthinder dient voorkomen te worden ter hoogte van de aanwezige woningen op de rand van het plangebied. Algemeen is het van belang het juiste lamptype te kiezen, de plaats, hoogte en aantal masten correct te bepalen, afschermkappen of louvers aan te brengen aan de lichtpunten, asymmetrische armaturen met geringe inkijk te gebruiken, een schutting aan te brengen die het zicht op de lichtbron wegneemt en/of het limiteren van de gebruiksduur van de verlichting. Specifiek voor tuinbouwbedrijven met assimilatiebelichting kunnen (beweegbare) schermen (intern of extern) het opwaarts (en zijwaarts) licht beperken. Deze milderende maatregel veroorzaakt geen significant negatieve effecten voor de disciplines water, biodiversiteit, geluid, lucht, mobiliteit, Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie en mens. Lichthinder beperken kan zelfs beperkt positieve effecten als gevolg hebben voor de discipline biodiversiteit. • In de voorschriften van het RUP moet een bijkomende ontsluiting voor fietsers en voetgangers weerhouden worden in de Brandstraat indien een deel van het plangebied de nabestemming golf, dagrecreatie of waterski zou krijgen. Deze milderende maatregel veroorzaakt geen significant negatieve effecten voor de disciplines bodem, water, biodiversiteit, geluid, lucht, mobiliteit, Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie en mens. • voor de nog op te vullen zones die als nabestemming landbouw krijgen dient opgelegd te worden dat de ontstane draineringsgraad na opvulling geen ongunstiger effect mag uitoefenen op de plantengroei dan bij de start van de ontginning aanwezige natuurlijke drainering. Ook ter hoogte van de reeds opgevulde zones dient de drainageklasse van de gronden landbouwkundig geschikt gemaakt te worden. Deze milderende maatregel veroorzaakt geen significant negatieve effecten voor de disciplines bodem, water, biodiversiteit, geluid, lucht, mobiliteit, Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie en mens • Bij de nabestemming glastuinbouw: o nieuwe grondwaterwinningen met een negatief effecten op de grondwaterkwantiteit dienen vermeden te worden Deze milderende maatregel veroorzaakt geen significant negatieve effecten voor de disciplines bodem, water, biodiversiteit, geluid, lucht, bodem, Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie en mens o eventuele technische installaties zoals een WKK moeten voldoen aan de RW – 5 dB(A) wat op zich een voldoende maatregel is om geen effecten op het omgevingsgeluid te veroorzaken Deze milderende maatregel veroorzaakt geen significant negatieve effecten voor de disciplines bodem, water, biodiversiteit, geluid, lucht, bodem, Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie en mens. o Op projectniveau dient aandacht geschonken te worden aan de nodige maatregelen om luchtemissies te beperken (vb. het toelaten van 1 glastuinbouwbedrijf met een maximaal vermogen van 3,77 MWt of anderzijds het toelaten van meerdere glastuinbouwbedrijven mits deze geclusterd worden). De vergunningverlenende instantie kan bijkomende informatie opvragen en bijkomende maatregelen

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 283 van 300 opleggen met betrekking tot deze aspecten indien nodig. + Het GRUP voor de nabestemming glastuinbouw dient garanties in te bouwen dat de glastuinbouwontwikkeling inzet op de potenties voor een duurzamere energievoorziening. Hiervoor dient nagegaan te worden welke opties voor een duurzame energievoorziening haalbaar zijn (én waarbij zowel het energiegebruik als luchtverontreiniging aan bod komen). Hiervoor verwijzen we naar de noodzakelijke milderende maatregelen op project- of vergunningenniveau (zie § 5.5.7.2). + Indien restwarmte gebruikt kan worden, dient hiermee rekening gehouden worden bij de afbakening van de diverse zones in het GRUP zodat bvb. een warmtenet voorzien kan worden en de inrichting van de diverse zones hierop afgestemd kan worden.toelaten van 1 bedrijf met een maximaal vermogen van 3,77 MWt of het toelaten van meerdere bedrijven mits de energievoorzieningen gebundeld wordt binnen een centrale zone voor energieproductie. Indien slechts 1 bedrijf met een maximaal vermogen van 3,77 MWt toegelaten wordt, betekent dit de rest van het plangebied een andere bestemming zal krijgen, of ingericht zal worden als groenzone. Deze milderende maatregel veroorzaakt geen significant negatieve effecten voor de disciplines bodem, water, biodiversiteit, geluid, lucht, mobiliteit, Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie en mens. Ook de overige genoemde milderende maatregelen veroorzaken geen significant negatieve effecten ten aanzien van de andere genoemde disciplines. o Inrichtingsplannen laten inpassen in landschap. Deze milderende maatregel veroorzaakt geen significant negatieve effecten voor de disciplines bodem, water, biodiversiteit, geluid, lucht, bodem, Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie en mens. Er kunnen zelfs positieve effecten voor biodiversiteit verwacht worden indien er bij het inrichtingsplan aandacht is voor verbindende migratieroutes doorheen het plangebied. o Afhankelijk van waar de serres precies komen te liggen, moeten nieuwe buffers worden aangelegd. Deze milderende maatregel veroorzaakt geen significant negatieve effecten voor de disciplines bodem, water, biodiversiteit, geluid, lucht, bodem, Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie en mens. Er kunnen zelfs positieve effecten voor biodiversiteit verwacht worden indien er bij het inrichtingsplan aandacht is voor samenstelling van deze buffers (streekeigen soorten). o Inzake perceptieve kenmerken is het van belang om de serres, maar ook de foliebassins, t.h.v. de receptoren (woningen, recreanten) visueel te bufferen. Deze milderende maatregel veroorzaakt geen significant negatieve effecten voor de disciplines bodem, water, biodiversiteit, geluid, lucht, bodem, Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie en mens. Er kunnen zelfs positieve effecten voor biodiversiteit verwacht worden indien er bij het inrichtingsplan aandacht is voor samenstelling van deze buffers (streekeigen soorten). o Mogelijke maatregelen moeten voorzien te worden om de lichthinder ten aanzien van mens te beperken, zeker ter hoogte van de aanwezige woningen op de rand van het plangebied. Algemeen is het van belang het juiste lamptype te kiezen, de plaats, hoogte en aantal masten correct te bepalen, afschermkappen of louvers aan te brengen aan de lichtpunten, asymmetrische armaturen met geringe inkijk te gebruiken, een schutting aan te brengen die het zicht op de lichtbron wegneemt en/of het limiteren van de gebruiksduur van de verlichting. Specifiek voor tuinbouwbedrijven met assimilatiebelichting kunnen (beweegbare) schermen (intern of extern) het opwaarts (en zijwaarts) licht beperken Deze milderende maatregel veroorzaakt geen significant negatieve effecten voor de disciplines bodem, water, biodiversiteit, geluid, lucht, mobiliteit, Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie en mens

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 284 van 300 • bij de nabestemming waterski: o Er mogen in een worst case geen activiteiten toegelaten worden op een afstand minder dan 100 m tot de woningen. Indien stillere boten worden ingezet kan deze afstand verkleinen. Tevens is het nodig een zone te voorzien (zelfde locatie en hoogte als tijdens ontginning) waar er indien nodig een gronddam kan voorzien worden. Indien de boordmotoren geluidsarm zijn, is de gronddam niet nodig. Het is echter belangrijk om de zone voor een gronddam te voorzien in het RUP. Deze milderende maatregel veroorzaakt geen significant negatieve effecten voor de disciplines bodem, water, biodiversiteit, geluid, lucht, mobiliteit, Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie en mens.

7.6 Leemten in de kennis en monitoring Er wordt standaard aangenomen dat het niet mogelijk is om bij een plan-MER (ook niet opportuun binnen een plan-MER) alle milieueffecten in detail te kunnen beoordelen. Het ontbreekt immers standaard dikwijls aan specifieke kwantitatieve en exacte locatiegegevens en er dient dan te worden uitgegaan van ‘aannames’, o.m. rond bebouwing, vegetatieverwijdering, exacte informatie omtrent bijkomende functies voor verkeer, programma met gelinkte afvalwaterproductie enz. Echter, gezien het hier de opmaak van een RUP betreft naar aanleiding van een planologisch attest, werd voor de ontginnings- en opvullingsfase zoveel mogelijk gewerkt met de gegevens en aannames afkomstig van dit planologisch attest. Echter, het uiteindelijke project (de uiteindelijke vergunning) kan nog (beperkt) afwijken van dit planologisch attest zeker wat betreft de ontwikkelingen op lange termijn (voor de ontwikkelingen op korte termijn werd immers reeds een vergunning verkregen). Verder werden gegevens verkregen uit de milieuvergunnning van het bedrijf en het goedgekeurde ontheffingsdossier voor de ontginning van de percelen op korte termijn. Voor de verschillende onderzochte nabestemmingen worden de effecten beoordeeld tov de huidige (na)bestemmingen ‘recreatie en sport’ en ‘landbouw’. Gezien de invulling van het huidige ontginningsgebied met een bestemming ‘recreatie en sport’ een hypothetische invulling is, kunnen mogelijke effecten ten opzichte van deze referentiesituatie niet altijd exact ingeschat worden. Zo kan de grootte van de verharde oppervlakte, het aantal verkeersbewegingen, de oppervlakte groenzones, bufferzones, de grootte en hoogte van gebouwen,…) sterk verschillen tussen de verschillende mogelijke invullingen bij de nabestemming ‘dagrecreatie en sport’. Voor de invulling van het plangebied na de ontginnings- en opvullingsfase, met andere woorden bij de invulling van de nabestemming, zijn nog geen concrete gegevens, plannen, ontwerpen, visies,… beschikbaar. Bij de beoordeling van de mogelijke nabestemmingen werd de mogelijke invulling bijgevolg zo ruim mogelijk gehouden. Er werd hierbij rekening gehouden met de typevoorschriften en de planbeschrijving zoals vermeld onder § 2.5.4. Nieuwe (diepere) grondwaterwinningen kunnen in de nabestemming glastuinbouw, dagrecreatie en golf niet uitgesloten worden. Gezien momenteel noch de locaties, noch de debieten van eventuele nieuwe winningen gekend zijn, en gezien er ook bij de hypothetische invulling volgens de nabestemming dagrecreatie en sport grondwaterwinningen kunnen noodzakelijk zijn, kunnen de effecten niet exact ingeschat worden op planniveau. Het aanleggevan van foliebassins met drainage bij de nabestemming glastuinbouw valt niet uit te sluiten. Echter, momenteel zijn hier geen meer concrete gegevens (grote, diepte, met of zonder drainage,…) over bekend. Bij een nabestemming glastuinbouw is niet gekend of er zal gekozen worden voor teelten in volle grond of voor substraatteelt. Hierdoor kan de impact inzake infiltratie en grondwatervoeding in de exploitatiefase bij een nabestemming glastuinbouw niet exact ingeschat worden.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 285 van 300 Gezien de precieze locatie van de technische installaties bij een nabestemming glastuinbouw nog niet gekend is op planniveau, kan nog geen exacte uitspraak gedaan worden op de geluidsimpact op fauna en de mogelijke emissiepunten t.g.v. deze installaties. Er zijn geen gegevens beschikbaar over de bodemkundige geschiktheid van de reeds opgevulde zones voor de mogelijke nabestemming landbouw of glastuinbouw. De meest recente gegevens inzake de waterkwaliteit binnen het studiegebied dateren van eind de jaren ’90. Mogelijk is de kwaliteit sindsdien verbeterd of verslechterd. Er werden geen detailinventarisaties uitgevoerd met betrekking tot het voorkomen van fauna en flora. In functie van en afhankelijk van de mogelijke nabestemming wordt aanbevolen de grondwaterstand en de zettingen ter hoogte van de reeds opgevulde zones nauwkeurig op te volgen.

7.7 Globale conclusie Departement Omgeving wenst een gewestelijk RUP op te maken dat de uitbreiding van de ontginningen van het bedrijf Meganck mogelijk maakt. De bedrijfsactiviteiten bestaan uit het exploiteren van een zandgroeve. Op korte termijn wil het bedrijf een aantal percelen bijkomend ontginnen. Ook op lange termijn vraagt het bedrijf een aantal percelen bijkomend te kunnen ontginnen. Het voorgenomen RUP zal naast de (her)bestemming van het plangebied naar ontginningsgebied ook een nabestemming aan het volledige plangebied geven. Met betrekking tot de nabestemming zullen vijf opties onderzocht worden: ‘landbouw’, ‘glastuinbouw’, ‘waterski’, ‘dagrecreatie’ en ‘golf (met overdruk natuurverweving)’. Ook een combinatie / zonering van deze nabestemmingen is mogelijk. In het MER wordt de bestaande toestand op het terrein (oktober 2015) als referentie genomen voor de toetsing van de effecten van de ontginnings- en opvullingsactiviteiten. De beoordeling van de geplande nabestemming gebeurt ten opzichte van de huidige (na)bestemming. Een overzicht van de mogelijke effecten en maatregelen is opgenomen in voorgaande Tabel 7-1 Uit het milieueffectenonderzoek komen de volgende conclusies met betrekking tot de impact van het voorgenomen RUP: Bodem • Effecten van de ontginning en opvulling: een ontginning leidt per definitie steeds tot een totaal en onherstelbaar verlies van de betrokken gelaagdheid, de specifieke eigenschappen van de bodem verlies aan geologische structuur en vernietiging van het oorspronkelijke bodemprofiel. Tijdens de ontginningsfase zal er ter hoogte van de put geen verdichting zijn, gezien het zand in den natte ontgonnen wordt met een zuiger. Ter hoogte van stockagezones en bufferbermen kan wel verdichting optreden. Tijdens de opvulfase kan eveneens verdichting optreden. Aangezien de groeve zal opgevuld worden met niet-verontreinigde bodem en dit onder duidelijke controle, wordt er verwacht dat er zich geen significante effecten naar bodemverontreiniging zullen voordoen. Calamiteiten zijn echter altijd mogelijk. Erosie kan optreden ter hoogte van de tijdelijke zanddepots en tijdelijke bufferbermen en bij de afwerkingsfase. Rekening houdende met de opgelegde voorwaarden inzake de breedte van de beschermingsstroken, wordt geen significant effect verwacht op de taludstabiliteit in de ontginningsput. De gewenste minimumafstand van 5m tussen de voet van de tijdelijke bufferbermen en de rand van de vijver zal niet gerespecteerd worden. Er kunnen zich bijgevolg stabiliteitsproblemen voordoen. • Effecten van de ontginning en opvulling op de geplande nabestemming: de reeds opgevulde zones binnen het huidige ontginningsgebied werden niet opgevuld met het oog op een mogelijke nabestemming landbouw. Deze zones als nabestemming landbouw of glastuinbouw geven zonder bijkomend onderzoek, kan negatieve effecten hebben op de nabestemming landbouw. Inzake bodemgesteldheid, bodemprofiel, verdichting en bodemkwaliteit wordt niet verwacht dat de huidige en toekomstige ontginnings- en opvullingsactiviteiten een aanzienlijk negatief effect zullen hebben op de mogelijke

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 286 van 300 toekomstige nabestemmingen dagrecreatie, waterski of golf. Echter, daar waar groenzones gepland zijn, zijn negatieve effecten niet uit te sluiten. Afhankelijk van de textuur van de opvulgronden en de manier van aanvullen, kunnen in min of meerdere mate zettingen voorkomen. Indien er na het oprichten van de gebouwen binnen de nabestemming glastuinbouw, dagrecreatie, waterski of golf nog zettingen optreden, kan dit grote schade aanrichting aan de gebouwen. • Effecten ten gevolge van de geplande nabestemming: er wordt niet verwacht dat de geplande nabestemmingen een aanzienlijk negatief effect zullen hebben op de bodemgesteldheid, ten opzichte van de huidig geldende (na)bestemmingen. Door de ontginningsactiviteiten zullen de huidige, kwetsbare profielen reeds vernietigd zijn. In de nabestemming glastuinbouw, dagrecreatie, waterski en golf geldt dat bodemverdichting kan optreden oa. bij de aanleg van parking en gebouwen. De beschouwde nabestemmingen geven in principe geen aanleiding tot het ontwikkelen van risico-activiteiten voor bodemverontreiniging. Calamiteiten zijn echter altijd mogelijk.

Water • Effecten van de ontginning en opvulling: door de geplande uitbreiding worden slechts minimale wijzigingen aan de grondwaterstand en -stroming verwacht en worden evenmin significante effecten inzake grondwaterverontreiniging verwacht. Lozing van grote debieten van het vijverwater in de Mostbeek kan mogelijks leiden tot (versnelde) overstromingen stroomafwaarts en kan een invloed hebben op de waterkwaliteit van de Mostbeek. De omlegging van de Mostbeek en de waterloop in het noorden zal geen significante impact hebben op het afvoergedrag van deze waterlopen. Inzake structuurkwaliteit worden maximaal beperkt negatieve effecten verwacht. • Effecten van de ontginning en opvulling op de geplande nabestemming: een te sterke wijziging van de drainagetoestand kan negatieve effecten voor landbouw of glastuinbouw veroorzaken. Bij de nabestemming dagrecreatie of golf is het eveneens belangrijk dat de percelen na heropvulling geen te hoge grondwatertafel kennen. • Effecten ten gevolge van de geplande nabestemming: gezien er zowel in de juridische referentietoestand als in de geplande toestand vanuit gegaan wordt dat bestaande regelgeving gevolgd wordt inzake infiltratie en buffering van hemelwater, worden geen significante effecten inzake grond- en oppervlaktewaterkwantiteit verwacht. Er wordt wel aanbevolen de groeve op te vullen met gronden die infiltratie toelaten. Geen van de beschouwde nabestemmingen zal een significant effect inzake grond- en oppervlaktewaterverontreiniging veroorzaken. Binnen de nabestemmingen dagrecreatie en golf zijn ondergrondse constructies niet uitgesloten. Zolang de ondergrondse constructies minder dan 1/3 van deze watervoerende laag innemen, wordt het effect maximaal beperkt negatief beoordeeld. Bij de nabestemming glastuinbouw zullen wellicht nieuwe grondwaterwinningen aangevraagd worden met een mogelijke invloed op de grondwaterstand en bestaande winningen. Ook bij een nabestemming dagrecreatie en golf zijn bijkomende grondwaterwinningen niet uit te sluiten. Ook het aanleggen van drains onder foliebassins kan een invloed hebben op de grondwatertafel van de omliggende terreinen. Verder is het mogelijk dat reinigingswater en spuistromen geloosd worden in waterlopen, wat een mogelijk effect kan hebben op de oppervlaktewaterkwantiteit. Gezien dit water dient gezuiverd te worden vooraleer het geloosd wordt, zijn er geen negatieve effecten te verwachten. Ook voor de andere nabestemmingen geldt dat er moet voorzien worden in een IBA (of dat er moet aangesloten worden op de bestaande riolering, na aanpassing van het zoneringsplan).

Mens – mobiliteit • Effecten van de ontginning en opvulling: het voorgenomen plan betekent een ‘verschuiving’ van de ontginningsactiviteiten waardoor er mag verwacht worden dat het gegenereerde

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 287 van 300 verkeer in de toekomst quasi niet zal verschillen met de huidige situatie. Hierdoor wordt het effect op verkeersveiligheid en –leefbaarheid als verwaarloosbaar beoordeeld. • Effecten ten gevolge van de geplande nabestemming: ten aanzien van de huidige nabestemming ‘dagrecreatie en sport’, betekent een nabestemming landbouw of waterski een (hypothetische) afname in verkeersintensiteiten waardoor een positief effect op de verkeersveiligheid en -leefbaarheid kan verwacht worden. Een nabestemming als dagrecreatie zal naar verwachting een verkeersgeneratie kennen die vergelijkbaar is met de huidige verkeersgeneratie, indien de vooropgestelde ontwikkelingsmarges niet overschreden worden. Indien het volledige plangebied wordt ingevuld als golf, wordt een verkeersgeneratie verwacht die vergelijkbaar is met of lager is dan de huidige verkeersgeneratie. Het gegenereerde verkeer bij de nabestemming glastuinbouw betekent een stijging van minder dan 5% van de capaciteit van de ontsluitende kruispunten ten opzichte van de huidige situatie. Ten aanzien van de huidige (na)bestemmingen betekent de invulling volgens nabestemmingen glastuinbouw, golf of dagrecreatie een potentiële toe- of afname in verkeersintensiteiten, afhankelijk van de hypothetische invulling van het gebied. Afhankelijk hiervan kan maximaal een beperkt negatief effect op de verkeersveiligheid en – leefbaarheid verwacht worden. Er dient wel ten allen tijde via de Moststraat ontsloten te worden. Wanneer het plangebied een nabestemming waterski, dagrecreatie of golf krijgt, dient een aanbod aan parkeerplaatsen voorzien te worden. Dit parkeeraanbod is afhankelijk van de precieze invulling en de programmagrootte. Er wordt verondersteld dat het plangebied groot genoeg is om de nodige parkeerruimte te voorzien.

Geluid • Effecten van de ontginning en opvulling: gezien het toekomstig verkeer quasi niet zal verschillen met het huidige verkeer, worden geen significante geluidsemissies afkomstig van het verkeer verwacht. Ter hoogte van de voorkomende woningen zijn bijkomende geluidsemissies te verwachten ten gevolge van het verschuiven van de zandzuiger. Voor de percelen die op korte termijn zullen ontgonnen worden stellen zich geen problemen bij een tijdelijke gronddam van 4m. Voor de percelen die op lange termijn zullen ontgonnen worden is een tijdelijke gronddam van 6m vereist voor het behalen van de richtwaarden. • Effecten ten gevolge van de geplande nabestemming: de nabestemming landbouw betekent een (hypothetische) afname in geluidsemissies ten gevolge van het verkeer. De nabestemmingen dagrecreatie, glastuinbouw, waterski en golf veroorzaken geen significante geluidsemissies afkomstig van het gegenereerde verkeer. Bij een nabestemming dagrecreatie wordt vermeld dat lawaaierige sporten of activiteiten verboden zijn. Verder wordt verondersteld dat bij alle nabestemmingen de geldende wetgeving gevolgd wordt voor de verdere invulling van het gebied. Voor de nabestemming waterski geldt dat in een worst case een afstand van minstens 100m dient bewaard te worden tussen de waterplas en de dichtstbijgelegen woningen, tenzij er stillere boten kunnen ingezet worden of er een bufferberm wordt voorzien tussen de waterplas en de woningen.

Lucht • Effecten van de ontginning en opvulling: voor het voorkomen van stofhinder worden reeds maatregelen genomen. Er zullen geen wijzigingen zijn inzake de niet-geleide emissies afkomstig van het verkeer. • Effecten ten gevolge van de geplande nabestemming: er worden geen aanzienlijke verkeersemissies verwacht van de beschouwde nabestemmingen. Bij de nabestemming glastuinbouw zal de cumulatieve immissiebijdrage van de verschillende WKK’s die nodig zullen zijn, zorgen voor een belangrijke bijdrage van de NOx-MKN. Gezien de belangrijke bijdrage aan de luchtkwaliteit bij invulling van glastuinbouw in het ganse plangebied, zijn milderende maatregelen noodzakelijk.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 288 van 300 Biodiversiteit • Effecten van de ontginning en opvulling: de ecotoopinname die ontstaat door ontginning wordt globaal als beperkt negatief beoordeeld. Het verdwijnen van de waterplas heeft als gevolg dat het pleistergebied voor avifauna en het mogelijk jachtgebied voor vleermuizen zal verdwijnen. De omlegging van de Mostbeek betekent een beperkte versnippering. Er wordt geen toename van de rustverstoring verwacht. In de omgeving zijn geen grondwaterafhankelijke ecotopen gelegen, waardoor een mogelijke wijziging in de grondwaterstand verwaarloosbaar wordt beoordeeld. • Effecten ten gevolge van de geplande nabestemming: ten opzichte van de huidig geldende (na)bestemmingen kan de nabestemming landbouw een beperkt negatief effect inzake biotoopverlies veroorzaken en een beperkt positief effect inzake rustverstoring. In de huidige nabestemming dagrecreatie en sport is namelijk opgenomen dat 10% van het plangebied een groene invulling dient te krijgen. Bij de nabestemming golf kunnen positieve effecten verwacht worden inzake biotoopwinst en versnippering / barrièrewerking, omwille van de overdruk natuurverweving. Bij de nabestemming dagrecreatie worden beperkt negatieve effecten verwacht inzake biotoopverlies en versnippering / barrièrewerking, gezien er in het voorgenomen plan geen groenvoorziening opgelegd wordt. De nabestemmingen dagrecreatie en golf betekenen een respectievelijk een hypothetische afname en toename van de rustverstoring ten opzichte van de huidige (na)bestemming dagrecreatie en sport en landbouw. Bij de nabestemming waterski worden positieve effecten verwacht inzake biotoopwinst en versnippering / barrièrewerking. Tijdens de activiteiten zal er rustverstoring optreden. Ten opzichte van de beschouwde referentiesituaties worden echter geen significante effecten verwacht. Bij de nabestemming glastuinbouw worden negatieve effecten verwacht inzake biotoopverlies, versnippering / barrièrewerking en verstoring (vooral mogelijke lichtverstoring). Ten gevolge van de beschouwde nabestemmingen valt geen significante verdroging / vernatting te verwachten, met uitzondering van de nabestemming glastuinbouw waar bijkomende grondwaterwinningen mogelijks kunnen zorgen voor een grondwaterstandsdaling. Echter in en in de nabij omgeving van het plangebied zijn geen grondwaterafhankelijke ecotopen aanwezig.

Landschap bouwkundig erfgoed en archeologie • Effecten van de ontginning en opvulling: het verwijderen van KLE’s en de aanwezige waterplas wordt beperkt negatief beoordeeld inzake landschapsstructuur. De aan te leggen bermen worden omwille van de grootte (hoogte) beperkt negatief tot negatief beoordeeld. De contextwaarde van het bouwkundig relict “Grote Mosthoeve” binnen het plangebied en het overige bouwkundig erfgoed in de nabijheid van het plangebied zal verder afnemen. Vooraf aan de activiteiten zal een evaluerend onderzoek gebeuren om archeologische waarden in kaart te brengen. Mogelijks dient een archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden. De mogelijke verstoringen van de perceptieve kenmerken en de belevingswaarde maken deel uit van het bestaande sterk dynamische ontginningslandschap. De aanleg van de geplande bufferbermen zorgen enerzijds voor een visuele barrière, anderzijds zorgen ze er ook voor dat het ontginningsgebied beter landschappelijk geïntegreerd is. • Effecten ten gevolge van de geplande nabestemming: gezien de ondergrond door de ontginningsactiviteiten reeds volledig verstoord zal zijn, worden in de nabestemming geen bijkomend effecten op het archeologisch erfgoed verwacht. De nabestemming landbouw wordt positief beoordeeld inzake landschapsstructuur en een herstel van de contextwaarde van het voorkomend bouwkundig erfgoed. Het behoud van zichtbare sporen van de ontginning is mogelijk bij alle beschouwde nabestemmingen en wordt dan ook aanbevolen. Wegens het ontbreken van een vooropgestelde minimale oppervlakte groenzones bij de beschouwde nabestemming dagrecreatie kunnen negatieve effecten optreden inzake landschapsstructuur, het bouwkundig erfgoed en het landschapsbeeld. De overdruk natuurverweving zorgt ervoor dat dit bij de nabestemming golf niet / minder het geval is. Ook

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 289 van 300 bij de nabestemming waterski zal het plangebied een eerder natuurlijke invulling krijgen, wat positief beoordeeld wordt inzake landschapsstructuur, erfgoed en belevingswaarde. Enkel bij de aanleg van een kabelski worden beperkt negatieve effecten verwacht ten aanzien van de huidige nabestemming landbouw. Bij een invulling van het gebied bij een nabestemming glastuinbouw kan het landschap nagenoeg volledig wijzigen in een ‘glaslandschap’, wat negatief beoordeeld wordt inzake landschapsstructuur en belevingswaarde.

Mens – ruimtelijke aspecten, hinderaspecten en gezondheid • Effecten van de ontginning en opvulling: het verlies van 15ha agrarisch gebied tijdens de ontginningsfase wordt beoordeeld als negatief, voor de individuele landbouwer (aardbeikweker) worden beperkt tot aanzienlijk negatieve effecten verwacht, afhankelijk van de oppervlakte, ligging, kwaliteit en landbouwkundige geschiktheid van de ruilgrond. De ontginning wordt in functie van grondstofvoorziening positief beoordeeld. Bij het ontginnen van de percelen op lange termijn dient een gronddam van 6m hoog aangelegd worden ter hoogte van de woningen. • Effecten van de ontginning en opvulling op de geplande nabestemming: de geschiktheid van de grond voor landbouw na opvulling van de ontginningsput hangt af van de kwaliteit van de opvullingsgrond en de wijze van opvullen. Effecten kunnen neutraal tot aanzienlijk negatief zijn, afhankelijk of de code van goede praktijk voor heraanleg van ontginningen in functie van landbouw gevolgd werd of niet. • Effecten ten gevolge van de geplande nabestemming: indien het gebied de nabestemming landbouw of glastuinbouw krijgt wordt dit positief beoordeeld inzake de landbouwfunctie en negatief inzake de recreatieve functie. Indien het gebied de nabestemming dagrecreatie, waterski of golf krijgt wordt dit negatief beoordeeld inzake de landbouwfunctie (en zelfs aanzienlijk negatief voor de leefbaarheid van het aardbei-rundveebedrijf bij ontbreken van nabijgelegen en geschikte ruilgrond) en positief inzake de recreatieve functie. Het is verder wenselijk het huidige ontginningsgebied enkel als nabestemming landbouw of (grondgebonden) glastuinbouw te geven indien de bodem hiervoor landbouwkundig geschikt is. Er worden geen significante hinderaspecten verwacht van de nabestemmingen landbouw, dagrecreatie en golf. Bij de nabestemming waterski dient de waterplas minstens 100m verwijderd te zijn van bestaande woningen om geluidshinder te voorkomen, tenzij geluidsarmere boten kunnen gebruikt worden, of als er een gronddam tussen de woningen en waterplas gelegen is. Bij glastuinbouw is lucht- en lichthinder mogelijk.

In het voorliggende MER werden wat betreft de nabestemming 5 mogelijke alternatieven beoordeeld, met name landbouw, glastuinbouw, waterski, dagrecreatie en golf met overdruk natuurverweving. Algemeen kan gesteld worden dat de onderzochte nabestemmingen allen haalbaar zijn vanuit milieuoogpunt mits het nemen van de nodige maatregelen, zie § 7.2. Ten opzichte van de huidige (na)bestemmingen volgens het APA (landbouw in de uitbreidingszones, dagrecreatie en sport in het huidige ontginningsgebied) wordt de nabestemming landbouw (beperkt) positief beoordeeld inzake grondwater en oppervlaktewater, mobiliteit, geluid, lucht en rustverstoring voor fauna (hoofdzakelijk omwille van een hypothetische afname van de verkeersintensiteiten en bijgevolg een verhoging van de verkeersveiligheid en verkeersleefbaarheid en een daling in (verkeers)geluid en verkeersemissies), landschapsstructuur (omwille van de versterking van de relaties met de omliggende landbouwpercelen), erfgoed (gezien de contextwaarde van het bouwkundig erfgoed in de omgeving van het plangebied hersteld wordt) en de landbouwfunctie (indien de zones opgevuld worden volgens de code goede praktijk). Verder betekent de nabestemming landbouw een hypothetische afname van geluidshinder voor omwonenden. Beperkt negatieve effecten kunnen verwacht worden voor de discipline biodiversiteit en landschapsstructuur (gezien er in de voorschriften van het APA van de huidige nabestemming is opgenomen dat er minstens 10% van de oppervlakte aan groenvoorzieningen dient aangelegd te worden en de nabestemming landbouw in het voorgenomen plan dit niet oplegt). Er dient wel opgemerkt te worden dat bij een nabestemming

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 290 van 300 landbouw de bovenste 2m van de reeds opgevulde zones landbouwkundig geschikt dient gemaakt te worden. Ten opzichte van de huidige (na)bestemmingen volgens het APA (landbouw in de uitbreidingszones, dagrecreatie en sport in het huidige ontginningsgebied) worden de mogelijke effecten van de nabestemming glastuinbouw voor de meeste effectgroepen verwaarloosbaar, beperkt negatief tot negatief beoordeeld. Voor de discipline lucht worden negatieve effecten verwacht en is het nemen van maatregelen noodzakelijk. Ook voor de discipline geluid, grondwaterkwantiteit, waterverbruik en landschap worden voorwaarden opgelegd. Voor de landbouwfunctie worden echter positieve effecten verwacht. Ten opzichte van de huidige (na)bestemmingen volgens het APA (landbouw in de uitbreidingszones, dagrecreatie en sport in het huidige ontginningsgebied) kan de nabestemming golf met overdruk natuurverweving (en een afgebakend bouwkader) positief beoordeeld worden voor de discipline biodiversiteit en landschapsstructuur (omwille van de overdruk natuurverweving) en inzake belevingswaarde indien een aantal zichtbare sporen van de huidige ontginning behouden worden. Beperkt negatieve tot negatieve effecten kunnen verwacht worden inzake mobiliteit, geluid, lucht en rustverstoring voor fauna (hoofdzakelijk omwille van een hypothetische toename van de verkeersintensiteiten (indien het volledige plangebied de nabestemming golf krijgt) en bijgevolg een afname van de verkeersveiligheid en verkeersleefbaarheid en een stijging in (verkeers)geluid en verkeersemissies), erfgoed (gezien de contextwaarde van het bouwkundig erfgoed in de omgeving van het plangebied zal afnemen) en de landbouwfunctie (gezien ca. 15 ha landbouwgrond verloren gaat). Verder is een hypothetische toename van geluidshinder voor omwonenden te verwachten. Inzake grondwater en oppervlaktewater worden geen significante effecten verwacht, gezien het afgebakende bouwkader in dezelfde grootte-orde zal liggen dan wat momenteel toegelaten wordt volgens het huidige APA en de geldende wetgeving dient gevolgd te worden. Ten opzichte van de huidige (na)bestemmingen volgens het APA (landbouw in de uitbreidingszones, dagrecreatie en sport in het huidige ontginningsgebied) kan de nabestemming dagrecreatie positief beoordeeld worden inzake belevingswaarde indien een aantal zichtbare sporen van de huidige ontginning behouden worden. Door het opleggen van een maximaal bouw- en verhardingspercentage en een minimale oppervlakte groenzone (ca. 15 à 20 % van het totale plangebied indien het volledige plangebied als nabestemming dagrecreatie krijgt) of het opleggen van een overdruk natuur kunnen eveneens positieve effecten verwacht worden voor de discipline biodiversiteit en landschapsstructuur. Inzake mobiliteit wordt voor een aantal invullingen een maximaal programma vooropgesteld. Indien hiervan wordt afgeweken, dient op projectniveau aangetoond worden dat er geen aanzienlijke effecten zijn. Negatieve effecten kunnen verwacht worden inzake grondwater, mobiliteit, geluid, lucht en rustverstoring voor fauna (hoofdzakelijk omwille van een hypothetische toename van de verkeersintensiteiten (indien het volledige plangebied de nabestemming dagrecreatie of golf krijgt) en bijgevolg een afname van de verkeersveiligheid en verkeersleefbaarheid en een stijging in (verkeers)geluid en verkeersemissies), landschapsstructuur (omwille van de verzwakking van de relaties met de omliggende landbouwpercelen), erfgoed (gezien de contextwaarde van het bouwkundig erfgoed in de omgeving van het plangebied zal afnemen) en de landbouwfunctie (gezien ca. 15 ha landbouwgrond verloren gaat). Ten opzichte van de huidige (na)bestemmingen volgens het APA (landbouw in de uitbreidingszones, dagrecreatie en sport in het huidige ontginningsgebied) kan de nabestemming waterski positief beoordeeld worden voor de discipline biodiversiteit, mobiliteit, erfgoed, landschapsstructuur en belevingswaarde (indien een aantal zichtbare sporen van de huidige ontginning behouden worden). Negatieve effecten kunnen verwacht worden inzake geluid en de landbouwfunctie (gezien ca. 15 ha landbouwgrond definitief verloren gaat). Bij het scenario “combinatie golf en landbouw”, waarbij 8 à 10 ha van het plangebied de nabestemming golf krijgt de rest van het plangebied als nabestemming landbouw krijgt, worden ter hoogte van de uitbreidingszones geen significante effecten verwacht indien deze zones als nabestemming landbouw krijgen. Gezien in dit scenario een deel van het huidige ontginningsgebied zal omgezet worden naar landbouw, wordt voor de mogelijke effectbeschrijving in deze zone

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 291 van 300 verwezen naar het scenario 100% landbouw. Voor de mogelijke effecten ter hoogte van de zone die als golf kan aangeduid worden, wordt verwezen naar het scenario 100% golf. Bij het scenario “combinatie dagrecreatie en landbouw – scenario 1” worden de huidige (na)bestemmingen behouden, waardoor over het algemeen geen significante effecten worden verwacht. Er dient echter opgemerkt te worden dat de voorschriften van het APA opleggen dat binnen de huidige nabestemming “dagrecreatie en sport” 10% van de zone een groene invulling moet krijgen en dat de te bebouwen oppervlakte beperkt is door het afbakenen van een bouwkader. Gezien dit niet het geval is in huidig planvoornemen, wordt aanbevolen hier ook de nodige bepalingen voor op te nemen. Verder wordt in het huidig planvoornemen opgelegd dat sterk geluidsproducerende activiteiten verboden zijn, waardoor (potentiële) positieve effecten kunnen verwacht worden. Bij het scenario “combinatie dagrecreatie en landbouw – scenario 2” wordt de huidige (na)bestemmingen behouden ter hoogte van het huidige ontginningsgebied en ter hoogte van de percelen die op lange termijn zullen ontgonnen worden. Ter hoogte van de percelen die op korte termijn zullen ontgonnen worden wijzigt de nabestemming van landbouw naar dagrecreatie. Voor de mogelijke effecten hiervan, wordt verwezen naar de effecten van de nabestemming 100% landbouw.

Eindconclusie: algemeen concluderend kan er worden gesteld dat het voorgenomen GRUP haalbaar is voor het milieu wanneer de maatregelen die zijn voorgesteld onder de verschillende milieuthema’s in rekening worden gebracht. Het voorgenomen plan kan milieuvriendelijker worden als ook de aanbevelingen worden opgenomen.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 292 van 300 8 Niet technische samenvatting

Zie bijlage.

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 293 van 300 DEEL 2 BIJLAGEN

BIJLAGE 1 KAARTENBUNDEL

BIJLAGE 2 KAARTEN AANVRAAG PLANOLOGISCH ATTEST

BIJLAGE 3 PLANOLOGISCH ATTEST

BIJLAGE 4 VOORSCHRIFTEN APA ‘LOCHRISTI’ (M.B. 30/06/1994)

BIJLAGE 5 RESULTATEN ANALYSE GROND- EN OPPERVLAKTEWATER

BIJLAGE 6 NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING

2278153060 – Definitief-MER RUP ‘Meganck’ pagina 294 van 300 Bijlage 1 Kaartenbundel

Kaart 1: Situering op topografische kaart Kaart 2: Situering op orthofoto Kaart 3a: Gewestplan Kaart 3b: HAG Kaart 4:Bodemkaart Kaart 5: Water Kaart 6: Fauna en flora Kaart 7: Landschap Kaart 8: Mens Kaart 9: Landschapskenmerkenkaart

2278153067 – Definnitief-MER RUP ‘Meganck’ Bijlage 1 Bijlage 2 Kaarten aanvraag planologisch attest

Kaart 1: Vergunningstoestand Kaart 2: Bestaande toestand Kaart 3: Korte termijn Kaart 4: Lange termijn

2278153067 – Definnitief-MER RUP ‘Meganck’ Bijlage 2 Bijlage 3 Planologisch attest

2278153067 – Definnitief-MER RUP ‘Meganck’ Bijlage 3 Bijlage 4 Voorschriften APA ‘Lochristi’ (M.B. 30/06/1994)

FILENAME \* MERGEFORMAT Document3/cs - Rapportnaam Bijlage 4 Bijlage 5 Resultaten analyse grond- en oppervlaktewater

FILENAME \* MERGEFORMAT Document3/cs - Rapportnaam Bijlage 5 Bijlage 6 Niet-technische samenvatting

FILENAME \* MERGEFORMAT Document3/cs - Rapportnaam Bijlage 6